Ga direct naar de content

Jrg. 45, editie 2229

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 6 1960

R. MEES & ZOONEN

Rotterdam

BANKIERS EN ASSIJRANTIE – MAKELAARS

Beheer en administratie van vermogens

Executele

en

bewindvoering

DAKN

HORLOGES

0
SIERADEN

TAFELZIL VER

Sinds 183′
in
het hart san Rotterdam

WESTEWAGENSTRAAT 70 – TELEFOON 110583

H.BRONSJr

MAKELAAR iN ASSURANTIËN

TELEFOON 111980*

MAURITSWEG 23

ROTFERDAM

,,INF.LÂîIE EN DE ROEP NAÂR WÂARDEVASTHEID”

Werkgevers
en
Pensioenlondsen.
die zich voor dit onder-
werp jnteresseren, kunnen een overdruk van dit artikel
uit ,,Eiseviers Weekblad”
d.d.
6 lebr. 1960 van de hand
vèn Lod.
S. Beuth, Economisch Pensioen-adviseur bestellen
door storting van 1. 0,50 op postgiro 385461 Amsterdam
met uitsluitend vermelding: overdruk G 7

Fa. A. 0. BEUTH VAN WICKEVOORT. CROMMELIN

Rubensstraat 89, Amsterdam
1
Z. Tel. (020) 725410

ECONOMISCHE PENSIOEN-ADVISEURS

Rotterdam

“S
T
A

GRATIS

£55

Ons

11

41kEI

If

.

.

.

.

.

.

•0

•Vj
iuuj
1

••

II

iii

11111111

III

1

11111111

1

______

::jIIIL1JI

1P
_
III1
“s’s

_
1J1J1
_
ItiIJ1J1
_
t1I1
_
iii

_5L

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninkljjk Plein. 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bjjkanroor
Westzeedijk, Rotterdarn-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelaats, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele
kolom).
De administratie behoudt –
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen .te weigeren.

386

6-4-1960

Industriële mankracht

Vele ondernemers maken zich de laatste tijd zorgen

over de groei van het aantal niet direct bij de produktie

betrokken werknemers en met name over de groei van

het administratieve apparaat. Sommige menen daarin een

gevolg te zien van de wet van Parkinson of, erger nog,

een gevolg van een bewuste ,,empire building”. Deze

ontwikkeling zou de toeneming van de produktiviteit

in de weg staan. Het is de verdienste van twee Ameri-

kaanse deskundigen geweest, dit verschijnsel grondig te

hebben onderzocht. Zij zijn daarbij tot de conclusie ge-

-komen dat genoemde vrees ongegrond is
1).

In de Amerikaanse industrie is gedurende de periode

1910-1957 het aantal produktie-arbeiders gedaald van

90 tot 70 pCt. van

de totale personeelsbezetting; het

aantal zgn. .indirect werkzamen nam dus toe van 10 tot

30 pCt. Hillen Harbison hebben laatstgenoemde groep

in zes categorieën verdeeld, t.w. 1. de managers en de

chefs; 2. het stafpersoneel, toegevoegd aan de eerste ca-

tegorie; 3. de specialisten, waaronder academici; 4. het

-personeel toegevoegd aan de specialisten;
5.
het verkoop-

personeel en 6. het administratief personeel. Deze cate-

gorieën, waarvan de laatste de omvangrijkste is, ver-

toonden alle in het genoemde tijdvak relatief een sterke

groei. Er heeft dus kennelijk een verschuiving plaats

gevonden van hand- naar hoofdarbeiders.

Door de onderzoekers is nagegaan, waardoor deze

verschuiving kan zijn veroorzaakt. Twee groepen van

oorzaken werden gevonden: a) het op de markt brengen

van nieuwe produkten en de daarmede samenhangende

nieuwe produktieprocessen en distributiemethoden; b)

veranderingen in de organisatie van de onderneming,

waardoor bepaalde beheersafdelingen werden uitgebreid

dan wel in het leven geroepen. Een factor die de beide
onderzoekers nauwelijks aanroeren, is de groei van de

ondernemingen. Deze groei schept de mogelijkheid van

het creëren van staforganen, die de kleine onderneming
zich niet kan veroorloven.
Wat nu het eerste punt betreft wordt gewezen op een

grotere variëteit van het produktieprogramma, op het

– i) Samuel E. Hill and Frederick Harbison: Manpower
and innovation in American industry”, Princeton University,
New Jersey
1959.

Blz.

Industriële mankracht,
door Drs. P. van Zuuren

387

Het keerpunt in onze betalingsbalans,
door F.

J. Clavaux ………………………….
388

Strijd in België om het gewaarborgd weekloon,

door Dr. M. Neirynck………………….
390

De achtergrond van de stakingsgolf in de Ver-

enigde Staten,
door Drs. M.- van Ameisvoort….
394

ontwikkelen van nieuwe produkten en op -de daardoor
noodzakelijke veranderingen en verbeteringen van het

produktieproces. Voortschrijdende automatisering bijv.

leidt tot een aantal nieuwe beheers- en controlefuncties,

ten koste van hen die -vroeger de machines bedienden.
Het tweede punt omvat veranderingen in het beheer.

Zo zal de decentralisatie van het beheer van een grote

onderneming tot een sterke groei van het aantal der

niet direct bij de produktie betrokkenen leiden. Een an-

dere belangrijke factor is de toenemende behoefte aan

onderzoek en ontwikkeling. Hetzélfde geldt voor de

financiële en administratieve functie; in dynamische

ondernemingen worden aan deze functies veel hogere

eisen gesteld dan vroeger. Voorts eist het verkoopappa.

raat in verband met de aldoor toenemende afstand tus-

sen producent en consument een sterkere personeelsbe-

zëtting.

De slotsom van de beide auteurs is, dat de toeneming

van het aantal hoog gekwalificeerde, niet direct bij de

produktie betrokken, employés een gevolg is van de. ver-

nieuwing die elke onderneming moet ondergaan op

straffe van verval en ondergang. Het zijn juist de on

dernemingen, die in dit vernieuwingsproces vooraanstaan

en die vaak ook de beste resultaten afwerpen, die de

grootste groei in de sector der niet direct bij de produk-

tie betrokken employés te zien geven. Hierdoor wordt

de schijnbare paradox, dat minder directe arbeid tot een

hogere produktiviteit leidt, verklaard.

Dit alles houdt ook voor Nederland een lering in,

zeker voor hen die het bog op dé toekomst gericht hou-

den. De ontwikkeling is van belang-voor de personeels-

planning van elk bedrijf. Wellicht is zij nog van groter

belang voor het onderwijs. Wij leven niet meer in een

tijd, waarin de pure handenarbeid overweegt. Het Ame-
rikaanse Ministerie van Arbeid, dat de boven geschetste

ontwikkeling nauwkeurig volgt, heeft zelfs voorspeld

dat in 1975 het aantal indirecte werkers- het aantal directe

werkers zal overtreffen. De toekomst-van ons bedrijfs-

leven vereist hoog gekwalificeerde arbeid. Ons onderwijs

zal door tijdige vernieuwing en uitbreiding kunnen voor-

komen dat het een blok aan het been van de zichver-

nieuwende industrie vormt.

‘s-Gravenhage.

P. VAN ZITEJRN.

Blz.

De Nederlandse uitvoer en de E.V.A.,
door Drs.
J.
Knoester ………………………….
398

Statistische Dag 1960; Orde en Wanorde in de

Statistiek,
door Drs. E. Kaptein …………..
400

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jong-

man
………………………………
402

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMJSSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de

Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlenek.

6-4-1960

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

387

Aangenomen mag worden dat omstreeks de
jaarwisseling een eind is gekomen aan de vrijwel
ononderbroken stijging van de trend in de beta-
lingsbalans. Deze opwaartse ontwikkeling dateert
van begin 1957 en heeft dus bijna drie jaar ge-
duurd. De daaraan voorafgegane algemene ver-
slechtering van de betalingsbalans heeft ruim vier
jaar geduurd, nl. van eind 1952 tot begin 1957.
De lopende rekening zal eind 1960 vermoedelijk
nog steeds een, zij het bescheiden, surplus vertonen
en wel in een orde van grootte, die in het Cen-
traal Economisch Plan .1960 gemiddeld voor het
jaar 1961 wordt voorzien. In dit plan wordt nI.
gesteld, dat het veelal genoemde streefcijfer van
f. 500 mln. ternauwernood zal worden bereikt en
dat het eerder in de lijn der verwachtingen ligt,
dat het overschot zelfs iets beneden genoemd be-
drag zal blijven. Blijkbaar kan men dus rekening
houden met èen geleidelijk in omvang afnemende
daling van het betalingsbalanssurplus tot een ni-
veau dat in de buurt zal komen van het even-
wichtspunt.

Het . keerpunt

in onze

betalingsbalans

Nadat in 1958 een.bijzonder sterke verbetering in onze

betalingsbalans
1)
was ingetreden, waardoor het tekort

uit 1957 ad ca. f..500 mln, was omgeslagen in een overschot

van ca. f. 1.600 mln., werd in het afgelopen jaar allerwege

enige reactie hierop verwacht. In het Centraal Economisch

Plan
1959
werd bijv. rekening gehouden met een achteruit-

gang tot f. 1.250 mln.. Zoals uit de voorlopige cijfers over

het afgelopen jaar – gepubliceerd in het onlangs verschenen

Centraal Economisch Plan 1960 — volgt, is echter nog

enige verdere verbetering van het saldo op lopende rekening

opgetreden en wel tot ca. f. 1.800 mln. Hierdoor zou tevens

het recordcijfer uit 1952 ad f 1.760 mln, zijn overtroffen, zij

het dat laatstgenoemd surplus bereikt werd
bij
een veel

kleinere omvang van het totale handeisverkeer, zodat het

verhoudingsgewijs nog belangrijk groter was.

De verklaring voor het verschil vanf.
550
mln, tussen de

raming en de realisatie van het betalingsbalanssaldo in

1959 ligt vnl. in het feit, dat aangenomen was, dat het

conjunctureel herstel in Nederland ongeveer even groot zou

zijn als
in
onze afzetlanden. In feite heeft zich’ in deze

landen een veel krachtiger opwaartse conjunctuurbeweging

voorgedaan, die o.a. valt toe te schrijven aan de bijzonder

spectaculaire ontwikkeling van de Franse economie onder

het bewind De Gaulle en de sterk gestegen vraag naar

Westeuropese produkten (vooral walsprodukten en auto’s)

in de Verenigde Staten, als gevolg van de staalstaking en de

verbeterde concurrentiepositie van de Westeuropese landen

op de Amerikaanse markt. Factoren die uiteraard moeilijk,

te voorzien waren. Het zal duidelijk zijn, dat hierdoor

vooral de export hoger is uitgekomen dan aanvankelijk

werd verwacht, ni. + 12 pCt. tegenover + 6 pCt. Ter

vergelijking diene, dat de Westeuropese handel met ca.

10 pCt. is toegenomen, terwijl slechts een toeneming met

4 pCt. was voorzien.

1)
Met betalingsbalans wordt in dit artikel bedoeld de
betalingsbalans op transactiebasis (lopende posten); ter on-
derscheiding van de betalingsbalans op kasbasis (vlg.’ gege-
vens van De Nederlandsche Bank) wellicht scherper te de-
finiëren als nationaal inkomensoverschot of nationaal be-
sparingsoverschot.

Voor 1960 wordt zoals bekend een vrij belangrijke daling

van het surplus op lopende rekening verwacht, nl. van

f. 1.800 mln. tot f. 700 mln., Deze verwâchting is enerzijds

gebaseerd op een snellere ‘stijging van de binenlandse

bestedingen als gevolg van de loonsverhogingen in het

kader van de vrijere loonvorming ‘en een krachtig aantrek-
ken van de investeringen, anderzijds op het naderen van de

capaciteitsgrens. Door de hoge marginale invoerquote van

de meeste bestedingscategorieën stijgt de invoer nl. in

verhouding sterker dan de bestedingen, terwijl de afne-

mende capaciteitsreserve ertoe leidt, dat niet meer volledig

aan de buitenlandse vraag kan worden voldaan.
Het lijkt nij interessant om te trachten vast te stellen, of

en zo ja wanneer het keerpunt in de betalingsbalans-

ontwikkeling is ingetreden. Zoals eerder
2)
door mij is uiteen-

gezet is het verkrijgen van een inzicht in het verloop van de

betalingsbalans op korte termijn mogelijk door uit te gaan

van kwartaalcijfers van de handelsbalans; na deze gecorri-

geerd te hebben voor de invloed van het seizoen en eventuele

incidentele factoren en vervolgens voor het dienstensaldo

een extrapolatie toe te passen op de vrij rustige trend, die

dit saldo pleegt te vertonen. Men krijgt dan een beeld van

de trendmatige ontwikkeling van het saldo op de betalings-

balans. Voor de jaren 1957 t/m
1959
ziet dit er als volgt

uit (de grafiek geeft hetzelfde voor het tijdvak 1954 tfm

1960). .

TABEL 1.

Betalingsbalans op transactiebasis

1957

1

1958

1959

(in mln. gld.)

Ie kwartaal
………………
..-375

+ 275

+ 400
2e

………………
..-225

+ 425

+ 425
3e………………….•0

+

450

-+

450
4e

,.

………………
..+ 150

+ 400

+ 475
jaar
…………………….


450 a)

+ 1.550a)

+ 1.750a)

a) Deze methode leidt ook tot kleine verschillen met de officiële jaar-
– cijfkra van de betalingsbalans op transacties; zo is buy, het verwachte saldo
voor 1959 verlaagd en de raming hiervan voor 1960 (zie tabel 3) verhoogd in
verband met de incidentele lage invoer van vliegtuigen in het afgelopen jaar
en de verwachte hoge invoer hiervan in 1960.

2)
Zie: ,,De ontwikkeling van de betalingsbalans op korte
termijn” .in ‘,,E.-S.B.” van 23 april
1958.

388

‘.

‘.’

.;:.

‘ ‘ –

6-4-1960

4500

4250

4000

3750

3500
3250

3000

2750

2500

2250

2000

Uit deze cijfers volgt, dat in het gehele jaar 1959 nog

TAEL 2.

steeds van een verdere verbetering in de trend van het saldo

Hoe veelheidsindices van de in- en uitvoer

op lopende rekening sprake is geweest, en dat derhalve

,,

(gecorrigeerd voor seizoen ed.)

de reeds geruime tijd verwachte omslag in die periode nog

steeds niet was ingetreden. Op jaarbasis werd in het 4e

kwartaal zelfs een niveau bereikt van ca. f. 1.900 mln.

We kunnen echter nog een stapje verder gaan en de

berekening ‘uitstrekken tot aan de driemaaidsperiode

december 1959/februari 1960. Vergeleken met het daaraan

voorafgaande tijdvak van drie maanden blijkt dan inder-

daad een vrij duidelijke daling te kunnen worden vast-

gesteld, nL vanca.
f.
475 mln. tot ca. f. 400 mln., zodat op

grond hiervan aangenomen mag worden, dat inmiddels

– omstreeks de jaarwisseling – een einde is geko,men aan

çle vrijwel onoiderbroken stijging van de trend in de beta-

lingsbalans. Deze opwartse’ontwikkeling was begin 1957

ingezet en heeft dus bijna drie jaar aangehouden. Opge-

merkt zij, dat de daaraan voorafgaande algemene verslech-

tering van de betalingsbalans ruim vier jaar heeft geduurd,

ni. van eind 1952 tot begin 1957.

De geconstateerde omslag in de betalingsbalanspositie
is zowel veroorzaakt door enige versnelling in het tempo

van de invoerstijging als door enige vertraging in het tempo

van de uitvoerstijging, zoals onderstaande indices nader

kunnen toelichten. De omvang van eventuele mutaties

in het dienstensaldo over een korte periode is in het kader

van de onderhavige methodiek als onbelangrijk veronder-

steld.

