.
Spuistraat
KASUASSOCgATIE N.V.
Voorschotten op effecten
In verband met uitbreiding van de Directie is een
vacature te vervullen van
Directeur
bijde
H.V. ASSURANTIE-MAATSCHAPPIJ ,,R RAND A R IS”
Leeftijd tussen 40 en
55
jaar.
Met de hand geschreven brieven, welke strikt ver-
trouwelijk zullen worden behandeld, te- richten aan
het privé-adres van de President-Commissaris, de
heer A. F. Bronsing, Nieuwe ‘s-Gravelandseweg 64,
Bussum.
.
EI
Adviezen
en bemiddeling
inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontraCten
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
Q.
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotierdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, pos:cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
1.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse
exemplaren
van dit nummer
75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdarn-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
nachInebreuk-
verzekering
Voorlichting en service
door een Nederlands bedrijf
met 60 jaar ervaring.
N.V ALGEMEENE
1fl
VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
PRO VIDENTIA
II!,
AMSTERDAM.C.
HERENGRACHT 376
TELEFOON 222120
– .
458
27-4-1960
;-
– De ,,subaiterne officieren” in het bedrijf
De generale staf bepaalt de strategie voor de komende
veldslag, maar woedt deze eenmaal in al zijn hevigheid,
dan hangt het succes vaak af van de beslissingen en de
commando’s van de subalterne officieren. Zo gaat het dik-
wijls ook in het bedrijfsleven. De mensen aan de top be-
palen de strategie voor de toekomst, maar ondanks auto-
matisering, elektronische rekenmachines en andere ,,deci-
sion making machines” is er nog geen substituut gevonden
voor hen die de genomen besluiten moeten uitvoeren. Op
het niveau, waarop het lager leidinggevend personeel
werkt, zijn weliswaar geen strategische beslissingen nood-
zakelijk, maar ook de taktische beslissingen die ieder uur,
iedere dag, moeten worden genomen, zijn uiterst belangrijk,
omdat dèze decisiës de ,,overall planning” van de topleiding
moeten realiseren. Deze subalterne officieren moeten dus
in de eerste plaats praktisch kunnen denken, hetgeen niet
kan worden aangeleerd; de latente kundigheden ktinnen
echter wel worden gestimuleerd.
Het bevreemdt daarom J. M. Jenks
1),
dat aan deze
groep van personeel in het bedrijfsleven in het algemeen
zo weinig aandacht wordt besteed, terwijl mag worden
aangenomen, dat uit hun midden eens de leiders van het
bedrijf zullen worden gerekruteerd. Miljoenen worden
besteed aan de verdere ontwikkeling van het hoger en lager
personeel; de subalterne officieren in het bedrijfsleven
evenwel zijn in dit opzicht maar al te vaak een vergeten
groep. Hoe kan men deze mensen voorbereiden, voor het
vervullen van een hogere leidinggevende functie? De schrij-
ver geeft aan hoe z.i. een verdere opleiding wel en niet moet
geschieden. Het laten volgen van een speciale cursus buiten
het bedrijf acht hij minder geschikt.
Hij
beveelt aan de
methode van ,,in-plant training”, een opleiding dus in
het eigen bedrijf. Hiervoor dient een werkprogramma te
worden opgesteld, dat moet worden voorgelegd aan mensen
die werken in verschillende afdelingen van het bedrijf. Zo’n
werkprogramma moet eenvoudig en interessant zijn en
de gestelde problemen dienen aan de praktijk van het
bedrijf te zijn ontleend. Een dusdanige opzet heeft vodr de
deelnemers aan het werkprogramma als voordeel, dat zij
de problemen waarvoor het bedrijf zich gesteld ziet leren
kennen, en voor de onderneming dat de deelnemers activi-
teiten gaan ontwikkelen, waarin het bedrijf ten zeerste is
geïnteresseerd.
Hoe is nu de opzet van een dergelijk werkprogramma
gedacht? Jenks merkt op, dat de opstellers er van moeten
i) ,,The development of middie management executives”
in ,,Advanced Management” van maart 1960.
uitgaan, dat zij niet te doen hebben met jongens van 18
of 20 jaar, maar met mensen die reeds een zekere verant-
woordelijkheid hebben.
Bij
het samenstellen van de stof
moet hiermede rekening worden gehouden. Deze dient in
de eerste plaats bétrekking te hebben op problemen inzake
het leiding geven. Vervolgens worden discussiegroepen
gevormd, bestaande uit 10-20 man, qie ongeveer dezelfde
verantwoordelijkheid hebben in het bedrijf. Een eerste
vereiste voor het slagen van de discussies – aldus Jenks –
is, dat de deelnemers de gelegenheid krijgen zich goed in
het te behandelen onderwerp in te werken. Hebben zij
zich onvoldoende voorbereid, dan komt de gespreksleider
te veel aan het woord en het is juist de bedoeling, dat de
gedachten en voörstellen van de deelnemers naar voren
komen.
De discussieleider is een belangrijke figuur, die
bij
voor-
keur in hetzelfde bedrijf werkzaam moet zijn. Het is niet
noodzakelijk dat zijn kennis van het te bespreken probleem
groter is dan de som van de kennis van de deelnemers.
Is dit wel het geval, dan ontstaat het gevaar dat de bijeen-
komst meer het karakter krijgt van een lezing dan van een
discussie. Voorts dient hij ervoor te zorgen, dat steeds
nieuwe stof voor een verdere discussie ter tafel komt.
Bij voorkeur zal hij die problemen naar voren brengen,
welke op het moment voor het bedrijf van belang zijn, bijv.:
waarom is een voorgestelde nieuwe werkmethode beter
dan de thans in het bedrijf toegepaste; is deze methode
in het bedrijf wel bruikbaar? Een handige gespreksleider
zal bewust gebruik maken van wrijvingspunten in de, dis-
cussie. Verschil van mening tussen de deelnemers aan het
gesprek zal hij trachten uit te buiten; de praktijk leert nl.
dat juist in dergelijke situaties de tongen loskomen. Hoe
lang duurt nu een dergelijke opleiding? ,,Manager deve-
lopment”, zegt Jenks, is een.proces en niet een programma;
stoomcursussen. zijn uit den boze. Een programma ver-
onderstelt een begin en een einde; ontwikkeling is een
continu proces.
Wat zijn ten slotte de resultaten van deze gesprekken?
De ,,middle manager” gaat de activiteiten van de onder-
neming zien uit een voor hem nieuwe gezichtshoek, nl.
uit die van het gestelde probleem, hetgeen tot het ontstaan
van voor het bedrijf van belang zijnde ideeën kan leiden.
Veelbetekenend in verband met de resultaten, bereikt met
deze methode van opleiding, acht Jenks het, dat een aantal
grote ondernemingen in de Verenigde Staten kortelings
de functie van ,,Director of Manager Development” of
van ,,Coordinator of Management Development’ in hun
Organisatie heeft gecreëerd.
–
De ,,subalterne officieren” in het bedrijf…….
De distributie op een tweesprong,
door Dr. A. W.
Lujjckx
…….. ………………………
Economische groei en economische politiek in
België,
door Dr. P. Frantzen……………….
Levensverzekering in 1959,
door J. B. Booij
.
……
B o e k b e s p r e k i n g :
W. P. Erasmus: Invordering van ‘s Rijks belas-
tingen,
bespr. door Drs. B. W. Buenk……..
Blz
Blz.
459 Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B. Sc., Ps. D…………………………
471
460
Ingezonden stuk:
464
De aantrekkelijke mogelijkheden van het divi-
468
dend in (converteerbare) obligaties,-
door
E. L. Berg met een naschrift van J. G. Noist
Trenilé
…………………………..
473
470 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman ..
475
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lamhers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Fidielen; R. Vandeputte; A. J. Vlenck.
27-4-1960
459
–
,’
•.
.
Door.
de gunstige ontwikkeling van de techniek
en van de koopkrachtige vraag is een enorme va-
riëteit aan consumptiegoederen op de markt geko-
men. De gevolgen hiervan’ zijn niet uitgebleven:
de assortimentskeüze is één van de grote knelpun-
ten in de distributie geworden. Als reactie hier-
op komen nu de laatste tijd steeds duidelijker
twee verkoopsystemen naar yoren, t.w. dat van de
,,massa”-distributie, gekenmerkt door het weinig
diepe assortiment, en dat van de
serviëe-distributie,
welke zich juist toespitst op het diepe assortiment.
De ,,massa”-distributie kan slechts ten dele met de
wensen van de consument rekening houden, de
,,service”-distributie daarentegen wordt
in vrijwel alle opzichten door het dienstbetoon gedragen. De
diensten, welke beide systemen aan de consumen-
ten verlenen, zijn zeer verschillend, hetgeen tot,
uiting komt in de kostenstructuur. Daar deze syste-
men elkaar in de bedrijfsvoering niet ‘verdragen, ‘moet elke poging om hierin tôt een compromis te
.komen, leiden tot een halfslachtige bedrjfspolitiek.
De detailhandelsondernemers zullen zich daarom
moeten realiseren, welke richting
zij uit willen.
/
– De distributie
–
t
opeen
tweesprong
Het algemeen erkende feit, dat de wetenschappelijke be-
langstelling voor distributievraagstukken te wensen over-
Iaat,’wijt Jefferys’) onder andere aan een onjuiste denk-
wijze, welke haar oorsprong vindt in de ideeën van de
Pliysiocraten.’ Zonder het gesignaleerde euvel direct te
ii1Ien’ tôeschrijven aan deze pioniers van dé economische
vetenschap,’ moet inderdaad worden ërkend, dat
bij
velen
de ieiging sterk is omde distributie
bij
voorkeur te be-
schôuwen als staande in directe tegenstelling tot de pro
duktië. En dan nog wel in die zin, dat de verdeling van de
– goedèren in vergelijking mët de vervaardiging daarvan een
min of meer steriele aangelegenheid zou zijn.
Wanneer Hirsch
2)
spreekt over ,,die Antinomie moder-
ner Wirtschaft” en daarmede tot uiting wil brengen, ,,dass
ês vielfach mehr kostet die Waren zu vertreiben als- sie
herzustellen”; dan draagt ook dit er stellig toe
bij
om de
kloof tusen produktie en distributie, welke – zij het
missèhien onbewust – in de gedachtenwereld van velen
aanwezig is, te versterken. Zelfs de duidelijke accentver-
• legging in de economische wetenschap, als gevolg van het
verschijnen van’ Keynes’ standaardwerk
2),
vermocht de
belangstelling voor de distributieproblematiek in het alge-
meen niet te verlevendigen. Hoogstens mag worden ge-
steld, dat de gedachte aan een tegenstelling tussen pro-
duktie en distributie er niet verder, door werd aange-
wakkerd.
Produktie en distributie.
Produktie en distributie mogen echter niet anders worden
gezien dan te liggen in elkaars verlengde; zij beïnvloeden
elkaar als zodanig wederkerig. Als de produktie door
middel, van massale fabricage in staat is met sterk afnemen-
de kosten për eenheid produkt te werken, dan is dit alleen
James B. Jefferys: ,,Productivity in the distributive trade
in Europe”, 1954.
Julius Hirsch: ,,Was leistet moderne. Handeisforschung
zur praktischen Verbesserung der Verteilungswirtschaft?”, 1933. J. M. Keynes: ,,The general theo,ry of employment, interest
and money”, 1936.
mogelijk indien de distributie erin slaagt om de massaal
vervaardigde produkten tijdig in consumptie te brengen.
En nu is het zeer wel mogelijk, dat een in de industrie be-
reikte verbetering van de proportionaliteit leidt tot kosten-
verhoging in de sector van de distributie. Aangezien tussen
beide
wijzigingen
in de kosten een causale samenhang be-
staat, zullen zij uitsluitend mogen worden beoordeeld in
haar totale effect. Het zou immers wel bijzonder inconse-
quent zijn om het effect voor industrie en handel afzonder
–
lijk te beoordelen en daarenboven
–
nog tegenstellingen të
construeren, welke niet reëel zijn. Het is daarom, dat ‘een
behandeling van distributievraagstukken niet volledig kan
zijn,’ wanneer hierbij de stand en de ontwikkeling van de
produktie niet mede in de beschouwingen worden betrok-
ken. Eerst hierdoor toch worden de uitgangspunten, waarop
de distributie verder bouwt, duidelijk.
Ontwikkeling van de produktie van consumptiegoederen.
De economische mogelijkheden tot het produceren va
i
:i
consumptiegoederen zijn afhankelijk van de stand van de
techniek en van de mate waarin een koopkrachtige vraag
aanwezig is.. Beide factoren beïnvloeden elkaar wederkerig.
Toeneming van de technische kennis zal mede leiden tot
een goedkopere produktie, waardoor uiteraard de koop-
kracht kan worden vergroot. Aan de andere kant stimuleert
de aanwezigheid van een koopkrachtige vraag de techniek,
omdat hierdoor de vraag naar consumptiegoederen in het
algemeen en die naar nieuwe en verbeterde artikelen in het
bijzonder wordt vergroot. Als zodanig zullen beide factoren
elkaar dan ook in zekere mate in evenwicht houden. Wel
dienthierbij te worden opgemerkt dat de ontwikkeling van
de koopkracht als regel een meer geleidelijk verloop te zien
zal geven dan de vooruitgang van de techniek, welke door
bepaalde uitvindingen een meer schoksgewijs verloop kan
hebben.
De huidige stand van de techniek en de koopkracht
overziende, is het voor weinig tegenspr’aak vatbaar, wan-
neer geconstateerd wordt, dat beide, in het bijzonder sinds
de laatste wereldoorlog, een snelle ontwikkeling te zien
460
, .
.
27-4-1960
hebben gegeven. Ten aanzien van de
technische ontwikkeling
zal daarbij niet in de eerste plaats moeten worden gedacht
aan elektronica, atoomsplitsing, ruimteraketten e.d., maar
veel meer aan de toepassing van kunstharsen, plastics,
kunstvezels en de kleine elektromotor, die alle van enorme
betekenis zijn geweest voor de kwaliteit en het aantal van de
consumptiegoederen. Wat de
ontwikkeling van de koop-
krachtige vraag
betreft kan eveneens worden vastgesteld,
dat deze gunstig is geweest. Blijkens de ,,nationale rekenin-
gen 1958″
4)
is het beschikbaar inkomen van f. 10,8 rnrd.
in 1949 gestegen tot f. 24,6 mrd. in 1958. In tien jaar tijd
dus een stijging van meer dan 125 pCt., een toename welke,
zelfs indien rekening wordt gehouden met de geldontwaar-
ding, van rQnd 45 pCt., nog bijzonder gunstig is.
De gevolgen van de gunstige ontwikkeling op het gebied
van de techniek en de koopkracht zijn dan ook niet uitge-
bleven. De hierdoor gestimuleerde economische mogelijk-‘
heden ter vergroting van de produktie van consumptie-
goederen zijn door de fabrikanten zodanig uitgebuit, dat
een aanbod is geëffectueerd, dat in zijn omvang en differen-
tiatie nauwelijks meer kan worden overzien.
In de eerste plaats is het aantal gefabriceerde artikelen
toegenomen ten gevölge van het in toepassing brengen van
nieuwe vindingen. Niet alleen de televisie; bandrecorder,
T.L.-verlichting, zijn hiervan voorbeelden, maar evenzeer
de ballpoint en de vele nieuwe patent-geneesmiddelen.
Van veel groter invloed dan de artikelen, die berusten op
nieuwe vindingen, zijn eçhter zonder twijfel die nieuwe
consumptiegoederen, welke berusten op technische ver-
beteringen. Bromfietsen, scooters, wasmachines, centrifu-
ges, oliehaarden, kampeerartikelen en de zeer vele nieuwe
artikelen voor huishoudelijk gebruik moeten hiertoe wor-
den gerekend.
In de derde plaats kunnen worden genoemd al die arti-
kelen, welke worden vervaardigd uit nieuwe kunststoffen.
Aangezien deze nieuwe kunststoffen, zoals plastics, nylon
en dergelijke, zodanige eigenschappen bezitten dat ver-
schillende andere grondstoffen en halifabrikaten kunnen
worden vervangen, is de toepassingsmogelijkheid hiervan
bijzonder groot. Waar het verder geenszins zo is, dat deze
nieuwe kunststoffen de andere grondstoffen direct hebben
kunnen verdringen, is het gevolg hiervan, dat het aanbod
van vele artikelen veelal is verdubbeld.
