Ga direct naar de content

Jrg. 44, editie 2212

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1959

well eNijke

aansprakehjkheids-

.’
verzekering

condities gebaseerd .op meer

dan 60 jaar ervaring.’

I MVA
1
63
Nelfwal

112011111mi1l
N.V. ALGEMEENE

VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
11

•.

PROVIDENTIA

i
AMSTERDAM.C.
tIJ
HEREI4GRACHT 376
it

TELEFOON 222120

111h.

t

Adviezen

bij de keuze

0

•..
van

• beleggingen

en hét slüiten

alle

verzekéringen:

0

R. M-ËES& ZOONEN

•• R0TrERDAM

rHBUTISEhBU
1

1
,
;6la
htservi4

0.
1

ae

1?

1


0•

°:'”

0
‘flvat

I
m

Onze bankservice. staat ter bechIk-
kIng’ van. de zakenan,

I

die prijs stelt op een vlotte en juiste

behandeling van zijn belangen,

waar ook ter wereld.



Ook voor (1: de
HBIJ

HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.

AMSTERDAM

DEN HAAG – ROTTERDAM

L _ — –

0

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

0

Uitgave van ‘de

0
Stichting Het Nederlandsch Economisch
Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Roiterdam-6.
Telefoon redactie: 0 10 52939. Administratie: 0 10
38040. Giro 8408.

Beniders:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34. –

Redactie-adres voor België: Dr.
J. Geluck, Zwijnaard.se Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kinnén ingaan ‘met ‘elk nummer, en slechts worden beëindigd per ültimo van hetkalenderjaar.’

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerji
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Sc.hiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

1030

2-12-1959

schoolprestaties

Het CBS., dat onlangs, in het kader van een onder-

de min of meer regelmatige televisiekijkers; het is dan

zoek naar’de gevolgen van de televisie voor het onder-

ook geen wonder, dat velen hunner geen of een neutraal

wijs, zulke belangwekkende gegevens publiceerde over

oordeel over dit medium hebben’ en dat slechts een

de onder de schooljeugd heersende kijkgewoonten. en

fractie van het lerarenkorps wel eens op de les bij een

!normen, heeft ons gelukkig niet al te lang in spanning

programma aanknoopt. Een globale indeling der pro-

gelaten omtrent de uitkomsten van het, naar ons gevoe-

gramma’s in ontwikkelings- en ontspanningsprogramma’s

len, -belangrijkste deel van dit onderzoek, ni. dat naar

bracht o.a. nog aan het licht, dat jongens veel meer -dan

de invloed der t.v. op de schoolprestaties en de belang-

meisjes een voorkeur hebben voor ontwikkelingspro-

stellingsrichting. Vorige week werden ook deze uit-

gramma’s; dat déze voorkeur afneemt met de jaren en

komsten in de vorm van een rapport
1
) aan de open-

dat de relatieve voorkeur voor leerzame programxiia’s

baarheid prijs gegeven. Evenals het eerste, is dit tweede

– bij de.jeugd toeneemt met het opleidingsniveau vande

rapport een boeiend geheel geworden, waarin de samen-

moeder en…. zich niets aantrekt van dat van de vâdr.

stellers een grote schrijfvaardigheid aan de dag leggen.

Al met al blijkt dus uit deze’ fraaie studie van het

Daardoor is zelfs de paragraaf, waarin de methode van

C.B.S., dat de televisië geenszins die invloed op-de jeugd

onderzoek wordt uiteengezet – behalve instructief –

uitoefent, die voor- dan wel tegenstanders haar hadden
plezierig om te lezen.

toegedacht en dat het door velen zo gevaarlijk geachte

De belangstelling van de lezer z’al echter wel vooral

t.v.-apparaat alleen maar uit de bus komt als kenmerk

uitgaan naar de conclusies die het C.B.S. heeft kunnen

van een niet al te intellectuele en artistieke status. ,De

trekken. Om maar meteen de belangrijkste te noemen:

samenstellers staan in een slotbeschouwing nog stiFbij

er kon – in 1957 bij de leerlingen uit de eerste twee

de vraag, waaruit het ontbreken van enig effect van

leerjaren van het voortgezet onderwijs – niet worden

de t.v. kan-worden verklaard. Het, door buitenlandse

gesproken van een nadelige invloed van de t.v. op de

onderzoekingen geschraagde, vermoeden bestaat, dat het

schoolprestaties. Zo traden er bij momentopnamen noch

kijken naar t.v. voornamelijk verwante ontspannings-

bij studies in de tijd opvallende verschillen en verschui-

vormen – lezen, bioscoopbezoek en luisteren naar de

vingen in de rapportcijfers van t.v.- en niet-t.v.-kinderen

radio – vervangt. Deze vervanging, tezamen met de

aan de dag. Voorts gaven de medédelingen der scholie-

restricties, waaraan de totale ontspanning en het t.v.-

ren en de beoordelingen van het betrokken lerarenkorps

kijken van de jeugd onderworpen is, zoû de oorzaak

geen voedsel aan de mening, dat de t.v. zou leiden tot

zijn, dat de t.v. het schoolwerk ongemoeid -laat. Ook

verwaarlozing van het huiswerk en tot tekort aan slaap.

