Ga direct naar de content

Jrg. 45, editie 2239

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 15 1960

WAMBERSIE &
.
ZOON C

CARGADOÖRS

SEDERT

1820

CEG.

ROTTERDAM

AMSTERDAM

DORDRECHT

rHBuIRO:HBU1

1

17
3F

‘flvat
ae

I

Onze bankservice staat ter beschik-
king van da zakenman,

I

die prijs stelt op een vlotte en juiste

behandeling van zijn belangen,

waar ook ter wereld.

I

I
Ook voo,. U: de.
HBU ii

HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.

L

AMSTERDAM

DEN HAAG

ROTTERDAM

111111111111011

606

Financiering

en verzekering

• van invoer-
uitvoer-
en

transito-zaken

R.MEES
&
ZOQNEN

ROTTERDAM

E C 0 N 0 MIS CH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter dè Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Cent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Roterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f 2-

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninkljjke Nederl. Boekdrakkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesrell
of
3).

Advertentie-tarief
j
0,36 .per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

15-6-1960

S 1.1

1
1 :

4

t

*

.

.
1
t*

j

UTRECHT„,

knooppunt van auto-, spoor- en waterweqefl

in het hart van Nederland

* De stad met de beste outillage

voor congressen, vergaderingen en

tentoonstellingen.

* De stad met rijk gevarieerde

onderwijsmogeljkheden.

* De stad die. ideaal is voor de

..
$

vestiging van research- en andere

wetenschappelijke instituten. .

* De stad met vele mogelijkheden

voor industrie, handel en centrale

instellingen.

– .

Specialisten op het gebied vôn:

BEDRIJFSSCHADE

verzèkerÎng

MACHINEBREUK

verzekering

CONSTRUCTIE A,LL RISKS

verzekering

Tollen.aar &
.
Wegener

/

KEIZERSGRACHT
550
– TELEFOON 020.- 6018

AMSTERDAM

608

.

15-6-1960

VAN HEEK & Co KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN N.V.

ENSCHËDE

5pinner6

•wetler6

iniôI’terô

*\.
KATOENEN EN WQLLEN STOFFEN *

.

L

GELEGEN AAN DE WAAL EN
HET

‘J
AMSTERDAM

PNKANAAL

T1£

– DE STAD VOOR JNDU5TPEV5TIGING IN HET

CENTRUM
VAN
DE BETUWE

RECHTSTREEKSE VEPBINDINGEN MET DE

GROTE 3TEDEN EN NET BUITENLAND

INDUSTRIETERREIN
BESCHIKBAAR

IN DE
NAASTE
OMGEVING
VAN PUKSWEG NO
15

MET DE MOGELUKHEID
VOOR
AANLEG VAN EEN

SPOORWEG PACC092DEP4ENT.

/

/

GRooT INDUSTRIETERREIN


,AAN NET AMSTERDAM – PUNkÂNAAL

/
BEREIKBAAR MET KUSTVAARDEP5 EN

GROTE R’JN5CNEPEN

INLICHTINGEN BU DE DIRECTEUR VAN HET GEMEENTELUk

RONDBEDRUF

OPI-IEMERTSED’JK 2 -TIEL- TELEFOON 0344
1
0-384r1

15-6-1960
609

1

••

Deze gunstige
vestigings factoren pleiten

!oor.

.

.

•–

-:

To E KOM ST de n kt,

He.triveen, Kootstertille (gem. Acht-

Z_-—

.

karspelen), Leuwarden,.Lemrner, Oos-

.

.

. . . bo uvvt in FRIES LAN D

bost-Nedrland, N.W.-Duitsland, Scan-

ainavië, enz. • Grote reserve an

arbeidskrachten, nu en in de komende

Friesland staat aan het begin van een economische en

jaren

Intelligente en plichtsetrouwe

.

.

..

.

.

1

medewerkers
o
Vooruitstrevende plan

industriele bloei Nieuwe bedrijven zijn gesticht, bestaande

rting gesteund door de Overheid

fabrieken uitgebreid en een sterke metaalindustrie is in op-
• Moderne voorzieningen voor energie

..
en woningbouw
o
Eigen zeehaven met

komst Dit zijn reeds behaalde resultaten’ De vooruitzichten
ruime capaciteit; directe lijndiensten

naar Engeland
o
Toele’eringsbedrijven

zijn gunstig, zodat .voor uw industriële vestiging in Friesland

van ailerlei aard aanwezig • Prettig

. –

wonen naar keuze op
1
zandgrond aan

een goede toekomst is weggelegd

‘t water of in de stad • Aantrekkelijke.:t
……………………………

-.

bouwpremies.

In Friesland is uw bedrijf van harte welkom!. –

.• –

:61
.
0

Inlichtingen worden
ii
verstrekt d
o
ô
r
td
e
Indusrialisaife-raad
der Friese*ernen, Sophialaan 1, Lèeuwardenteh28144128145

156196O.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRIÇHTEN

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

45e JAARGANG

No. 2239

15 JUNI 1960

TIEN JAAR INIJUSTRIALISATIE

Sedert het verschijnen van de Eerste Industrialisatienota – ruim tien jaar geleden

zijn wij getuige geweest van

een snelle industriële groei. In dit speciale nummer, dat niet beoogt een volledig beeld van de industriële ontwikkeling
gedurende deze periode te geven, worden in een negental artikelen enkele naar onze mening belang wekkënde aspecten’

belicht van het industrialisatieproces dat zich in Nederland voltrekt. Voor de behandelde onderwerpen verwijzen wij

naar onderstaande inhoudsopgave.

*

INHOUD

.

.Blz.

De progressiviteit en actualiteit van de Nederlandse industrie,
door Mr. F. ff.A. de
Graaff.
………
……. 6i2

Tien jaren technisch onderwijs,
door Mr. Ir. M. Goote …..
…………………………………….
614

De Nederlandse arbeider heeft zijn vak gevonden,
door G. C. M. Hardebeèk
.
………………………
616

De ontwikkeling van de chemische industrie,
door
Prof.
Dr.
,
Ir. J. C. Vlugter. …………………………
619.

Speurwerk, in de industrialisatie,
door Prof Ir. D. Dresden ………………………………………. .
622

Industrialisatie en energievoorziening,
door Drs. C. A. Verkade ………………………………..
625.

J.ndustria1isren en uitbesteden,
doör B. J. van der Mee …………….. . ……………………….
631.

De ontwikkeling van de kwaliteitszorg,
door Drs. J. D. N de Fremery ……………………………..
633

Nederland als vestigingsplaats voor buitenlandse industrieën,
door D. W. Jèêkes……………………..
637

COMMISSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L.
M. Koyck;
H. W:.Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.

Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

t

*.

15-6-1960

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

611

Bij een beschouwing van de na-oorlogse ont-
wikkeling van de Nederlandse industrie blijken
drie aspecten daarvan bijzonder belangwekkend:
de zoveel grotere veelzijdigheid van het Neder-
landse industriële apparaat in vergelijking met
vroeger, de toenemende verfijning van het pro-
duktieproces en de opkomst van de nationale nij-
verheid zonder protectie. Tot 1940 was de Ne-
derlandse industrie tamelijk eenzijdig en was zij
eigenlijk, uitzonderingen daargelaten,
een verede-
lingsindustrie. Deze eenzijdigheid is nu wel door-
broken en
gezegd mag worden, dat thans de nij-
verheid niet meer het complement is van de Ne-
derlandse handelsfunctie.
De steeds toenemende
verfijning van het produktieproces is essentieel
voor het handhaven en het vergroten van onze
mogelijkheden op de internationale markt, waar-
van Nederland zo zeer
afhankelijk is. Het gehele
groeiproces heeft plaatsgevonden
op eigen kracht
van de ondernemers. De Nederlandse industrie
heeft zich vergroot en versterkt in een land met
tot de laagste in de wereld behorende invoer-
rechten en ,met een van oudsher zeer liberale in-
voerpolitiek

De progressiviteit

en

actualiteit

van de

Nedèrlandse industrie

Bij een beschouwing van de na-oorlogse ontwikkeling

van de Nederlandse industrie blijken drie aspecten daar-

van bijzonder belangwekkend: de zoveel grotere veel-
zijdigheid van het Nederlandse industriële apparaat in

vergelijking met vroeger, de toenemende verfijning van

het produktieproces en de opkomst van de nationale

nijverheid zonder protectie.

Het eerste aspect, de grotere veelzijdigheid, treedt

vooral duidelijk aan de dag in een vergelijking met de

vroegere situatie. Dat geeft ons tevens de gelegenheid

op te merken, dat bij alle loftuitingen over onze tegen-

woordige industrie het vroegere bestaan van een Neder

landse nijverheid wel eens in het vergeetboek dreigt te

komen. De industrialisatie van de laatste 10 tot 15 jaren

zou stellig niet met zoveel succes om zich heen hebben
kunnen grijpen, als er geen oudere industriële kern had

bestaan, waarin reeds tegen het einde van de vorige eeuw

een derde van de toenmalige Nederlandse beroepsbevol-
king emplooi vond.

Tot 1940 was de Nederlandse industrie tamelijk een-

zijdig; eigenlijk was zij, uitzonderingen daargelaten, een

veredelingsindustrie, waarvan de voornaamste kracht lag

in de sfeer van de produktie van consumptiegoederen. Die

eenzijdigheid was niet geheel zonder gevaar. Zo waren

de voor een modern industrieel apparaat l4iterst belang-
rijke chemische en metallurgische basisbedrijven in ver-

houding tot die der nabuurlanden weinig ontwikkeld. De

metaalindustrie – wel eens de ruggegraat van een in-

dustrieel ontwikkeld land genoemd – had vele hiaten,
met name daar waar het ging om d’roduktie van kapi-

taalgoederen. Deze eenzijdigheid is nu wel doorbroken

en gezegd mag worden, dat thans, anders dan voorheen,

de nijverheid niet meer het complement is van de Ne-

derlandse handelsfunctie.

Te constateren valt, dat de industrie een eigen plaats

is gaan innemen in de volkshuishouding, dat bijv. de

ijzer- en metaalindustrieën krachtig zijn uitgebouwd en

dat de chemische basisbedrijven eveneens sedert 1945 een
omvang en een kracht hebben gekregen met een ver strek-

kende invloed op de ganse ontwikkeling van het vader-

landse industriële apparaat. Het is in dit verband van be-

lang te wijzen op de indrukwekkende progressiviteit van

de aardolieraffinage, waardoor Nederland een van de
grootste exporteurs van aardolieprodukten van West-

Europa is geworden. Zie voorts de conclusie van des-
kundigen, die, op grond van hetgeen de chemische in-

dustrie in Nederland tot dusver tot stand heeft gebracht,

betogen dat enige karakteristieke eigenschappen van het

Nederlandse volk veel hebben bijgedragen tot wat er zich

hier tot dusver in de industriële sector heeft afgespeeld.

Het zijn de zin voor nauwkeurigheid en orde, het geduld

om iets grondig te onderzoeken en de kritische geest waar-

mee men zich nieuwigheden eigen maakt. Het traditionele
koopmanschap werkt al evenzeer gunstig, gezien het bijna

natuurlijke vermogen van vele Nederlanders om aan te

voelen in welke richting de vraag zal gaan.
Daarnaast wordt men getroffen door een ander uiterst

belangwekkend verschijnsel, namelijk de steeds toene-

mende verfijning van het produktieproces. De Neder-

landse industrie gaat zich aldoor sterker toeleggen op

het voortbrengen van steeds hoger gekwalificeerde pro-

dukten. Daarmee raken we dan aan het tweede aspect

van de jongste ontwikkeling in de vaderlandse nijver-

heid.

De duidelijk waarneembare verfijning van het pro-

duktieproces is essentieel voor het handhaven en het

vergroten van onze mogelijkheden op de internationale

markt, waarvan Nederland zo zeer afhankelijk is. De

industriële opkomst van landen die fanatiek strijden om

een achterstand in ontwikkeling te boven te komen,

brengt hen ertoe zelf te gaan produceren wat vroeger

min of meer in monopolistische sfeer geleverd werd

door hoog ontwikkelde industrielanden. Deze gang van

zaken houdt ook voor Nederland het verlies in van tradi-

tionele markten, temeer waar de naar hogere ontwikke-
ling strevende landen neigen naar een bescherming van

612

15-6-1960

de eigen industrie door prohibitieve invoerrechten of

kwantitatieve beperkingen.
Wie zijn tijd verstaat en begrip heeft voor de gevolgen

van zo’n nieuw beleid in vroegere afzetgebieden, zal

mede tot de conclusie komen dat de Nederlandse indus-

trie er verstandig aan doet de fabricage van relatief een-

voudige produkten los te laten. Zij zal zich in plaats

daarvan moeten richten op de voortbrenging van voort-

durend hoger gekwalificeerde goederen, waarin een

hogere graad van vakmanschap de juiste plaats krijgt

toegemeten en waaraan een dikwijls zeer gecompliceerd
technisch wetenschappelijk onderzoek is vooraf gegaan.

In Nederland ziet men dit gebeuren en als willekeurig

voorbeeld kan hier gewezen worden op de textielindus-

trie, de bedrijfstak die wel het eerst de terugslag onder-

vindt van een streven naar industriële zelfstandigheid in

de onderontwikkelde gebieden, waarvan de nijverheid

zich gewoonlijk primair richt op de dekking van de na-
tionale behoeften aan kledingstoffen.

Zoals de Nederlandse textielindustrie, waarvan tegen-

woordig het exportpercentage op de zo veel eisende

Europese markt hoger staat genoteerd dan op welke

andere buitenlandse markt ook, zich heeft aangepast aan

de nieuwe economische en commerciële verhoudingen

in de wereld, zo hebben dat ook vele andere vaderlandse

bedrijfstakken gedaan. Het streven naar het voortbren-

gen van steeds hoger gekwalificeerde goederen zien we

als een rode lijn lopen door het gehele Nederlandse na-
oorlogse industriële groeiproces. De industriële uitvoer

is daarvan een veelzeggendè afspiegeling. De uitvoer van

industriële produkten is in een ononderbroken lijn ge-

stegen van een waarde van rond anderhalf miljard gul-
den in 1948 tot ruim 8 miljard gulden in 1958, een stij-
ging dus van rond 430 pCt. Ter vergelijking: de uitvoer

van landbouwprodukten ging in dezelfde periodé met 230

pCt. omhoog en kwam van 1,2 op ruim 4 miljard gulden

te staan. –

De krachtige wijze, waarop de Nederlandse industrie

zich op de internationale markten van eeti grotere plaats

heeft verzekerd, leidt ons tot het bezien van een derde

aspect van de industriële groei sedert
1945.
Het gehele

groeiproces heeft zich namelijk voor onze ogen ontrold
op eigen kracht van de ondernemers. Zij kennen niet de

schutse van een beschermend schild van hoge invoer

rechten of kwantitatieve beperkingen. Integendeel, de
Nederlandse industrie heeft zich vergroot en versterkt

in een land met tot de laagste in de wereld behorende in-
voerrechten en met een van oudsher zeer liberale invoer-

politiek. Dit beleid vloeit voort uit de traditionele, in-

ternationaal georiënteerde mentaliteit van de Neder-

landse kooplieden en zeevaarders. Deze vrijhandels-

mentaliteit, die in weerwil van de problemen die zij

schiep voor de industrialisatie, werd gehandhaafd, heeft

de Nederlandse industriële ondernemingen gedwongen

zich teweer te stellen tegen een krachtige internationale

concurrentie op de eigen, binnenlandse markt, zo goed

als op de buitenlandse afzetmarkten.

Dit verschijnsel is volkomen tegengesteld aan het-

geen zich in vele andere grote industrielanden heeft

voorgedaan. De Nederlandse markt is praktisch toegan-

kelijk voor iedereen. De luxe van een omvangrijke en

beschermde binnenlandse markt als een stevige basis voor

haar produkten, heeft de Nederlandse nijverheid nooit

gekend. Bij iedere stap die zij deed, heeft onze vader-

landse industrie moeten vechten tegen een onverbiddelijk

33e1gie000

De resultaten van 10 jaar industria-
lisatie geven, naar uit de practijk

blijkt, vele Nederlandse bedrijven
aanleiding, zich te verdiepen in de
mogelijkheden van het stichten van

een verkooporganisatie in België.

Onze dochtermaatschappij, de

BELGISCH-N EDERLAN DSE
OVERZEE BANK N.V.

(Banque Belgo-Néerlandaise
d’Outre-Mer S.A)

met kantoren te

Brussel,
48, Rue des Colonies en

Antwerpen,
Kipdorp 10,

staat u gaarne ten dienste bij een zo
volledig mogelijke oriëntatie over
de mogelijkheden, eisen van vesti-
ging enz. in dit belangrijke Benelux-

partnerland.

Amsterdam, Herengracht 548
(Hoofdkantoor)
Rotterdam
Den Haag

(ad
verf cliiie)

harde concurrentie op alle markten. Zij is er hard en

strijdvaardig door geworden. Daarom ook kunnen wij
over de toekomst van de Nederlandse industrie gerust

zijn, want een broeikasmentaliteit is haar vreemd en

evenzeer ontbreken de moeilijke kasplantjes die, gewend

als zij zijn aan een kunstmatige atmosfeer van bescher-

ming, verleppen en afsterven zodra zij in de buitenlucht

komen. Ook tegen deze achtergrond dient- de Neder-

landse industrie bij haar groei te worden beschouwd om
tot de slotsom te kunnen komen, dat zij het in zich heeft

om progressief en actueel, strijdvaardig, vindingrijk en.

beweeglijk te blijven.

Amsterdam.

Mr. F. H. A. DE-GRAAFF.

15-6-1960

613

.

.

Het onderwijs is een veel ninder spectac’ulaire-

aangelegenheid dan de industrialisatie. Er zijn geen

,,wonderen” te vermelden, de vooruitgang lijkt wat

aadelend en onbevredigend. Er- blijft nog.. vèel te

wensen, maar er is een duidelijke ontwikkeling die

hoop geeft. Een belangrijk winstpunt’ is de verbe-

tering van de aansluiting l.t.s – u.t.s. – h.t.s.

T.H.

geweest, vooral door de invoering van schakeiklas.

sen aan u.t.s. en h.t.s., en de toelating van gediplo-

-.
meerden van de ht.s. (na èen onderzoek) tot de

examens aan
de T.H. De:oprichting van een tweede


T.H. te Eindhoven en de omvangrijke materiële
voorzieningen, zowel daar als in Delft getroffen,

kenmerken de periode 1950-1960 ls een bijzon.

dere voor de ontwikkeling van het technisch onder.

wijs,
als een noodzakelijke voorwaarde voor een.

sterke industrialisatie. De ontwikkeling van het

technisch onderwijs is echter nog geenszins aan een

eindpunt gekomen Steeds doemen nzeuwê verge

zichten op, die aansporen verder
‘te gaan.

Tien jaren

– —

tèehnisch

– –

S

1

.

ornierwijs – –

,,Nu de noodzakelijkheid tot voortgezette industriali-

satie voor het behoud van onze wélvaart. algemeen aan-
-vaard is, spreekt het vanzelf, dat meer dan ooit de Orga-

nisatie en inrichting van het technisch onderwijs de belang-

stelling trekken. Dit onderwijs immers, zal in al zijn e-
ledingen een belangrijke bijdrage tot het slagen van de

plannen

tot industrialisatié kunnen ,lëveren. Er- zal met

• kracht naar moeten’ worden’ ge
1
streefd liet- technich onder-

-.’ wijs naar de omvahg en naar. de- hoëdnigheid te ‘brengen
ophet peil, dat nodig is pm zijn functie in allen dele naar

behoren te vervullen”. –

Dit schreef de Minister van Onderwijs, .. Kiiiisten en

• – Wetenschappen in zijn nota van januari 1951-aan de Tweede

Kamer. Een nota betreffendé ‘Ue..stând .van het lager en

middelbaar technisch onderwijs voor jongens en betreffende

de maatregelen die, mede iii veiband met de industriali-

– -satie, op korte termijn tot de ontwikkeling kunnen bijdra-

gen.

We zijn nu bijna tien jaar verder. Het is niet zonder zin

even stil te staan en ons te realiseren wat,in die tien jaren

tot ontwikkeling is gekomen. ,,Niet zonder zin”, omdat.’

de in die nota ontwikkelde plannen velen toen Vrij ambi-

tieus in de oren klonken en toch, zoals nader zal blijken;

vrij veel daarvan tot stand is gebracht, de critici en de

pessimisten ten
spijt.
Het onderwijs ‘is een Veel minder spec-

taculaire aangelegenheid dan de industrialisatie. Er zijn

geen ,,wonderen” te vermelden, de voortgang lijkt altijd

wat aarzelend en onbevredigend. Er
-blijft
nog veel te wen-

sen, maar er is een
duidelijke
ontwikkeling die hoop geeft.

Wat is er gebeurd? In welke richting gaan de wensen?

Ik wil trachten in het ‘bestel van dit artikel daarop een

kort antwoord te geven. Laat ik beginnen met enkele ge-

tallen te noemen, omdat zij, vaak overtuigender dan het
woord, de ontwikkeling markeren. Ter vergelijking zijn

ook enkele gegevens van 1 januari 1940 vermeld (in ronde

getallën).