Een vierde factdr, welke ertoe bijdraagt het aantal ôon-
sumptiegoederen te vergroten, wordt gevormd door het
• streven om produkten aan de markt te brengen, die geschikt
• gemaakt zijn voor direct gebruik. Het laat zich aanzien, dat
door de zich wijzigende sociale verhoudingen, waarbij
onder andere moet worden gedacht aan de werkende. ge-
huwde vrouw en de schaarste aan hiishoudelijk personeel,
de vraag naar dit soort produkten aanzien1ijkzal toenemen.
Voorbeelden van deze ,,goods with bijild-in service” (zoals
zij doQr de Amerikanen zo karakteristiek worden aange
duid) zijn niet alleen panklare maaltijden, instant-koff ie,
diepvriegroenten, maar ook de neiging om goederen aan
te bieden in hoeveelheden en maten, die zo goed mogelijk
zijn afgestemd op de behoeften van de verschillende cate-
gorieën consumenten.
Deze differentiatie in het anbod van consumptiegoe-
dëren houdt overigens mede verband met een vijfde factor,
die tot
–
een vermeerdering van het aantal consumptiegoe-
deren aanleiding geeft. Deze is het streven van zeer vele
4)
Centraal Bureau Yoor de Statistiek: ,,Nationale rekeningen
1958″.
fabrikanten om hun artikelen
bp
alle inogeljke’wijzen een
min of meer eigen cachet te geven. Door deze aanpassing
van het massa-artikel aan individuele behoeften ontstaat
een enorme variëteit in. de consumptiegoederen, welke in
het bijzonder de neiging heeft toe te nemen naar gelang
enerzijds de concurrentie in de produktie toeneemt èn
anderzijds de welvaart groter wordt.
Door uitvoering in steeds meer maten en kwaliteiten,
toepassing van kleuren en met gebruikmaking van allerlei
nieuwe verpakkingssoorten en -middelen ontstaat, ten
slotte, een aantal uitvoeringen dat iedere beschrijving tart.
Met een enkel voorbeeld moge dit laatste nog worden
geïllustreerd. In opdracht van de Werkgroep Typebeperking
van het ,,Instituut voor Onderzoek en Voorlichting” werd
enkele jaren geleden door de Nederlandse Stichting voor –
Statistiek
5)
een onderzoek ingesteld naar de typenver-
scheidenheid van de normale tour- en sportrjwielen, zoals
deze door de Nederlandse rjwielindustrie worden gefa-
briceerd. Een van de resultaten, waartoe dit onderzoek
heeft geleid, was dat 13 rij wielfabrieken tezamen alleen op
dit gebied meer dan 10.000 verschillende typen rijwielen
in produktie hadden.
Repercussies op de distributie.
De sterk toegenomen druk van het enorme aantal con-
sumptiegoederen, dat op de markt wordt gebracht, is een
factor geworden, die een grote invloed is gaan uitoefenen
op de ontwikkeling van het distributie-apparaat. De steeds
groter wordende stroom van goederen dreigt voortdurend
de oevers van de normale distributiekanalen te overstro-
men en vele branchedijken bezwijken reeds onder deze
vloedgolf. Wanneer de goederenstroom door de handel
niet in doelmatige assortimenten kan worden gekanali-
seerd zijn de gevolgen voor de distributie niet te overzien.
Dë assortimentskeuze is dan ook één van de grote knel-
punten in de distributie geworden. Het kompas, waarmee
in dit opzicht de richting zal moeten worden bepaald, is
de te verwachten vraag van de consumenten. En als gevolg.
van de snelle wijzigingen in de levenswijze en hiermede in
de consumptie- en koopewoonten, wordt het steeds moei-
lijker de koers goed uit te zetten. Zich omtrent het te voeren
assortiment een goed oordeel te vormen en op grond
hiervan een doelmatige keuze te maken uit de goederen,
die er aan de markt komen, is een probleem gèworden,
dat de handelaar niet meer met intuïtie alleen kan oplossen:
Daarbij komt, dat de ondernemer in zijn assortimentskeuze
door een tweetal factoren veelal sterk aan banden wordt
gelegd.
In de eerste plaats is dit het
modeverschjjnsel.
De mode
heeft niet alleen een steeds breder terrein van toepassing
gevonden; maar is ook in intensiteit toegenomen. Beperkte
de mode zich oorspronkelijk tot de dameskleding, geleide-
lijk aan worden steeds meer artikelen aan modebeïnvloe-
ding onderhevig gemaakt. Hoewel het zwaartepunt nog
steeds
bij
de kleding ligt; mag ook het mode-effect
bij
meer
technische artikelen zoals auto’s e.d., niet worden onder
–
schat. Anderzijds kan worden waargenomen, dat ten ge-
volge van de stijgende koopkracht steeds grotere lagen van
de bevolking in de ban van de mode worden gebracht.
In economisch opzicht is het kenmerkende van de mode
het ontbreken van gelijktijdige en het aanwezig zijn van
5)
Nederlandse Stichting voor Stitïstiek: ,,Onderzoek inzake
typenverscheidenheid rijwielonderdelen”, rapport
AA 803
van
januari
1955. . • .
27-4-1960
–
461
volgtijdelijke variabiliteit
6).
Het gevolg hiervan is, dat de
economische levensduur van de consumptiegoederen wordt
verkort, omdat alvorens de goederen zijn versleten er een
vraag wordt gestimuleerd naar een nieuwe uitvoering van
de betrokken artikelen. Dit verschijnsel heeft uiteraard
zijn gevolgen voor de distributie. Enerzijds worden de om-
zetten erdoor gestimuleerd, maar anderzijds moeten veelal
grote risico’s worden genomen doordat beslissingen moeten
worden getroffen omtrent de inkoop, reeds lang voordat
de mode-aspecten van een bepaald seizoen duidelijk naar
voren komen. Wanneer wordt bedacht, dat jaarlijks voor
zomerstoffen alleen reeds ongeveer 3.000 nieuwe dessins
in
5
is 6 kleuren aan de markt komen, wordt het wel duide-
lijk voor welke problemen de handelaar met betrekking
tot de inkoop wordt gesteld.
De. tweede bemoeilijking van de assortimentskeuze,
»
welke de distributie ervaart, vindt haar oorsprong in het
feit, dat een groot gedeelte van de fabrikanten in toenemen-
de mate ernaar streeft om een deel van de distributiefunctie
over te nemen.
Ter handhaving en uitbreiding van hun
marktaandeel is het voor .hen namelijk van groot belang,
dat zij de pousseerfunctie grotendeels aan zich trekken.
Op grond van marktanalyses, zo hier en daar de laatste
jaren zelfs aangevuld met onderzoekingen op psycholo-
gisch terrein (motivation research), worden door bedoelde
fabrikanten grote reclamecampagnes opgezet om hun
artikelen
bij
de consumenten bekend te maken en te houden.
Vooral door de artikelen van vaste merken te voorzien en
de consumentenprijs ervan voor te schrijven, kan een doel-
treffende klantenbinding worden bereikt. Het behoeft
nauwelijks betoog, dat de positie van de groot- en klein-
handel er door dit functieverlies niet eenvoudiger op is
geworden. Bij de samenstelling van de assortimenten zal
namelijk niet deze zgn. ,,pre-sold” artikelen rekening
moeten worden gehouden hoe ook het standpunt van de
handelaar ten opzichte. van het betrokken produkt is.
De gevolgen van de uitbreiding van . het aantal consu-
mentengoederen en van• de belemmeringen
bij
de assorti-
mentskeuze zijn intussen niet uitgeblèven. Hoewel omtrent
de mate waarin de assortimenten gedurende de laatste
decennia zijn toegenomen weinig gegevens beschikbaar
zijn, bestâat omtrent de algemene ervaring in dit opzicht
geen verschil van mening. In nagenoeg alle branches is
het aantal in voorraad gehouden artikelen met sprongen
ômhoog gegaan en het stijgt nog voortdurend. Een eenvou-
dige kruidenierszaak heeft thans reeds een assortiment, dat
zich beweegt tussen de 1.500 en 2.000 artikelen. Kwanti-
tatief veel groter zijn bijv. de assortimenten in de huishou-
delijke artikelen en textielbranche, terwijl een modern
warenhuis zijn klanten een keuze biedt uit meer dan 200.000
artikelen.
Economische gevolgen.
Het behoeft weinig betoog, dat de prodûktiviteit in
de industrie allerminst wordt bevorderd, indien de
geproduceerde goederen in een te grote type-variatie
worden gefabriceerd. De vervaardiging van die typen,
welke slechts in kleine hoeveelheden afzet vinden, leidt
immers tot een verspilling van produktiemogelijkheden.
Uiteraard
stijgen
hierdoor de totale produktiekosten.
Van veel groter betekenis is echter de nadelige invloed
van een te gedifferentieerd goederenpakket op de distri-
6)
Drs. S. C. Bakkenist: ,,Mode en afzet” in ,,E.-S.B.” van
12 januari 1955.
butie. Iedere assortimentsvergroting leidt direct tot ver-
hoging van de distributiekosten. In de eerste plaats omdat
de distributiebedrijven hierdoor gedwongen worden
grotere voorraden aan te houden, hetgeen gezien de terug-
lopende omzetsnelheid relatief meer bedrijfskapitaal vergt,
met alle gevolgen van dien voor de financiering en de ex-
ploitatie. Belangrijker wellicht
zijn
de gevolgen van de
assortimentsvergroting voor de verkoopkosten; deze zullen
aanmerkelijk
stijgen
als gevolg van de grotere prestaties,
welke van het verkoopapparaat worden gevergd. Hoe.
groter immers de keuze hoe meer tijd het uitoefenen van
de verkoopfunctie zowel in de groothandel als in de detail-
handel gaat vergen
7)
En waar de verkoopkosten voor
een groot gedeelte bestaan uit lonen van verkopend, admi-
nistratief en
magazijnpersoneel,
mag deze factor vooral in
de huidige tijd zeker niet worden onderschat.
In dit licht bezien wordt het wel duidelijk voor welke
moeilijkheden het distributie-apparaat wordt gesteld,
alleen al door het voortdurend in omvang toenemende
aanbod van consumptiegoederen. Het is opvallend, dat
bij omzetanalyses, welke in verschillende bedrijven en
branches zijn uitgevoerd, met grote regelmaat een ver-
schijnsel naar voren komt, dat men de ,,20-80 regel” is gaan
noemen en waarmede dan wordt aangeduid, dat met onge-
veer 20 pCt. van het assortimefit 80 pCt. van de totale
omzet wordt behaald. Onder dergelijke omstandigheden
zijn produktiviteitsbevorderende maatregelen slechts op
beperkte schaal mogelijk. Hij, die ooit een bezoek ,bracht
aan een grossierderj in levensmiddelen, zal ongetwijfeld
zijn getroffen door het feit hoe een efficiënt gevoerd be-
drijf gefrustreerd kan worden door het werk, dat moet
worden verricht alleen al om een overmaat van allerlei
soorten retouremballagemateriaal te sorteren. In de klein-
handel spitsen zich de moeilijkheden van de te grote assor-
timenten nog verder toe. De kosten, verband hudende
met winkel- en magazijninrichting, voorraadadministratie,
lekkage en niet in de laatste plaats door demodage en
onverkoopbaarheid van delen van de voorraden, worden
er ongunstig door beïnvloed. –
Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden, dat
in het bijzonder die artikelen waarvan naar een groot
aantal uitvoeringen en variaties slechts een relatief geringe
vraag bestaat, zowel de totale produktie- als distributie-
kosten ongunstig beïnvloeden. Aangezien van een kosten-
toerekening per produkt in de distributie nauwelijks sprake
kan zijn en voor een groot aantal artikelen de marges zelfs
door voorgaande schakels worden voorgeschreven, betekent
dit dat hoe groter de variëteit van dô aangeboden consump-
tiegoederen is, hoe duurder de goederen, over de gehele
lijn worden. De consument betaalt derhalve indirect voor
de grote keuze, welke hem op het gebied van consumptie-
goederen wordt geboden. Het irrationele hierbij is, dat ook
die consumenten, die een dergelijke service met betrekking
tot de keuzemogelijkheid nauwelijks op prijs stellen en er
ook nagenoeg geen gebruik van maken, toch gedwongen
worden ervoor mee te betalen.
Aanpassing in de distributie.
Het spreekt welhaast vanzelf, dat een dergelijke onbe-
vredigende situatie de aandacht moest trekken van onder-
nemende figuren uit distributiekringen. ,Zij hebben zich
gerealiseerd, dat er mogelijkheden waren om tot een goed-
7)
J. F. ten Doesschate: ,,Over de doelmatigheid vn het
huidige distributie-apparaat”, 1939.
462
27-4-1960
kopere distributie te komen, mits de ôonsument bereid was
om afstand te doen van de service, welke hem, hoofdzakelijk
in de vorm van een zeer vergaande keuzemogelijkheid,
wordt geboden. Langs deze weg zou een verlaging van de
distributiekosten kunnen worden bereikt, in het bijzonder
voor die artikelen, welke zeer regelmatig en in grote kwan-
titeiten worden omgezet. Enerzijds kan dan namelijk met
grotere omzetsnelheden worden gewerkt en anderzijds
worden de verkoopkosten er in gunstige zin door beïnvloed,
aangezien bij de verkoop meer continue arbeidsprestaties
mogelijk zijn. Het ,,wachten op de klant” kan hier namelijk
veel meer worden beperkt.
Op grond van deze uitgangspunten voltrekken zich in de
distributie gedûrende’ de laatste jaren belangrijke wijzigin-
gen en wel speciaal op het gebied van de detailhandel in
levensmiddelen, textiel en huishoudelijke artikelen, aange-
zien tot deze groepen de artikelen behoren, welke zich meer
in het bijzonder lenen voor een meer massale vërkoop. Hoe-
wel de verschijningsvormen verschillen, vindt de hiervéér
geschetste verkooppolitiek in beginsel toepassing bij het
,,discount house”, het postorderbedrijf en de kleine waren-
huizen.
Het uitgangspunt van het
discount house
is, dat het zich
in zijn assortiment beperkt tot een aantal min of meer be-
kende merkartikelen, welke het verkoopt met een zeer be-
langrijke korting op de door de fabrikant vastgestelde
consumentenprijs. De detailhandeismarges lagen in de
Verenigde Staten, waar deze verkooptecimiek vooral een
grote vlucht heeft genomen, zeer hoog en lieten de detaiffist
de mogelijkheid de voordelen van de beperlte artikelen-
reeks en de hoge omzetsnelheid tot uiting te brengen in een
aanzienlijke korting op de prijs.
Ook het
postorderbedrijf
bepaalt zich in zijn verkoop-
politiek tot een beperkt aantal artikelen, waarvan het mag
aannemen, dat het publiek er belangstelling voor heeft.
Hoewel de lagere distributiekosten, welke het postorder-
bedrijf mede hierdoor
,
kent,’ in de meeste landen resulteren
in lagere prijzen, kan vooral in Nederland worden waarge-
nomen, dat de kosten van het met de postorderverkoop
vrijwel steeds gepaard gaande af betalingskrediet niet tot
hogere aankoopprjzen voor de consument behoeven te
leiden. Uiteindelijk hier dus ook verlaging van de consu-
mentenprijs, mede veroorzaakt door assortimentsbepei
–
king.
Ten slotte de
kleine warenhuizen
waarvan de oprichting
hier te lande ,thans bijzonder actueel is.
Zij
vinden hun
oorsprong iii de Amerikaanse ,,variety stores”, gegroeid
als deze zijn uit de eenheidsprijzenwinkels van vroeger,
door toevoeging van levensmiddelen en textielgoederen aan
het oude assortiment. De Amerikaanse ,,drugstores”, oor-
spronkelijk eenvoudige galanteriewinkels of bazars, ont-
wikkelden zich door opname van textielgoederen en levens-
middelen in dezelfde richting, terwijl de oude’ ,,super
markets”, uitgaande van het levensmiddelenassortiment,
eveneens tot kleine warenhuizen werden door opname van
textiel- en huishoudelijke artikelen.
Van verschillende zijden derhalve een ontwikkeling in
dezelfde richting, welke hierop neerkomt, dat assortimenten
worden gevormd, die weliswaar breed
zijn
van omvang
(levensmiddèlen, textielgoederen en huishoudelijke artike-
.len), maar die beperkt zijn in diepte (weinig keuze in mer
–
ken, kwaliteiten, uitvoeringen e.d.). De hiermede bereikte
besparingen kunnen de consument ten goede komen in
ruil voor zijn bereidheid met een beperkte kéuze genoegen
te nemen.