voor de zeer geringe invloed op de belangstellingsrichting

Opmerkelijk is, dat kinderen met t.v. thuis wèl wat meer

wordt een soortgelijke verklaring gegeven: programma’s

bleven zitten. Aangezien een deel der zittenblijvers

met een opvoedend gehalte zouden andere informatie-
doubleerde v66r het toestel in huis werd gehaald, treft

bronnen verdringen.

de t.v. hier vermoedelijk geen blaam. Veeleer moet wor-

Overigens behoeven, naar het C.B.S. terecht opmerkt,

den aangenomen, dat t.v.-kinderen in meerdere mate

de thans gepubliceerde gegeven’s niet te betekenen, dat
stammen uit- wat minder intellectuele milieus.

alle gevaar voorgoed van de lucht is. Zo zouden de uit-

Het onderzoek naar de invloed der tv. op de belang-

komsten bijv. niet van toepassing kunnen zijn.op andere

stellingsrichting der scholieren bracht al evenmin schok-

dan de geënquêteerde leerjaren. Bovendien hebben’zich

kende feiten aan het licht. Hooguit kan worden gesteld,

sedert de periode van onderzoek – de herfst van 1957

dat het niet uitgesloten is, dat kinderen met tv. thuis

– aanzienlijke veranderingen in het kijken naar de

wat meer interesse hebben gekregen voor onderwerpen,

televisie voltrokken en liggen verdere wijzigingn in het

die geregeld op het scherm verschijnen. Van enige op-

verschiet dan wel in de lijn der verwachting. Voorts is

voeding der kinderen tot selectieve kijkers is, van de

nog niet bekend welke invloed de t.v. op lange termijn

zijde der ouders noch van die der leraren, sprake. Slechts

heeft op de persoonlijkheidsvorming. Ten slotte dient,

weinig leraren

maximaal 1 op de 7 – behoren tot

voegen wij eraan tôe, te worden, afgewacht hoe hët pu-

_____ bliek op de geruststellende uitkomsten van het onder-

zoek zal reageren. Deze reactie zal n.l mede bepalen

of de thans gecreëerde geruststelling de ouverture vormt

tot gerechtvaardigde ongerustheid in de toekomst. Z.

Televisie en schoolprestaties,
door Drs. J. H. Zoon

,,Winstinflatie” en loonpolitiek,
door Drs. W.

Hessel mei replieken vanProf. Dr. H. J.’ Witteveen

– en
Prof.
Dr. J. E. Andriessen . » ………….

Lusten en lasten van de verticaal gestructureerde

prijsvorming, door Dr. A. M. Groot……….

Marktonderzoek bij appelen,
doör Dr. W. H.

Kemmers ……………………………

1pi1u1uJu

Blz.
.

BIz.

1031

Mobilisatie van ideeën in bedrijven,
door Drs.

P.

van Zuuren ………………………… 1041

Voorstellen tot hervorming van het hoger onder-

wijs voor het bedrijfsleven in de Verenigde
1032

Staten, door Prof: Dr. H. M. H. A. van der

Valk
………………………………1043,,

1035 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans

1044

Notities:

1038

»Waardevermindering van het geld………..1040 –

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz. L. M. Koyck; H. W. Lambers;
J.
Tinbergen;
J.
R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick. –

Televisie en

1).
,,Schooljeugd en televisie, herfst 1957″. Deel II. Invloed op schoolprestaties en belangstellingsrichting, 60 blz., f.
5,80.
Verkrijgbaar bij Uitgeversmaatschappij W. de Haan NV.,
Zinzendorfiaan 3, Zeist. –

2-12-1959

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

4»r
1031

„Winstinflatie” en loonpolitiek

Een tweetal recente uitlatingen geeft mij aanleiding een

bej,aald conjunctureel aspect van de loonpolitiek te be-

lichten, dat tot dusver in het duister werd gelaten
1).
De

stelling, die ik zou willen verdedigen, is, dat op grond van

conj unctuurpolitieke verwegiogen de loonsverhogingen
niet alleen te
hoog
kunnen zijn, doch ook te
laat
kunnen

plaats hebben. Vooraf zij met nadruk vermeld, dat met

deze stelling niet wordt teruggegrepen op onderconsumptie-

theorieën, zoals die bijv. door Preiser en Lederer werden

ont’vikkeld
2).
De kern van .mijn stelling is niet een te
lage

loonsverhoging, doch een te
late
loonsverhoging, een onder-

scheid dat een essentiële rol speelt in het navolgende.