Ter toelichting nog het volgende. De ontwikkeling in de
periode 1940/50 is als gevolg van de oorlog zeer ongelijk-

matig geweest. Globaal is de gemiddelde procentuele tÔe-

neming van de toeloop van leerlingen in de periode 1945/

1950 naar l.t.s., leerlingstelsel en h.t.s. ongeveer -het- dub-

bele geweest van die in de periode
1950/1959.
Uit de

grootten van de jaargeneraties, waaruit de leerlingen ko-

men, kan worden geconcludeerd dat de toeneming in

hoofdzaak een gevolg is van een verhoogde belangstelling

voor de diverse vormen van technisch onderwijs.

aantallen

in voorafgaand jaar uitgereikte
leerlingen/studenten

eindgetuigschriften/diploma’s
Data

leen,

h t

leen.

h I.t.s.

stel-

u,t.s.

S.

T.H.

l.t.s.

stel-

u.t.s.

‘ TH,

sel

.-

ad

1-1-40 33.000 3,600 b)

2.900 ‘1.700 11.400 b)

b)

-‘530. 200
1-1-50 51,000 20.000 1.100 7.400 5.500 17.800 .200

260 1.400 420
1-1-59 92000 44.500 7.300 9.600 6.700 23.000 11.800 1.140 1.950 460

c)

t
,

•.

Niet inbegrepen de leerlingen van avondscholen en die van gespecialiseèrde scholen (textiëlschoten enz.).
Geen vergelijkbare gegevens beschikbaar.
Waarvan omstreeks 19.000 in het eerste leerjaar van driejarige scholen.

Het behoeft wel geen betoog dat ook de materiële voor

zieningen -(gebouwen en outillage) voor het opvangen

van deze grote aantallen leerlingen omvangrijk zijn ge-

weest. Op 1 januari 1959 bedroeg buy, het aantal lagere

technische scholen 256 (bovendien
9
bedrijfsscholen); dit

aantal bedroeg op 1januari 1950: 163 (en 8 bedrijfsscholen).

Ook van deze 163 beschikken nu vele over een nieuw ge-
bouw. Er is-vrijwel geen school die niet door verbouwing

of anderszins is uitgebreid. –
Het in bovengenoemde nota geopperde plan om aan

de lagere technische school een eerste voorbereidend leer-

jaar, waarin geen beroepsonderwijs wordt gegeven, te

verbinden, vond aanvankelijk weinig instemming in de

Tweede Kamer. Eerst in 1957 is het Toelatingsbesluit in

die zin gewijzigd. Ongeveer 2/3 van de lagere technische

scholen hebben thans dit algemene leerjaar; bij de overige
is gebrek

aan ruimte oorzaak dat de cursus nog 2-jarig

is. Daarnaast hebben de programma’s van het lager tech-

nisch onderwijs en de leerstof belangrijke wijzigingen onder-

gaan. Het aantal wekelijkse lessen is teruggebracht van

44 van 7/8 uur tot 40 van 50 min., voor het eerste algemene

leerjaar 32 van 50 min. Het onderwijs heeft ook een bredere

614

.15-6-1960

inslag gekregen. Vakken als geschiedenis, aardrijkskunde,

biologie en maatschappijleer hebben hun plaats gekregen.

Er wordt meer tijd besteed aan de Nederlandse taal. Ook

Engels kan worden opgenomen in het programma. De
zorg voor de lichamelijke opvoeding is, mede door de

beschikking over gymnastieklokalen, veel groter dan voor-

heen, al valt juist op dit gebied nog veel te wensen. Er is

meer aandacht ‘oor de zgn. expressievakken (tekenen,

boetseren, muziek). De mogelijkheid bestaat, in het laatste

leerjaar enige lessen te gebruiken voor vrijetijdsbesteding.

Door de werkcommissies van de drie .bonden van besturen

van nijverheidsscholen wordt gezocht naar middelen en

wegen om het effect van het onderwijs te verhogen.

De opleiding van de leraren is op tal van punten gewij-

zigd. Helaas vindt dezeopleiding nog in hoofdzaak in de
avonduren en opzaterdagmiddagen plaats. Toch, de op-

richting van een dagschool te Rotterdam met een cursus-

duur van 1 jaar voor de afsluitende opleiding is een be-

langrijke stap in de goede richting geweest.

Een ieder die de expositiè van de leerlingstelsels tijdens

de in oktober
1959
gehouden manifestatie heeft gezien,

moet zich de zeer grote betekenis die het leerlingwezen

– –

1″t

1
_…..,.

.:

..-

ROTTERD?AMSCI.IE BANK

.

,,.


,…

.

•,

DqCUr1EN4JRE
,

..,ACCREDITIEV,EN1…,,

• INCASSERINGEN . . ….

0P

BINNIEN:’ EN

.

BUITÉ.NLAND
J
,,

•’IiEER DANoo.\EsTiiNdE
Nf
iN NEbkLPNb
_.-

•-

.- ……………..

voor ae inuusiriaiisaie
11C1L grivcu

UU’

Onderstaand schema moge dit nog eens verduidelijken.
De ontwikkeling op dit terreiti is bij tijd en wijle als ,,storm-

.

achtig” te kwalificeren.

.
Wegen naar en in het technisch

onderwijs

Gememoreerd dient ook te worden het ,,schering en
.

.

.

.•,

,•

•…’.

•..

inslag stelsèl” (naar de aanduiding van Prof. Roeterink),
– ……..
gonderw.
.
dat in deze periode in de meeste.provinciën is tot stand
22
-.

..


.,

,:
22

gekomen. Het .houdt in dat naast en met de landelijke
.

,-.,


;j/Par
..
Jeerlingstelsels- per bedrijfstak

(zorg voor registratie van
21•

T

.

..

••-•-

,

•.r.
(

.

de leerovereenkomsten, k’oor leerprogramma’s en voor

__
4.
prakt. stage

20
examens) regionale leerlingstelsels bestaan, die hun zorg
.’

-.–


lt’;eitadien
over

alle lee?lingen in een bepaald gebied uitstrekken
19
•-
.

•.
..

.


,

•.
19

(plaatsing, zorg voor goede sociale voorwaarden).
2

In bovengenoemde nota.wordt nog voorzichtig gespro-
18

.

. ……
U
it
.

•_J-.;’

•’

..

;..-

ken over de mogelijkheid van het uitgebreid technisch

onderwijs. De werkgeversconferentie te-Ede–in 1952 stond

tegendver deze ontwikkeling nôg erg terughdudend. Nu

zijn er een 27 dagscholen. Zij hebben in de korte tijd sinds-

16

dien hun waarde getoond. De noodzaak is geen vraag meer.

Ongeveer
55
pCt. van de leerlingen komt uit het lager

technisch onderwijs, de rest- uit het algemeen onderwijs

14+

(u.l,o. of m.o.).

De m.t.s., nu h.t.s., is in de afgelopen jaren een instituut

13

geweest dat tal van technische krachten heeft toegevoerd

aan het bedrijfsleven en is als zodanig ongetwijfeld een

12

steunpilaar van de industrialisatie. De maatschappelijke

en; technische ontwikkeling, heeft ook dit onderwijs niet

onberoerd gelaten, zij.het.misschien in mindere mate dan

dit in de andere vormen van technisch onderwijs het geval
is geweest. Wel zijner wijzigingen. Met name is de inten-

sievere samenwerking tussen tekenzaal, laboratorium en

werkplaats, zoals die op een aantal scholen is tot stand

gekomen, van veel belang. De aandacht voor bedrijfskun-

dige vakken en nieuwe technieken is vergroot. Ook het

praktijkjaar is door de aanwijzing van contactleraren en

de uitvoering van projecten in het kleinbedrijf in waarde

gestegen.

Een belangrijke-winst, in de afgelopen jaren verkregen,

is de verbetering van de aansluiting l.t.s. – u.t.s.

h.t.s.

T.H. geweest, vooral door de invoering van schakel-

idassen aan .u.t.s. en h.t.s., en de toelating van gediplo-

meerden van de h.t.s. (na een ondérzoek) tot de examens

aan de T.H. De begaafde leerlingen staan nu verschillende

wegen open tdt het voor hen hoogst bereikbare niveau.

17
+

15

13

-,
12

-.

:,.

S: schakelktas


Ten slotte, ,,last but not least’, -de oprichting .van een

tweede T.H. te Eindhoven en- de omvangrijke materiële

voorzieningen zowel daar als in Delft getro ffen,kenmerken

de periode 195.0 .1960 als een bijzondere voor de ontwik-

keling van het technisch onderwijs enzijn erkenning als een

noodzakelijke voorwaarde voor..een sterke industrialisatie.

Veel van hetgeen de nota van 1951- nodig achtte is

bereikt ofjn ontwikkeling. -Dit wilechter niet zeggen dat

het technischondewijs aan een eindpunt is.-.gekotnen.

Al voortgaande doemen nieuwe vergezichten op,die.aan-

sporen verder te gaan. Nu
i
pa tien jaar, zijn er., opnieuw

tal van desiderata -te vervullen. Het bestek van dit artikel

laat niet toe deze uitvoerig -te. belichten, zodat volstaan

moet worden met een korte aanduiding. –

15-6496Ô

615

Bij geen vorm van onderwijs komt de noodzaak
tot samenwerking tussen nderneming en onderwijs
zo sterk tot uitdrukking als bij de opleiding tot
geschoolde arbeiders. Het is om deze reden, dat de Stichting van den Arbeid in haar eerste rap-
port over de vakopleiding nadrukkelijk te kennen
gaf, dat iedere bedrijfstak de beschikking moest
hebben over een eigen organisatie, speciaal belast
met de bedrijfsopleiding. Het is één van de belang
rijkste taken’ van deze organen er zorg voor te
dragen, dat de opleiding de technische ontwikke-ling weliswaar gestadig, maar niet schoksgewijze
volgt. In 1959 waren er 29 van dergelijke organi-
saties met 43.481 leerlingen. Gebleken is, dat de
Nederlandse opleiding en het daarbij bereikte ni-
veau vooral wat de praktische vaardigheden be-
treft, zeker niet
bij
het buitenland ten achter blij-
ven en overduidelijk kan worden vastgesteld dat
de mogelijkheden van de Nederlandse jeugd om
tot het gewenste niveau van vakbekwaamheid te
geraken, zeker niet achterstaan bij die van landen
met een langere industriële ervaring en traditie.

10

Nederlandse arbeider,

heeft zijn vak

gevonden

De titel van dit artikel moge in zijn bondigheid de on-

juiste indruk wekken, dat de Nederlandse arbeiders in

korte tijd van de wijde broek en klompen zijn overgestapt

in de overall, toch is er in de afgelopen tien jaar zeker

sprake van een wijziging in het toekomstbeeld van een aan-

zienlijk percentage der Nederlandse jeugd, van een ver-

schuiving in de richting van technische beroepen. In de

eerste jaren na de bevrijding is er een zekere strijd gevoerd

om de alom als noodzakelijk gevoelde industrialisatie

realiseerbaar te maken, mede door de verhoging van de

aantrekkingskracht van het technische onderwijs. De

strijd tussen de overall en de witte boord hield de aandacht

van talloze belangstellenden en deskundigen geboeid,

een strijd, waarvan zonder overdrijving kan worden ge-

zegd, dat
zij
met goed resultaat is gestreden; het aandeel

van het nijverheidsonderwijs in het totaal van het onder-

wijs is aanzienlijk gestegen.

Daarnaast is het van belang te constateren, dat wijzi-

gingen in bepaalde vormen van het nijverheidsonderwijs

in de meeste gevallen evenzovele verbeteringen zijn ge-

weest. Degenen, die steeds min of meer smalend, spreken
over ,,onderwijsvernieuwing” mogen wellicht enkele n jet

of minder geslaagde of te lang durende wijzigingspogingen

kunnen aanwijzen, toch staat vast, dat in vele gevallen
(vervolg van blz. 615)

In het algemeen zal de school, dit wordt steeds duide-

lijker, zich ervan bewust moeten
zijn
dat haar taak niet

verder kan reiken dan een introductie te geven voor een

beroep, dat technisch inzicht vraagt, De structuur van de
beroepswereld wordt steeds ingewikkelder, de eisen van
vrijwel elk beroep veranderen in de tijd. De school moet

dus anticiperen op ,.de veranderingen, zal specialisatie

moeten vermijden, maar een’ vorming moeten geven, die

hét mogelijk maakt zich aan de veranderingen aan te pas-
sen. Steeds minder kan de ervaring uit het verleden dienen

als richtsnoer voor het handelen in het heden en het be-

palen van een richting voor de toekomst. Dat is een bijzon-

dere moeilijkheid in het onderwijs, dat van oudsher op

ervaring steunt.

Voor het
lager technisch onderwijs
in het bijzonder zal

de uniformiteit van het programma moeten worden door

broken, zowel ten gunste van de beste leerlingen, als ten

bate van de zwakkere leerlingen. Uit onderzoekingen is

komen vast te staan, dat tal van intelligente leerlingen

naar de l.t.s. gaan. Deze zouden met een meer uitgesproken

theoretische vorming zeer gebaat zijn. Daardoor zou voor
hen de weg naar boven gemakkelijker worden.

In het
leerlingwezen
zal het aanvullend onderwijs gedu-
rende één dag per week regel moeten worden. ,,Part-time”

streekscholen (enigszins overeenkomende met de Duitse

,,Berufschulen”) zijn voor dit
onderwijs
aan te bevelen.

Ook de lerarenopleiding zal verder moeten worden

gemoderniseerd. Naarmate het lager technisch onderwijs

een meer algemeen karakter krijgt, zal de theoretische

vorming van de leraar een zwaarder accent nodig hebben,

hetgeen eveneens geldt voor de pedagogisch didactische

eisen. Dit alles dringt ertoe de opleiding, geheel of ten

dele, in dagonderwijs te geven. De mogelijkheden daartoe

zullen moeten worden verkend.

Het u.l.o. is in zijn wezen nog een vorm van onderwijs

voor handel en landbouw en biedt daarom te weinig steun

aan het technisch onderwijs. Met name is de aandacht

voor de natuurwetenschappen te gering.

De hogere technische school is een instituut dat nog

vele mogelijkheden tot ontwikkeling in zich draagt. Een

zekere concentratie van onderwijs zal daartoe nodig zijn.

Een teveel aan (kleine) scholen zou die ontwikkeling in de

weg staan.

Met het noemen van deze enkele punten van primair
belang voor het onderwijs meen ik te kunnen volstaan.

Van primair belang ook voor de verdere industrialisatie,

immers, naar de woorden van de Minister van Ecoo-

mische Zaken in de Vijfde Industrialisatienota: ,,Het kern-

probleem voor de ïndustrialisatie is de vorming van de

mens en dat is goed, omdat de doelstelling van het gehele

programma niet anders is dan het verbeteren van de. be-

staansvoorwaarden van diezelfde mens”.

‘s-Gravenhage.

Mr. Ir. M. 000TE.

616

15-6-1960

en met grote energie de deskundigen op het gebied van dit

onderwijs, dat voor de industrialisatie van ons land van

zo groot belang is, een respectabele hoeveelheid werk

hebben verzet met een resultaat, dat de kwaliteit van het

onderwijs in hoge mate ten goede is gekomen. Ik denk

hierbij bijv. aan de verlenging van de cursusduur der

lagere technische scholen van 2 tot 3 jaar, aan de grotere

aandacht, welke daardoor kan worden besteed aan dat-
gene, wat vooralsnog min of meer vaag als ,,algemene

vorming” wordt aangeduid. Het bedrijfsleven is hiermede

zeker gediend, daar het enerzijds steeds meer beseft dat

het zelf in de vervolgopleiding een grote rol dient te spe-

len en anderzijds met groeiende nadruk betoogt, dat

het niet alleen behoefte heeft aan technische kennis en

vaardigheid, maar evenzeer aan bereidheid om samen te

werken en veiantwoording te dragen, om leiding te aan-

vaarden en te geven, aan inzicht in de samenhang van de

sociale en economische factoren, welke de welvaart van
de onderneming en die van degenen, die daarin werken,

gelijkelijk bepalen.

Bij geen der vormen van
onderwijs
of opleiding voor

functies in het bedrijfsleven komt de noodzaak tot samen-
werken tussen onderneming en
onderwijs
zo sterk tot uit-

drukking als
bij
de opleiding van geschoolde arbeiders.
Deze immers kan in haar normale vorm slechts worden

gerealiseerd door een opeenvolging van school- en bedrijfs-

onderwijs. Bij geen vorm van ‘opleiding van bedrijfsfunc-

tionarissen is het aandeel, dat de onderneming zelf daarin

heeft, zo uitgesproken; niet alleen dat de öndememing

bepaalde eisen stelt waaraan de cdrsus moet voldoen,

de onderneming zelf moet een deel der opleiding in eigen
bedrijf en met eigen functionarissen verzorgen.

Het is merkwaardig, dat dit feit, dat zich uiteraard

in alle landen voordoet waar een bestaande of zich uit-

breidende industrie behoefte schept aan geschoolde ar-

beiders, in Nederland een ontwikkeling heeft veroorzaakt,

welke volkomen logisch is, doch welke vele Europese

landen ons benijden.

Reeds zeer spoedig na de bevrijding immers heeft de

Stichting van den Arbeid als toporgaan van samenwerking

tussen werkgevers- en werknemersorganisaties als haar

mening uitgesproken, dat een land, waarvoor industriali-

satie een dringende noodzaak was, zich in de eerste plaats

moest bezinnen op de opleiding en de opleidingsmethoden

van degenen, die in produktie, reparatie en onderhoud

als geschoolde vaklieden een essentieel deel van deze

industrialisatie zouden moeten realiseren, en – dat zulk

een land zich een verloren gaan van waardevolle ervaringen

op deze gebieden niet zou kunnen veroorloven. Het is

om deze reden dat de Stichting van den Arbeid in haar

eerste rapport over de vakopleiding nadrukkelijk te kennen

gaf, dat iedere bedrijfstak de beschikking moest hebben

over een eigen organisatie, speciaal belast met de vak-

opleiding, welke, gebruikmakende van de desbetreffende

wettelijke bepalingen, stimulerend, regulerend en advi-
serend voor de individuele ondernemingen zou moeten

optreden. H& zouden deze organen moeten
zijn
welke

in overleg met de deskundigen uit het
bedrijfsleven
natio-,

naal geldende standaardeisen voor de onderscheidene

vakken zouden moeten opstellen. Door middel van hun

technische deskundigen zouden, zij in de eerste plaats

moeten nagaan of de jeugdigeii, die ter opleiding in de

bedrijven waren aangenomen, tot dit nationale niveau

zouden worden gebracht. In de tweede plaats zouden zij

aan de
bedrijven
die adviezen moeten geven welke in de

15-6-1960

bedrijfstak als to-

*
taal als waardevol

*
zouden
zijn
ervaren.

BELEGGING

*

Door hun nauwe

contact

VOOR NU

dustrie = t
EN DE TOEKOMST:

deze organen kun- .

*

kunnen bepalen

welke wijzigingen in

*

de beroepsuitoefe-

*

ning door de tech-

Parkstraat 30, Den Haag ,.

rfologische ontwik-

(advertentie)
keling zouden zijn

voorgeschreven en

daarbij tevens door het feit, dat zij over eigen ônderwijs-

ervaring beschikken, zouden kunnen voorkomen, dat deze

technische vernieuwing in een té snel tempo het school-

en bedrijfsonderwijs zou doordringen. Dit laatste gevaar

immers is niet- denkbeeldig; voorkomen moet worden,

dat deze nog jeugdige leerlingen in een te vroege fase

in een te enge, nog te weinig verkende specialisatie worden

gedrongen en dat de opleiding te sterk onderhevig wordt
aan de zeer snelle wisselingen in de techniek. Het is een

van de belangrijkste taken van deze centrale organen

der bedrijfstak er zorg voor te dragen, dat de opleiding

de technische ontwikkeling weliswaar gestadig, maar niet

schoksgewijs volgt.

De ontwikkeling van dit soort opleidingsorganen van

het bedrijfsleven is snel geweest. Waren er in 1946 13 van

zulke nationale organisaties werkzaam in evenzovele

takken van industrie en ambacht met in totaal 6.100 leer-

lingen, in
1959
waren het er 29 met 43.481 leerlingen.

Daarnaast werken er nog enkele regionale of plaatselijke

organen ter opleiding voor beroepen, welke niet
bij
een

der landelijke opleidingsorganen zijn ondergebracht (in

1959
met 200 leerlingen) en de eigen opleidingsorganisatie

van Philips met 804 leerlingen.

Deze organen beschikken over een uitgebreide staf van

deskundige consulenten, die als traits d’union fungeren

tussen Organisatie en deelnemende ondernemingen en als
zodanig een uiterst belangrijke rol spelen bij het uitwisse-

len van ervaringen tussen deondernemingen. Het was een

bijzonder gelukkige omstandigheid, dat de Nijverheidson-

derwijswet, die reeds van 1919 dateert, de mogelijkheid

schiep de activiteiten dezer bedrijfsorganisaties op zeer

belangrijke wijze te subsidiëren. Daarenboven heeft het

Ministerie van Ohderwijs, Kunsten en Wetenschappen

ook in andere opzichten alle hulp verleend om dit onder-
deel van het industrialisatieprogranima zo goed mogelijk

te doen slagen. Enkele vermeldenswaardige feiten in de

richting van moderne technische ontwikkelingen, zoals

mechanisatie en automatisering, mogen hieronder worden

vermeld.