Hoe rationeel dit allçs moge
schijnen,
toçh zal moeten
worden bedacht, dat met dergelijke systemen slechts een
gedeelte van de distributie kan worden verzorgd. In de
eerste plaats is er de beperking tot die consumptiegoederen,
welke een min of meer massale aftrek vinden en in de tweede
plaats kunnen via dergelijke systemen alleen de consumen-
ten worden bediend, die bereid zijn om af te zien van ser-
vice in de vorm van een grotere keuzemogelijkheid. Daar-
naast zal er behoefte blijven bestaan aan distributiebedrij-
ven, welke een meer gespecialiseerd assortiment voeren.
Zelfs is het zeer waarschijnlijk, dat juist in reactie op de
nagestreefde massadistributie een grotere behoefte zal ont-
staan aan specialisatie. Een specialisatie, welke het de
– consument, die hiervoor de extra-kosten over heeft, moge-
lijk maakt om uit een meer gevarieerd assortiment zijn
keuze te doen. Ook in dit opzicht laat de huidige distributie-
praktijk voorbeelden zien. Gedacht wordt hier aan de
toenemende specialisatie op textielgebied (lingerie, heren-
dassen), winkels voor gramofoonplaten, kaas en fijne
coestibles, wijnen enz. Hiertoe moet evenzeer worden
gerekend de specialisatie, die consumptieverwante artikelen
samenvoegt; voorbeelden hiervan
zijn
de baby-shop en de
teenager-shop.
Slotbeschouwiiig.
Als gevolg van de ontzaglijke uitbreiding van het aantal
consumptiegoederen komen in de distributie twee ver-
koopsystemen naar voren. Aan de ene kant dat van de
,,massa”-distributie, gekenmerkt door het weinig diepe
assortiment; anderzijds de ,,service”-distributie (om het zo
eens kort uit te drukken), welke zich toespitst op het diepe
assortiment. De ,,massa”-distributie kan slecHts ten dele
met de wensen van de consument rekening houden, terwijl
de ,,service”-distributie daarentegen in vrijwel alle opzichten
door dienstbetoon gedragen wordt. Het verschil tussen
beide methoden is allesbehalve een gradueel onderscheid.
Eerder is hier als het ware sprake van twee werelden. De
ene, met name de ,,service”-distributie, welke men zou
kunnen typeren met de vraag van de verkoper: ,,Wat
wenst u mevrouw; Waarmee kunnen wij u van dienst zijn?”,
terwijl
bij
de ,,massa”-distributie slechts de mededeling
zou passen: ,,Dit hebben
wij
voor u, mevrouw; wij hopen,
dat u het wilt hebben!”
De diensten, welke beide systemen de consumenten ver-
lenen, zijn derhalve volkomen verschillend en het is dan ook.
essentieel, dat de kostenstructuur overeenkomstige verschil-
len te zien geeft. Kan de ,,massa”-distributie in het algemeen
volstaan met marges van minder dan 20 pCt., de ,,ser-
vice”-distributie heeft gewoonlijk ongeveer het dubbele
nodig.
Is de tussen ,,massa”- en ,,service”-distributie ge-
maakte onderscheiding op zichzelf reeds van belang, haar
grôte betekenis ontleent
zij
aan de consequenties, welke zij
heeft op vrijwel alle gebieden van het bedrijfsbeleid. Daar
is om te beginnen het verschil in vestigingspinats. De be-
drijven, die zich bewegen in de sfeer van de ,,service”-
disttibutie, zullen zich daar moeten vestigen, waar een zo
groot mogelijke concentratie plaatsvindt van de voor deze
bedrijven in aanmerking komende vraag; de ,,massa”-
distributie daarentegen zal gemakkelijker een plaats kunnen
vinden in vrijwel elke bevolkingsaggiomeratie van enige
omvang.
Voorts hangen ermede samen verschillen in wiakelinrich-
ting:
enerzijds
de intieme sfeer van de kwaliteit en aan de
andere kant de winkelruimte, die ongemerkt in de straat,
27-4-1960
‘
463
Economische groei
.
economische politiek
in België
1
B
ij
vergelijking met de ontwikkeling in andere
industrielanden
blijkt
dat
de Belgische economie
gedurende de periode 1950-1957 minder snel is
gegroeid. Deze relatieve stagnatie
is in hoofdzaak
aan financiële oorzaken alsmede aan de ontwik-
keling van de economische structuur van België
toe te schrijven. De financiële ontwikkeling
in
België gedurende genoemde periode werd geken-
merkt door een relatieve deflatie t.o.v. de rest van
de wereld. 11et ontstaan
hiervan moet worden ge-zocht bij de monetaire wetgeving en bij de discre-
pantie tussen de aanzienlijke binnenlandse particu-
liere besparingen en de relatief te geringe inves-
teringen door het bedrijfsleven. Het investerings-peil zal aanz-enljk moeten worden opgevoerd, wil
België door de andere Westerse landen niet vol-
ledig worden voorbijgestreefd. Hiertoe kunnen
verschillende middelen
worden aangewend.
Een
der middelen om de investeringen in de particu-liere sector te bevorderen zou zijn het oprichten
van een openbare beleggingsmaatschappij.
Dit artikel beoogt de economische groei in België gedu-
rende de periode 1950 – 1957 te vergèlijken met die in de
belangrijkste industrielanden. Tevens zullen enkele sug-
gesties met betrekking tot de economische politiek worden
gedaan. Het jaar 1950 werd als uitgangspunt gekozen,
omdat de economische toestand in bepaalde landen véôr
dit jaar nog te zeer de sporen van de oorlog droeg. De
bestudeerde periode van acht jaar is lang genoeg om ge-
fundeerde conclusies te kunnen trekken. Wel dient daarbij
in acht te worden genomen, dat de
cijfers
in internationaal
verband niet
altijd
volledig vergelijkbaar zijn. Zij zijn doör-
gaans gebaseerd op de nationale jaarrekeningen, welke
zelden op dezelfde wijze zijn samengesteld. De afwijkingen,
welke uit de verschillende berekeningswijzen voortvloeien,
geven evenwel geen aanleiding de conclusies grondig te
wijzigen.
De groei van de
Belgische economie
vergeleken met
die in
andere industrielanden.
De groei van de Belgische economie komt het duidelijkst
tot uiting in de ontwikkeling van het bruto nationaal pro-
dukt. Van 1950 tot 1957 steeg dit produkt, uitgedrukt in
marktprijzen, met 51,1 pCt. ) en in constante prijzen met
24,8 pCt.
2)•
Deze gunstige ontwikkeling stemt echter tot
nadenken
bij
internationale vergelijking. Uitgedrukt in
prijzen van 1954 steeg de index van het bruto nationaal
produkt van 1952 tot 1957 in Duitsland met 36,3 pCt.,
in Italië met 30,0 pCt., in Nederland met 24,8 pCt., in
Frankrijk met 20,8 pCt., in België met 14,4 pCt. en in.
Groot-Brittannië met 13,4 pCt. Alleen Groot-Brittannië
komt dus enigszins na België
3)
Van de E.E.G.-landen
had België, zowel voor 1950 als voor
1955,
na Frankrijk
het grootste bruto nationaal produkt per hoofd der be-
volking, maar de geringste jaarlijkse stijging (2,5 pCt.,
Groupe d’études de la comptabilité nationale: ,,Dix années de comptabilité nationale”, Cahiers économiques de Bruxelles,
oktober, no. 1, 1958, blz. 73.
Berekening uitgevoerd op basis van de cijfers van de Groupe
d’études de la comptabilité nationale: ,,La Belgique á l’aube du
marché commun”, Cahiers économiques de Bruxelles, oktober,
no. 1, 1958, blz. 73. Bulletins statistiques de l’O.E.C.E., statistiques générales, – januari; no 1, 1959.
(vervolg van blz. 463)
overgaat. Ook verschillen in verkooptechniek: de ,,massa”-
distributie en zo mogelijk zeifbediening en
bij
voorkeur
geen bezorgen aan huis tegenover de ,,service”-distri-
butie met het persoon1ijke advies bij de bediening en het
thuisbezorgen van het gekochte. Een en ander gaat weer
een stempel drukken op het personeelsbeleid: de ,,ser-
vice”-distributie stelt aan het personeel, vooral dat in de
verkoop, aanzienlijk hogere eisen dan het geval is bij.de
,,massa”-distributië, waar met in vele opzichten minder
geschoold personeel kan worden volstaan.
Ook voor de inkoop heeft het verschil in systeem belang-
rijke gevolgen; de moeilijkheden ermede verbonden zijn
in het geval van de ,,service”-distributie groter dan in
dat van de ,,massa”-distributie. Hiermede wil echter geens-
zins gezegd zijn, dat de inkoop
bij
de ,,massa”-distributie
vanzelf gaat. Het tegendeel is waar. Maar de eisen, welke
hier aan de ondernemer gesteld worden, zijn van geheel –
andere aard: in het geval van de ,,massa”-distributie over-
heerst het commerciële inzicht, terwijl bij de ,,service”-
distributie het accent meer op de vakkennis komt te liggen.
Hiermede hangt ook samen dat de ,,massa”-distributie’
meer dan de ,,service”-distributie de neiging zal vertonen
de grenzen van dehuidige branches te overschrijden.
Al deze verschillen tussen beide systemen treffen elkaar
ten slotte in de persoon van de ondernemer. Derhalve zullen
de detailhandelsondernemers zich wel moeten realiseren,
welke richting zij uit willen. Het moet immers duidelijk zijn
geworden, dat beide systemen elkaar in de bedrijfsvoering
niet verdragen; elke poging om hierin tot een compromis
te komen, moet leiden tot een halfslachtige bedrijfspolitiek,
welke op den duur aan de resultaten van de betrokken
onderneming niet ten goede kan komen.
‘S-Gravenhage.
Dr. A. W. LIJIJCKX.
464
27-4-1960
tegen Frankrijk 3 pCt., Nederland 4 pCt., Italië 4,5 pCt.
en Duitsland 8,7 pCt.)
4)
.
–
Dezelfde kenmerken komen tot uiting in de ontwikke-
ling van het indexcijfer van de industriële produktie en
van de
•
export. Het indexcijfer van de industriële pro-
duktie steeg van 1950 tot 1957 in België met 32 pCt., in
Duitsland daarentegen met 104 pCt., in Italië met 77 pCt.,
in Nederland met 75 pCt. en in Frankrijk met 56 pCt.
De Verenigde Staten en Groot-Brittannië komen eniger-
mate na België met resp. 27 pCt. en 23 pCt. Terwijl het
exportvolume van 1950 tot 1957 in België toenam met
60,2 pCt., steeg het in Duitsland met
235,7
pCt., in Neder-
land met 86,3 pCt., in Italië met 69,6 pCt. en in de Ver-
enigde Staten met 68,5 pCt. Alleen de uitvoer van Frank-
rijk (39,1 pCt.) en van Groot-Brittannië (14,2 pCt.) bleven
aanmerkelijk beneden het
»
Belgische niveau ).
Voornaamste oorzaken van de relatieve
stagnatie der Bel-
gische economie.
De relatieve stagnatie van de Belgische economie is in
hoofdzaak aan financiële redenen alsmede aan de ontwikke-
ling van de economische structuur ‘an België toe te schrij-
ven.
Financiële oorzaken.
Van 1950 tot 1957 vertoonde de betalingsbalans van
de Belgisch-Luxemburgsè Economische Unie dodrgaans
een positiefsaldo. Het totaal van de saldi voor genoemde
jaren bedroeg fr. 13,0 nird. Dit gunstige resultaat vloeide
vooral voort uit een positieve export van goederen en
diensten ten bedrage van fr.
35,5
mrd. en uit de repatriëring
van overhêidskapitaal (fr. 13,2 mrd.). Daarentegen werd
»fr. 32 mrd. particulier kapitaal, inzonderheid in de minder
ontwikkelde landen, belegd
6).
Sommige economisten hebben betoogd, dat de finan-
ciële ontwikkeling in België gedurende de beschouwde
periode gekenmerkt werd door een ,,relatieve” deflatie
7)
t.o.v. de rest van de wereld, rn.a.w. dat de nationale beste-
dingen niet in dezelfde mate toenamen als het nationaal
produkt en de export, zodat nôodzakelijkerwijze een over-
schot op de betalingsbalans ontstond. Deze kenmerken
worden door de hieronder volgende cijfers bevestigd. Van
1950 tot 1957 nam de export gemiddeld per jaar toe met
8,8 pCt., de import slechts met 7,1 pCt. De toeneming
van de binnenlandse bestedingen was veel geringer, t.w.
3 pCt., terwijl het bruto nationaal produkt met 3,4 pCt.
per jaar steeg. Vergelijkt men het jaar 1957 met 1950, dan
komt genoemde tendens nog beter tât uiting: de export
steeg met 89 pCt., de import met 48,2 pCt., de binnen-
landse bestedingen namen toe met 19,6
»
pCt. en het’ bruto
nationaal produkt groeide met 24,8 pCt.
Het deflatoire karakter van de Belgische economie t.o.v.
het buitenland blijkt ook uit de ontwikkeling van de index
O.E.C.E. ». ,,L’Europe d’aujourd’hui et en 1960″, Paris 1957.
Bulletins statistiques de l’O.E.C.E., statistiques générales,
februari, no. 2,
1959.
Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting van de
Nationale Bank van België.
Groupe d’études de la comptabilité nationale: ,,La Belgique
â l’aube du marché commun”, Cahiers économiques de Bruxel-
les, oktober, no. 1, 1958; A. Lamfaliiss’: ,,Essai sur la croissance
économique et la balance des paiements de la Belgique: 1948-
1957″, Bulletin de l’Institut de Recherches Economiques et
Sociâles de l’Université de Louvain, no. 2,
1959.
der prijzen van het
4
bruto nationaal produkt der onder-
schèidene landen. Voor Duitsland steeg deze index van
1950 tot 1957 met 71,8 pCt., voor Italië met 47,6 pCt.,
voor Nederland met 38,6 pCt., voor Frankrijk met 37,8
pCt., voor de Verenigde Staten met 31,4 pCt., voor België
met 24,2 pCt. en voor Groot-Brittannië met 19,2 pCt.
België komt dus slechts op de zesde plaats en wordt voor-
afgegaan door alle andere E.E.G.-landen, alsmede door
de Verenigde Staten. Het enige land met een geringere
prijsstijging is Groot-Brittannië; de economische ontwikke-
ling in dat land vertoont trouwens vele gemeenschappelijke
aspecten niet die in België
8).
Terwijl het indexcijfer van het bruto nationaal produkt
van 1950 tot 1957 met 51,1 pCt. steeg, namen de beschik-
bare monetaire middelen slechts met 28,2 pCt. toe. Deze
percentages tonen aan, dat de Belgische economie deflatoir
georiënteerd is, niet alleeii t.o.v. het buitenland maar ook
in binnenlands verband. De vraag kan nu worden gesteld
naar de herkomst van deze ,,absolute” en ,,relatieve”
deflatie in België. Het antwoord dient voornameljk te
worden gezocht bij:
de monetaire wetgeving;
de ontwikkeling van het sparen en van de investe-
ringen in België vergeleken met het buitenland.
Ad 1.
Ingevolge de neiging van de Belg om nagenoeg 50 pCt.
van zijn beschikbare middelen in bankpapier aan te houden,
kunnen onder gegeven omstandigheden de bankdeposito’s
slechts toenemen, indien de geldhoeveelheid stijgt
9).
De
vermeerdering van de geidhoeveelheid wordt echter beperkt
door verschillende wettelijke bepalingen, resp. reglemen-
ten, zoals de conventie volgens welke de Nationale Bank
van België niet meer dan fr. 10 mrd. aan voorschotten
mag verstrekken tot financiering van de Schatkist, indien
deze, ingevolge speciale omstandigheden, niet aan haar
verplichtingen kan voldoen
10),
de verplichte kasvoorraad
in goud of deviezen bij de Natiönale Bank van België ten
bedrage van 33 pCt. van de verbintenissen op zicht
11),
het
stelsel van de liquiditeits- en thesauriecoëfficiënten bij de
banken, waarbij deze verplicht zijn 60 â 65 pCt. van de
beschikbare middelen in openbare fondsen te beleggen. De
jongste wijziging van het stelsel der bankcoëfficiënte’n im-
pliceert daarenboven dat het Rentenfonds een gedeelte van
de in omloop zijnde geldmiddeleh kan afromen, zodat ook
langs deze weg deflatoir kan worden opgetreden
12).