De eerste uitlating waar ik het oog op heb, is die van

Prof. Dr. ,H. J. Witteveen in zijn artikel: ,,De Miljoenen-

nota 1960: naderende inflatie” in ,,E.-S.B.” van 14 oktober

1959.
Daarin wordt met geen woord gerept over het gevaar

van te late loonsverhogingen. De schrijver spreekt slechts

over het gevaar yan te hoge loonsverhogingen. De tweede
uitlating.is
yan Prof., Dr. J. E. Andriessen, die in zijn in-

treerede
3)
o.a. het volgende stelde:

,,Nu kan niet ontkend worden dat tijdens de hoogconjunc-
tuur een ‘liquiditeitsverkrapping inderdaad matigend kan werken.
Men’ mag evenwel niet uit het oog verliezen dat de conjunctuur
primair een bestedingsfenomeen is. Alleen wanneer de conjunc-
tuurgolf zo hoog gaat, dat zij a.h,w. stuit tegen het krediet-
plafond, verwisselen de monetaire factoren hun rol van het twee-
de plan vöor een hoofdrol” (blz.
5).
.,,In het kader van het conjunctuurvraagstuk is vooral van
belang dat de produktiviteitsontwikkeling schoksgewijze ver-
loopt. Bij een aantrekkende conjunctuur stijgt de produktiviteit
bêtrekkelijk snel en gaat men dan reeds onmiddellijk tot een
navenante loonaanpassing over, dan geeft dit niet zelden een
overmatige bestedingsimpuls” (blz. 8).

Bljkbar ziet Prof. Andriessen evenmin het gevaar van

een te langzame aanpassing.

De argurtientatie kan kort zijn. Uitgaande van een be-

paaldé loonsverhoging, zal een
eerdere
loonsverhoging

leiden tot een
eerdere
stijging van de consumptie en deze

laatste tot een
eerdere
stijging van de investeringen.

Dat kan te vroeg zijn. Zulks behoeft echter niet nood-

akeljkerwijs het geval te zijn. De mate, waarin de

stijging van de conumptie tot een stijging van de in-

vestertrien leidt, is – voorzichtig uitgedrukt – niet abso-

luut onafhankelijk van de liquiditeitsruimte, waarover

het bedrijfsleven kan beschikken. Het komt mij plausibel

voor, dat de liquiditeitspositie de investeringsneiging niet

Voor een uitzondering zie men: ,,Advies inzake het in
1959
en
1960
te voeren sociaal-economisch beleid”, S.E.R.-publikatie
1959,
nr. 2, blz.
46
en
47.
Zie bijv. G. Haberler: ,,Prosperity and Depression”,
Hoofdstuk
V, § 4, 1946.
J. E. Andriessen: ,,De cônjunctuiirpolitiek in Westeuropees
Verband”, Leiden
1959,
blz.
5
en 8.

alleen afremt, wanneer die positie krap is, doch ook stimu-

leert, wanneer die positie ruim is. Veel geld hebben doet

gemakkelijk uitgeven
4).
Ruime liquiditeiten beperken

uiteraard de mogelijkheid via kredietrestrictie de bestedings-

verruiming binnen de gewenste grenzen te houden. De

liquiditeitsruimte is echter direct afhankelijk van de hoogte

der winsten in de afgelopen perioden, alsmede van de

mate waain deze winsten niet werden besteed, doch in

liquide vorm – behoudens aflossingen – werden ge-

accumuleerd.

Een eerdere loonsverhoging zal tot een geringere winst-

accumulatie leiden, daarmede de liquiditeitsruimte en dus
destijging der investeringen beperken en de geringe greep
van de monetaire autoriteiten op de investerings-activiteit

wellicht juist die versterking kunnen geven waardoor aan

conjunctuurpolitieke mogeljkheden wordt gewonnen.

Soortgelijke overwegingen kunnen ten aanzien van ‘af-

schrijvingsbedragen betracht worden. Immers, niet alleèn

zullen de winsten die in liquide middelen geaccumuleerd

worden geringer zijn, doch bovendien zal de accumulatie

over een kortere periode plaats hebben, omdat de inves-

teringen eerder – overigens minder höog – stijgen. De

eventuele accumulatie van afschrjvingsbedragen heeft

daarom eveneens over een kortere periode plaats.

Op grond van het voorgaande komt het mij voor, dat

de effectiviteit van de monetaire politiek in conjunctureel

opzicht niet onafhankelijk is van de bestedingspolitiek.

De bestedingspolitiek, welke uit het betoog van Prof.

Andriessen te herkennen valt, is er een, welke dat verband

niet legt. Zijn oordeel over de monetaire politiek is daarvan

een logisch gëvolg.

Teruggrjpende op de discussie, welke enige jaren ge-

leden in ons land werd gevoerd over de methode van mone-

taire analyse en de normen voor monetaire en economische

politiek, moge ik er aan heriiïiieren, dat in de gedachten-

gang van Dr. Holtrop een loonsverhoging deflatoir werkt.