Het opleidingsorgaan voor de âhemische industrie

startte een opleiding voor bedieningsvaklieden voor deze

bedrijfstak (chemiciens); in dè schoenindustrie, in de

textielindustrio en in de confectie-industrie vingen in de

laatste jaren organen der desbetreffende bedrijfstakken

hun werkzaamheden aan, waarbij aandacht wordt besteed
aan de voortschrijdende verbetering der produktiemetho-

den en de daarvoor vereiste mentaliteit; in de metaal-

en elektrotechnische industrie zijn en worden opleidingen

tot stand gebracht en ontwikkeld op het gebied van de

elektronica en de meet- en regeltechniek.

617

-Echter niet alleen in de industriële sectoren van het

bedrijfsleven, ook. in de ambachtelijke bleek de aanpas-

sing aan. moderne technieken tot nieuwe opleidingsme-

thoden te -inspireren. Niet moet worden vergeten,’ dat deze

bntwikkeling in dé
ambachtelijke
groepen rechtstreeks

‘indirect voor de industrialisatie van ons ..land van

groot belang is.
In de metaalindustrie zijn enkele interessante proeven

ndernomen in samenwerking met buitenlandse opleidings-

nrganen. In de afgelopen jaren hebben vrij aanzienlijke

aantallen leerlingen uit Engeland, Zweden, Denemarken,

Jtalië, Luxemburg, Frankrijk, België en Duitsland aan

de Nederlandse examens, die de bedrijfsopleiding beslui-

ten, deelgenomen. Steeds is met grote zorg vermeden de
indruk te wekken als zou het daarbij gaan om een i?rter-

nationale wedstrijd in vakbekwaamheid; een conclusie

als bijv.. ,,De Franse bankwerker is beter dan de Neder-

landse” of ,,De Nederlandse gereedschapmaker is beter

dan deZweedse” heçft geen waarde. Wel echter biedt

zulk een internationale deelneming de mogelijkheid de

eigen opleidingsmethoden te toetsen aan de buitenlandse

en opleidingservaringen uit te wisselen. Bij deze examens

kwam tot uiting, dat de Nederlandse opleiding en het

daarbij bereikte niveau vooral wat de praktische vaar-

digheden betreft, zeker niet bij het buitenland ten achter

blijven. Tevens kon de stimulerende conclusie worden

getrokken dat aan vergroting der theoretische kennis

en aan het onderwijs in elementaire vakken zoals het ge-

bruik van de moedertaal, rekenen e.d. meer aandacht

moest worden besteed. Overduidelijk kon echter worden

vastgesteld, dat de mogelijkhéden van de Nederlandse’

jeugd om tot het gewenste niveau van vakbekwaamheid
te geraken zei er niet ten achter staan bij die van landen

met een langere industriële ervaring en traditie. Het is

wellicht interessant te vermelden, dat deze internationale

deelneming aan de Nederlandse examens een waardevol

,,nevenprodiikt” opleverde in de vorm van onbedoelde

propaganda voor het Nederlandse vakmanschap en daar-

mede voor het Nederlandse produkt door de grote pu-

bliciteit welke in een aantal dezer landen aan de resul-

taten dezer uitwisseling werd gègeven.

Werd hierboven gedoeld op de ontwikkeling van het

onderwijs op lagere technische scholen en de bedrijfs-

opleidingen, ook de totstandkoming en verbetering van

de uitgebreid technische scholen verdient zeer zeker ver-

melding. Het is zondei
twijfel
juist gezien van de initiatief-

nemers, dat deze vorm van onderwijs tussén de ingere en

vroegere middelbare, thans hogere technische school

tot stand kwam. Zonder twijfel bestond en bestaat er be-

hoefte aan een verdere schoolopleiding voor de abitu-

riënten van IJLO en lagere technische scholen, dië hen

voorbereidt voor functies als constructeur, werkvoorbe-
reider, calculator e.d. en de gediplomeerden der UTS’en

hebben ondervonden, dat het bedrijfsleven plaats voor

hen heeft: Toch mag niet onvermeld blijven dat deze ont-

wikkeling met aandacht en voorzichtigheid moet worden

gevolgd.. Het gevaar is namelijk, niet denkbeeldig en in

enkele gevallen reeds tastbaar aanwezig; dat deze vorm van

volledig. dagonderwijs bij het huidige welvaartspeil een

zo grote.. aantrekkingskracht gaat uitoefenen, dat de hier-

boven. vérmelde functies, behorende tot het lager technisch

lader, door de .’abituriënten der UTS’en wDrden gemono-

poliseerd met het desastreuze gevolg, dat de promotie-

mdgelijkhêden van- de geschoolde arbeider, die via lagere

technische school efi bedrijfsopleiding zijn waardevolle

618

1 LLMAÏJJ

1

,LtV(NSV(RZEt(ERING’

8
ANK SC

S

S

S

(advertentie)

plaats .in de industrie heeft bereikt, worden afgesneden.

Dit
verschijnsel
zal dan aanstonds tot gevolg hebben dat

de attractie voor de begaafden om geschoold vakman

te worden wegens het geringer worden van promotie-

kansen, afneemt en de industrie een leger zou worden,

dat zou bestaan uit officieren en onderofficieren zonder

goed getrainde soldaten.

De industrie zal ervoor moeten waken, dat de toegang

tot de rangen van het lager technisch kader gelijkelijk zal

openblijven voor degene, die het geluk heeft gehad een

UTS te bezoeken, als voor degene, die, daartoe de begaafd-

heid bezittende, uit de rangen der

geschoolde arbeiders

zich voor deze functies bekwaamd heeft. Mist de laatste

categorie misschien de meerdere schoolkennis van de

eerste, zij heeft meer bed rijfservaring en zal de gelegenheid

moeten hebben haar kennis aan te vullen; heeft de eerste

categorie misschien meer schoolkenn.is, zij zal in het be-

drijf in de aanvang achterstaan in bedrijfservaring ende

gelegenheid moeten krijgen deze in de werkplaats te ver-

krijgen. –

Zonder twijfel kan worden vastgesteld, .dat het tech-

nische onderwijs voor de Nederlandse arbeider, zowel

voor zover dit op technische scholen als door de onderne-

mingen zelf wordt gegeven, blijk heeft gegeven open te

staan voor de eisen, welke de industrialisatie stelde en nog

stelt. Nog verheugender is het te mogen vaststellen, dat

in de achter ons liggende decade zènnekjaar is gebleken,

dat onder de Nederlandse jeugd de capaciteiten en de

werklust aanwezig zijn om ter wille van eigen toekomst
en ter wille van die van de algemene welvaartsbron, die
de industrie -in toenemende mate is, een belangrijke rol

te spelen. Er mogen dan nog vele wensen zijn, het is dui-

delijk geworden, dat de bereidwilligheid aanwezig is en

de .wegen tot onderling overleg open staan ten einde deze

wensen te vervullen:

‘s-Giavenhage.

.’
.

G. C. M. HARIYEBECK.

15-6-1960

t

De chemische industrie groeit het snelst en het
meest spectaculair van alle industrieën; in zeven jaar heeft een verdubbeling van de omzetten der chemische industrie in ons land plaatsgevonden.
Vele• belangrijke produkten, die met behulp van chemische processen worden gefabriceerd, vindt
men echter in de jaaroverzichten nog
bij
andere
bedrijfstakken gerangschikt. Zo vallen vele ,,pro-
ces”-industrieën niet onder de chemische industrie.
De vraag doet zich voor, of in verband met de ont-
wikkeling van deze ,,proces”-industrieën onze me-
taalindustrie in staat is met deze groei gelijke tred
te houden. Niet minder moeilijk zal het zijn in de
toekomst het intellect te vormen dat nodig is voor
het ontwerpen van processen en installaties en
voor de fabricage en verwerking der chemische
produkten. De vraag waarom de chemische indus-
trie zich zo sterk ontwikkelt is niet eenvou4ig te
beantwoorden. Soms kan het opkomen van een
synthetisch produkt worden toegeschreven aan het
schaars worden van het overeenkomstige natuur-
produkt. Verder kan worden genoemd de opkomst
van de aardolie-industrie en de invoering van kraak-
processen.

De ontwikkeling

van de

chemische industrie

In dit speciale nummer over ,,Tien jaar industrialisatie”

past ongetwijfeld een hoofdstuk over de ontwikkeling van

de chemische industrie, daar deze tak het snelst en meest

spectaculair groeit van alle industrieën. Dit geldt niet alleen

voor ons land; voor alle O.E.E.S.-landen tezamen stijgt

de totale industriële produktie in de laatste jaren met ge-
middeld 6 pCt. per jaar, terwijl de produktie van de che-

mische industrie met 10 pCt. per jaar toeneemt. De voor-

zitter van de Vereniging van de Nederlandse Chemische
Industrie deelde in de onlangs gehouden jaarvergadering

mede, dat in zeven jaar een verdubbeling van de omzetten
der chemische industrie in ons land heeft plaatsgevonden,

hetgeen ook met een stijging van 10 pCt. per jaar overeen-

komt. In
1958
werd de groei door de bestedingsbeperking

enigszins afgeremd. Bet jaar 1959 was echter weer bijzonder

gunstig en het laat zich aanzien, dat de ontwikkeling in de

eerstkomende jaren even voorspoedig zal verlopen.

Enkele jaren geleden heeft de chemische industrie in ons

land de derdë plaats op de industriële ranglijst veroverd

op de textielindustrie. Niettemin is haar jaaromzet (thans

drie miljard gulden) nog betrekkelijk gering vergeleken met

die van haar grote zusters, t.w. de ioedings- en genot-

middelenindustrie met 9,4 miljard gulden en de metaal-

industrie met 9,1 miljard gulden per jaar. Men bedenke

echter wel, dat de historische ontwikkeling een steinpel

heeft gedrukt op het definiëren van wat onder ,,chemische

industrie” wordt vers.taan. Vele belangrijke produkten, die

met behulp van chemische processen worden gefabriceerd,

vindt men in de jaaoverzichten bij andere bedrijfstakken

gerangschikt. Zo vallen bij definitie andere ,,proces”-

industrieën als de petroleumraffinage, de metallurgische,

de papier-, de rubber-, de glas- en ëen deel van de voedings-

en genotmiddelenindustrie niet onder de chemische indus-

trie, al gaat de chemie bij die industrieën een steeds meer

belangrijke rol spelen in de fabricage.

Tot 1921 werd bijv. de aardolie vrijwel uitsluitend door
destillatie gescheiden in de gewenste produkten: benzine,

kerosine, gasolie, smeerolie en asfalt. Thans echter worden

deze en andere eindprodukten volgens een ingewikkeld

samenspel van chemische omzettingen uit de ruwe olie

15-6-1960

gefabriceerd. Hoe belangrijk deze industrietak is bewijst

de gezamenlijke produktiecapaciteit (ca. 25 mln, ton ruwe

clie per jaar) van de Shell, Caltex en Esso raffinaderijen in

de nabijheid van Rotterdam. In het jaarverslag over 1959

van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Indus-

trie wordt een overzicht van de ,,proces”-industrie gegeven.

De totale omzet voor
1959
zou ruim 13 miljard gulden

bedragen of 39 pCt. van de gehele industrie in ons land.

Deze getallen zijn belangrijk, omdat ze aangeven hoe voor-

zichtig men, met definities en uitspraken over industriële

ontwikkelingen moet zijn. Tevens wijzen deze cijfers op

de grote aandacht, die de metaalindustrie heden ten dage

aan de chemische ,,proces”-industrieën moet schenken.

De vraag doet zich c’an ook voor, of onze metaalindus-

trienu en in de toekomst wel in staat is om met de snel

groeiende ,,proces”-industrie gelijke tred te houden. Het

is bekend, dat de chemische bedrijven kapitaalintensief

zijn. De chemische en daarmede verwante industrie heeft

daarom na de tweede wereldoorlog zelf betrekkelijk weinig
bijgedragen tot de tewerkstelling van de groeiende beroeps-

bevolking. Daarvoor heeft in het bijzonder de metaal-

industrie, in belangrijke mate gestimuleerd door de ,,pro-

ces”-industrie, gezorgd. Een voorbeeld hiervan is de on-

langs geopende Esso-raffinaderij in het Botlekgebied, die

200 miljoen gulden gekost heeft en in twee jaar hoofdzake-

lijk door de Nederlandse industrie met Nederlandse werk-

krachten werd gebouwd. Men behoeft trouwens slechts

een bezoek te brengen aan Pernis en het Botlekgebied om

ëen indruk te krijgen van de imponerende bouwactiviteit

ten behoeve van dè ,,proces”-industrie en in het bijzonder

van de chemische tak daarvan. Het aantal fabrieksinstal-

laties, dat in dit gebied recentelijk is gebouwd of nog in

aanbouw is, is inderdaad indrukwekkend. Zonder volledig

te willen zijn noemen we de produktie van synthetische rub-

ber, carbonblack, synthetische glycerine, polyvinylchloride,

insecticiden, oplosmiddelen, synthetische wasmiddelen, ti-

taanwit, zwavelzuur, fenol, natronloog en chloor. De be-

langrijke Nederlandse chemische industrieën vestigen zich

nu in het Nieuwe Waterweg-gebied, terwijl we een aantal

Amerikaanse bedrijven hetzelfde zien doen. Rotterdam en

619

elektronische

/-

VOOR GROTE EN MIDDELGROTE BEDRIJVEN

rekenautomaat

Nederlands produkt van internationale

klasse, vrucht van samenwerking tussen.

deskundigen op wetenschappelijk/tech’-

nisch en administratief gebied.

ELECTROLOGICA
,

Over de vele gebruiksmogelijkheden ver-

strekken wij u gaarne advies.

N.V.

‘s-Graven hage – Paleisstraat 9

Postbus 207 – tel. 070-184260

620

.

15-6-1960

omgeving is dan ook een krachtig chemisch industrie-

centrum geworden. Daarmede is niet bedoeld afbreuk te

doen aan de eveneens spectaculaire ontwikkelingen in

andere gebieden van ons land.

Zeiden we reeds, dat de arbeidsintensieve metaalindustrie

de geweldige ontwikkeling van de ,,procës”-iodustrie moei-

lijk zal kunnen bijhouden, niet minder moeilijk zal het in

de toekomst
zijn
het intellect te vormeP, dat nodig is voor

het ontwerpen van processen en installaties, en voor de

fabricage en verwerking der chemische produkten. Want

al is de cffemische industrie weinig arbeidsintensief, het

i

ijkst is
zij
van alle industrieën aan intellect, vooral ook,

omdat het speurwerk in deze tak van nijverheid zo inten-

sief is. Op 33 werknemers telt men in de chemische indus-

trie één academicus. Dat betekent, dat momenteel in ons

land in de chemische industrie alleen reeds meer dan 2.000

academici werkzaam zijn. Verwacht kan worden, dat dit aan-

•tal en ook de verhouding van academici t.a.v. anderewerk-

neiners in de naaste toekomst nog aanmerkelijk zal toene-

men, enerzijds omdat meer en iieer bedrijfsautomatisering

wordt ingevoerd, waarmedeeen ontwikkeling van meet- en

regelapparatuur gepaard gaat, anderzijds omdat de re-

search zal toenemen.

In het algemeen neemt men aan, dat de chemische be-

drijven ca.
5
pCt. van hun omzet aan research moeten

besteden om kwantiteit en kwaliteit van de produkten op

het gewenste niveau te houden. Het ligt dan ook voor de
hand, dat de grote chemische en daarmede verwante be-

drijven (Shell, Philips, Staatsmijnen, Unilever en A.K.U.)

over uitgebreide researchlaboratoria beschikken. In dit

verband mogen we ook T.N.O. niet verwaarlozen. De

vraag naar chemisch, fysisch en werktuigkundig gevormde
academici is momenteel dan ook groot, ja belangrijk groter

dan het aanbod. Vandaar de wens naar intensivering en
spreidini van het hoger
onderwijs.
Gevreesd moet echter

worden, dat de uitbreiding van het hoger onderwijs veel
langzamer zal verlopen dan men op grond van de snelle

industriële groei gewenst acht en vel om de simpele reden,

dat de figuren die de ôpleiding van de academici moeten

verzorgen, thans ook dringend nodig
zijn
voor de opbouw

van het industriële apparaat. Spreiding van het hoger onder-

wijs komt mij daarom nu en in de naaste toekomst onge-

wenst voor. Overigens bedenke men, dat ons land ook een

grote behoefte heeft aan lager geschoolde technische en che-

mische krachten, zoals H.T.S.’ers, analisten en chemiciens.

Men kan zich afvragen, waarom de chemische industrie

zich zo sterk ontwikkelt. Een eenvoudig antwoord kan

op deze vraag niet gegeven worden. .In sommige gevallen

kan het opkomen van een synthetisch produkt worden

toegeschreven aan het schaars worden-van het overeen-

komende natuurprodukt. Vooral in wereldoorlogen doen

zich zulke gevallen voor. Duitsland
bijv.
was door gebrek

aan aardolie aangewezen op de synthese van benzine uit

kolen. De produktiekosten van deze benzine waren echter

van dien aard, dat deze chemische bedrijven in normale

tijden weer verdwenen. Anders is het gesteld met de ont-

wikkeling in Amerika van de synthetische rubber gedu-
rende de oorlog. Dit produkt bezit weliswaar niet in alle

opzichten dezelfde goede eigenschappen als de natuur-

rubber, doch het is zeer geschikt voor de fabricage van

autobanden en daarenboven ligt de prijs aanmerkelijk

lager, zodat men nu nog in grote hoeveelheden synthe-

tische rubber in Amerika vervaardigt en er in Europa,

ook in Nederland, toe over is gegaan. Door de research

die noodzakelijkerwijs.voor dit produkt ën voor analoge

synthetische produktên moet worden verricht, ontdekt men

nieuwe en betere processen en produkten. Zodoende kan
men natuurprodukten, die tijdelijk schaars zijn, toch blij-

vend verdringen.

Een typisch voorbeeld is ook de synthetische zeep. De
natuurlijke vetzure zeep is een uitstekend was- en reini-

gingsmiddel, echter met één belangrijk nadeel, nl. de

éigenschap om in hard water onoplosbare kleverige cal-
cium- en magnesiumzouten te geven. Dit euvel heeft de

synthetische zeep, die tijdens en kort na de tweede wereld-

oorlog op grote schaal werd ontwikkeld ten gevolge van

het toen heersende gebrek aan vet, niet. Thans kan men

zich de wereld zoider synthetische zeep niet meer voor-

stellen. In Amerika wordt van de ca. 2 mln, ton zeep 75 pCt.

synthetisch gemaakt.

Hetzelfde geldt voor de benzine. De vraag naar betere

benzine met goede ldopvastheid (hoog octaangetal) voor

de vliegtuigen vlak véér en in de tweede wereldoorlog

heeft de ontwildceling van vele synthetische procédé’s ten

gevolge gehad, die men thans voor de bereiding van hoog-

waardige automobielbenzine gebruikt. In dit geval is het

dus in het bijzonder de kwaliteit van het synthetische pro-

dukt dat de ontwikkeling van de chemische processen

heeft beïnvloed. Bij de ontwikkeling van de synthetische

textielvezel zien we iets dergelijks. Ik zou willen zeggen,

dat we ,,aan den
lijve”
de betere kwaliteit van het synthe-

tische produkt ondervinden:

Een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de che-‘

mjsche industrie heeft voorts ongetwijfeld de opkomst van

de aardolie-industrie en vooral ook de invoering van de

kraakprocessen (ter bereiding van de hoogwaardige len-

zine) gehad.
Bij
deze kraakprocessen ontstaan ni. bijpro-

dukten, die nen als zodanig niet of niet voldoende aan

de man kon brengen en waar men dus chemisch afgeleide

produkten als oplosmiddelen, wasmiddelen, plastica etc.

van ging maken. Bovendien is de relatief lage prijs van de
aardolie in Amerika en nu ook hier een stimulans geweest
voor de ontwikkeling van de chemische industrie op basis

van deze grondstof.

De zgn. ,,petrochemische” industrie groeit dan ook bij-

zonder snel. In Europa constateert men thans een verdub-

beling per twee jaar. Het zijn niet alleen meer de aardolie-

industrieën (in ons land in het bijzonder Shell) die zich

op de vervaardiging van petrochemische produkten toe-

leggen, men ziet veel een samengaan van aardolieconcerns

met chemische bedrijven. In ons land
bijv.
zal binnenkort
Esso grondstof leveren aan de Staatsmijnen voor de be-

reiding van petrochemische produkten.

Ten slotte nog de vraag: waarom groeit de chemische

industrie ook zo spectaculair in Nederland? Weliswaar•

heeft het Centraal Planbureau kort na de tweede wereld-

orlog de wens tot een snelle en sterke intensivering

van de chemische nijverheid uitgesproken, doch velen –

en zeker terzake kundigen – twijfelden aan de realisering

van deze wens. Het behaalde resultaat hebben we in de

eerste plaats te danken aan het initiatief en aan de durf

van de ondernemers en in de tweede plaats aan dè ijver
en vakmanschap van de werknemers en de relatief lage

geldelijke beloning voor de verrichte prestaties, waardoor

wij zowel wat de investerings- als wat de fabricagekosten

betreft, behoorlijk kunnen concurreren tegen buitenlandse

ondernemingen.

