WAMBERSIE &
.
ZOON C
CARGADOÖRS
SEDERT
1820
CEG.
ROTTERDAM
•
AMSTERDAM
•
DORDRECHT
rHBuIRO:HBU1
1
17
3F
‘flvat
ae
I
Onze bankservice staat ter beschik-
king van da zakenman,
I
die prijs stelt op een vlotte en juiste
behandeling van zijn belangen,
waar ook ter wereld.
I
I
Ook voo,. U: de.
HBU ii
HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.
L
AMSTERDAM
–
DEN HAAG
–
ROTTERDAM
111111111111011
–
606
Financiering
en verzekering
• van invoer-
uitvoer-
en
transito-zaken
R.MEES
&
ZOQNEN
ROTTERDAM
E C 0 N 0 MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter dè Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Roterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f 2-
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninkljjke Nederl. Boekdrakkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesrell
of
3).
Advertentie-tarief
j
0,36 .per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
15-6-1960
S 1.1
1
1 :
4
t
*
.
.
1
t*
j
UTRECHT„,
knooppunt van auto-, spoor- en waterweqefl
in het hart van Nederland
* De stad met de beste outillage
voor congressen, vergaderingen en
tentoonstellingen.
* De stad met rijk gevarieerde
onderwijsmogeljkheden.
* De stad die. ideaal is voor de
..
$
vestiging van research- en andere
wetenschappelijke instituten. .
* De stad met vele mogelijkheden
voor industrie, handel en centrale
instellingen.
– .
Specialisten op het gebied vôn:
BEDRIJFSSCHADE
verzèkerÎng
MACHINEBREUK
verzekering
CONSTRUCTIE A,LL RISKS
verzekering
Tollen.aar &
.
Wegener
/
KEIZERSGRACHT
550
– TELEFOON 020.- 6018
–
AMSTERDAM
608
–
.
15-6-1960
VAN HEEK & Co KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN N.V.
ENSCHËDE
5pinner6
•wetler6
iniôI’terô
*\.
KATOENEN EN WQLLEN STOFFEN *
.
L
GELEGEN AAN DE WAAL EN
HET
‘J
AMSTERDAM
–
PNKANAAL
T1£
– DE STAD VOOR JNDU5TPEV5TIGING IN HET
CENTRUM
VAN
DE BETUWE
RECHTSTREEKSE VEPBINDINGEN MET DE
GROTE 3TEDEN EN NET BUITENLAND
INDUSTRIETERREIN
BESCHIKBAAR
IN DE
NAASTE
OMGEVING
VAN PUKSWEG NO
15
MET DE MOGELUKHEID
VOOR
AANLEG VAN EEN
SPOORWEG PACC092DEP4ENT.
–
/
/
GRooT INDUSTRIETERREIN
–
,AAN NET AMSTERDAM – PUNkÂNAAL
/
BEREIKBAAR MET KUSTVAARDEP5 EN
–
—
GROTE R’JN5CNEPEN
INLICHTINGEN BU DE DIRECTEUR VAN HET GEMEENTELUk
RONDBEDRUF
•
OPI-IEMERTSED’JK 2 -TIEL- TELEFOON 0344
1
0-384r1
15-6-1960
609
1
••
Deze gunstige
vestigings factoren pleiten
!oor.
.
.
•–
-:
–
To E KOM ST de n kt,
He.triveen, Kootstertille (gem. Acht-
Z_-—
.
karspelen), Leuwarden,.Lemrner, Oos-
.
.
–
. . . bo uvvt in FRIES LAN D
bost-Nedrland, N.W.-Duitsland, Scan-
ainavië, enz. • Grote reserve an
arbeidskrachten, nu en in de komende
Friesland staat aan het begin van een economische en
jaren
•
Intelligente en plichtsetrouwe
.
…
.
..
.
.
1
•
medewerkers
o
Vooruitstrevende plan
industriele bloei Nieuwe bedrijven zijn gesticht, bestaande
rting gesteund door de Overheid
fabrieken uitgebreid en een sterke metaalindustrie is in op-
• Moderne voorzieningen voor energie
–
–
–
..
en woningbouw
o
Eigen zeehaven met
komst Dit zijn reeds behaalde resultaten’ De vooruitzichten
ruime capaciteit; directe lijndiensten
naar Engeland
o
Toele’eringsbedrijven
zijn gunstig, zodat .voor uw industriële vestiging in Friesland
van ailerlei aard aanwezig • Prettig
–
…
–
. –
wonen naar keuze op
1
zandgrond aan
een goede toekomst is weggelegd
‘t water of in de stad • Aantrekkelijke.:t
……………………………
-.
bouwpremies.
In Friesland is uw bedrijf van harte welkom!. –
.• –
:61
.
0
Inlichtingen worden
ii
verstrekt d
o
ô
r
td
e
Indusrialisaife-raad
der Friese*ernen, Sophialaan 1, Lèeuwardenteh28144128145
156196O.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRIÇHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
45e JAARGANG
No. 2239
15 JUNI 1960
TIEN JAAR INIJUSTRIALISATIE
Sedert het verschijnen van de Eerste Industrialisatienota – ruim tien jaar geleden
zijn wij getuige geweest van
een snelle industriële groei. In dit speciale nummer, dat niet beoogt een volledig beeld van de industriële ontwikkeling
gedurende deze periode te geven, worden in een negental artikelen enkele naar onze mening belang wekkënde aspecten’
belicht van het industrialisatieproces dat zich in Nederland voltrekt. Voor de behandelde onderwerpen verwijzen wij
naar onderstaande inhoudsopgave.
*
INHOUD
.
.Blz.
De progressiviteit en actualiteit van de Nederlandse industrie,
door Mr. F. ff.A. de
Graaff.
………
……. 6i2
Tien jaren technisch onderwijs,
door Mr. Ir. M. Goote …..
…………………………………….
614
De Nederlandse arbeider heeft zijn vak gevonden,
door G. C. M. Hardebeèk
.
………………………
616
De ontwikkeling van de chemische industrie,
door
Prof.
Dr.
,
Ir. J. C. Vlugter. …………………………
619.
Speurwerk, in de industrialisatie,
door Prof Ir. D. Dresden ………………………………………. .
622
Industrialisatie en energievoorziening,
door Drs. C. A. Verkade ………………………………..
625.
J.ndustria1isren en uitbesteden,
doör B. J. van der Mee …………….. . ……………………….
631.
De ontwikkeling van de kwaliteitszorg,
door Drs. J. D. N de Fremery ……………………………..
633
Nederland als vestigingsplaats voor buitenlandse industrieën,
door D. W. Jèêkes……………………..
637
COMMISSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L.
M. Koyck;
H. W:.Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
t
–
*.
15-6-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
611
Bij een beschouwing van de na-oorlogse ont-
wikkeling van de Nederlandse industrie blijken
drie aspecten daarvan bijzonder belangwekkend:
de zoveel grotere veelzijdigheid van het Neder-
landse industriële apparaat in vergelijking met
vroeger, de toenemende verfijning van het pro-
duktieproces en de opkomst van de nationale nij-
verheid zonder protectie. Tot 1940 was de Ne-
derlandse industrie tamelijk eenzijdig en was zij
eigenlijk, uitzonderingen daargelaten,
een verede-
lingsindustrie. Deze eenzijdigheid is nu wel door-
broken en
gezegd mag worden, dat thans de nij-
verheid niet meer het complement is van de Ne-
derlandse handelsfunctie.
De steeds toenemende
verfijning van het produktieproces is essentieel
voor het handhaven en het vergroten van onze
mogelijkheden op de internationale markt, waar-
van Nederland zo zeer
afhankelijk is. Het gehele
groeiproces heeft plaatsgevonden
op eigen kracht
van de ondernemers. De Nederlandse industrie
heeft zich vergroot en versterkt in een land met
tot de laagste in de wereld behorende invoer-
rechten en ,met een van oudsher zeer liberale in-
voerpolitiek
De progressiviteit
en
actualiteit
van de
Nedèrlandse industrie
Bij een beschouwing van de na-oorlogse ontwikkeling
van de Nederlandse industrie blijken drie aspecten daar-
van bijzonder belangwekkend: de zoveel grotere veel-
zijdigheid van het Nederlandse industriële apparaat in
vergelijking met vroeger, de toenemende verfijning van
het produktieproces en de opkomst van de nationale
nijverheid zonder protectie.
Het eerste aspect, de grotere veelzijdigheid, treedt
vooral duidelijk aan de dag in een vergelijking met de
vroegere situatie. Dat geeft ons tevens de gelegenheid
op te merken, dat bij alle loftuitingen over onze tegen-
woordige industrie het vroegere bestaan van een Neder
–
landse nijverheid wel eens in het vergeetboek dreigt te
komen. De industrialisatie van de laatste 10 tot 15 jaren
zou stellig niet met zoveel succes om zich heen hebben
kunnen grijpen, als er geen oudere industriële kern had
bestaan, waarin reeds tegen het einde van de vorige eeuw
een derde van de toenmalige Nederlandse beroepsbevol-
king emplooi vond.
Tot 1940 was de Nederlandse industrie tamelijk een-
zijdig; eigenlijk was zij, uitzonderingen daargelaten, een
veredelingsindustrie, waarvan de voornaamste kracht lag
in de sfeer van de produktie van consumptiegoederen. Die
eenzijdigheid was niet geheel zonder gevaar. Zo waren
de voor een modern industrieel apparaat l4iterst belang-
rijke chemische en metallurgische basisbedrijven in ver-
houding tot die der nabuurlanden weinig ontwikkeld. De
metaalindustrie – wel eens de ruggegraat van een in-
dustrieel ontwikkeld land genoemd – had vele hiaten,
met name daar waar het ging om d’roduktie van kapi-
taalgoederen. Deze eenzijdigheid is nu wel doorbroken
en gezegd mag worden, dat thans, anders dan voorheen,
de nijverheid niet meer het complement is van de Ne-
derlandse handelsfunctie.
Te constateren valt, dat de industrie een eigen plaats
is gaan innemen in de volkshuishouding, dat bijv. de
ijzer- en metaalindustrieën krachtig zijn uitgebouwd en
dat de chemische basisbedrijven eveneens sedert 1945 een
omvang en een kracht hebben gekregen met een ver strek-
kende invloed op de ganse ontwikkeling van het vader-
landse industriële apparaat. Het is in dit verband van be-
lang te wijzen op de indrukwekkende progressiviteit van
de aardolieraffinage, waardoor Nederland een van de
grootste exporteurs van aardolieprodukten van West-
Europa is geworden. Zie voorts de conclusie van des-
kundigen, die, op grond van hetgeen de chemische in-
dustrie in Nederland tot dusver tot stand heeft gebracht,
betogen dat enige karakteristieke eigenschappen van het
Nederlandse volk veel hebben bijgedragen tot wat er zich
hier tot dusver in de industriële sector heeft afgespeeld.
Het zijn de zin voor nauwkeurigheid en orde, het geduld
om iets grondig te onderzoeken en de kritische geest waar-
mee men zich nieuwigheden eigen maakt. Het traditionele
koopmanschap werkt al evenzeer gunstig, gezien het bijna
natuurlijke vermogen van vele Nederlanders om aan te
voelen in welke richting de vraag zal gaan.
Daarnaast wordt men getroffen door een ander uiterst
belangwekkend verschijnsel, namelijk de steeds toene-
mende verfijning van het produktieproces. De Neder-
landse industrie gaat zich aldoor sterker toeleggen op
het voortbrengen van steeds hoger gekwalificeerde pro-
dukten. Daarmee raken we dan aan het tweede aspect
van de jongste ontwikkeling in de vaderlandse nijver-
heid.
De duidelijk waarneembare verfijning van het pro-
duktieproces is essentieel voor het handhaven en het
vergroten van onze mogelijkheden op de internationale
markt, waarvan Nederland zo zeer afhankelijk is. De
industriële opkomst van landen die fanatiek strijden om
een achterstand in ontwikkeling te boven te komen,
brengt hen ertoe zelf te gaan produceren wat vroeger
min of meer in monopolistische sfeer geleverd werd
door hoog ontwikkelde industrielanden. Deze gang van
zaken houdt ook voor Nederland het verlies in van tradi-
tionele markten, temeer waar de naar hogere ontwikke-
ling strevende landen neigen naar een bescherming van
612
15-6-1960
de eigen industrie door prohibitieve invoerrechten of
kwantitatieve beperkingen.
Wie zijn tijd verstaat en begrip heeft voor de gevolgen
van zo’n nieuw beleid in vroegere afzetgebieden, zal
mede tot de conclusie komen dat de Nederlandse indus-
trie er verstandig aan doet de fabricage van relatief een-
voudige produkten los te laten. Zij zal zich in plaats
daarvan moeten richten op de voortbrenging van voort-
durend hoger gekwalificeerde goederen, waarin een
hogere graad van vakmanschap de juiste plaats krijgt
toegemeten en waaraan een dikwijls zeer gecompliceerd
technisch wetenschappelijk onderzoek is vooraf gegaan.
In Nederland ziet men dit gebeuren en als willekeurig
voorbeeld kan hier gewezen worden op de textielindus-
trie, de bedrijfstak die wel het eerst de terugslag onder-
vindt van een streven naar industriële zelfstandigheid in
de onderontwikkelde gebieden, waarvan de nijverheid
zich gewoonlijk primair richt op de dekking van de na-
tionale behoeften aan kledingstoffen.
Zoals de Nederlandse textielindustrie, waarvan tegen-
woordig het exportpercentage op de zo veel eisende
Europese markt hoger staat genoteerd dan op welke
andere buitenlandse markt ook, zich heeft aangepast aan
de nieuwe economische en commerciële verhoudingen
in de wereld, zo hebben dat ook vele andere vaderlandse
bedrijfstakken gedaan. Het streven naar het voortbren-
gen van steeds hoger gekwalificeerde goederen zien we
als een rode lijn lopen door het gehele Nederlandse na-
oorlogse industriële groeiproces. De industriële uitvoer
is daarvan een veelzeggendè afspiegeling. De uitvoer van
industriële produkten is in een ononderbroken lijn ge-
stegen van een waarde van rond anderhalf miljard gul-
den in 1948 tot ruim 8 miljard gulden in 1958, een stij-
ging dus van rond 430 pCt. Ter vergelijking: de uitvoer
van landbouwprodukten ging in dezelfde periodé met 230
pCt. omhoog en kwam van 1,2 op ruim 4 miljard gulden
te staan. –
De krachtige wijze, waarop de Nederlandse industrie
zich op de internationale markten van eeti grotere plaats
heeft verzekerd, leidt ons tot het bezien van een derde
aspect van de industriële groei sedert
1945.
Het gehele
groeiproces heeft zich namelijk voor onze ogen ontrold
op eigen kracht van de ondernemers. Zij kennen niet de
schutse van een beschermend schild van hoge invoer
–
rechten of kwantitatieve beperkingen. Integendeel, de
Nederlandse industrie heeft zich vergroot en versterkt
in een land met tot de laagste in de wereld behorende in-
voerrechten en met een van oudsher zeer liberale invoer-
politiek. Dit beleid vloeit voort uit de traditionele, in-
ternationaal georiënteerde mentaliteit van de Neder-
landse kooplieden en zeevaarders. Deze vrijhandels-
mentaliteit, die in weerwil van de problemen die zij
schiep voor de industrialisatie, werd gehandhaafd, heeft
de Nederlandse industriële ondernemingen gedwongen
zich teweer te stellen tegen een krachtige internationale
concurrentie op de eigen, binnenlandse markt, zo goed
als op de buitenlandse afzetmarkten.
Dit verschijnsel is volkomen tegengesteld aan het-
geen zich in vele andere grote industrielanden heeft
voorgedaan. De Nederlandse markt is praktisch toegan-
kelijk voor iedereen. De luxe van een omvangrijke en
beschermde binnenlandse markt als een stevige basis voor
haar produkten, heeft de Nederlandse nijverheid nooit
gekend. Bij iedere stap die zij deed, heeft onze vader-
landse industrie moeten vechten tegen een onverbiddelijk
33e1gie000
De resultaten van 10 jaar industria-
lisatie geven, naar uit de practijk
blijkt, vele Nederlandse bedrijven
aanleiding, zich te verdiepen in de
mogelijkheden van het stichten van
een verkooporganisatie in België.
Onze dochtermaatschappij, de
BELGISCH-N EDERLAN DSE
OVERZEE BANK N.V.
(Banque Belgo-Néerlandaise
d’Outre-Mer S.A)
met kantoren te
Brussel,
48, Rue des Colonies en
Antwerpen,
Kipdorp 10,
staat u gaarne ten dienste bij een zo
volledig mogelijke oriëntatie over
de mogelijkheden, eisen van vesti-
ging enz. in dit belangrijke Benelux-
partnerland.
Amsterdam, Herengracht 548
(Hoofdkantoor)
Rotterdam
Den Haag
(ad
verf cliiie)
harde concurrentie op alle markten. Zij is er hard en
strijdvaardig door geworden. Daarom ook kunnen wij
over de toekomst van de Nederlandse industrie gerust
zijn, want een broeikasmentaliteit is haar vreemd en
evenzeer ontbreken de moeilijke kasplantjes die, gewend
als zij zijn aan een kunstmatige atmosfeer van bescher-
ming, verleppen en afsterven zodra zij in de buitenlucht
komen. Ook tegen deze achtergrond dient- de Neder-
landse industrie bij haar groei te worden beschouwd om
tot de slotsom te kunnen komen, dat zij het in zich heeft
om progressief en actueel, strijdvaardig, vindingrijk en.
beweeglijk te blijven.
Amsterdam.
Mr. F. H. A. DE-GRAAFF.
15-6-1960
613
•
.
.
Het onderwijs is een veel ninder spectac’ulaire-
aangelegenheid dan de industrialisatie. Er zijn geen
,,wonderen” te vermelden, de vooruitgang lijkt wat
aadelend en onbevredigend. Er- blijft nog.. vèel te
wensen, maar er is een duidelijke ontwikkeling die
hoop geeft. Een belangrijk winstpunt’ is de verbe-
tering van de aansluiting l.t.s – u.t.s. – h.t.s.
–
T.H.
geweest, vooral door de invoering van schakeiklas.
sen aan u.t.s. en h.t.s., en de toelating van gediplo-
-.
meerden van de ht.s. (na èen onderzoek) tot de
examens aan
de T.H. De:oprichting van een tweede
•
T.H. te Eindhoven en de omvangrijke materiële
voorzieningen, zowel daar als in Delft getroffen,
kenmerken de periode 1950-1960 ls een bijzon.
dere voor de ontwikkeling van het technisch onder.
wijs,
als een noodzakelijke voorwaarde voor een.
sterke industrialisatie. De ontwikkeling van het
technisch onderwijs is echter nog geenszins aan een
eindpunt gekomen Steeds doemen nzeuwê verge
zichten op, die aansporen verder
‘te gaan.
Tien jaren
– —
tèehnisch
– –
S
•
1
.
ornierwijs – –
,,Nu de noodzakelijkheid tot voortgezette industriali-
satie voor het behoud van onze wélvaart. algemeen aan-
-vaard is, spreekt het vanzelf, dat meer dan ooit de Orga-
nisatie en inrichting van het technisch onderwijs de belang-
stelling trekken. Dit onderwijs immers, zal in al zijn e-
ledingen een belangrijke bijdrage tot het slagen van de
plannen
–
tot industrialisatié kunnen ,lëveren. Er- zal met
• kracht naar moeten’ worden’ ge
1
streefd liet- technich onder-
-.’ wijs naar de omvahg en naar. de- hoëdnigheid te ‘brengen
ophet peil, dat nodig is pm zijn functie in allen dele naar
behoren te vervullen”. –
Dit schreef de Minister van Onderwijs, .. Kiiiisten en
• – Wetenschappen in zijn nota van januari 1951-aan de Tweede
Kamer. Een nota betreffendé ‘Ue..stând .van het lager en
middelbaar technisch onderwijs voor jongens en betreffende
de maatregelen die, mede iii veiband met de industriali-
– -satie, op korte termijn tot de ontwikkeling kunnen bijdra-
gen.
We zijn nu bijna tien jaar verder. Het is niet zonder zin
even stil te staan en ons te realiseren wat,in die tien jaren
tot ontwikkeling is gekomen. ,,Niet zonder zin”, omdat.’
de in die nota ontwikkelde plannen velen toen Vrij ambi-
tieus in de oren klonken en toch, zoals nader zal blijken;
vrij veel daarvan tot stand is gebracht, de critici en de
pessimisten ten
spijt.
Het onderwijs ‘is een Veel minder spec-
taculaire aangelegenheid dan de industrialisatie. Er zijn
geen ,,wonderen” te vermelden, de voortgang lijkt altijd
wat aarzelend en onbevredigend. Er
-blijft
nog veel te wen-
sen, maar er is een
duidelijke
ontwikkeling die hoop geeft.
Wat is er gebeurd? In welke richting gaan de wensen?
Ik wil trachten in het ‘bestel van dit artikel daarop een
kort antwoord te geven. Laat ik beginnen met enkele ge-
tallen te noemen, omdat zij, vaak overtuigender dan het
woord, de ontwikkeling markeren. Ter vergelijking zijn
ook enkele gegevens van 1 januari 1940 vermeld (in ronde
getallën).
Ter toelichting nog het volgende. De ontwikkeling in de
periode 1940/50 is als gevolg van de oorlog zeer ongelijk-
matig geweest. Globaal is de gemiddelde procentuele tÔe-
neming van de toeloop van leerlingen in de periode 1945/
1950 naar l.t.s., leerlingstelsel en h.t.s. ongeveer -het- dub-
bele geweest van die in de periode
1950/1959.