UAkINCI C CM 12WTAI tkIfQAI AKIOZ VAK1 kfDI AM

dec.1958/
maart/mei juni/aug.
sept./nov
dec. 19591
febr. 1959
1959
.

1959


1959
febr.

1960

Invoer

100 104 106
109
114
Uitvoer
100 104
109
112 114

Uitgaande van het bekende verloop in
1959
en de raming

voor het jaar 1960 kan men zich een beeld vormen van de,
mogelijke kwartaalontwikkeling van de betalingsbalans in
1960: Dit is hier geschied door extrapolatie van de afzon-

derlijke componenten (invoer, ‘uitvoer en dienstensaldo)

aan de hand van de desbetreffende prognoses hiervan in

het Centraal Economisch Plan 1960.

TABEL 3.
Betalingsbalans op transactiebasis

(gecorrigeerd voor seizoen ed.)

1959

Raming
1960

(in mln. gld.)

Ie kwartaal
…………………………

..+

400

+ 375
2e

..
…………………………

..+

425

+250
3e

..
…………………………..
+

450

+150
4e

..
…………………………

..+

475

+75
jaar

……………………………..
+ 1.750

+ 850

In de eerste plaats valtop, dat het voor het le kwartaal

1960 berekende cijfer adf. +
375
mln. zeergoed aansluit

Saldo betâlin
Isbalans


– –

—s
– – – – – —

N

SoIdo ho
elsbans
/
1
••

__________
t
t-


i

i_I

1

I
___________
.
-1•

.250

0
.

-250
-500

750

L00

..;:1,2.i3:.4

1- 2

3

4

1

2

3

‘4:1: -2:3

4

1- ‘2 ‘3-4

1′ 2

341′ 2

3-4

t

2

3

4

6-4-1960

389

Hoewel het zgn. gewaarborgd weekloon in
België reeds jaren een omstreden vraagstuk is,
wordt hiervoor pas sedert 1958 door de belang.
rijkste vakbonden een gezamenlijke actie gevoerd.
Met de indiening, begin februari van dit jaar, van
het ,,Wetsontwerp tot invoering van het gewaar

borgd weekloon” is een nieuwe fase in de strijd
begonnen. De ontwikkeling, die ten slotte tot het
indienen van dit wetsontwerp heeft geleid, wordt
in dit artikel besproken. De vakbonden wensen
een herwaardering van de
arbeiders, die tot dus-
verre in feite slechts het gewaarborgd
dagloon ge-
nieten, t.o.v. de bedienden, die sinds 1922 prak-
tisch het
gewaarborgd maandloon kennen. Van
werkgeverszijde wordt betoogd dat het
in België
bestaande stelsel van de Maatschappelijke Zeker-heid reeds in hoge mate in de verlangens voorziet.
Vooral bij de kleinere ondernemingen stuit het ge-
waarborgd weekloon
op verzet. Voor de volgende
risico’s zijn in het
wetsontwerp speciale
bepalingen
opgenomen: arbeidsongevallen, technische storin-
gen in de bedrijven, familie- en burgerlijke gebeur-
tenissen, gedeeltelijke en tijdelijke
werkloosheid
om economische redenen, ziekte en gewone on-
gevallen.

‘Strijd in BelgH4

om het
gewaarborgd weeklôon

Op 2 februari 1960 heeft de heer Behogne, Minister

van Arbeid, bij de Kamer der Volksvertegenwoordigers

het ,,Wetsontwerp tot invoering van het gewaarborgd

,weekloon” ingediend. Aldus begon een nieuwe fase in

de strijd die sinds verscheidene maanden Belgische werk-

gevers en werknemers tegenover elkaar stelt. Het vraag.

stuk is sinds jaren hangende, maar pas in 1958 gingen de
‘voornaamste syndicaten eensgezind een actie voeren be-

treffende deze sociale hervôrming.

De houding van de patroons is afwijzend gebleven,

hoewel iedereen ërkent dat sinds ongeveer elf jaar ver-

scheidene hervormingen als gedeeltelijke realisaties van
‘het gewaarborgd weekloon werden aanvaard en goedge-

keurd. In dat ‘verband zijn te vermelden: de vergoeding

bij arbeidsongevallen, een aantal paritaire akkoorden

per beroep afgesloten, die vraagstukken in verband met

het zgn. klein verlet ‘) regelden, de wet op het arbeids-

1)
Hiermede wordt bedoeld de afwezigheid om reden van
familiale of burgerlijke verplichtingen. Als typische voorbeelden
worden verder opgegeven: geboorte of sterfgeval in de familie,
optreden als getuige in een proces.

contract, akkoorden die een bestaanszekerheid waar-

borgen in speciale beroepen (haven, bouw; diamant, enz.).

De patroons brengen die hervormingen geregeld naar

voren, wanneer hun stugheid wordt verweten. De syndi-

caten, steunend op dezelfde hervormingen, verklaren

dat een volledige toepassing van het ‘gewâarboigd week-

loon niet meer die grote moeilijkheden biedt die men aan-

vankelijk vreesde. Toch blijft een sterke oppositie levendig,

minder
bij
de grote bedrijven dan wel
bij
de kleinere, bij

de typische middenstandsbedrijven. De Regering heeft

getracht in haar ontwerp die maatregelen, beperkingen en

overgangen te voorzien, die zoveel mogelijk mensen ‘uit

de twee groepen kunnen verenigen.

In 1947 werd de Belgische sociaal-economische wereld

voor het eerst geconfronteerd met het gewaarborgd week-

loon, ni. ter gelegenheid van de Internationale Arbeids

conferentie. Het Internationaal Arbeidsbureau had daartoe

het initiatief genomen. De nieuwe actie begon in die eerste

na-oorlogse periode niet zonder geestdrift en sômmige

(vervolg van blz. 389)

op het surplus dat voor de periode december 1959/februari

1960 werd gevonden ad ca. f. 400 mln. Verder kan erop

worden gewezen, ‘dat volgens deze becijferingen de lopende

rekening eind 1960 nog steeds een, zij het bescheiden,

surplus zou vertonen en wel in een orde van grootte, die in

het Centraal Economisch Plan 1960 gemiddeld voor het

jaar 1961 workit voorzien. In dit plan wordt ni. gesteld,

dat ,,het veelal genoemde streefcijfer van f. 500 mln, ter

nauwernood zal worden bereikt en dat het eerder in de lijn

der verwachtingen ligt, dat het overschot zelfs iets beneden

genoemd bedrag zal blijven”. Blijkbaar kan men dus reke-

ning houden met een geleidelijk in omvang afnemende

daling van het betalingsbalanssurplus tot een niveau dat in

de buurt zal komen van het evenwichtspunt. Of daarna

een herstel van de opgaande lijn – dus een nieuw keerpunt

na slechts twee jaar – gewenst resp. bereikbaar is, valt

momenteel buiten beoordeling.

Het Centraal Economisch Plan 1960 zegt hiervan nog dat

,,de ontwikkeling zich zal stabiliseren of althans een sterke

tendentie in die richting zal vertonen”. Een situatie ‘als

waarop hier gedoeld, hebben we reeds ‘eerder gekend, nl.

in de tweede helft vân 1954 en het gehele jaar 1955 en is

du’s zeker geen zuiver thêoretische conceptie. Wel zij erop

gewezen, dat deze ,,standstill” een adempauze bleek voor-

afgaande aan een yerdere daling. Het lijkt in ieder, geval

nuttig om deze ontwikkeling verder te blijven volgen en

eventueel’hierop terug te komen indien belangrijke ‘af

wijkingen van het thans berekende verloop zouden gaan

optreden.

Leidsehendam.

,

.

F. J. CLAVAUX.

39,0

, 6-4-1960

voorstanders aarzelden niet in dat verband de machtige

strijd van de arbeiders voor de acht-uren-dag in herin-

nering te brengen. In België maakten bepaalde vakbonden

deze hervorming tot de hunne en in 1949 (in 1952 zou het

opnieuw gebeuren) werd het probleem ter sprake gebracht

in de Algemene Paritaire Raad. Deze Raad bestaat niet

meer; zijn activiteit werd overgenomen door de Nationale

Arbeidsraad
2)

De ondernemers wezen het globale voorstel af, en het

moet gezegd worden dat men aan arbeiderszijde niet altijd

nauwkeurig wist te preciseren. De algemene formulering

was er, maar over de inhoud bleken de voorstanders het

nog verre van eens te zijn.

Volgens de patroons dienden mogelijke realisaties

hoofdzakelijk zo niet uitsluitend per beroep te worden

gezocht. Dit leidde effectief tot de reeds vermelde pan-

taire akkoorden, welke toelieten bepaalde problemen

nader te omschrijven, en deze een passende oplossing te

geven. Vermelden wij nog dat de patroons een hervor-
ming als het gewaarborgd weekloon wensten te stellen

in het kader van de ziekteverzekering, die zou worden

hervormd,
terwijl
de arbeiders haar hoofdzakelijk in

het kader van de nieuwe verbintenissen geregeld docr

het arbeidscontract stelden.

In 1953 legde de toenmalige Regering (homogeen

Christelijke Volkspartij) een wetsontwerp betreffende

het gewaarborgd weekloon neer. De Kamervoorzitter

raadpleegde de inmiddels opgerichte Nationale Arbeids-
raad, die een
afwijzend
antwoord uitbracht. Ook de syn-

dicaten hadden zich negatief uitgesproken. Om deze

houding te begrijpen, moet men weten dat het ontwerp

slechts zeer onvolledig aan de syndicale eisen beantwoord-

de: alleen de bedrijven met meer dan 200 arbeiders kwa-

men in aanmerking, vooraf zou het advies van de pan-

taire commissie worden ingewonnen, en de toepassing

zou dan nog zeer partieel zijn (carrentiedagen
3)
blijven

bestaan, klein verlet valt buiten beschouwing, enz.).

In de periode 1954-1958 werd de C.V.P. als enige

regeringspartij verdrongen door de socialistisch-liberale

meerderheid. Het gewaarborgd weekloon geraakte enigs-

zins op de achtergrond: het Algemeen Christelijk Vak-

verbond spitste
zijn
actie toe op de strijd voor de vijf-

dagenwerkweek, het (socialistisch geoniënteerde) Alge-

meen Belgisch Vakverbond achtte zich niin of meer soli-

dair met de Regering en weigerde eisen te beklemtonen

die buiten het regeringsakkoord waren gebleven.

De verkiezingen van 1958 brachten gevoelige wijzi-
gingen in hett Parlement en de socialistische partij ging

terug in de oppositie. Het A.B.V.V. kon weer vrijer han-

delen en de eis van het gewaarborgd weekloon werd samen

met verscheidene andere aan de Regering en aan het

Verbond der Belgische Nijverheid gepresenteerd. Nog

altijd bestond er betwisting over de werkelijke inhoud

van ,,gewaarborgd weeldoon”; eerst toen de twee grote

De Nationale Arbeidsraad is een adviserend organisme,
paritair samengesteld, waar afgevaardigden van werkgevers en
werknemers hoofdzakelijk sociale vraagstukken bespreken. In
de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bespreken afgevaar-
digden van werkgevers en werknemers hoofdzakelijk economi-
sche vraagstukken.
Bij
gelegenheid vergaderen de twee raden
samen. Een aantal personen uit de sociaal-economischewereld
dringt in de jongste tijd steeds meen aan op samensmelting
van de twee raden.
Hiermede worden de eerste drie dagen van ziekte bedoeld,
waarvoor in het huidig stelsel de arbeider geen enkele vergoe-ding bekomt.

vakbonden, het A.B.V.V. en het A.C.V., tot een eenheids-

formule waren gekomen, kon een definitieve discussie

beginnen. Opnieuw werd de Nationale Arbeidsraad ge-

raadpleegd: de grote vakbonden stelden eensgezind hun

oplossing voor, de patroons wezen haar af o.a. nadruk

leggend op de zware lasten die het gewaarborgd weekloon,

samen met de andere hervormingen door het A.B.V.V.

voorgesteld, zouden meebrengen. Op dat ogenblik moest

de Regering haar verantwoordelijkheid nemen.

De vakbonden wensen een voorname inspanning tot

herwaardering van de loonarbeider t.o.v. de bediende.

Het kan moeilijk betwist worden dat de evolutie der

laatste decennia een al te scherpe scheiding van de twee

groepen nog moeilijk wettigt. Inderdaad, in de werk-

huizen staan
dikwijls
hoog-gekwalificeerde arbeiders,

die voor de goede gang van geheel het bedrijf uiterst

belangrijk zijn, terwijl in vele kantoren bedienden zijn

gekomen die moeilijk nog
bij
het kaderpersoneel te rekenen

zijn. Dat de bedienden sinds 1922 praktisch het gewaar-

borgd maandloon kennen, terwijl de arbeiders feitelijk

nog aan het gewaarborgd dagloon staan, is in die omstan-

digheden niet meer verantwoord. In een aantal bedrijven

heeft men het ongerjmde van de toestand erkend, en zo

werden geschoolde arbeiders die effectief tot het kader

van de onderneming behoren, bij gelegenheid onder een

soort bediendenstelsel gebracht.

Redenen aangehaald om het onderscheid bedienden –
arbeiders te handhaven, zijn o.a. dat de mobiliteit bij de

arbeiders groter is, dat de bedienden meer geïnteresseerd

zijn in de goede gang van het bedrijf, dat hun geringer

aantal het opsporen van misbruiken ) vergemakkelijkt,

enz. Deze argumentatie nauwkeurig te beoordelen is

niet zo eenvoudig. Wel kan gezegd worden dat elk dyna-

misch bedrijf een vaste kern van arbeiders tracht te be-

houden en dat men
bij
de arbeiders grotere mobiliteit

hoofdzakelijk aantreft
bij
de zgn. aanvullende werkkrach-

ten. Daarnaast is het onbetwistbaar dat de uitbouw van

sommige grote administraties, ook en niet het minst in

de privé-sector, de argumenten ten gunste van de be-
dienden zoals het beperkt aantal, gehechtheid aan, het

bedrijf en de gémakkelijkheid om misbruiken op te spo-

ren, wel een deuk •heeft gegeven. –

Het sociale doel dat de vakbonden met het gewaar-

borgd weekloon nastreveii, steunt dus op een werkelijk-

heid wat
bij
de bedienden sinds zo lange
tijd
bestaat,

kan en zou ook best
bij
de arbeiders,
mutatis mutandis,

worden gerealiseerd. Dank zij het gewaarborgd week-

loön zullen de arbeiders, eindelijk enigszins beschermd

worden tegen de onvastheid der betrekking en de onzeker-

heid van het inkomen. Meteen kan aân’de hervorming

een diepere betekenis geschonken worden: de arbeids-

vergoeding blijft niet langer de rechtstreekse betaling

van een gepresteerde arbeid, zij wordt ook en nog me&r

beklemtoond als het grote middel, veelal het enige middel,

dat de arbeider ter. beschikking staat om in zijn eigen

onderhoud en in dit van zijn gezin te voorzien.

De patroons antwoorden hierop dat’ de’Maatschappelijke

Zekerheid werd opgericht juist met het doel ‘de onzeker-

heid van dé werkgevers weg te nemen. Het niéuwe stélsel

wijzigt dit niet. De enige verandering zou zijn, dat ‘de

verantwoordelijkheid van de onderneming meer
.
reèht-

Speciaal dan “ongegronde afwezigheid.