Verder is ons land met zijn invalhavens voor Europa

‘zeer gunstig gelegen; zeker voor de verwerking van aard-

olie op chemische produkten, aangezien deze grondstof

15-6-1960

621

Omstreeks 1950 werd er aan speurwerk in ons
land nog weinig aandacht besteed. De grote en op-
vallende betekenis van nieuwe toepassingen van de
natuurwetenschap verhoogde echter in snel tem-po de waardering voor deze wetenschap. Ook de
Nederlandse Overheid
begon toegankelijk te wor-
den voor de betekenis van het speurwerk en voelde
het als haar taak het begrip voor dit werk bij de
industrie aan te wakkeren. Zij maakte hierbij ge-
bruik van de reeds in 1934 tot stand gekomen Nij-
verheidsorganisatie T.N.O. Via ,,trouble shooting”
kregen de wetenschappelijke onderzoekers toegang
tot het bedrijfsleven. Het kwam echter voor, dat
voor
het oplossen van de problemen eerst een die-
pergaande studie noodzakelijk was, waarmede dan hef eigenlijke speurwerk werd ingeleid.
Bij
deze
onderzoekingen
kwamen de onderzoekers vaak op
zijpaden en werden nieuwe mogelijkheden ontdekt, die aanleiding gaven tot het vervaardigen van nieu-
we produkten of het toepassen van nieuwe werk-
wijzen. Het stelselmatig onderzoeken van de ge-
dragingen van een produkt is eveneens een be-
langrijke tak van het toegepast natuurwetenschap-
peljk onderzoek. De fabrikant zal hierbij moeten
putten uit de ervaring van de gebruiker.

Spetïrwerk

mde

industrialisatje

Het woord ,,zuurdesem”, ons allen bekend uit de tijd.

van Abraham Kuyper en de Savornin Lohman, is tegen-

woordig in onbruik geraakt. Nadenkende over het onder-
werp dat de redactie
mij
verzocht te behandelen, kreeg ik

behoefte aan het gebruik van dit wo6rd. Terecht immers

schreef de redactie ,,speurwerk
in
de industrialisatie”.
Het speurwerk is namelijk een onmisbaar element in het

proces dat met het woord mdustrialisatie wordt aangeduid.

Dat hetzelfde woord ook een handeling aan kan duiden,

doet daarbij niet ter zake maar het is wel uit andere

hoofde interessant. Geeft men zich rekenschap enerzijds
van de onmisbaarheid van het speurwerk, anderzijds van

de betrekkelijk geringe omvang van deze activiteit in

verhouding tot de totale activiteit voor de industriële

produktie, dan dringt zich de vergelijking op n’tet de gist

en de daardoor gespeelde rol
bij
de bereiding van bakkerij-

produkten. Ook de relatief geringe omvang vindt men daar-

bij terug. Het percentage van de industriële omzet, dat

door elkaar genomen door progressieve ondernemingen

wordt besteed aan speurwerk, is van dezelfde orde van

(vervolg van blz. 621)

als zeer gewenste energiebron toch in grote kwantiteiten

geïmporteerd moet worden. De vraag naar aardolie voor,

energiedoeleinden zal in de komende jaren in Europa en
dus ook in Nederland nog aanmerkelijk toenemen. Onzô

grote (op export gebaseerde) raffinagecapaciteit, die bdvenm

dien nog gemakkelijk uitgebreid kan worden, zorgt ervoor

dat onze chemische industrie gemakkelijk aan een van de

meest belangrijke grondstoffen geholpen wordt.’ Tevens

heeft de toevoer van aardolie ten gevolge, dat de steen-
kool ook meer voor chemische doeleinden gebruikt kan

worden. De aardolie en de steenkool zijn de twee belang-

rijke pijlers waarop het chemische industriegebouw rust,

en zolang we over deze grondstoffen beschikken, kunnen

we de toekomst van de chemische industrie in ons land

met vertrouwen tegemoet zien.

Delft.

Prof. Dr. Ir. J. C. vLuGTER.

grootte als de kosten van de gist in verhouding tot de

prclduktiekosten van het bakkerjprodukt en hoe belang-

rijk is toch de werking van deze zuurdesem voor de eigen-

schappen van het produkt waarin hij werkt
1).
Het is geen

toeval dat de naam voor deze stof zowel in het Frans,

het Engels als in het Duits een toespeling inhoudt op het

verheffen van het geheel. In het Nederlands spreekt men

trouwens van rijzen. Precies hetzelfde betekent het speur

werk in de industrialisatie. Men zou ongelijk, hebben

met de bewering dat een industrie niet kan bestaan zonder

speurwerk. Onder industrialisatie wordt echter niet ver-

staan de aanwezigheid van industrie, maar de groei ervan
naar omvang en naar verscheidenheid. Terecht werd in de

industrialisatienota’s betoogd, dat deze groei niet in de

eerste plaats verkregen dient te worden door het ontstaan

van talrijke nieuwe ondernemingen. Veel minder riskant
werd het geacht wanneer bestaande ondernemingen haar

programma zouden uitbreiden met nieuwe produkten en

haar afzet zouden vergroten ten gevolge van verbetering

van de produktiemethoden. Het is juist bij deze
veranderin-

gen
-dat het speurwerk zijn grote betekenis heeft.

De beschouwde periode van tien jaar is bij uitstek ge-
schikt als illustratie van deze betekenis. In het begin van

die periode, omstreeks 1950, werd er aan speurwerk in

ons land slechts door weinigen aandacht besteed. Het is
bekend dat Philips, de petroleummaatschappijen en nog

énkelen, de betekenis van dit hulpmiddel reeds hadden

erkend en ondervonden. Hierbij is stellig ook van invloed

geweest, dat deze ondernemingen bijzonder veel contact

hadden met ‘het buitenland, met name met landen waar

men reeds eerder aandacht aan het natuurwetenschappelijk

speurwerk had besteed. De grote en opvallende betekenis

van nieuwe toepassingen van de natuurwetenschap, die

in de laatste fasen van de wereldoorlog voor ieder duidelijk

werd, verhoogde in snel tempo de waardering van het

‘)Als een gemiddelde bij de zeer uitéénlopende verhoudingen
mag men stellen, dat van de omzet bij de industrie ongeveer
2 pCt. wordt besteed voor speur- en ontwikkelingswerk. Van
de kostprijs van ons wittebrood gaat ongeveer 2 pCt. in de gist.

22

15-6-1960

grote publiek voor deze tak van wetenschap. Velen ver

wachtten er wonderen van en er straalde een soms mystieke

glans af op het woord ,,research”, maar ook meer nuchter

ingestelde personen uit het bedrijfsleven begonnen in te

zien dat speurwerk wel eens een onmisbare hefboom zou

kunnen worden voor het instandhouden en tot grotere

bloei brengen van hun industrie. Gelukkig was ook de

Nederlandse Overheid in deze tijd toegankelijk geworden

voor een dergelijk inzicht; zelfs erkende deze Overheid

dat het nodig zou
zijn
het begrip voor de betekenis van
speurwerk ook aan te wakkeren
bij
die industrietakken,

die zelf nog niet tot het juiste inzicht waren gekomen.

De reeds in 1934 officieel tot stand gekomen Nijverheids-

organisatie T.N.O. nam met kracht de taak ter hand, waar-

van de industrialisatie zou moeten profiteren. In die tijd
moest in het algemeen de waardering voor de mogelijk-

heden van natuurwetenschappelijk onderzoek ten behoeve

van de industrie nog gewekt worden, doordat het

bedrijfsleven bemerkte, dat dit onderzoek in staat was

krachtdadig hulp te verschaffen bij het oplossen van

moeilijkheden die in de praktijk als zodanig waren her-

kend en ‘gevoeld. Deze hulp, meestal aangeduid met
,,trouble shooting”, verschafte de wetenschappelijke

onderzoekers toegang tot het bedrijfsleven. Was het hun

mogelijk steun te verlenen reeds op grond van
bij
hen aan-
wezige kennis, die niet vertroebeld was door een zekere

mate van bedrijfsblindheid, dan kon in korte tijd iets

worden bereikt. Natuurlijk kwam het echter ook voor,

dat het oplossen van de ondervonden problemen eerst

een diepergaande studie noodzakelijk maakte, waarmede
dan het
eigenlijke
speurwerk werd ingeleid.

Laat ik door enkele voorbeelden illustreren hoe het ter

hand nemen van ondervonden moeilijkheden kan leiden

tot een diepergaand natuurwetenschappelijk onderzoek, dat

zijnerzijds op zeker ogenblik steun nodig heeft van meer

fundamenteel onderzoek. Wanneer in een gebouw deuren

klemmen of juist de neiging hebben open te vallen, kan

een onderzoek leren dat slijtage of onjuiste afstelling van

scharnieren daarvoor verantwoordelijk is. Het is ook

mogelijk dat men verder moet zoeken en tot de conclusie

komt dat een onregelmatige verzakking in het gebouw

is opgetreden. Zou men hiervan de oorzaak opsporen,

dan zou kunnen blijken dat deze gelegen is in een onvol-

doend verzorgde fundatie en misschien zelfs in een onvol-

doende beoordelingvanhet draagvermogen van de grond.

In dit eerste voorbeeld hebben wij reeds dadelijk de ge-

leidelijke overgang van storingshulp, ,,trouble shooting”,

tot – in letterlijke zin – onderzoek van de grondslagen.
Uit andere takken van het bedrijfsleven noem ik het

ontstaan van scheuren in geperste metalen voorwerpen,

,,season cracking”, het ontstaan van blaren in verflagen,

het verkleuren van keramische produkten, het verweten

van isolatiematerialen, het bros breken van machinedelen,

het vuillopen van rubbervloeren, het optreden van scheuren

in vliegtuigconstructies, cavitatie van scheepsschroeven,

corrosie van leidingen, enfin, de voorbeelden kunnen einde-

loos worden aangevuld. De voor de hand liggende, maar

in wezen onjuiste symptoombehandeling, kan in al derge-

lijke gevallen niet meer zijn dan een begin van een stelsel-

matig onderzoek, dat langs de weg van beter begrip een

afdoende verklaring kan geven en dan ook veelal zal leiden

tot een doelniatige maatregel tot het vermijden van zulke

onaangenaamheden.

In het bovenstaande heb ik mij echter slechts bezig

gehouden met één facet van het speurwerk. Hoe nuttig

deze werkzaamheid ook kan zijn,
zij
is bepaaldeljk niet

toereikend voor het scheppen van een grondslag voor groei

van de industrie naar omvang en verscheidenheid. Toch

achtte ik het verantwoord met deze zijde te beginnen

omdat ook de historische ontwikkeling daarmede overeen-

komt. Het diepergaande onderzoek, dat te hulp moet

komen bij het oplossen van moeilijkheden die reeds in de

bestaande produktiegang worden ontmoet, was aantrekke-

lijk voor wetenschappelijk denkende mensen. Al spoedig

gaven deze personen toe aan de verleiding zich niet alleen

te verdiepen in datgene wat rechtstreeks nodig was voor

de oplossing van hun problemen, maar ook in vraagstuk-

ken die zij ,,onderweg” tegenkwam’n. Gelukkig werd hun
de vrijheid gelaten zich ook op zulke zijpaden te begeven
en het is door dit onderzoek dat in vele gevallen, dank zij

een voldoend inventieve instelling van de onderzoeker,

nieuwe mogelijkheden werden ontdekt die
bij
nadere

bestudering aanleiding gaven tot het vervaardigen van

nieuwe produkten of het toepassen van nieuwe werkwijzen

door de betrokken industrie. Wat de nieuwe werkwijzen

betreft, deze kunnen op verschillende manieren bijdragen

tot vooruitgang: zij kunnen een grotere zekerheid ver-

schaffen voor het handhaven van een gestelde kwaliteit

of combinatie van eigenschappen van een produkt; zij

kunnen aanleiding geven tot een goedkopere produktie

zonder achteruitgang in kwaliteit;
zij
kunnen de gehele

structuur van de onderneming een wijziging doen onder-

gaan. In al deze gevallen kan het geslaagde speurwerk

aan de onderneming de mogelijkheid verschaffen tot het

wijder uitslaan van de vleugels, het bereiken van een

grotere binnen- en buitenlandse omzet.

Het vinden van nieuwe produkten kan echter de krach-

tigste factor zijn voor de industrialisatie. Men mag niet

vergeten dat de kans hierop in het algemeen veel kleiner

is dan de kans op het verbeteren van de methoden, en dat

meestal vele jaren moeten worden besteed van het ogenblik

af, dat de inventieve gedachte in die richting ging, totdat

via zorgvuldig onderzoek, laboratoriumproeven, semitech-

nische produktie en regelmatige bedrjfsproduktie het even-

tueel belangrijk blijkende nieuwe produkt in duidelijke

mate de onderneming ten goede komt.

Hoewel het volgende enigermate valt buiten het mij aan-
gewezen terrein, meen ik toch goed te doen erop te wijzen.

In het bijzonder bij een nieuw produkt zal de ervaring van

de fabrikant de aanvulling niet kunnen missen, die geput

kan worden uit de ervaring van de gebruiker. Ik ga er

hierbij van uit, dat de fabrikant niet heeft nagelaten zijn

produkt in eigen onderneming reeds zo goed mogelijk

aan de tand te voelen. Toch zullen de uiteenlopende om-

standigheden waaronder
zijn
produkt dienst zal moeten

doen nadat het is geleverd, een belangrijke bijdragé kunnen

leveren tot de beoordeling van wenselijke wijzigingen in

de eigenschappen ian het produkt. Het stelselmatig onder-

zoeken van de gedragingen van een produkt is een zeker

niet onbelangrijke tak van het toegepast natuurweten-

schappelijk onderzoek. In het algemeen trouwens zal een

verkoper (fabrikant) moeten bedenken, dat de transactie

van de levering aan de zijde van de koper volstrekt niet

het einde betekent van diens ervaringen met het geleverde,

maar uiteraard slechts het begin. Het moge de verkoper

schijnen dat zijn taak is afgelopen wanneer
hij
heeft ge-

leverd, maar dit is een gevaarlijke kortzichtigheid. De

industrie moet dankbaar zijn, wanneer haar afnemers haar
in staat stellen de geschiedenis van haar produkt te blijven

volgen en het daarop gerichte speurwerk kan slechts

15-6-1960

623.

-:

/

AMSTERDAM

Nederlands grootste industriestad

UMUIPEN
lOOROZ

?

Voor grote industrieën, die

aan of nabij diep vaarwater

/
vestiging wensen, bestaan in

zonderhjke mogel ijkhed:n.

Contact-adressen voor:

Algemene inlichtingen:

het Bureau Voorlichting en Representatie
Stadhuis, O.Z. Voorburgwal

Tel. 21 44 55,toestellen 1703, 1803

Algemeen economische. inlichtingen:.

het Bureau voor Handels- en Industriebelangen,

6.z.
Achterburgwal 85

Tel. 21 44 55, toestellen 1770, 1970

Inlichtingen omtrent terrein-situaties:

de Dienst Havens en Handelsinrichtingen.

Havengebouw, 10e verdieping, DeRuyterkade

tel. 22 12 01

624

– .

.

.

.

. • .

Uit de noodzakelijke industrialisatie na de oor-
log vloeide de noodzaak voort het energie-aanbod
aan te passen aan de te verwachten sterke stijging
van de energiebehoeften.
Er bestoad aanvankelijk
een zekere bezorgdheid over de vraag, of dit aan-
bod met de vraag gelijke tred zou kunnen houden.
Gebleken is echter, dat de verbruiksstijging uit-
eindelijk minder krachtig is geweest dan op grond
van de trend van de jaren 1945-1950 zou zijn af
te leiden. De voorziening met energie is als zo-
danig geen werkelijk knelpunt voor de industria-
lisatie geweest.
De situatie die zich de
laatste jaren
op de energiemarkt heeft ontwikkeld, is eigenlijk
ideaal voor een industrialiserende maatschappij.
Door het ruime aanbod is er thans geen enkele be-
lemmering voor de energieverbruiker om die
energievorm te kiezen, die hém technisch en eco-
nomisch
het meest past.
Een der gevolgen
is
weest dat de noodzaak om op korte termijn de
elektriciteitsproduktie op basis van kernenergie
tot ontwikkeling te brengen aan actualiteit heeft
ingeboet.

Industrialisatie

en

energievoorziening

Een moderne industriële samenleving is niet denkbaar

zonder een goed geoutilleerd en bedrijfszeker energie-

voorzieningsapparaat. Immers, vrijwel in elke bedrijfs-

tak
is
het,
bij
nagenoeg ieder onderdeel van het produktie-

proces, noodzakélijk een zekere hoeveelheid energie aan

te wenden. Zou deze energie niet op het gewenste moment

en in de geëigende hdeveelheid en kwaliteit ter beschikking

zijn, dan zou de produktie eenvoudig geen doorgang

kunnen vinden. Ditzelfde geldt eveneens voor het vervoer

van mensen en goederen en zelfs de hedendaagse gezins-

huishouding zou tot een vrij primitieve staat terugvallen,

indien de energievoorziening zou stokken.

Voor een ongestoorde ontwikkeling van de moderne
volkshuishouding is het dan ook een noodzakelijk ver-

eiste dat de verschillende energiegoederen, zowel de ,,pri-

maire” (zoals stëenkolen, ruwe olie, waterkracht) als de

met behulp daarvan te vervaardigen ,,secundaire” of

(vervolg van blz. 623)

vruchtbaar zijn voor verdere verbetering. Het is duidelijk,

dat het onderhouden van een dergelijk contact gemakke-

lijker valt
bij
binnenlandse afnemers dan
bij
buitenlandse.
Dit is één van de redenen waarom een voldoend omvang-

rijke binnenlandse markt, ook voor de exporterende

industrie, van grote betekenis is. Anderzijds ligt er een

motief in voor de Nederlandse koper
zijn
leveranciers zo

veel mogelijk in het binnenland te zoeken.

In het algemeen trouwens is een geslaagde industrialisatie

slechts denkbaar door een blijvende samenwerking van

producenten en gebruikers. De gebruiker zal met te meer

vertrouwen zijn opdrachten aan een Nederlandse industrie

kunnen geven, naarmate hij meer zekerheid heeft, dat de

fabrikant zo goed mogelijk gebruik maakt van de kennis,

die het volgehouden speurwerk in
alzijn
facetten aan de

fabrikant. ter beschikking kan stellen. De ervaring in de

afgelopenperiode van tien jaar rechtvaardigt de verwach-

ting dat ook in de toekomst de onmisbare zuurdesem van

het speurwerk dé volledige erkenning vindt
bij
bedrijfsleven

en Overheid.

‘s-Gravenhage.

Prof. Ir. D. DRESDEN.

15-6-1960

,,veredelde” energiebronnen (zoals gas, elektriciteit, ben-

zine, stookolie etc.) steeds in zo ruime mate beschikbaar

zijn, dat iedere verbruiker er regelmatig en in overeen-

stemming met
zijn
specifieke behoeften wat betreft hoe-

veelheid, soort en kwalitdit, over kan beschikken tegen

– binnen het raam van het economisch verantwoorde –

zo laag mogelijke prijzen.

Betrekken
wij
deze algemene stelling op de Neder-

landse situatie, zoals die lag in de eerste na-oorlogse jaren,

met haar noodzaak om, niet alleen de door de oorlog

ontstane schade te herstellen, maar daarenboven de ge-

hele economie, en in het bijzonder de industrie, met de

meeste voortvarendheid uit te bouwen, wilde voor de

snel groeiende bevolking voldoende werkgelegenheid en

een t.o.v. de ons omringende landen redelijk welvaartspeil

worden verzekerd, dan vloeide hieruit de eis voort om

ook het energie-aanbod aan te passen aan de te verwachten

sterke stijging van de energiebehoeften, wilden dee doel-

einden metterdaad kunnen worden gerealiseerd. In de

Eerste Industrialisatienota bracht Minister Van den

Brink dit ook met zoveel woorden tot uitdrukking toen
hij, sprekende over de energiesector, stelde dat ,,indien

de energievoorziening een knelpunt zou gaan vormen,

de gehele industrialisatie op losse schroeven zou komen

te staan”
1)

Gezien de zeer sterke
stijging
van het energieverbruik

in de eerste na-oorlogse jaren, was een zekere bezorgdheid

over de vraag, of het energie-aanbod wel gelijke tred zou

kunnen blijven houden met de te verwachten ontwikke-

ling van de vrâag zeker niet ongerechtvaardigd. Bezien

wij echter het reële verloop van het energieverbruik, zoals

in de tabel op blz. 627 weergegeven, dan blijkt dat de

verbruiksstijging uiteindelijk minder krachtig is geweest

dan op grond van de trend van de jaren
1945-1950
zou

zijn af te leiden en achteraf kan dan ook worden gecon-

stateerd dat de voorziening met energie als zodanig geen

werkelijk knelpunt voor de industrialisatie heeft gevormd.

1)
Eerste Tridustrialisatienota, blz. 30 reçhtçrlçojm,

625

I

Vestigt

Uw

/

om

.

626

15-6-1960

Bruto verbruik en produktie van primaire brandstoffen
(in mln, ton steenkooleenheden) a)

Bruto verbruik
Binnenlandse produktie

Jaar
a1949
id.1949
Dekkings

braffen
Totaal
bra,1ffen
Totaal

1929

…………
13,5
1,1
14,6
82
11,8

11,8
92
81
939

…………..
..13,6
1,8
15,4
86
14,4

14,4
113
93
1949

………….

15,2
2,7
17,9


100
11,9
0,9
12,8
100
72
16,6
3,1
19,7
110
12,4
1,0
13,4
105
68
17,2
3,3
20,5
114
12,6
1,1
13,7
107
66
16,6
3,4
20,0
112
12,7
1,1
13,8
108
69
1952

. ………..
953

…………
16,7
3,6 20,3
113
12,6
1,2 13,8
108
68

1950

………….