Uit de
grootten van de jaargeneraties, waaruit de leerlingen ko-
men, kan worden geconcludeerd dat de toeneming in
hoofdzaak een gevolg is van een verhoogde belangstelling
voor de diverse vormen van technisch onderwijs.
aantallen
in voorafgaand jaar uitgereikte
leerlingen/studenten
eindgetuigschriften/diploma’s
Data
–
leen,
h t
leen.
h I.t.s.
stel-
u,t.s.
S.
T.H.
l.t.s.
stel-
u.t.s.
‘ TH,
–
–
sel
–
.-
ad
1-1-40 33.000 3,600 b)
2.900 ‘1.700 11.400 b)
b)
-‘530. 200
1-1-50 51,000 20.000 1.100 7.400 5.500 17.800 .200
260 1.400 420
1-1-59 92000 44.500 7.300 9.600 6.700 23.000 11.800 1.140 1.950 460
–
c)
–
t
,
•.
–
Niet inbegrepen de leerlingen van avondscholen en die van gespecialiseèrde scholen (textiëlschoten enz.).
Geen vergelijkbare gegevens beschikbaar.
Waarvan omstreeks 19.000 in het eerste leerjaar van driejarige scholen.
Het behoeft wel geen betoog dat ook de materiële voor
–
zieningen -(gebouwen en outillage) voor het opvangen
van deze grote aantallen leerlingen omvangrijk zijn ge-
weest. Op 1 januari 1959 bedroeg buy, het aantal lagere
technische scholen 256 (bovendien
9
bedrijfsscholen); dit
aantal bedroeg op 1januari 1950: 163 (en 8 bedrijfsscholen).
Ook van deze 163 beschikken nu vele over een nieuw ge-
bouw. Er is-vrijwel geen school die niet door verbouwing
of anderszins is uitgebreid. –
Het in bovengenoemde nota geopperde plan om aan
de lagere technische school een eerste voorbereidend leer-
jaar, waarin geen beroepsonderwijs wordt gegeven, te
verbinden, vond aanvankelijk weinig instemming in de
Tweede Kamer. Eerst in 1957 is het Toelatingsbesluit in
die zin gewijzigd. Ongeveer 2/3 van de lagere technische
scholen hebben thans dit algemene leerjaar; bij de overige
is gebrek
–
aan ruimte oorzaak dat de cursus nog 2-jarig
is. Daarnaast hebben de programma’s van het lager tech-
nisch onderwijs en de leerstof belangrijke wijzigingen onder-
gaan. Het aantal wekelijkse lessen is teruggebracht van
44 van 7/8 uur tot 40 van 50 min., voor het eerste algemene
leerjaar 32 van 50 min. Het onderwijs heeft ook een bredere
614
.15-6-1960
inslag gekregen. Vakken als geschiedenis, aardrijkskunde,
biologie en maatschappijleer hebben hun plaats gekregen.
Er wordt meer tijd besteed aan de Nederlandse taal. Ook
Engels kan worden opgenomen in het programma. De
zorg voor de lichamelijke opvoeding is, mede door de
beschikking over gymnastieklokalen, veel groter dan voor-
heen, al valt juist op dit gebied nog veel te wensen. Er is
meer aandacht ‘oor de zgn. expressievakken (tekenen,
boetseren, muziek). De mogelijkheid bestaat, in het laatste
leerjaar enige lessen te gebruiken voor vrijetijdsbesteding.
Door de werkcommissies van de drie .bonden van besturen
van nijverheidsscholen wordt gezocht naar middelen en
wegen om het effect van het onderwijs te verhogen.
De opleiding van de leraren is op tal van punten gewij-
zigd. Helaas vindt dezeopleiding nog in hoofdzaak in de
avonduren en opzaterdagmiddagen plaats. Toch, de op-
richting van een dagschool te Rotterdam met een cursus-
duur van 1 jaar voor de afsluitende opleiding is een be-
langrijke stap in de goede richting geweest.
Een ieder die de expositiè van de leerlingstelsels tijdens
de in oktober
1959
gehouden manifestatie heeft gezien,
moet zich de zeer grote betekenis die het leerlingwezen
–
– –
1″t
1
_…..,.
.:
..-
ROTTERD?AMSCI.IE BANK
•
.
,,.
…
•
,…
‘
.
•
•,
DqCUr1EN4JRE
,
..,ACCREDITIEV,EN1…,,
• INCASSERINGEN . . ….
•
–
0P
–
BINNIEN:’ EN
.
BUITÉ.NLAND
J
,,
•
•’IiEER DANoo.\EsTiiNdE
Nf
iN NEbkLPNb
_.-
•-
.- ……………..
voor ae inuusiriaiisaie
11C1L grivcu
UU’
Onderstaand schema moge dit nog eens verduidelijken.
De ontwikkeling op dit terreiti is bij tijd en wijle als ,,storm-
.
achtig” te kwalificeren.
.
Wegen naar en in het technisch
onderwijs
•
Gememoreerd dient ook te worden het ,,schering en
.
.
.
.•,
,•
•…’.
•..
…
inslag stelsèl” (naar de aanduiding van Prof. Roeterink),
– ……..
gonderw.
.
dat in deze periode in de meeste.provinciën is tot stand
22
-.
..
•
•
.,
•
,:
22
gekomen. Het .houdt in dat naast en met de landelijke
.
–
,-.,
…
;j/Par
..
Jeerlingstelsels- per bedrijfstak
(zorg voor registratie van
21•
•
T
.
..
••-•-
,
•.r.
(
.
–
de leerovereenkomsten, k’oor leerprogramma’s en voor
–
•
__
4.
prakt. stage
–
20
examens) regionale leerlingstelsels bestaan, die hun zorg
.’
-.–
–
lt’;eitadien
over
alle lee?lingen in een bepaald gebied uitstrekken
19
•-
.
•.
..
.
•
…
,
•.
19
(plaatsing, zorg voor goede sociale voorwaarden).
2
‘
In bovengenoemde nota.wordt nog voorzichtig gespro-
18
–
.
. ……
U
it
.
–
•_J-.;’
•’
..
;..-
ken over de mogelijkheid van het uitgebreid technisch
onderwijs. De werkgeversconferentie te-Ede–in 1952 stond
tegendver deze ontwikkeling nôg erg terughdudend. Nu
zijn er een 27 dagscholen. Zij hebben in de korte tijd sinds-
16
dien hun waarde getoond. De noodzaak is geen vraag meer.
Ongeveer
55
pCt. van de leerlingen komt uit het lager
technisch onderwijs, de rest- uit het algemeen onderwijs
14+
(u.l,o. of m.o.).
De m.t.s., nu h.t.s., is in de afgelopen jaren een instituut
13
geweest dat tal van technische krachten heeft toegevoerd
aan het bedrijfsleven en is als zodanig ongetwijfeld een
12
steunpilaar van de industrialisatie. De maatschappelijke
en; technische ontwikkeling, heeft ook dit onderwijs niet
onberoerd gelaten, zij.het.misschien in mindere mate dan
dit in de andere vormen van technisch onderwijs het geval
is geweest. Wel zijner wijzigingen. Met name is de inten-
sievere samenwerking tussen tekenzaal, laboratorium en
werkplaats, zoals die op een aantal scholen is tot stand
gekomen, van veel belang. De aandacht voor bedrijfskun-
dige vakken en nieuwe technieken is vergroot. Ook het
praktijkjaar is door de aanwijzing van contactleraren en
de uitvoering van projecten in het kleinbedrijf in waarde
gestegen.
Een belangrijke-winst, in de afgelopen jaren verkregen,
is de verbetering van de aansluiting l.t.s. – u.t.s.
—
h.t.s.
T.H. geweest, vooral door de invoering van schakel-
idassen aan .u.t.s. en h.t.s., en de toelating van gediplo-
meerden van de h.t.s. (na een ondérzoek) tot de examens
aan de T.H. De begaafde leerlingen staan nu verschillende
wegen open tdt het voor hen hoogst bereikbare niveau.
17
+
15
–
13
-,
12
-.
:,.
•
S: schakelktas
–
Ten slotte, ,,last but not least’, -de oprichting .van een
tweede T.H. te Eindhoven en- de omvangrijke materiële
voorzieningen zowel daar als in Delft getro ffen,kenmerken
de periode 195.0 .1960 als een bijzondere voor de ontwik-
keling van het technisch onderwijs enzijn erkenning als een
noodzakelijke voorwaarde voor..een sterke industrialisatie.
Veel van hetgeen de nota van 1951- nodig achtte is
bereikt ofjn ontwikkeling. -Dit wilechter niet zeggen dat
het technischondewijs aan een eindpunt is.-.gekotnen.
Al voortgaande doemen nieuwe vergezichten op,die.aan-
sporen verder te gaan. Nu
i
pa tien jaar, zijn er., opnieuw
tal van desiderata -te vervullen. Het bestek van dit artikel
laat niet toe deze uitvoerig -te. belichten, zodat volstaan
moet worden met een korte aanduiding. –
15-6496Ô
615
Bij geen vorm van onderwijs komt de noodzaak
tot samenwerking tussen nderneming en onderwijs
zo sterk tot uitdrukking als bij de opleiding tot
geschoolde arbeiders. Het is om deze reden, dat de Stichting van den Arbeid in haar eerste rap-
port over de vakopleiding nadrukkelijk te kennen
gaf, dat iedere bedrijfstak de beschikking moest
hebben over een eigen organisatie, speciaal belast
met de bedrijfsopleiding. Het is één van de belang
rijkste taken’ van deze organen er zorg voor te
dragen, dat de opleiding de technische ontwikke-ling weliswaar gestadig, maar niet schoksgewijze
volgt. In 1959 waren er 29 van dergelijke organi-
saties met 43.481 leerlingen. Gebleken is, dat de
Nederlandse opleiding en het daarbij bereikte ni-
veau vooral wat de praktische vaardigheden be-
treft, zeker niet
bij
het buitenland ten achter blij-
ven en overduidelijk kan worden vastgesteld dat
de mogelijkheden van de Nederlandse jeugd om
tot het gewenste niveau van vakbekwaamheid te
geraken, zeker niet achterstaan bij die van landen
met een langere industriële ervaring en traditie.
10
Nederlandse arbeider,
heeft zijn vak
gevonden
De titel van dit artikel moge in zijn bondigheid de on-
juiste indruk wekken, dat de Nederlandse arbeiders in
korte tijd van de wijde broek en klompen zijn overgestapt
in de overall, toch is er in de afgelopen tien jaar zeker
sprake van een wijziging in het toekomstbeeld van een aan-
zienlijk percentage der Nederlandse jeugd, van een ver-
schuiving in de richting van technische beroepen. In de
eerste jaren na de bevrijding is er een zekere strijd gevoerd
om de alom als noodzakelijk gevoelde industrialisatie
realiseerbaar te maken, mede door de verhoging van de
aantrekkingskracht van het technische onderwijs. De
strijd tussen de overall en de witte boord hield de aandacht
van talloze belangstellenden en deskundigen geboeid,
een strijd, waarvan zonder overdrijving kan worden ge-
zegd, dat
zij
met goed resultaat is gestreden; het aandeel
van het nijverheidsonderwijs in het totaal van het onder-
wijs is aanzienlijk gestegen.
Daarnaast is het van belang te constateren, dat wijzi-
gingen in bepaalde vormen van het nijverheidsonderwijs
in de meeste gevallen evenzovele verbeteringen zijn ge-
weest. Degenen, die steeds min of meer smalend, spreken
over ,,onderwijsvernieuwing” mogen wellicht enkele n jet
of minder geslaagde of te lang durende wijzigingspogingen
kunnen aanwijzen, toch staat vast, dat in vele gevallen
(vervolg van blz. 615)
In het algemeen zal de school, dit wordt steeds duide-
lijker, zich ervan bewust moeten
zijn
dat haar taak niet
verder kan reiken dan een introductie te geven voor een
beroep, dat technisch inzicht vraagt, De structuur van de
beroepswereld wordt steeds ingewikkelder, de eisen van
vrijwel elk beroep veranderen in de tijd. De school moet
dus anticiperen op ,.de veranderingen, zal specialisatie
moeten vermijden, maar een’ vorming moeten geven, die
hét mogelijk maakt zich aan de veranderingen aan te pas-
sen. Steeds minder kan de ervaring uit het verleden dienen
als richtsnoer voor het handelen in het heden en het be-
palen van een richting voor de toekomst. Dat is een bijzon-
dere moeilijkheid in het onderwijs, dat van oudsher op
ervaring steunt.
Voor het
lager technisch onderwijs
in het bijzonder zal
de uniformiteit van het programma moeten worden door
–
broken, zowel ten gunste van de beste leerlingen, als ten
bate van de zwakkere leerlingen. Uit onderzoekingen is
komen vast te staan, dat tal van intelligente leerlingen
naar de l.t.s. gaan. Deze zouden met een meer uitgesproken
theoretische vorming zeer gebaat zijn. Daardoor zou voor
hen de weg naar boven gemakkelijker worden.
In het
leerlingwezen
zal het aanvullend onderwijs gedu-
rende één dag per week regel moeten worden. ,,Part-time”
streekscholen (enigszins overeenkomende met de Duitse
,,Berufschulen”) zijn voor dit
onderwijs
aan te bevelen.
Ook de lerarenopleiding zal verder moeten worden
gemoderniseerd. Naarmate het lager technisch onderwijs
een meer algemeen karakter krijgt, zal de theoretische
vorming van de leraar een zwaarder accent nodig hebben,
hetgeen eveneens geldt voor de pedagogisch didactische
eisen. Dit alles dringt ertoe de opleiding, geheel of ten
dele, in dagonderwijs te geven. De mogelijkheden daartoe
zullen moeten worden verkend.
Het u.l.o. is in zijn wezen nog een vorm van onderwijs
voor handel en landbouw en biedt daarom te weinig steun
aan het technisch onderwijs. Met name is de aandacht
voor de natuurwetenschappen te gering.
De hogere technische school is een instituut dat nog
vele mogelijkheden tot ontwikkeling in zich draagt. Een
zekere concentratie van onderwijs zal daartoe nodig zijn.
Een teveel aan (kleine) scholen zou die ontwikkeling in de
weg staan.
Met het noemen van deze enkele punten van primair
belang voor het onderwijs meen ik te kunnen volstaan.
Van primair belang ook voor de verdere industrialisatie,
immers, naar de woorden van de Minister van Ecoo-
mische Zaken in de Vijfde Industrialisatienota: ,,Het kern-
probleem voor de ïndustrialisatie is de vorming van de
mens en dat is goed, omdat de doelstelling van het gehele
programma niet anders is dan het verbeteren van de. be-
staansvoorwaarden van diezelfde mens”.
‘s-Gravenhage.
Mr. Ir. M. 000TE.
616
15-6-1960
en met grote energie de deskundigen op het gebied van dit
onderwijs, dat voor de industrialisatie van ons land van
zo groot belang is, een respectabele hoeveelheid werk
hebben verzet met een resultaat, dat de kwaliteit van het
onderwijs in hoge mate ten goede is gekomen. Ik denk
hierbij bijv. aan de verlenging van de cursusduur der
lagere technische scholen van 2 tot 3 jaar, aan de grotere
aandacht, welke daardoor kan worden besteed aan dat-
gene, wat vooralsnog min of meer vaag als ,,algemene
vorming” wordt aangeduid. Het bedrijfsleven is hiermede
zeker gediend, daar het enerzijds steeds meer beseft dat
het zelf in de vervolgopleiding een grote rol dient te spe-
len en anderzijds met groeiende nadruk betoogt, dat
het niet alleen behoefte heeft aan technische kennis en
vaardigheid, maar evenzeer aan bereidheid om samen te
werken en veiantwoording te dragen, om leiding te aan-
vaarden en te geven, aan inzicht in de samenhang van de
sociale en economische factoren, welke de welvaart van
de onderneming en die van degenen, die daarin werken,
gelijkelijk bepalen.
Bij geen der vormen van
onderwijs
of opleiding voor
functies in het bedrijfsleven komt de noodzaak tot samen-
werken tussen onderneming en
onderwijs
zo sterk tot uit-
drukking als
bij
de opleiding van geschoolde arbeiders.
Deze immers kan in haar normale vorm slechts worden
gerealiseerd door een opeenvolging van school- en bedrijfs-
onderwijs. Bij geen vorm van ‘opleiding van bedrijfsfunc-
tionarissen is het aandeel, dat de onderneming zelf daarin
heeft, zo uitgesproken; niet alleen dat de öndememing
bepaalde eisen stelt waaraan de cdrsus moet voldoen,
de onderneming zelf moet een deel der opleiding in eigen
bedrijf en met eigen functionarissen verzorgen.
Het is merkwaardig, dat dit feit, dat zich uiteraard
in alle landen voordoet waar een bestaande of zich uit-
breidende industrie behoefte schept aan geschoolde ar-
beiders, in Nederland een ontwikkeling heeft veroorzaakt,
welke volkomen logisch is, doch welke vele Europese
landen ons benijden.
Reeds zeer spoedig na de bevrijding immers heeft de
Stichting van den Arbeid als toporgaan van samenwerking
tussen werkgevers- en werknemersorganisaties als haar
mening uitgesproken, dat een land, waarvoor industriali-
satie een dringende noodzaak was, zich in de eerste plaats
moest bezinnen op de opleiding en de opleidingsmethoden
van degenen, die in produktie, reparatie en onderhoud
als geschoolde vaklieden een essentieel deel van deze
industrialisatie zouden moeten realiseren, en – dat zulk
een land zich een verloren gaan van waardevolle ervaringen
op deze gebieden niet zou kunnen veroorloven. Het is
om deze reden dat de Stichting van den Arbeid in haar
eerste rapport over de vakopleiding nadrukkelijk te kennen
gaf, dat iedere bedrijfstak de beschikking moest hebben
over een eigen organisatie, speciaal belast met de vak-
opleiding, welke, gebruikmakende van de desbetreffende
wettelijke bepalingen, stimulerend, regulerend en advi-
serend voor de individuele ondernemingen zou moeten
optreden. H& zouden deze organen moeten
zijn
welke
in overleg met de deskundigen uit het
bedrijfsleven
natio-,
naal geldende standaardeisen voor de onderscheidene
vakken zouden moeten opstellen. Door middel van hun
technische deskundigen zouden, zij in de eerste plaats
moeten nagaan of de jeugdigeii, die ter opleiding in de
bedrijven waren aangenomen, tot dit nationale niveau
zouden worden gebracht. In de tweede plaats zouden zij
aan de
bedrijven
die adviezen moeten geven welke in de
15-6-1960
bedrijfstak als to-
*
taal als waardevol
*
zouden
zijn
ervaren.
BELEGGING
*
Door hun nauwe
contact
VOOR NU
dustrie = t
EN DE TOEKOMST:
deze organen kun- .
*
kunnen bepalen
welke wijzigingen in
*
de beroepsuitoefe-
*
ning door de tech-
Parkstraat 30, Den Haag ,.
rfologische ontwik-
(advertentie)
keling zouden zijn
voorgeschreven en
daarbij tevens door het feit, dat zij over eigen ônderwijs-
ervaring beschikken, zouden kunnen voorkomen, dat deze
technische vernieuwing in een té snel tempo het school-
en bedrijfsonderwijs zou doordringen. Dit laatste gevaar
immers is niet- denkbeeldig; voorkomen moet worden,
dat deze nog jeugdige leerlingen in een te vroege fase
in een te enge, nog te weinig verkende specialisatie worden
gedrongen en dat de opleiding te sterk onderhevig wordt
aan de zeer snelle wisselingen in de techniek. Het is een
van de belangrijkste taken van deze centrale organen
der bedrijfstak er zorg voor te dragen, dat de opleiding
de technische ontwikkeling weliswaar gestadig, maar niet
schoksgewijs volgt.
De ontwikkeling van dit soort opleidingsorganen van
het bedrijfsleven is snel geweest. Waren er in 1946 13 van
zulke nationale organisaties werkzaam in evenzovele
takken van industrie en ambacht met in totaal 6.100 leer-
lingen, in
1959
waren het er 29 met 43.481 leerlingen.
Daarnaast werken er nog enkele regionale of plaatselijke
organen ter opleiding voor beroepen, welke niet
bij
een
der landelijke opleidingsorganen zijn ondergebracht (in
1959
met 200 leerlingen) en de eigen opleidingsorganisatie
van Philips met 804 leerlingen.
Deze organen beschikken over een uitgebreide staf van
deskundige consulenten, die als traits d’union fungeren
tussen Organisatie en deelnemende ondernemingen en als
zodanig een uiterst belangrijke rol spelen bij het uitwisse-
len van ervaringen tussen deondernemingen. Het was een
bijzonder gelukkige omstandigheid, dat de Nijverheidson-
derwijswet, die reeds van 1919 dateert, de mogelijkheid
schiep de activiteiten dezer bedrijfsorganisaties op zeer
belangrijke wijze te subsidiëren. Daarenboven heeft het
Ministerie van Ohderwijs, Kunsten en Wetenschappen
ook in andere opzichten alle hulp verleend om dit onder-
deel van het industrialisatieprogranima zo goed mogelijk
te doen slagen. Enkele vermeldenswaardige feiten in de
richting van moderne technische ontwikkelingen, zoals
mechanisatie en automatisering, mogen hieronder worden
vermeld.