Zonder daar nu dieper op in te gaan, moge ik opmerken,

dat de deflatoire werking van een loonsverhoging – even-

tueel onder, andere – gelegen kan zijn in het feit, dat zij

voldoende vroeg plaats heeft• om te voorkomen, dat via

accumulatie van liquiditeiten een• potentiële inflatie zich

voordoet, die7 op een effectieve bestedingsinfiatie uitloopt.

Het gevaar, dat ik meen te onderkennen en dat ik voor
de huidige situatie reëel aanwezig acht, zou ik willen be-

titelen met het gevaar van winstinfiatie, al geef ik deze

term gaarne voor een betere. Ik meen, dat die winstinfiatie

‘in haar,eerste stadium thans reeds een feit is;
Amsterdam.

Drs. W. HESSEL.

4
)In de investeringsvergelijking, die het Centraal Planbureau
gebruikt voor de opstelling van prognoses, wordt sedert kort
aan een krappe liquiditeitspositie een remmende plaats toegekend.

Repliek

In zijn notitie over: ,, ,,Winstinflatie” en Idonpolitiek”

stelt Drs. W. Hessel uitdrukkelijk niet, alleen de omvang
maar ook de ,,timing’ der loonsverhogingen aan de orde.

Dit is stellig een belangrijk aspect van het probleem. De

essentie der conjunctuurpolitiek ligt in een juiste ,,tiniing”.

Helaas is echter het tijdstip van de publikatie van de heer»

Hessel uiterst ongelukkig gekozen. In de huidige ccnstella-

tie wekt zijn notitie een bedriegelijke indruk.

Wat is immers de situatie? De heer Hessel stelt, dat een

latere
loonstijging een stijging van de, winsten veroor-

zaakt. Daar aan de andere kant de
stijging
der investeringen

door de latere stijging van de lonen en dus van de consump-

tie geringer zal zijn, worden meer liquiditeiten door het

bedrijfsleven geaccumuleerd. Deze• zullen dan
later
tot een

extra grote stijging der investeringen leiden. Daardoor

wordt het inflâtiegevaar vergroot.

‘1031.

2-12-1959

Vatten wij de beschouwing van de heer Hessel aldus

samen, dan blijkt onmiddellijk, dat er geen verschil van

mening is over dit belangrijke punt:
liet uitstel der loons-

verhogingen leidt in eerste instantie tot een afremming der

bestedingen.
Zowel de consumptie als de investeringen
nemen in geringere mate toe. De liquiditeit groeit juist

aan, doordat de investeringen in verhouding tot de bespa-

ringen lager blijven, hetgeen een deflatoir effect impliceert
1
).

De toeneming der liquiditeitsruimte, waarover de heer

Hesse! zich verontrust, kan dus alleen een
potentieel

inflatiegevaar inhouden, dat later actueel kan worden; het

ontstaan van die liquiditeitsruimte is op zichzelf een defla-
toir element.

Wij kunnen derhalve de conclusie trekken, dat een

vervroeging der loonsverhogingen de stijging der bestedin-
gen aanvankelijk sneller en later langzamer zal doen verlo-

pen. Uit een oogpunt van conjunctuurpolitiek zou zulk

een vervroeging der loonsverhogingen dus in het dal van

de conjunctuurgolf of ten hoogste bij het eerste begin van

een expansie bepleit kunnen worden. Ook daarmee zal

men stellig voorzichtig moeten zijn, daar het bedrijfsleven

in een ongunstige conjunctuur niet overal zo gemakkelijk
hogere loonkosten zal kunnen dragen. Wanneer men zich

echter over een te late loonstijging ongerust gaat maken in

een periode, waarin de expansie al in volle gang is, terwijl

in de naaste toekomst nog een cumulatie van verdere be-

1)
De heer Hessel wijst erop, dat hij niet teruggrijpt op de
onderconsumptietheorie, omdat hij niet een te
lage
raar een te
late
loonsverhoging bestrijdt. Zijn beschouwing staat intussen
dianietraal tegenover
de onderconsumptietheorie, daar deze
laatste ten gevolge van het deflatoire effect van de te lage loon-
stijging een crisis en dus een
deflatieproces
verwacht. De heer
Hessel vreest integendeel, dat door een te late loonstijging later
een des
te sterkere inflatie
zal ontstaan.

ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE

ACCRE DITI EVEN

INCASSERI NGEN

OP BINNEN- EN

B U I T E N L A N D

MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

stedingsverruimende impulsen te verwachten is, kan

slechts verwarring worden veroorzaakt. Men zou dan gaan

handelen als een autorijder, die – na eerst te zijn vertraagd

– de hoogst toelaatbare snelheid op een moeilijke weg

heeft bereikt; en die dan – uit angst om later nog sneller

te moeten rijden – de voet maar aanstonds extra stevig

op het gaspedaal zet. Bij zulk een
verlaat
streven naar

vervroeging
van de zich al gevaarlijk versnellende beweging

zullen ernstige ongelukken moeilijk kunnen uitblijven!

Rotterdam.