1954

………..
17,4
4,3
21.7
121
12,3 1,4 13,7
107
63

195
1

………….

17,7

.

5,4
23,1
129
12,1
1,7
13,8
108
60
. 18,4

.

6,8
25,2
141
12,1
1,8
13,9
109
55
1955

………….
1956

…………
1957

………..’
17,3
7,0
24,3
136
11,7
2,4
14,1
110 58
1958

………….
16,0
8,2
24,2
135
12,2
2,6
14,8
116
61

a)
Bron:
Statistische wegi.’ijzer – Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen.

Uit de in deze tabel gegeveli cijfers springt een drietal

verschijnselen
duidelijk
naar voren.

In de eerste plaats, dat de toename van het bruto-

energieverbruik sinds 1949, hoewel hierin een onmisken-

baar sterke stijging valt te onderkennen, geen gelijkmatige

opgang vertoont, doch een sprongsgewijze verloop,

waarbij duidelijk
de conjunctuurontwikkeling tot uit-

drukking komt. Immers, vrijwel parallel aan dit conjunc-

tuurverloop vertonen de ‘verbruikscijfers tot en met 1951

een sterke
stijging,
gevolgd door enkele jaren van be-

trekkelijke stilstand, een nieuwe sterk opwaartse beweging

in 1954 t/m 1956, gevolgd door een geringe daling in de

jaren 1957 en
1958.
Hoewel definitieve cijfers nog niet
beschikbaar zijn, mag worden, aangenomen dat de jaren

1959 en 1960 weer een
stijging
van het verbruik te zien

zullen geven.

In de’ tweede plaats blijkt m.n. uit de cijfers in de

laatste kolom, dat de voorziening in de energiebehoef-

ten in toenemende mate door import moest plaats-

vinden. De binnenlandse produktie van vaste brand-

stoffen heeft zich na 1945 steeds beneden het vôôr-

oorlogse peil bewogen en schommelt rond 12 mln. ton

per jaar zonder dat er vooruitzichten waren of zijn

op een stijging van’ enige betekenis
2).
De winhing van

aardolie en aardgas, hoe welkom en belangrijk op zichzelf

ook, is niet groot genoeg geweest om de behoefteristijging

bij te houden. Het is vooral deze toenemende afhankelijk-

heid van de import van primaire energie geweest, die in

de loop van de jaren aanleiding heeft gegeven tot somtijds

ernstige bezorgdheid omtent de mogelijkheid de groeiende

energiebehoeften te dekken.

Deze bezorgdheid, die in vele publikaties tot uitdrukking

kwam
3),
steunde enerzijds op een zeker pessimisme’t.a.v.

de toename van de wereldbrandstoffenproduktie, vooral

van steenkolen, en anderzijds op de blijvend zware be-

lasting die de’ import van primaire brandstdffen legde

op onze in die jaren nog zeer wankele handels- en beta-

lingsbalans. De import van kolen
bijv.
kon in de eerste

na-oorlogse jaren alleen geschieden tegen prijzen, die

aanzienlijk hoger waren dan het kunstmatig laag gehou-

den binnenlands prijsniveau. Omdat steenkolen een

sterk handelsprodukt waren konden de meeste kolen-

Indien het uitstel van de afbouw van de Beatrixmiji1 ‘tot
afstel zou worden, moet voor de
nabije
toekomst op verdere
daling van de kolenproduktie worden gerekend als gevolg van de geleidelijke uitputting van bestaande mijnen.
Zie buy, het rapport van de Energiecommissie van het
K.IVI van
1952,
de Electriciteitsnota van
1951
en de Gasnota
van
1953.

exporterende landen het zich veroorloven een systeem

van ,,dual pricing” toe ‘te passen, hetgeen uiteraard zeer

ten nadele werkte van de kolenimporterende landen zoals

Nederland. Een brandstoffenegalisatiefonds was nodig

om de meest nadelige gevolgen hiervan te ontgaan.

De energiepolitiek van de Regering – voor zover

althans in die jaren van een positieve politiek op dit ter-
rein kan worden gesproken – richtte zich dan ook vooral

op de beperking van dit dreigend energietekort. Drie

middelen speelden daarbij een rol, t.w.:

het zoveel mogelijk opvoeren van de binnenlandse

brandstoffenpröduktie;

het stimuleren van de overschakeling van kolen

op olie;

het streven•naar een grotere efficiency in het brand-

stofverbruik.

Het eerste middel heeft, voor zover het de steenkolen-

produktie betreft, niet veel resultaten opgeleverd. Dit was

mede het gevolg van de politiek van het laag houden der

kolenprijzen, waardoor deze geen stimulans inhielden

voor de producenten om zich extra inspanningen ter

verhoging van de produktie te getroosten. Eerst in 1952

werd overgegaan tot het verlenen van een premie voor

produktiestijging. Dit systeem heeft destijds een produktie-

verhoging van enkele honderdduizenden tonnen tot ge

volg gehad, doch heeft slechts kort bestaan. Mede een

gevolg van het streven tot verhoging van de binnenlandse

kolénproduktie was het besluit tot het ontsluiten van de

kolenvelden in Midden Lin’iburg, door de oprichting van

de mijn Beatrix te Vlodrop. Dat dit besluit schijnt te zijn
achterhaald door de latere ontwikkeling op de brandstof

fenmarkt is éen andere zaak.

Het stimuleren van de overgang van kolen op olie is

in de praktijk eveneens slechts aarzelend gehanteerd. Dit

is ook begrijpelijk, omdat buiten de sectoren waar olie-

gebruik als zodanig voordelen biedt boven het kolen-

verbruik – waarover later meer – de prijsverhoudingen

aanvankelijk bepaald niet gunstiger lagen voor olie dan

voor kolen. Dit streven is dan ook vrijwel beperkt’geble-

ven tot het doen van aanbevelingen.

Niettemin is de zeer sterke verschuiving van kolen-

naar olieverbruik het derde kenmerkende feit, dat uit de

cijfers naar veren springt. Deze verschuiving in de ver

bruiksverhoudingen – welke geen specifiek Nedeilands

verschijnsel is, doch zich in de gehele ‘Westeuropese ener-

gievoorziening voordoet – heeft het beeld van de

energiemarkt in enkele jaren tijds wel zeer grondig gewij-

zigd en het kolentekort veranderd in een kolenafzetcrisis.

Het valt buiten het bestek van dit artikel diep op de

15-6-1960

627

oorzaken van deze verandering van het marktbeeld in

te gaan. Ten dele hangt de relatief sterkere, stijging van

het olieverbruik samen met het feit, dat in een aantal zich

snel ontwikkelende sectoren zoals het weg- en lucht-

vervoer – olie als brandstof feitelijk een monopolie heeft.

Daarnaast heeft olie ook een aantal technische aantrekke-

lijkheden boven kolen zoals gemakkelijker hanteerbaar-

heid, stofvrjheid, arbeidsbesparing e.d.. Maar de belang-
rijkste factor is toch wel geweest dat zich in de loop van

de jaren vijftig de prijsverhouding tussen de zgn. ,,zwarte

olieprodukten” en kolen bepaaldelijk ten gunste van de

olieprodukten heeft ontwikkeld. Zeker is voorts ook,

dat de verschillende technische geaardheid van het aan-

bod van kolen en olie hierbij heeft medegespeeld.

Door de langjarige voorbereiding die nodig is voor
het ontsluiten van een nieuw kolenveld, de zeer hoge

graad van scholing van de mijnarbeiders en de praktische

onmogelijkheid de exploitatie van een mijn tijdelijk stil

te leggen, is de aanpassingsmogelijkheid van het kolen-

aanbod aan de vraag veel geringer dan van olie. Het mede

als gevolg daarvan koortsachtig zoeken naar uitwijk-

mogelijkheden ter leniging van de dreigende energienood

heeft ook een psychologische invloèd gehad en de ver-

bruiker gestimuleerd kolen te vervangen, maar zeer zeker
ook een grote stimulans gevormd voor de olie-exploratie,

met als gevolg dat het potentieel aanbod van olie in enkele

jaren is verveelvoudigd
4).
Het is daarom wel yerleidelijk

de sombere prognoses over het kolentekort van enkele

jaren geleden mede debet te verklaren aan de kolenafzet-

crisis van thans!

Van de hiervoor genoemde mkdelen ter beperking van

het energietekort is wel het meest succesrijk geweest de
vergroting van de efficiency van het gebruik. In belang-

rijke mate had dit streven de natuurlijke ontwikkeling mee.

Immers, de vooruitgang van dé techniek en dé daaruit

voortvloeiende voortdurende perfectionering van pro-

duktie-apparatuur en -methoden leiden – niet alleen

op energiegebied – tot een voortdurende verbetering

van het grondstoffenrendement. Een zeer sprekend voor-

beeld
in
de
eriergiesector is de hoeveelheid kolen die nodig

is voor de opwekking van 1 kWh elektriciteit, die rond

1900 nog boven 1 kg kolen lag en thans voor een moderne

centrale beneden 0,4 kg komt.

Vooral op het gebied van de energieveredeling – de

gas- en elektriciteitsproduktie – heeft de vergrote ver-

bruiksefficiency tot aanzienlijke relatieve brandstof be-
sparingen geleid. Voor elektriciteit werd dit mede in de

hand gewerkt door de enorme uitbreiding en moderni-

sering van het produktie-apparaat, voor gas door de plaats

gehad hebbende produktieconcentratie en de overgang

van lokale produktie naar afstandsgasvoorziening. De

aldus in het laatste decenniuin verkregen relatieve brand-

stoffenbesparing mag zeker op twee mln, ton steenkool

(jaarbasis) worden gesteld.

De primaire brandstoffen vormen de basis van de energie-

voorziening. Om te kunnen voldoen aan de specifieke

behoeften van de energieverbruiker moeten zij echter

in vele gevallen worden omgezet in een aai die behôeften

aangepaste, vorm. Zo worden kolen door verhitting om-

gezet in cokes en gas, of door vêrbranding – via stoom –

4)
Terwijl tot ongeveer 1950 de bekende wereldreserve van aardolieprodukten nimmer meer bedroeg dan 15-20 maal het toenmalige jaarverbruik, is deze in het laatste decennium op-
gelopen tot 40 maal het jaarverbruik van thans, niettegen-
staande dit laatste in dezelfde periode vrijwel is verdubbeld.

in elektriciteit. Ruwe olie wordt geraffineerd – eveneens

een verhittingsproces – waarbij benzine, kerosine, stook-

olie, dieselolie etc. ontstaan. Voor al deze omzettings-

of veredelingsprocessen zijn als regel zeer kostbare in-

stallaties nodig, terwijl zij bovendien gepaard gaan met

meer of minder grote calorieverliezen.

Daartegenover staat dan dat de nieuwe ,,secundaire”

energiedragers voor andere en meerdere doeleinden bruik-

baar zijn dan de primaire brandstoffen waaruit
zij
zijn

vervaardigd en daardoor een zoveel groter economisch

nut stichten, dat de kosten en verliezen van het omzettings-

proces meer dan vergoed worden. In vele gevallen zalhet

gebruik van de secundaire energie zelfs uiteindelijk energie-

besparend werken. Een der meest sprekende voorbeelden

hiervan is de vervanging van stôomtractie door elektrische

tractie
bij
de spoorwegen.
Terwijl
een stoomlokomotief

werkt met een nuttig rendement van
5
â 6 pCt., geeft

elektrische tractie een overall rendement dat meer dan

3 maal zo hoog is, ondanks de grote omzettingsverliezen

bij de produktie van elektriciteit. Dit betekent dat voor

het leveren van eenzelfde vervoersprestatie
bij
elektrische
tractie volstaan kan worden met slechts 1/3 van de kolen

die nodig zouden
zijn
voor stoomtractie. Ondanks de

hoge calorieverliezen bij de verschillende energieverede-

lingsprocessen kan men daarom stellen dat het gebruik

van veredelde energie in het algémeen een zoveel beter

rendement oplevert, dat de behoefte aan primaire brand-
stoffen hierdoor relatief eerder daalt dan stijgt.

Nu is het kenmerkend voor een maatschappij met een

voortschrijdende industrialisering en mechanisering als

de onze, dat het verbruik van secundaire energie in haar

verschillende vormen relatief aanzienlijk sterker toeneemt

dan het totale energieverbruik. Uit de tabel bleek reeds

dat het verbruik van de verschillende olieprodukten in

de periode 1949-1958 ongeveer
5
maal zo sterk is gestegen

als het totale energieverbruik. In dezelfde periode steeg

het gasverbruik via de openbare gasvoorziening met ca.

50 pCt. – of. 1,5 maal – en het elektriciteitsverbruik

met ca. 110 pCt. of 3 maal zo sterk als het totale energie-

verbruik.

De veredeling van energie is een uitermate kapitaal-

intensief
bedrijf.
In het bijzonder geldt dit voor elektrici-

teit. Uit de in de verschillende industrialisatienota’s ge-

geven cijfers inzake de investeringen blijkt dan ook dat

de energie (veredelings) sector steeds circa een derde van
de totaal benodigde investeringen behoefde, waarvan dan

elektriciteit en gas tezamen ongeveer 314 deel voor hun

rekening namen. De zeer grote investeringsbehoefte in

deze sector – die zelf slechts in zeer bescheiden mate

heeft bijgedragen tot, de vermeerdering van het aantal

arbeidsplaatsen – vormde, naast het dreigend brand-

stoffentekort, het tweede potentiële knelpunt voor het

industrialisatieprogramma van de Regering. Deze zorg

is aanleiding geweest tot het verschijnen in 1951 van de

Electriciteitsnota waarin Minister Van den Brink uiteen-

zette dat een ongeremde groei van het elektriciteitsverbruik

de investeringen, nodig voor de uitbouw van het pro-

duktie-apparaat tot een
ondraaglijke
hoogte (ca. f. 300

mln, per jaar) zou opvoeren. In deze nota werd dan ook

een aantal maatregelen voorgesteld (zoals piekbeperking,

tariefsverhoging) ter afremming van de toename van het

elektriciteitsverbruik, met behulp waarvan men hoopte

de investeringsbehoefte in deze sector voor de eerstvol-

gende jaren met ongeveer. 1/3 te kunnen verlagen.

628

15-6-1960

In de praktijk zijn echter tot dusver de hoge investerings-

eisen die de energieveredelingssector stelt, afgezien van

enkele incidentele moeilijkheden
bij
het opnemen van

gelden op de kapitaalmarkt, die voortvloeiden uit de

,,rentegamma”-politiek der Regering, geen wezenlijk

knelpunt gebleken – mede ook dank zij het feit, dat

het overgrote deel der vervangingen en uitbreidingen uit

eigen middelen bleek te kunnen worden gefinancierd.

Onze groeiende economie heeft blijk gegeven deze inves-

teringen zonder grote bezwaren te kunnen opbrengen.

Ook al zou
bij
een mogelijke toekomstige overschakeling

op kernenergie deze jaarlijkse investeringsbehoefte in de

elektriciteitssector ca.
50
pCt. hoger komen te liggen
5),

dan nog lijkt een dergelijk bedrag onder de huidige om-

standigheden haalbaar.

Overzien
wij
de ontwikkeling van de voorziening met

secundaire energie in het achter ons liggende decennium,
dan valt te constateren dat deze tot dusver de vraag ruim-

schoots heeft kunnen bijhouden.

De olieraffinagecapacizeir,
die in 1949 rond 6 mln, ton

bedroeg, is, na het recent in bedrijf stellen van de Esso-

raffinaderij tot rond 22,5 mln, ton per jaar gestegen.

Nederland heeft hiermede zijn positie als een dér belang-

rijkste Westeuropese leveranciers van gerede aardolie-
produkten ruimschoots gehandhaafd. De aanwezigheid

in ons land van een dergelijke op export gebaseerde raf-

finagecapaciteit geeft behalve een zekere waarborg voor

een blijvend voldoende voorziening met aardolieproduk-

ten, het additionele voordeel, dat de
bij
de olieraffinage

geproduceerde afvalgassen voor een belangrijk deel kun-

nen worden gebruikt in de openbare gasvoorziening en

zo een indirecte versteviging van onze energiepositie be-

tekenen.

Ook de
elekiricireitsproduktie
heeft de ontwikkeling

van de vraag zonder de in de eerste jaren nog noodzake-

lijke piekbeperkingsmaatregelen kunnen bijhouden. Het

totaal geïnstalleerd vermogen der openbare elektrici-

teitsbedrijven steeg van 1949 tot 1960 van rond 1.500 tot

ca. 3.630 MW, terwijl de afgifte aan het net steeg van

4,7 tot 11,3 mrd. kWh, derhalve beide met eenzelfde

percentage van ongeveer 140. Dank zij het feit dat alle

elektriciteitsproduktiebedrijven zijn gekoppeld en daar-

door in zeker opzicht als één bedrijf kunnen worden be-

schouwd, is het mogelijk geworden de uitbreidingen te

coördineren en zo te doen verlopen, dat steeds een aan

de behoefte-ontwikkeling aangepast• voorzieningsniveau

is gewaarborgd. Een extra zekerheid verschaft hierbij de

koppeling van het Nederlandse net aan het Westeuropese.

Het elektriciteitsdistributienet is eveneens belangrijk,

verbeterd en uitgebreid, zodat nergens het niet-beschik-

baar zijn van elektriciteit een rem heeft kunnen vormen

voor een gewenste industrievestiging in de ontwikkelings-

gebieden.

In het beeld van de openbare gas voorziening
heeft

zich in de beschouwde periode een radicale wijziging

voltrokken.
Terwijl
er in 1949 nog 140 zelfproducerende
plaatselijke gasbedrijven waren die tezamen ca.
75
pCt.

5) Zie de Nota inzake de kernenergie
(1957).
Aldaar werd
bij uitvoering van het kernenergieplan
1960-1975
(dat overigens
thans voor onbepaalde tijd opgeschoven lijkt) de jaarlijks
nodige investering in de elektriciteitsproduktensector geraamd
• op ca.
f. 350
mln., tegenover
f. 200
mln. voor conventionele
centrales. Daaroverheen komt dan nog een jaarlijkse investe-
ringsbehoefte in het distributiegedeelte van
f. 100-150
mln.
in beide gevallen.

van de omzet van de openbare gasvoorziening ad 1.120

mln. m
3
verzorgden, was dit aantal begin 1960 gedaald

tot amper een 30-tal, die tezamen nog slechts 25 pCt.

van de in totaal 1.850 mln. gedistribueerde m
3
zelf uit

kolen produceerden. Deze nog steeds voortgaande om-

schakeling op afstandsgasvoorziening is mogelijk ge-

worden dank zij de produktie van aardgas, het op de

gasmarkt komen van het raffinaderjgas en uitbreiding

van de cokesovengasproduktie, die in
1959
resp. in 20,

15 en 40 pCt. van het gasverbruik voorzagen. Het ten

behoeve van de distributie van deze gassen gebouwde

transportnet beloopt, thans ruim 3.000 km en heeft het

mogelijk gemaakt gas te brengen op vele plaatsen, waar

voordien geen rendabele gasproduktie zou hebben kun-

nen bestaan. Door deze ontsluiting van nieuwe gebieden

voor de gasvoorziening heeft m.n. het aardgas in de

ontwikkelingsgebieden in de
noordelijke
provincies de

aantrekkingsmogelijkheden voor de ter plaatse zo nodige

nieuwe industrieën wezenlijk vergroot.

De situatie welke zich de laatste jaren op de energie-

markt heeft ontwikkeld is eigenlijk ideaal voor een in-
dustrialiserende maatschappij. Door het ruime aanbod

en de onderlinge concurrentie tussen de aanbieders, die

resulteert in dalende prijzen, is er thans geen enkele be-
lemmering voor, de industriële energieverbruiker om die

energievorm te kiezen die hem technisch.economisch

het meest past. Het spookbeeld van de energienood,

dat tot voor enkele jaren nog het marktbeeld beheerste,

is voorshands uit het gezichtsveld verdwenen. Een der

gevolgen is ook geweest dat de noodzaak om op korte

termijn de elektriciteitsproduktie op basis van kern-

energie tot ontwikkeling te brengen aan actualiteit heeft

ingeboet en de uitvoering van het in 1957 opgestelde kern-

energieplan van Minister Zijlstra voor onbepaalde tijd

lijkt te
zijn
opgeschort.

De vraag is gewettigd, of deze situatie een blijvende

7a1 zijn. Het basisprobleem van de Nederlandse – en van

de gehele Europese – energiehuishouding, ni. het achter-

blijven van de eigen produktiemogelijkheden
bij
de vraag-

ontwikkeling en de als gevolg daarvan toenemende af-

hankelijkheid van energie-import, is gebleven. Het

tekort in de energieramingen is opgevuld door olie en

naar het zich laat aanzien zullen de olieproducenten nog
vele jaren in staat zijn dit steeds groeiende tekort te blij-

ven opvullen. Het feit dat de recente aardolievondsten

hebben geleid tot een grotere spreiding van de bekende

wereldoliereserves en het zwaartepunt daarvan dichter

bij Europa hebben gebracht betekent ook een verminde-

ring van de kwetsbaarheid en geeft een verhoogde waar-

borg dat de nodige olie ook inderdaad zal kunnen worden

ingevoerd.