6-4-1960

31

streeks en voor individuele gevallen, gedurénde de. be-

perkte periode van een week, wordt aangesproken. Wan-

neer de misbruiken vermeld worden, zal deze kwestie

nog ter sprake komen. Intussen kan men opmerken,dat

een stelsel van Maatschappelijke Zekerheid zoals het

thans in België. bestaat, door het gewaarborgd weekloon
wordt, aangevuld .en ten dele zelfs vervangen. Moest het

gewaarborgd weekloon aan de verwachtingen beantwoor-

den; dan .zou in dezelfde richting verder kunnen worden

gezocht. Natuurlijk zal men bij de .vakbonden zelfs yer

wijzen naar het gewaarborgd jaarloon dat in de Verenigde

Statei bepaalde toepassingenkent.

De syndicaten verwachten ten slotte van het gewaar-

borgd weekloon ook een belangrijk economisch voor

deel. Inderdaad, juist door het feit dat de arbeider in zijn

verhouding tot de onderneming gerevaloriseerd wordt

tegenover de bediende, kan men verwachten dat begaafde

jongeren meer dan vroeger belangstelling hebben, voor

geschoolde arbeid in de .werkplaats. De nijverheid in het

land zal zeker gebaat zijn bij nieuwe aanvoer van dergelijke

arbeiders. Normaal zal voor een aantal van die arbeiders

de toekomst beter verzekerd zijn dan door de loopbaan

van ondergeschikte bediende.
De nijveheid heeft van den beginne af stelling ge1omen

tegen het gewaarborgd weekloon, juist omdat
zij
de nieuwe

lasten vreesde die aldus op de Belgische economie zouden

drukken. Het was wel niet bijster gelukkig dat de nieuwe

actie voor het gewaarborgd weekloon in
1958
startte,

toen het A.B.V.V. haar eisenprogramma indiende samen

met talrijke andere hervoimingen die verscheidene mil-

jarden frank zouden, kosten.

Hoe hoog zullen de lasten, uitsluitend door het gewaar-

borgd weekloon veroorzaakt, oplopen? De meningen

zijn op dat gebied niet eensluidend. Volgens het Ministerie

van Arbeid mag de verhoging geschat worden op onge-

veer 1 pCt. van het loon. Volgens de werkgevers moet

men deze verhoging op 1,5 â 3 pCt. stellen en dan wordt

nog een uitzondering gemaakt voor een aantal beroepen,

die ‘door de hervorming speciaal zwaar belast worden,

juist omdat het absenteisme er groot is, zoals
bij
de mijn-
werkers of in de textielnijverheid met haar

talrijke vrou-
welijke werkkrachtèn.

Een gedeelte van de supplementaire betalingen door

de werkgever verricht, zou de Rijksdienst voor Maat-

schappelijke Zekerheid ten goede komen. Dus, redeneren

de patroons, het gewaarborgd weekloon heeft ten gevolge

dat een deel var( het grote deficit ‘waarmede de Rijksdienst

thans te kampen heeft, naar de
nijverheid
wordt overge-
heveld. Aangezien echter het gewaarborgd weekloon de

misbruiken nog zal doen toenemen, kan men onmogelijk

berekenen, welke kosten hieruit voor de nijverheid zullen

voortvloeien, noch wat de ontlasting zal betekenen voor
de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid.

Dat ,jiet, gewaarborgd weekloon bepaalde misbruiken

kan bestendigen, eventueel nieuwe in het leven kan roe-

pen, wordt door niemand in het land betwist, ook niet

door de vakbonden. Deze gingen onmiddellijk akkoord

om een aangepaste controle in te stellen. Maar de ‘werk-

gevers wijzen op de misbruiken die thans bestaan en als

het ware onuitroeibaar worden geachi, om tegenover

scherper toezicht wantrouwig• te blijvei. ‘Zullen de mis-

bruiken toenemen? Niet noodzakelijk en mogelijk zelfs

niet, antwoorden de arbeidersafgevaardigden, . aangçzien

392

het jersoonlijk ccintact tussen het bedrijf en dé werkne-

mer als ëen soort rem zal werken. Ongetwijfeld, antwdor-

den de werkgevers, aangezien de carrentiedagen, welke

thans de misbruiken effectief bemoeilijken, in het nieuwe

systeem wegvallen. De evolutie en de huidige toestand

binnen administraties met talrijke bedienden kunnen ‘hiei

eventueel als voorbeeld worden onderzocht. Zeker zijn niet

in elke onderneming de toestanden als gçljkwaardig te

beschouwen.

,Volgens de syndicaten wordt de toevallige afwezigheid

van een arbeider in een grote onderneming weinig opge-

merkt. Er zijn bepaalde compensaties, juist door de col-

lega’s van de afwezigen. Het bedrijf lijdt dus minder schade

en het is normaal dat hetgeen uit solidariteit door collega’s
méér werd gepresteerd, uitsluitend aan de getroffen arbei-

der ten goede komt. Dat een dergelijke redenering niet

voor alle grote ondernemingen kan worden gebruikt, zij

hier terloops vermeld. Toch laat het meer beperkt verzet

in deze sector toe te onderstellen dat de nieuwe lasten

relatief beperkt zullen blijven.

Daar zijn echter-. ook de kleinere ondernemingen, en

tot op heden blijven deze tegenover het gewaarborgd

weekloon volledig afwijzend. Onbetwistbaar kunnen

toevallige omstandigheden hier in verhouding zwaardere

lasten leggen op het bedrijf. Dat is ten andere nu reéds

het geval met de bedienden die aan een dergelijke onder-

neming verbonden zijn. Daartegenover mag men âan-

nemen dat juist de persoonlijke contacten die bestaan

tussen werkgever en werknemer, een groot aantal mis-

bruiken zullen uitsluiten. Waar de last nochtans zwaar

kan wegen, begrijpt men dat de betrokkenen zoeken een
soort verzekeringsstelsel tot stand te brengen.

Boven alles echter blijft bij de patroons een oppositie

tegen elke actie ‘ die het rechtstreeks verband loon-gepro-

duceerde arbeid wil verbreken. De produktiviteit in, ‘de

nijverheid en normaal gans de economie van het land

moeten onder een dergelijke breuk lijden. Deze kringen

achten het, dus ,niet ‘mogelijk in te gaan op de nieuwe,

meer morele opvatting loon = het (enige) middel dat

de ‘arbeider ter beschikking staat om in eigen ,levensonder-

houd en dat van zijn gezin te voorzien.

– Op een bepaald moment van de besprekingen heeft

een aantal leden van het’ Verbond der Belgische Nijver-

heid blijkbaar ‘gemeend, dat de hervorming van het ge-

waarborgd weekloon onafwendbaar ‘werd, en. daarom

begonnen
zij
concrete toepassingen onder ogen.te nemen.

De oppositie van een vrij groot aantal leden van het Ver-

bond zou deze ‘ontwikkeling in de weg hebben ‘gestaan.

Eensgezindheid was dan weer mogelijk dank zij het pa-

tronale voorstel de zaak over te maken aan de paritaire

commissies. Daar zouden per beroep passende oplossingen

worden uitgewerkt. Hoewel zij ruim tien jaar geleden

een dergelijk voorstel zelf
,
haddën gedaan, meenden de

vakbonden daarop niet te kunnen ingaan: zij konden

in het huidig stadium alleen nog vrede nemen met een

wet,. bindend voor geheel het land. –

Het voorstel van de Regering voorziet dat in een periode

van 7′ dagen het normale loon van
5
of 6 werkdagen,
naar gelang het bedrijf al ‘of niet de vijfdagenwerkweek

heeft aanvaard, door de werkgever zal wordén uitbetaald.

E zijn echter speciale bepalingen in verband met dè’

risico’s en met het. ‘toepassingsgebied..
De vijf risico’s zijn: arbeidsongevallen, tecjinische sto-

6-4-1960

ringen in de onderneming, familiale en burgerlijke ge-

beurtenissen, gedeeltelijke en tijdelijke werkloosheid

wegens economische redenen, ten slotte, ziekte en gewoon

ongeval.

– Arbeidsongevallen: in het huidig •stelsel heeft de

arbeider recht op 80 pCt. van zijn lôon, gedurende een

periode van 28 dagen. De hervorming dateert uit de

periode nadat het gewaarborgd -weekloon voor het eerst

ter sprake was gebracht. Het was een verre voorbereiding.

Door het gewaarborgd weëkloon zal de arbeider de eerste

6 dagen recht hebben op een vergoeding van 100 pCt.

– Technische storingen in het bedrijf ‘worden voort-

aan als risico’s vast aan het bedrijf beschouwd. De arbeider

ontvangt dus gedurende een week zijn volledig loon, maar

hij zal andér werk, waartoe hij geschikt is, in de onder-

neming moeten aanvaarden. Is de oorzaak van de tech-

nische storing niet binnen maar buiten de onderneming

gelegen
(bijv.
storing in de elektriciteitsvoorziening of de

watertoevoer), dan bestaat deze vèrplichting niet. Als

basis werd hier dus aangenomen: technische storing als

risico voortspruitend uit de aard zelf van de onderneming.

– De afwezigheid wegens famiiale en burgerlijke

gebeurtenissen (als voorbeelden kunnen worden genoemd:

geboorte of sterfgeval in de familie, optreden als getuige

in een proces). Vele collectieve overeenkomsten hebben

hier het terrein voorbereid. Het wetsontwerp voorziet

dat een Koninklijk Besluit, genomen na advies van de

Nationale Arbeidsraad, het regime dat reeds werd aan-

vaard in de paritaire commissies, verplichtend zal maken.

– . Gedeeltelijke en tijdelijke werkloosheid wegens

economische redenen: nu reeds moet er een verwittiging

zijn 7 dagen vooraf, maar deze wordt dikwijls’ verwaâr-

loosd. Voortaan zal de patroon het normaal loon verder

betalen, tenzij hij .7 dagen vooraf door middel van uit-

plakbrief de gedeeltelijke werkloosheid aankondigde

en géljktijdig de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling

en Werkloosheid verwittigde.

– Ziekte en gewoon ongeval, zijnde het meest om-

streden risico: ‘het huidig regime voorziet 3 carrentie-

dagen (dus zonder enige vergoeding), en, van de 4e dag

der ziekte af 60 pCt. van het loon. De vakbonden stelden

evenals voor. de overige vier risico’s gedurende 6 dagen
100 pCt. van het loon voor. Het regeringsontwerp luidt:

a) loon van een volledige week
bij
kraamverlof;’

b)’ 80 pCt. van het loon gedurende een week mits

de onderneming een’ bepaald âantal arbeiders telt

(cfr het toepassingsgebied);

– de arbeider• 6 maanden dienstanciënniteit heeft;

– de duur van de ziekte minimum 14 dagen bedraagt;

er. controle is door een geneesheer van patroonszijde

aangeduid..

• Een Koninklijk Besluit mag
bij
eenparig akkoord van

de betrokken paritaire commissie deze voorwaarden

wijzigen, zodat men een integrale toepassing van het

gëwaarborgd weekloon benâdert of realiseert. Aân de
andere kant kunnen ‘eveneens
bij
Koninklijk Besluit

werkgevers, vallend onder de bevoegdheid van zekere

paritaire commissies, vrijgesteld worden van de gehele

of gedeeltelijke verplichtingen van het gewaarborgd

weekloon. De vrijstelling, geldig vOor 12′ maanden, kan

worden hernieuwd. Ten slotte kan op 31 december .1961

een Koninklijk ‘Besluit in de Ministerraad besproken,

alle beschikkingen betreffende ziekte
wijzigen
in de rich-

ting van het volledig gewaarborgd weeldoon al of niet

vôor een ,groter aantal ondernemingen, ofwel houden in

hun huidige’vorm. Men notere terloops dat de vakbonden
een formule van progressieve toepassing van het gewaar

borgd weekloon in geval van ziekte hadden aanvaard

(beperking van het aantal betaalde dagen – langere duur

van de ziekte).

Het ontwerp van de Regering beperkt uitdrukkelijk

het toepassingsgebied en volgens het jongste wetsontwerp
zouden bedrijven met minder dan 10′ arbeiders vrijgesteld

worden van de betaling van het loon van een volledige

week in geval van ziekte en gewoon ongeval: Eengro’ot

‘aantal kleine,
zin:
middënstandsbedrijven (die 8′ â 9 pCt.

van het totaal aantal loonarbeiders in’ België tewerk-

stellen), zouden hier dus geen, enkel risico hebben te dra-

gen. Van syndicale zijde ‘werd tegen deze lepaling met

grote scherpte geprotesteerd: men ,eigert een dergelijk

uitonderingsregime, dat later en voor andere, aangelegen-

heden nog zou kunnen vorden uitgebreid, onder ogen

te nemen; men weigert ook de indeling van arbeiders

waarbij sommige wel, andere niet, bepaalde sociale voor-

delen zouden ontvangen.

Teh slotte zij vermeld dat de bedrijfstakken’ waar een

fôtids v’oor bestaanszekerheid werd ingesteld, ôntslagen

kunnen worden van het geheel ôf ecn’ gedeelte der ver-

plichtingen. Daar heeft men reeds in het licht van de ge-

specialiseerde arbeid op bedrijfsplan gerealiseerd, wat het

gewaarborgd weeldoon ‘op het plan van de ondernèming

wen ;
st te verwezenlijken
‘. . .

Zoals het gewaarborgd v’eeldoön ‘thans doôr de Rege-

ring wordt voorgesteld, Tplaatst het de Belgische ‘sociaal-

economische wereld voor een aantal onbekenden: hoe

hoog zullén de’ nieüwe lasten ‘opldpen
? Daari’iede onmid-

dellijk’in verband te brengen: zullen de misbruiken aan-

gioeien of verminderen? ‘Hievobr zal’ dan zeker bepalend

zijn: de invloed ten oede van het “persôonljk contact

in de onder’nemingsgemeënschap.

De realisatie van het gewaarborgd weekloon is, zuiver
theoretisch gëzien, ‘beslist ‘een voordeel’ te noemen. Be-
paalde landén zijn ‘in die richting voorgegaan: Engeland

bijv. en speciaal de Verenigde Stâten, het land dat zelfs

het gewaarborgd jaarloon niet verwerpt. Het is nochtans

waar dat in de landen van de Eurojese ‘Economische Ge-

meènschap weinig concrete voorbeelden zijn aan te wijzen

en dat België het eerste land kan worden dat een doorge-

dreven gewaarborgd weekloon wettelijk aanvaardt. Daar-

om moet het vraagstuk door België in een’Europees kader

worden geplaatst. Groeien door het gewaarborgd week-

loon de misbruiken aan, dan wordt de Belgische eonomie

zwaarder belast en dan zullen ook de arb’eiders de schade-

lijke gevolgen daarvan hebben te’dragen; wordt nochtans

dank
zij
het gewaarborgd weekloon een betere sociaal-

economische samenwerking bevorderd, dan zal er voor-

deel zijn voor gans het bédrjfsleven en voor geheel de

Belgische gemeenschap.

St, Pieters Woluwe (Brussel). ”

M. NEIRYNCK.

Naschrift.

Het hier besproken wetsontwerp is gevolgd geworden
door talrijke amendementen. ‘In haar ‘jongste voorstellen
heeft de Regering nogmaals getracht een soort synthese te
verwezenlijken. Er werd o.a. rekening gehouden met de
schérpe reactie aan syndicale zijde tegen discriminatie tussen
kleine (minder dan 10 arbeiders) en grote ondernemingen:

6-471960

393

De loonhoogte vormt in de regel niet de kern van

de moeilijkheden met betrekking tot de arbeids-

conflicten in de Verenigde Staten. De bèlang,rijk-‘

sle
stof tot conflicten ligt in de kostprijsverhogende

werking van verouderde
arbeidsvdorwaarden. De

ondernemers willen die voorwaarden :a
an
p
aen

aan de huidige technische en organisatorische mo-

geljkheden, de arbeiders daarentegen houden lie-
ver alles bij het oude. In de ‘Westeuropese landen

komen moeilijkheden op
dit punt
zo goed
als niet

‘voor.
In
de Verenigde Staten konden zij ontstaan

door de typische
arbeidsverhoudingen aldaar en

door de economische omstandigheden van na de

oorlog. Veranderingen op elk van
dèze
twee
ge-‘

bieden in de laatste paar jaar
en het feit dat ver-

• schillende ‘belangrijke arbeidsovereenkomsten
in’

1959 afliepen, deden de nog steeds voortdurende

• arbeidsconflicten ontstaan.
Deze opsomming van

factoren vormt het kader voor
onderstaand artikel.’