Prof. Dr. H. J. WIrFEvEEN

De vervanging van de winstinfiatie door

een loornnflatie

De economie zal zonder twijfel een boeiend vak blijven,

zolang men nog in twee-kolomsartikelen min of meer vast-

staande zaken-op hun kop kan zetten om daarmee een

bewijsgrond te leveren voor hetgeen misschien niet ver-

antwoord is, doch dat men toch zo gaarne bereikt zag.

Zolang dit nog kan, blijft er een verbindende schakel

bestaan tussen de economie als wetenschap en de politiek

als methode om wensdromen tot waarheid te maken. Er

behoeft dan ook vooralsnog geen vrees te bestaan voor de

verwezenlijking van de schrikaanjagende toekomstvisie van

Boulding, waarin de economisten zijn verworden tot

,,walled-in hermits each mumbling to himself words in a

private language that only he can understand”.

Intussen kan men de procedure voor het bewijzen van

pakkende uitspraken ook al te veel vereenvoudigen. Naar

mijn indruk is Drs. Hessel in het vorenstaande betoog

aan dit gevaar niet geheel ontsnapt. Ik heb tegen dit betoog

dan ook twee bezwaren, nl. een eerste wat de gekozen

vorm betreft en vervolgens is er over de materie zelf ook

wel het een en ander te zeggen.

De heer Hessel begint zijn artikel met het in gebreke

stellen van Prof. Witteveen en mij. Dat is zijn goed recht,

want hoewel de stelling, dat ook de dienaren der weten-

schap de wijsheid niet in pacht hebben, nergens meer be-

strijding vindt, is het toch altijd wel aardig in de tekort-
koming van een van deze heren een aanloopje te vinden

voor het eigen betoog. Men moet daarbij echter steeds

voor één ding wakeij, nl. om de bestreden uitspraken juist

en volledig te citeren. In dit opzicht voel ik mij wel iets

tekort gedaan. Een van de beide, door Hessel uit mijn in-

treerede aangehaalde, citaten wekt nl. de indruk, alsof ik

de zuinigheid van de Regering in de loonpolitiek – want

zo interpreteert men toch in bepaalde kringen de officiële

gedragslijn: chacun selon de sa productivité – nog wil

overtroeven. Dit citaat is echter losgeweekt uit een con-
tekst, waarin gepleit wordt voor spreiding van de loons-

verhogingen over de gehele conjunctuurcyclus. Hierop

kom ik nog terug.

Na dit bezwaar van een auteur, die zijn geesteskleutertje

wat heeft zien gemaltraiteerd, nu iets over de zaak zelve.

In enkele bewoordingen komt de stelling van de heer Hessel

hierop neer, dat wanneer in een vroeg stadium van een

2-12-1959

1033

zich herstellende conjunctuur maar flink de lonen worden

verhoogd, dit de liquide reserves van de ondernemingen
aantast, hetgeen hun de investeringslust doet vergaan en

hen bovendien kwetsbaarder maakt voor een corrigerende

politiek van de monetaire autoriteiten. Twee belangen

zouden met het.Hesselse recpt tegelijkertijd zijn gediend:

de wérknemers’ krijgen hun loonsverhoging en de onder-

nemers zien uit het liquiditeitskussen, waarop ze anders

aan het begin van de hoogconjunctuur zo gemakkelijk

zitten, behoorlijk wat lucht ontsnappen, hetgeen hen zo-

veel weerlozer maakt tegen de listigheden van de monetaire
politiek.

Mijn bezwaar tegen dit betoog is, dat de sèhrjver nauwe-

lijks spreekt over de entourage, waarbinnen we zijn voor

stel moeten zien. Ik veronderstel echter ,dat hij ervanuit-

gaat, dat de investerihgen in de vodrafgaande recessie-

tijd goed op peil zijn gebleven, zodat het niét nodig is dat

ze in de hoogconjunctuur hun achterstand inhalen. Dit

is een wat onwezenlijke veronderstelling, maar erger is

dat de remedie die Hessel aanbeveelt ter matiging van de

investeringsdrang, ni. liquiditeitsverkrapping via loons-

verhogingen, pas gaat werken wanneer er eerst iets anders

is gebeurd,
til,
een investeringsstimulering via de relatie:

loonsverhogingen – consumptievergroting – afzetver-

meerdering voor het bedrijfsleven. De investeringsactiviteit

hangt ni. veel meer af van afzetverwaçhtingen dan van, de

liquiditeitsomstandigheden, zodat Hessels voorstel – in

zijn
1
gedachtengang althans.
-,.
wel eens averechts zou
kunnen werken.’Ook moet ik de
schrijver
verwijten dat

hij met . onze; exportbelangen weinig rekening schijnt te
houden. Immers, loonsverhogingen in een vroeg stadium

van de’ho’ogconjunctuur en met name als ze nog-niet in-

verdiend zijn door een adequate produktiviteitsstijging

zijn allerminst gunstig voor de export, hetgeen voor öns land

onaangenaam is omdat juist de exportgroei in belangrijke
mate de motor vormt van het conjunctuurherstel. De heer
Hessel zal dit misschien niet zwaar tellen; mogelijk is het