Het opleidingsorgaan voor de âhemische industrie
startte een opleiding voor bedieningsvaklieden voor deze
bedrijfstak (chemiciens); in dè schoenindustrie, in de
textielindustrio en in de confectie-industrie vingen in de
laatste jaren organen der desbetreffende bedrijfstakken
hun werkzaamheden aan, waarbij aandacht wordt besteed
aan de voortschrijdende verbetering der produktiemetho-
den en de daarvoor vereiste mentaliteit; in de metaal-
en elektrotechnische industrie zijn en worden opleidingen
tot stand gebracht en ontwikkeld op het gebied van de
elektronica en de meet- en regeltechniek.
617
-Echter niet alleen in de industriële sectoren van het
bedrijfsleven, ook. in de ambachtelijke bleek de aanpas-
sing aan. moderne technieken tot nieuwe opleidingsme-
thoden te -inspireren. Niet moet worden vergeten,’ dat deze
bntwikkeling in dé
ambachtelijke
groepen rechtstreeks
‘indirect voor de industrialisatie van ons ..land van
groot belang is.
In de metaalindustrie zijn enkele interessante proeven
ndernomen in samenwerking met buitenlandse opleidings-
nrganen. In de afgelopen jaren hebben vrij aanzienlijke
aantallen leerlingen uit Engeland, Zweden, Denemarken,
Jtalië, Luxemburg, Frankrijk, België en Duitsland aan
de Nederlandse examens, die de bedrijfsopleiding beslui-
ten, deelgenomen. Steeds is met grote zorg vermeden de
indruk te wekken als zou het daarbij gaan om een i?rter-
nationale wedstrijd in vakbekwaamheid; een conclusie
als bijv.. ,,De Franse bankwerker is beter dan de Neder-
landse” of ,,De Nederlandse gereedschapmaker is beter
dan deZweedse” heçft geen waarde. Wel echter biedt
zulk een internationale deelneming de mogelijkheid de
eigen opleidingsmethoden te toetsen aan de buitenlandse
en opleidingservaringen uit te wisselen. Bij deze examens
kwam tot uiting, dat de Nederlandse opleiding en het
daarbij bereikte niveau vooral wat de praktische vaar-
digheden betreft, zeker niet bij het buitenland ten achter
blijven. Tevens kon de stimulerende conclusie worden
getrokken dat aan vergroting der theoretische kennis
en aan het onderwijs in elementaire vakken zoals het ge-
bruik van de moedertaal, rekenen e.d. meer aandacht
moest worden besteed. Overduidelijk kon echter worden
vastgesteld, dat de mogelijkhéden van de Nederlandse’
jeugd om tot het gewenste niveau van vakbekwaamheid
te geraken zei er niet ten achter staan bij die van landen
met een langere industriële ervaring en traditie. Het is
wellicht interessant te vermelden, dat deze internationale
deelneming aan de Nederlandse examens een waardevol
,,nevenprodiikt” opleverde in de vorm van onbedoelde
propaganda voor het Nederlandse vakmanschap en daar-
mede voor het Nederlandse produkt door de grote pu-
bliciteit welke in een aantal dezer landen aan de resul-
taten dezer uitwisseling werd gègeven.
Werd hierboven gedoeld op de ontwikkeling van het
onderwijs op lagere technische scholen en de bedrijfs-
opleidingen, ook de totstandkoming en verbetering van
de uitgebreid technische scholen verdient zeer zeker ver-
melding. Het is zondei
twijfel
juist gezien van de initiatief-
nemers, dat deze vorm van onderwijs tussén de ingere en
vroegere middelbare, thans hogere technische school
tot stand kwam. Zonder twijfel bestond en bestaat er be-
hoefte aan een verdere schoolopleiding voor de abitu-
riënten van IJLO en lagere technische scholen, dië hen
voorbereidt voor functies als constructeur, werkvoorbe-
reider, calculator e.d. en de gediplomeerden der UTS’en
hebben ondervonden, dat het bedrijfsleven plaats voor
hen heeft: Toch mag niet onvermeld blijven dat deze ont-
wikkeling met aandacht en voorzichtigheid moet worden
gevolgd.. Het gevaar is namelijk, niet denkbeeldig en in
enkele gevallen reeds tastbaar aanwezig; dat deze vorm van
volledig. dagonderwijs bij het huidige welvaartspeil een
zo grote.. aantrekkingskracht gaat uitoefenen, dat de hier-
boven. vérmelde functies, behorende tot het lager technisch
lader, door de .’abituriënten der UTS’en wDrden gemono-
poliseerd met het desastreuze gevolg, dat de promotie-
mdgelijkhêden van- de geschoolde arbeider, die via lagere
technische school efi bedrijfsopleiding zijn waardevolle
618
1 LLMAÏJJ
1
,LtV(NSV(RZEt(ERING’
8
ANK SC
S
S
S
(advertentie)
plaats .in de industrie heeft bereikt, worden afgesneden.
Dit
verschijnsel
zal dan aanstonds tot gevolg hebben dat
de attractie voor de begaafden om geschoold vakman
te worden wegens het geringer worden van promotie-
kansen, afneemt en de industrie een leger zou worden,
dat zou bestaan uit officieren en onderofficieren zonder
goed getrainde soldaten.
De industrie zal ervoor moeten waken, dat de toegang
tot de rangen van het lager technisch kader gelijkelijk zal
openblijven voor degene, die het geluk heeft gehad een
UTS te bezoeken, als voor degene, die, daartoe de begaafd-
heid bezittende, uit de rangen der
–
geschoolde arbeiders
zich voor deze functies bekwaamd heeft. Mist de laatste
categorie misschien de meerdere schoolkennis van de
eerste, zij heeft meer bed rijfservaring en zal de gelegenheid
moeten hebben haar kennis aan te vullen; heeft de eerste
categorie misschien meer schoolkenn.is, zij zal in het be-
drijf in de aanvang achterstaan in bedrijfservaring ende
gelegenheid moeten krijgen deze in de werkplaats te ver-
krijgen. –
Zonder twijfel kan worden vastgesteld, .dat het tech-
nische onderwijs voor de Nederlandse arbeider, zowel
voor zover dit op technische scholen als door de onderne-
mingen zelf wordt gegeven, blijk heeft gegeven open te
staan voor de eisen, welke de industrialisatie stelde en nog
stelt. Nog verheugender is het te mogen vaststellen, dat
in de achter ons liggende decade zènnekjaar is gebleken,
dat onder de Nederlandse jeugd de capaciteiten en de
werklust aanwezig zijn om ter wille van eigen toekomst
en ter wille van die van de algemene welvaartsbron, die
de industrie -in toenemende mate is, een belangrijke rol
te spelen. Er mogen dan nog vele wensen zijn, het is dui-
delijk geworden, dat de bereidwilligheid aanwezig is en
de .wegen tot onderling overleg open staan ten einde deze
wensen te vervullen:
‘s-Giavenhage.
.’
.
G. C. M. HARIYEBECK.
15-6-1960
–
t
De chemische industrie groeit het snelst en het
meest spectaculair van alle industrieën; in zeven jaar heeft een verdubbeling van de omzetten der chemische industrie in ons land plaatsgevonden.
Vele• belangrijke produkten, die met behulp van chemische processen worden gefabriceerd, vindt
men echter in de jaaroverzichten nog
bij
andere
bedrijfstakken gerangschikt. Zo vallen vele ,,pro-
ces”-industrieën niet onder de chemische industrie.
De vraag doet zich voor, of in verband met de ont-
wikkeling van deze ,,proces”-industrieën onze me-
taalindustrie in staat is met deze groei gelijke tred
te houden. Niet minder moeilijk zal het zijn in de
toekomst het intellect te vormen dat nodig is voor
het ontwerpen van processen en installaties en
voor de fabricage en verwerking der chemische
produkten. De vraag waarom de chemische indus-
trie zich zo sterk ontwikkelt is niet eenvou4ig te
beantwoorden. Soms kan het opkomen van een
synthetisch produkt worden toegeschreven aan het
schaars worden van het overeenkomstige natuur-
produkt. Verder kan worden genoemd de opkomst
van de aardolie-industrie en de invoering van kraak-
processen.
De ontwikkeling
van de
chemische industrie
In dit speciale nummer over ,,Tien jaar industrialisatie”
past ongetwijfeld een hoofdstuk over de ontwikkeling van
de chemische industrie, daar deze tak het snelst en meest
spectaculair groeit van alle industrieën. Dit geldt niet alleen
voor ons land; voor alle O.E.E.S.-landen tezamen stijgt
de totale industriële produktie in de laatste jaren met ge-
middeld 6 pCt. per jaar, terwijl de produktie van de che-
mische industrie met 10 pCt. per jaar toeneemt. De voor-
zitter van de Vereniging van de Nederlandse Chemische
Industrie deelde in de onlangs gehouden jaarvergadering
mede, dat in zeven jaar een verdubbeling van de omzetten
der chemische industrie in ons land heeft plaatsgevonden,
hetgeen ook met een stijging van 10 pCt. per jaar overeen-
komt. In
1958
werd de groei door de bestedingsbeperking
enigszins afgeremd. Bet jaar 1959 was echter weer bijzonder
gunstig en het laat zich aanzien, dat de ontwikkeling in de
eerstkomende jaren even voorspoedig zal verlopen.
Enkele jaren geleden heeft de chemische industrie in ons
land de derdë plaats op de industriële ranglijst veroverd
op de textielindustrie. Niettemin is haar jaaromzet (thans
drie miljard gulden) nog betrekkelijk gering vergeleken met
die van haar grote zusters, t.w. de ioedings- en genot-
middelenindustrie met 9,4 miljard gulden en de metaal-
industrie met 9,1 miljard gulden per jaar. Men bedenke
echter wel, dat de historische ontwikkeling een steinpel
heeft gedrukt op het definiëren van wat onder ,,chemische
industrie” wordt vers.taan. Vele belangrijke produkten, die
met behulp van chemische processen worden gefabriceerd,
vindt men in de jaaoverzichten bij andere bedrijfstakken
gerangschikt. Zo vallen bij definitie andere ,,proces”-
industrieën als de petroleumraffinage, de metallurgische,
de papier-, de rubber-, de glas- en ëen deel van de voedings-
en genotmiddelenindustrie niet onder de chemische indus-
trie, al gaat de chemie bij die industrieën een steeds meer
belangrijke rol spelen in de fabricage.
Tot 1921 werd bijv. de aardolie vrijwel uitsluitend door
destillatie gescheiden in de gewenste produkten: benzine,
kerosine, gasolie, smeerolie en asfalt. Thans echter worden
deze en andere eindprodukten volgens een ingewikkeld
samenspel van chemische omzettingen uit de ruwe olie
15-6-1960
gefabriceerd. Hoe belangrijk deze industrietak is bewijst
de gezamenlijke produktiecapaciteit (ca. 25 mln, ton ruwe
clie per jaar) van de Shell, Caltex en Esso raffinaderijen in
de nabijheid van Rotterdam. In het jaarverslag over 1959
van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Indus-
trie wordt een overzicht van de ,,proces”-industrie gegeven.
De totale omzet voor
1959
zou ruim 13 miljard gulden
bedragen of 39 pCt. van de gehele industrie in ons land.
Deze getallen zijn belangrijk, omdat ze aangeven hoe voor-
zichtig men, met definities en uitspraken over industriële
ontwikkelingen moet zijn. Tevens wijzen deze cijfers op
de grote aandacht, die de metaalindustrie heden ten dage
aan de chemische ,,proces”-industrieën moet schenken.
De vraag doet zich c’an ook voor, of onze metaalindus-
trienu en in de toekomst wel in staat is om met de snel
groeiende ,,proces”-industrie gelijke tred te houden. Het
is bekend, dat de chemische bedrijven kapitaalintensief
zijn. De chemische en daarmede verwante industrie heeft
daarom na de tweede wereldoorlog zelf betrekkelijk weinig
bijgedragen tot de tewerkstelling van de groeiende beroeps-
bevolking. Daarvoor heeft in het bijzonder de metaal-
industrie, in belangrijke mate gestimuleerd door de ,,pro-
ces”-industrie, gezorgd. Een voorbeeld hiervan is de on-
langs geopende Esso-raffinaderij in het Botlekgebied, die
200 miljoen gulden gekost heeft en in twee jaar hoofdzake-
lijk door de Nederlandse industrie met Nederlandse werk-
krachten werd gebouwd. Men behoeft trouwens slechts
een bezoek te brengen aan Pernis en het Botlekgebied om
ëen indruk te krijgen van de imponerende bouwactiviteit
ten behoeve van dè ,,proces”-industrie en in het bijzonder
van de chemische tak daarvan. Het aantal fabrieksinstal-
laties, dat in dit gebied recentelijk is gebouwd of nog in
aanbouw is, is inderdaad indrukwekkend. Zonder volledig
te willen zijn noemen we de produktie van synthetische rub-
ber, carbonblack, synthetische glycerine, polyvinylchloride,
insecticiden, oplosmiddelen, synthetische wasmiddelen, ti-
taanwit, zwavelzuur, fenol, natronloog en chloor. De be-
langrijke Nederlandse chemische industrieën vestigen zich
nu in het Nieuwe Waterweg-gebied, terwijl we een aantal
Amerikaanse bedrijven hetzelfde zien doen. Rotterdam en
619
elektronische
/-
VOOR GROTE EN MIDDELGROTE BEDRIJVEN
rekenautomaat
Nederlands produkt van internationale
klasse, vrucht van samenwerking tussen.
deskundigen op wetenschappelijk/tech’-
nisch en administratief gebied.
ELECTROLOGICA
,
Over de vele gebruiksmogelijkheden ver-
strekken wij u gaarne advies.
N.V.
tî
‘s-Graven hage – Paleisstraat 9
Postbus 207 – tel. 070-184260
620
.
15-6-1960
omgeving is dan ook een krachtig chemisch industrie-
centrum geworden. Daarmede is niet bedoeld afbreuk te
doen aan de eveneens spectaculaire ontwikkelingen in
andere gebieden van ons land.
Zeiden we reeds, dat de arbeidsintensieve metaalindustrie
de geweldige ontwikkeling van de ,,procës”-iodustrie moei-
lijk zal kunnen bijhouden, niet minder moeilijk zal het in
de toekomst
zijn
het intellect te vormeP, dat nodig is voor
het ontwerpen van processen en installaties, en voor de
fabricage en verwerking der chemische produkten. Want
al is de cffemische industrie weinig arbeidsintensief, het
i
–
ijkst is
zij
van alle industrieën aan intellect, vooral ook,
omdat het speurwerk in deze tak van nijverheid zo inten-
sief is. Op 33 werknemers telt men in de chemische indus-
trie één academicus. Dat betekent, dat momenteel in ons
land in de chemische industrie alleen reeds meer dan 2.000
academici werkzaam zijn. Verwacht kan worden, dat dit aan-
•tal en ook de verhouding van academici t.a.v. anderewerk-
neiners in de naaste toekomst nog aanmerkelijk zal toene-
men, enerzijds omdat meer en iieer bedrijfsautomatisering
wordt ingevoerd, waarmedeeen ontwikkeling van meet- en
regelapparatuur gepaard gaat, anderzijds omdat de re-
search zal toenemen.
In het algemeen neemt men aan, dat de chemische be-
drijven ca.
5
pCt. van hun omzet aan research moeten
besteden om kwantiteit en kwaliteit van de produkten op
het gewenste niveau te houden. Het ligt dan ook voor de
hand, dat de grote chemische en daarmede verwante be-
drijven (Shell, Philips, Staatsmijnen, Unilever en A.K.U.)
over uitgebreide researchlaboratoria beschikken. In dit
verband mogen we ook T.N.O. niet verwaarlozen. De
vraag naar chemisch, fysisch en werktuigkundig gevormde
academici is momenteel dan ook groot, ja belangrijk groter
dan het aanbod. Vandaar de wens naar intensivering en
spreidini van het hoger
onderwijs.
Gevreesd moet echter
worden, dat de uitbreiding van het hoger onderwijs veel
langzamer zal verlopen dan men op grond van de snelle
industriële groei gewenst acht en vel om de simpele reden,
dat de figuren die de ôpleiding van de academici moeten
verzorgen, thans ook dringend nodig
zijn
voor de opbouw
van het industriële apparaat. Spreiding van het hoger onder-
wijs komt mij daarom nu en in de naaste toekomst onge-
wenst voor. Overigens bedenke men, dat ons land ook een
grote behoefte heeft aan lager geschoolde technische en che-
mische krachten, zoals H.T.S.’ers, analisten en chemiciens.
Men kan zich afvragen, waarom de chemische industrie
zich zo sterk ontwikkelt. Een eenvoudig antwoord kan
op deze vraag niet gegeven worden. .In sommige gevallen
kan het opkomen van een synthetisch produkt worden
toegeschreven aan het schaars worden-van het overeen-
komende natuurprodukt. Vooral in wereldoorlogen doen
zich zulke gevallen voor. Duitsland
bijv.
was door gebrek
aan aardolie aangewezen op de synthese van benzine uit
kolen. De produktiekosten van deze benzine waren echter
van dien aard, dat deze chemische bedrijven in normale
tijden weer verdwenen. Anders is het gesteld met de ont-
wikkeling in Amerika van de synthetische rubber gedu-
rende de oorlog. Dit produkt bezit weliswaar niet in alle
opzichten dezelfde goede eigenschappen als de natuur-
rubber, doch het is zeer geschikt voor de fabricage van
autobanden en daarenboven ligt de prijs aanmerkelijk
lager, zodat men nu nog in grote hoeveelheden synthe-
tische rubber in Amerika vervaardigt en er in Europa,
ook in Nederland, toe over is gegaan. Door de research
die noodzakelijkerwijs.voor dit produkt ën voor analoge
synthetische produktên moet worden verricht, ontdekt men
nieuwe en betere processen en produkten. Zodoende kan
men natuurprodukten, die tijdelijk schaars zijn, toch blij-
vend verdringen.
Een typisch voorbeeld is ook de synthetische zeep. De
natuurlijke vetzure zeep is een uitstekend was- en reini-
gingsmiddel, echter met één belangrijk nadeel, nl. de
éigenschap om in hard water onoplosbare kleverige cal-
cium- en magnesiumzouten te geven. Dit euvel heeft de
synthetische zeep, die tijdens en kort na de tweede wereld-
oorlog op grote schaal werd ontwikkeld ten gevolge van
het toen heersende gebrek aan vet, niet. Thans kan men
zich de wereld zoider synthetische zeep niet meer voor-
stellen. In Amerika wordt van de ca. 2 mln, ton zeep 75 pCt.
synthetisch gemaakt.
Hetzelfde geldt voor de benzine. De vraag naar betere
benzine met goede ldopvastheid (hoog octaangetal) voor
de vliegtuigen vlak véér en in de tweede wereldoorlog
heeft de ontwildceling van vele synthetische procédé’s ten
gevolge gehad, die men thans voor de bereiding van hoog-
waardige automobielbenzine gebruikt. In dit geval is het
dus in het bijzonder de kwaliteit van het synthetische pro-
dukt dat de ontwikkeling van de chemische processen
heeft beïnvloed. Bij de ontwikkeling van de synthetische
textielvezel zien we iets dergelijks. Ik zou willen zeggen,
dat we ,,aan den
lijve”
de betere kwaliteit van het synthe-
tische produkt ondervinden:
Een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de che-‘
mjsche industrie heeft voorts ongetwijfeld de opkomst van
de aardolie-industrie en vooral ook de invoering van de
kraakprocessen (ter bereiding van de hoogwaardige len-
zine) gehad.
Bij
deze kraakprocessen ontstaan ni. bijpro-
dukten, die nen als zodanig niet of niet voldoende aan
de man kon brengen en waar men dus chemisch afgeleide
produkten als oplosmiddelen, wasmiddelen, plastica etc.
van ging maken. Bovendien is de relatief lage prijs van de
aardolie in Amerika en nu ook hier een stimulans geweest
voor de ontwikkeling van de chemische industrie op basis
van deze grondstof.
De zgn. ,,petrochemische” industrie groeit dan ook bij-
zonder snel. In Europa constateert men thans een verdub-
beling per twee jaar. Het zijn niet alleen meer de aardolie-
industrieën (in ons land in het bijzonder Shell) die zich
op de vervaardiging van petrochemische produkten toe-
leggen, men ziet veel een samengaan van aardolieconcerns
met chemische bedrijven. In ons land
bijv.
zal binnenkort
Esso grondstof leveren aan de Staatsmijnen voor de be-
reiding van petrochemische produkten.
Ten slotte nog de vraag: waarom groeit de chemische
industrie ook zo spectaculair in Nederland? Weliswaar•
heeft het Centraal Planbureau kort na de tweede wereld-
orlog de wens tot een snelle en sterke intensivering
van de chemische nijverheid uitgesproken, doch velen –
en zeker terzake kundigen – twijfelden aan de realisering
van deze wens. Het behaalde resultaat hebben we in de
eerste plaats te danken aan het initiatief en aan de durf
van de ondernemers en in de tweede plaats aan dè ijver
en vakmanschap van de werknemers en de relatief lage
geldelijke beloning voor de verrichte prestaties, waardoor
wij zowel wat de investerings- als wat de fabricagekosten
betreft, behoorlijk kunnen concurreren tegen buitenlandse
ondernemingen.