De achtergrond van
de stakingsgolf in

de Verenigde Staten’

De stakingsgolf die de Verenigde Staten in 1959 te ver-

werken kregen kostte meer verloren werkdagen dan sinds

1946 in enig jaar het geval was geweest. Het meest om-

vangrijk was de staking die de
United Steelworkers Union

uitriep in twaalf staalconcerns. Er waren rechtstreeks

500.000 werknemers
bij
betrokken, terwijl er naar schatting

nog een 500.000 indirect
bij
werden betrokken, doordat

het werk inhun bedrijven moest worden stilgelegd wegens

fekort aan staal. Andere stakingen van enige omvang in

hetzelfde jaar betroffen 60.000 dokwerkers, 35.000 arbei-
ders in de produktie en verwerking van non-ferrometalen,

17.000 man in vleesconservenfabnieken, 15.000 op scheéps-

werven en 10.000 in de textielbewerking.

De staalstaking was de meest omvangrijke, de langdu-

rigste en ook de kostbaarste van alle. Zij duurde bijna

vier maanden, tot zij in november werd afgebroken door

een rechterlijk bevel om hét werk vooi ten minste tachtig

dagen te hervatten. Beëindigd werd het conflict pas in

januari’ 1960, na de tussenkomst van de Vice President,

Nixon, en de Minister van Arbeid, Mitchell. Naar schatting

hebbende. stakenden in totai een bedrag van 1,2 miljard

(vervolg van blz. 393)

deze zal verrfteden worden voor alles wat betreft de vor

delen aande arbeiders toe te kennen. Het voorstel van de
Regering luidt, dat bij de kleine ondernemingen het toezicht
(wat speciale moeilijkheden kan oproepen) en de uitbetaling
van 80 pCt. van het loon zouden gebeuren door de Rijks-
dienst voor Maatschappelijke Zekerheid, mits een pâtronale
bijdrage van fr.
25
per maand en per arbeider.
Hieromtrent is er wel enige beroering ontstaan bij de werkgevers. Er zouden zich in elk geval moeilijkheden
voordoen bij de ondernemingen, waarvan het aantal per-
soneelsleden nu eens wel dan weer niet de 10 eenheden
overtreft. Sonimige grotere bedrijven vragen een gelijkaar-
dige verzekering te mogen afsluiten, terwijl andere, ook
kleinere, vragen het risico zelf te dragen. Wellicht wordt aan een aantal bedrijven de keuze gelaten tussen de ver-
zekering met forfaitaire premie en het zelfstandig gedragen
risico.

dollar aan loon moeten derven. Wat zij krachtens de

nieuwe overeenkômst aan hoger loon mee naar huis zullen

nemen, bereikt echter in totaal nog niet het miljard. Voor

de gederfde omzetten van hun tegenpartij benaderen de

schattingen de 3 miljard dollar. In het licht van deze getallen

is het wel duidelijk dat de hardnekkigheid van de arbeiders

noch de halsstarrigheid van de ondernemers te verklaren

zijn uit verschil van mening over de hoogte van het loon.

Ook in de andere arbeidsgeschillen uit
1959,
en in die

welke Amerika in 1960 nog te wachten staan, ligt de kern

van de moeilijkhedén meestal niet
bij
de loonhoogte.

De belangrijkste stof tot conflicten ligt in de kostprijs-

verhogende werking van verouderde arbeidsvoorwaarden.

De ondernemers willen die voorwaarden aanpassen aan

de moderne mogelijkheden van techniek en Organisatie,

de arbeiders houden liever alles bij het oudë.

In de landen van West-Europa komen zulke kwesties

zo goed als niet voor. In de Verenigde Staten konden zij

ontstaan door de tyische arbeidsverhoudingen in dat land

en de economische omstandigheden van na de oorlog. Ver-

anderingen op elk van die twee gebieden in de laatste paar

jaar, en de omstandigheid dat verscheidene belangrijke

arbeidsovereenkomsten in 1959 afliepen, deden de nog

steeds aanhoudende arbeidsconflicten ontstaan. Deze op-

somming van factoren vormt het kader voor dit artikel.

De machtige vakbeweging.

.De macht van de vakbonden in de Verenigde Staten is
vodr Eurôpese begrippen van vrij jonge datum; zij is ge-

grond op de Wet. De bewuste wetten dateren uit de depres-

sie van de jaren dertig. In een reactie op de uitbuiting van

de arbeiders en de machteloosheid van de vakbeweging,

alsmede onder de indruk van de onderconsumptietheorieën

uit die jaren, heeft de wetgever toen zeer vergaande rechten

aan de vakbonden toegekend, en er weinig verplichtingen

aan verbonden. De herziening van het arbeidsrecht .kort
na de oorlog heeft die scheve verhouding tussen rechten

en plichten in wezen onaangetast gelaten; pas in de begin

394

.

6-4-1960

september door het Congress aanvaarde herziening is zij

wat verbeterd. –

Behalve machtig,
zijn
de Amerikaanse vakbondenvecht-

lüstig. Die vechtiust was lange tijd een kwestie van con-

currentie tussen de twee grote vakcentrales –
American

Federation of Labor
en Congress of Industrial Organizations

– die, geduurd heeft’ tot de samenvoeging in 1955. Ook

is
zij
voor een deel te beschouwen als een uiting van de

,,wilde jaren”, die de Amerikaanse vakbond nog niet hele-

maal te boven schijnt te zijn. De als rechteloösheid aan-

gevoelde situatie ligt nog tamelijk dichtbij in de herinne-

ring, en dat is niet bevorderlijk voor een rustige en kalnie

sfeer
bij
de onderhandelingen.

Vechtlust en macht versterkten elkaar, en in hun wissel-

werking groeide
organized labor
van 5 pCt. van de onzelf-
standige beroepsbevolking in het begin vande jaren dertig

tot 25 pCt. in 1959. Laatstgenoemd percentage omvat 17

miljoen mensen. Die 17 miljoen zijn niet gelijkmatig ver-

deeld over de bedrijfstakken en beroepen. Er is een samen-

ballingvan macht onder de handarbeiders in enige takken

van bedrijf, onder andere de produktie van staal en machi-

nerieën, de elektrotechniek, de mijnbouw, de scheepsbouw,

de rübberverwerking, het weg- en zeevervoer, de bouw-

vakken, en de fabricage van auto’s en vliegtuigen. Door de

concentratie in
belangrijke
bedrijfstakken, waaronder ver-

schillende basisindustrieën, kunnen de vakbonden meer

macht uitoefenen danhet percentage van 25 zou doen ver’

‘moeden. –

Bij deze feiten moet wel worden vermeld dât een aantal

van de genoemde 17 miljoen niet uit géheel Vrije keuze
lid is geworden. Het gedwongen lidmaatschap van vak-

bonden komt in de Verenigde Staten op verschillende ma-

nieren voor. Het meest verbreid, en bij de wet toegestaan,

is de
union shop,
of het ,,bondsbedrijf”, waarbij werknemers

in het betrokken bedrijf of beroep hun betrekking slechts

kunnen behouden als
zij
zich aansluiten
bij
de bond die de

werknemers in dat bedrijf of beroep- vértegenwoordigt.

De wet stelt daarbij een limiet van dertig dagen; na die

termijn is er wettelijk sprake van het ,,behouden” van een

betrekking.

Door die geringe limiet maakte deze vorm van gedwon-

gen lidmaatschap in de
praktijk
weinig verschil met de

verboden vorm van de
closed shop
of het ,,gesloten bedrijf”,

waarbij een bepaald bedrijf of beroep slechts toegankelijk

is voor leden van de vertegenwoordigènde bond.

Tot de middelen waarmee de vakbonden hun wil trachten

door te drijven behoort, behalve de ook
bij
ons bekende

werkstaking en langzaamaan-actie, nog een heel arsenaal

andere tactieken, waarvan wij ons in ons goed geregelde

land nauwelijks een voorstelling kunnen maken. Een aan-

tal ervan, onder andere bepaalde boycot-acties en hande-

lingen die dicht
bij
intimidatie komen, wordt onwettig ver-

klaard in de al eerder genoemde nieuwe wet. Het zou ons

te ver voeren hierop in te gaan, al zouden enkele voorbeel-

den een indruk kunnen geven van de hardheid waarmee

daarginds’ arbeidsgeschillen soms worden beslecht. De

onscrupuleuze of zelfs ronduit misdadige
praktijken
van

sommige bonden – ook een aspect van de macht der Ame-

rikaanse vakbeweging – zijn al genoegzaam bekend, zo-

dat wij ze hier niet behoeven te beschrijven. Zij zijn gelukkig

ook niet symptomatisch voor die vakbeweging in haar ge-

heel.

Deze wapens worden in het vuur gebracht indien werk-

gevers en -werknemers- het niet .eeiis kunnen worden over

de voorwaarden waaronder een afgelopen overeenkomst

moet worden vernieuwd, en ook als er gedurende de looptijd

van een overeehkomst geschillen ontstaan. In het eerste

geval is er gewoonlijk een lange periode van onderhande-
‘ling aan voorafgegaan. Ook in’het tweede geval is er in de

regel eerst onderhandeld, en wel in het kader van de
grie-

vance procedure.
Deze klachtenbehandeling kan in werking

treden als een werknemer van mening is dat een bepaling
ûit de arbeidsovereenkomst niet of niet juist is toegepast.

In bijna alle collectieve overeenkomsten is de klaéhten-

behandeling geregeld, uiteraard op uiteenlopende wijzen,
maar toch volgens een geleidelijk gegroeid algemeen pa-

troon. Het begint gewoonlijk met een bespreking tussen

de betrokken werknemer, .zijn rechtstreekse baas, en de

bondsvertegenwoordiger van zijn werkplaats, ploeg of der-
gelijke. Wordt men het niet eens, dan komt de behandeling

in achtereenvolgens hogere regionen, en ten slotté
bij
een

buitenstaander die als arbiter optreedt.

Het bestaand gebruik richtsnoer.

In de praktijk zijn de arbiters echter geneigd gebleken;

zich bij hun oordeel te laten leiden door past praclice. Voor-

al in
moeilijke’
gevallen hebben zij het bestaande gebruik
als richtsnoer genomen. Daarop is eigenlijk maar één be-
langrijke uitzondering: het bestaande gebruik kan niet als

richtsnoer gelden indien de 6mstandigheden die het motief

voor de invoering van het gebruik vormden, verdwenen

zijn. Deze ,,jurispÈudentie” is geheel in overeenstemming
‘met de wensen van de vakbeweging De ondernemers zijn

er slecht over te spreken, omdat zij tussentijdse moderni-

sering van de Organisatie bemoeilijkt.

Daar komt nog
bij
dat de hele procedure vaak veel tijd

in beslag neemt. Een voorbeeld dat in de pers vei*henen

is: een kraanbestuurder moest werken in een omgeving

met een hoge temperatuur. Om’ zijn taak te verlichten,

vroeg en verkreeg de vakbond de aanstelling van een tweede

man op dezelfde kraan. Na enige jaren werd er een instal-

latie voor airconditioning in de ‘fabriek aangebracht, en

wilde de bedrijfsleiding de tweede man ontslâan. Hij diende

een klacht in. Op grond van het bovengenoemde uitzonde-
ringsprincipe werd de directie in het gelijk gesteld
…….

na twee jaar. Al die
tijd
kon onze man aan het ,,werk”

blijven.

Het is te begrijpen dat voor veel werkgevers de prikkel

tot het invoeren van doelmatiger werkmethoden zwak

blijft, niet alleen vanwege de lange duur van eën mogelijke

klachtenprocedure en de
twijfelachtige
uitslag ervan, maar
bovendien omdat de sfeer in het bedrijf en de verhouding

met de bond er gevoonljk niet beter op worden.

Het beginsel dat aan het gewoonterecht van de
grievance

procedure
ten grondslag ligt, komt nog scherper tot uiting

in bepaalde werkvdorschriften in de collectiëve arbéids-

overeenkomsten, die enkele jaren na de oorlog in gebruik

kwamen Deze hëbben voornamelijk ten doel, ontslag te

voorkomen door handhaving van traditionele werkmetho-

den.

Zulke
work rules
beperken
bijv.’
het’ gebruik vân gepre-

fabriceërd materiaal door loodgieters en schilders. Zo

moest volgens een persbericht een groot’ deel van het ge-

bouw van de Verenigde Natiës in New York met de kwast

worden geverfd, omdat de’ arbeidsvoorwaarden – van de

schilders het gebruik van verfspuiten slechts in beperkte

mate toestonden. In de bouwvakken bestaan bepalingen

dat een op de drie of vier geschoolde arbeiders een voor-

man moet, zijn – d.w.z; het loon’ van een voorman moet

krijgen. In niet weinig-gevallen is het gebruik van geschoolde

6-4-1960

395

krachten voorgeschreven voor werk dat door de vooruit-

gang van de techniek ook door ongeschoolden kan worden

gedaan. Op de dieseltreinen rijden nog steeds stokers mee,

omdat het zo in de arbeidsovereenkomst staat. Een werk-

dag
bij
de spoorwegen werd in 1920 gedefinieerd als de tijd

waarin een goederentrein 100 mijl en een personentrein

150
mijl
aflegt; handhaving van die definitie tot nu toe

bezorgt bepaalde groepen werknemers
bij
de spoorwegen

een hele dag loon voor elke halve dag werk. Dit zijnnogal

extreme voorbeelden, maar zij zouden met talrijke minder

extreme zijn aan te vullen. Dit soort gevallen wordt met

het typerende woord
featherbedding
aangeduid.

Andere oorzaken van hogere kosten zijn
dikwijls
de

seniority rules
in de arbeidsovereenkomsten. Deze kunnen

onder andere voorschrijven dat in geval van slapte jonge

werknemers moeten worden ontslagen voordat ouderen

(d.w.z. zij die al langer in dienst van het betrokken bedrijf

zijn) aan de beurt mogen komen. Er zijn ook bepalingen

die promotie aan ouderen voorbehouden, uitgezonderd

slechts in gevallen van evidente ongeschiktheid. De laatste

tijd komen bepalingen in zwang, die de werkgever ver-

plichten
bij
het invoeren van arbeidbesparende technieken

gelden in de bondskas te storten tot een bedrag gelijk aan

het uitgespaarde loon.

Ook deze voorbeelden zouden weer met tal van andere

zijn uit te breiden, want de Amerikaanse vakbonden zijn

zeer vindingrijk op dit gebied. Het is vermoedelijk niet

te
becijferen
wat deze praktijken al gekost hebben. De

spoorwegmaatschappijen, die nog pas een advertentie-

campagne voerden om tegenover de vakbonden de publieke

opinie op hun hand te krijgen, beweerden daarin dat

fealherbedding
hun 500 miljoen dollar per jaar kost.

Uitgaande van dit bedrag zou men kunnen concluderen

dat de totale kosten eerder in miljarden dan in miljoenen

moeten worden uitgedrukt. Een
aanwijzing
dat op deze

manier grote aantallen arbeiders aan het werk worden

gehouden op plaatsen waar zij eigenlijk overbodig zijn,

vormt de herhaalde, als verdediging bedoelde verklaring

van vakbonden, dat herziening van de
work rules
massale

ontslagen tot gevolg zot hebben.

Expansie en inflatie.