in zijn gedachtengang zelfs nog een steuntje extra, want
bij het achterwege blijven van een stuk exportgroei ver-

toont de betalingsbalans geenfiorissant beeld en is de liqui-

diteitsaanwas wellicht helemaal geen probleem meer. Fen

nirwana voor De Nederlandsche Bank, die zich immers

zo bekreunt over de ineffectiviteit van de monetaire politiek

in het begin van de hoogconjunctuur!
Dit alles moge raillerend klinken;

maar Hessel, zal toch

met Tijl Uilenspiegel mo’eten erkennen dat hij het ernaar

heeft gemaakt. Wat hij immers doet is het conjunctuur-

probleem oplosseii door de conjunctuuropgang 6f geheel

weg te werken – indien ni. de vroege loonsverhoging maar

flink genoeg is – 6f zo te frustreren.dat het einde van die

opgang wordt verhaast. Dat men
bij
een dergelijk glad

strijken van de conjunctuurplooien een effectievere mone-

taire politiek als nevenresultaat verkrjgt, behoeft in dat

geval natuurlijk niemand te verbazen. –

Ik mag in dit veiband een wat naïe’e métafoor gebruiken:

de conjunctuur is gelijk aan een renbaan, waarvier paarden

in de strijd zijn, nl.het exportpaard, het investeringsros, de

draver van de overheidsuitgaven en de rossinant van de

consumptie. Bij de overbesteding van
1956
bereikten de drie

laatsten tegelijkertijd de finish, nadat eerst het exportpaard

als gangmaker had gefungeerd. Dat nooit meer, meent de
heer Hessel en hij wil daarom door middel van het geven

van het krâchtvoer der loonsverhogingen de consumptie

tot een echt renpaard maken, “dat – de overige drie, wier

voedsel krap wordt toegemeten, gemakkelijk kan verslaan.

Het ontgaat hemechter dat hij op deze wijze tevens de

renbaan verkort en het terrein drassig maakt.. Of om het

te vertalen: het conjunctuurherstel wordt dan belemmerd en
de groei van onze economie geschaad. Ik waag het dan ook

te bétwijfelen, of de heer Hessel bij zijn propositie tot

wijziging van het reglement .der conjunctuur-draafsport in

de president van De Nederlandsche Bank wel zo’n dank-

bare toeschouwer zal vinden als hij blijkbaar veronderstelt.

Uiteraard is er over dit alles meer te zeggen en men kan

het ook ,,wetenschappelijker” doen. Ik geloof echter met

deze enkele kritiekpunten wel te hebben aangegeven voor

welke moeilijkheden men komt te staan als men het con-

junctuurvraagstuk wil oplossen door het stukje welhaast

onvermijdelijke winstinfiatie aan het begin van de hoog-

conjunctuur te substitueren door een looninfiatie.
Om misverstand te vermijden moge ik hieraan nog een

opmerking toevoegen. Het ging mij in het voorgaande om

kritiek op een m.i. gevaarlijk voorstel, doçh het is allerminst

mijn bedoeling te vervallen in het andere uiterste, d.w.z. het

afremmen van de loonontwikkeling ten gunste van de in-

vesteringen, de export of wat dan ook. In beginsel dient

de loonontwikkeling de produktiviteit te volgen, waarbij

het er in dit verband minder toe doet of men dit macro-

economisch dan wel bedrijfstaksgewijze wil rea1iseren.

In mijn intreerede heb ik voorgesteld hierop echter een
zekere modificatie aan ‘te brengen door niet allé loons-

verhogingen te concentreren op de hoogconjunctuur, wan-

neer. de produktiviteit sterk stijgt, doch om ook iets te

bewaren voor de laagconjunctuur. Een soort anti-cydische

loonpolitiek dus, die een zekere gelijkmatigheid brengt in

het verloop van de consumptie. Deze anti-cycische loon-

politiek bedoelt derhalve geen beperking in die zin, dat

zij de werknemers zou onthouden wat hun rechtens toe-

komt, doch zij beoogt alleen enige spreiding van loon-

stijgingen over hausse en recessie. Dit, is’ m.i. iets heel

anders dan de door de heer Hessel bepleite pro-cycische

loonpolitiëk die immers in de hoogconjunctuur de consump-

tie nog verder stimuleert.

‘s-Gravenhage.

J. E. ANDRIESSEN.

_J

(Advertenttû)

,

Kabels met papier. en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN • DELFT

1034

-.

.