Verder is ons land met zijn invalhavens voor Europa
‘zeer gunstig gelegen; zeker voor de verwerking van aard-
olie op chemische produkten, aangezien deze grondstof
15-6-1960
‘
621
Omstreeks 1950 werd er aan speurwerk in ons
land nog weinig aandacht besteed. De grote en op-
vallende betekenis van nieuwe toepassingen van de
natuurwetenschap verhoogde echter in snel tem-po de waardering voor deze wetenschap. Ook de
Nederlandse Overheid
begon toegankelijk te wor-
den voor de betekenis van het speurwerk en voelde
het als haar taak het begrip voor dit werk bij de
industrie aan te wakkeren. Zij maakte hierbij ge-
bruik van de reeds in 1934 tot stand gekomen Nij-
verheidsorganisatie T.N.O. Via ,,trouble shooting”
kregen de wetenschappelijke onderzoekers toegang
tot het bedrijfsleven. Het kwam echter voor, dat
voor
het oplossen van de problemen eerst een die-
pergaande studie noodzakelijk was, waarmede dan hef eigenlijke speurwerk werd ingeleid.
Bij
deze
onderzoekingen
kwamen de onderzoekers vaak op
zijpaden en werden nieuwe mogelijkheden ontdekt, die aanleiding gaven tot het vervaardigen van nieu-
we produkten of het toepassen van nieuwe werk-
wijzen. Het stelselmatig onderzoeken van de ge-
dragingen van een produkt is eveneens een be-
langrijke tak van het toegepast natuurwetenschap-
peljk onderzoek. De fabrikant zal hierbij moeten
putten uit de ervaring van de gebruiker.
Spetïrwerk
mde
industrialisatje
Het woord ,,zuurdesem”, ons allen bekend uit de tijd.
van Abraham Kuyper en de Savornin Lohman, is tegen-
woordig in onbruik geraakt. Nadenkende over het onder-
werp dat de redactie
mij
verzocht te behandelen, kreeg ik
behoefte aan het gebruik van dit wo6rd. Terecht immers
schreef de redactie ,,speurwerk
in
de industrialisatie”.
Het speurwerk is namelijk een onmisbaar element in het
proces dat met het woord mdustrialisatie wordt aangeduid.
Dat hetzelfde woord ook een handeling aan kan duiden,
doet daarbij niet ter zake maar het is wel uit andere
hoofde interessant. Geeft men zich rekenschap enerzijds
van de onmisbaarheid van het speurwerk, anderzijds van
de betrekkelijk geringe omvang van deze activiteit in
verhouding tot de totale activiteit voor de industriële
produktie, dan dringt zich de vergelijking op n’tet de gist
en de daardoor gespeelde rol
bij
de bereiding van bakkerij-
produkten. Ook de relatief geringe omvang vindt men daar-
bij terug. Het percentage van de industriële omzet, dat
door elkaar genomen door progressieve ondernemingen
wordt besteed aan speurwerk, is van dezelfde orde van
(vervolg van blz. 621)
als zeer gewenste energiebron toch in grote kwantiteiten
geïmporteerd moet worden. De vraag naar aardolie voor,
energiedoeleinden zal in de komende jaren in Europa en
dus ook in Nederland nog aanmerkelijk toenemen. Onzô
grote (op export gebaseerde) raffinagecapaciteit, die bdvenm
dien nog gemakkelijk uitgebreid kan worden, zorgt ervoor
dat onze chemische industrie gemakkelijk aan een van de
meest belangrijke grondstoffen geholpen wordt.’ Tevens
heeft de toevoer van aardolie ten gevolge, dat de steen-
kool ook meer voor chemische doeleinden gebruikt kan
worden. De aardolie en de steenkool zijn de twee belang-
rijke pijlers waarop het chemische industriegebouw rust,
en zolang we over deze grondstoffen beschikken, kunnen
we de toekomst van de chemische industrie in ons land
met vertrouwen tegemoet zien.
Delft.
Prof. Dr. Ir. J. C. vLuGTER.
grootte als de kosten van de gist in verhouding tot de
prclduktiekosten van het bakkerjprodukt en hoe belang-
rijk is toch de werking van deze zuurdesem voor de eigen-
schappen van het produkt waarin hij werkt
1).
Het is geen
toeval dat de naam voor deze stof zowel in het Frans,
het Engels als in het Duits een toespeling inhoudt op het
verheffen van het geheel. In het Nederlands spreekt men
trouwens van rijzen. Precies hetzelfde betekent het speur
–
werk in de industrialisatie. Men zou ongelijk, hebben
met de bewering dat een industrie niet kan bestaan zonder
speurwerk. Onder industrialisatie wordt echter niet ver-
staan de aanwezigheid van industrie, maar de groei ervan
naar omvang en naar verscheidenheid. Terecht werd in de
industrialisatienota’s betoogd, dat deze groei niet in de
eerste plaats verkregen dient te worden door het ontstaan
van talrijke nieuwe ondernemingen. Veel minder riskant
werd het geacht wanneer bestaande ondernemingen haar
programma zouden uitbreiden met nieuwe produkten en
haar afzet zouden vergroten ten gevolge van verbetering
van de produktiemethoden. Het is juist bij deze
veranderin-
gen
-dat het speurwerk zijn grote betekenis heeft.
De beschouwde periode van tien jaar is bij uitstek ge-
schikt als illustratie van deze betekenis. In het begin van
die periode, omstreeks 1950, werd er aan speurwerk in
ons land slechts door weinigen aandacht besteed. Het is
bekend dat Philips, de petroleummaatschappijen en nog
énkelen, de betekenis van dit hulpmiddel reeds hadden
erkend en ondervonden. Hierbij is stellig ook van invloed
geweest, dat deze ondernemingen bijzonder veel contact
hadden met ‘het buitenland, met name met landen waar
men reeds eerder aandacht aan het natuurwetenschappelijk
speurwerk had besteed. De grote en opvallende betekenis
van nieuwe toepassingen van de natuurwetenschap, die
in de laatste fasen van de wereldoorlog voor ieder duidelijk
werd, verhoogde in snel tempo de waardering van het
‘)Als een gemiddelde bij de zeer uitéénlopende verhoudingen
mag men stellen, dat van de omzet bij de industrie ongeveer
2 pCt. wordt besteed voor speur- en ontwikkelingswerk. Van
de kostprijs van ons wittebrood gaat ongeveer 2 pCt. in de gist.
22
15-6-1960
grote publiek voor deze tak van wetenschap. Velen ver
–
wachtten er wonderen van en er straalde een soms mystieke
glans af op het woord ,,research”, maar ook meer nuchter
ingestelde personen uit het bedrijfsleven begonnen in te
zien dat speurwerk wel eens een onmisbare hefboom zou
kunnen worden voor het instandhouden en tot grotere
bloei brengen van hun industrie. Gelukkig was ook de
Nederlandse Overheid in deze tijd toegankelijk geworden
voor een dergelijk inzicht; zelfs erkende deze Overheid
dat het nodig zou
zijn
het begrip voor de betekenis van
speurwerk ook aan te wakkeren
bij
die industrietakken,
die zelf nog niet tot het juiste inzicht waren gekomen.
De reeds in 1934 officieel tot stand gekomen Nijverheids-
organisatie T.N.O. nam met kracht de taak ter hand, waar-
van de industrialisatie zou moeten profiteren. In die tijd
moest in het algemeen de waardering voor de mogelijk-
heden van natuurwetenschappelijk onderzoek ten behoeve
van de industrie nog gewekt worden, doordat het
bedrijfsleven bemerkte, dat dit onderzoek in staat was
krachtdadig hulp te verschaffen bij het oplossen van
moeilijkheden die in de praktijk als zodanig waren her-
kend en ‘gevoeld. Deze hulp, meestal aangeduid met
,,trouble shooting”, verschafte de wetenschappelijke
onderzoekers toegang tot het bedrijfsleven. Was het hun
mogelijk steun te verlenen reeds op grond van
bij
hen aan-
wezige kennis, die niet vertroebeld was door een zekere
mate van bedrijfsblindheid, dan kon in korte tijd iets
worden bereikt. Natuurlijk kwam het echter ook voor,
dat het oplossen van de ondervonden problemen eerst
een diepergaande studie noodzakelijk maakte, waarmede
dan het
eigenlijke
speurwerk werd ingeleid.
Laat ik door enkele voorbeelden illustreren hoe het ter
hand nemen van ondervonden moeilijkheden kan leiden
tot een diepergaand natuurwetenschappelijk onderzoek, dat
zijnerzijds op zeker ogenblik steun nodig heeft van meer
fundamenteel onderzoek. Wanneer in een gebouw deuren
klemmen of juist de neiging hebben open te vallen, kan
een onderzoek leren dat slijtage of onjuiste afstelling van
scharnieren daarvoor verantwoordelijk is. Het is ook
mogelijk dat men verder moet zoeken en tot de conclusie
komt dat een onregelmatige verzakking in het gebouw
is opgetreden. Zou men hiervan de oorzaak opsporen,
dan zou kunnen blijken dat deze gelegen is in een onvol-
doend verzorgde fundatie en misschien zelfs in een onvol-
doende beoordelingvanhet draagvermogen van de grond.
In dit eerste voorbeeld hebben wij reeds dadelijk de ge-
leidelijke overgang van storingshulp, ,,trouble shooting”,
tot – in letterlijke zin – onderzoek van de grondslagen.
Uit andere takken van het bedrijfsleven noem ik het
ontstaan van scheuren in geperste metalen voorwerpen,
,,season cracking”, het ontstaan van blaren in verflagen,
het verkleuren van keramische produkten, het verweten
van isolatiematerialen, het bros breken van machinedelen,
het vuillopen van rubbervloeren, het optreden van scheuren
in vliegtuigconstructies, cavitatie van scheepsschroeven,
corrosie van leidingen, enfin, de voorbeelden kunnen einde-
loos worden aangevuld. De voor de hand liggende, maar
in wezen onjuiste symptoombehandeling, kan in al derge-
lijke gevallen niet meer zijn dan een begin van een stelsel-
matig onderzoek, dat langs de weg van beter begrip een
afdoende verklaring kan geven en dan ook veelal zal leiden
tot een doelniatige maatregel tot het vermijden van zulke
onaangenaamheden.
In het bovenstaande heb ik mij echter slechts bezig
gehouden met één facet van het speurwerk. Hoe nuttig
deze werkzaamheid ook kan zijn,
zij
is bepaaldeljk niet
toereikend voor het scheppen van een grondslag voor groei
van de industrie naar omvang en verscheidenheid. Toch
achtte ik het verantwoord met deze zijde te beginnen
omdat ook de historische ontwikkeling daarmede overeen-
komt. Het diepergaande onderzoek, dat te hulp moet
komen bij het oplossen van moeilijkheden die reeds in de
bestaande produktiegang worden ontmoet, was aantrekke-
lijk voor wetenschappelijk denkende mensen. Al spoedig
gaven deze personen toe aan de verleiding zich niet alleen
te verdiepen in datgene wat rechtstreeks nodig was voor
de oplossing van hun problemen, maar ook in vraagstuk-
ken die zij ,,onderweg” tegenkwam’n. Gelukkig werd hun
de vrijheid gelaten zich ook op zulke zijpaden te begeven
en het is door dit onderzoek dat in vele gevallen, dank zij
een voldoend inventieve instelling van de onderzoeker,
nieuwe mogelijkheden werden ontdekt die
bij
nadere
bestudering aanleiding gaven tot het vervaardigen van
nieuwe produkten of het toepassen van nieuwe werkwijzen
door de betrokken industrie. Wat de nieuwe werkwijzen
betreft, deze kunnen op verschillende manieren bijdragen
tot vooruitgang: zij kunnen een grotere zekerheid ver-
schaffen voor het handhaven van een gestelde kwaliteit
of combinatie van eigenschappen van een produkt; zij
kunnen aanleiding geven tot een goedkopere produktie
zonder achteruitgang in kwaliteit;
zij
kunnen de gehele
structuur van de onderneming een wijziging doen onder-
gaan. In al deze gevallen kan het geslaagde speurwerk
aan de onderneming de mogelijkheid verschaffen tot het
wijder uitslaan van de vleugels, het bereiken van een
grotere binnen- en buitenlandse omzet.
Het vinden van nieuwe produkten kan echter de krach-
tigste factor zijn voor de industrialisatie. Men mag niet
vergeten dat de kans hierop in het algemeen veel kleiner
is dan de kans op het verbeteren van de methoden, en dat
meestal vele jaren moeten worden besteed van het ogenblik
af, dat de inventieve gedachte in die richting ging, totdat
via zorgvuldig onderzoek, laboratoriumproeven, semitech-
nische produktie en regelmatige bedrjfsproduktie het even-
tueel belangrijk blijkende nieuwe produkt in duidelijke
mate de onderneming ten goede komt.
Hoewel het volgende enigermate valt buiten het mij aan-
gewezen terrein, meen ik toch goed te doen erop te wijzen.
In het bijzonder bij een nieuw produkt zal de ervaring van
de fabrikant de aanvulling niet kunnen missen, die geput
kan worden uit de ervaring van de gebruiker. Ik ga er
hierbij van uit, dat de fabrikant niet heeft nagelaten zijn
produkt in eigen onderneming reeds zo goed mogelijk
aan de tand te voelen. Toch zullen de uiteenlopende om-
standigheden waaronder
zijn
produkt dienst zal moeten
doen nadat het is geleverd, een belangrijke bijdragé kunnen
leveren tot de beoordeling van wenselijke wijzigingen in
de eigenschappen ian het produkt. Het stelselmatig onder-
zoeken van de gedragingen van een produkt is een zeker
niet onbelangrijke tak van het toegepast natuurweten-
schappelijk onderzoek. In het algemeen trouwens zal een
verkoper (fabrikant) moeten bedenken, dat de transactie
van de levering aan de zijde van de koper volstrekt niet
het einde betekent van diens ervaringen met het geleverde,
maar uiteraard slechts het begin. Het moge de verkoper
schijnen dat zijn taak is afgelopen wanneer
hij
heeft ge-
leverd, maar dit is een gevaarlijke kortzichtigheid. De
industrie moet dankbaar zijn, wanneer haar afnemers haar
in staat stellen de geschiedenis van haar produkt te blijven
volgen en het daarop gerichte speurwerk kan slechts
15-6-1960
623.
–
-:
/
AMSTERDAM
•
Nederlands grootste industriestad
UMUIPEN
lOOROZ
?
•
Voor grote industrieën, die
aan of nabij diep vaarwater
/
vestiging wensen, bestaan in
zonderhjke mogel ijkhed:n.
Contact-adressen voor:
Algemene inlichtingen:
het Bureau Voorlichting en Representatie
Stadhuis, O.Z. Voorburgwal
Tel. 21 44 55,toestellen 1703, 1803
Algemeen economische. inlichtingen:.
–
het Bureau voor Handels- en Industriebelangen,
6.z.
Achterburgwal 85
Tel. 21 44 55, toestellen 1770, 1970
Inlichtingen omtrent terrein-situaties:
•
de Dienst Havens en Handelsinrichtingen.
Havengebouw, 10e verdieping, DeRuyterkade
•
tel. 22 12 01
624
– .
.
–
–
.
.
. • .
Uit de noodzakelijke industrialisatie na de oor-
log vloeide de noodzaak voort het energie-aanbod
aan te passen aan de te verwachten sterke stijging
van de energiebehoeften.
Er bestoad aanvankelijk
een zekere bezorgdheid over de vraag, of dit aan-
bod met de vraag gelijke tred zou kunnen houden.
Gebleken is echter, dat de verbruiksstijging uit-
eindelijk minder krachtig is geweest dan op grond
van de trend van de jaren 1945-1950 zou zijn af
te leiden. De voorziening met energie is als zo-
danig geen werkelijk knelpunt voor de industria-
lisatie geweest.
De situatie die zich de
laatste jaren
op de energiemarkt heeft ontwikkeld, is eigenlijk
ideaal voor een industrialiserende maatschappij.
Door het ruime aanbod is er thans geen enkele be-
lemmering voor de energieverbruiker om die
energievorm te kiezen, die hém technisch en eco-
nomisch
het meest past.
Een der gevolgen
is
weest dat de noodzaak om op korte termijn de
elektriciteitsproduktie op basis van kernenergie
tot ontwikkeling te brengen aan actualiteit heeft
ingeboet.
Industrialisatie
en
energievoorziening
Een moderne industriële samenleving is niet denkbaar
zonder een goed geoutilleerd en bedrijfszeker energie-
voorzieningsapparaat. Immers, vrijwel in elke bedrijfs-
tak
is
het,
bij
nagenoeg ieder onderdeel van het produktie-
proces, noodzakélijk een zekere hoeveelheid energie aan
te wenden. Zou deze energie niet op het gewenste moment
en in de geëigende hdeveelheid en kwaliteit ter beschikking
zijn, dan zou de produktie eenvoudig geen doorgang
kunnen vinden. Ditzelfde geldt eveneens voor het vervoer
van mensen en goederen en zelfs de hedendaagse gezins-
huishouding zou tot een vrij primitieve staat terugvallen,
indien de energievoorziening zou stokken.
Voor een ongestoorde ontwikkeling van de moderne
volkshuishouding is het dan ook een noodzakelijk ver-
eiste dat de verschillende energiegoederen, zowel de ,,pri-
maire” (zoals stëenkolen, ruwe olie, waterkracht) als de
met behulp daarvan te vervaardigen ,,secundaire” of
(vervolg van blz. 623)
–
vruchtbaar zijn voor verdere verbetering. Het is duidelijk,
dat het onderhouden van een dergelijk contact gemakke-
lijker valt
bij
binnenlandse afnemers dan
bij
buitenlandse.
Dit is één van de redenen waarom een voldoend omvang-
rijke binnenlandse markt, ook voor de exporterende
industrie, van grote betekenis is. Anderzijds ligt er een
motief in voor de Nederlandse koper
zijn
leveranciers zo
veel mogelijk in het binnenland te zoeken.
In het algemeen trouwens is een geslaagde industrialisatie
slechts denkbaar door een blijvende samenwerking van
producenten en gebruikers. De gebruiker zal met te meer
vertrouwen zijn opdrachten aan een Nederlandse industrie
kunnen geven, naarmate hij meer zekerheid heeft, dat de
fabrikant zo goed mogelijk gebruik maakt van de kennis,
die het volgehouden speurwerk in
alzijn
facetten aan de
fabrikant. ter beschikking kan stellen. De ervaring in de
afgelopenperiode van tien jaar rechtvaardigt de verwach-
ting dat ook in de toekomst de onmisbare zuurdesem van
het speurwerk dé volledige erkenning vindt
bij
bedrijfsleven
en Overheid.
‘s-Gravenhage.
Prof. Ir. D. DRESDEN.
15-6-1960
,,veredelde” energiebronnen (zoals gas, elektriciteit, ben-
zine, stookolie etc.) steeds in zo ruime mate beschikbaar
zijn, dat iedere verbruiker er regelmatig en in overeen-
stemming met
zijn
specifieke behoeften wat betreft hoe-
veelheid, soort en kwalitdit, over kan beschikken tegen
– binnen het raam van het economisch verantwoorde –
zo laag mogelijke prijzen.
Betrekken
wij
deze algemene stelling op de Neder-
landse situatie, zoals die lag in de eerste na-oorlogse jaren,
met haar noodzaak om, niet alleen de door de oorlog
ontstane schade te herstellen, maar daarenboven de ge-
hele economie, en in het bijzonder de industrie, met de
meeste voortvarendheid uit te bouwen, wilde voor de
snel groeiende bevolking voldoende werkgelegenheid en
een t.o.v. de ons omringende landen redelijk welvaartspeil
worden verzekerd, dan vloeide hieruit de eis voort om
ook het energie-aanbod aan te passen aan de te verwachten
sterke stijging van de energiebehoeften, wilden dee doel-
einden metterdaad kunnen worden gerealiseerd. In de
Eerste Industrialisatienota bracht Minister Van den
Brink dit ook met zoveel woorden tot uitdrukking toen
hij, sprekende over de energiesector, stelde dat ,,indien
de energievoorziening een knelpunt zou gaan vormen,
de gehele industrialisatie op losse schroeven zou komen
te staan”
1)
Gezien de zeer sterke
stijging
van het energieverbruik
in de eerste na-oorlogse jaren, was een zekere bezorgdheid
over de vraag, of het energie-aanbod wel gelijke tred zou
kunnen blijven houden met de te verwachten ontwikke-
ling van de vrâag zeker niet ongerechtvaardigd. Bezien
wij echter het reële verloop van het energieverbruik, zoals
in de tabel op blz. 627 weergegeven, dan blijkt dat de
verbruiksstijging uiteindelijk minder krachtig is geweest
dan op grond van de trend van de jaren
1945-1950
zou
zijn af te leiden en achteraf kan dan ook worden gecon-
stateerd dat de voorziening met energie als zodanig geen
werkelijk knelpunt voor de industrialisatie heeft gevormd.
1)
Eerste Tridustrialisatienota, blz. 30 reçhtçrlçojm,
625
I
Vestigt
Uw
/
om
.
626
15-6-1960
Bruto verbruik en produktie van primaire brandstoffen
(in mln, ton steenkooleenheden) a)
Bruto verbruik
Binnenlandse produktie
Jaar
a1949
id.1949
Dekkings
braffen
Totaal
bra,1ffen
Totaal
1929
…………
13,5
1,1
14,6
82
11,8
–
11,8
92
81
939
…………..
..13,6
1,8
15,4
86
14,4
–
14,4
113
93
1949
………….
‘
15,2
2,7
17,9
‘
100
11,9
0,9
12,8
100
72
16,6
3,1
19,7
110
12,4
1,0
13,4
105
68
17,2
3,3
20,5
114
12,6
1,1
13,7
107
66
16,6
3,4
20,0
112
12,7
1,1
13,8
108
69
1952
. ………..
953
…………
16,7
3,6 20,3
113
12,6
1,2 13,8
108
68
1950
………….