Ook de machtigste vakbond kan echter weinig uitrichten
als de algemene economische omstandigheden niet gunstig

voor hem zijn. Het waren juist die algemene omstandig-

heden, die zo veel werkgevers na de oorlog inschikkelijk

maakten. Inschikkelijk dan
altijd
in betrekkelijke zin;

loononderhandelingen werden en worden van beide zijden

met heftigheiden taaiheid gevoerd.

Het na-oorlogse economische klimaat werd tot voor

ongeveer twee jaar gekenmerkt, door een hoog peil van

werkgelegenheid. Achter die grote vraag naar arbeid

stonden aanvankelijk de inhaaivraag naar consumptie-

goederen en de ,,omschakelvraag” naar investeringsgoede-

ren. In 1952 begonnen de gevolgen van de koude oorlog

zichtbaar te worden in de begroting van de Verenigde Sta-

ten. Sinds dat jaar geeft de federale Schatkist jaarlijks ruw-

weg 10 pCt. van Amerika’s nationaal inkomen uit voor

de instandhouding en modernisering van de bewapening.

Dat is een stevig brok autonome vraag naar kapitaal en

arbeid.

Mede door de toeneming van inkomensoverdrachten

hebben de federale begrotingen sedertdien overwegend te-

korten opgeleverd. Met de financiering van de tekorten

heeft men zich op een gevaarlijke weg begeven door steeds

meer op korte’ termijn te lenen; de gemiddelde looptijd

van verhandelbare federale schuldtitels daalde van onge-

veer negen jaar in 1950 tot minder dan
vijf
jaar in 1959.

Dat dit infiatoir werkt, behoeft in ons land wel geen betoog.

De begrotingspolitiek en de leningspolitiek van de fede-

rale Regering maakten het de monetaire autoriteiten moei-

lijk een effectieve politiek te voeren. De rentetarieven bleven

na de oorlog dan ook algemeen laag in vergelijking met

West-Europa. Tot voor enkele maanden is bijv. het rende-
ment van overheidsobligaties beneden dat van soortgelijke

stukken in de meeste Westeuropese landen gebleven; pas
in het midden van 1959 bereikte het rendement de 4 pCt.

Het rendement van particuliere obligaties ging wel iets

hoger, maar bleef toch steeds beneden de
5
pCt., en meestal

een behoorlijk stuk. Kon de Schatkist op die manier al

goedkoop financieren, voor de volkshuishouding werd de

koop steeds duurder.

Een belangrijke bijdrage tot de grote economische acti-

viteit werd ten slotte geleverd door de buitenlandse vraag.

Alle landen van de vrije wereld verdrongen zich om in

Amerika te kunnen kopen. De wereld was even vertrouwd

met het begrip dollarschaarste als in een vroeger tijdperk

met het begrip gouden standaard. De lopende rekening
van de Amerikaanse betalingsbalans vertoonde zonder

onderbreking grote overschotten. Hieraan moeten
wij
on-

middellijk toevoegen dat het grootste deel van dat over-

schot weer door de Regering werd gebruikt om financieel

zwakke landen te helpen, en dus niêt de liquiditeit ver-

ruimde. Dat zou trouwens kwantitatief van weinig bete-

kenis zijn geweest. Daarmee blijft echter het feit dat weinig

ondernemers in de Verenigde Staten zich om buitenlandse
concurrentie behoefden te bekommeren.
De grote binnenlandse vraag en de geringe buitenlandse

concurrentie maakten het de ondernemers mogelijk, kos-

tenverhogingen zonder risico voor afzet of winst door të
berekenen. Het viel daarom de vakbonden niet moeilijk,

overmatige loonsverhogingen te bedingen. Dientengevolge

stegen de nominale lonen gemiddeld aanmerkelijk meer

dan de produktiviteit. De prijzen trokken in verscheidene

sectoren nog sterker an dan de loonkosten per eenheid

produkt opliepen, onder andere door sterk stijgende kapi-

taalkosten, die werden doorberekend op basis van een

soms belangrijk beneden de capaciteit blijvende bezetting.

Het is onwaarschijnlijk, al beweren sommigen zulks, dat

de loonstijging de voornaamste oorzaak van de prijsstij-

gingen zou zijn. Berekeningen hebben uitgewezen dat de

na-oorlogse stijging van het prijspeil voor ongeveer één

derde aan de loonkostèn kan worden ,,toegerekend”. Het
is dan nog de vraag ofde loonstijging daarbij als oorzaak

w
dan wel als gevolg moet orden gezien. Het is nog minder
waarschijnlijk, zoals van vakbondszijde wel wordt geop-

perd, dat de hoge winsten het leven zo duur hebben ge-

maakt. De’ prijsstijging van na de oorlog is voor slechts

één achtste aan winst en rente ,,toerekenbaar”.

Vermoedelijk waren, vooral in de eerste jaren na de

oorlog, de belangrijkste stimulansen voor prijsverhogingen

aa’n de kant yan de vraag gelegen. In het mechanisme van

de prjsbeweging hebben evenwel de lonen als versnelling

gefungeerd. Voor latere jaren wordt het ondoenlijk, een

onderscheid te maken tussen factoren die zuiver oorzaak

en andere die loutergevolg zouden zijn. Er is dan een wis-

selwerking tussen vraag en kosten, prijs en lonen. Sterk

schematisch kan men die wisselwerking zo zien, dat in

sterk expanderende bedrijfstakken, waar de arbeidspro-
duktiviteit snel .verbeterde, door de groeiende vraag en

396
1


4-1960

de darop volgende prijsverhogingen loonsverhogingen

werden aangëwakkerd. De minder gelukkige bedrijfstakken

zagen zich gedwongen met die loonsverhogingen mee te

gaan, en moesten daarom ook hun prijzen verhogen
1).

De vraag, in welke mate het optreden van de vakbonden

de lonen een extra duw naar bovén heeft gegeven, wordt

niet eenstemmig beantwoord. De vakbondsleiders denken

daar nogal positief ovér, althans zolang dat extraatje als

een voordeel voor de arbeiders wordt voorgesteld. Wie

echter zegt dat de lonen te hoogzijnen dat de vakbonden

daaraan mede schuld hebben, heet een
vijand
van de arbei-

der. De kwestie ten slotte, inhoeverre de handhaving van

yerouderde werkvoorsôhriften en andere arbeidsvoorwaar-

den de produktiviteit heeft gesçhaad, is tot nu toe niet

kSvantitatief benaderd. Dât het de produktiviteit heeft ge-

schaad, zowel die van arbeid als die van kapitaal, en dus

kostenverhogend heeft gewerkt, is wel buiten kijf.

Klimaatveranderingen.

Er zijn nu echter kapers op Amerika’s kusten verschenen

(hoewel ze nog niet allen tot de westkust zijn doorgedron-
gen). De prijzen
zijn
zodanig gestegen dat de prijzen van

Europese produkten concurrerend worden in de Verenigde

Staten, terwijl zij in Europa de afzet van Amerikaanse

produkten bemoeilijken, en in derde landen de afzetmoge-

lijkheden van Amerika verkleinen ten gunste van die van

Europa. Een duidelijke weerspiegeling van die moeilijker

geworden positie toont de betalingsbalans van de Ver

enigde Staten. Het overschot op de lopende rekening is

de laatste twee jaar in opvallende mate geslonken, volgens

sommigen in onrustbarende mate. En omdat de Regering,

althans tot nu toé, niet beknibbelt op de hulp aan het buiten-

land, kost dat het land nu al twee jaar ettelijke miljarden

dollars.

Hogere loonkosten kunnen in de gewijzigde omstandig-

heden niet meer zo vlot worden doorberekend zonder na-

deel voor omzet en winst. Bedrijfstakken waar de pro-

duktiviteitsstijging maar zwak is. – een actueel voor-

beeld vormen de spoorwegen – hebben weinig kans dat

,,hun” bonden daarmee genoegen zullen nemen. In deze

sector staan de werkgevers op het standpunt dat er pas

over loonsverhogingen te praten valt als tevens de
work

rules
aan een herziening worden onderworpen, zodat er

een kans op extra produktiviteitsvergroting in zit. In de

meer voorspoedigè groep wensen de ondernemers overigens

evengoed een herziening. Zij allen zoeken die herziening

niet zozeer in een wijziging van de werkvoorschriften naar

hun inhoud, als wel in grotere vrijheid voor de bedrijfs-

leiding om deze zonder ruggespraak met de bonden te

wijzigen indien dat bedrijfseconomisch gewenst is.

Tegenover dat denkbeeld staan de vakbonden zeer af-

wijzend. Het zou hun de historisch gegroeide zeggenschap

in: ,,hun” bedrijven ontnemen, het lidmaatschap van de

bond daarmee minder aantrekkelijk maken, wellicht on-

prettig zijn voor individuele arbeiders, en ongetwijfeld ont-
slagen tot gevolg hebben. De leiders verzetten zich daaroin

met hand en tand tegen dit idee en tegen alles wat ermee
te maken heeft of ertoe zou kunnen leiden. De leden zijn

bereid aanzienlijke financiële offers te brengen om dit ge-

vaar af te wenden, getuige het hierboven aangehaalde voor-

1)
Deze gang van zaken is niet beperkt tot de Verenigde
Staten. Een behandeling in ruimer verband vindt men in
mijn artikel ,,Over de kansen van differentiële loonvorming”
in het maandschrift Economie van maart 1960.

beeld vai ‘de staalarbeiders in hun vier maanden volge-

houden staking. –

Het verloop van de werkgelegenheid in 1959 heeft evén-

wel de positie van de vakbonden verzwakt en die van de

werkgevers versterkt. De werkloösheid, gecorrigeerd voor

seizoenschommelingen, liep in het laatste kwartaal van

1959 op tot ongeveer 6 pCt. van de afhankelijke beroëps-

bevolking. Ongeveer één achtste van deze 6. pCt. was

werkloos ten gevolge .van de. staalstaking (de .stakers zelf

niet meegerekend). Dit percentage, dat in de meeste West

europese landen onduldbaar hoog zou worden gevonden;

wijst er duidelijk op dat de vraag naar arbeidskrachten
ten opzichte van het aanbod is gedaald. Daarmee heeft

een belangrijk motief van de werkgevers om toe te geven

aan de druk van de vakbonden aan kracht verloren.

Tegélijkertijd echter is het duidelijk geworden dat de
greep van de vakbeweging op de arbeiders aan het ver-

slappen is, want het ledental van de grote federaties groeit

de laatste tijd • niet meer met de- arbeidsbevolking mee.
Voor het eerst sedert de jaren dertig daalt het percentage

van de beroepsbevolking dat lid is van een vakbond. Op

den langen duur zou dit misschien verzwakking van de

invloed van de vakbeweging kunnen betekenen, maar op

korte termijn is het juist een aansporing voor de bonden
om hun eisen hoger te stellen. Voordeliger arbeidsvoor-

waarden in een door een
union
beheerst bedrijf is in de

Amerikaanse verhoudingen immets een middel om het

lidmaatschap van die bond aantrekkelijker te maken.

Aldus zijn door een aantal o.bjectieve oorzaken de’ ar-

beidsverhoudingen in de Verenigde Staten meer gespannen

geworden. Die gespannenheid heeft echter ook psycholo-

gische aspecten. Uit tal van uitlatingen in de ondernemers-

wereld blijkt dat zij zich onder de vele contractuele be-

perkingen van haar zeggenschap in het eigen bedrijf onbe-

haaglijk is gaan voelen, niet alleen vanwege de kosten-

verhoging die eruit voortvloeit, maar ook door de beper-
king als zodanig. Beschouwt de vakbéweging die beper-

king als een verworvenheid, een blijvend element in de

Amerikaanse arbeidsverhoudingen, de ondernémers vinden

toch minstens dat zij te ver is doorgedreven.

Voorts heeft de publieke opinie zièh geleidelijk ten on-

gunste van de vakbonden gekeerd. De corruptie- en mis-

daadschandalen van de laatste jaren hebben daartoe bij-

gedragen; de publieke opinie is nu eenmaal geneigd te

generaliseren. Ten slotte heeft het er alle schijn van, dat de

sterke druk door de vakbeweging op de Congress-leden

uitgeoefend een averechts effect heeft gehad. Ook in poli-

tieke kringen die de vakbeweging gunstig gezind zijn heeft

men meer oog gekregen voor de schaduwzijden van haar

activiteiten.

Het is duidelijk dat deze ontwikkelingen beide partijen

stijven in hun houding en de arbeidsconflicten ernstiger

maken. Hoe ernstig de Amerikaanse Regering de situatie

in de staalindustrie opnam, blijkt wel uit het ingrijpen van

de Vice President, dat in Amerikaanse ogen een zeer

ongewone gebeurtenis was. Het is echter mogelijk, dat de

invloed van dit ingrijpen verder zal reiken dan de opder-

tekening van de arbeidsovereenkomst in de staalindustrie,

omdat de Regering daarmee impliciet de mislukking van

de vrijheid van onderhandeling voor het onderhavige

geval erkende. De nieuwe overeenkomst kwam slechts

tot stand, zoal niet onder dwang, dan toch onder drei-

ging van . dwang, dreiging van wettelijke voorschriften.

In dit geval zijn het de werkgevers geweest, die het diepste

hebben moeten buigen. In een volgend geval zullen het mis-

6-4-1960

.

397.

ml

De Nederlandse :uitvoer en de E.V. A.

Inleiding.
Het is – niet ten onrechte – een ware gewoonte geworden,
het woord ,,kloof” en het begrip ,,Europese Vrijhandels Asso-
ciatie” (E.V.A.) zonder meer aan elkaar te verbinden, om daar-
mede de toekomstige relatie tussen E.E.G. en E.V.A. te karak-
teriseren. –
De bedoeling van dit artikel is, door een zo eenvoudig moge-
lijke technische uiteenzetting; de Nederlandse exporteurs –
voor zover dit nog nodig is – het vamen van de kloof, die hun
export naar de E.V.A.-landen bedreigt, te vergemakkelijken:
Een simpele technische uiteenzetting dus, onder , zorgvuldige
vermijding van alle complicaties die zo overvloedig aan deze
materie verbonden zijn.
Het gaat hierbij dus om onze export naar Engeland; Zweden, Noorwegen, Denemarken, Oostenrijk, Zwitserland en Portugal.
Waar nodig is Denemarken als voorbeeld genomen, doch dit
is uiteraard een willekeurige keus.

Geen nieuwe kwantitatieve belemmeringen.
De vorming van de E.V.A. veroorzaakt geen ontstaan van
nieuwe of versterking van bestaande kwantitatieve belemme-
ringen van onze export naar de E.V.A.-landen, aangezien de
G.A.T.T.- en O.E.E.C.-verplichtingen te dezer zake door het
E.V.A.-verdrag niet worden aangetast.

Geen verhoging van invoerrechten.
Evenmin voorziet het E.V.A.-verdrag in verhoging van in-
voerrechten, die op onze export naar de E.V.A.-landen drukken.
Ieder E.V.A.land behoudt tegenover niet-E.V.A.-landen zijn
nationale invoerrechten. Een zekere onderlinge harmonisatie
der invoerrechten in de toekomst is geenszins onwaarschijnlijk,
maar dit is een kwestie van later zorg. Bovendien behoeft deze
harmonisatie niet noodzakelijkerwijs in opwaartse richting te
gaan.

Onderlinge preferentie.
Pijnlijk voor onze export is uitsluitend de vrijheid van invoer-
rechten, die de E.V.A.-landen elkaarin toenemende mate toe
staan. Dit proces begint met een eerste verlaging van de invoer

rechten met 20 pCt. op 1juli a.s., gevolgd door een tweede ad
10 pCt. op 1. januari 1961, die dan jaarlijks door een volgende
stap van.10 pCt. wordt gevolgd, zodat vanaf 1januari1970 het
onderlinge handelsverkeer binnen de E.V.A. geheel Vrij van
invoerrechten zal zijn.