-…–

2-12-1959

ct’,
In de groot- en kleinhandel ontbreekt veelal het
inzicht in de rentabiliteit van afzonderlijke pro-
duktgroepen, resp. verschillende afnemersgroepen.
Vete artikelen zouden, als zij de noodzakelijke
kosten van de vooribrenging èn van de distributie
zouden moeten dragen, in een zwaar verliesgeven-
de positie komen, terwijl andere produkten, on-danks een verlaging van de consumentenprijzen,
toch nog zeer rendabel zouden blijven. Hieruit
volgt, dat er een ziektekiem is binnengeslopen in
de ,,economische doelmatigheid” van het distribu-
tieproces. Om gezonde economische verhoudingen
in groot- en kleinhandel te scheppen moeten de
marges naar de aard van de artikelen veel verder
,,gedifferentieerd” worden, d.w.z. in overeenstem-
ming worden gebracht met de omvang van de
kostenveroorzakende functies, die vervuld moeten
worden ten behoeve van de distributie van verschil-
lende, arfikelen, en er dienen betere waarborgen
te worden geschapen, dat aan de verschillende dis-
tribuanten marges worden vergoed, die. in over-
eenstemining zijn met de kostenveroorzakende ta-
ken, die door de verschillende distribuanten wer-
kelijk worden vervuld.

Lusten en lasten van

iie. vèrticaal -,- .,

gestructureende

prijsvorming ‘

Als vaststaand kan worden aangenomen, dat de grond-

slagen, waarop de consumentenprijzen worden opgebouwd,

één van de meest belangrijke vraagstukken in ons gehele

economische systeem is, omdat een gezonde economische

basis voor de prijsvorming haar repercussies heeft op
produktie en distributie en dus direct of indirect raak-

punten heeft met vele belangrijke economische vraag-

stukken. In dat verband moet de wenselijkheid van een

,,vrijere loonvorming” worden bezien en beoordeeld.

Het consumentenstandpunt.

De ,,consument” zal de neiging hebben om de gevolgen

van veranderingen in de politiek, die gevoerd wordt mët

betrekking tot de verticaal gestructureerde prijsvorming,

met een zekere kortzichtigheid te beoordelen. Beslissend

is voor hem het antwoord op de vraag, of een verandering

in de politiek op dit punt, de verwachting rechtvaardigt

dat daardoor prijsverlagingen kunnen worden bereikt.

Is dat het geval, dan zal de consument wel geïnteresseerd

zijn; is dat niet het geval, dan zal het probleem hem be-

trekkelijk onverschillig laten. De consument is namelijk

geneigd zijn inkomen, uit welke bronnen dat ook moge

stammen, als een ,,gegeven grootheid” te beschouwen

en elke vorm van prijsverlaging te zien als profijtelijk,
omdat hem door de prijsverlaging de mogelijkheid ge-

boden wordt, voor datzelfde inkomen meer te kopen.

Of prijsverlagingen wel of niet het gevolg zijn van de

toepassing van economisch meer rationele grondslagen

bij de prijsvorming, schijnt de consument in eerste instan-

tie van secundaire betekenis. Herhaaldelijk is dat gebleken

bij de doorvoering van belemmeringen of verboden ten

aanzien van ,,dumpingimporten”, zelfs in die gevallen,
wâar deze dumping-importen uiterst zware schade be-

rokkenden terzake van de economische bestaansvoorwaar-
den voor verschillende bedrijfstakken in eigen land.

Er zijn, dat is niet te ontkennen, ook voor de consument

belangrijke voordelen verbonden aan de verticaal ge-

structureerde prijsvorming. Via de advertentiekolomnien

van de dagbladen kan hij zich gemakkelijk op de hoogte

2-12- 1959

stellen van de prijzen, die hij voor de verschillende merk-

artikelen moet betalen en inelk dorp en in iedere winkel
betaalt hij, voor hetzelfde artikel dezelfde prijs. Hij zou

echter aan dat gemak,, waaraan hij nu gewend is, snel ont-

wend zijiials de prijsbinding zou worden opgeheven,als

het systeem van de ,,algemene en permanente uitverkoop”

in ons economisch: stelsel ingang zou vinden. De consu-

ment wil immers zijn inkomen op de beste wijze besteden

en dat dwingt hem ertoe
niet meer
te betalen dan nodig is

voor de produkten van zijn keus. Of het inderdaad zo zou

zijn, dat bij dat veranderde prijsniveau ook een .,,econo-

misch doelmatiger prijs” tot stand zou komen; een prijs

dus die een volledige dekking geeft voor alle moeite die

,,noodzakelijk is” om de goederen te vervaardigen en bin-

nen het bereik van de consument te brengen, zal de consu-

ment in eerste instantie. als een minder belangrijk punt

zien, omdat hij daarvan,in eerste instantie niets bemerkt

in zijn inkomensvorming. -.

Toch heeft de consument een onmiskenbaar belang bij

een ,,economisch doelmatige prijsvorming” in onze maat-

schappij, want op den duur kan de consument niet’ ,,wel

varen” in een economisch zieke maatschappij en een

maatschappij is economisch ziek als de prijzen, die in die

maatschappij betaald worden, geen volledige compensatie

bieden voor alle noodzakelijke, kosten die, ten behoeve

van produktie en distributie van de goederen, worden ge-
maakt. Repercussies op de inkomens van allen, die bij de

vervaardiging en verdeling van de voortgebrachte goederen

betrokken zijn, zullen daarvan het onafwendbaar gevolg

zijn. Zodra men die consequentie overziet, dan blijkt, dat

de consument alleen maar gebaat kan zijn door de vast-

stelling van een zo laag mogelijke, maar ,,economisch

doelmatige”, prijs.