1954
………..
17,4
4,3
21.7
121
12,3 1,4 13,7
107
63
195
1
………….
17,7
.
5,4
23,1
129
12,1
1,7
13,8
108
60
. 18,4
.
6,8
25,2
141
12,1
1,8
13,9
109
55
1955
………….
1956
…………
1957
………..’
17,3
7,0
24,3
136
11,7
2,4
14,1
110 58
1958
………….
16,0
8,2
24,2
135
12,2
2,6
14,8
116
61
a)
Bron:
Statistische wegi.’ijzer – Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen.
Uit de in deze tabel gegeveli cijfers springt een drietal
verschijnselen
duidelijk
naar voren.
In de eerste plaats, dat de toename van het bruto-
energieverbruik sinds 1949, hoewel hierin een onmisken-
baar sterke stijging valt te onderkennen, geen gelijkmatige
opgang vertoont, doch een sprongsgewijze verloop,
waarbij duidelijk
de conjunctuurontwikkeling tot uit-
drukking komt. Immers, vrijwel parallel aan dit conjunc-
tuurverloop vertonen de ‘verbruikscijfers tot en met 1951
een sterke
stijging,
gevolgd door enkele jaren van be-
trekkelijke stilstand, een nieuwe sterk opwaartse beweging
in 1954 t/m 1956, gevolgd door een geringe daling in de
jaren 1957 en
1958.
Hoewel definitieve cijfers nog niet
beschikbaar zijn, mag worden, aangenomen dat de jaren
1959 en 1960 weer een
stijging
van het verbruik te zien
zullen geven.
In de’ tweede plaats blijkt m.n. uit de cijfers in de
laatste kolom, dat de voorziening in de energiebehoef-
ten in toenemende mate door import moest plaats-
vinden. De binnenlandse produktie van vaste brand-
stoffen heeft zich na 1945 steeds beneden het vôôr-
oorlogse peil bewogen en schommelt rond 12 mln. ton
per jaar zonder dat er vooruitzichten waren of zijn
op een stijging van’ enige betekenis
2).
De winhing van
aardolie en aardgas, hoe welkom en belangrijk op zichzelf
ook, is niet groot genoeg geweest om de behoefteristijging
bij te houden. Het is vooral deze toenemende afhankelijk-
heid van de import van primaire energie geweest, die in
de loop van de jaren aanleiding heeft gegeven tot somtijds
ernstige bezorgdheid omtent de mogelijkheid de groeiende
energiebehoeften te dekken.
Deze bezorgdheid, die in vele publikaties tot uitdrukking
kwam
3),
steunde enerzijds op een zeker pessimisme’t.a.v.
de toename van de wereldbrandstoffenproduktie, vooral
van steenkolen, en anderzijds op de blijvend zware be-
lasting die de’ import van primaire brandstdffen legde
op onze in die jaren nog zeer wankele handels- en beta-
lingsbalans. De import van kolen
bijv.
kon in de eerste
na-oorlogse jaren alleen geschieden tegen prijzen, die
aanzienlijk hoger waren dan het kunstmatig laag gehou-
den binnenlands prijsniveau. Omdat steenkolen een
sterk handelsprodukt waren konden de meeste kolen-
Indien het uitstel van de afbouw van de Beatrixmiji1 ‘tot
afstel zou worden, moet voor de
nabije
toekomst op verdere
daling van de kolenproduktie worden gerekend als gevolg van de geleidelijke uitputting van bestaande mijnen.
Zie buy, het rapport van de Energiecommissie van het
K.IVI van
1952,
de Electriciteitsnota van
1951
en de Gasnota
van
1953.
exporterende landen het zich veroorloven een systeem
van ,,dual pricing” toe ‘te passen, hetgeen uiteraard zeer
ten nadele werkte van de kolenimporterende landen zoals
Nederland. Een brandstoffenegalisatiefonds was nodig
om de meest nadelige gevolgen hiervan te ontgaan.
De energiepolitiek van de Regering – voor zover
althans in die jaren van een positieve politiek op dit ter-
rein kan worden gesproken – richtte zich dan ook vooral
op de beperking van dit dreigend energietekort. Drie
middelen speelden daarbij een rol, t.w.:
het zoveel mogelijk opvoeren van de binnenlandse
brandstoffenpröduktie;
het stimuleren van de overschakeling van kolen
op olie;
het streven•naar een grotere efficiency in het brand-
stofverbruik.
Het eerste middel heeft, voor zover het de steenkolen-
produktie betreft, niet veel resultaten opgeleverd. Dit was
mede het gevolg van de politiek van het laag houden der
kolenprijzen, waardoor deze geen stimulans inhielden
voor de producenten om zich extra inspanningen ter
verhoging van de produktie te getroosten. Eerst in 1952
werd overgegaan tot het verlenen van een premie voor
produktiestijging. Dit systeem heeft destijds een produktie-
verhoging van enkele honderdduizenden tonnen tot ge
volg gehad, doch heeft slechts kort bestaan. Mede een
gevolg van het streven tot verhoging van de binnenlandse
kolénproduktie was het besluit tot het ontsluiten van de
kolenvelden in Midden Lin’iburg, door de oprichting van
de mijn Beatrix te Vlodrop. Dat dit besluit schijnt te zijn
achterhaald door de latere ontwikkeling op de brandstof
–
fenmarkt is éen andere zaak.
Het stimuleren van de overgang van kolen op olie is
in de praktijk eveneens slechts aarzelend gehanteerd. Dit
is ook begrijpelijk, omdat buiten de sectoren waar olie-
gebruik als zodanig voordelen biedt boven het kolen-
verbruik – waarover later meer – de prijsverhoudingen
aanvankelijk bepaald niet gunstiger lagen voor olie dan
voor kolen. Dit streven is dan ook vrijwel beperkt’geble-
ven tot het doen van aanbevelingen.
Niettemin is de zeer sterke verschuiving van kolen-
naar olieverbruik het derde kenmerkende feit, dat uit de
cijfers naar veren springt. Deze verschuiving in de ver
–
bruiksverhoudingen – welke geen specifiek Nedeilands
verschijnsel is, doch zich in de gehele ‘Westeuropese ener-
gievoorziening voordoet – heeft het beeld van de
energiemarkt in enkele jaren tijds wel zeer grondig gewij-
zigd en het kolentekort veranderd in een kolenafzetcrisis.
Het valt buiten het bestek van dit artikel diep op de
15-6-1960
‘
627
oorzaken van deze verandering van het marktbeeld in
te gaan. Ten dele hangt de relatief sterkere, stijging van
het olieverbruik samen met het feit, dat in een aantal zich
snel ontwikkelende sectoren zoals het weg- en lucht-
vervoer – olie als brandstof feitelijk een monopolie heeft.
Daarnaast heeft olie ook een aantal technische aantrekke-
lijkheden boven kolen zoals gemakkelijker hanteerbaar-
heid, stofvrjheid, arbeidsbesparing e.d.. Maar de belang-
rijkste factor is toch wel geweest dat zich in de loop van
de jaren vijftig de prijsverhouding tussen de zgn. ,,zwarte
olieprodukten” en kolen bepaaldelijk ten gunste van de
olieprodukten heeft ontwikkeld. Zeker is voorts ook,
dat de verschillende technische geaardheid van het aan-
bod van kolen en olie hierbij heeft medegespeeld.
Door de langjarige voorbereiding die nodig is voor
het ontsluiten van een nieuw kolenveld, de zeer hoge
graad van scholing van de mijnarbeiders en de praktische
onmogelijkheid de exploitatie van een mijn tijdelijk stil
te leggen, is de aanpassingsmogelijkheid van het kolen-
aanbod aan de vraag veel geringer dan van olie. Het mede
als gevolg daarvan koortsachtig zoeken naar uitwijk-
mogelijkheden ter leniging van de dreigende energienood
heeft ook een psychologische invloèd gehad en de ver-
bruiker gestimuleerd kolen te vervangen, maar zeer zeker
ook een grote stimulans gevormd voor de olie-exploratie,
met als gevolg dat het potentieel aanbod van olie in enkele
jaren is verveelvoudigd
4).
Het is daarom wel yerleidelijk
de sombere prognoses over het kolentekort van enkele
jaren geleden mede debet te verklaren aan de kolenafzet-
crisis van thans!
Van de hiervoor genoemde mkdelen ter beperking van
het energietekort is wel het meest succesrijk geweest de
vergroting van de efficiency van het gebruik. In belang-
rijke mate had dit streven de natuurlijke ontwikkeling mee.
Immers, de vooruitgang van dé techniek en dé daaruit
voortvloeiende voortdurende perfectionering van pro-
duktie-apparatuur en -methoden leiden – niet alleen
op energiegebied – tot een voortdurende verbetering
van het grondstoffenrendement. Een zeer sprekend voor-
beeld
in
de
eriergiesector is de hoeveelheid kolen die nodig
is voor de opwekking van 1 kWh elektriciteit, die rond
1900 nog boven 1 kg kolen lag en thans voor een moderne
centrale beneden 0,4 kg komt.
Vooral op het gebied van de energieveredeling – de
gas- en elektriciteitsproduktie – heeft de vergrote ver-
bruiksefficiency tot aanzienlijke relatieve brandstof be-
sparingen geleid. Voor elektriciteit werd dit mede in de
hand gewerkt door de enorme uitbreiding en moderni-
sering van het produktie-apparaat, voor gas door de plaats
gehad hebbende produktieconcentratie en de overgang
van lokale produktie naar afstandsgasvoorziening. De
aldus in het laatste decenniuin verkregen relatieve brand-
stoffenbesparing mag zeker op twee mln, ton steenkool
(jaarbasis) worden gesteld.
De primaire brandstoffen vormen de basis van de energie-
voorziening. Om te kunnen voldoen aan de specifieke
behoeften van de energieverbruiker moeten zij echter
in vele gevallen worden omgezet in een aai die behôeften
aangepaste, vorm. Zo worden kolen door verhitting om-
gezet in cokes en gas, of door vêrbranding – via stoom –
4)
Terwijl tot ongeveer 1950 de bekende wereldreserve van aardolieprodukten nimmer meer bedroeg dan 15-20 maal het toenmalige jaarverbruik, is deze in het laatste decennium op-
gelopen tot 40 maal het jaarverbruik van thans, niettegen-
staande dit laatste in dezelfde periode vrijwel is verdubbeld.
in elektriciteit. Ruwe olie wordt geraffineerd – eveneens
een verhittingsproces – waarbij benzine, kerosine, stook-
olie, dieselolie etc. ontstaan. Voor al deze omzettings-
of veredelingsprocessen zijn als regel zeer kostbare in-
stallaties nodig, terwijl zij bovendien gepaard gaan met
meer of minder grote calorieverliezen.
Daartegenover staat dan dat de nieuwe ,,secundaire”
energiedragers voor andere en meerdere doeleinden bruik-
baar zijn dan de primaire brandstoffen waaruit
zij
zijn
vervaardigd en daardoor een zoveel groter economisch
nut stichten, dat de kosten en verliezen van het omzettings-
proces meer dan vergoed worden. In vele gevallen zalhet
gebruik van de secundaire energie zelfs uiteindelijk energie-
besparend werken. Een der meest sprekende voorbeelden
hiervan is de vervanging van stôomtractie door elektrische
tractie
bij
de spoorwegen.
Terwijl
een stoomlokomotief
werkt met een nuttig rendement van
5
â 6 pCt., geeft
elektrische tractie een overall rendement dat meer dan
3 maal zo hoog is, ondanks de grote omzettingsverliezen
bij de produktie van elektriciteit. Dit betekent dat voor
het leveren van eenzelfde vervoersprestatie
bij
elektrische
tractie volstaan kan worden met slechts 1/3 van de kolen
die nodig zouden
zijn
voor stoomtractie. Ondanks de
hoge calorieverliezen bij de verschillende energieverede-
lingsprocessen kan men daarom stellen dat het gebruik
van veredelde energie in het algémeen een zoveel beter
rendement oplevert, dat de behoefte aan primaire brand-
stoffen hierdoor relatief eerder daalt dan stijgt.
Nu is het kenmerkend voor een maatschappij met een
voortschrijdende industrialisering en mechanisering als
de onze, dat het verbruik van secundaire energie in haar
verschillende vormen relatief aanzienlijk sterker toeneemt
dan het totale energieverbruik. Uit de tabel bleek reeds
dat het verbruik van de verschillende olieprodukten in
de periode 1949-1958 ongeveer
5
maal zo sterk is gestegen
als het totale energieverbruik. In dezelfde periode steeg
het gasverbruik via de openbare gasvoorziening met ca.
50 pCt. – of. 1,5 maal – en het elektriciteitsverbruik
met ca. 110 pCt. of 3 maal zo sterk als het totale energie-
verbruik.
De veredeling van energie is een uitermate kapitaal-
intensief
bedrijf.
In het bijzonder geldt dit voor elektrici-
teit. Uit de in de verschillende industrialisatienota’s ge-
geven cijfers inzake de investeringen blijkt dan ook dat
de energie (veredelings) sector steeds circa een derde van
de totaal benodigde investeringen behoefde, waarvan dan
elektriciteit en gas tezamen ongeveer 314 deel voor hun
rekening namen. De zeer grote investeringsbehoefte in
deze sector – die zelf slechts in zeer bescheiden mate
heeft bijgedragen tot, de vermeerdering van het aantal
arbeidsplaatsen – vormde, naast het dreigend brand-
stoffentekort, het tweede potentiële knelpunt voor het
industrialisatieprogramma van de Regering. Deze zorg
is aanleiding geweest tot het verschijnen in 1951 van de
Electriciteitsnota waarin Minister Van den Brink uiteen-
zette dat een ongeremde groei van het elektriciteitsverbruik
de investeringen, nodig voor de uitbouw van het pro-
duktie-apparaat tot een
ondraaglijke
hoogte (ca. f. 300
mln, per jaar) zou opvoeren. In deze nota werd dan ook
een aantal maatregelen voorgesteld (zoals piekbeperking,
tariefsverhoging) ter afremming van de toename van het
elektriciteitsverbruik, met behulp waarvan men hoopte
de investeringsbehoefte in deze sector voor de eerstvol-
gende jaren met ongeveer. 1/3 te kunnen verlagen.
628
15-6-1960
In de praktijk zijn echter tot dusver de hoge investerings-
eisen die de energieveredelingssector stelt, afgezien van
enkele incidentele moeilijkheden
bij
het opnemen van
gelden op de kapitaalmarkt, die voortvloeiden uit de
,,rentegamma”-politiek der Regering, geen wezenlijk
knelpunt gebleken – mede ook dank zij het feit, dat
het overgrote deel der vervangingen en uitbreidingen uit
eigen middelen bleek te kunnen worden gefinancierd.
Onze groeiende economie heeft blijk gegeven deze inves-
teringen zonder grote bezwaren te kunnen opbrengen.
Ook al zou
bij
een mogelijke toekomstige overschakeling
op kernenergie deze jaarlijkse investeringsbehoefte in de
elektriciteitssector ca.
50
pCt. hoger komen te liggen
5),
dan nog lijkt een dergelijk bedrag onder de huidige om-
standigheden haalbaar.
Overzien
wij
de ontwikkeling van de voorziening met
secundaire energie in het achter ons liggende decennium,
dan valt te constateren dat deze tot dusver de vraag ruim-
schoots heeft kunnen bijhouden.
De olieraffinagecapacizeir,
die in 1949 rond 6 mln, ton
bedroeg, is, na het recent in bedrijf stellen van de Esso-
raffinaderij tot rond 22,5 mln, ton per jaar gestegen.
Nederland heeft hiermede zijn positie als een dér belang-
rijkste Westeuropese leveranciers van gerede aardolie-
produkten ruimschoots gehandhaafd. De aanwezigheid
in ons land van een dergelijke op export gebaseerde raf-
finagecapaciteit geeft behalve een zekere waarborg voor
een blijvend voldoende voorziening met aardolieproduk-
ten, het additionele voordeel, dat de
bij
de olieraffinage
geproduceerde afvalgassen voor een belangrijk deel kun-
nen worden gebruikt in de openbare gasvoorziening en
zo een indirecte versteviging van onze energiepositie be-
tekenen.
Ook de
elekiricireitsproduktie
heeft de ontwikkeling
van de vraag zonder de in de eerste jaren nog noodzake-
lijke piekbeperkingsmaatregelen kunnen bijhouden. Het
totaal geïnstalleerd vermogen der openbare elektrici-
teitsbedrijven steeg van 1949 tot 1960 van rond 1.500 tot
ca. 3.630 MW, terwijl de afgifte aan het net steeg van
4,7 tot 11,3 mrd. kWh, derhalve beide met eenzelfde
percentage van ongeveer 140. Dank zij het feit dat alle
elektriciteitsproduktiebedrijven zijn gekoppeld en daar-
door in zeker opzicht als één bedrijf kunnen worden be-
schouwd, is het mogelijk geworden de uitbreidingen te
coördineren en zo te doen verlopen, dat steeds een aan
de behoefte-ontwikkeling aangepast• voorzieningsniveau
is gewaarborgd. Een extra zekerheid verschaft hierbij de
koppeling van het Nederlandse net aan het Westeuropese.
Het elektriciteitsdistributienet is eveneens belangrijk,
verbeterd en uitgebreid, zodat nergens het niet-beschik-
baar zijn van elektriciteit een rem heeft kunnen vormen
voor een gewenste industrievestiging in de ontwikkelings-
gebieden.
In het beeld van de openbare gas voorziening
heeft
zich in de beschouwde periode een radicale wijziging
voltrokken.
Terwijl
er in 1949 nog 140 zelfproducerende
plaatselijke gasbedrijven waren die tezamen ca.
75
pCt.
5) Zie de Nota inzake de kernenergie
(1957).
Aldaar werd
bij uitvoering van het kernenergieplan
1960-1975
(dat overigens
thans voor onbepaalde tijd opgeschoven lijkt) de jaarlijks
nodige investering in de elektriciteitsproduktensector geraamd
• op ca.
f. 350
mln., tegenover
f. 200
mln. voor conventionele
centrales. Daaroverheen komt dan nog een jaarlijkse investe-
ringsbehoefte in het distributiegedeelte van
f. 100-150
mln.
in beide gevallen.
van de omzet van de openbare gasvoorziening ad 1.120
mln. m
3
verzorgden, was dit aantal begin 1960 gedaald
tot amper een 30-tal, die tezamen nog slechts 25 pCt.
van de in totaal 1.850 mln. gedistribueerde m
3
zelf uit
kolen produceerden. Deze nog steeds voortgaande om-
schakeling op afstandsgasvoorziening is mogelijk ge-
worden dank zij de produktie van aardgas, het op de
gasmarkt komen van het raffinaderjgas en uitbreiding
van de cokesovengasproduktie, die in
1959
resp. in 20,
15 en 40 pCt. van het gasverbruik voorzagen. Het ten
behoeve van de distributie van deze gassen gebouwde
transportnet beloopt, thans ruim 3.000 km en heeft het
mogelijk gemaakt gas te brengen op vele plaatsen, waar
voordien geen rendabele gasproduktie zou hebben kun-
nen bestaan. Door deze ontsluiting van nieuwe gebieden
voor de gasvoorziening heeft m.n. het aardgas in de
ontwikkelingsgebieden in de
noordelijke
provincies de
aantrekkingsmogelijkheden voor de ter plaatse zo nodige
nieuwe industrieën wezenlijk vergroot.
De situatie welke zich de laatste jaren op de energie-
markt heeft ontwikkeld is eigenlijk ideaal voor een in-
dustrialiserende maatschappij. Door het ruime aanbod
en de onderlinge concurrentie tussen de aanbieders, die
resulteert in dalende prijzen, is er thans geen enkele be-
lemmering voor, de industriële energieverbruiker om die
energievorm te kiezen die hem technisch.economisch
het meest past. Het spookbeeld van de energienood,
dat tot voor enkele jaren nog het marktbeeld beheerste,
is voorshands uit het gezichtsveld verdwenen. Een der
gevolgen is ook geweest dat de noodzaak om op korte
termijn de elektriciteitsproduktie op basis van kern-
energie tot ontwikkeling te brengen aan actualiteit heeft
ingeboet en de uitvoering van het in 1957 opgestelde kern-
energieplan van Minister Zijlstra voor onbepaalde tijd
lijkt te
zijn
opgeschort.
De vraag is gewettigd, of deze situatie een blijvende
7a1 zijn. Het basisprobleem van de Nederlandse – en van
de gehele Europese – energiehuishouding, ni. het achter-
blijven van de eigen produktiemogelijkheden
bij
de vraag-
ontwikkeling en de als gevolg daarvan toenemende af-
hankelijkheid van energie-import, is gebleven. Het
tekort in de energieramingen is opgevuld door olie en
naar het zich laat aanzien zullen de olieproducenten nog
vele jaren in staat zijn dit steeds groeiende tekort te blij-
ven opvullen. Het feit dat de recente aardolievondsten
hebben geleid tot een grotere spreiding van de bekende
wereldoliereserves en het zwaartepunt daarvan dichter
bij Europa hebben gebracht betekent ook een verminde-
ring van de kwetsbaarheid en geeft een verhoogde waar-
borg dat de nodige olie ook inderdaad zal kunnen worden
ingevoerd.