Gevolgen van de preferentie voor onze export.
5.1. Export voor consumptie in het ontvangende E.V.A.-land
zelf.
De Nederlandse exporteur van produkten, die in
bijv.
Dene-
marken zelf geconsumeerd worden, hetzij direct hetzij na ver-
dere bewerking in Denemarken, kan zijn schade het gemakke-lijkst beoordelen.
Hij zal rekening moeten houden met concurrenten uit andere
E.V.A.-landen, die op den duur zonder invoerrechten op de
Deense binnenlandse markt komen.
Bij
gelijke prijs en kwaliteit
zal onze exporteur ofwel de Deense markt aan de concurrenten uit andere E.V.A.-landen moeten laten, ofwel een steeds groter
deel van de Deense invoerrechten voor zijn rekening moeten
nemen.

(vervolg van blz. 397)

schien de werknemers zijn. Beide partijen zien lievei dt de

Overheid haar neus uit hun aanelegenheden houdt. Over-

heidsbemoeiing is strijdig met de
American way of life,
waar-

op
zij ‘zich beiden in laatste instantie steeds beroepen als zij

hun strijd om de zeggenschap willen rechtvaardigen. Zij zien

allebei die vrijheid doôr de ander in gevaar gebracht. Mis-

schien zal het hun gemeenschappelijke afkeer van vrjheids

beknotting door de Overheid zijn, die hen ten slotte dich-

ter nar elkaar zal drijven.

– Rijswijk.

M. VAN AMELSVOORT, cc. drs.

5.2.
Export van ha1ffabrikaten naar een E. V.A.-lnd, ter ver

werking tot ëen eindprodukt dat naar een derde, niet-
E. V.A.-land, gereëxporteerd wodt:
In dit geval brengt de E.V.A. geen wijziging inonze concur-
rentiepositie, indien en voor zover het betrokken E.V.A.-land
bijv. Denemarken bij reëxport de op ingevoerde halifabrikaten
betaalde invoerrechten restitueert. Vindt geen of geen volledige
restitutie plaats, dan ontstaat geheel of ten dele een toestand
als onder 5.1 beschreven. Het E.V.A.-verdrag brengt echter in
de momenteel bestaande restitutieregelingen geen wijziging,
‘oor zover het om reëxport naar niet-E.V.A.-landen gaat.
In de praktijk zal de Deense verwerker veelal zowel naar
E.V.A.- als naar niet-E.V.A.-landen reëxporteren eii niet ge-neigd zijn ‘de halifabrikaat-aankopen voor beide. doeleinden te onderscheiden. Zijdelings kunnen dus de onder 5.3 en 6 te
behandelen origineregels ook onze çoncurrentiepositie onder
geval
5.2
beïnvloeden.

5.3. Export van
haffabrikaten
naar een E. VA.-land, bijv.
Denemarken, ter verwerking tot een eindprodukr dat naar
een derde E. V.A,-land gereëxporteerd wordt.
In dit geval wordt de zaak wat vermoeiend, omdat hier de
origineregels tèr sprake moeten komen:De Deense verwerker
immers zal
bij
de reëxport van zijn eindprodukt naar een ander
E.V.A.-land – bijv. Engeland – willen profiteren van de ge-
leidelijke verlaging der invoerrechten, die dit land tegenover
iijn E.V.A.-pdrtner Denemarken moet toepassen. Deze verlaging
derinvèerrechten geldt uitsluitend voor produkten, die de E.V.A.-
origine bezitten.
Is het voor de Deense verwerker onmogelijk, de E.V.A.-origine
voor zijn eindprodukt te verkrijgen, indien hij daarin halifabri-katen van buiten de E.V.A. verwerkt, dan zal hij trachten deze
halifabrikaten voortaan binnen de E.V.A. te kopen. Men dient
hierbij te bedenken, dat het E.V.A.-verdrag restitutie van invoer-
rechten, die op de halifabrikaten betaald zijn, na afloop van de
overgangsperiode uitsluit, zodra het betrokken eindprodukt
van de preferentiele E.V.A.-behandeling gaat profiteren. Nog
gedurende 1960 zal bepaald worden, hoe in dit geval tijdens de overgangsperiode de restitutieregelingen zullen worden gehan-
teerd. Zou de Nederlandse exporteur – ingeval de restitutie
nihil is – de Deense invoerrechten op halifabrikaten voor eigen
rekening nemen, dan nog weegt dit niet op tegen de Engelse
invoerrechten op het Deens eindprodukt, die dit produkt te
dragen krijgt, indien het niet voor preferentie in aanmerking
komt.
Kort en goed: in het onderhavige geval zal de Nederlandsé
exporteur moeten nagaan, of het Deense eindprodukt bij gebruik
van Nederlandse halifabrikaten al dan. niet de E.V.A.-origine
verwerft. Men dient wel goed in het oog te houden, dat ook
indien de E.V.A.-origine hierbij verkregen wordt, de onder 5.1.
beschreven preferentie onverkort geldt: de halifabrikaten uit
Nederland dragen het volle nationale invoerrecht van het ont-
vangende land,
terwijl
overeenkomstige halifabrikaten uit E.V.A.-
landen profiteren van de afbouw der -invoerrechten binnen de
E.V.A.

De’
origineregels voor produkten van een E.V.A.-land, – ex-clusief textiel – waarin halffabrikaten uit niet-E.V.A.-landen
zijn verwerkt.

6.1.
De percentageregel; grondstoffenl(jst.
Voor alle produkten buiten de textielsector geldt de regel, dat
zij
ook
bij
gebruik van niet-E.V.A.-halffabrikaten de E.V.A.-
origine verkrijgen, indien
zij
in een E.V.A.-land vervaardigd
(zie ad 8.2.) zijn en de waarde der gebruikte niet-E.V.A.-half-
fabrikaten niet hoger is dan 50 pCt. van de exportprjs van het
betrokken eindprodukt.
Bij de berekening van dit percentage worden niet-E.V.A.-grondstoffen als E.V.A.-bestanddelen ingerekend, indien zij
‘voorkomen op de
bij
het verdrag behorende
grondstoffenljjst
(schedule III to annex B) en in het produktieproces (zie ad 8.2.)
in het betrokken E.V.A.-land opgenomen
zijn
in de toestand,
die in die grondstoffenlijst voor het desbetreffende produkt om-
schreven wordt. Deze uitzondering is ook van kracht
bij
de han-
tering van bewerkingslijst 1 (zie ad 6.2.) en van bewerkingslijst II (zie ad 7), doch haar betekenis is voor de percentageregel het
grootst. .

399

.

6-4-1960

(Advertentie)

Voorts is bepaald, dat bij de percentageberekening uitgegaan
zal worden van de c,i.f.-waarde der betrokken niet-E.V.A.-
haiffabrikaten op het moment van import in het betrokken
E.V.A.-Iand.

6.2.
De bewerkingsljjst 1.
Voor een groot aantal produkten – waaronder geen enkele uit de textielsector – vormt de percentageregel niet de enige
methode om de E.V.A.-origine te verkrijgen. Indien nl. een pro-
dukt genoemd wordt in deeerste bewerkingslijst van het E.V.A.-
verdrag (schedule 1 to annex B) verkrijgt dit produkt ook bij
verwerking van niet-E.V.A.-halffabrikaten de E.V A.-origine,
indien het in een E,V.A.-land de in deze bewerkingslijst achter
het betrokken eindprodukt met name genoemde ,,bewerkingen” heeft ondergaan. In deze gevallen kan men-dus naar vrije keuze
ofwel van de percentageregel ofwel van de bewerkingslijst 1
gebruik maken. Meestal zal de laatste methode de voorkeur
verdienen, omdat zij eenvoudiger is en niet tot het openleggen van calculaties noopt. De in bewerkingslijst 1 genoemde ,,be-
werkingen”
zijn
van driedrlei aard, nL:
het verrichten van een bepaalde bewerking in een E.V.A.-
land,
zoals bijv. bij post 25.06 van de Brusselse nomenclatuur: ,,crushing, sieving and grading of crude quartz or quartzite” in
een E.V.A.-land geeft zonder meer de E.V.A.-orgine aan het
door deze bewerkingen verkregen ,,quartz or quartzite, in gram
or powder form” ongeacht de werkelijke origine van de gebruikte
grondstoffen of halifabrikaten;
vervaardiging in een E. V.A.-land uit materialen, die niet
onder een bepaald, met name genoemd,
hoofdstuk
van de Bius-
selse nomenclatuur vallen,
bijv. bij post 25.03 ,,sulphur of all
kinds, other than sublimed suiphur, precipitated sulphur and
colloidal sulphur” heeft zonder meer de E.V.A.-origine, mits
het niet vervaardigd is uit materialen die onder post 25.03 vallen;
vervaardiging in een E. V.A.-land uit bepaalde materialen,
bijv. bij post 25.01 ,,table salt; sodium chlorideofpharmaceutical
quality” heeft zonder meer de E.V.A.-origine, indien het in een
E.V.A.-land vervaardigd wordt uit: ,,rock salt, sea salt or salt
liquors (ex. 25.01) or from materials not falling in 25.01″.
Zowel
bij
a, b als c krijgt het genoemde produkt in allege-
vallen de E.V.A.-origine, ook
bij
verwerking van niet-E.V.A.-
bestanddelen, indien het aan de voor dat produkt gestelde
bewerkingseisen voldoet. In feite betekent dit een aanmerkelijke
verruiming van de 50 pCt. regel, omdat de in schedule 1 ge-
noemde bewerkingen veelal een aanmerkelijk geringere waarde-toevoeging aan de niet-zonebestanddelen betekenen dan 50 pCt.
van de exportprijs van het eindprodukt.

7.
De origineregels voor textielprodukten van een E.V.A.-land,
waarin haiffabrikaten uit niet-E.V.A.-landen zijn verwerkt.
Zoals gezegd, gelden de ad 6.1. en 6.2. omschreven origine-
regels niet voor de textielsector. Voor textielprodukten wordt
de originekwestie geheel geregeld met behulp van bewerkings-
lijst II (schedule II to annex B) van het E.V.A.-verdrag. In de
eerste kolom van deze
lijst
treft men een opsomming der betrok-
ken eindprodukten aan, terwijl de tweede kolon( achter ieder
dezer eindprodukten de bewerkingen vermeldt, die in een
E.V.A.-land verricht moeten zijn, wil het eindprodukt ‘de E.V.A.-
origine verkrijgen. Ook hier geldt de onder 6.1. behandelde
grondstoffenlijst.
Men onderscheidt als bewerkingen uitsluitend:
spinnen;
weven/breien; confectionneren.
Het zgn. finishen van weefsels wordt niet als zelfstandige be-
werking meegeteld. Het ,,Leitmotiv” van schedule II is, dat
het eindprodukt ten minste twee der genoemde bewerkingen
in een E.V.A.-land ondergaan moet hebben, wil het de E.V.A.-
origine verkrijgen. Op deze algemene regel zijn legio uitzonderin-
gen, doch een uitvoerige behandeling hiervan past niet in het
kader van dit summiere overzicht.
Oorzaak van de speciale behandeling van textielprodukten is
het feit, dat in deze sector het bestaan van een zeer laaggeprijsd

aanbod vanuit communistische en Oostaziatische landen het
gevaar van ondergraving van de nationale invoerpolitiek via de
E.V.A.-handelsvrjheid acuut maakt en daarbij bijzonder reliëf
geeft aan het bestaan van verschillen tussen de nationale invoer

rechten der onderscheidene E.V.A:-landen. Via de O.E.E.C.-
liberalisatie zijn ook de E.E.G.-landen
bij
dit importaspect be-
trokken. Deze grondgedachte is juist, maar de wijze, waarop
een en

ander in ,,schedule II” is uitgewerkt moet bijzonder
onbevredigend geacht worden, omdat van importstandpunt de
origineregels -niet streng’ genoeg zijn. Een zekere harmonisatie
op handelspolitiek gebièd in deze sector – t.a.v. zowel invoer-
contingenten als invoerrechten – zou o.i. beter aan het gestelde
doel beantwoorden en daarenboven minder discriminerend
werken in het intra-Europees textielhandelsverkeer. Het spreekt
immers vanzelf, dat de relatief strenge origineregels in de textiel-
sector, bezien vanuit exportstandpunt, een ongunstige werking
hebben op eventueel veredelingsverkeer, via een E.V,A.-land,
op basis van Nederlandse textielhalffabrikaten. Voor deze keer-
zijde van de medaille zij verwezen naar het gestelde onder
5.2.
en 5.3. –

Bijkomende bepalingen van het E.V.A.-verdrag, verband hou-
dende met de preferentie- en originekwesties.

8.1. Mogelijkheid, van toepassing originebepalingen af te zien.
Blijkens artikel 4, derde lid, kan een E.V.A.-land desgewenst
aan alle produkten uit het gebied van de andere E.V.A.-landen
preferentiële behandeling geven, ongeacht de oorspronkelijke
origine dezer produkten. De enige voorwaarde, die hierbij ge-
steld wordt, is, dat een dergelijke procedure voor de betrokken
produkten niet-discriminatoir toegepast wordt op
alle
andere
E.V.A.-landen.
Voorts zal krachtens artikel 4, zesde lid, de Raad, van de
E.V.A. van tijd tot tijd de werking van de origineregels bestu-
deren, in het bijzonder teneinde hen eenvoudiger en liberaler te maken. De E.V.A.-origineregels zijn dus geenszins bedoeld als
een instelling voor alle tijden. Anderzijds: ,,c’est le provisoire
qui dure”.

8.2. Betekenis van het begrip ,,vervaardiging”:
Bij de toepassing van de percentageregel, de bewerkingslijsten
en de grondstoffenlijst moet onder ,,vervaardiging” resp. ,,pro-
duktieproces” worden verstaan iedere bewerking of behandeling,
tenzij deze niet meer omvat dan een of meer der volgende
bewerkingen of behandelingen:

packing whereever the picking materials may have’been
produced;
splitting up into lots;
sorting and grading;
marking;
putting up.into sets.

8.3.
Adres voor volledige gegevens.
Uiteraard geeft bovenstaande korte uiteenzetting geen volle-
dige oriëntering voor individuele gevallen, aangezien men hier-
voor moet beschikken over de volledige bewerkingslijsten en de
.grondstoffenlijst. Deze
lijsten
(schedules 1, II and III to annex B)
vindt men tezamen met een overzicht (schedule IV) der benodigde
formulieren, etc. afgedrukt in de Engelse publikatie ,,European
Free Trade Association, text of schedules to annex B to Con-
vention approved at Stockholm on 20th november 1959″, te
verkrijgen ad zeven shillings net
bij
Her Majesty’s Stationery
Office te London, onder no. Cmnd 906-1. De verdragstekst
zelf kan men
bij
hetzelfde adres bestellen tegen drie shillings
net onder no. Cmnd 906. In dit document zijn voor het boven-
staande in het bijzonder van belang: artikel 4, artikel 7 en
bijlage B.
9. Samenvatting.
In het bovenstaande zijn de gevolgen van de preferentie- en
origineregels van de E.V.A. globaal omschreven. De Neder-
landse exporteur naar een E.V.A.-land, waar zijn produkt in

6-4-1960

.