Aardolie en steenkolen zijn echter beide fossiele brand-

stoffen. Wat ervan wordt verbruikt is onherroepelijk

op en kan niet worden vervangen. Hoe groot ook de

oliereserves mogen zijn, bij de steeds toenemende behoefte

zullen zij eens ontoereikend worden om het energiepro-

bleem op te lossen. Nederland en Europa zullen er dan

ook verstandig aan doen steeds te blijven streven naar

een zoveel mogelijk verbreden van de energiebasis, en alle

mogelijkheden te bevorderen, die de risico’s van de toe-

nemende importafhankelijkheid verkleinen. Onder de

huidige omstandigheden op de energiemarkt ligt de wen-

selijkheid van dit streven echter veel meer in een politiek

dan in een economisch vlak.

‘s.Gravenhage.

C. A. VERKADE.

15-6-1960

629

1

d renthe

Jd

/

#pIdA

-04

goede verbindingen

gunstige arbeidsmarkt en faciliteiten

woongelegenheid voor u en uw medewerkers

veel mogelijkheden op gebied van cultuur, recreatie

en ontspanning

een goed klimaat voor industriële vestiging

630

15-6-1960

Uitbesteden kan betrekking hebben op bewer

kingen, op onderdelen, op samengestelde produk-

ten en op hulpmiddelen. Inzake de begrippen uit-
besteden en toeleveren heerst een zekere spraak-

verwarring. Vaak wordt gesproken van toelevering
waar het in werkelijkheid gaat om het betrekken

van gespecialiseerde handelsartikelen. Het onder-

kennen van het verschil is noodzakelijk voor een
beoordeling van een mogelijk verband tussen de in-

dustrialisatie in Nederland en het samenspel van
uitbesteden en toeleveren. In zekere zin is het wer-

kelijk toeleverend bedrijf een dependance van de

uitbestedende onderneming en daarmee wordt de
wederzijdse afhankelijkheid veel sterker. Deze af-
hankelijkheid wordt echter nog het meeste ge-
schuwd. Het ziet er niettemin naar uit, dat Neder-

land het meest gebaat zal blijken te zijn bij een
per bedrijfstak verschillende samenwerking van

zeer gespecialiseerde ondernemingen van uiteen-
lopende grootte, omdat dit het best past in de men-
taliteit van de doorsnee Nederlandse ondernemer.

Industrialiseren

[;1j]

uitbesteden

Een grote elektrotechnische onderneming in de Ver-

enigde Staten zag zich genoodzaakt op zoek te gaan naar

een fabrikant die voor haar een technisch Vrij ingewikkelde

schakelaar zou kunnen maken. Zij vond een betrekkelijk

klein bedrijf, dat, de tekeningen bij de uitbestedingsop-
dracht ziende, tot de slotsom kwam zelf een veel betere

schakelaar te kunnen maken dan die, welke de elektro-

technische onderneming had ontworpen. Een dienover-

eenkomstig voorstel werd aan de uitbestedende onder-

neming áedaan en goedgekeurd. Er volgde een zeer grote

opdracht, die met succes werd uitgevoerd. Dit praktijk-

geval is interessant, omdat een tot uitbesteden gedwongen

onderneming in relatie trad met een toeleveringsbedrijf,

dat door zijn gespecialiseerde kennis in staat bleek een

aanmerkelijk beter artikel naar eigen ontwerp te kunnen

leveren. De vraag is, of hier nog sprake kan zijn van een
toeleveringsbedrijf volgens de oorspronkelijke betekenis

van het begrip uitbesteden: het aan een ander bedrijf over-

dragen van een gedeelte van het
eigen
produktieprogramma

(definitie uit het Rapport Studiegroep Industrie). In deze

begripsomschrijving wordt toegelicht dat uitbesteden be-

trekking kan hebben op bewerkingen, op onderdelen, op

samengestelde produkten en op hulpmiddelen, zoals ge-

reedschap, voor zover niet als handelsartikel te betrekken.

Een groot, hoofdzakelijk assemblerend automobiel-

bedrijf in Nederland, zocht jaren geleden contact met een

textielfabrikant voor de vervaardiging van een zeer spe-

ciaal soort stoelbekleding. Het automobielbedrijf had zelf

de structuur en het dessin van de bekleding ontworpen.

Aanvankelijk was de textielfabrikant er niet toe te bewegen

de gewenste stof te maken, omdat hij de order te klein

vond. Overeengekomen werd, dat de textielfabrikant na

het afwerken van de order vrij zou zijn in het pogen voor

de nieuwe stof een grotere markt te vinden. Dat is ten

slotte gelukt. Wat dus eerst een relatie was op basis uitbe-

steder – toeleverancier, werd omgebogen in een verhou-

ding van leverancier – afnemers.

Een rijwielfabriek maakte tot voor kort zelf crankspieën.

Toen haar bleek dat een metaalbedrijfje dit onderdeel

beter en goedkoper kon maken, zette zij de desbetreffende

eigen produktie stop en droeg de vervaardiging van dit

onderdeel over aan het gespecialiseerde bedrijfje, dat de

crankspieën ook voor andere, fabrieken maakt. In het
eerste stadium – namelijk de overdracht van de eigen

fabricage aan een specialist – zal de rijwielfabriek zeker

gesproken hebben over ,,uitbesteden”. Maar was haar

leverancier werkelijk een toeleveringsbedrjf en is er voor

de rijwielfabriek in het vervolg van de relatie met de

specialist nog reden de term ,,uitbesteden” aan te

houden?

Bij het beluisteren van de meningen in het bedrijfsleven
over het voor en tegen van uitbesteden en toeleveren, doet

men er goed aan de spraakverwarring ten aanzien van

beide begrippen in het oog te houden. Eerlijk gezegd heeft

ons deze spraakverwarring in het verleden nogal eens

parten gespeeld door de beslistheid, waarmee vele onder

nemers praten over ,,onze” toeleveranciers. Tot hun troost

kan gezegd worden, dat zij het niet alleen zijn die al te

gemakkelijk praten over toeleveren, waar het in werkelijk-

heid gaat om het betrekken van een al dan niet uiterst

gespecialiseerd handelsartikel. Onlangs nog hebben we

een spreker horen vertellen over de 21.000 ,,toeleverings-

bedrijven” van General Motors en de 42.000 van General

Electric, terwijl in werkelijkheid vele van die bedrijven

aan de opdrachtgever enkelvoudige of samengestelde on-

derdelen leveren, waarvoor zij ook andere afnemers hebben,

omdat het hier in wezen om handelsartikelen gaat.

• Het onderkennen van het wezenlijke verschil in de ver-

houding tussen uitbesteder en toeleveringsbedrijf en die

tussen afnemer en leverancier heeft niet alleen theoretisch

nut. Het is ook noodzakelijk voor een beoordeling van

een mogelijk verband tussen de industrialisatie in Neder-

land, zoals die sedert 1945 tot dusver manifest is geworden,

en het samenspel van uitbesteden en toeleveren. Het is

opvallend dat, als het bedrijfsleven overwegend lovend

spreekt over de gang van zaken tussen uitbestedend en

toeleverend bedrijf, er in werkelijkheid veelal sprake blijkt

te zijn van de waardering van een afnemer voor de pres-

taties van zijn leverancier. Daarentegen hebben de klachten

grotendeels betrekking op al of niet vermeende inconve-

15-6.1960
631.

niënties in het samengaan tussen uitbesteder en toeleve-

rancier.

Nu is het stellig waar dat zich in beide verhoudingen

factoren van gelijke waarde voordoen. Een, wat wel eens

genoemd wordt, montagebedrjf als General Electric of

General Motors is terzake van kwaliteit, maten, solvabili-

teit en levertijd even afhankelijk van zijn werkelijke toele-

veringsbedrijven als van zijn handelsartikelen fabricerende

leveranciers. In zoverre dragen beide groepen mede ver-

antwoordelijkheid voor de produktie van het eindartikel.

Waar de emeenschappeljke factoren van beide cate-

gorieën in het geding zijn, slaan de klachten van fabri-

kanten van eindartikelen het veelvuldigst op onvoldoende

zorg voor kwaliteit en het zich niet houden aan de over-

eengekomen
levertijd.
Gelukkig nemen de redenen voor

misnoegen over geleverde kwaliteit steeds sneller af, maar

het zich houden aan de afgesproken levertijd’ schijnt in

het Nederlandse bedrijfsleven verschrikkelijk moeilijk te

zijn. Zonder tal zijn de verhalen over het overschrijden

van de levertijd. In het gunstigste geval wordt de over-

schrijding
tijdig
aangekondigd. Dan kan de ontvangende

partij ten minste nog trachten noodmaatregelen te nemen

ter voorkoming van een onderbreking in de eigen produk-
tie. Veel vaker komt het echter voor, dat eerst op de over-

eengekomen dag van aflevering wordt gewaarschuwd voor

vertraging en zelfs is het lang geen uitzondering dat de

leverancier helemaal niets van zich laat horen. Dit alles

klinkt onwaarschijnlijk in een land, dat leven moet van

een hechte, onderlinge industriële samenwerking, maar de

praktijk leert helaas dat er in dit opzicht nog veel te ver-

beteren valt.
In het algemeen geldt dit ook voor de totale relatie tussen

de bedrijven die menen tot het overdragen van een deel

van het eigen produktieprogranima op een toeleverings-

bedrijf te moeten overgaan. Dan zijn er heel wat meei

factoren in het spel dan de vier eerder genoemde. In zekere

zin is het werkelijk toeleverende bedrijf een dependance
van de uitbestedende onderneming en daarmee wordt de

wederzijdse afhankelijkheid veel sterker. Het is die afhan-

kelijkheid van elkander die, naar onze indruk althans, in
feite nog het meeste wordt geschuwd. Het is begrijpelijk

voor wie de sterk naar onafhankelijkheid, zelfstandigheid

en vooral individualisme neigende mentaliteit van het

Nederlandse volk voor ogen houdt. Deze geestesgesteld-
heid en het feit dat absoluut onvoldoende aandacht wordt

geschonken aan
alle
eisen die aan het welslagen ervan ten

grondslag liggen, zijn de belangrijkste belemmeringen voor

een ruime ontplooiing van het uitbesteden en toeleveren.

Laat ons hier direct aan toevoegen, dat er in de afgelopen

15 jaren goede vooruitgang geboekt môcht worden. Er

zijn vele uitbestedende en toeleverende ondernemingen

waartussen de samenwerking voorbeeldig is. In verschei-

dene bedrijfstakken kon de opkomst worden waargenomen

van kleine en middelgrote ondernemingen dank zij hun

eerste contacten als toeleverancier. Het lijdt ook geen

twijfel dat het Nederlandse bedrijfsleven kan bogen op

een reeks van
caraciteiten
en geaardheden, waaraan het

vertrouwen ontleend mag worden dat bij het tot wasdom

komen van de na-oorlogse industrialisatie het onderlinge
samenspel vloeiender zal worden. De energie en het ver-
stand waarmee de vele hindernissen werden genomen op

weg naar een op stevige’pijlers gefundeerde industriële

expansie, zijn
ongetwijfeld
hoopgevend.

Ter zake van uitbesteden en toeleveren kan misschien

de jongste industrialisatieperiode beschouwd worden als

een praktijkcursus, waarin geleerd kan worden hoe het

wel en hoe het niet moet. Geïnspireerd door het buiten-

land en vooral door de Verenigde Staten, waar het overi-
gens met het uitbesteden ook nog lang geen rozengeur en

maneschijn is, is in Nederland een serieuze studie over het

uitbesteden en toeleveren, getoetst aan de eigen omstan-

digheden en mentaliteit, op gang gekomen. Maar het moet

nog blijken of de juiste gevolgtrekkingen gemaakt zullen

worden en of zij, die zich van het uitbesteden of toeleveren

teleurgesteld hebben afgewend, een betere poging willen

doen.

Men kan zich afvragen, of het voor de toekomst

zin heeft zich bezig te houden met de gehele proble-

matiek die vastzit aan het onderhavige onderwerp.

Vraagt bijv. een succesvol optreden op de Euromarkt niet
veel meer om krachtige industriële concentraties, waarbij

bijv. door fusies grote ondernemingen worden gevormd

met een gedecentraliseerde produktie, die in haar totaliteit

alle behoeften aan een of meerdere eindartikelen dekt? Er

zijn ook in Nederland voorstanders van dit systeem, dat

ongetwijfeld voor een aantal (massa)artikelen nuttig kan

blijken, vooropgesteld tenminste dat voldoende ,,deel-

nemers” gevonden kunnen worden.

In het grote geheel echter van Nederlands poging tot

versterking van de industriële potentie, onder andere ten

behoeve van een gunstige positie in de Euromarkt, lijkt

dit systeem niet geschikt. liet kan afbreuk doen aan de

zo noodzakelijke industriële beweeglijkheid. Het kan ook

afbreuk doen aan de zelfwerkzaamheid en vooral aan de

inventiviteit die meestal de aantrekkelijke vruchten zijn

van kleine en middelgrote ondernemingen, omdat deze

goed beseffen waakzaam te moeten zijn, willen zij

blijven bestaan. Bovendien eist, naar ons gevoel, de toe-
nemende gecompliceerdheid der techniek een samenwer

king met uiterst gespecialiseerde
bedrijven
en bednjfjès,

waarvan de specialiteit vooral moet liggén in het vlak van

kennis, ervaring en vakmanschap. Het is zeer de vraag,

of al deze voorwaarden aanwezig kunnen zijn in een grote

onderneming die ,,alles in eigen beheer” heeft. Nog drin-

gender is de vraag, of door de vorming van ,,mammoet-

bedrijven” de kwetsbaarheid van de nationale economie

niet wordt vergroot. Overwegingen als die van sociaal-

economische aard (spreiding werkgelegenheid) nog daar-

gelaten, ziet het ernaar uit, dat Nederland het meest gebaat

zal blijken te zijn
bij
een per
bedrijfstak
verschillende

samenwerking van zeer gespecialiseerde ondernemingen

van uiteenlopende grootte, omdat dit het beste past in

de mentaliteit van de doorsnee Nederlandse ondernemer.

Die samenwerking zal evenwel, aan enige essentiële voor-

waardeii moeten voldoen, waarvan de meest fundamentele

wel is het industrieel denken. Tot op zekere hoogte is

industrieel denken ook een kwestie van traditie, met de

vestiging waarvan wel enige generaties gemoeid zijn. Indus-

trieel denken veronderstelt, naast de aanwezigheid van

goed koopmanschap – dat de Nederlandse ondernemer

beslist niet ontzegd kan worden – ook de noodzaak van,

wat we zouden willen noemen, regentschap. In het alge-

meen valt die in het Nederlandse bedrijfsievén nog te

weinig te bespeiren. Waarschijnlijk komt het daardoor

wel, dat uitbesteden en toeleveren nogal eens schipbreuk

lijden. .

Als de Nederlandse ondernemers meer industrieel gaan

denken, zullen zij gemakkelijker komen tot een openhartige

uitwisseling van technische kennis en ervaring; zal de uit-

besteder er na een tevoren overeengekomen termijn geen

632

.

.

15-6-1960

In de afgelopen tien jaar kunnen wij met betrek-
king
tot
de kwaliteitszorg een ontwikkeling waar-
nemen, die kan worden uitgedrukt in de woorden:
controle

beheersing – zorg. Tijdens de laatste
oorlog maakte de
,,statistical
quality control” in de
Angelsaksische landen een enorme opgang. In Ne-derland werd in 1945 de Vereniging voor
Statistiek
opgericht, met als eerste sectie de Bedrijfssectie,
waarin, personen elkaar vonden die geïnteresseerd
waren
in
het terrein van de toegepaste industriële
statistiek.
In 1954 ontstond de Stichting Kwaliteits-
dienst voor de Industrie. Deze is uitgegroeid
tot
het
uitvoerende en coördinerende orgaan
bij
het pro-
pageren, introduceren en instrueren van de mo-
derne methode van kwaliteitsbeheersing. Dat de
belangstelling groot is moge o.a. blijken uit het feit,
dat deze Dienst blijft doorwerken, ook na het op-
houden van de aanvankelijk verkregen subsidie,

mede dank zij financiële garanties van geïnteres-
seerde instellingen en bureaus.

In deze titel zit reeds een stuk ontwikkeling van de in-

zichten over kwaliteit, de daarmede verbonden problemen,

de daarvoor bestaande oplossingen en de middelen om tot

die oplossing te komen. Een jaar of drie geleden zou de

titel nI. waarschijnlijk zijn geweest: ,,De ontwikkeling vaw

de kwaliteitsbeheersing”. In die periode is men dus van

beheersing van de kwaliteit gegroeid naar zorg voor de

kwaliteit, iets dat een veel wijdere strekking heeft. Gaan
wij een jaar of tien terug dan komen wij nog het gebruik

van het woord en begrip ,,statistische kwaliteitscontrole”
tegen. Dat was dan een (niet juiste) vertaling van ,,statis-

tical quality control”. In de afgelopen tien jaar zien wij dus

een evolutie, uitgedrukt in de woorden controle – beheer-

sing – zorg. Heel wat zorg, initiatieven, enthousiasm&en

liefde voor het vak zijn inderdaad in Nederland besteed

aan het propageren, introduceren en instrueren van de

methodieken die bij de toepassing van integrale kwaliteits-

zorg, d.w.z. bij een modern systematisch kwaliteitsbeleid,

kunnen worden gebruikt.’

Het begon met de toepassing van statistische methodie-

De ontwikkeling

van de

kwaliteitszorg

ken in de industrie. Al voor 1930 verscheen het boek van

Shewhart, dat voor de ,,Quality Engineer” van tegenwoor-

dig de eerste duidelijk geformuleerde en gespecificeerde

beschrijving is van de methode om door middel van steek-

proeven op een bepaalde plaats in het produktieproces

informatie van een bekende betrouwbaarheid te verkrijgen.

Deze, zo actueel mogelijke, informatie schiep de moge-

lijkheid een proces binnen de daarvoor tevoren berekende

grenzen met een minimum aan correcties en een minimum

aan uitval te laten verlopen. In die tijd ook loste Ir. J. van

Ettinger bij de Gist- en Spiritusfabrieken door middel van

een statistische methode het probleem op van het op de

meest efficiënte wijze tellen van de miljoenen benodigde

kurkën. Bij de N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken ‘was

het toen Dr. W. Geiss, die de statistische methoden ingang

deed vinden en de heer A. J. de Jong hield in het bçgin

van de jaren dertig zijn eerste lezing over ,,statistische

methoden” voor de Rotterdamse Vereniging van Assistent-

Accountants, waar, typisch voor dit pionierswerk, drie

toehoorders waren: zijn vrouw, een vriend en het lid

(vervolg van blz. 632)

bezwaar tegen kunnen hebben, dat zijn toeleverancier de

van hem verworven technische kennis ook gebruikt voor

diensten aan anderen en zal het toeleverend bedrijf zich

in alle opzichten mede verantwoordelijk voelen voor een

goede gang van zaken in het uitbestedende bedrijf. Uitbe-

stedende en toeleverende onderneming zullen, zeker als

het om specialisatie-uitbesteding gaat (en daarop zal in

de toekomst de klemtoon vallen), zich instellen op een

langdurige samenwerking, zodat zij eerst na grondig over-

leg en na kennis te hebben genomen van elkanders moge-

lijkheden, alsmede met een volledig in acht nemen van

de zeer nauw luisterende ,,spelregels” met elkander in zee

gaan.

Een andere voorwaarde, waaraan een goede samen-

werking zal moeten voldoen, is een veel nauwer overleg

per bedrijfstak om onder andere door typebeperking de

seriegrootte voor de toeleveranciers aantrekkelijker te ma-

ken. Dit kan niet alleen de kostprijs ten goede komen,

maar ook een voorziening van de Euromarkt, waar de

concurrentie dikwijls met veel gunstiger seriegrootten

werkt dan in Nederland.
Tot besluit nog deze opmerking: terwille van de bondig-
heid van bovenstaand betoog is bijna uitsluitend gesproken

over het uitbesteden van industriële bewerkingen of onder-

delen. Uitbesteden kan uiteraard ook betrekking hebben
op organisatorische (opbouw verkoopapparaat), admini-

stratieve (bewerkingen in centra voor elektronische reken-

machines) en wetenschappelijke werkzaamheden (opdrach-

ten aan T.N.O.). Het is verheugend dat
dergelijke
vormen

van uitbesteden in Nederland meer en meer worden toe-

gepast en, over het algemeen, tot tevredenheid van de

betrokken partijen.

Rijswijk.

B. S.
VAN DER MEE.

15-6-1960

0

633

CD
c,.

0)
4-‘

C’)

0)

be

.-

=
4-‘

1…
10

.

4-‘
4″‘~

MI;

zi
k__m*

. 4•_

‘L
jtad

•I,.

1.

E

ENSC Dl

-•

het industrie-centrumin

het oosten van nederland

• beschikbare bouwterreinen

aan de go-eLgeout.illeerde

industrie- en handeishavens

• goede vèrbindingen in alle

richtingen,

•uitstekende recreatie-

mogelijkheden

geionde voedingsbodem voor.

industriële activiteiten, te mid-
den van twenthe’s rijke natuur

634

(advertentie.)

van de Vereniging die het initiatief had genomen.