Aardolie en steenkolen zijn echter beide fossiele brand-
stoffen. Wat ervan wordt verbruikt is onherroepelijk
op en kan niet worden vervangen. Hoe groot ook de
oliereserves mogen zijn, bij de steeds toenemende behoefte
zullen zij eens ontoereikend worden om het energiepro-
bleem op te lossen. Nederland en Europa zullen er dan
ook verstandig aan doen steeds te blijven streven naar
een zoveel mogelijk verbreden van de energiebasis, en alle
mogelijkheden te bevorderen, die de risico’s van de toe-
nemende importafhankelijkheid verkleinen. Onder de
huidige omstandigheden op de energiemarkt ligt de wen-
selijkheid van dit streven echter veel meer in een politiek
dan in een economisch vlak.
‘s.Gravenhage.
C. A. VERKADE.
15-6-1960
629
1
d renthe
–
Jd
/
#pIdA
-04
goede verbindingen
gunstige arbeidsmarkt en faciliteiten
woongelegenheid voor u en uw medewerkers
veel mogelijkheden op gebied van cultuur, recreatie
en ontspanning
een goed klimaat voor industriële vestiging
630
15-6-1960
Uitbesteden kan betrekking hebben op bewer
–
kingen, op onderdelen, op samengestelde produk-
ten en op hulpmiddelen. Inzake de begrippen uit-
besteden en toeleveren heerst een zekere spraak-
verwarring. Vaak wordt gesproken van toelevering
waar het in werkelijkheid gaat om het betrekken
van gespecialiseerde handelsartikelen. Het onder-
kennen van het verschil is noodzakelijk voor een
beoordeling van een mogelijk verband tussen de in-
dustrialisatie in Nederland en het samenspel van
uitbesteden en toeleveren. In zekere zin is het wer-
kelijk toeleverend bedrijf een dependance van de
uitbestedende onderneming en daarmee wordt de
wederzijdse afhankelijkheid veel sterker. Deze af-
hankelijkheid wordt echter nog het meeste ge-
schuwd. Het ziet er niettemin naar uit, dat Neder-
land het meest gebaat zal blijken te zijn bij een
per bedrijfstak verschillende samenwerking van
zeer gespecialiseerde ondernemingen van uiteen-
lopende grootte, omdat dit het best past in de men-
taliteit van de doorsnee Nederlandse ondernemer.
Industrialiseren
[;1j]
uitbesteden
Een grote elektrotechnische onderneming in de Ver-
enigde Staten zag zich genoodzaakt op zoek te gaan naar
een fabrikant die voor haar een technisch Vrij ingewikkelde
schakelaar zou kunnen maken. Zij vond een betrekkelijk
klein bedrijf, dat, de tekeningen bij de uitbestedingsop-
dracht ziende, tot de slotsom kwam zelf een veel betere
schakelaar te kunnen maken dan die, welke de elektro-
technische onderneming had ontworpen. Een dienover-
eenkomstig voorstel werd aan de uitbestedende onder-
neming áedaan en goedgekeurd. Er volgde een zeer grote
opdracht, die met succes werd uitgevoerd. Dit praktijk-
geval is interessant, omdat een tot uitbesteden gedwongen
onderneming in relatie trad met een toeleveringsbedrijf,
dat door zijn gespecialiseerde kennis in staat bleek een
aanmerkelijk beter artikel naar eigen ontwerp te kunnen
leveren. De vraag is, of hier nog sprake kan zijn van een
toeleveringsbedrijf volgens de oorspronkelijke betekenis
van het begrip uitbesteden: het aan een ander bedrijf over-
dragen van een gedeelte van het
eigen
produktieprogramma
(definitie uit het Rapport Studiegroep Industrie). In deze
begripsomschrijving wordt toegelicht dat uitbesteden be-
trekking kan hebben op bewerkingen, op onderdelen, op
samengestelde produkten en op hulpmiddelen, zoals ge-
reedschap, voor zover niet als handelsartikel te betrekken.
Een groot, hoofdzakelijk assemblerend automobiel-
bedrijf in Nederland, zocht jaren geleden contact met een
textielfabrikant voor de vervaardiging van een zeer spe-
ciaal soort stoelbekleding. Het automobielbedrijf had zelf
de structuur en het dessin van de bekleding ontworpen.
Aanvankelijk was de textielfabrikant er niet toe te bewegen
de gewenste stof te maken, omdat hij de order te klein
vond. Overeengekomen werd, dat de textielfabrikant na
het afwerken van de order vrij zou zijn in het pogen voor
de nieuwe stof een grotere markt te vinden. Dat is ten
slotte gelukt. Wat dus eerst een relatie was op basis uitbe-
steder – toeleverancier, werd omgebogen in een verhou-
ding van leverancier – afnemers.
Een rijwielfabriek maakte tot voor kort zelf crankspieën.
Toen haar bleek dat een metaalbedrijfje dit onderdeel
beter en goedkoper kon maken, zette zij de desbetreffende
eigen produktie stop en droeg de vervaardiging van dit
onderdeel over aan het gespecialiseerde bedrijfje, dat de
crankspieën ook voor andere, fabrieken maakt. In het
eerste stadium – namelijk de overdracht van de eigen
fabricage aan een specialist – zal de rijwielfabriek zeker
gesproken hebben over ,,uitbesteden”. Maar was haar
leverancier werkelijk een toeleveringsbedrjf en is er voor
de rijwielfabriek in het vervolg van de relatie met de
specialist nog reden de term ,,uitbesteden” aan te
houden?
Bij het beluisteren van de meningen in het bedrijfsleven
over het voor en tegen van uitbesteden en toeleveren, doet
men er goed aan de spraakverwarring ten aanzien van
beide begrippen in het oog te houden. Eerlijk gezegd heeft
ons deze spraakverwarring in het verleden nogal eens
parten gespeeld door de beslistheid, waarmee vele onder
–
nemers praten over ,,onze” toeleveranciers. Tot hun troost
kan gezegd worden, dat zij het niet alleen zijn die al te
gemakkelijk praten over toeleveren, waar het in werkelijk-
heid gaat om het betrekken van een al dan niet uiterst
gespecialiseerd handelsartikel. Onlangs nog hebben we
een spreker horen vertellen over de 21.000 ,,toeleverings-
bedrijven” van General Motors en de 42.000 van General
Electric, terwijl in werkelijkheid vele van die bedrijven
aan de opdrachtgever enkelvoudige of samengestelde on-
derdelen leveren, waarvoor zij ook andere afnemers hebben,
omdat het hier in wezen om handelsartikelen gaat.
• Het onderkennen van het wezenlijke verschil in de ver-
houding tussen uitbesteder en toeleveringsbedrijf en die
tussen afnemer en leverancier heeft niet alleen theoretisch
nut. Het is ook noodzakelijk voor een beoordeling van
een mogelijk verband tussen de industrialisatie in Neder-
land, zoals die sedert 1945 tot dusver manifest is geworden,
en het samenspel van uitbesteden en toeleveren. Het is
opvallend dat, als het bedrijfsleven overwegend lovend
spreekt over de gang van zaken tussen uitbestedend en
toeleverend bedrijf, er in werkelijkheid veelal sprake blijkt
te zijn van de waardering van een afnemer voor de pres-
taties van zijn leverancier. Daarentegen hebben de klachten
grotendeels betrekking op al of niet vermeende inconve-
15-6.1960
631.
niënties in het samengaan tussen uitbesteder en toeleve-
rancier.
Nu is het stellig waar dat zich in beide verhoudingen
factoren van gelijke waarde voordoen. Een, wat wel eens
genoemd wordt, montagebedrjf als General Electric of
General Motors is terzake van kwaliteit, maten, solvabili-
teit en levertijd even afhankelijk van zijn werkelijke toele-
veringsbedrijven als van zijn handelsartikelen fabricerende
leveranciers. In zoverre dragen beide groepen mede ver-
antwoordelijkheid voor de produktie van het eindartikel.
Waar de emeenschappeljke factoren van beide cate-
gorieën in het geding zijn, slaan de klachten van fabri-
kanten van eindartikelen het veelvuldigst op onvoldoende
zorg voor kwaliteit en het zich niet houden aan de over-
eengekomen
levertijd.
Gelukkig nemen de redenen voor
misnoegen over geleverde kwaliteit steeds sneller af, maar
het zich houden aan de afgesproken levertijd’ schijnt in
het Nederlandse bedrijfsleven verschrikkelijk moeilijk te
zijn. Zonder tal zijn de verhalen over het overschrijden
van de levertijd. In het gunstigste geval wordt de over-
schrijding
tijdig
aangekondigd. Dan kan de ontvangende
partij ten minste nog trachten noodmaatregelen te nemen
ter voorkoming van een onderbreking in de eigen produk-
tie. Veel vaker komt het echter voor, dat eerst op de over-
eengekomen dag van aflevering wordt gewaarschuwd voor
vertraging en zelfs is het lang geen uitzondering dat de
leverancier helemaal niets van zich laat horen. Dit alles
klinkt onwaarschijnlijk in een land, dat leven moet van
een hechte, onderlinge industriële samenwerking, maar de
praktijk leert helaas dat er in dit opzicht nog veel te ver-
beteren valt.
In het algemeen geldt dit ook voor de totale relatie tussen
de bedrijven die menen tot het overdragen van een deel
van het eigen produktieprogranima op een toeleverings-
bedrijf te moeten overgaan. Dan zijn er heel wat meei
factoren in het spel dan de vier eerder genoemde. In zekere
zin is het werkelijk toeleverende bedrijf een dependance
van de uitbestedende onderneming en daarmee wordt de
wederzijdse afhankelijkheid veel sterker. Het is die afhan-
kelijkheid van elkander die, naar onze indruk althans, in
feite nog het meeste wordt geschuwd. Het is begrijpelijk
voor wie de sterk naar onafhankelijkheid, zelfstandigheid
en vooral individualisme neigende mentaliteit van het
Nederlandse volk voor ogen houdt. Deze geestesgesteld-
heid en het feit dat absoluut onvoldoende aandacht wordt
geschonken aan
alle
eisen die aan het welslagen ervan ten
grondslag liggen, zijn de belangrijkste belemmeringen voor
een ruime ontplooiing van het uitbesteden en toeleveren.
Laat ons hier direct aan toevoegen, dat er in de afgelopen
15 jaren goede vooruitgang geboekt môcht worden. Er
zijn vele uitbestedende en toeleverende ondernemingen
waartussen de samenwerking voorbeeldig is. In verschei-
dene bedrijfstakken kon de opkomst worden waargenomen
van kleine en middelgrote ondernemingen dank zij hun
eerste contacten als toeleverancier. Het lijdt ook geen
twijfel dat het Nederlandse bedrijfsleven kan bogen op
een reeks van
caraciteiten
en geaardheden, waaraan het
vertrouwen ontleend mag worden dat bij het tot wasdom
komen van de na-oorlogse industrialisatie het onderlinge
samenspel vloeiender zal worden. De energie en het ver-
stand waarmee de vele hindernissen werden genomen op
weg naar een op stevige’pijlers gefundeerde industriële
expansie, zijn
ongetwijfeld
hoopgevend.
Ter zake van uitbesteden en toeleveren kan misschien
de jongste industrialisatieperiode beschouwd worden als
een praktijkcursus, waarin geleerd kan worden hoe het
wel en hoe het niet moet. Geïnspireerd door het buiten-
land en vooral door de Verenigde Staten, waar het overi-
gens met het uitbesteden ook nog lang geen rozengeur en
maneschijn is, is in Nederland een serieuze studie over het
uitbesteden en toeleveren, getoetst aan de eigen omstan-
digheden en mentaliteit, op gang gekomen. Maar het moet
nog blijken of de juiste gevolgtrekkingen gemaakt zullen
worden en of zij, die zich van het uitbesteden of toeleveren
teleurgesteld hebben afgewend, een betere poging willen
doen.
Men kan zich afvragen, of het voor de toekomst
zin heeft zich bezig te houden met de gehele proble-
matiek die vastzit aan het onderhavige onderwerp.
Vraagt bijv. een succesvol optreden op de Euromarkt niet
veel meer om krachtige industriële concentraties, waarbij
bijv. door fusies grote ondernemingen worden gevormd
met een gedecentraliseerde produktie, die in haar totaliteit
alle behoeften aan een of meerdere eindartikelen dekt? Er
zijn ook in Nederland voorstanders van dit systeem, dat
ongetwijfeld voor een aantal (massa)artikelen nuttig kan
blijken, vooropgesteld tenminste dat voldoende ,,deel-
nemers” gevonden kunnen worden.
In het grote geheel echter van Nederlands poging tot
versterking van de industriële potentie, onder andere ten
behoeve van een gunstige positie in de Euromarkt, lijkt
dit systeem niet geschikt. liet kan afbreuk doen aan de
zo noodzakelijke industriële beweeglijkheid. Het kan ook
afbreuk doen aan de zelfwerkzaamheid en vooral aan de
inventiviteit die meestal de aantrekkelijke vruchten zijn
van kleine en middelgrote ondernemingen, omdat deze
goed beseffen waakzaam te moeten zijn, willen zij
blijven bestaan. Bovendien eist, naar ons gevoel, de toe-
nemende gecompliceerdheid der techniek een samenwer
–
king met uiterst gespecialiseerde
bedrijven
en bednjfjès,
waarvan de specialiteit vooral moet liggén in het vlak van
kennis, ervaring en vakmanschap. Het is zeer de vraag,
of al deze voorwaarden aanwezig kunnen zijn in een grote
onderneming die ,,alles in eigen beheer” heeft. Nog drin-
gender is de vraag, of door de vorming van ,,mammoet-
bedrijven” de kwetsbaarheid van de nationale economie
niet wordt vergroot. Overwegingen als die van sociaal-
economische aard (spreiding werkgelegenheid) nog daar-
gelaten, ziet het ernaar uit, dat Nederland het meest gebaat
zal blijken te zijn
bij
een per
bedrijfstak
verschillende
samenwerking van zeer gespecialiseerde ondernemingen
van uiteenlopende grootte, omdat dit het beste past in
de mentaliteit van de doorsnee Nederlandse ondernemer.
Die samenwerking zal evenwel, aan enige essentiële voor-
waardeii moeten voldoen, waarvan de meest fundamentele
wel is het industrieel denken. Tot op zekere hoogte is
industrieel denken ook een kwestie van traditie, met de
vestiging waarvan wel enige generaties gemoeid zijn. Indus-
trieel denken veronderstelt, naast de aanwezigheid van
goed koopmanschap – dat de Nederlandse ondernemer
beslist niet ontzegd kan worden – ook de noodzaak van,
wat we zouden willen noemen, regentschap. In het alge-
meen valt die in het Nederlandse bedrijfsievén nog te
weinig te bespeiren. Waarschijnlijk komt het daardoor
wel, dat uitbesteden en toeleveren nogal eens schipbreuk
lijden. .
Als de Nederlandse ondernemers meer industrieel gaan
denken, zullen zij gemakkelijker komen tot een openhartige
uitwisseling van technische kennis en ervaring; zal de uit-
besteder er na een tevoren overeengekomen termijn geen
632
.
.
15-6-1960
In de afgelopen tien jaar kunnen wij met betrek-
king
tot
de kwaliteitszorg een ontwikkeling waar-
nemen, die kan worden uitgedrukt in de woorden:
controle
–
beheersing – zorg. Tijdens de laatste
oorlog maakte de
,,statistical
quality control” in de
Angelsaksische landen een enorme opgang. In Ne-derland werd in 1945 de Vereniging voor
Statistiek
opgericht, met als eerste sectie de Bedrijfssectie,
waarin, personen elkaar vonden die geïnteresseerd
waren
in
het terrein van de toegepaste industriële
statistiek.
In 1954 ontstond de Stichting Kwaliteits-
dienst voor de Industrie. Deze is uitgegroeid
tot
het
uitvoerende en coördinerende orgaan
bij
het pro-
pageren, introduceren en instrueren van de mo-
derne methode van kwaliteitsbeheersing. Dat de
belangstelling groot is moge o.a. blijken uit het feit,
dat deze Dienst blijft doorwerken, ook na het op-
houden van de aanvankelijk verkregen subsidie,
mede dank zij financiële garanties van geïnteres-
seerde instellingen en bureaus.
In deze titel zit reeds een stuk ontwikkeling van de in-
zichten over kwaliteit, de daarmede verbonden problemen,
de daarvoor bestaande oplossingen en de middelen om tot
die oplossing te komen. Een jaar of drie geleden zou de
titel nI. waarschijnlijk zijn geweest: ,,De ontwikkeling vaw
de kwaliteitsbeheersing”. In die periode is men dus van
beheersing van de kwaliteit gegroeid naar zorg voor de
kwaliteit, iets dat een veel wijdere strekking heeft. Gaan
wij een jaar of tien terug dan komen wij nog het gebruik
van het woord en begrip ,,statistische kwaliteitscontrole”
tegen. Dat was dan een (niet juiste) vertaling van ,,statis-
tical quality control”. In de afgelopen tien jaar zien wij dus
een evolutie, uitgedrukt in de woorden controle – beheer-
sing – zorg. Heel wat zorg, initiatieven, enthousiasm&en
liefde voor het vak zijn inderdaad in Nederland besteed
aan het propageren, introduceren en instrueren van de
methodieken die bij de toepassing van integrale kwaliteits-
zorg, d.w.z. bij een modern systematisch kwaliteitsbeleid,
kunnen worden gebruikt.’
Het begon met de toepassing van statistische methodie-
De ontwikkeling
van de
kwaliteitszorg
ken in de industrie. Al voor 1930 verscheen het boek van
Shewhart, dat voor de ,,Quality Engineer” van tegenwoor-
dig de eerste duidelijk geformuleerde en gespecificeerde
beschrijving is van de methode om door middel van steek-
proeven op een bepaalde plaats in het produktieproces
informatie van een bekende betrouwbaarheid te verkrijgen.
Deze, zo actueel mogelijke, informatie schiep de moge-
lijkheid een proces binnen de daarvoor tevoren berekende
grenzen met een minimum aan correcties en een minimum
aan uitval te laten verlopen. In die tijd ook loste Ir. J. van
Ettinger bij de Gist- en Spiritusfabrieken door middel van
een statistische methode het probleem op van het op de
meest efficiënte wijze tellen van de miljoenen benodigde
kurkën. Bij de N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken ‘was
het toen Dr. W. Geiss, die de statistische methoden ingang
deed vinden en de heer A. J. de Jong hield in het bçgin
van de jaren dertig zijn eerste lezing over ,,statistische
methoden” voor de Rotterdamse Vereniging van Assistent-
Accountants, waar, typisch voor dit pionierswerk, drie
toehoorders waren: zijn vrouw, een vriend en het lid
(vervolg van blz. 632)
bezwaar tegen kunnen hebben, dat zijn toeleverancier de
van hem verworven technische kennis ook gebruikt voor
diensten aan anderen en zal het toeleverend bedrijf zich
in alle opzichten mede verantwoordelijk voelen voor een
goede gang van zaken in het uitbestedende bedrijf. Uitbe-
stedende en toeleverende onderneming zullen, zeker als
het om specialisatie-uitbesteding gaat (en daarop zal in
de toekomst de klemtoon vallen), zich instellen op een
langdurige samenwerking, zodat zij eerst na grondig over-
leg en na kennis te hebben genomen van elkanders moge-
lijkheden, alsmede met een volledig in acht nemen van
de zeer nauw luisterende ,,spelregels” met elkander in zee
gaan.
Een andere voorwaarde, waaraan een goede samen-
werking zal moeten voldoen, is een veel nauwer overleg
per bedrijfstak om onder andere door typebeperking de
seriegrootte voor de toeleveranciers aantrekkelijker te ma-
ken. Dit kan niet alleen de kostprijs ten goede komen,
maar ook een voorziening van de Euromarkt, waar de
concurrentie dikwijls met veel gunstiger seriegrootten
werkt dan in Nederland.
Tot besluit nog deze opmerking: terwille van de bondig-
heid van bovenstaand betoog is bijna uitsluitend gesproken
over het uitbesteden van industriële bewerkingen of onder-
delen. Uitbesteden kan uiteraard ook betrekking hebben
op organisatorische (opbouw verkoopapparaat), admini-
stratieve (bewerkingen in centra voor elektronische reken-
machines) en wetenschappelijke werkzaamheden (opdrach-
ten aan T.N.O.). Het is verheugend dat
dergelijke
vormen
van uitbesteden in Nederland meer en meer worden toe-
gepast en, over het algemeen, tot tevredenheid van de
betrokken partijen.
Rijswijk.
B. S.
VAN DER MEE.
15-6-1960
0
–
633
CD
c,.
0)
4-‘
C’)
0)
be
.-
=
4-‘
1…
10
.
4-‘
4″‘~
MI;
zi
k__m*
. 4•_
‘L
jtad
•I,.
1.
E
ENSC Dl
-•
het industrie-centrumin
het oosten van nederland
• beschikbare bouwterreinen
aan de go-eLgeout.illeerde
industrie- en handeishavens
• goede vèrbindingen in alle
richtingen,
•uitstekende recreatie-
•
mogelijkheden
geionde voedingsbodem voor.
industriële activiteiten, te mid-
den van twenthe’s rijke natuur
634
–
(advertentie.)
van de Vereniging die het initiatief had genomen.
In de laatste oorlog maakte ,,Statistical Quality Control”
een enorme opgang in de Angelsaksische landen. Hoe be-
langrijk dit ,,management tool” was, demonstreert een
uitlating van Duitse zijde, ni. dat de geallieerden de oorlog
hebben gewonnen door dit ,,geheime wapen”. De Neder-
landers zaten op dit gebied evenmin stil. In 1945 werd de
Vereniging voor Statistiek opgericht, met als eerste sectie
de Bedrijfssectie (nu zijn er nog
vijf
andere secties). Het
ledental van deze sectie, waarin dus de personen elkaar
vonden die geïnteresseerd waren in of hun werk hadden
op het terrein van de toegepaste industriële statistiek, was
omstreeks tien jaar geleden
75.