In verband met deze institutionele middelen tot. beveili-
ging van de muntstabiliteit dient echter te worden aange-
stipt, dat de ,,relatieve” deflatie niet slechts moet worden
toegeschreven aan het gemis aan soepelheid van het aan-
bod van krediet, maar ook aan het feit dat o.a. de vraag
Bulletins statistiques de l’O.E.C.E., statistiques générales,
januari, no. 1, 1959, blz. 99.
Zie: ,,Les conditions monétaires de l’expansion fondamen-
tale de l’économie beIge” in Bulletin économique de la Banque
de Bruxelles, februari 1959, blz. 6.
Conventie afgesloten tussen de Staat en de Nationale
Bank van België op 14 september 1948, goedgekeurd door de
Ministerraad, Staatsblad van 18 september 1948, gewijzigd door
de Conventie van 15 april 1952.
Koninklijk Besluit. van 1 oktober 1957, houdende goed-
keuring van in de statuten van de Nationale Bank van België
.aingebrachte wijzigingen, Belgisch Staatsblad van 17 oktober
1957.
.
P. Frantzen: ,,De financiële politiek van de regering”,
Standpunten, nrs. 516, 1957.
27-4-1960
– .
465
II
naar krediet enigszins achter bleef
13)
Ondanks genoemde
rigide monetaire regelingen beschikt het bankwezen im-
mers over kredietmogelijkheden, welke de Overheid niet
volledig beheerst. De meeste banken beheren een porte-
feuille (schatkistcertiflcaten, obligaties enz.) buiten de van
overheidswege vastgestelde coëfficiënten, en hebben her-
disconteringsmogelijkheden welke niet volledig werden
uitgeput. Een en ander zou een geringe additionele krediet-
verstrel&ing aan de . particuliere sector
mogelijk
hebben
gemaakt. Het feit, dat deze sector hiervan – behoudens
in 1951 en in 1956 – 1957 – geen gebruik maakte, toont
aan dat de vraag naar krediet niet alle mogelijkheden heeft
benut. Deze vaststelling wordt bevestigd door de ontwikke-
ling van het sparen en van de investeringen gedurende
dezelfde periode.
Ad 2.
Teneinde de verhouding tussen de besparingen en de
investeringen in de onderscheidene sectoren te meten,
werden zgn. ,,financiële saldi” (het verschil tussen de inves-
teringen en de besparingen per sector) berekend. Onder-
staande tabel toont aan, dat de sector ,,ondernemingen”
een negatief financieel saldo heeft van fr. 162,1 mrd. Dit
betekent, dat de ondernemingen gemiddeld fr. 20,3 mrd.
per jaar tekort hadden om hun investeringen uit eigen
middelen te dekken. Gemiddeld bedroegen de jaarlijkse
bruto-investeringen fr. 67,3 mrd.; nagenoeg 70 pCt. van
dit bedrag werd verkregen uit afschrijvingen en ingehouden
winsten. Dit percentage ligt aanmerkelijk hoger dan in
de meeste industrielanden.
Financiële saldi in de Belgische economie
14)
(totaal over 1950 t/m 1957; in mrd. fr
.)
Ondernemingen
Staat
Partij-
Kapitaalconsumptie
……..
360,6
51,1
.
-17,2
271,6
Totaal
376,1
33,9
Bruto vaste binnenl. kapitaal-
..
Sparen
…………………15,5
vorming
……………
510,3 103,0
27,9
a)
Voorraden
………………
Totaal
538,2
103,0
_
______
-162,1
1
-69,1
271,6
Financieel saldo
Aan de rest van de wereld werd
netto geleend
271,6
-(162,1
+ 69,1).40,4.
a) Het totaal bedrag van de voorraden werd in de sector ,,ondernemingen”
opgenomen.
Tegenover deze betrekkelijk geringe behoefte aan finan-
cieringsmiddelen staat het aanzienlijke, positieve finan-
ciële saldo in de sector ,,particulieren” t.w. fr. 271,6 mrd.
Dit bedrag zou in feite nog vermeerderd dienen te worden
met het spaarsaldo van de sociale verzekering, dat in het
financieel saldo van de sector ,,Staat” is begrepen. Bedoeld
spaarsaldo bedroeg fr. 26,3 mrd., zodat het spaarsaldo
in de particuliere sector op ca. fr. 300 mrd. kan worden
geraamd
15)
Aangezien het financieel saldo van de Staat
fr.- 69,1 mrd., d.i. gemiddeld fr. – 8,6 mrd. per jaar,
bereikte, ondanks de positieve aanbreng van de sociale
verzekering, is de ,,relatieve” deflatie geenszins aan deze
sector toe te
schrijven,
maar aan de discrepantie tussen
A. Lamfalussy, op. cit., blz.
56
e.v.
Groupe d’études de la comptabilité nationale: ,,Dix années
de comptabilité nationale
1948 –
1957″,
Cahiers économiques
de Bruxelles, oktober, nr.
1, 1958,
blz.
.18/19.
Opgemerkt dient te worden, dat de belangrijke spaar-
vorming in het kader van de verzekering tegen arbeidsongevallen
door de ,,Groupe d’études de la comptabilité nationale” in het
sparen der particulieren is begrepen.
de aanzienlijke binnenlandse particuliere besparingen en
de relatief te geringe investeringen in de sector ,,onder-
nemingen”.
Deze tendenties komen ook
bij
internationale verge-
lijking naat voren. België had over de jaren 1950 – 1957
gemiddeld een spaarquote van particulieren van
9,5
pCt.,
Frankrijk van 8,1 pCt. Daarna volgden de Verenigde
Staten met 7,4 pCt., Nederland met 6,1 pCt., Duitsland
met
5,9
pCt. en Groot-Brittannië met niet meer dan
5,5
pCt.
De gemiddelde investeringsquote
16)
voor deze jaren was
voor Duitsland 24,1 pCt., gevolgd door Nederland met
20 pCt., de Verenigde Staten met 15,3 pCt., België met
14,7 pCt., Frankrijk met 13,9 pCt. en Groot-Brittannië
met 11,4 pCt. Rekening houdend met de goeddeels gelijk-
aardige ‘economische structuur van Duitsland, Nederland
en België, kan worden verwacht dat de eerstgenoemde
twee landen in het kader van de E.E.G. steeds geduchter
concurrenten zullen worden.
De ontwikkeling van de economische structuur van België
Zoals bekend, kwam België, economisch gesproken,
minder geschonden uit de oorlog dan de omringènde lan-
den. Ondanks deze voordeliger p6sitie kon België
zijn
eco-
nomische voorsprong niet behouden.. Van 1950 tot 1957
wordt, de ontwikkeling van de structuur van de uitvoer
van industrieprodukten van West-Europa en de Verenigde
Staten gekenmerkt door belangrijke stijgingen in de metaal-,
de uitrustings- alsmede de transportmiddelennijverheid, ter-
wijl de cIemische industrie op hetzelfde niveau blijft en de
diverse industrieën alsmede de textielnijverheid een aan-
zienlijke achteruitgang vertonen. Laatstgenoemde nijver
–
heid liep vooral terug als gevolg van de oprichting van
textielbedrijven in de minder ontwikkelde landen.
Mede ingevolge de hierboven uiteengezette financiële
oorzaken bleef de structuur van de Belgische economie
en derhalve ook van de export, vergeleken met véôr de
oorlog, nagenoeg
ongewijzigd,
zodat alleen het metaal-
bedrijf en de uitrustingsnijverheid door bedoelde algemene
tendenties gunstig werden beïnvloed. De transportmiddelen
(lokomotieven, trams enz.), welke door België worden
geproduceerd, namen in verhouding minder uitbreiding
dan de voertuigen (auto’s enz.), voortgebracht in andere
landen, o.a. als gevolg van de buitenlandse politieke be-
lemmeringen om naar bepaalde collectivistische landen te
exporteren. De ‘textielindustrie ondervond niet alleen de
weerslag van de internationale terugloop, maar stond daar-
enboven vooi een belangrijk kostenprobleem, o.a. voort-
vloeiend uit haar versnipperde structuur. Dit laatste was
ook de oorzaak van het feit dat de chemische industrie
relatief enigszins achteruit ging.
Aangezien de totale export van België in mindere mate
steeg dan die van zijn belangrjkste’concurrenten, kan wor-
den geconcludeerd, dat de vooruitgang van het metaal-
bedrijf alsmede van de uitrustingsmjverheid de achter-
uitgang öf stagnatie van de andere sectoren niet kon com-
penseren.
De investeringsquote werd verkregen door bërekening van de verhouding van de ondernemingsinvesteringen tot de
totale binnenlandse bestedingen. Opgemerkt zij, dat de samen-
stelling van de onderscheidene basissectoren van de nationale
jaarrekeningen in de beschouwde landen niet altijd overeen-
stemt. Voor Duitsland en de Verenigde Staten bijv. werden be-
paalde openbare instellingen bij de sector ,,ondernemingen”
gevoegd, waar deze in België in de sector ,,Staat” zouden zijn
ondergebracht. Dit verschil in werkmethode schijht evenwel
niet van aard om de conclusies grondig te beïnvloeden.
466
.
27-4-1960
(Advertentie)
met óén aandeel
‘Vereenigd. Bezit van
1894′
hebt U 175 ijzers in .het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van. 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over meer dan 175 fondsen
beperkt het risico. Bovendien bestaat goede kans, dat
Uw bezit in waarde vermeerdert.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
(
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
Enige suggesties voor het voeren van een efficiënte econo-
mische politjek.
Uit het voorgaande bleek, dat de relatieve achteruitgang
van België niet zozeer in een onvoldoende spaarzin, maar
vooral in een ontoereikende investeringsgeneigdheid van
de particuliere bedrijven moet worden gezocht. Het inves-
teringspeil moet dan ook aanzienlijk worden opgevoerd,
wil België door de andere Westersé landen niet volledig
worden
voorbijgestreefd.
Hiertoe kunnen verschillende
middelen worden aangewend.
Terwijl van 1950 tot 1957, zoals in het begin van dit
artikel reeds vermeld, het overschot van de lopende trans-
acties op de betalingsbalans fr.
35,5
mrd. beliep, werd
fr. 32 mrd. particulier kapitaal geëxporteerd. De vraag
kan nu worden gesteld, of deze aanzienlijke kapitaal-
afvloeiing van nationaal economisch standpunt uit gezien
verantwoord is. Indien dit belangrijke bedrag gedeeltelijk
in België was geïnvesteerd, zou de betalirgsbalans welis-
waar een geringer positief saldo hebben vertoond, maar
het nationaal produkt zou aanmerkelijk groter en België’s
concurrentievermogen veel gunstiger zijn geweest. De be-
langrijke afvloeiing van Belgisch kapitaal doet trouwens
paradoxaal aan, indien bedacht wordt dat vn overheids-
wege een politiek gevoerd wordt tot aantrekking van buiten-
lands – in het bijzonder van Amerikaans – kapitaal.
Hierbij wordt o.a. uit het oog verloren, dat buitenlandse
investering tevens politieke afhankelijkheid kan meebren-
gen, met alle nadelen van dien.
De investeringen in de particuliere sector kunnen even-
eens worden gestimuleerd door de oprichting van een in-
vestment trust met publiekrechtelijk statuut. Een derge-
lijke instelling biedt het voordeel, dat zij op het vertrouwen
kan rekenen van de kleine spaarders, die doorgaans afkerig
staan tegenover risicodragende beleggingen, zelfs door
middel van een particuliere beleggingsmaatschappij. Daar-
enboven zij erop gewezen, dat de beleggingen van parti-
culiere investment trusts niet noodzakelijk de binnenlandse
kapitaalvorming vergroten. Eind 1958 hadden deze
fr. 2.894,1 mln, belegd, waarvan fr. 1.958,6 mln, in het
buitenland en slechts fr.
935,5
mln, in België. Tevens moe
worden vermeld, dat de meeste dezer investment trusts door
banken werden opgericht, hetgeen de zozeer bekritiseerde
invloed van de holdings op het bedrijfsleven nog vergroot.
Een openbare beleingsmaatschappij zou eveneens kun-
27-4-1960
nen worden belast met de belegging van dat gedeelte van
de fondsen der sociale verzekeringsinstellingen alsmede van
de institutionele beleggers in het algemeen, dat in de risico-
dragende sfeer kan worden belegd. Aldus zouden de be-
langrijkste bezwaren tegen belegging in aandelen door
bedoelde instellingen wegvallen en zou het des te ge-
makkelijker zijn de investefingen planmatig te oriënteren.
Particuliere beleggingsmaatschappijen beleggen door-
gaans in bestaande ondernemingen. Wenst men bepaalde
ondernemingen in bepaalde streken, op te richtén, dan lijkt
daarenboven een openbare investeringsmaatschappij nood-
zakelijk. Deze zou een belangrijke suppletoire rol kunnen
spelen.
Aangezien ca. 50 pCt. van de beschikbare middelen der
particulieren zouden worden opgepot, ware het eveneens
wenselijk, door een adequate publiciteitscampagne en het
éventueel verstrekken van materiële voordelen, bedoelde
middelen vlot te krijgen.
Een andere belangrijke hervorming, welke meer en meer
noodzakelijk blijkt met het oog op ‘s lands economische
expansie en vooral op de cônjunctuumivellering, betreft
de monetaire wetgeving. Het huidige stelsel van bank-
coëfficiënten houdt onvoldoende rekening met de stand
van de conjunctuur. Deze coëfficiënten zijn thans te rigide;
zij zouden moeten fluctueren met de concrete economische
ontwikkeling. Ook de verplichte kasvoorraad in goud of
deviezen bij de Nationale Bank van België, ten bedrage
van 33 pCt. van de verbintenissen op zicht, werkt ver-
starrend en moet bovendien als een steriele belegging
worden beschouwd.
Een gezonde overhêidspolitiek streeft naar evenwicht
tussen produktie en consumptie, tussen prijzen en tewerk-
stelling, tussen sparen en investeren, en in dit verband
vormt de vigerende monetaire wetgeving eerder een rem-
mend dan een stimulerend element.
Bedoeld evenwicht kan slechts tot stand wor’den
gebracht, indien de Overheid over nauwkeurige informa-
ties omtrent de economische realiteit beschikt. Dit betekent
o.a. de noodzaak van het opstellen van nationale econo-
mische rekeningen, hetgeen het voorhanden zijn van het
vereiste statistische materiaal impliceert. Een en ander
vergt grondige voorbereidende studie, ‘öor het welslagen
waarvan o.a. een goede verstandhouding tussen alle sec-
toren van ‘s htnds economie een essentiële vereiste is.
nrussel.
Dr,
1′,
FRANTZEN.
467
Bij het bekend worden van de definitieve cijfers
over het, jaar 1959. zal blijken, dat het afgelopen
jaar alle voorgaande produktierecords van het levensverzekeringbedrijf o’ overhjigende wijze
zal hebben gebroken. Het ontwikkelingstempo is
in 1959 in vergelijking
tot 1958
zelfs meer dan
verdubbeld. Tot de sterk vergrote produktie heeft
een complex van
factoren bijgedragen, o.a. het
gunstige economische klimaat
van ons land, het
hoge peil van de werkgelegenheid, het veidwin-
nende inzicht
dat het – met het oog
on
de grote
financiële belangen die daarbij op het spel staan –
nodig is voor het toekomstig bestaan doeltreffende
voorzieningen in het leven te roepen, een per
1 juli 1959 ingevoerde en ten voordele van de
‘verzekerden
werkende wijziging
in de berekening
van de premies voor nieuwe op individueel tarief af te sluiten verzekeringen en de per 1 september
1959 door het levensverzekeringbedrijf geopende
gelegenheid zowel reeds lopende verzekeringscon.
tracten als nieuwe individuele polissen te comple-
teren met de dekking van een viertal risico’s, die
onder de titel ,,pakketverzekering” bij het publiek
is geïntroduceerd.
Lèvensverzekering
in 1959
Produktie.
De verwachting, dat na het jaar van de bestedingsbeper-
king (1957) en het jaar van het beginnend economisch
herstel (1958), de produktie aan nieuwe verzekeringen in
het jaar, dat door een sterk opgaande conjunctuur werd
gekenmerkt
(1959)
een hoog peil zou bereiken, is volledig
bewaarheid. Blijkens de cijfers, die door het Centraal
Bureau voor de Statistiek met betrekking tot de uitsluitend
hier te lande bij de binnen- en buitenlandse maatschappijen
tot stand gekomen nieuwe individuele en collectieve ver-
zekeringen zijn gepubliceerd, is in 1959 voor een record-
bedrag van f.