In de laatste oorlog maakte ,,Statistical Quality Control”

een enorme opgang in de Angelsaksische landen. Hoe be-

langrijk dit ,,management tool” was, demonstreert een

uitlating van Duitse zijde, ni. dat de geallieerden de oorlog

hebben gewonnen door dit ,,geheime wapen”. De Neder-

landers zaten op dit gebied evenmin stil. In 1945 werd de

Vereniging voor Statistiek opgericht, met als eerste sectie

de Bedrijfssectie (nu zijn er nog
vijf
andere secties). Het

ledental van deze sectie, waarin dus de personen elkaar

vonden die geïnteresseerd waren in of hun werk hadden

op het terrein van de toegepaste industriële statistiek, was
omstreeks tien jaar geleden
75.
Nu is dit aantal gegroeid

tot 315, op een totaal aantal leden van de Vereniging van
762. Voor het verbreiden van de statistische
denkwijze
is

ook van bijzondere betekenis het periodiek van de Ver-

eniging voor Statistiek: ,,Statistica Neerlandica”, waarvan

in
1959
de 13e jaargang verscheen met een omvang van

526 bladzijden. Het aantal verzonden exemplaren van dit

tijdschrift bedraagt thans ongeveer 900.

Het gebruik van statistische methoden, vooral in de

industrie, werd ook elders gestimuleerd. Zo heeft het Ma-

thematisch Centrum sinds de oprichting op 11 februari

1946, een Statistische Afdeling, waar men sinds 1 november

1959
ook een sous-chef voor Besliskunde (Operational

Research) heeft. De Afdeling Bewerking Waarnemings-

uitkomsten T.N.O. werd opgericht in 1945. Thans heeft

deze dienst, behalve het hoofdkantoor waar een vijftig

mensen werken, ook nog een vestiging in Wageningen.

Typerend voor de aanloop tot de ontwikkeling op dit ge-

bied in de laatste decade was ook het verschijnen van een

peciaal nummer van het ,,Tijdschrift voor Efficiency en

Documentatie” in november 1948, dat uitsluitend handelde

over statistische kwaliteitsbeheersing. Ter inleiding van dat

speciale nummer werd o.a. gezegd:

,,De toestand waarin ons land op het ogenblik verkeert, maakt
het noodzakelijk, dat de Nederlandse industrie al haar krachten
inspant, om de produktie te verhogen en hiervoor afzette vinden
op de buitenlandse markt. Verhoging van de produktie op zich
zelf is echter niet voldoende. Evenzeer is nodig een produkt,
dat wat betreft kwaliteit met het buitenland kan concurreren
en zo
mogelijk
overtreffen. Vooral in de laatste jaren is door
de toepassing van statistische methoden het handhaven van de
kwaliteitseisen in tal van industriële bedrijven sterk toegenomen.
Toch blijkt veelvuldig, dat men in vele bedrijvcn, die hiervoor
in aanmerking komen, nog onvoldoende op de hoogte is van
de mogelijkheden, die de statistische kwaliteitsbeheersing biedt”.

In februari 1960 zei de voorzitter van het bestuur van

de Kwaliteitsdienst voor de Industrie, op de Dag voor

Kwaliteitszorg 1960, 1h zijn lezing getiteld ,,Integrale kwa-
liteitszorg”
1),
o.a.:

,,Onze industrie kan de komende concurrentiestrijd alleen met
succes voeren als zij leert het wapen van de kwaliteitsconcurrentie
op de meest deskundige wijze te hanteren. Hiervoor is een
industriële kwaliteitspolitiek nodig, welke is gebaseerd op een
geïntegreerde integrale kwaliteitszorg. Dit is een actieve kwali-teitszorg, welke op alle fasen, vanaf marktresearch en produkt-ontwikkeling tot en met service, is gericht en waaraan de juiste
waarde en plaats is toegekend in het industriële proces en in
de maatschappij. Het gaat er nu om een industriële politiek
voor te bereiden, welke zich extern richt op de meest gewenste kwaliteitsniveaus, welke samenhangen met behoeften en koop-
kracht en intern op het bereiken van een hoge kwaliteitsgraad,
d.w.z. een hoge mate van afstemming op het gebruiksdoel”.

1)
Ir. J. van Ettinger: ,,Integrale kwaliteitszorg”, Sigma 6
(1960), no. 1, blz. 6-9, uitgave van de Stichting Kwaliteitsdienst
voor de Industrie, Weena 700, Rotterdam.

(
11
ET AANDEEL
=
ROTTERDAMS(H
BELEGGINGSCONSORTIUM N.V

ROBECO

::
RisEcoI;

EEN SOLIDE

FUNDAMENT

BLAAK 10 ROTTERDAM

(advertentie)

Een ander interessant document in deze terugblik is bij-

lage IV van de Memorie van Toelichting
bij
de Rijksbegro-

ting voor het dienstjaar 1954 van het Ministerie van Eco-

nomische Zaken. Onder ,,Het beleid terzake van de pro-

ductjviteit in Nederland 1951-1953″ vinden we o.a.:

,,Bij het streven naar een verhoging van de productiviteit in
alle sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven kunnen statisti-
sche methoden een belangrijke rol spelen. De door de Vereniging
voor Statistiek op 6 maart 1952 te Scheveningen georganiseerde
vijfde Statistische Dag, gewijd aan het vraagstuk van ,,Produc-
tiviteit en Statistiek”, heeft dit op duidelijke wijze geïllustreerd.
Wil echter de statistiek het bedrijfsleven van dienst zijn, dan
zullen de ondernemingen moeten beschikken over een kader van
competente statistici, die de zich op dit terrein dagelijks voor-
doende vraagstukken kunnen oplossen. De Vereniging voor
Statistiek heeft korte tijd geleden een examen ingesteld, dat in december 1952 voor het eerst is afgenomen. Aan de geslaagde kandidaten wordt een diploma ,,Statistisch Analist” uitgereikt,
dat tegenover hun werkgevers of toekomstige werkgevers als
bewijsstuk van hun bekwaamheid op industrieel-statistisch
terrein dienst doet”.

Deze cursus is nu zesmaal gegeven aan 433 cursisten.

Het examen is zevenmaal afgenomen door een examen-

commissie van de Vereniging voor Statistiek in bijzijn van

een Rijksgecommitteerde, aangewezen door de Minister

van Economische Zaken. Aan 106 kandidaten is het getuig-

schrift voor het met goed gevolg afleggen van het ,,Alge-

meen Gedeelte” van het examen uitgereikt. Het diploma

voor het ,,Technologisch Toepassingsgebied” is aan 49

personen uitgereikt.

In dezelfde Memorie van Toelichting van 1954 stond

over de bevordering van de toepassing van kwaliteits-

beheersing o.a. ook het volgende:

,,Het aantal Nederlandse ondernemingen dat een bewust
kwaliteitsbeleid voert is nog gering. De oorzaak is enerzijds dat
het inzicht in de principes en de kennis der nieuwe methoden
ontbreken, anderzijds dat er in ons land weinig deskundigen
zijn, die deze materie zelfstandig kunnen hanteren
bij
de steeds
wisselende problemen van het bedrijfsleven. De betekenis van
een goede kwaliteitsbeheersing is echter groot, zowel met het
oog op besparing op grondstoffen en werktuigen, als met het oog op exportbevordering door bewuste stabilisering van het
kwaliteitspeil. Een en ander zal op den duur ook de werkgelegen-
heid gunstig beïnvloeden. Het is dus een nationaal belang dat
de gedachten en methoden der kwaliteitsbeheersing in veel meer
ondernemingen dan tot nu toe ingang vinden. Teneinde de idee van een bewust kwaliteitsbeleid een flinke stoot te geven is on-langs opgericht de Stichting Kwaliteitsdienst voor de Industrie.
Voor de financiering van de aanloopkosten en een jaarlijks
afnemend gedeelte van de vaste kosten zou uit het Productivi-
teitsfonds aan de Stichting Kwaljteitsdienst een bijdrage kunnen
worden toegekend”.

Ir. J. van Ettinger en de twee andere eerder genoemde

pioniers, tezamen met enkele vooraanstaande deskundigen

uit de organisatiewereld, werden de initiatiefnemers die,

gesteund door de Contactgroep Opvoering Productiviteit,

15-6-1960

635

‘GEMEENTE.
L.EERDAM.

Zoekt u indutrietrrein2′

Stelt u zich dan in ver-

binding met het gemeen te-

bestuur van Leerdam.

Deze gemeente, gelegen

in het centrum van Neder-

land, beschikt over een

groot industrieterrein, ge-

legen
nabij
de weg Leer-

dam-Utrecht en langs de

spoorlijn Dordrecht-Nij-
megen. De stad is via de

rivier de Linge bereikbaar

met schepen tot 500 ton.

Uitstekende wegverbin-

dingen. met Arnhem,

‘s-Hertogenbosch, Rotter-

Télefoon 03451-2241
dam en Utrecht.

op advies van het Bureau Productiviteitsbevordering, onder

leiding van Mr. J. Berger, een subsidie uit de tegenwaarde-

fondsen voor een periode van
vijf
jaar kregen voor de

in het leven te roepen Stichting Kwaliteitsdienst voor de

Industrie, welke op 1 februari
1954
met de aanstelling van

een directeur haar werk begon. Daarmede was in Europa

een unieke daad gesteld. Buitenlanders hebben ons dan

ook vaak benijd om het bezit van een dergelijke insfelling,

die is uitgegroeid tot het uitvoerend en coördinerend orgaan

bij het propageren, introduceren en instrueren van de

moderne methode van kwaliteitsbeheersing voor een doel-

bewust kwaliteitsbeleid.

Een andere mijlpaal in deze periode was het verschijnen
van het handboek op het gebied van kwaliteitsbeheersing:

,,Modern kwaliteitsbeleid” van Ir. A. H. Schaafsma en

Ir. F. G. Willemze, beiden medewerkers van de Afdeling

Technische Efficiency en Organisatie van de N.V. Philips’

Gloeilampenfabrieken. Hoezeer dit handboek aan een be-

staande behoefte voldeed blijkt uit het feit dat daarvan

thans reeds een tweede editie is verschenen, evenals van

de vertalingen in het Frans, Duits en Spaans.
Wat voor effect heeft nu al dit enthousiasme, al deze
inspanning en de
belangrijke
financiële bijdrage aan de

Kwaliteitsdienst gehad? Hoe gaarne de kwalitëitsdeskun-

digen hiervoor een keurige formule, met aan het eind een

becijfering die de resultaten in geld uitdrukt, zouden willen

geven, dit resultaat is niet op die wijze af te meten. Wel kun-

nen de volgende kenmerkende feiten worden gememoreerd.

De Kwaliteitsdienst is er en blijft, ook na het opifouden

van de subsidie, mede dank
ij
financiële garanties van

geïnteresseerde instellingen en bureaus., Deze Dienst heeft

in
zijn zesjarig bestaan o.a. 500 cursisten gehad voor onder-
werpen als toepassing van de methode van kwaliteitsbeheer-

sing in en bij: spinnerijen, verspanende bewerkingen in

de metaalindtistrie, de confectie-industrie, doseringsvraag-

stukken en. schôenindustrie. In samenwerking met het

Technisch Filmcentrum is een film over kwaliteitsbeheer-
sing gebracht. ,,Sigma”, tijdschrift voor industriële statis-

tiek en, kwaliteitsbeleid, een uitgave van de Kwaliteits-

dienst, heeft zojuist eerste lustrum gevierd. In vijf

jaren verschenen, met een gemiddelde oplage van 1,200

exemplaren, in totaal 60 nuinmers, waarin 131 artikelen.
Daarvan . was driekwart bp de piaktijk
gericht. Dè helft

van het totale aantal verschenen artikelen ging over kiali-

teit, circa een kwart over praktische toepassing vn de

statistiek
bij
andere aspectén van het bedrijfsleven en het

resterende kwart liad een theoretisch karakter.
Een ander succes was, dat de in
1959
begonnen cursus

,,kwaliteitsanalist” nu in totaal ‘aan 72 cursisten uit een

60 bedrijven is gegeven. Aan het tweemaal gehouden exa-

men voor het
verkrijgen
van het diploma ,,kwaliteits-

analist” namen 39 kandidaten deel, waarvan
5
aan 36 het

diploma kon worder uitgereikt. Niet onvermeld mag blij-

ven dat de Kwaliteitsdieist ook een belangrijk aandéel

heeft gehad in de totstandkoming van de op initiatief.van

de ,,European Productivity Agency” in het leven geroepen

,,European Organizatin for Quality Control”. {et seçre-

tariaat van deze Europese Organisatie wordt door het bu-

reau van de Kwaliteitsdienst verzorgd.

Een volledige dpsomming van alle activiteiten op het ge-

bied van kwaliteitszorg in de afgelopen periode kan hier

uiteraard niet gegeven worden. Vermeld zij nog, dat de Ver-

eniging voor Statistiek jaarlijks een Statistische Dag organi-

seert, waar de laatsté maal 900 leden en belangstellenden

bijeenkwamen, dat de Kwaliteitsdienst jaarlijks een Dag

voor Kwaliteitszorg organiseert, welke tot nog toe elke kee

meer dan 500 belangstellenden wist te trekken en dat hét pe-

riodiek ,,Sigma” ca. 650 abonnees heeft. Ook hieruit valt op

te maken dat in Nederland, zeker in verhouding tot elders
in Europa, de belangstelling voor een modern doelbewust

kwaliteitsbeleid thans zeer groot is. Een gunstige omstan-

digheid is daarbij dat door het bestaan van een coöi’di-

nerende en organiserende instelling, niet alleen de gewekte

behoefte aan instructie kan worden opgevangen, doch, en

ditis waarschijnlijk nog belangrijker, dât tijdig de doelstel-

lingen, methoden en inzichten op het gebied van ,,kwaliteit”

kunnen worden afgestemd op de zich steeds wijzigende

situatie en de daarmede -veranderende behoefte en vraag.

Rotterdam. 1 Drs.
J.
D.
N.
DE FREMERY..

Prof. C. Northcote Parkinson.

THE LAW-
AND
THE PROFITS –

– –

f 9,60

,,Cijfers kunnen niet liegen leugenaars kunnen cijferei.”

Zo
luidde één van de koppen in de bespreking die,De
Telegraaf’
12
maart ii. wijdde aan dit nieuwë boek door
de auteur van, ,Parkinson Law”, een raak en amusant
exposé van de vicieuze ‘cirkel

: Hogere belastingen –
ho-
gere staatsuitgaven – hogere belastingen……

DE WEST ER BOEKHANDEL

GESPECIALISEERD

OP ECONOMISCH GEBIED

Nieuwe
Binnenweg
331 –
Rot:erdam

Telefoon:
32076-53941 –
Giro
18961

(adJerlenhie)

636

15-6-1960

Het aantal buitenlandse vestigingen dat sedert de oorlog in Nederland is opgericht overschrijdt
de 300, waarvan 156 bedrijven van Amerikaanse
origine. In deze Amerikaanse bedrijven zijn met
mederekening van de werknemers
in de toeleve-
ringsbedrijven, die aan orders voor deze vestigin-
gen werken, 20.000 mensen werkzaam. Het meren-
deel van deze bedrijven behoort tot de groep der
metaalverwerkende industrie. Als gunstige facto-
ren voor de vestiging van buitenlandse bedrijven
in Nederland
worden genoemd: de arbeidsvrede, het loonpeil, de goede verbindingen in en met ons
land en de ruime mate waarin Engels wordt ge-
sproken. De specifieke moeilijkheden bij de
op-
bouw van een buitenlandse vestiging liggen in de
personeelssector en
op technisch gebied. Ook de
Amerikaanse produktiemethode, waarbij zoveel
mogelijk onderdelen worden uitbesteed en een zo
klein mogelijk deel in eigen bedrijf wordt
vervaar-
digd, stuit in Nederland op moeilijkheden. Aan
de introductie van Amerikaanse assemblagebedrij-
ven is het voor een groot deel te danken, dat hier
te lande een
steeds groter
wordende groep van
on-
afhankelijke toeleveringsbedriven ontstaat.

Nederland

als vestigingsplaats

voor

buitenlandse

industrieën

Eindeloos schijnt de stroom van bezoekers uit het

buitenland, en voornamelijk uit de Verenigde Staten, die

Nederland aandoet op zoek naar een industriële vestigings-

plaats in Europa. In deze stroom bevinden zich ook velen

die alleen maar uit zijn op voorlichting over vestigings-

mogelijkheden: journalisten, vertegenwoordigers van

Amerikaanse belangengemeenschappen en bankiers, die

ondanks regelmatige schriftelijke voorlichting het persoon-

lijk bezoek voor een beoordeling ?net perspectief niet

kunnen ontberen. –

Het aantal buitenlandse vestigingen dat sedert de oorlog

in Nederland is opgericht overschrijdt de 300. Hierbij zijn

buitenlandse participaties in Nederlandse bedrijven inbe-

grepen. Aangezien de Amerikaanse groep van bedrijven

in het totaal der buitenlandse vestigingen verreweg de be-

langrijkste is, en zij ook als niet-Europese groep de laatste

jaren de meeste aandacht heeft getrokken, wil ik mij in

deze korte beschouwing in het bijzonder met haar bezig-

houden.

Het aantal na-oorlogse Amerikaanse vestigingen be-

draagt thans
156.
Verreweg het grootste deel hiervan houdt

zich bezig met produktie – in tegenstelling tot diensten-

verlening— en kwantitatief is daarvan weer de belangrijkste

groep die der metaalverwerkende bedrijven. De laatste zijn

dan ook overheersend in de ruim 80 geheel Amerikaans

geleide dochtermaatschappijen en de 40 (mede) door

Nederlanders geleide participatiebed rjven. In de resterende

groep van ongeveer 30 dienstenverlenende ondernemingen

komen o.a. een aantal technische adviesbureaus en ver-

kooporganisaties voor.

De betekenis van deze vestigingen in Nederland is in

bepaalde opzichten groter dan een eerste kwantitatieve

benadering zou doen vermoeden. Hierbij kan men om te

beginnen het aantal dezer vestigingen eerst vergelijken met

de hoeveelheid Nederlandse (nijverheids)bedrijven – in-

clusief de mijnen – volgens een opgave van 1959 van het
C.B.S. In deze cijfers zijn dus geen handels- of verkeers-

vestigingen opgenomen.

Totaal aantal bedrijven: 171.020. Hiervan hebben 100

bedrijven elk meer dan 1.000 werknemers in dienst, terwijl
4.322 bedrijven elk tussen de 50 en 1.000 werknemers om-
vatten. Totaal aantal hierin werkzame personen: 1.645.913.

Volgens betrouwbare schattingen van het Directoraat

voor de Industrialisatie van het Ministerie van Economi-

sche Zaken, kan het aantal Nederlandse werknemers in de
Amerikaanse bedrijven en participaties gesteld worden op

13.000. In de participaties is dan alleen rekening gehouden

met de additionele werkkrachten. Op het eerdergenoemde
totaal

van ruim 1,6 mln, vertegenwoordigt dit slechts 0,8

pCt. van het in de Nederlandse industrie werkzame aantal

personen. Daarnaast dient echter nog een groep werkne-

mers te worden vermeld waarvan het aantal wordt geschat

op ca. 7.000, die in zoverre voor Amerikaanse vestigingen

en participaties werkzaam zijn, dat zij
bij
Nederlandse
toeleveringsbedrijven aan orders voor deze vestigingen

werken. Voegt men deze groep toe aan de genoemde 13.000,

dan krijgt men een aantal van 20.000 dat ruim 1,2 pCt.

van de totale Nederlandse industriële bevolking uitmaakt.

Wat echter de invloed van deze groep onevenredig groot

doet zijn op een deel van het Nederlandse industriële

gebeuren is het reeds eerder genoemde feit, dat de betrokken

werknemers grotendeels werkzaam zijn in de metaalver-

werkende bedrijven, en dat deze werknemers grotendeels

in een overspannen arbeidsmarkt werden aangetrokken.

Wat de investeringen betreft, deze zijn nationaal gezien

noch absoluut noch relatief bijzonder groot. De afdeling

buitenlandse betalingsbalansen van het Amerikaanse Mi-

nisterie van Economische Zaken geeft in haar recente

opstelling van directe buitenlandse investeringen voor

Nederland per einde 1958 een totaal aan van $ 225 mln.

Voor 1959 mag men een cumulatief totaal verwachten van

tussen de $ 250 mln, en $ 275 mln., dus ongeveer f. 1 mrd.,

indien men de olieverwerkende industrieën mee-

rekent. Zagen wij dat qua personeelsbezetting de metaal-

verwerkende vestigingen verreweg de belangrijkste plaats

innemen, voor de investeringen komt de groep olieverwer

kende bedrijven sterk naar voren met naar Amerikaanse

schatting meer dan 50 pCt. der totale Amerikaanse investe-

ringen in Nederland.

Het is op zijn minst gezegd waarschijnlijk dat door

interne financiering de intrinsieke waarde van het totaal

der Amerikaanse investeringen in Nederland groter dan

15-6-1960

637

Z

xcèllent

VOOR VESTIGING VAN KAPITAALINTENSIEVE BEDRIJVEN

Industrieterreinen:
Bereikbaar .voor
Arbeidskrachten:
Uitzonderlijk veel
binnenschepen, deels voor zeeschepen. intelligente vaklieden met sterk ver-

antwoordelijkheidsbesef. Bij deze, met.
Toelevering:
De zaanstreek- beschikt industrie vertrouwde bevolking, zijn

over een gedifferentieerde toeleve.- kostbare installaties in ervaren handen.”
ringsindustrie en een veelheid van

.
dienstverlenende bèdrijvén

‘ ‘-‘-‘


uifvoe//ge doâumenfat/e op aanvraag

I’NDUSTRIESCHAP ZAANSTREEK

westzijde 39, zaandam, tel. (02980) 62508

f
1 miid is, doch hier begeeft men zich in specula

tis. Een opstelling van het Directoraat voor de Industria-

1iatie geeft aan ‘dat in de ioop vaii 1957 de nieuwe irdus-

triële dollarinvesteringen in Nederland 2,6 pCt. bedroegen

vn de totale nieuwe Nederlandse industriële investeringen
die in dat jaar plaatsvonden. Voor
1958
was dit percentage

geringer, nl. 1,6 pCt. Deze cijfers geven een tendem. aan

saar ik nog op terugkom.