Nu is dit aantal gegroeid
tot 315, op een totaal aantal leden van de Vereniging van
762. Voor het verbreiden van de statistische
denkwijze
is
ook van bijzondere betekenis het periodiek van de Ver-
eniging voor Statistiek: ,,Statistica Neerlandica”, waarvan
in
1959
de 13e jaargang verscheen met een omvang van
526 bladzijden. Het aantal verzonden exemplaren van dit
tijdschrift bedraagt thans ongeveer 900.
Het gebruik van statistische methoden, vooral in de
industrie, werd ook elders gestimuleerd. Zo heeft het Ma-
thematisch Centrum sinds de oprichting op 11 februari
1946, een Statistische Afdeling, waar men sinds 1 november
1959
ook een sous-chef voor Besliskunde (Operational
Research) heeft. De Afdeling Bewerking Waarnemings-
uitkomsten T.N.O. werd opgericht in 1945. Thans heeft
deze dienst, behalve het hoofdkantoor waar een vijftig
mensen werken, ook nog een vestiging in Wageningen.
Typerend voor de aanloop tot de ontwikkeling op dit ge-
bied in de laatste decade was ook het verschijnen van een
peciaal nummer van het ,,Tijdschrift voor Efficiency en
Documentatie” in november 1948, dat uitsluitend handelde
over statistische kwaliteitsbeheersing. Ter inleiding van dat
speciale nummer werd o.a. gezegd:
,,De toestand waarin ons land op het ogenblik verkeert, maakt
het noodzakelijk, dat de Nederlandse industrie al haar krachten
inspant, om de produktie te verhogen en hiervoor afzette vinden
op de buitenlandse markt. Verhoging van de produktie op zich
zelf is echter niet voldoende. Evenzeer is nodig een produkt,
dat wat betreft kwaliteit met het buitenland kan concurreren
en zo
mogelijk
overtreffen. Vooral in de laatste jaren is door
de toepassing van statistische methoden het handhaven van de
kwaliteitseisen in tal van industriële bedrijven sterk toegenomen.
Toch blijkt veelvuldig, dat men in vele bedrijvcn, die hiervoor
in aanmerking komen, nog onvoldoende op de hoogte is van
de mogelijkheden, die de statistische kwaliteitsbeheersing biedt”.
In februari 1960 zei de voorzitter van het bestuur van
de Kwaliteitsdienst voor de Industrie, op de Dag voor
Kwaliteitszorg 1960, 1h zijn lezing getiteld ,,Integrale kwa-
liteitszorg”
1),
o.a.:
,,Onze industrie kan de komende concurrentiestrijd alleen met
succes voeren als zij leert het wapen van de kwaliteitsconcurrentie
op de meest deskundige wijze te hanteren. Hiervoor is een
industriële kwaliteitspolitiek nodig, welke is gebaseerd op een
geïntegreerde integrale kwaliteitszorg. Dit is een actieve kwali-teitszorg, welke op alle fasen, vanaf marktresearch en produkt-ontwikkeling tot en met service, is gericht en waaraan de juiste
waarde en plaats is toegekend in het industriële proces en in
de maatschappij. Het gaat er nu om een industriële politiek
voor te bereiden, welke zich extern richt op de meest gewenste kwaliteitsniveaus, welke samenhangen met behoeften en koop-
kracht en intern op het bereiken van een hoge kwaliteitsgraad,
d.w.z. een hoge mate van afstemming op het gebruiksdoel”.
1)
Ir. J. van Ettinger: ,,Integrale kwaliteitszorg”, Sigma 6
(1960), no. 1, blz. 6-9, uitgave van de Stichting Kwaliteitsdienst
voor de Industrie, Weena 700, Rotterdam.
(
11
ET AANDEEL
=
ROTTERDAMS(H
BELEGGINGSCONSORTIUM N.V
ROBECO
::
RisEcoI;
EEN SOLIDE
FUNDAMENT
BLAAK 10 ROTTERDAM
–
(advertentie)
Een ander interessant document in deze terugblik is bij-
lage IV van de Memorie van Toelichting
bij
de Rijksbegro-
ting voor het dienstjaar 1954 van het Ministerie van Eco-
nomische Zaken. Onder ,,Het beleid terzake van de pro-
ductjviteit in Nederland 1951-1953″ vinden we o.a.:
,,Bij het streven naar een verhoging van de productiviteit in
alle sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven kunnen statisti-
sche methoden een belangrijke rol spelen. De door de Vereniging
voor Statistiek op 6 maart 1952 te Scheveningen georganiseerde
vijfde Statistische Dag, gewijd aan het vraagstuk van ,,Produc-
tiviteit en Statistiek”, heeft dit op duidelijke wijze geïllustreerd.
Wil echter de statistiek het bedrijfsleven van dienst zijn, dan
zullen de ondernemingen moeten beschikken over een kader van
competente statistici, die de zich op dit terrein dagelijks voor-
doende vraagstukken kunnen oplossen. De Vereniging voor
Statistiek heeft korte tijd geleden een examen ingesteld, dat in december 1952 voor het eerst is afgenomen. Aan de geslaagde kandidaten wordt een diploma ,,Statistisch Analist” uitgereikt,
dat tegenover hun werkgevers of toekomstige werkgevers als
bewijsstuk van hun bekwaamheid op industrieel-statistisch
terrein dienst doet”.
Deze cursus is nu zesmaal gegeven aan 433 cursisten.
Het examen is zevenmaal afgenomen door een examen-
commissie van de Vereniging voor Statistiek in bijzijn van
een Rijksgecommitteerde, aangewezen door de Minister
van Economische Zaken. Aan 106 kandidaten is het getuig-
schrift voor het met goed gevolg afleggen van het ,,Alge-
meen Gedeelte” van het examen uitgereikt. Het diploma
voor het ,,Technologisch Toepassingsgebied” is aan 49
personen uitgereikt.
In dezelfde Memorie van Toelichting van 1954 stond
over de bevordering van de toepassing van kwaliteits-
beheersing o.a. ook het volgende:
,,Het aantal Nederlandse ondernemingen dat een bewust
kwaliteitsbeleid voert is nog gering. De oorzaak is enerzijds dat
het inzicht in de principes en de kennis der nieuwe methoden
ontbreken, anderzijds dat er in ons land weinig deskundigen
zijn, die deze materie zelfstandig kunnen hanteren
bij
de steeds
wisselende problemen van het bedrijfsleven. De betekenis van
een goede kwaliteitsbeheersing is echter groot, zowel met het
oog op besparing op grondstoffen en werktuigen, als met het oog op exportbevordering door bewuste stabilisering van het
kwaliteitspeil. Een en ander zal op den duur ook de werkgelegen-
heid gunstig beïnvloeden. Het is dus een nationaal belang dat
de gedachten en methoden der kwaliteitsbeheersing in veel meer
ondernemingen dan tot nu toe ingang vinden. Teneinde de idee van een bewust kwaliteitsbeleid een flinke stoot te geven is on-langs opgericht de Stichting Kwaliteitsdienst voor de Industrie.
Voor de financiering van de aanloopkosten en een jaarlijks
afnemend gedeelte van de vaste kosten zou uit het Productivi-
teitsfonds aan de Stichting Kwaljteitsdienst een bijdrage kunnen
worden toegekend”.
Ir. J. van Ettinger en de twee andere eerder genoemde
pioniers, tezamen met enkele vooraanstaande deskundigen
uit de organisatiewereld, werden de initiatiefnemers die,
gesteund door de Contactgroep Opvoering Productiviteit,
15-6-1960
635
‘GEMEENTE.
L.EERDAM.
Zoekt u indutrietrrein2′
Stelt u zich dan in ver-
binding met het gemeen te-
bestuur van Leerdam.
Deze gemeente, gelegen
in het centrum van Neder-
land, beschikt over een
groot industrieterrein, ge-
legen
nabij
de weg Leer-
dam-Utrecht en langs de
spoorlijn Dordrecht-Nij-
megen. De stad is via de
rivier de Linge bereikbaar
•
met schepen tot 500 ton.
Uitstekende wegverbin-
•
dingen. met Arnhem,
•
‘s-Hertogenbosch, Rotter-
Télefoon 03451-2241
dam en Utrecht.
op advies van het Bureau Productiviteitsbevordering, onder
leiding van Mr. J. Berger, een subsidie uit de tegenwaarde-
fondsen voor een periode van
vijf
jaar kregen voor de
in het leven te roepen Stichting Kwaliteitsdienst voor de
Industrie, welke op 1 februari
1954
met de aanstelling van
een directeur haar werk begon. Daarmede was in Europa
een unieke daad gesteld. Buitenlanders hebben ons dan
ook vaak benijd om het bezit van een dergelijke insfelling,
die is uitgegroeid tot het uitvoerend en coördinerend orgaan
bij het propageren, introduceren en instrueren van de
moderne methode van kwaliteitsbeheersing voor een doel-
bewust kwaliteitsbeleid.
Een andere mijlpaal in deze periode was het verschijnen
van het handboek op het gebied van kwaliteitsbeheersing:
,,Modern kwaliteitsbeleid” van Ir. A. H. Schaafsma en
Ir. F. G. Willemze, beiden medewerkers van de Afdeling
Technische Efficiency en Organisatie van de N.V. Philips’
Gloeilampenfabrieken. Hoezeer dit handboek aan een be-
staande behoefte voldeed blijkt uit het feit dat daarvan
thans reeds een tweede editie is verschenen, evenals van
de vertalingen in het Frans, Duits en Spaans.
Wat voor effect heeft nu al dit enthousiasme, al deze
inspanning en de
belangrijke
financiële bijdrage aan de
Kwaliteitsdienst gehad? Hoe gaarne de kwalitëitsdeskun-
digen hiervoor een keurige formule, met aan het eind een
becijfering die de resultaten in geld uitdrukt, zouden willen
geven, dit resultaat is niet op die wijze af te meten. Wel kun-
nen de volgende kenmerkende feiten worden gememoreerd.
De Kwaliteitsdienst is er en blijft, ook na het opifouden
van de subsidie, mede dank
ij
financiële garanties van
geïnteresseerde instellingen en bureaus., Deze Dienst heeft
in
zijn zesjarig bestaan o.a. 500 cursisten gehad voor onder-
werpen als toepassing van de methode van kwaliteitsbeheer-
sing in en bij: spinnerijen, verspanende bewerkingen in
de metaalindtistrie, de confectie-industrie, doseringsvraag-
stukken en. schôenindustrie. In samenwerking met het
Technisch Filmcentrum is een film over kwaliteitsbeheer-
sing gebracht. ,,Sigma”, tijdschrift voor industriële statis-
tiek en, kwaliteitsbeleid, een uitgave van de Kwaliteits-
dienst, heeft zojuist eerste lustrum gevierd. In vijf
jaren verschenen, met een gemiddelde oplage van 1,200
exemplaren, in totaal 60 nuinmers, waarin 131 artikelen.
Daarvan . was driekwart bp de piaktijk
gericht. Dè helft
van het totale aantal verschenen artikelen ging over kiali-
teit, circa een kwart over praktische toepassing vn de
statistiek
bij
andere aspectén van het bedrijfsleven en het
resterende kwart liad een theoretisch karakter.
Een ander succes was, dat de in
1959
begonnen cursus
,,kwaliteitsanalist” nu in totaal ‘aan 72 cursisten uit een
60 bedrijven is gegeven. Aan het tweemaal gehouden exa-
men voor het
verkrijgen
van het diploma ,,kwaliteits-
analist” namen 39 kandidaten deel, waarvan
5
aan 36 het
diploma kon worder uitgereikt. Niet onvermeld mag blij-
ven dat de Kwaliteitsdieist ook een belangrijk aandéel
heeft gehad in de totstandkoming van de op initiatief.van
de ,,European Productivity Agency” in het leven geroepen
,,European Organizatin for Quality Control”. {et seçre-
tariaat van deze Europese Organisatie wordt door het bu-
reau van de Kwaliteitsdienst verzorgd.
Een volledige dpsomming van alle activiteiten op het ge-
bied van kwaliteitszorg in de afgelopen periode kan hier
uiteraard niet gegeven worden. Vermeld zij nog, dat de Ver-
eniging voor Statistiek jaarlijks een Statistische Dag organi-
seert, waar de laatsté maal 900 leden en belangstellenden
bijeenkwamen, dat de Kwaliteitsdienst jaarlijks een Dag
voor Kwaliteitszorg organiseert, welke tot nog toe elke kee
meer dan 500 belangstellenden wist te trekken en dat hét pe-
riodiek ,,Sigma” ca. 650 abonnees heeft. Ook hieruit valt op
te maken dat in Nederland, zeker in verhouding tot elders
in Europa, de belangstelling voor een modern doelbewust
kwaliteitsbeleid thans zeer groot is. Een gunstige omstan-
digheid is daarbij dat door het bestaan van een coöi’di-
nerende en organiserende instelling, niet alleen de gewekte
behoefte aan instructie kan worden opgevangen, doch, en
ditis waarschijnlijk nog belangrijker, dât tijdig de doelstel-
lingen, methoden en inzichten op het gebied van ,,kwaliteit”
kunnen worden afgestemd op de zich steeds wijzigende
situatie en de daarmede -veranderende behoefte en vraag.
Rotterdam. 1 Drs.
J.
D.
N.
DE FREMERY..
Prof. C. Northcote Parkinson.
–
THE LAW-
AND
THE PROFITS –
– –
–
f 9,60
,,Cijfers kunnen niet liegen leugenaars kunnen cijferei.”
Zo
luidde één van de koppen in de bespreking die,De
Telegraaf’
12
maart ii. wijdde aan dit nieuwë boek door
de auteur van, ,Parkinson Law”, een raak en amusant
exposé van de vicieuze ‘cirkel
–
: Hogere belastingen –
ho-
gere staatsuitgaven – hogere belastingen……
DE WEST ER BOEKHANDEL
GESPECIALISEERD
–
OP ECONOMISCH GEBIED
Nieuwe
Binnenweg
331 –
Rot:erdam
Telefoon:
32076-53941 –
Giro
18961
(adJerlenhie)
636
•
•
15-6-1960
Het aantal buitenlandse vestigingen dat sedert de oorlog in Nederland is opgericht overschrijdt
de 300, waarvan 156 bedrijven van Amerikaanse
origine. In deze Amerikaanse bedrijven zijn met
mederekening van de werknemers
in de toeleve-
ringsbedrijven, die aan orders voor deze vestigin-
gen werken, 20.000 mensen werkzaam. Het meren-
deel van deze bedrijven behoort tot de groep der
metaalverwerkende industrie. Als gunstige facto-
ren voor de vestiging van buitenlandse bedrijven
in Nederland
worden genoemd: de arbeidsvrede, het loonpeil, de goede verbindingen in en met ons
land en de ruime mate waarin Engels wordt ge-
sproken. De specifieke moeilijkheden bij de
op-
bouw van een buitenlandse vestiging liggen in de
personeelssector en
op technisch gebied. Ook de
Amerikaanse produktiemethode, waarbij zoveel
mogelijk onderdelen worden uitbesteed en een zo
klein mogelijk deel in eigen bedrijf wordt
vervaar-
digd, stuit in Nederland op moeilijkheden. Aan
de introductie van Amerikaanse assemblagebedrij-
ven is het voor een groot deel te danken, dat hier
te lande een
steeds groter
wordende groep van
on-
afhankelijke toeleveringsbedriven ontstaat.
Nederland
als vestigingsplaats
voor
buitenlandse
industrieën
Eindeloos schijnt de stroom van bezoekers uit het
buitenland, en voornamelijk uit de Verenigde Staten, die
Nederland aandoet op zoek naar een industriële vestigings-
plaats in Europa. In deze stroom bevinden zich ook velen
die alleen maar uit zijn op voorlichting over vestigings-
mogelijkheden: journalisten, vertegenwoordigers van
Amerikaanse belangengemeenschappen en bankiers, die
ondanks regelmatige schriftelijke voorlichting het persoon-
lijk bezoek voor een beoordeling ?net perspectief niet
kunnen ontberen. –
Het aantal buitenlandse vestigingen dat sedert de oorlog
in Nederland is opgericht overschrijdt de 300. Hierbij zijn
buitenlandse participaties in Nederlandse bedrijven inbe-
grepen. Aangezien de Amerikaanse groep van bedrijven
in het totaal der buitenlandse vestigingen verreweg de be-
langrijkste is, en zij ook als niet-Europese groep de laatste
jaren de meeste aandacht heeft getrokken, wil ik mij in
deze korte beschouwing in het bijzonder met haar bezig-
houden.
Het aantal na-oorlogse Amerikaanse vestigingen be-
draagt thans
156.
Verreweg het grootste deel hiervan houdt
zich bezig met produktie – in tegenstelling tot diensten-
verlening— en kwantitatief is daarvan weer de belangrijkste
groep die der metaalverwerkende bedrijven. De laatste zijn
dan ook overheersend in de ruim 80 geheel Amerikaans
geleide dochtermaatschappijen en de 40 (mede) door
Nederlanders geleide participatiebed rjven. In de resterende
groep van ongeveer 30 dienstenverlenende ondernemingen
komen o.a. een aantal technische adviesbureaus en ver-
kooporganisaties voor.
De betekenis van deze vestigingen in Nederland is in
bepaalde opzichten groter dan een eerste kwantitatieve
benadering zou doen vermoeden. Hierbij kan men om te
beginnen het aantal dezer vestigingen eerst vergelijken met
de hoeveelheid Nederlandse (nijverheids)bedrijven – in-
clusief de mijnen – volgens een opgave van 1959 van het
C.B.S. In deze cijfers zijn dus geen handels- of verkeers-
vestigingen opgenomen.
Totaal aantal bedrijven: 171.020. Hiervan hebben 100
bedrijven elk meer dan 1.000 werknemers in dienst, terwijl
4.322 bedrijven elk tussen de 50 en 1.000 werknemers om-
vatten. Totaal aantal hierin werkzame personen: 1.645.913.
Volgens betrouwbare schattingen van het Directoraat
voor de Industrialisatie van het Ministerie van Economi-
sche Zaken, kan het aantal Nederlandse werknemers in de
Amerikaanse bedrijven en participaties gesteld worden op
13.000. In de participaties is dan alleen rekening gehouden
met de additionele werkkrachten. Op het eerdergenoemde
totaal
–
van ruim 1,6 mln, vertegenwoordigt dit slechts 0,8
pCt. van het in de Nederlandse industrie werkzame aantal
personen. Daarnaast dient echter nog een groep werkne-
mers te worden vermeld waarvan het aantal wordt geschat
op ca. 7.000, die in zoverre voor Amerikaanse vestigingen
en participaties werkzaam zijn, dat zij
bij
Nederlandse
toeleveringsbedrijven aan orders voor deze vestigingen
werken. Voegt men deze groep toe aan de genoemde 13.000,
dan krijgt men een aantal van 20.000 dat ruim 1,2 pCt.
van de totale Nederlandse industriële bevolking uitmaakt.
Wat echter de invloed van deze groep onevenredig groot
doet zijn op een deel van het Nederlandse industriële
gebeuren is het reeds eerder genoemde feit, dat de betrokken
werknemers grotendeels werkzaam zijn in de metaalver-
werkende bedrijven, en dat deze werknemers grotendeels
in een overspannen arbeidsmarkt werden aangetrokken.
Wat de investeringen betreft, deze zijn nationaal gezien
noch absoluut noch relatief bijzonder groot. De afdeling
buitenlandse betalingsbalansen van het Amerikaanse Mi-
nisterie van Economische Zaken geeft in haar recente
opstelling van directe buitenlandse investeringen voor
Nederland per einde 1958 een totaal aan van $ 225 mln.
Voor 1959 mag men een cumulatief totaal verwachten van
tussen de $ 250 mln, en $ 275 mln., dus ongeveer f. 1 mrd.,
indien men de olieverwerkende industrieën mee-
rekent. Zagen wij dat qua personeelsbezetting de metaal-
verwerkende vestigingen verreweg de belangrijkste plaats
innemen, voor de investeringen komt de groep olieverwer
–
kende bedrijven sterk naar voren met naar Amerikaanse
schatting meer dan 50 pCt. der totale Amerikaanse investe-
ringen in Nederland.
Het is op zijn minst gezegd waarschijnlijk dat door
interne financiering de intrinsieke waarde van het totaal
der Amerikaanse investeringen in Nederland groter dan
15-6-1960
637
Z
xcèllent
VOOR VESTIGING VAN KAPITAALINTENSIEVE BEDRIJVEN
Industrieterreinen:
Bereikbaar .voor
Arbeidskrachten:
Uitzonderlijk veel
binnenschepen, deels voor zeeschepen. intelligente vaklieden met sterk ver-
antwoordelijkheidsbesef. Bij deze, met.
Toelevering:
De zaanstreek- beschikt industrie vertrouwde bevolking, zijn
over een gedifferentieerde toeleve.- kostbare installaties in ervaren handen.”
ringsindustrie en een veelheid van
.
dienstverlenende bèdrijvén
‘ ‘-‘-‘
‘
uifvoe//ge doâumenfat/e op aanvraag
I’NDUSTRIESCHAP ZAANSTREEK
–
westzijde 39, zaandam, tel. (02980) 62508
f
1 miid is, doch hier begeeft men zich in specula
tis. Een opstelling van het Directoraat voor de Industria-
1iatie geeft aan ‘dat in de ioop vaii 1957 de nieuwe irdus-
triële dollarinvesteringen in Nederland 2,6 pCt. bedroegen
vn de totale nieuwe Nederlandse industriële investeringen
die in dat jaar plaatsvonden. Voor
1958
was dit percentage
geringer, nl. 1,6 pCt. Deze cijfers geven een tendem. aan
saar ik nog op terugkom.