399

eindconsumptie komt, zal ingeleideiijk’ toenemende mate de
op zijn produkt drukkende nationale invoerrechten van dat
E.V.A.-land voor eigen rekening moeten nemen, tenzij hij van
geen enkel E.V.A.-land concurrentie te duchten heeft. Met de origineregels van de E.V.A. heeft deze exporteur echter niets
te maken.
De Nederlandse exporteur van haiffabrikaten naar een
E.V.A.-land, ter verdere verwerking aldaar en reëxport naar een
niet-E.V.A.-land, ondërvindt van het E.V.A.-verdrag in het
geheel geen moeilijkheden indien en voor zover het betrokken
E.V.A.-land de op het produkt drukkende invoerrechten bij
‘reëxportrestitueert. Men bedenke hierbij wel, dat in de praktijk
de verwerker in het E.V.A.-land veelal niet apart zal willen in-
kopen voor reexport naar E.V.A.-landen en naar niet-E.V.A.-
landen.
In geval van reëxport naar een ander E.V.A.-land zal de ver-
werker in het veredelend E.V.A.-land er zeer veel waarde aan
hechten, dat zijn eindprodukten de E.V.A.-origine verkrijgen
en dus kunnen profiteren van de E.V.A.-preferentie. Gelukt dit
niet bij gebruik van Nederlandse halifabrikaten, dan zal hij

trachten deze voortaan te betrekken uit dé E.V.A. Vor de Neder-
landse exporteur zijn in dit geval dus de origineregels van emi-
nent belang. Vallen deze voor hem gunstig uit, dan nog zal hij – althans na afloop van. de E.V.A.-overgangsj)eriode – gecon-
fronteerd worden met de E.V.A.-preferentie. Tijdens de over-
gangsperiode zal waarschijnlijk in de E.V.A.-landen voor
de reëxport naar elkaar een geleidelijk verminderende restitutie:
regeling blijven bestaan, doch een regeling hiervoor moet nog,
vÔÔr ultimo 1960, worden getroffen. Ná afloop van de overgangs-
periode’ ëchtër zal de E.V.A.-verwerker zijn halifabi

ikaten ‘uit
de andere E.V.A.-landen zonder en uit derde landen slechts met
invoerrechten kunnen kopen.
Wij hopen er redelijk in geslaagd te zijn de toegezegde tech-
nische eenvoud ‘te bewaren, doch gecom’pliceerdheid wordt zo-
danig een kenmerk van de Westeuropese integratie, dat streven
naar overzichtelijkheid steeds ijdeler wordt. Vereenvoudiging
ware het geringste voordeel indien de E.YA. in de E.E.G. haar Adam zou vinden, onder aanvaarding van zijn huisregels.
Arnhem.

J. KNOESTCR.

Statistische Dag’ 1960′

Orde en Wanorde in de Statistiek’

Het thema van de op 29 maart jl.te Scheveningen gehou-
den Statistische Dag van de Vereniging voor Statistiek was

,,Orde en Wanorde in de Statistiek”. In de ochtendzitting

werden algemene aspecten van het thema behandeld, terwijl

men zich ?s middags verspreidde over vijf sectievergade-

ringen. Het aantal bezoekers was wederom groter dan het

vorige jaar, zodat de voorspelling, gedaan in -het vorige

verslag, dat er 1.000 bezoekers zouden zijn, wel ongeveer

is’ uitgekomen. Zeer verheugend noemde de voorzitter van

de vereniging, de heer A. J. de Jong, het in zijn openings-

woord, dat de gemiddelde leeftijd van de bezoekers daarbij

de neiging’heeft te’dalen. Deze leeftijd werd door hem ge-

schat op 35 jaar.

Professor Dr. •H. Freudenthal, hoogleraar aan de Rijksuni-

versiteit van Utrecht, de eerste spreker in de plenaire ochtend-

zitting, meende dat het bestaan. of ontbreken van orde

meestal vrij eenvoudig is vast te stellen. Orde is
altijd
orde

op grond van een zeker criterium. De wiskundige, die na

een lezing waarbij veel statistische gegevens op het bord

verschenen, opmerkte dat al deze getallen produkten waren

van twee ondeelbare getallen, hanteerde een criterium dat op

dat tijdstip weinig relevant was. Het aantonen van wanorde

is in het algemeen veel moeilijker dan het aantonen van

orde. Wanorde, aldus Prof. Freudenthal, is het ontbreken

van orde op grond van welk criterium dan ook. Om deze

absolilte
wanorde’ te kunnen aantonen zou men dus een

groot, soms wellicht onbeperkt, aantal criteria moeten

aanleggen, waarvan de moeilijkheidis dat men ze meestal

niet alle kent. Een interessant voorbeeld, waarbij ogen-

schijnlijke wanorde in orde verkeert als men ‘maar het juiste
criterium aanlegt, wordt gevonden
bij
toevalsgetallen voort-

gèbracht door een elektronische rekenmachine. Deze

getallen hebben volgens de gebruikelijke statistische toet-

singscriteria de eigenschap van een ,,wanordelijke”, d.i’.
toevallige reeks cijfers. ..Deze wanorde is echter slechts

schijn, want’ in werkelijkheid worden deze wanordelijke

getallen voortgebracht door een wiskundige bewerking

van vrij eenvoudig karakter, die de machine ûitvoert op

grond van een haar gegeven, vrij eenvoudige opdracht.

Indien men deze opdracht kent, zijn de getallen in principe

te reproduceren, en
verdwijnt,
dus ook hun wanordelijk

karakter.

Prof. ‘Freudenthals stelling waartoe hij’ ôp grond van

deie begripsmatige analyse kwam is, dat de begrippen orde

en wanorde voor’ de statisticus niet dirçct relevant zijn.

Wat de statisticus nodig heeft is het begrip onafhankelijk-

heid van een aantal, meestal door een reeks cijfers gere-

presenteerde, gebeurtenissen, en dit is slechts een wanorde

volgens een beperkt aantal statistische criteria. Onafhan-

kelijkheid behoeft dus geen absolute wanorde te betekenen..

Dit bleek reeds uit het voorbeeld van de toevalsgeïallën

voortgebracht door een elektronische rekenmachine. Deze

vormen naar statistische ‘ maatstaven een onafhankelijke

reeks cijfers zonder evenwel de absôlute wanorde te repre-

senteren.De statisticus baseert vele van zijn bèschouwingen

op de onafhankelijkheid van een reeks kwantitatief –

dus door een getal – gekarakteriseerde gebeurtenissen en

in deze beperkte zin kiest hij zich de wirnorde tot uitgangs-

punt.

In de tweede lezing van de ochtendzitting constateerde

Prof. Dr. Ir. J. L.’ van Soest, buitengewoon hoogleraar âan

de Technische Hoogeschool te Delft, dat orde en wanorde,

gebruikt in hun gewone dagelijkse betekenis, de twee

polen zijn waartussen zich zowel het leven van de normale

mens als dat van de normale gemeenschap afspeelt. De.

volkomen ordelijke mens zowel als de volkomen wanorde-

lijke meng is een monstrijm; en hetzelfde is het geval., met

de volkomen ordelijke maatschappij, de dictatuur, en’ de

volkomen wanordelijke maatschappij, de anarchie’.

Op natuurkundig gebied is het begrippenpaar orde-

wanorde geassocieerd met het entropiebegrip.. Een fysisch
stelsel dat alleen door toevallige krachten wördt beïnvloed

zal zich in het algemeen bewegen naar een toestand van

steeds geringer ruimtelijke differentiatie,
waarbij’
de onor-

delijke warmte-energie. van het stelsel _:_, of entropie -‘

toeneemt. Op het gebied van de zo sterk in ‘ontwikkeling

zijnde informatietheorie wordt het begrip wanorde evenéens

in verband gebracht met de mate- van ruimtelijke diffe-

rentiatie in -een stelsel. Het bezit van speciale informatie

betekent een plaatselijke ordening’ of ruimtelijke differen-

400

6-4:1960

tiatie van de ,,hoeveelheid informatie” in het stelsel. Deze
plaatselijke orde wordt door de overdracht van informatie

verminderd; deze overdracht vergroot échter de hoeveelheid

onordelijke, d.i. ongedifferentieerde informatie in het stel-

sel. Het blijkt dat men voor de hoeveelheid selectieve infor-

matie in een informatiestelsel beschouwingen kan houden,

die een grote. formele analogie vertonen met de entropie-

beschouwingen voor fysische steIsels Men kan de graad

van wanorde in een informatiesysteem dan ook evenals de

entropie, d.i. de graad van wanorde in een fysisch systeem,

kwantitatief uitdrukken. Zo gaf Prof. Van Soest een index

aan voor de graad van wanorde in onze schrijftaal, ni. 1/3;
de graad van orde is dan.het complement daarvan, nl. 2/3.

Bij onze verslaggeving van de. sectievergaderingen be-

perken wij ons tot de vergaderingen van de economisch

georiënteerde secties.

Bedrijfssectie en sectie operationele research.

In zijn lezing voor de gecombineerde vergadering van

de Bedrijfssectie en Sectie Operationele Research stelde

Drs. A. H. Hulshof, medewerker van het Raadgevend

Efficiency Bureau Bosboom en Hegener N.V. te Amster-
dam, dat planning een hulpmiddel is om in een bedrijf de

graad van orde te vergroten. Een probleem in elk afzonder-

lijk geval is meestal, hoever met deze ordening te gaan.

Vergroting van de graad van beheersing van een bepaald

proces brengt namelijk meestal naast toenemende voorde-

len ook verhoogde kosten met zich, en het is dus duidelijk

dat we hier met een optimumprobleem te maken hebben.

De taak van de operationele, onderzoeker is in dit opti-

mumprobleem te kwantificeren. Dit houdt in de eerste

plaats in dat hij moet trachten het kostenbeloopbij ver-

schilknde graden van planning vast te leggen. Vervolgens

zal dan een beslissingsmodel moeten worden opgesteld aan

de hand waarvan de opdrachtgever kan beslissen welke

graad van planning hij zal kiezen.

Voor het geval vn een homogene machinegroep in een

machinefabriek waarbij de toevoer van opdrachten vrij

,,wanordelijk” plaatsvond, d.w.z. met onregelmatige’

aankomstintervallen en dientengevolge grote wachttijden,

gaf Drs. Hulshof een uitgewerkt voorbeeld van een metho-

de om tot vaststelling van een punt van optimale planning

te komen. De planning die men in een dergelijk geval

toepast kan bijv. bestaan in het geven van prioriteit aan de

orders die een geringe bewerkingstijd vereisen. Hierdoor

kan de gemiddelde wachttijd worden verkort. Als voor-

beeld denke men aan de reparatie van goederenwagons;

wordt..aan dekleine reparaties voorrang gegeven dan leidt

dit tot een geringere gemiddelde wachttijd voor de te

repareren wagons.

In de tweede lezing voor deze sectie belichtte Drs.
R. B.

Harteveld, N.V. Koninklijke Zoutindustrie te Hengelo, het

verband tussen het operationele onderzoek en de meer

conventionele organisatietechhieken, waarbij vooral de

nadruk op het stelsel van Fayol werd gelegd.

Economische sectie.
In de vergadering yan de Economische Sectie constateer-

de Drs. A. P. Barten, medewerker’ van het Centraal Plan-

bureau, in een lezing getiteld ,,Residuen als bron van

inspiratie tot het scheppen van orde bij regressie-analyse”,

dat: de wanorde in de regréssie-ânalyse zich Uit in het

optreden van residuen. Residuen zijn onverklaarde

resten, die optreden’ wanneer men de bewegingen van een
(economische) reeks wil verklaren uit de bewegingen van

Aantrekkeli jk rendement

AANDELEN

N.V.VEBEENIGD
BEZIT
VAN 1894

De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico

WESTE.RSINGEL 84 – ROTTERDAM

(Advertentie)

een of meer andere. In de loop van het onderzoek wordt

meestal getracht deze onverklaarde resten te verkleinen.

De aanleiding hiertoe kan bijv. zijn dat men in de in eerste

instantie als onordelijk beschouwde residuen nog een syste-

matische component aantreft. Is een dergelijke compönent

aanwezig dan is het volgende probleem; een verklarende

reeks te .vinden die deze ordelijke. component yan de

residuen zo goed mogelijk absorbeert. Er doen zich hierbij

een aantal vraagstukken voor, die niet uitsluitend van sta-

tistische aard zijn. De reeks die het statistisch ,,goed doet”,

d.w.z. de ordelijke rest der residuen absorbeert, zal nl. ook
economische betekenis moeten hebben.

Als voorbeeld van deze ,,experimentele” werkwijze bij

opstelling van een regressievergeljking behandelde Drs.
Barten een onderzoek naar de loonvorming in de Neder-

landse volkshuishouding. In navolging van Prof. Phillips

van de London School of Economics werd getracht een

kromlijnig verband aan te passen tussen werkloosheid en

de procentuele verandering van de loonvoet in de jaren

1923-1938 en 1949-1957. De methode die werd gevolgd is,

dat men een oorspronkelijk gekozen verband steeds tracht
te verbeteren, uitgaande o.a. van de eigenschappen van de

gevonden residuen om ten slotte tot een zgn. geprefereerde

relatie te komen.
Bij
het eind van het onderzoek werd de

voorzorg genomen het gevonden verband ook te toetsen

voor Nederlandse cijfers gelegen buiten de zgn. aanpassings-

periode, d.w.z. voor – waarnemingen gelegen buiten de

jaren waarop het gevonden verband werd gebaseerd. Ook

werd de relatie, en met een behoorlijk succes, op Ameri-

kaanse cijfers toegepast. O.i. was dit een zeer goed voor-

beeld van zorgvuldig econometrisch onderzoek.

In de tweede lezing voor deze sectie betoogde de heer

P. Schmidt, medewerker van het accountantskantoor

Klijnveld, Kraaijenhof en Co., te Amsterdam, dat de

neiging bestaat de kostprijs nog te veel als een absoluut gege-

ven te beschouwen. Elke kostprijs heeft echter een wan-

ôrdelijke of stochastische component, die soms zeer aan-

zienlijk kan zijn. Het is wenselijk indien dit mogelijk is

ook cijfers betreffende de spreiding van de berekende

kostprijzen te geven als maatstaf voor hun betrouwbaar-

heid. In en aannemingsbedrijf dat de-heer Schmidt als

voorbeeld noemde had dit gezichtspunt zijn nut bewezen

doordat men werkmethoden koos, waarbij de spreiding van

de kostprijs klein was. Het bedrijf kon hierdoor bij zeer

scherp calculeren toch het risico beperkt houden.

Sectie beschrijvende statistiek.

In deze sectie werd slechts één lezing gehouden, nl. door

Dr. 0. tenHave, afdelingschef van het Centraal Bureau

6-44960

401

voor de Statistiek. De beschrjvende statistiek heeft ten doel

orde te scheppen of behulpzaam te zijn bij het ontdekken

van orde, maar dit neemt niet weg dat ook op dit terrein

wanorde is te onderkennen. Dit is bijv. het geval wanneer

de statistieken op onoordeelkundige wijze worden samen-

gesteld of gepubliceerd. Ook kan echter aan de kant van de

gebruikers wanorde optreden, ni. wanneer de statistieken

niet op de juiste wijze worden gebruikt. Een onvermijdelijk

soort wanorde is het gevolg van het feit dat de publikatie van

de statistieken veelal veel tijd vergt, zodat de beschikbare

informatie niet de huidige toestand beschrijft maar een

meer of minder verwijderd verleden. Deze wanorde is tot

op zekere hoogte onvermijdelijk.

Wederom een geslaagde Statistische Dag. De organisa-

torische vorm die de Vereniging voor Statistiek voor

deze Dag heeft gevonden lijkt ons daarvoor naast de kwali-

teit van de gehouden voordrachten wel in de eerste plaats

verantwoordelijk.

Rotterdam,

E. KAPTEIN

Kortinidijke Petroleum heeft zijn jaarlijkse geheim weder-

om prijsgegeven. Dit keer kwam een dividend van f. 5,25

per aandeel, d.i. 26
1/4
pCt. (tegen 25 pCt. over 1958) plus

een 2 pCt. bornis uit de agioreserve, uit de bus. De verho-

ging deed het rendement voor de aandeelhouder slechts

gering stijgen. Aandeelhouders, die door vasthoudendheid

hopen nog eens een vermogensaanwas in de wacht te slepen,

blijven genoodzaakt hiervoor een premie te’ betalen. De
koersontwikkeling van Koninklijke in de laatste tijd sti-

muleert dit overigens niet. .