Het is interessant na te gaan waarom bepalde Anieri-

kaanse maatschappijen aan Nederland als vestigingsland

dè voorkeur geven boven andere Europese landen, die vaak

aân nieuwe industrieën veel meer faciliteiten verlenen dan

in Nederland gebruikelijk is. Daarbij valt in de eerste plaats

op, dat deze voorkeur niet zo enorm groot is als wel eens

wordt voorgesteld. Wanneer in, augustus de Amerikaanse

cijfers voor 1959 worden gepubliceerd zal het interessant

zijn te zien in hoeverre Nederland relatief veld heeft, ge-‘

wonnen of verloren. -Vaststaat, dat Amerikaanse geïnteres-

seerden de ontwikkelingen in de verschillende Europese

landen op de voet volgen; en ook de vestigingsmodaliteiten –

in
de betrokken landen voortdurend vergelijkeii.

Als eerste gunstige factor voor Nederland wordt meestal,

genoemd de arbeidsvrede die vaak ook het gemakkelijkst

‘ergeleken kan worden met de mate van arbeidsvrede in

andere landen. De lonen in Nederland vormen een tweede

ttractie. Degoede verbindingen in en met ons land en de

iuime mate waarin in Nederland Engels wordt gespröken
pelen stellig ook een rol: Is er voorts een land in Europa

—of elders? – waar men na ruim 300 jaar onafhankelijk-

heid nog
inzijn
vollcslied een woord van eerbied wijdt aan

de ttroode ge±aghebber? Een goede sainen’erkihg in

638

• Nederlaiid isitellig ge’makkelijker te verwervn dan in vele

andere staten het geval is.

Welke zijn nu de specifieke moeilijkheden bij de opbouw

.van een Amerikaanse vestiging, en hoe kunnen ze worden

opgelost? Voor een zeer belangrijk gedeelte liggen ze in de

personeelssector. Ookop technisch gebied zijn er standaard-

problemen. De concrete ontwikkelingsgang van Royal

McBee Nederland, waarvan schrijver dezes goed op de

hoogte is, moge in het kort de revue passeren, teneinde

een’indruk te krijgen van wat zich op.dit gebied afspeelt.

Het is daarbij, wellicht interessant bij de aanvang te ver-

melden dat dé Nederlandse vestiging van Royal McBee –

destijds nog Royal Typewriters geheten – bij de oprich-

ting in 1953 geen enkel bijzonder voorrecht verkreeg,

noch opfiscaal gebied, noch, ten aanzien van de afzet

bp’ de binnenlandse markt of pand van vestiging.

De jonge vennootschap huurde in, de zomer yan 1953

in Leiden een bestaand kantoor- en fabriekspand, en begon

aldaar met een kern van twaalf Amerikanen – technici en

administrateurs – en een volledig .’ assirtiment gerede

onderdelen, dat hier, tot schrijfmachines kon. worden ge-

assembleerd. De eerste Nederlandse, werknemers waren

vlug gevonden. ,Een nieuw bedrijf heeft altijd een zekere

aantrekkingskracht van het onbekende, met .vooralsnog
onbegrensde mogelijkheden. Aan het einde van het jaar

-i953 telde de onderieming al meer dan,,
150
werknemers.

Tegen het einde van 1954 was het aantal employés reeds

tot bijna 350’gestegen toen zich door toevallige omstandig-

heden een gelegenheid voordeed in Noord-Brabant , çen

bestaande schrijfmahinefabriek over, te nemen die met

giote ino’èilijkhedén te kampen had. Voor de bevolking

15-6-l.960

Kapitaal
………
f

49.000.000,-
Reserve
…………
25.500.000, –
Deposito’s op Termijn,, 532.117.618,13
Crediteuren . . . . . . … 839.289.850,75
Geaccepteerde Wissels ,, 54.638,60
Door Derden

Geaccepteerd . .,,

551.822,14
Kassiers en Genomen

Daggeldieningen ..,,

10.000.000,
Overlopende Saldi en

»


Andere Rekeningen,, 43.453.767,32


N
N
N_

/1.499.967.696,94
S

van Cuyk a/d Maas en

omstreken betekehde deze

oyrnarne een voortgezet

dienstverband voor 170

werknemérs, die in dit ont-

wikkelingsgebied met werk-

loosheid werden bedreigd

toen hun bedrijf dreigde te

moeten sluiten.

In Cuyk vond men een

bedrijf dat voor zijn onder-
delenvoorziening de in Ne-

derland gangbare methode

volgde van zoveel mogelijk

zelf te maken en een zo klein

mogelijk residu bij toeleve-

ranciers uit te besteden.

Naarmate de schrijfmachine-

produktie zich daar onder

de nieuwe leiding uitbreidde,

en hét bedrijf in Leiden een

aanvang maakte met het

verminderen van de onder-

delenaanvoer uit de Vere-

nigde Staten kreeg de Ame-

rikaanse methode de over-
hand, warbij zôveel môge:

lijk onderdelen worden uit-

besteed, en’een zo kleifi mo-

gelijk residu van ondefdelen

in eigen bedrijf gemaakt

wordt. Deze methode stuit»

in Nederland op grote i’noei-

lijkheden. Het corps van

toeleveringsbedrijven is door
de Nederlandse gewoonte
zoveelL mogelijk zelf te ma-

ken – niet grôdt. Aange-

zien de Nederlandse toele-

veranciet van huis uit slechts

een bescheiden rol speelt

heeft zijn onderdelenpro-

• duktie over het algemeen

ook geen grote coherentie.

In de Verenigde Staten

is massapioduktie in sterke

mate van de toeleveranciets

afhankelijk. Een groot aan-

tal gestandaârdiseerde on-

derdelen dat bij vele toele-

veranciers te verkrijgen is

vôrmt als het ware de basis

waarop de fabrikanten van

massaprodukten voor hun

fabricage bouwen, onder

bijvoeging van een aantal

specifieke onderdelen die ‘zij

voor zover nodig zelf» ma-

ken. Hét is duidelijk dat de

laatstbedoelde methode eén

• grbot assortiment van han-

delscourante onderdelen van

een zeër constante kwaliteit

vereist. Het ontbreken van

deze achtergrond in Neder-

land is voor iedere Ameri-

kaanse vestiging op het gebied

» van massafabricage een bron

Van zorgen. Zij tracht die

15-6-1960

»

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaat op 31 meiTl96O

Kas, Kassiers en Dag»
geldieningen “.’
.f
94.046.96135
Nederlands
Schatkistpapier
.
428.900.000.

Ander Overheidspapier,,
138.905 768,23
Wissels

………..
79.1 70.949,65
Bankiers in Binnen: en
Buitenland….,,
144 002.216,49
Effecten, Syndicaten en
Waarden
……..
66.689.330,58
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten ,,
46.254.514,89
Debiteuten

……


489.835,957,37
Deelnemingen
(mci.

,
Voorschotten). .,;
7.161.998,38
Gebouwen
…….


5.000.000,-

f1.499.967.696,94

N.V. KONINKLIJKE METAALWARENFABRIEKEN.

vôörheen J. N. “DAALDEROP’EN “ZONEN.

– Gèvestigd te Tiel

»
‘rUITGIF»TE van

1125..gewone aandelen ‘B,

elk groot» nominaal t 1000,- aan toonder,

vodr de helft delende in’de ‘resultaten van het boekjaar 1960 en’ten volle

»

»

»

In
d!e
van volgende boekjaren.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aan-
delen, uitsluitend voor houders van gewone andelen, openstelt op »

»MÂÂNDAG 20 JUNI 1960,

bij haar kantdren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Tiel,

tot de
-koers..
van 100 pCt.,

ôp devoorwaârden van het prospecius d.d. 8 juni 1960.

:Prospectussen en inshrijvingsbiljeten zijn verkrijgbaar bij de kantoren »

van Inschrijving. ‘

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

Amserdam, 8juni 1960.

639

t

Arnsterdarnsche Bank
,

1 ENKELE
vraagt

JONGE

ACADEMICI

opleiding voor een functie op de Hoofdbank

* Na opleiding bestaat o.a. de mogelijkheid tot

plaatsing op de navolgende afdelingen:

Organisatie

Personeelzaken

Een der afdelingen in de sector Bui-

tenlands betalingsverkeer

Beleggingsadviezen

* Bij gebleken geschiktheid goede carrière-moge-

lij kheden.

Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een psycho-technisch

onderzoek tè onderwerpen.

Nadere informaties

worden na schriftelijk

contact gaarne verstrekt.
Sollicitaties aan:

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

Afdeling Personeelzaken

Herengracht 595

Amsterdam

zorgen weer kwijt te raken door een verregaande ‘uitbe-
steding in Nederland en/of omliggende landen, en het is

voor een zeer belangrijk deel te danken aan de introduc-

tie iï

i Amerikaanse assembiagebedrijven in ons land dat

hier een steeds groter wordende groep van onafhankelijke

toeleveringsbedrijven ontstaat, die voor een verdere ont-

wikkeling van onze gehele metaalverwerkende industrie

bijzonder belangrijk is. –

Om terug te keren naar de ontwikkeling van Royal

McBe, de jaren
1955
t/m 1957 gaven een verdere sterke

groei te zien die zijn neerslag vond in een personeelsbe-

zetting aan het einde van elk der jaren van respectievelijk
882, 972 en 1.250 werknemers in totaal. Dat het mogelijk

was in 1957 een zo grote uitbreiding aan de personeels-

sterkte te geven kan voor een goed deel op rekening worden

geschreven van de nadelige invloed van de bestedings-
beperking op . een aantal bedrijven in de omtrek. Toch

is het merkwaardig te wéten dat de sterke personeelsgroei

in die jaren tot stand kwam terwijl het bedrijf weinig te

bieden had op het gebied

van de secundaire arbeids-

voorwaarden. Een regeling

voor gedeeltelijke vergoe-

ding yan directe reiskosten

kwam bijv. pas in de loop

van A957 tot stand. Een

eigen pensioenregeling werd

pas in de loop van 1958 in-

gevoerd. De personeelstoe-

name met ruim 225 em-
ployés in ieder der jaren

1958 en
1959,
waarmede

het bedrijf een totale om-

vang bereikte van ongeveer
1.700 werknemers, is in die

jaren gemiddeld nauwelijks

groter geweest dan in de

daâraan voorafgaande tijd-

vakken. Als men bedenkt

da velen van deze nieuwe

employés een werkkring ver-

lieten, waar bij een zelfde

loonniveau ongeveer gelijke

of zelfs betere secundaire

arbeidsvoorwaarden golden,

dan moge dit eraan herinne-

ren dat goede sociale voor-

zieningen op zichzelf nog

geen bevredigend sociaal be-

leid maken. De zeer hoge

gemiddelde verloopcijfers in

een aantal sectoren van de

Nederlandse industrie eisen

meer – en anders gerichte

– aandacht dan ze krijgen.

Tot besluit wil ik probe-

ren een vraag te beantwoor-

Jen die ten aanzien van bui-

tenlandse vestigingen vaak

– terecht – gesteld wordt.

Bestaat er gevaar dat deze

nederzettingen worden op-

geheven zodra oen ongun-

stige bntwikkeling in de

conjunctuur optreedt? Af-

gezien van het feit dat de

Amerikaanse bedrijven in

Euröpa -zeer bepaald be-

doeld zijn als permanente

vestigingen is er boven-

direct en indirect te veel in geïnvesteerd om zich

nog gemakkelijk te kunnen terugtrekken. Men moet

daarbij in aanmerking nemen dat zowel de koersbepa-

ling voor de bestaande vestigingen als de beoordeling van

geheel nieuwe vestigingsmogelijkheden regelmatig wor-
den gecorrigeerd. Het teruglopen van het percentage dat

de verhouding uitdrukt tussen Amerikaanse investeringen

in Nederland en de totale Nederlandse investeringen,

waar ik reeds eerder melding van maakte, is het gevolg

geweest van een vermindering van nieuwe vestigingenbij

het optreden van een overspannen arbeidsmarkt. Voor

zover thans grotere projecten gaande zijn betreft het ves-

tigingen die meer kapitaal dan werknemers vereisen. Bij

de huidige vooruitzichten van een sterk expanderende
Europese economie, waarbij Nederland op industrieel

gebied nog in alle richtingen uitgroeit, kan een buiten-

landse bijdrage in de ontwikkeling van groot positief be-

lang zijn.

‘s.Gravenhage.

D.
W. JOEKES.

diçn in de meeste gevallen

640

15-6-1960

Y1
‘YLIS$INGEN, I

HELMOND

vraagt wegens toèneming der werkzaamheden van de Personeelsdienst

EEN CHEF

van de afdeling

WERVING, SELECTIE
en
INTRODUCTIE

(jurist of socioloog).

Deze krijgt allereert het toezicht op het gehele, selectie- en introductiewerk en

de werkzaamheden •van de psychologische afdeling.

Daarnaast wordt hij zelf in het bijzonder belast met de selectie van het midden-

• kader > (zowel’technische, chemische als textiel-H.T.S.-ers). In de toekomst kan

hem ook worden toevertrouwd de behartiging van
,,arbeidszaken”
als het ontwerpen

• van regelingen betreffende het gehele of een gedeelte van het personeel, het voor-
bereiden van contracten en de documentatie’ten behoeve van de Personeelsdienst.

Het betreft hier een aantrekkelijke functie, waarbij naast het vermogen om objectief

mensen en feiten te waarderen, ook het bezit van enige fantasie een belangrijke

plaats inneemt.

Eisen A&demische pleiding
(bij
voorleur juridisch of sociologisch)

Minstens
vier jaar ervaring,
liefst in het bedrijfsleven ir

boengenoemc

werk verkregen.

Leeftijd 0-35iaar.

11′

Brieven vermeldende levensloop en
ervaring
inclusief re-

cente
,’idsfoto,
binnen 10 dagen te richten aan het Hoofd van

de Personeelsdienst van de N. V. P. F. VAN VLISSINGEN’

k
~.
CO’sKATOENFABRIEKEN, Helmond.

•—-.

-‘

1

U
reageert op annonces in
,,E.-S.B.”?

*

*

Wilt u dat dan steeds kenbaar maken!

.,

-‘

;,

,•

.).

-,-.–‘-.••

.–

1….

.
..

15-6-1960

641

Economisch doctorandus,

30 jaar, met 4 jaar commerciële en bedrijfseconomische

ervaring
bij
groot concern in binnen- en buitenland, zoekt

verantwoordelijke betrekking

in bedrijfsleven.

Brieven onder no. E.-S.B. 10-2, Postbus 42, Schiedam

ENERGIEK PERSOON,
33 jaar, wil van betrekking ver-
anderen en zag zich gaarne geplaatst op

D !RECTIE-SECRETARIAAT
OF FIN.-ECONOMISCHE AFDELING

liefst in Rotterdam of omgeving. Bekend met zeevaart,
havenbedrijf en Rijnvaart, alsmede secr.-werkzaamheden.
Goed organisator, representatief voorkomen, bereisd.
Volgt momenteel fin.-econ. studie.
Brieven onder no. E.-S.B. 10-3, Postbus 42, Schiedam.

Theodorus NiemcijerN.V.

tabak-koffie-thee

Groningen

zoekt voor haar- afdeling

MARKTONDERZOEK

en VERKOOPCONTROLE

•een.

HOOFD

van de afdeling MARKTANALYSE

Deze functionaris zal worden belast, met de ver-

schaffing en bestudering van verkoopresultaten

en -methoden, met de programmering en inter-

pretatie van aan derden op te dragen markt-

onderzoekingen.

In deze functie zal hij deel uitmaken van een

marketing-team, waarin hij verwacht wordt

harmonisch samen te werken met reclame-

experts en verkoopleiders.

Voor deze functie zijn vereist:

• Ten,ninste candidaatsexamen economie.

• Bekendheid met statistische methoden.

• Bij voorkeur enige ervaring op het terrein

van mnarktanalyse in de merkartikelensector.

• Leeftijd ± 30 jaar.

Sollicitatiebrieven met uitvoerige inlichtingen om-

trent theoretische opleiding, praktische loopbaan en

persoonlijke omstandigheden te richten aan de per-

soneelsafdeling van bovengenoemd bedrijf, Post-

bus 41, Groningen.

Behoeft

Ui staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U eén grote

trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële, admini-

stratieve of aanverwante, sectoren. –

Advertentie-afd.

Postbus 42

Schiedam

Bij de

Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken te Amsterdam

kan worden geplaatst een

HOOFD van de

Gemeentelijke sociale werkplaatsen

Deze functionaris zal worden belast met de leiding van
enige bestaande en nog op te richten werkplaatsen voor
lichamelijk gehandicapten.

In aanmerking komen economisch en/of technisch ge-
schoolde krachten met leidinggevende, pedagogische,
organisatorische en
commerciële kwaliteiten.

Gegadigden dienen bereid te zijn zich aan een psycho-
logisch onderzoek te onderwerpen.

Salaris, f. 8493,24 – f. 11.637,24 per jaar (te verhogen
met huurcompensatie en een in voorbereiding zijnde
salarisverhoging van
5%).
Aanstelling boven het mini-
mum-salaris is mogelijk. Vakantietoelage 4%, kinder-
toelage, verplaatsingskosten en bijdrage in de kosten van
geneeskundige verzorging volgens gemeentelijke regelin-
gen.

Aanstelling zal geschieden voor een proeftijd van één
jaar.

Sollicitaties onder no. 73867 binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van deze advertentie te richten aan de Directeur
der Cern. Perso’neelsvoorziening, Sarphatistraat 92, Am-
sterdam-C.

642

15-6-1960

TEN (ATE

S—-

•’..–..–


t t
t t


-S

— –

•,



‘—
-S


t
.1

•—•

j-

S

-.–.-

– -S
•fl
•-F

‘::

f

1

–,,

.

b..

•,
F

-.


t
-,

-. – – – –

S

•SJ•

– –

“-

– –
– –

– –

S_
•.

-.

,


– .

,–

3f•’

k

••
j-.

KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN NIJVERDAL-TEN CATE N.V. – ALMELO

MODERNE SPINNERIJEN
* WEVERIJEN *
VEREDELING

Plannen tot
mw

áJ
tndustnevesugtng

Extra aandacht voor

DOnumECHT

De gunstig gelegen stad

S

met grote mogelijkheden

Uitstekende ‘industrieterreinen direct beschikbaar

0 gelegen aan diep water

0 spoorwegaftakking aanwezig


0
uitstekende wegverbindingen

Dordrecht met zijn zee- en rivierhavens is een dynamisch industrie- en handelscentrum.

De gemeente telt 82.000 inwoners en is het middelpunt van het Drechtstedengebied.

Inlichtingen Gemeentebestuur Dordrecht

643

Friden aan de top van

office automation

Uw veelomvattende kantoorarbeid wordt sneller, meer

economisch en met grotere accuratesse verwerkt met
FRIDEN tape-machines. Deze machines, die werken

met in tape geponste codetaal, ponsen, lezen, schrijven,

selecteren en verzamelen automatisch. Gelijktijdig mtt

de algemeen toegepaste administratieve handelingen,

zoals typen, rekenen, factureren en het voeren van

een orderadministratie, kan als bijproduct autoriiatisch

een ponsband worden verkregen. De ponsband kan,

behalve door FRIDEN machines, ook worden gebruikt

om andere kantoormachines automatisch te laten werken,

waardoor het herhaald vastleggen van dezelfde gegevens

wordt voorkomen, zodat de kosten van de administratie

aanzienlijk verlaagd worden.

Waarom is

KAMPEN

als vestigingsplaats

voor uw industrie aantrekkelijk.

Omdat:


Kampen is gelegen aan een knooppunt van
verkeers-

en

waterwegen

in ‘het Centrum
van het land


het arbeidsaanbod er gunstig is


de gemeente is aangewezen als ontwikkelings-
kern

(belangrijke

rijkssubsidie

bij

vestiging
of uitbreiding)


het

gemeentebestuur

daarnaast belangrijke faciliteiten

verleent,

o.a.

gunstige

finan- cieringsvoorwaarden en woningen voor kern-
personeel


Kampen voor het

ontvangen

van

gasten
zeer goede gelegenheden biedt en

o
er veel mogelijkheden voor actieve en

pas-
sieve recreatie zijn


men er vele vormen van voortgezet onder-
wijs vindt

Vraagt
inlichtingen, het is ook uw belang!

Stadhuis
te!.
(05292)

3241
*

,Cjo

n.v. levensverzekering maatschappij

DE NEDERLANDEN


Ponst in:

Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten


Leest en schrijft
uit:

Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten

VAN 1870

ANDERE FRIDEN PRODUCTEN


Telmachines

0
Rekenmachines

S
Factureermachines

Amsterdam-C., Leidsestraat
82-84

Telefoon: 62112
Verkoopmaatschappij

Filden
Nederland N.V.

Hoofdkantoor: Coolsingel 49, Rotterdam, Telefoon 010 12 01 15

Bkantoor: Apollolaan 153, Amsterdam. Telefoon 020 734030

644

15-6-1960

Auteur