Het is interessant na te gaan waarom bepalde Anieri-
kaanse maatschappijen aan Nederland als vestigingsland
dè voorkeur geven boven andere Europese landen, die vaak
aân nieuwe industrieën veel meer faciliteiten verlenen dan
in Nederland gebruikelijk is. Daarbij valt in de eerste plaats
op, dat deze voorkeur niet zo enorm groot is als wel eens
wordt voorgesteld. Wanneer in, augustus de Amerikaanse
cijfers voor 1959 worden gepubliceerd zal het interessant
zijn te zien in hoeverre Nederland relatief veld heeft, ge-‘
wonnen of verloren. -Vaststaat, dat Amerikaanse geïnteres-
seerden de ontwikkelingen in de verschillende Europese
landen op de voet volgen; en ook de vestigingsmodaliteiten –
in
de betrokken landen voortdurend vergelijkeii.
Als eerste gunstige factor voor Nederland wordt meestal,
genoemd de arbeidsvrede die vaak ook het gemakkelijkst
‘ergeleken kan worden met de mate van arbeidsvrede in
andere landen. De lonen in Nederland vormen een tweede
ttractie. Degoede verbindingen in en met ons land en de
iuime mate waarin in Nederland Engels wordt gespröken
pelen stellig ook een rol: Is er voorts een land in Europa
—of elders? – waar men na ruim 300 jaar onafhankelijk-
heid nog
inzijn
vollcslied een woord van eerbied wijdt aan
de ttroode ge±aghebber? Een goede sainen’erkihg in
638
• Nederlaiid isitellig ge’makkelijker te verwervn dan in vele
andere staten het geval is.
Welke zijn nu de specifieke moeilijkheden bij de opbouw
.van een Amerikaanse vestiging, en hoe kunnen ze worden
opgelost? Voor een zeer belangrijk gedeelte liggen ze in de
personeelssector. Ookop technisch gebied zijn er standaard-
problemen. De concrete ontwikkelingsgang van Royal
McBee Nederland, waarvan schrijver dezes goed op de
hoogte is, moge in het kort de revue passeren, teneinde
een’indruk te krijgen van wat zich op.dit gebied afspeelt.
Het is daarbij, wellicht interessant bij de aanvang te ver-
melden dat dé Nederlandse vestiging van Royal McBee –
destijds nog Royal Typewriters geheten – bij de oprich-
ting in 1953 geen enkel bijzonder voorrecht verkreeg,
noch opfiscaal gebied, noch, ten aanzien van de afzet
bp’ de binnenlandse markt of pand van vestiging.
De jonge vennootschap huurde in, de zomer yan 1953
in Leiden een bestaand kantoor- en fabriekspand, en begon
aldaar met een kern van twaalf Amerikanen – technici en
administrateurs – en een volledig .’ assirtiment gerede
onderdelen, dat hier, tot schrijfmachines kon. worden ge-
assembleerd. De eerste Nederlandse, werknemers waren
vlug gevonden. ,Een nieuw bedrijf heeft altijd een zekere
aantrekkingskracht van het onbekende, met .vooralsnog
onbegrensde mogelijkheden. Aan het einde van het jaar
-i953 telde de onderieming al meer dan,,
150
werknemers.
Tegen het einde van 1954 was het aantal employés reeds
tot bijna 350’gestegen toen zich door toevallige omstandig-
heden een gelegenheid voordeed in Noord-Brabant , çen
bestaande schrijfmahinefabriek over, te nemen die met
giote ino’èilijkhedén te kampen had. Voor de bevolking
15-6-l.960
Kapitaal
………
f
49.000.000,-
Reserve
…………
25.500.000, –
Deposito’s op Termijn,, 532.117.618,13
Crediteuren . . . . . . … 839.289.850,75
Geaccepteerde Wissels ,, 54.638,60
Door Derden
Geaccepteerd . .,,
551.822,14
Kassiers en Genomen
Daggeldieningen ..,,
10.000.000,
Overlopende Saldi en
»
–
Andere Rekeningen,, 43.453.767,32
•
N
N
N_
/1.499.967.696,94
S
van Cuyk a/d Maas en
omstreken betekehde deze
oyrnarne een voortgezet
dienstverband voor 170
werknemérs, die in dit ont-
wikkelingsgebied met werk-
loosheid werden bedreigd
toen hun bedrijf dreigde te
moeten sluiten.
In Cuyk vond men een
bedrijf dat voor zijn onder-
delenvoorziening de in Ne-
derland gangbare methode
volgde van zoveel mogelijk
zelf te maken en een zo klein
mogelijk residu bij toeleve-
ranciers uit te besteden.
Naarmate de schrijfmachine-
produktie zich daar onder
de nieuwe leiding uitbreidde,
en hét bedrijf in Leiden een
aanvang maakte met het
verminderen van de onder-
delenaanvoer uit de Vere-
nigde Staten kreeg de Ame-
rikaanse methode de over-
hand, warbij zôveel môge:
lijk onderdelen worden uit-
besteed, en’een zo kleifi mo-
gelijk residu van ondefdelen
in eigen bedrijf gemaakt
wordt. Deze methode stuit»
in Nederland op grote i’noei-
lijkheden. Het corps van
toeleveringsbedrijven is door
de Nederlandse gewoonte
zoveelL mogelijk zelf te ma-
ken – niet grôdt. Aange-
zien de Nederlandse toele-
veranciet van huis uit slechts
een bescheiden rol speelt
heeft zijn onderdelenpro-
• duktie over het algemeen
ook geen grote coherentie.
In de Verenigde Staten
is massapioduktie in sterke
mate van de toeleveranciets
afhankelijk. Een groot aan-
tal gestandaârdiseerde on-
derdelen dat bij vele toele-
veranciers te verkrijgen is
vôrmt als het ware de basis
waarop de fabrikanten van
massaprodukten voor hun
fabricage bouwen, onder
bijvoeging van een aantal
specifieke onderdelen die ‘zij
voor zover nodig zelf» ma-
ken. Hét is duidelijk dat de
laatstbedoelde methode eén
• grbot assortiment van han-
delscourante onderdelen van
een zeër constante kwaliteit
vereist. Het ontbreken van
deze achtergrond in Neder-
land is voor iedere Ameri-
kaanse vestiging op het gebied
» van massafabricage een bron
Van zorgen. Zij tracht die
15-6-1960
–
»
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 31 meiTl96O
Kas, Kassiers en Dag»
geldieningen “.’
.f
94.046.96135
Nederlands
Schatkistpapier
.
428.900.000.
–
Ander Overheidspapier,,
138.905 768,23
Wissels
………..
79.1 70.949,65
Bankiers in Binnen: en
Buitenland….,,
144 002.216,49
Effecten, Syndicaten en
Waarden
……..
66.689.330,58
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten ,,
46.254.514,89
Debiteuten
……
…
489.835,957,37
Deelnemingen
(mci.
,
Voorschotten). .,;
7.161.998,38
Gebouwen
…….
…
5.000.000,-
f1.499.967.696,94
N.V. KONINKLIJKE METAALWARENFABRIEKEN.
vôörheen J. N. “DAALDEROP’EN “ZONEN.
– Gèvestigd te Tiel
»
‘rUITGIF»TE van
1125..gewone aandelen ‘B,
elk groot» nominaal t 1000,- aan toonder,
vodr de helft delende in’de ‘resultaten van het boekjaar 1960 en’ten volle
»
»
»
In
d!e
van volgende boekjaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aan-
delen, uitsluitend voor houders van gewone andelen, openstelt op »
»MÂÂNDAG 20 JUNI 1960,
bij haar kantdren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Tiel,
tot de
-koers..
van 100 pCt.,
ôp devoorwaârden van het prospecius d.d. 8 juni 1960.
:Prospectussen en inshrijvingsbiljeten zijn verkrijgbaar bij de kantoren »
van Inschrijving. ‘
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
Amserdam, 8juni 1960.
639
t
Arnsterdarnsche Bank
,
•
1 ENKELE
vraagt
•
JONGE
ACADEMICI
opleiding voor een functie op de Hoofdbank
* Na opleiding bestaat o.a. de mogelijkheid tot
plaatsing op de navolgende afdelingen:
Organisatie
Personeelzaken
Een der afdelingen in de sector Bui-
tenlands betalingsverkeer
Beleggingsadviezen
* Bij gebleken geschiktheid goede carrière-moge-
lij kheden.
Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een psycho-technisch
onderzoek tè onderwerpen.
Nadere informaties
worden na schriftelijk
contact gaarne verstrekt.
Sollicitaties aan:
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Afdeling Personeelzaken
Herengracht 595
Amsterdam
zorgen weer kwijt te raken door een verregaande ‘uitbe-
steding in Nederland en/of omliggende landen, en het is
voor een zeer belangrijk deel te danken aan de introduc-
tie iï
–
i Amerikaanse assembiagebedrijven in ons land dat
hier een steeds groter wordende groep van onafhankelijke
toeleveringsbedrijven ontstaat, die voor een verdere ont-
wikkeling van onze gehele metaalverwerkende industrie
bijzonder belangrijk is. –
Om terug te keren naar de ontwikkeling van Royal
McBe, de jaren
1955
t/m 1957 gaven een verdere sterke
groei te zien die zijn neerslag vond in een personeelsbe-
zetting aan het einde van elk der jaren van respectievelijk
882, 972 en 1.250 werknemers in totaal. Dat het mogelijk
was in 1957 een zo grote uitbreiding aan de personeels-
sterkte te geven kan voor een goed deel op rekening worden
geschreven van de nadelige invloed van de bestedings-
beperking op . een aantal bedrijven in de omtrek. Toch
is het merkwaardig te wéten dat de sterke personeelsgroei
in die jaren tot stand kwam terwijl het bedrijf weinig te
bieden had op het gebied
van de secundaire arbeids-
voorwaarden. Een regeling
voor gedeeltelijke vergoe-
ding yan directe reiskosten
kwam bijv. pas in de loop
van A957 tot stand. Een
eigen pensioenregeling werd
pas in de loop van 1958 in-
gevoerd. De personeelstoe-
name met ruim 225 em-
ployés in ieder der jaren
1958 en
1959,
waarmede
het bedrijf een totale om-
vang bereikte van ongeveer
1.700 werknemers, is in die
jaren gemiddeld nauwelijks
groter geweest dan in de
daâraan voorafgaande tijd-
vakken. Als men bedenkt
da velen van deze nieuwe
employés een werkkring ver-
lieten, waar bij een zelfde
loonniveau ongeveer gelijke
of zelfs betere secundaire
arbeidsvoorwaarden golden,
dan moge dit eraan herinne-
ren dat goede sociale voor-
zieningen op zichzelf nog
geen bevredigend sociaal be-
leid maken. De zeer hoge
gemiddelde verloopcijfers in
een aantal sectoren van de
Nederlandse industrie eisen
meer – en anders gerichte
– aandacht dan ze krijgen.
Tot besluit wil ik probe-
ren een vraag te beantwoor-
Jen die ten aanzien van bui-
tenlandse vestigingen vaak
– terecht – gesteld wordt.
Bestaat er gevaar dat deze
nederzettingen worden op-
geheven zodra oen ongun-
stige bntwikkeling in de
conjunctuur optreedt? Af-
gezien van het feit dat de
Amerikaanse bedrijven in
Euröpa -zeer bepaald be-
doeld zijn als permanente
vestigingen is er boven-
direct en indirect te veel in geïnvesteerd om zich
nog gemakkelijk te kunnen terugtrekken. Men moet
daarbij in aanmerking nemen dat zowel de koersbepa-
ling voor de bestaande vestigingen als de beoordeling van
geheel nieuwe vestigingsmogelijkheden regelmatig wor-
den gecorrigeerd. Het teruglopen van het percentage dat
de verhouding uitdrukt tussen Amerikaanse investeringen
in Nederland en de totale Nederlandse investeringen,
waar ik reeds eerder melding van maakte, is het gevolg
geweest van een vermindering van nieuwe vestigingenbij
het optreden van een overspannen arbeidsmarkt. Voor
zover thans grotere projecten gaande zijn betreft het ves-
tigingen die meer kapitaal dan werknemers vereisen. Bij
de huidige vooruitzichten van een sterk expanderende
Europese economie, waarbij Nederland op industrieel
gebied nog in alle richtingen uitgroeit, kan een buiten-
landse bijdrage in de ontwikkeling van groot positief be-
lang zijn.
‘s.Gravenhage.
D.
W. JOEKES.
diçn in de meeste gevallen
640
15-6-1960
Y1
‘YLIS$INGEN, I
HELMOND
–
vraagt wegens toèneming der werkzaamheden van de Personeelsdienst
EEN CHEF
van de afdeling
•
WERVING, SELECTIE
en
INTRODUCTIE
(jurist of socioloog).
Deze krijgt allereert het toezicht op het gehele, selectie- en introductiewerk en
de werkzaamheden •van de psychologische afdeling.
•
Daarnaast wordt hij zelf in het bijzonder belast met de selectie van het midden-
• kader > (zowel’technische, chemische als textiel-H.T.S.-ers). In de toekomst kan
hem ook worden toevertrouwd de behartiging van
,,arbeidszaken”
als het ontwerpen
• van regelingen betreffende het gehele of een gedeelte van het personeel, het voor-
bereiden van contracten en de documentatie’ten behoeve van de Personeelsdienst.
Het betreft hier een aantrekkelijke functie, waarbij naast het vermogen om objectief
mensen en feiten te waarderen, ook het bezit van enige fantasie een belangrijke
plaats inneemt.
–
Eisen A&demische pleiding
(bij
voorleur juridisch of sociologisch)
Minstens
vier jaar ervaring,
liefst in het bedrijfsleven ir
–
boengenoemc
werk verkregen.
Leeftijd 0-35iaar.
11′
Brieven vermeldende levensloop en
ervaring
inclusief re-
cente
,’idsfoto,
binnen 10 dagen te richten aan het Hoofd van
de Personeelsdienst van de N. V. P. F. VAN VLISSINGEN’
‘
k
~.
CO’sKATOENFABRIEKEN, Helmond.
•—-.
-‘
1
‘
U
reageert op annonces in
,,E.-S.B.”?
”
*
*
Wilt u dat dan steeds kenbaar maken!
•
.,
-‘
;,
,•
•
.).
•
•
-,-.–‘-.••
.–
1….
–
.
..
15-6-1960
641
Economisch doctorandus,
30 jaar, met 4 jaar commerciële en bedrijfseconomische
ervaring
bij
groot concern in binnen- en buitenland, zoekt
verantwoordelijke betrekking
in bedrijfsleven.
Brieven onder no. E.-S.B. 10-2, Postbus 42, Schiedam
ENERGIEK PERSOON,
33 jaar, wil van betrekking ver-
anderen en zag zich gaarne geplaatst op
D !RECTIE-SECRETARIAAT
OF FIN.-ECONOMISCHE AFDELING
liefst in Rotterdam of omgeving. Bekend met zeevaart,
havenbedrijf en Rijnvaart, alsmede secr.-werkzaamheden.
Goed organisator, representatief voorkomen, bereisd.
Volgt momenteel fin.-econ. studie.
Brieven onder no. E.-S.B. 10-3, Postbus 42, Schiedam.
Theodorus NiemcijerN.V.
tabak-koffie-thee
Groningen
zoekt voor haar- afdeling
MARKTONDERZOEK
en VERKOOPCONTROLE
•een.
HOOFD
van de afdeling MARKTANALYSE
Deze functionaris zal worden belast, met de ver-
schaffing en bestudering van verkoopresultaten
en -methoden, met de programmering en inter-
pretatie van aan derden op te dragen markt-
onderzoekingen.
In deze functie zal hij deel uitmaken van een
marketing-team, waarin hij verwacht wordt
harmonisch samen te werken met reclame-
experts en verkoopleiders.
Voor deze functie zijn vereist:
• Ten,ninste candidaatsexamen economie.
• Bekendheid met statistische methoden.
• Bij voorkeur enige ervaring op het terrein
van mnarktanalyse in de merkartikelensector.
• Leeftijd ± 30 jaar.
Sollicitatiebrieven met uitvoerige inlichtingen om-
trent theoretische opleiding, praktische loopbaan en
persoonlijke omstandigheden te richten aan de per-
soneelsafdeling van bovengenoemd bedrijf, Post-
bus 41, Groningen.
Behoeft
Ui staf
uitbreiding?
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U eén grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante, sectoren. –
Advertentie-afd.
–
Postbus 42
–
Schiedam
Bij de
Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken te Amsterdam
kan worden geplaatst een
HOOFD van de
Gemeentelijke sociale werkplaatsen
Deze functionaris zal worden belast met de leiding van
enige bestaande en nog op te richten werkplaatsen voor
lichamelijk gehandicapten.
In aanmerking komen economisch en/of technisch ge-
schoolde krachten met leidinggevende, pedagogische,
organisatorische en
commerciële kwaliteiten.
Gegadigden dienen bereid te zijn zich aan een psycho-
logisch onderzoek te onderwerpen.
Salaris, f. 8493,24 – f. 11.637,24 per jaar (te verhogen
met huurcompensatie en een in voorbereiding zijnde
salarisverhoging van
5%).
Aanstelling boven het mini-
mum-salaris is mogelijk. Vakantietoelage 4%, kinder-
toelage, verplaatsingskosten en bijdrage in de kosten van
geneeskundige verzorging volgens gemeentelijke regelin-
gen.
Aanstelling zal geschieden voor een proeftijd van één
jaar.
Sollicitaties onder no. 73867 binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van deze advertentie te richten aan de Directeur
der Cern. Perso’neelsvoorziening, Sarphatistraat 92, Am-
sterdam-C.
642
15-6-1960
TEN (ATE
•
S—-
•’..–..–
–
–
t t
t t
•
–
-S
— –
•,
–
–
‘—
-S
–
—
•
—
–
t
.1
•
•—•
j-
S
-.–.-
–
– -S
•fl
•-F
‘::
—
f
—
1
–
–
–,,
.
b..
•,
F
–
-.
–
•
t
-,
–
-. – – – –
S
•SJ•
– –
“-
–
– –
– –
– –
–
S_
•.
-.
–
,
–
–
– .
–
,–
–
3f•’
k
••
j-.
KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN NIJVERDAL-TEN CATE N.V. – ALMELO
MODERNE SPINNERIJEN
* WEVERIJEN *
VEREDELING
–
–
Plannen tot
mw
áJ
tndustnevesugtng
–
Extra aandacht voor
DOnumECHT
De gunstig gelegen stad
S
met grote mogelijkheden
Uitstekende ‘industrieterreinen direct beschikbaar
0 gelegen aan diep water
0 spoorwegaftakking aanwezig
–
0
uitstekende wegverbindingen
Dordrecht met zijn zee- en rivierhavens is een dynamisch industrie- en handelscentrum.
De gemeente telt 82.000 inwoners en is het middelpunt van het Drechtstedengebied.
Inlichtingen Gemeentebestuur Dordrecht
643
Friden aan de top van
office automation
Uw veelomvattende kantoorarbeid wordt sneller, meer
economisch en met grotere accuratesse verwerkt met
FRIDEN tape-machines. Deze machines, die werken
met in tape geponste codetaal, ponsen, lezen, schrijven,
selecteren en verzamelen automatisch. Gelijktijdig mtt
de algemeen toegepaste administratieve handelingen,
zoals typen, rekenen, factureren en het voeren van
een orderadministratie, kan als bijproduct autoriiatisch
een ponsband worden verkregen. De ponsband kan,
behalve door FRIDEN machines, ook worden gebruikt
om andere kantoormachines automatisch te laten werken,
waardoor het herhaald vastleggen van dezelfde gegevens
wordt voorkomen, zodat de kosten van de administratie
aanzienlijk verlaagd worden.
Waarom is
KAMPEN
als vestigingsplaats
voor uw industrie aantrekkelijk.
Omdat:
•
Kampen is gelegen aan een knooppunt van
verkeers-
en
waterwegen
in ‘het Centrum
van het land
•
het arbeidsaanbod er gunstig is
•
de gemeente is aangewezen als ontwikkelings-
kern
(belangrijke
rijkssubsidie
bij
vestiging
of uitbreiding)
•
het
gemeentebestuur
daarnaast belangrijke faciliteiten
verleent,
o.a.
gunstige
finan- cieringsvoorwaarden en woningen voor kern-
personeel
•
Kampen voor het
ontvangen
van
gasten
zeer goede gelegenheden biedt en
o
er veel mogelijkheden voor actieve en
pas-
sieve recreatie zijn
•
men er vele vormen van voortgezet onder-
wijs vindt
Vraagt
inlichtingen, het is ook uw belang!
Stadhuis
te!.
(05292)
–
3241
*
,Cjo
n.v. levensverzekering maatschappij
DE NEDERLANDEN
•
Ponst in:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
•
Leest en schrijft
uit:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
VAN 1870
ANDERE FRIDEN PRODUCTEN
•
Telmachines
0
Rekenmachines
S
Factureermachines
Amsterdam-C., Leidsestraat
82-84
Telefoon: 62112
Verkoopmaatschappij
Filden
Nederland N.V.
Hoofdkantoor: Coolsingel 49, Rotterdam, Telefoon 010 12 01 15
Bkantoor: Apollolaan 153, Amsterdam. Telefoon 020 734030
644
15-6-1960