4.516,3
mln, aan nieuwe posten ingeschreven.
Daarbij dient te, worden aangetekend, dat aan dit cijfer
een zeer ‘oorlopig karakter fnoet worden toegekend. De
ervaring leert, dat als gevolg van correcties, die pas veel
later in het.jaar bekend worden, het definitieve eindcijfer
een veel hoger bedrag pleegt aan te wijzen. Zo werd bijv.
voor 1957 aanvankelijk een binnenlandse produktie van
f.. 3.934 mln. opgegeven, dat naderhand moest worden
herzien in een definitief totaal van f. 4.182 mln., derhalve
bijna f. 250 mln. hoger. Tën aanzien van 1958 geldt iets
dergelijks. Als voorlopig eindresultaat stond een bruto-
vooruitgang van f. 4.114 mln, genoteerd, dochnadat aller-
lei correcties waren verwerkt
becijferde
men een totaal
van f. 4.432 mln., wat bijna f. 320 mln. meer’is.
Wij
geloven
aan de voorzichtige kant te blijven, wanneer wij, mede in
het licht van de stijgende belangstelling welke allerwegen
voor het contractueel sparen met behulp van de levens-
verzekering gedurende het jaar 1959 aan de dag is getreden,
het ‘vermoeden uitspreken, dat, de toevoer aan nieuwe ver-
zekeringen uiteindelijk
f.
300 á 400 mln. hoger ‘zal liggen
dan de zeer yoorlopige cijfers thans aangeven.
Dit vermoeden vindt steun in de produktiecijfers, die
op de eerste 1f manden van 1959 betrekking hebben en
yîèl als d,finitief zijn te beschouwen. In de periode van
1 januari tot en met, 30 november 1959 kwam volgens de
•
door het C.B.S. verstrekte’gegevens voor een totaal bedrag
ati f. 3.8,97 min aan nieiwe’ ierzekeringen tbt stand, waar-
mdè ‘het in dezelfdë tijd ee”n jaar eerder bereikte resultaat
van f. 3.544 mln, met ruim f. 350 mln, werd overtroffen.
Procentueel betekent dit een toeneming met rond 10 pCt.
In aanmerking nemende, dat de maand december voor
het levensverzekeringbedrijf altijd een hausseperiode is
waarin de stroom van aanvragen met het oog op de nog
in het lopende jaar te realiseren lïjfrentepremie-aftrek
steeds rijkelijk vloeit en er geen enkele aanleiding bestaat
e veronderstellen, dat december
1959
op deze regel een
uitzondering zal vormen, is dit een reden te meer voor de
versachting, dat 1959 alle ‘voorgaande produktierecords
op overtuigende wijze zal breken.
Wanneer voor het treffen van een aanvaardbare verge-
lijking tussen 1958 en
1959
voor deze jaren de voorlopige
produktiecijfers als uitgangspunt worden gekozen, zien wij
‘tegenover een aanwas van nieuwe verzekeringen van
f.4.114,4 mln, in 1958 een produktie van f.
4.516,3
mln
in het afgelopen jaar staan. Dit komt neer op een produktie-
surplus van f. 401,9 mln, of bijna 10 pCt. Aangezien het
op deze grondslag berekende groeipercentage in ‘1958 ten
opzichte van 1957 slechts 4,6 pCt. bedroeg, is in 1959 het
ontwikkelingstempo in vergelijking tot 1958 derhalve meer
dan verdubbeld!
Tot de sterk vergrote produktie heeft een complèx van
allerlei factoren bijgedragen, o.a. het gunstige economische
klimaat van ons land, het hoge peil van de werkgelegen-
heid, het veidwinnende inzicht, dat het met het oog op de
grote financiële belangen, die daarbij op het spel staan,
nodig is voor het toekomstig bestaan doeltreffende voor-
zieningen in het leven te roepen, een per, 1 juli
1959
inge-
voerde en ten voordele van de verzekerden werkende wijzi-
ging in de berekening van de premies voor nieuwe op
individueel tarief af te sluiten verzekeringen en ,,last but
not least” de ingaande 1 september 1959 door het levens-
verzekeringbedrijf geopende gelegenheid zowel reeds lopen-
de verzekeringscontracten als +ieuwe individuele polissen
te completeren met de dekking van een viertal risico’s,
die onder de titel ,,pakketverzekering” bij het publiek is
geïntroduceerd. In navolging van wat
bij
sommige buiten-
landse’ instellingen reeds usance was, kan men sindsdien
ook
bij
de Nederlandse maatschappijen van levensverzeke-
468 ‘
.
‘
27-4-1960
ring een interessante additionele verzekering op de moeder-
polis sluiten, welke in grote lijnen omvat:
a. een extra kapitaaluitkering bij dood door een ongeval;
b een extra’ kapitaaluitkering in geval van blijvende
algehele invaliditeit;
/
een extra kapitaaluitkering bij overlijden na een lang-
durige ziekte en
extra-rente-uitkeringen van 10 pCt. per jaar van het
verzekerde kapitaal, ingaande na overlijden van de
weduwe van de verzekerde.
Reeds enkele jaren bestond de mogelijkheid in een aan
de hoofdpolis gekoppelde verzekering vast te leggen, dat
bij overlijden, veroorzaakt door”een ongeval,’ een dubbele
uitkering van het verzekerde bedrag zou plaatsvinden.
Dekking van dit ongevallenrisico vormt tegenwoordig een
onderdeel van het ,,pakket”, waarvan de samenstellende
bestanddelen thans een geheel vormen en waarvoor,
enkele beroepen uitgezonderd, een bescheiden uniforme
premie wordt berekend van slechts f.
2,50
per jaar.
Voor degenen, die menen daaraan voldoende te hebben,
is overigens de gelegenheid blijven openstaan hun polis
alleen uit te breiden met de dekking van het ongevallen-
risico. Aparte dekking van de overige tot het ,,pakket”
‘behorende risico’s is evenwel niet mogelijk. Opgemerkt
dient nog te worden, dat slechts die individuele verzeke-
ringscontracten voor een aanvullende• pakketverzekering
in aanmerking komen, waarvan het verzekerde kapitaal
ten minste f. 10.000 groot is of volgens’ welke een levens-
lang weduwenpensioen van minimaal f. 1.000 per jaar is
.verzekerd. Collectieve verzekeringen vallen niet in de ter-
men voor pakketdekking.
Het lanceren van deze nieuwe verzekeringsmogelijkheid
is te beschouwen als een streven ,van het levensverzekering-
bedrijf om de verzekerden op aantrekkelijke condities
een zo compleet mogelijke financiële zekerheid te bieden
ten aanzien van de verschillende risico’s (overlijden, onge-
val, ziekte, invaliditeit), waaraan zij bloot staan. Daarmede
is in de historie van het’ Nederlandse levensverzekering-
wezen een nieuwe ontwikkeling ingeluid. De toekomst zal
moeten leren, of de nieuwe verzekeringscombinatie een
zodanige opgang zal maken, dat zij op den duur als een
van’zelfsprekend iets aan de h6ofdverzekering zal worden
verbonden.
Een nadere analyse van de produktie-ontwikkeling ge-
durende 1959 aan de hand van de van maand tot maand
geboekte resultaten toont aan, dat in vergelijking tot de
overeenkomstige perioden een jaar eerder er tien maanden
zijn geweest waarin de produktie op een hoger niveau lag.
Twee maanden, nl. augustus en oktober, vormen een uit-
zondering. In die perioden bleef de produktie onder die
van 1958, zonder dat precies is aan te geven aan welke
oorzaken deze inzinking moet worden toegeschreven. Wel
valt het op (zie tabel 1), dat zowel september als november
1959 ten opzichte van dezelfde maanden in 1958 een extra
groot verschil ten gunste van 1959 laten zien, zodat ver-
moedelijk de administratieve verwerking van een deel van
de in augustus resp. oktober
1959
tot stand gekomen
verzekeringen eerst in september resp. november d.a.v.
heeft plaats gevonden.
Bézien wij de produktiecijfers kwartaalsgewijze ten op-
zichte van de vergelijkbare perièden in 1958 dan valt als
opmerkelijk feit te memoreren, dat, wat nog’nimmer eerder
is ,voorgekomen, in
1959 elk
kwartaal een produktie van
meer dan f. 1 mrd. heeft opgeleverd. In 1958 kwam alleen
in het laatste kwartaal de produktie boven deze grens uit.
TABEL 1.
Produktieerloop 1958 – 1959
(in miljoenen guldens)
verschil
periode
1958
1959
1959 t.o.v.
1958
januari ………………….
…284,7
‘324,5
+
39,8
februari …………………….313,9
344,7
+
30,8
maart …………….. . …..
-.
332.8
350,7
+
17,9
le kwartaal
………………
…
931,4
1.019,9.
+
88,5
april
…………………….
..313,0
346,7 –
+
33,7
mei ……………………..
..289,0
326,7
+
37,7
juni ……………………..
..323,0
364,4
+ .41.4
2e kwartaal
……. . ………..
…
925,0
1.037,8
+
112,8
juli ……………………….
..305,9
339,5
+
33,6
augustus
…………………..35)7
315,5
– 36,2
september …………………
..301,7
392,0.
. + 90,3
3e kwartaal
………………..
959,3
1.047,0
+
87,7
oktober …………………….372,1
357,7
– 14,4
november ………………….355,7
434,3
+ 78,6
december …………………
..570,9
619.6
+ 48,7
4e kwartaal
………………..
1.298,7
1
1.411,6
+ 112,9
jaartotaal ………………….4.114,4 a)
4.516,3 b)
+ 401,9,
Definitief totaal f. 4.432 mln.
1-let liefinitieve eindcijfer ligt naar schatting f. 300 il 400 mln. hoger.
Bro,,:
Produktiestatistiek CBS.; uitsluitënd binnenland; voorlopige cijfers.
Als over
‘
enige tijd de, herziene december-cijfers lekend
zijn geworden zal ongetwijfeld blijken, dat in de laatste
maand van 1959 zelfs voor een bedrag van meer dan f. 1,5
mrd. aan nieuwe posten werd ingeschreven.
Verdeeld over de drie hoofdbranches kapitaal-,, rente-
en volksverzekeringen blijkt evenals in 1958 de produktie
aan renteierzekeringen in 1959 het grootst te zijn.geweest’,
doch terwijl het verschil tussen de kapitaal- en renteverze-
kering’ in 1958 slechts f. 50 mln. ten gunste van laatstge-
noemde bedroeg, is dit verschil in 1959 tot bijna f. 245 mln.
uitgelopen. Er valt ,hier een duidelijke accentverschuiving
in de richting van de renteverzekering, derhalve van inko-
mensvorming, te onderscheiden. Daaraan is de verdere
uitbreiding welke de collectieve sector van het bedrijf,
waaronder de personeelsvoorzieningen in de vorm van
oudedags-, weduwen- en wezenpensioenen ressorteren,
heeft ondergaan, uiteraard niet vreemd. Ongeveer 75 pCt.
van het produktie-excedent heeft de renteverzekering in
1959 voor haar rekening genomen. Zoals de cijfers uit
tabel 2 aantonen lag de binnenlandse produktie in elk yan
déze beide branches in 1959 voor het eerst boven de f. 2
mrd. Bij de volksverzekering lag de produktie op een iets
lager peil dan in 1958.
TABEL 2.
‘
Produktie per branche
verschil
1958
1959
1959 t.O.v.
1958
1959
Branche
1958
(in mln. gld.)
(in pCt. van hel
totaal)
Kapitaalverzekerin-
gen
………..
1.901,6
2.009,5
‘
+
107,9
46,2
44,5
Renteverzekeringen
(gekapitaliseerd
door
vermenig-
..
–
vuldiging niet 10)
1.951,8 2.253,1
+
301,3
47,4
49,9
volksverzekeringen
261,0
253,7
–
7,3 6,4 5,6
Totaal
…………
4.114,4
4.516,3
+
401,9
100,0 100,0
Bron:
Produktiestatistiek CBS.; uitsluitend binnenland; voorlopige cijfers.
Premie-ontvangsten.
Blijkens de gegevens, die in de vier over
1959
verschenen
27-4-1960
.
‘
469
kwartaa1ovezichten – ,,De Telstrook” – door de Voor-
lichtingscommissie uit het Levensverzekeringbedrijf met
betrekking tot de gang van za1en bij het binnenlandse
bedrijf zijn gepubliceerd, hebben de gezamenlijke maat-
schappijen gedurende 1959 een bedrag van f. 860,9 mln.
aan premies
(mci.
koopsomstortingen) ontvangen, hetgeen
een vooruitgang van f.
56,7
mln, of 7 pCt. in vergelijking
tot
1958
betekent. Hieruit valt een toenemende waardering
voor het sparen door middel van de levensverzekering
af te leiden, een symptoom, dat juist in deze tijd, waarin
bij herhaling wordt gepleit voor bezitsvorming langs de
weg van het systematisch sparen, bijzonder verhéugend
mag worden genoemd.
Uitkeringen.
Met de uitbreiding van het levensverzekeringbedrijf zijn
ook de verrichte uitkeringen in omvang toegenomen. Ver
–
geleken met een jaar eerder werd in
1959
gemiddeld f. 10
mln, per maand
meer
uitbetaald. Aan de rechthebbenden
kwam in totaal f. 259,4 mln. ten goede tegenover f. 237,3
mln, in 1958. Hoe en voor welke doeleinden de uitgekeerde
bedragen door de polishouders zelf resp. de door hen aan-
gewezen begunstigden zijn aangewend, is niet bekend.
Doch als vaststaand kan worden aangenomen, dat zij in
belangrijke mate hebben bijgedragen om onnoemelijk veel
gezinnen op de oude dag of na overlijden van de kostwinner
voor materiële zorg te vrijwaren, . het aantal bestedings-
mogelijkheden te vergroten en de financiering van bijv.
een universitaire studie, de aankoop van een eigen huis
d.e. te realiseren.
TABEL 3.
Uitkeringen aan polishouders en begunstigden
1958
1959
Uitkering
in mln,
in pCt
–
1
in mln.
in pCt.
guldens
guldens
1
wegens overlijden
…
41,0
1
17,3
45,1
1
17,4
op de sfloopdsta
90,3
1
38,0
100,0
1
38,6
aan
diverse
vormen
van
rente
……..
106,0
1
44,7
114,3
1
44,0
totaal
…………..
..
237,3
l
100,0
259,4
1
100,0
Bron:
,,De Teistrook”, kwartasloverzichten van de Voorlichtingscommissie
uit het Levensverzekeringbedrijf.
Ofschoon het aaneboden risico pas dan door de maat-
schappijen wordt aanvaard, nadat gebleken is, dat daar-
tegen uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, kwa-
men er in
1959
toch nog
4.056
polissen tot uitkering wegens
overlijden van de betrokken verzekerden binnen 2 jaar
na ingang van de polissen. De maatschappijen ontvingen
op deze pblissen f. 460.599 aan premies, doch de uitkerin-
gen, die zij hebben te verrichten, vertegenwoordigen een
waarde van f. 6.336.496, d.i.
bijna 14x zoveel.
De risico-
dragende functie van de levensverzekeringmaatschappij
wordt met deze sprekende cijfers nog eens duidelijk geïllu-
1
streerd.
TABEL 4.
Door overlijden binnen 2 jaar vervallen polissen
Uitkeringen
Premie-
in veelvoud
Jaar
Aantal
o
in
‘
van de
poissen
, guldens
in guldens
premie.
ontvangst.
1955
……………
4.685
262.192
3.535.273
13,5
1956
……………
4.737
368.916
4.691.316
12,7
1957
……………
4.579
420.865
1
5.384.069
12,8
1958
……………
4.205
347.120
1
5.668.765
16,3
1959
……………
4.056
460.599
6.336.496
13,8
Vermeldenswaard is nog, dat het aantal uitkeringen
door de maatschappijen van levensverzekering, gedaan
wegens overlijden van de verzekerden door een ongeval,
ten opzichte van 1958 in het afgelopen jaar een sterke stij-
ging te zien geeft. In 1959 werden 818 gevallen geregi-
streerd, waarbij het overlijdén aan een ongeval was toe te
schrijven, tegen 657 een jaar eerder. Deze cijfers betreffen
uitsluitend uitkeringen van f. 1.000 en hoger op kapitaal-
en renteverzekeringen. Wegens overlijden door andere oor-
zaken deden zich in deze categorieën 12.165 gevallen voor
(in 1958: 8.748).