De dividendstatistiek van Het Financieele Dagblad heeft
het luilekkerland, waarin vele aandeelhoudérs thans leven,

in harde cijfers aan het licht gebracht. In’het eerste kwar-

taal 1960 heeft 59 pCt. vad dè dividendankondigende

ondernemingen het dividend verhoogd, he’tgeen in over-

eenstemming met de verwachtingen een hoger percent’age

is dan dat van 1959 (31 pCt.), maar ook van de oveeen-

komstige periode in 1958 (37 Ct.). Niet alleen deze stij-
ging trekt de aandacht, ook het absolute niveau van vele

diyidendpercentages (t.a.v. Koninklijke bleek dit hier-

boven) is opmerkelijk.

Het is misschien goed zich nog eend voor de geëst te

halen, dat de. winst, die aan dit percentage teri grondslag

ligt, niet alleen is behaald met het kapitaal, waarop het
dividendpercentage betrekking heeft, maar ook met de

reserves. Deze zijn al lang niet meer rineres in de oor-

spronkelijke betekenis – een appeltje voor de dorst –

maar op een bijzondere manier ,,aangetrokken” middelen

tot finaiciering van uitbreiding en verbetering van het

produktie-apparaat. Als dé markt de onderneming niet

tot lagere prijzen van de geproduceerde goederen heeft

gëdwongen, is het vanzelfsprekend, dat een deel van het

rendement van de reserves naar de aandeelhouders vldeit,

hetgeen de hoge percentages verklaart.. Nu de zeiffinan-

ciering sedert de oorlog zo’n grote vlucht heeft genomen,

zou een betrekkelijk.laag dividend in een tpjaar zelfs op

beperkte winstgevendheid kunnen wijzen.

Na de affaires Ned. Kabelfabrieken en van’ Vlissingen

& Co’s Katoenfabrieken hebben zich nu de innerlijke span-

ningen bij De Wit’s Textiel Nijverheid naar buiten ont-

laden, Het is de buitenstaanders onthouden, het is voör

hen althans uiterst moeilijk, de waarhéid te achterhalén,

Het grote nadeel van deze conflicten is, dat zij het oordeel

van het grote publiek scheef trekken, doordat men

402

generaliserend, geneigd is te zeggen, dat de leiding van het
bedrijfsleven in ons land toch wel in vreemde handen moet

berusten. ‘Het zou goed zijn wanneer de pers de talrijke

gevallen zou weten te vinden, ‘waar, in een harmonische

samenwerking vati een aantal capabele mannen, grootse

resultaten worden bereikt. Het oordeel zou hierdoor even-

wichtiger’ worden. Instelling van een commissie tot ondet-

zoek naar leen’ten in het vennootschapsrecht op het punt

van verslaglegging, schijnt het nuttig resultaat van ‘de

moeilijkheden te worden. Het is overigens niet de eerste

ke’er dat dit onderwerp in studie wordt genomen.

De geldmarkt kreeg in de verslagperiode de maand-

ultimo te verwerken. Op het einde van de’28ste maart was

het beroep op De Nederlandsche Bank nog beperkt. Tot

ei’met de 30ste is er nog verdere groei geweest, doch op

1 april opende de Schatkist de kluizen, omdat de Minister

een belangrijk bedrag aan schatkistpapier heeft moeten
aflossen. Enige ontspanning zal hiervan het gevolg zijn

geweest, hoewel de banken toch eerst moeten zorgen hun

beneden het verplichte niveau ingezakte tegoeden
bij. De

Nedérlandsche Bank wederom aan te vullen. De markt

houdt er wel rekening mede, dat de in maart in het verkeer

gebrachte bankbiljetten in verband met de paasdaen

slechts vertraagd zullen terugstromen.

De rentedaling in’ New York zet zich voort, daardoor

de aantrekkelijkheid van deze markt nog meer vermin-

derend. Gevolg hiervan is, dat voor heruitzetting van ver-

vallende uitzettingen steeds minder belangstelling gaat

bestaan.

Xndexcijfers aandelen
4Jan.
25
mrt.
1 apr.
1953
=
100 1960
1960
1960

Algeme9n

……………………………….
372 349 349
Intern,

concerns

……………………
647
516
,
517
Industrie

………………………………
268
254 255
Scheepvaart

.,.,,.,..,..,,,,,,..,,,,,,,,.,…
187
1541
155
Banken

………………………………
190 183
181
Indon.

aand .

…………………………
‘154
143
.
141

Bron:
ANP—C.B.S.
Aandelenkoersen.
Kon.

Petroleum

………… . ………..
f. 179,20
f. 156,70 f. 157,-
Unilever

,,,.,..,,………………………
809 772 758
Philips’

….. ……………………………..
835½
.
853%
825e
A.K.0
.

…………………………………
514
470


468
Kon,

Ned.

Hoogovens

……………
900

.
602 597
Van

Gelder

Zn .

…… . ……………..
270
251/8
248
1
A,
H.A.L.

………. . ………………………

186%
,
142
141%
Amsterd.

Bank

………………………
340
324% 320%
Ver.

H.V.A.

Mij-en

………………

166 161 165

New
York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones ,Industrïals
670

622 616
5)
ex dividend.

Effectieve rendeenten

,
obligaties.
gein.
8
jan.
25
mrt.
1 apr.
looptijd
1960
1960
1960
3

pCt. Invest, Cert.

4

j.
3,73 3,80
3,77′
4%
pCt. ‘Ned.

1959

……
12% j.
4,48
>

4,48

.
.4,48
3% pCt. Ned.,
1955 1 …,17%
j. .
4,31
4,32 4,30

Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koersvergelijkiog.

C. D. JONGMAN.

GROTE VOEDINGSMIDDELENFABRIEI(
in onmiddellijke omgeving van
,
Rotterdam, zoekt

jong jurist

of

drs. economié

met uitgesproken commerciële aanleg.

.Leeftijd iiiet bove’n
30
jaar.

.

Geboden wordt een aantrekkelijke, afwlsselënde werk-
kring met zeer goede vooruitzichten.

Brieven ‘met uitv. gegevens onder letters S.Z.Z. aan
Nijgh & Van Ditmar, advertentiebureau, postbus
830,
Rotterdam.

6-4-1960

ra
-Zou

S.

.

Het GemeenSChoppelijk Adiffinistrofiekonfoor

(sociale verzekering en bedrijfspensioenfondsen)

heeft plaats ioor
JURISTEN,
hetzij pas afgestudeerd, hetzij met enkele jaren ervaring,

bij voorkeur niet ouder dan 35 jaar, in de volgende

vacatures:.

***

Medewerker bij de juridische afdeling

van het hoofdkantoor

Deze afdeling heeft o.m. tot taak: behandeling van ge-

schillen voor de administratieve rechter; het voeren van

• kantongerechtsprocedures; het geven van adviezen aan

andere afdelingen inzake sociale verzekering, verdragen,’

civielrecht, belastingrecht; het voorbereiden en opstellen:
van statuten, reglementen, contractèn en dergelijke.

***

Medewerker bij het districtskantoor Amsterdam.

Deze functie houdt in: behandeling van geschillen in

eerste aanleg ‘voor de administratieve rëchter en het

geven van juridische adviezen in uitgebreide zin.

Brievën met uitvoerige gegevens over studie en loopbaan te riçhten aan ‘het

/

GEMEENSCHAPPELIJK ADMI NISTRATIEKANTOOR
postbus 8300,

Amstërdam-West.

404

6-4-1960

Ec. drs.,
39 jaar, intern, recht georiënt., Fr./D./Eng.
gemakk. sprekend, goed organisator, huidige pos. voor-
bereiding dir.functie gerenomm. bedrijf, overweegt
wijziging werkkring.
Brieven onder, no. E.-S;B.,, 5-1, postbus .42,, Schiedana.

Bij de
Çentrale Commissie voor Drinkwatervoor-

ziemng
is i.v.m. het opstellen van een rapport: be-
treffende de toekomstige drinkwatervoorziening van

Nederland, voor de duur van ten hoogste 2 jaar plaâts

voor een ,

Econoö.m

b.v.k. georiënteerd op sociologisch gebied. Taak:-vçr-zamelen en bewerken van statistische gegevens m.b.t.

het verbruik van water en de waterbehoefte; studie
i.z. coördinatie van belangen- van waterwinning- en
recreatie; redactionele werkzaamheden. Salaris ten
hoogste f.
888,—
excl. huurcomp. en de
5%
salaris-
verhoging; aanvangssalaris nader overeen te komen.
Eigenh. geschr. soli, onder no.
03465/7188
(in linker
bovenhoek env. en brief) aan het bureau

Personeels-
voorziening v.’ d. Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1,

Den Haag.

—————————-.-,

Bij de afdeling Vervoer van de Rotterdamse

Elektrische Tram kan met het oog op een

in te stellen Planbureau een

jOng academicias

worden ‘geplaatst.

Gedacht wordt aan een becirijfseconornisch

geschoold ingenieur, dan wel een econoom

of een sociaal-geograaf met speciaal -op ver-

keersvraagstukken gerichte belangstelling;

Het planbureau krijgt tot taak het verrich-

ten van studies en hét ontwerpen van plan-

nen ten behoéve van het vervoersnet.

Aanstelling zal geschieden in de rang van

planonderzoeker, salarisgrenzen f 8.018,- tot
f 11.707,- (exclusief huurcompensaties en de

algemene salarisverhoging van 5 %).

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

Aan gehuwden worden in het algemeen de reis-

of pensionkosten en verhuiskosten vergoed.

Sollicitaties te, richten tot burgemeester ‘en

wethouders en te adresseren aan de chef van

het bureau Personeelvoorziening, kamer 331,

stadhuis.

– Inzending binnen 14 dagen onder no. 163.’

6-4-1960

HET JAARVERSLAG IS VERSCHENEN

Weer blijkt dat meer en meer mensen de zorg

voor hun gezin aan de R.V.S. toevertrouwen.

Het zegt toch’ wel iets dat in – 1959 -voor

f 300000.000.- aan nieuwe verzekeringen werd

afgesloten.

Wilt
U wat meer weten van de R.V.S.?

Waarin Uw premies zijn belegd?

Hoeveel in 1959 aan verzekerden is uitgekeerd?

Vraag dan het
JAARVERSLAG

Richt Uw briefkaart aan de

R.V.S. WESTERSTRAAT 3 ROTTERDAM-2

405

De pandbrief als

beleggingsobject

(Institutionele en particuliere)
beleggers, die zich voor dit
onderwerp interesseren, kunnen
een overdruk van dit, artikel
uit
,,E.-S.B.”
van
25
november
1959
van de hand van Drs. Th.
M. Matthee bestellen door stor-
ting van
f
0,75 op postgiro:
291839,
ten name van
Drs.
Th.
M. Matthee, Herfststraat 5,
Heerlen, onder vermelding van:
,pandbrief’.

WETENSCHAPPELIJK
ADVIESBUREAU
VOOR BELEGGERS

HEERLEN

Tel. (04440) 4349

De Postcheque- en Girodienst te ‘s-Gravenhage

vraagt

emge medewerkers

in funkties op hoger en middelbaar niveau,

met belangstelling voor bedrijfseconomische-
en administratieve aangelegenheden.

Vereisten:

U reageert op

annonces in’

doctoraal examen in de economische wetenschappen of daar-

mee gelijk te stellen opleiding, respectievelijk M.O. boek-

houden – S. P. D. enz. Ervaring op administratief en/of

organisatorisch gebied strekt tot aanbeveling.

Aan hen, die de nodige geschiktheid blijken te bezitten,

wordt een interessante werkkring geboden met goede

vooruitzichten.

Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige gegevens en recente pasfoto

te richten aan de directeur van de Postcheque- en Girodienst,

Spaarneplein 2 te ‘s-Graven hage.

*

Wilt U dat

dan steeds

kenbaar maken!

GEMEENTE AMERSFOORT

Ter secretarie van de gemeente Amersfoort is gelegenheid
tot plaatsing van

een (jong) jurist

die zal worden belast met de behandeling van de
juridische en bestuurlijke aspecten van het perso-
neelsbeheer en verder zal worden ingeleid in alle
gemeentelijke personeelsaangelegenheden, met de
bedoeling om over enige jaren bij gebleken ge-
schiktheid de chef van het bureau personeelszaken
op te volgen.
Rang en salaris nader overeen te komen.
De gemeente is aangesloten bij het I.Z.A. Ver-
plaatsingskostenregeling is van toepassing.
Sollicitanten moeten eventueel bereid zijn zich aan
een psychologisch onderzoek te onderwerpen.

Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit
blad te zenden aan burgemeester en wethouders van
Amersfoort.

VOOR REC

LAME

ken men te veel

en ook te weinig uitgeven

De meeste mislukkingen

zijn vaak het gevolg van het LAATSTE

Bij de
Accountantsdienst
is plaats voor

enige

assistent-accountants

Afhankelijk van leeftijd, opleiding, ervaring
en bekwaamheid geschiedt de aanstelling in.
een der volgende rangen:


salarisgrenzen:

assistent-accountant
f 4.264,-

f 6.044,-
assistent-accountant A,
f 4.802,-

f 6.716,-
assistent-accountant B,
f 5.876,-

f 7.700,-
assistent-accountant C,
f 6.044,-

f 8.654,-

In geno&mde bedragen zijn de huurcompen-
saties en de algemene salarisverhoging van
5
0
% niet begrepen.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

De regeling inzake vergoeding van reis- of
pensionkosten efi verhuiskosten
is
van toe-
passing.

Sollicitatie4rieven, welke uitvoerige inlich-
tingen dienen te bevatten omtrent opleiding,
ervaring en huidig salaris, in te zenden aan
de chef van het bureau Personeelvoorziening, kamer 331, stadhuis.
Inzending binnen 14 dagen onder no. 172.

406

6-4-1960

elkopie is een nieuw, efficiënt begrip

MOET

De
sn

voor efficiënte mensen. Het is de snelste
1

WETEN

manier om een kopie te maken

van ‘n brief, rapport, nota, artikel,

WATEE N
tekening – het kan een kopie van alles zijn.

Feilloos, houdbaar, goedkoop.

1

SINELKOPIE
Eenvoudige apparatuur, simpele

Is
»

bediening. Geen donkére kamer –

et.Bliksemservice doôr het gehele land.
1-

Wilt u er méér van weten?

Vraag dan de gratis brochure

en/of demonstratie aan
bij de Stichting Snelkopie,

Postbus 61, Den Haag.

SNEL’N KOPIE?

MAAK

EEN

SNELK’OPIE

MET

GE VACOPY

PUBLIKATIE VAN DE STICHTING SNELKOPIE

6-4.1960

407

r

op flusjneSS”

Friden aan de top van office automation

FRIDEN demonstreert van haar uitgèbreide fabrikage-
programma o.a. de nieuwste ontwikkelingen voor uw office-

automation.

S

TAPE-VERWERKENDE MACHINES.
Automatische schrijf-

machines – machines voor geintegreerde administratieve

systemen.
COMPUTYPER FAKTUREERMACHlNES.Model CTB, de
moderne, zeer snelle machine – model CTS, de tape-verwer-
kende machine voor geintegreerde administratieve systemen.

• REKEN- en TELMACHINES. Half-automatische calculâtors –
vol-automatische calculators – kuberende calculators – cal-
culators voör wetenschappelijke berekeningen.

Ook U verwachten wij op stand 21 van de Efficiency Beurs

in het RAI-gebouw te Amsterdam. (19 t/m 27 april 1960).

VERKOOPMAATSCHAPPIJ NEDERLAND
N.V.

HOOFDKANTOOR: COOLSINGEL 49. ROTTERDAM . TELEF. 010-12 0115

BIJKANTOOR: APOLLOLAAN 153 . AMSTERDAM – TELEF. 020-734030

6-4-1960

Auteur