Beleggingen.
Het belegde vermogen (binnenland) heeft in de loop van
1959 de grens van f. 7,5 mrd. overschreden. Door een netto-
vooruitgang van f. 633,4 mln. is het totaal der beleggingen
van’f. 6.927,3 mln, per uitimo 1958 gestegen tot f. 7560,7
mln, per ultimo
1959.
Ingrijpende veranderingen hebben
in het beleggingspatroon niet plaatsgevonden. Op welke
wijzë de gelden zijn belegd is af te lezen uit tabel
5.
TABEL 5.
Belegd kapitaal
31 december 1958
1
31 december 1959
Beleggingsobject
in mln.
in pCt.
in mln.
in pCt.
guldens
1
guldens
1
Vaste eigendommen
495,1
7,2
547,5
7,2
1.382,4
20,0
1.534,7
20,4
592,9
8,6 675,2 8,9
Leningen op schuldbekentenis
3.609,0
52,1
3.896,0 51,5
Schatkistbiljetten en -promes-
Hypotheken
……………..
–
–
0,1
–
Effecten
………………….
Inschr. Grootboek en Schuld-
sen
……………………
reg.
……………….
613,0
8,8
657,4
8,7
Polisbeleningen
………….85,5
.
1,2
85,8
1,1
Overige beleggingen
149.4
2,1
.
164,0
2,2
Totaal
………………..
.
6.927,3
1
100
1
7.560,7
1
100
Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzichten van de Voorlichtingscommissie
Uit het Levensverzekeringbedrijf.
Voor het levensverzekeringbedrijf is de laatste van de
jaren vijftig een periode geweest van sterke groei, welke
het in brede lagen van onze bevolking levende verlangen
naar financiële zekerheid voor de toekomst tot uiting
brengt en te danken is aan het toenemende vertrouwen,
dat de levensverzekering blijkens haar veelvuldige toe-
passing in alle kringen van onze samenleving geniet. Onder
gunstige perspectieven mag het levensverzekeringbedrijf in
de jaren zestig de verdere ontwikkeling tegemoetzien.
Rotterdam.
J. B. BOOIJ.
W. P. Erasmus: Invordering van ‘s Rijks belastingen.
Fiscale
studieserie no. 2. N.V. Uitg. F.E.D., Amsterdam 1959,
197 blz., f. 6,50..
Het is ogenschijnlijk een pretentieloos werkje met toch
zeer goede kwaliteiten, het eeste over dit onderwerp dat
niet als studieboek of naslagwerk voor ambtenaren is ge-
schreven. Voor ieder leesbaar, zonder oppervlakkig te zijn:
gevolg van een zeer zorgvuldige woordkeus. Mogelijkheden
en moeilijkheden kregen beide hun deel: degenen die fiscale
betalingsproblemen moeten behandelen kunnen zich met
voldoende kennis wapenen. De positie van de fiscus –
men wordt het zich
bij
het doorlezen nog eens duidelijk
bewust — is wel een zeer sterke wanneer men haar verge-
lijkt met die van de andere crediteuren.,
Schoonhoven.
B. W. BUENK, cc. drs.
470
S
27-4-1960
Surinaamse kanttekeningen
(Eerste kwartaal 1960)
/
Uit de cijfers, welke het Algemeen Bureaü voor de Sta-
tistiek over de buiten1ndse handel verstrekt, blijkt, dat
1959 een jaar van grote activiteit is geweest. Wanneer wij
daarbij een terugblik werpen op ‘de afgelopen 25 jaar, dan
zien wij duidelijk de snelle vooruitgang. Hierbij dient te
worden aangetekend, dat de Surinaamsè gulden in die
periode een van de weinige waardevaste valuta’s is gebleven.
In de storm van de devaluaties der jaren dertig zakte de
U.S. $ van Sf. 2,50 tot Sf. 1,88, op welke koers deze tijdens
en na de oorlog onveranderd bleef staan. De Nederlandse
gulden daalde in die periode van Sf. 1 tot Sf. 0,50.
De totale buitenlandse handel van Suriname bedroeg
in 1934 Sf. 8,5 mln., in 1939 Sf. 15,8 mln.; in 1948 Sf. 63,6
mln., in 1952 Sf. 102,3 mln, en in 1959 Sf. 161,0 mln. De
ontwikkeling van de invoer gedurende de jaren 1958-1959
blijkt uit onderstaand staatje:
–
1958
1959
(in 5f. mln.)
71,4
84,9
12,9
13,8
7,2
Totaal
………………………………
w.v. levensmiddelen (SITC 1-19)
………….
.
5,3
6,5
minerale brandstoffen (31)
………….6,1
textiel en kleding (65
+
84)
………….7,4
metaal en metaalwaren (68
+
69)
5,5
7,9
machines (71
+
72)
………………
.
21,4
vervoermaterieel (73)
………..
…….
.
5,6
6,0
Ook de uitvoer steeg,
blijkens
onderstaande cijfers, be-
langrijk.
–
1958
1959
(in Sf. mln.)
61,2
76,0
w.v. produkten van agrarische bedrijven
3,0
4,3
bosbouw
…………..
‘
1,5
1,7
Totaal
……………………………….
mijnbouw (bauxiet)
48,8
60,8
voedingsmiddelenindustrie
2,9
.
3,7
kledingindustrie
0,5 0,5
houtindustrie
………….
4,5
5,0
Met uitzondering van rijst en koffie blijft ook in 1960
de exportsituatie gunstig. Dat Suriname als klant betekenis
begint te krijgen, blijkt o.a. uit de feiten, dat te Paramaribo
een agent werd benoemd van de Nederlandse Handels-
commissaris te Willemstad, Curaçao, en dat een Indiase
Technische Handelsmissie Paramaribo tot verste doel koos
bij haar, reis door Noord- en Centraal-Amerika.
Wederom werd Paramaribo opgenomen in een lijndienst
van een buitenlandse scheepvaartmaatschappij. De Viking-
Line verlengde haar vrachtdienst van New York naar Tri-
nidad tot Paramaribo.
De gereedkoming van het gemoderniseerde vliegveld
Zanderij betekende een mijlpaal in de verkeersgeschiedenis
van Suriname. De met veel festiviteiten geopende nieuwe
vlieghaven is thans de beste van de noordkust van Zuid-
Amerika ‘en een van de langste ter wereld (hoofdlandings-
baan 11.000 voet).
– In dé bouwsector blijft nog steeds grote activiteit heersen.
Naast het stationsgebouvQ op Vlieghaven Zanderj kwâmen
o.a. gereed: een nieuw Centraal Postkantoor, een – nieuw
hoofdkantoor van de OLVEH en een nieuwe confectie-
fabriek. Gegund werden de bouw van het nieuwe Lands-
hospitaal en van het Diaconessenziekenhuis, terwijl bin-
nenkort de aanbesteding te verwachten is van een touristen-
hotel en een vrijmetselaarsloge. Ook naar kleinere bouw-
27-4-1960,
werken (beneden Hf. 1 mln.) en in het
bijzonder
midden-
stands- en arbeiderswoningen blijft de vraag groot, zodat
de gehele
bouwnijverheid
goed is bezet: Het tekort aan
geschoolde en getrainde bouwvakarbeiders blijft ondanks
een intensieve scholing bestaan.
Ten behoeve van landverbeteringsprojecten heeft de
Lareco, dochteronderneming van de Nederlandse Heidé
Maatschappij, zwaar materieel aangevoerd. De werkzaam-
heden, o.a. ten zuiden-van Paramaribo, geschieden thans
in versneld tempo. Aan het Amerikaanse ingenieursbureau
Harza is een opdracht gegeven tot nadere uitwerking van
een project tot het bouwen van enige kleine stuwdammen
in de Saramacca. De door de Sarakreek Goudvelden en
Amerikaanse belangen opgerichte Surinam Development
Corporation intensiveerde haar prospecties naar andere
mineralen dan goud in het Lawa-gebied. In verband hier-‘
mede arriveerden enkele ingenieurs met modern materiaal
uit de Verenigde Staten.
Inzake de havenverbetering van Paramaribo werden wel
verscheidene besprekingen gevoerd, doch het wachten is
nog steeds op de eerste spade, die in de grond moet
worden gestoken. Intussen wordt met het stijgende haven-
verkeer het tekort aan accomodatie steeds nijpender.
Het toenemendé smokkelverkeer met Brits Guyana over
de Coran,tijn is aanleiding geweest tot een intensivering
van de douanecontrole op deze grensrivier, die zelf geheel
binnen het Surinaamse territorium ligt. Dit betreft uitslui-
tend de benedenloop, waarvan de,oevers bewocnd zijn.
Aan de bovenloop ligt nog steeds een gebied van ongeveer
10.000 kin
2
, waarvan de soevereiniteit door Brits Guyana
wordt betwist.. Reeds
bijna een eeuw worden daarover be-
sprekingen gevoerd in Den Haag en Londen, doch tot een
definitieveuitspraak blijkt men nog steeds niet te zijn ge-
komen, al heeft Suriname
duidelijk
betere grondslagen voor
zijn rechten dan zijn buurland.
Bij de Surinaamse industrie begint zich een zekere
expansiedrang temanifesteren. Voor het eerst exposeerde
een Surinaams bedrijf, de Textile Works Van Gelder, op
dé Utrechtse Jaarbeurs. Op de van 6 tot 22 mei te houden
beurs op Trinidad zal een zestal bedrijven in een door de
Kamer van Koophandel georganiseerde stand gemeen-
schappelijk hun produkten aanbieden. C. Kersten & Co.
N.V. heeft gezamenlijk met Albert Heyn een super market te
Willemstad, Curaçao, gevestigd.
Anderzijds
wordt op de
zes’de Jaarbeurs van Paramaribo in november een groter
aantal buitenlandse vertegenwoordigingen verwacht dan
voorheen. Hopelijk wijzen deze verschijnelen dp een begin
van integratie van het economisch zo versnipperde Caraïbi-
sche gebied.
Op de vlieghaven Zanderij wordt binnenkort een zgn.
.,taxfree shop” geopend. Daartoe werd door enkele win-
keliers uit Paramaribo een gemeenschappelijke N.V. op-
gericht. Reeds begint Zanderij een bekende aanloopplaats
te worden voor buitenlandse staatshoofden. In februari be-
zocht President Eisenhower onder grote belangstelling ge-
durende enkele uren dit vliegveld en arriveerde in maart
voor een kort staatsbezoek de gouverneur (Préfect) van
Frans Guyana. Eind april wordt President De Gaulle op
doorreis naar Cayènne verwacht.
471
r
Ter bevordering van de kleine nijverheid werden Tien-
jarenplanfondsen ter beschikking gesteld vr de Minister
van Economische Zaken tot het instellen van een ,,Nijver-
heidsfond”.
Gedurende 1959 ondergingen de, kosten van levens-
onderhoud een kleine, doch regelmatige
stijging.
Het in-
dexcijfer der prijzen van het levensonderhoud was over de
achtereenvolgende kwartalen 112, 112, 115, 116. De post
die daarbij de meeste zorgen baart is die .van voedings-
middelen van binnenlandse oorsprong, waarvande index
was resp. 128, 131, 136 en 139. In verband met het feit,
dat de cijfers uitsluitend worden opgenomen in de hoofd-
stad Paramaribo kan worden geconcludeerd, dat er aan
• de aanvoer het een en ‘ander hapert. De bevolking van
.Paramaribo zowel als de agrarische produktie van het
gehele land stijgen regelmatig. Wanneer wij de onderne-
mingsiandbouw, die vrijwel geheel voor de uitvoer produ-
ceert, uitschakelen, dan blijft er een veelheid van. kleine
bedrijven in de landbouw, veeteelt en visserij over, die
slechts over een zeer rudimentaire marktorganisatie be-
schikt. Veilingen zijn onbekend en het transport naar de
consumentencentra geschiedt in hoofdzaak door vele
,kleine handelaren, die slechts over een beperkt vervoers-
appâraat beschikken. Daarbij is de Centrale Markt te
Paramaribo verouderd, waarbij nog een groot deel van de
ruimte wordt gebruikt voor kleinhandel in geïmporteerde
levensmiddelen en kramerijen. Het resultaat is, dat ener
–
zijds veel produkten bederven en anderzijds de marges
van de handelaren-transporteurs ten gevolge van dit
bederfrisico en bok van de kleine omzetper bedrijf tehoog
zijn. Ook op de vismarkt,’waar de producenten zelf hun
waren langszij aanvoeren, is de marge enorm hoog. Vaak
•
wordt op dezelfde markt de vis in het klein verkocht voor
50-60 pCt. hogere prijzen dan waarvoor de visser zijn waar
ter plaatse afleverde.. . .
Het i te betreuren, dat de van overheidswege reeds lang
gepropageerde coöperatiegedachte zo weinig weerklank
vindt bij de betrokkenen. De meeste tegenwoordige han-
delaren in agrarische produkten oefenen dit als nevenbe-
drijf
uit
naast hun eigen agrarisch bedrijf en treden op als
opkoper in hun omgeving. Een reorganisatie van deze
handel, waarbij een centraal vervoer- en veilingapparaat ge-
creëerd zou moeten worden, zal vele van deze kleine
handelsbedrijfjes overbodig maken. Aangenomen dient
echter te wordén, dat een overschakeling, of liever terug-
schakeling, naar een volledig en rationeler gevoerd agrarisch
bedrijf op deii duur voor de betrokkenen meer voordeel zal
opleveren dan hun huidige bestaan. Daar voorlopig een
coöperatieve opzet tot de vrome wensen zal blijven be-
horen, dient te worden overwogen, of een of meer veiling-
en transportorganisaties op commerciële basis dan wel irj de
vorm van overheidslichamen dienen te worden geënta-
meerd. .Wat melk betreft werd reeds, besloten, dat’dit een
overheidscentrale’met pasteurizeerinrichting wordt, waarbij
leveningsplicht is vastgelegd. Ook voor vlees zal dit de aan-
gewezen weg zijn. Voor’ vis en voor landbouwprodukten
dientechter spoedig te worden overwogen, op welke wijze
de bestaande knelpunten hët best uit de weg kunnen worden
geruimd.
Gedutende 1959 steeg de kleinhandeisprijs van eieren
van gemiddeld 10 cent tot 15 cent per stuk. Een gevolg
daarvan was, dat tegen het eind van het jaar een stijgende
hoeveelheid koelhuiseieren werd geïmporteerd uit. Neder-
land en de Verenigde Staten. Toen in februari 1960 de prijs
wederom daalde tot 13 cènt (ten gevolge van het grotere
1
472
• aanbod) liep de invoer weer terug. Anders was het met de
cocosolie. De invoer van spijsoliën is sedert enige jaren ge-
contingenteerd ter bescherming van de binnenlandse pers-
olie, die van iets mindere kwaliteit is dan de geïmporteerde
geraffineerde olie, en waarvan de prijs normaal ook onge-
veer 10 pCt. lager is. Het invoercontingent heeft geen
rekening gehôuden met het stijgend verbruik en aangezien
import-cocosolie een van de weinige produkten is, waarvoor
nog maximumprijzen bestaan, steeg de prijs van binnen-
landse cocosolie tot boven die van geraffineerde importolie.
De rijstoogst bedroeg in totaal 87,3 mln. kg. tegenover
85,0 mln. kg
iii 1958. Dit betekent een stijging van de
• opbrengst per ha van 2.720 kg tot 2.780 kg. De stijging
was het grootst in het oostelijk deel van het land. Lagere
opbrengsten per ha in Nickerie kunnen in verband worden
gebracht zowel met de droogte in de maanden april en mei als
met het incidenteel optreden van de witvliesziekte. De in-
cidentele grote afnamé door Venezuela van bevolkingsrijst
(ongepeld) in het begin van
1959
bracht vele landbouwers
in de waan, hun produkt vast te houden totdat wederom•
‘een dergelijke buitenkans. zou worden verkregen. Deze
bleef echter voorlopig uit en het probleem veroorzaakte
evenals in het verleden politieke spanningen. Eerst tegen
•
het einde van het kwartaal wist een exporteur, die verledèn
jaar, naar het heet ten gevolge van manoeuvres, op een zij-
spoor werd gebracht, te Caracâs een order van 3 mln. kg
af
• te sluiten. Deze order is echter lang niet groot genoeg om
de grote voorraden in Nickerie te kunnen ruimen. Het ziet
ernaar uit, dat het Land op. den duur een groot deel van
deze niet verkochte ongepelde rijst tegen de garantieprijs zal
moeten overnemen. Deze garantieprijs ligt ver boven de
huidige wëreldmarktprijs;
De ondernemingslandbouw had in 1959 een goed jaar,
hetgeen zich uitte i.i de ekportcijfers: citrus steeg (in Sf.
100.000) in v’ergelijking met 1958 van
9
tot
15;
koffie van
5
tot 9 en cacao van 2 tot 3. Tegen het eind van het jaar
wijzigde Noorwegèn, de belangrijkste afnemer van de
Surinaamse Libeniakoffie, de importbepalingen, waardoor
de in verhouding tot andere koffiekwaliteiten abnormaal
hoge prijzen gevoelig werden beïnvloed. De lagere prijzen
zullen zeker van invloed zijn op de omzetten in 1960.
In 1959 brachtn de Landsmiddelen Gewone Dienst
Sf. 50,4 mln, op, hetgeen bijn. Sf. 4 mln. méér is dan zowel
1958 als raming 1959. De stijging vond plaats over de ge-
hele linie.
De Investeringsverordening
1)
werd aangenomen met
enkele wijzigingen vân ondergeschikt belang. De minimum-
grens van de omvang van een voor de faciliteiten in aan-
merking komend bedrijf is verlaagd tot ongeveer de helft
en wel tot Sf. 25.000 eerste investering en Sf. 10.000 per
jaar verbond bedrag zonder bedrijfsleiding. De Investe-
ringscommissie, waaraan de Overheid een belangrijk deel
van haar bevoegdheden in dezen delegeerde, bestaat nu
uit 4 ambtelijke en 3 niet-ambtelijke leden
(i.p.v.
minimaal
1 niet-ambtelijk lid). Intussen werd .deze commissie reeds
gemntalleerd.
Teneinde te voorzien in een gedurende de ontwikkelings-
plannen optredende behoefte aan kortlopend krediet, intro-
duceerde dé Minister van Financiën zgn. opbouwcertificaten,
welke veel overeenkomst vertonen met de U. S.-warbonds. De
coupures zijn groot Sf. 50 en Sf. 100 en hebben een looptijd
van 8 jaar. De rente loopt gedurende die periode.op van
4 pCt. tot
5,8
pCt. ‘s jaars met een gemiddelde van
4,5
pCt.
1)
Zie ,,E.-S.B.”,
1959,
blz. 640 en 704.
,27-4-1960
Deze certificaten zi3n verhandelbaar op de beurscalis van
De Surinaamsche Bank. Het vlt te verwachten, dat deze
‘certificaten, in analogie met de warbonds, naast het voor-
zien in een tijdelijke kredietbehoefte tevens nuttig zullen
zijn voor het afromen van een waarschijnlijk stijgende geld-
circulatié tijdens de resterende periode van het Tienjaren-
plan, waarmede een nieuw instrument voor’ conjunctuur-
behéersing is gecreëerd.
De eerste jaarverslagen over 1959 van financiële instel-
lingen waren die van de Vervuurts Bank en de Nationale
Verzekeringsmaatschappij. Uit beide ademde een gezonde
optimistische geest. Vervuurt verhoogce het dividend tot
8pCt. en had ongekend hoge omzetten, terwijl 1960 weder-
om op eén hoger peil heeft ingezet. Ook De Nationale had
een topjaar. De premie-inkomsten stegen met 30 pCt. tot
Sf.
782.000 en het totaal aan kapitaal en reserves met 25 pCt.
tot Sf. 896.000. Gedurende het verslagkwartaal daalde het
balanstotaal van de Centrale Bank van Sf. 39,2 mln’
(5
januari) tot
Sf.
36,1 mlii.
(5
april). Deze daling werd geheel
veroorzaakt door de teruglobp van de rekening-courant-
saldi van den Lande aan de debetzijde, waartegenover een
gelijke daling optrad bij de goud- en deviezensaldi.
Op sociaal terrein was voor het bedrijfsleven van belang
de wettelijke vaststelling yan de feestdagen. Naast de ook in
Nederland’ bekende algemeen Christelijke feestdagen zijn
dit met ingang van dit jaar: Nieuwjaarsdag Koninginnedag
en de Dag der Vrijheden op 1juli (op deze dag werd destijds.
de slavernij afgeschaft). Deze niaatregel betekent, dat 1 mei
géén fçestdag meer is, terwijl uitdrukkelijk is bepaald, dat
de Koninkrijksdag, 15 december, wèl wordt herdacht, doch
evenals in Nederland, geen vrije dag is. Op de bovenge-
noemde feestdagen gelden de wettelijke bepalingen voor
zondagen..
‘Paramaribo, april 1960.
G. C. A. MULDER, B. Sc,, Ps. D.
INGEZONDEN STUK
De aantrekkelijke mogelijkheden
van het dividend in (converteerbare) obligaties
De heer E. L. Berg te ‘s-Gravenhage schrj,ftons
Naar aanleiding van het artikel onder bovenstaande,
titel van de heer J. G. Nolst Trenité in ,,E.-S.B.” van 23
maart 1960 moeten mij enkele opmerkingen van het hart.
1. Schrijver is van mening dat de omvangrijke inves-
teringen waar het Nederlar6dse bedrijfsleven voor staat,
ernstige financieringsproblemen met zich brengen. In een
onvriendelijk beursklimaat dat emissies en stöckdividenden
niet welgezind is, moeten naamlozevennootschappen zo
min mogelijk hun liquiditeit en vermogen aantasten door
uitkeringen, zoals de uitbetaling van een contant dividend.,
Het dividend in schone toekomstbeloften is voor de onder-
neming’en de meeste aandeelhouders het aantrkke1jkst.
De vraag, ôf het Nederlandse bedrijfsleven inderdaad
voor grote financieringsproblemen staat, kan men al dan
niet positief beantwoorden. Van meer belang acht ik de
kwestie, of schrijvers oplossing van’ dergelijke problemen
een aantrekkelijke is. Dat gesublimeerde uitkeringen in de
vorm van schone toekomstbeloften geen beroep doen op
de liquiditeit van de onderneming in het jaar van ,,uitke-
ring”, is duidelijk. Neemt men aan dat de uit de grote
investeringsnoodzaak voortvloeiende liquiditeitseiszè klem-
mend is, dat dividendpassering in de rede ligt, dan zal
dividendpassering over één jaar onvoldoende zijn om’ de
investeringen nu wèl volledig te kunnen financieren: de
ondernemer zal meermalen zijn toevlucht tot dit middel
moeten nemen. Wil
hij
de aandeelhouders na verloop van
enkele jaren geven wat hun toekomt, dan moet
hij
een
contant dividend uitkeren dat gelijk is aan de som van het
dividend over het verstreken boekjaar en de gepasseerde
dividenden. Het moment van uitkering zal vallen in een
jaar, waarin de investeringsdrang niet zo groot is, met an-
dere woorden in een jaar van geringere economische acti-‘
viteit. Dat dit nu voor de ondernefrier uit liquiditeits-
overwegingen een amusante zaak is lijkt mij moeilijk te
verdedigen.
Of het gesublimeerde dividend voor de andeeffiouder
aantrekkelijk is acht ik twijfelachtig. De fiscus is niet
•
zo’n boosaard dat een aanslag gelegd zal worden op deze
schone toekomstbeloften; het niet behoeven betalen van
iiikomstenbelasting is echter niet het hoogste economisch
goed, al krijgt men uit sommige publikaties wél eens die
indruk. Het niet ontvangen van een contant dividend in de
haussejaren lijkt mij in elk geval voor de aandeelhouder een
onplezierige zaak, temeer daar hij er nooit zeker van kan
zijn dat de schone toekomstbeloften zullen worden gecon-
cretiseerd.
Het voorbeeld van de Amerikaanse ondernemingen
American Motors en Texas Instruments is in zoverre niet
representatief, dat het hier ondernemingen betreft die kort
geleden tot leven zijn gewekt en nog geen verplichtingen
tegenover de aandeelhouders hadden in de vorm van ,,ach-
terstallige” dividenden. Inmiddels keert eerstgenoemde
onderneming
regelmatig
een
contant
dividend uit, en, zoals
schrijver terecht opmerkt, onze volksaard is nuchter genoeg –
om’ da’ar het grootste belang an te hechten, ook al zal ge’
aandeelhouder de ‘uitkering van eên dividend in aandelen,
waarbij hij bijna zeker ‘kan zijn van een gelijkblijvend
geldmkomen .over het vergrote aandelenkapitaal, . niet
S
veismaden. Ik deel derhalve niet schrijvers verbazing over
de vele in
1959
uitgekeerde contante dividenden. Veeleer
zie ik hierin het bij de ondernemers bestaan’de besef, dat de
aandeelhouders recht hebben op een regelmatig vloeiende
bron ‘van inkomsten uit hun onderneming en dat men op
de langè termijn eventuele financieringsmoeiijkheden niet
op de aandeelhouders kan afwentelen.
. Schrijvers voorstel 6m meer te gaan werken met divi-
dend in de vorm van obligaties stuit m.i. op bezwaren,
ook al zou de verhouding eigen/vreemd vermogen dit uit’
solvabiliteitsoverwegingen niet in de weg staan. Volgens
schrijver vergt het dividend in obligaties van de onder-
nemini geen liquidé ‘middelen, terwijl de aandeeffiouders
die obligaties ook bij een zwakke beurs zonder ve/l
ies in
contantén kunnn omzetten.
En bonusbbligatie laat de liquiditeitspositie van de:
onderneming in het jaâr van uitkering onaangetast, maar
ook in dit geval wordt het probleem ‘niet opgelost, doch’
– in elk geval ten dele – naar de toekomst verschoven.
Op de bonusobligaties moet gedurende de gehele looptijd
rente vergoed worden en het beroep dat uit dien hoofde.
27-4-1960
‘
‘
–
473
op de liquide middelen zal moeten worden gedaan is
groter naarmate de onderneming vaker uit momentele
liquiditeitsmoeilijkheden een òbligatiebonus uitkeert en de
hierop te vergoeden rente hoger is (in een tijd van hoog-
conjunctuur kan dat een belangrijke factor zijn).
Van het feit dat de aandeelhouder de bonusobligaties
op een zwakke beurs zonder verlies kwijt zou kunnen, ben
ik niet overtuigd. Een zwakke beurs is veelal een indicatie
van minder gunstige toekomstverwachtingen en deze kun-
nen ook weerspiegeld worden in de koersen van risico-
dragende obligaties, liet uitkeren van converteerbare
obligaties zou eerstgenoemde bezwaren wellicht ten dele
kunnen ondervangen, wanneer de aandeelhouders nog
voldoende plezier in hun positie hebben
om
huh belang bij
de onderneming te vergroten.
3. Ten slotte vraag ik mij af, of de fiscus het dividend in
de vorm van ,,in agio-stock converteerbare obligaties”
wel zo soepel zal behandelen als schrjvér veronderstelt.
Gehele of gedeeltelijke teruggave’van hetgeen op aandelen
is gestort wordt door de fiscus als dividend aangemerkt,
indien en voor zover er zuivere winst is. Bij arrest no.
13775
d.d. 14 januari 1960 (B.N.B.
1959/81)
heeft de
Hoge Raad het contante agiodividend belastbaar verklaard;
de omstandigheid dat de Minister van Financiën een aan-
delenbonus uit de agioreserve niet doet belasten laat ons in
het ongewisse hoe de Hoge Raad over dèze zaak denkt.
Men kan m.i. stellen dat bij uitkering van een dergelijke
agiobonus door de onderneming aan de aandeelhouders
a1s geheel niets wordt teruggegeven: het belang der aandeel-
houders
bij
de onderneming wordt omgezet van een bepaald
aandelenkapitaal en een claim op de agioreserve in een
groter nominaal aandelenkapitaal en èen claim op de
evenveel gedaalde agioreserve. Slechts de basis waarop de
dividendberekening berust, wordt verbreed. Keert de
naamloze vennootschap echter obligaties of converteerbare
obligaties uit tegenover de agioreserve, dan wordt de
aandeelhouders wèl iets ,,terug” gegeven, ni. een vordering
op de onderneming, welke vordéring zij
bij
aflossing kun-
nen incasseren. De geldswaarde van de vordering zal bij
uitkering door de inkomstenbelasting worden getroffen.
Doen aandeelhouders later eventueel afstand van de (in
aandelen converteerbare) vordering in ruil voor een parti-
cipatie in de onderneming dan zal deze individuele keuze
m.i. geen invloed hebben op het feit, dat de aandeelhouders
de agioreserve geheel of gedeeltelijk hebben ,,terug”-
gekregen en dat inkomstenbelasting geheven zal zijn.
Inmiddels is de agioreserve voor het nominale bedrag van
de (converteerbare) obligatielening uit de boeken verdwe-
nen, zodat bovendien
bij
liquidatie bij de aandeelhouder
als uitkering wordt belast, wat terugbetaling van kapitaal
had kunnen zijn, indien de agioreserve in tact was
gelaten.
NASCHRIIT
De reactie van de heer Berg is o.i. onder andere een
nuttige aanvulling voor hen die uit ons betoog zouden
hebben afgeleid dat wij onder alle omstandigheden algehele
inhouding van de netto-winst zouden willen propageren,
zoals Texas Instruments en American Motors dat jaren
lang bij toenemende winsten hebben gedaan (inderdaad
hadden beide ondernemingen onder hun nieuwe naam en
constellatie nog geen dividendverleden). Wel noemden
wij enkele voordelen van dat systeem voor aandeelhouders
zowel als voor de onderneming. Maar de titel van onze
notitie spreekt impliciet reeds andere taal. Verder noemden
wij
in
een opgaande conjunctuurmet grote investeringen
voor de boeg en in een gunstig beursklimaaf het geheel of
gedeeltelijk in aandelen gedeclareerde dividend de meest
geëigende vorm. Inderdaad blijkt deze vorm dit jaar – in
tegenstelling tot
1959
– veel aanhangers te hebben gekre-
gen. De stocken zijn niet van de lucht en doen het tot nog
toe goed. Maar de heer Berg is voorstander van een regel-
matig contant dividend met eventueel een stockbonus als
extra, omdat hij naar
wij
uit
zijn woorden begrijpen vreest
dat van herhaald uitstel afstel kan komen en beloften schuld
maken, die wel eens wat zwaar op de maag zouden kunnen
gaan liggen. Wij kunnen hem hierin geen ongelijk geven (al
noemt hij zelf het voorbeeld van American Motors, die
nu toch zonder bezwaar in het stadium van regelmatig
contant dividend gekomen zijn). Zoals
wij
reeds eerder
stelden: het dividend in schone toekomstbeloften vergt het
vertrouwen van de aandeelhouder in zijn onderneming en
stelt eisen aan de verslaggeving. De uitkering van een stock-
dividend in mindere mate eveneens.
li het tweede deel levert de geachte opponent kritiek op
het eigenlijke onderwerp onzer notitie en stelt hij dat in
geval van een obligatiedividend het probleem niet wordt
opgelost doch naar de toekomst wordt verschoven. Inder-
daad is de kern en het voordeel van het dividend in (conver-
teerbare) obligaties een verschuiving in de
tijd
van de
contante aderlating. Daarom spraken wij dan ook, in cur-
sief, van de ,,uitschakeling van de invloed van tijdelijke
conjuncturele of beurstechnisêhe tendenties”. Een gratis
tovermiddel ter permanente vervanging van het geven aan
de aandeelhouder wat des aandeelhouders is, waarbij laatst-
genoemde toch goed af zou zijn, meenden
wij
niet gevonden
te hebben.
Opponent is er voorts niet van overtuigd dat de aandeel-
houder in een zwakke beurs de obligatie zonder verlies
kwijt zou kunnen, omdat de ermee gepaard gaande minder
gunstige toekomstverwachtingen ook weerspiegeld zouden
worden in de (risicodragend genoemde) obligaties.
Dat lijkt ons een al te pessimistische visie; deze zal slechts
bevaarheid worden als de betreffende onderneming zodanig
in de knôei komt, dat de boniteit dezer verplichtingen in
gevaar komt. Dit pessimisme vindt o,ok geen steun in de
geschiedenis van de Kraçh van 1929: de obligaties hebben
zich toen aanvankelijk zeer goed gehouden. Bijverwachting
van een lichte conjuncturele teruggang zal in het algemeen,.
o.a. door de gebruikelijke verlaging van het officiële dis-
conto en door verminderde investeringsdrang, ook de rente-
stand voor langlopende schuld dalen, hetgeen de obligatie-
koersen slechts ten goede komt.
Ten slotte (ad 3) de fiscale kant van de zaak, wanneer
het dividend in de vorm van ,,in agio-stock converteerbare
obligaties” wordt geIeclareerd. Wij zijn het met opponent
eens dat ten deze enige reserve in acht dient te worden ge-
nomen. Het fiscale standpunt is ten aanzien van uitkeringen
uit agio weinig consistent geweest. Aanvankelijk waren de
contante uitkeringen uit de agioreserve
vrij
van inkomsten-
belasting, na genoemd arrest slechts uitgekeerde agio-stock.
Zou echter de in agio-stock converterbare dividend-obli-
474
.
27-4-1960
gatie reeds direct voor het nominale bedrag als belastbaar
inkomen gerkend worden – en dat zou uit fiscaal-prakti-
sche overwegingen niet ondenkbaar zijn -, dan zou toch
in het jaar dat de individuele houder tot conversie overgaat
dit nominale bedrag als aftrekpost voor de inkomstenbe-
lasting van de houder in aanmerking komen. Deze conver-
teerbare obligaties zouden dan zelfs interessant papier
worden voor mensen met een hoog inkomen (vgl. de rente-
spaarbrieven). Zou deze aftrek niet worden toegestaan dan
zou de rechtsongelijkheid bestaan dat in het ene geval
(ni. bij het agio-stockdividend) uitgekeerde agio-stock be-
Iastingvrij is, in het andere geval (iii. bijde agio-stock ex
converteerbare obligatie), niet. Daarnaast blijft natuurlijk de
mogelijkheid bestaan, die
wij
in ons artikel noemden, dat
de converteerbare dividendobligaties buiten de belasting
blijven tot eventueel de houder opteert voor aflossing in
contanten, die gelijk staat met de contante uitkering uit de
agio-reserve. –
Wij hopen dat reactie en naschrift tezamen het inzicht
in de mogelijkheden van het dividend in converteerbare
obligaties hebben verhelderd.
Wij
achten die mojelijkheden,
onder bepaalde omstandigheden, aantrekkelijk. Maar men
moet er zich geen gouden bergen van voorstellen, daar zij
slechts een relatief klein gedeelte van de financiering der
ondernemingen betreffen.
Velsen-Noord.
J. G. NOLST TRENITÉ.
Geidmarkt.
De per 19 april afgesloten weekstaat van De Neder-
landsche Bank heeft weer eens duidelijk gemaakt, dat de
banken, die toch worden beschouwd als behoreiide tot
het vrouwelijke geslacht, geen moeite te veel is om zich
overeenkomstig de verplichtingen van de overeenkomst
inzake de kasreserve als ,,gentlemen” te gedragen. Hierin
zijn zij volkomen geslaagd. De op 21 april geëindigde kas-
reserveperiode heeft een aantal banken, die de desbetreffen-
de’ overeenkomst hebben getekend, enige moeilijkheden
bezorgd. Het bedrag der crediteuren per ultimo maart,
het tijdstip dat voor het gemiddeld aan te houden tegoed
relevant is, lag aanmerkelijk hoger dan dat op einde febru-
ari, hetgeen het bedrag van de reserve automatisch ver-
hoogt. De bankbiljettencirculatie zette in verband met de
Pasen sterk uit en de Staat trok in het bijzonder in de week,
die op 19 april eindigde, een belangrijk bedrag naar zich
toe. Dit alles schijnt de banken enigszins te zijn overvallen.
Het
bijspijkeren
van het nog aan de gemiddelde reserve /
ontbrekend bedrag moest i.v.m. de bankvakantie van
15 t/m 18 april in een beperkt aantal dagen plaatsvinden.
Dat opneming van cailgelden onder de heersende omstan-
digheden geen oplossing biedt, behoeft voor hen, die de
Nederlandse geldmarktsituatie kennen, geen betoog. Van-
daar, dat in één week
tijds
de voorschotten opgenomen bij
de Centrale Bank met f.
158
mln, toenamen. De aanstaande
uitbetaling aan de gemeenten door de Staat zal echter de
middelen leveren, die de rekening weer glad zullen strijken.
Inmiddels zal zich dan echter reeds weer de invloed doen
gevoelen van de april-ultimo. Hiermede zullen de inschrij-
vers op de door het Ministerie van Financiën uitgeschreven
tender op 26 april ter dege rekening houden.. Aanvulling
27-4-1960
van het steeds slinkende bedrag aan schatkistpromessen
is overigens voor de opbouw van de schatkistpapierporte-
feuille zeker wenselijk:
Kapitaalmarkt.
Met de algemene koersontwikkeling in New York aan
de flauwe kant, vonden in Amsterdam scherpe koersfluc-
tuaties van een aantal fondsen, in het bijzonder Philips,
plaats. De beweging was echter kortstondig. Dinsdag 19
april een sterke stijging, voor Philips afhankelijk van de
berekening. met ruim 50 punten. In de volgende dagen
volgde de reactie. Opkomende, doch weer snel terug-
lopende buitenlandse vraag, schijnt aan de schommeling
tén grondslag te liggen. Met dat al werd het op dit jaar op
4 januari bereikte hoogtepunt van het algemeen koers-
gemiddelde wel sterk benaderd, doch niet bereikt. De in-
vloed van de internationale concernaandelen – het index-
cijfer hiervan is wèl boven het vroegere topniveau uitgegaan
– wordt gecompenseerd door de minder uitbundige bewe-
ging van enkele andere groepen, waaronder scheepvaart
in het bijzonder.
1 –
In de Miljoenennota 1960 berekende Minister Zijlstra,
dat buiten de kapitaalmarktmiddelen; die via de voorin’-
schrjfrekeningen in de Schatkist zullen vloeien, nog ca.’
f. 625 mln, op de open kapitaalmarkt zouden moeten wor-
den gevonden. In februari schreef Z.E. een lening van
f. 300 mln, tegen 98 pCt. uit, welke hem f. 294 mln, ople-
verde. Op 9 mei a.s. komt een nieuwe lening, eveneens
f. 300 mln. groot, aan de markt, tegen een uitgiftekoers
van
991/4
pCt., die
bijna
f. 298 mln, zal moeten opbrengen.
De Staat zal hiermede ongeveer zijn aandeel in de nieuwé
besparingen hebben verkregen, zodat in de overige maanden
bedrijfsleven en gemeenten het restant mogen verdelen.
Het geboden rendement is 4,58 pCt. tegen 4,73 pCt. bij
de vorige lening.
Indexcijfers aandelen
4 Jan.
14
april
22 april
–
1953
=
100
1960 1960
1960
Algemeen
………………………………
372 365 368
Intern,
concerns
……………………
547
543
550
Industrie
………………………………
268
265 265
Scheepvaart
…………………………-
187
155
/
153
Banken
………………………………
190
187 185
Indon.
aand .
…………………………
154
143
142
Bron:
ANP—C.B.S.
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
……………………
f. 179,20
f. 154,—
f. 150,70
Unilever
………………………………
809
8131
837½
Philips
…………………………………
835½
899 941
A.K.0 .
…………………………………
514 482
482
1
/z
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
673
696
Van
Gelder
Zn .
……… . …………..
270
270 272
H.A.L.
…………………… . …………..
186½ 138½ 137½
Amsterd.
Bank
………………………
340
339
337
1
/2
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166
166½
167
New
York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones Industrials
679
630
616
Effectieve rendementen
obligaties.
•
gem.
8 jan.
8april
22 april
looptijd
1960
1960
1960
3
pCt. Invest. Cert.
…
4
J.
3,73 3,65
3,77
4½ pCt.
Ned.
1959
……
12½ j.
4,48
4,46
4,52
3½ pCt. Ned. 1955
1
…
17½ j.
4,31 4,24 4,28
Bron:
Ainsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en –
Koersvergelijking.
C. D. JONGMAN.
475
uu
Bij de
TECHNISCHE HOÖESCHOOL TE EINDHO..
VEN
kan worden geplaatst een
MEDEWERKER
voor organisatie en taakanalyse
diê zal worden belast methet analyseren van de bin- • nen de diverse organen van de technische hogeschool
te verrichten werkzaamheden op technisch en admi-
nistratief gebied, alsmede met het beschrijven van
deze werkzaamheden en het methodisch classificeren
,van functies.
V
e r e i s t: middelbare schoolopleiding en diploma
HTS
eventueel gevolgd door een cursus bedrijfs-
organisatie.
Ge
w
e n s t: ervaring
,
op organisatorisch gebied
of ifi moderne produktiemethoden.
– Ervaring als taakanalist strekt tot aanbeveling.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het hoofd van de
centralepersoneelsdienst van de technische hogeschool,
Insulindelaan
2
te Eindhoven, onder vermelding van no.
V451.
–
Bij de
âfdeling Handel en Verkeer
van het
Havenbedrijf
der gemeente kunnen wegens
reorganisatie worden geplaatst:
een econoom
met belangstelling voor vraagstukken
op
• het gebied van internationale handel en
vef’voer.
.
Vereist: Brede algemene ontwikkeling,
•
b.v. doctoraal examen ii de edonomische
wetenschappen of voor dit examen stu-
derende; beheersing van de moderne talen.
Rang en salaris (maximaal f 12.470,-) zijn
afhankelijk van leeftijd, opleiding en er-
varing.
een bibliothecaris’
Vereist: Ruime algemene ontwikkeling,
b.v. diploma h.bs. 5 j. c.; kennis van de
moderne talen. Het bezit van het G. 0.-
.diploma ,,Speciale Bibliothecaris” (nibt-
technische bibliotheek) strekt tot aan-
beveling.
Het salaris zal, afhankelijk van leeftijd,
opleiding en ervaring worden vastgesteld
tussen f 4.264,- en f7.382,-.
Alle genoemde bedragen zijn exclusief de huurcompensaties en de algemene salaris-
verhoging van 5 %.
De , verplaatsingskostenregeling is van toe-
passing.
Sollicitatiebrieven, onder no. 197, met ver
–
melding van het onderdeel waarop zij betrek-
king hebben (a. of b.), in te zenden aan de
chef van het Bureau Personeelvoorziening,
kamer 331, stadhuis.
Inzending binnen 14 dagen.
476 …,
De
Bond van Coöperatieve Zuivelverkoopverenigin.
gen
roept sollicitanten op voor de functie van
secretaris
Candidaten dienen een academische opleiding te
hebben genoten.
Indiensttreding: uiterlijk 1 augustus as.
Schriftelijke sollicitaties te richteti aan: het Secretariaat,
Groenhovenstraat 3, ‘s-Gravenhage.
N.V. SCHRIJVER’S POSTORDERS
Lange Nieuwstraat 59 —
,
Schiedam
vraagt voor liefst spoedige indinsttreding een functionaris
op academisch niveau, bij voorkeur econ. drs., voor het
inrichten en op peil houden van een
taakomschrijvi ngssysteem
ten behoeve van een doelmatige pérsoneelsinstructie.
Goede vooruitzichten kunnen worden geboden voor,
iemand die goed metmensen weet om te gaan
Leeftijd tot 30 jaar.
Sollicitaties mondeling of schriftelijk aan bovenstâand
adres.
N.V. HOLLANDSCHE
TEXTIEL INDUSTRIE
Wollenstoffenfabriek te Goirle vraagt
een
DIRECTIE MEDEWERKER
Gezocht wordt een deskundige op be-
drijfseconomisch en bedrijfsorganisato-
risch gebied, die belast wordt met de
supervisie over de financiële en be-
drijfsadministratie en als de adviseur
van de directie optreedt in de zin van
comptroller. Verwacht wordt dat hij
door opleiding en ervaring eén brede
belangstelling en kennis bezit van de
industriële onderneming op bedrijfs-
organisatorisch en zo mogelijk ook op
commercieel gebied. Een academische
opleiding wordt op prijs gesteld maar
is niet vereist. Leeftijd tenminste 35 jaar.
Kandidaten zullen eventueel worden
uitgenodigd voor een psychologisch
onderzoek.
Eienhandig (niet met balipoint) geschreven
brieven met inlichtingen over opleiding en
praktijk en vergezeld van een recente pas-
foto voor
9
mei as, aan de Neder-
londsche Stichting voor Psychotechniek, Wit-
tevrouwenkacle
6,
Utrecht, onder nummer
E.S.B.
30884.
27-4-1960
1:.
•p
L
] ti,çi
(øJtii1L’1 iøI I[e]
Voor technische, wetenschappelijke of orga-
nemingen,bij wetenschappelijke instellingen,
nisatorische doeleinden vindt het moderne
alsmede aan boord van schepen bij het ver-
medium Bedrijfstelevisie steeds meer toepas
keer en tijdens meetings en congressen
singen in de industrie en bij instellingen
Philips Bedrijfstetevisie onderscheidt zich door:
‘Naar men op afstand wil observeren of con-
•
grote beeldscherpte
•
eenvoudige bediening
•
be-
troleren betekent Philips Bedrijfstelevisie een
drijfszekerheid
•
uitgebreid toepassungsgebied
.
aan
passingsmogelijkheden voor elke
situatie
waardevol en efficient hulpmiddel
Philips Bedrijfstelevisie heeft reeds haar doel-
Uitvoerige inlichti gen worden u op aanvrage ver
strekt door Fhilips Bedrijfsapparatuur Nederland n.v.
matigheid bewezen bij vooraanstaande onder-
Tel: 0 4900
e
33333, toestel 5189
EII1ii Ü
EÜ
Bedir
ij
fstelevisie
-_
fl
_-•
27-4-1960
477
•
‘
‘
MOET
De snelkopie is’ een nieuw, efficiënt begrip
voor efficiënte mensen. Het is de snelste
WETEN
manier om een kopie te maken
1
van ‘n brief, rapport, nota, artikel,
WAT
EEN
tekening
–
het kan een kopie van alles zijn.
•
Feilloos, houdbaar, goedkoop..
SNELKOPIE
Eenvoudige apparatuur, simpele
bediening. Geen donkere kamer
–
iedereen kan het. Bliksenise
~
vicè door het gehele land.
Wilt u er méér van weten?
‘ ‘.
SNEUN KOPIE?
•
Vraag dan de gratis brochure
•
‘
M
AA K
•
en/of demonstratie aan
•
Ë
E
N
bij de Stichting Snelkopie,
Postbus 61, Den Haag.
•
‘
S N
E L KO Pl E
‘MÈT
AGFA
• •••.
•
COPYRAPID
PUBLIKATIE VAN DE STICHTING SNELKOPIE
478
‘
–
•
27-4-1960
ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.
WET
–
RISICO
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor alle motorrijtuigen
f. 500.000,. per gebeurtenis
Bedrijfs-w.a.-verzekering.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor industriêle en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzékerd bedrag ruim 2 miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim 7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen In binnen-
en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden. Belegd vermogen 280 miljoen gulden.
Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West
Telefoon 134971
–
Postbus 8400
27-44960
479
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN
LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHIJIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN HENGELO – HAARLEM
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
Bij een levensverzekering maatschappij
komt vacant de functie van
BEDRIJFSJURIST
belast met de werkzaamheden van
juridische en fiscale aard.
De functie vereist enige jaren ervaring
in het levensverzekeringsbedrijf en vaar-
digheid in het uitwerken en redigeren
van adviezen op velerlei terrein.
Aan een jurist – leeftijd tot ca. 35 jaar –
wordt geboden een zeer afwisselende
werkkring met vele contacten naar buiten
en een grote mate van zelfstandigheid.
Eigenhandig – niet met balipoint – geschreven
brieven, vergezeld van een recente pasfoto,
onder vermelding van No. E.-S.B. 6-2 te
richten aan Postbus 42, Schiedam.
Belangrijke Vennootschap
met vestigingen op Curaçao, Aruba,
te Caracas enz. vraagt
INTERN
ACCOU NTANT
(lid NJ.v.A. of V.A.G.A.)
Standplaats: CURAÇAO
NAAST praktische ervaring op het gebied van de ,nterne
Organisatie
ZIjfl
vereist commercieel inzicht en goede
kennis van de Engelse taal.
Salaris en verdere condities nader overeen te komen.
Brieven No E.S.B. 6-1, Postbus 42, Sshiedam
480
27-4-1960