Zijn
de prijzen in
het bestaande
economische systeem
,
,doel-

matig”?

In het gehele handelsbedrijf (groothandel en klein-

handel) is het ,,kosteninzicht” nog pas in het allerèerste

stadium van ontwikkeling. In de kostprijsberekening die

1035

bij de
vervaardiging van goederen
wordt gemaakt, doet

men alles om ,,op elk produkt” de door dat produkt

,,veroorzaakte kosten” – niet meer en niet minder –

te laten drukken, maar in hetzelfde bedrijf, waar men de

grootste zorgvuldigheid betracht bij de berekening van de

,,exacte kostprijs” van de,
vervaardiging,
worden

deze

principes met voeten getreden, zodra het gaat om de

,,verbijzondering” van de kosten, verbonden aan de
ver-

koop en de dist,ributie
van diezelfde goederen. In d6 speci-
fieke groothandelsbedrijven en kleinhandelsbedrijven geldt

geheel hetzelfde. Men weegt in het gunstigste geval de totale

kosten die verbonden zijn aan omzetverkrijging, order-

behandeling: verkoopadministratie af tegen de totale

marge, die men verkrijgt door de verhandeling van alle

produkten, die in de verkoopcolleçtie zijn opgenomen,
om winst of’ verlie voor
het bedrijf in zijn geheel
te be-

palen. Het inzicht in de rentabiliteit van afzonderlijke

produktgroepen, resp. verschillende afnemersgroepen ont-

breekt welhaast in al deze bedrijven.
Zodra men zich er echter even in verdiept, welke kosten-

veroorzakende taken verricht moeten worden ten behoeve

van de verkoop en distributie van verschillende artikel-

groepen, dan is het duidelijk, dat die kosten voor verschil-

lende artikelen per f. 1.000 omzet zeer ongelijk zijn. In het
winkelbedrijf zijn de kosten, verbonden aan de uitoefening
van die kostenveroorzakende taken, als volgt te groeperen:

beschikbaarstellen van expositieruimte in winkel en

etalage;

voorraadfinanciering;

verkoopmoeite van het verkooppersoneel;

serviceverlening.

Het is. toch wel zeer duidelijk dat bepaalde artikelen,

zoals bijv. serviesgoed, waarvan een zeer grote collectie

geëxposeerd moet worden, waarvoor een nog veel grotere

voorraad in de magazijnen moët worden aangehouden,

waarbij veel breuk en risico van veroudering bestaat, waar

voor veel verkoopmoeite moet worden gedaan om de hele

collectie te tonen (waarbij de meeste aspirant-kopers nog niet

eens besluiten), per f. 1.000 verkoop veel meer kosten ver-
oorzaken, dan een artikel dat in een klein aantal standaard-

uitvoeringen wordt geleverd. Bij de verkoop van een

cassette tâfelzilver speelt de service nauwelijks enige rol,

maar bij de verkoop van een gasfornuis is het zeker geen

uitzondering als de marge van de kleinhandelaar of van de

grossier opgeteerd wordt door de service-verlening, indien

dit fornuis terechtkomt in een afgelegen dorp en de eigenares

zich.’geen tijd heeft gegund om de gebruiksvoorschriften

te lezen. –

‘ Ook in het winkelbedrijf is het geen uitzondering als

20 pCt. van de artikelen, die in de collectie zijn opgenomen

80.pCt. van de omzet uitmaken en dus ook 80 pCt. van de

artikelen uit het assortiment slechts 20 pCt. van de omzet

uitmaken. Bij deze onderscheiding van courante en in-

courante produkten zal in het algemeen ook blijken dat

de kosten, die verbonden zijn aan de distributie van de
eerste groep, waarvan de gemiddelde omzet per artikel

16 x zo groot is als bij de tweede groep, in procenten van
de omzet aanzienlijk lager zijn dan van de tweede groep.

De marges moeten meer
,,gedifferentieerd” worden.

Om gezonde economische verhoudingen te scheppen in

groot: en kleinhandel moeten er twee dingen gebeuren:

de marges

moetennaarde aard

de energiebehoefte
stijgt –

van het artikel

beleg in

veel verder ,,gedif-
WERELDENERGIE
ferentieerd” wor-

hetgroeifonds
den, d.w.z. in over-

1»-
gebaseerd op
eenstemming ge-

wetenschappelijke
bracht worden met .

prognoses
de omvang van de

‘”
beurskoers ca f400,-
kostenveroorzaken-
de functies, die ver-

Adv-tentie
vuld moëten worden-

ten behoeve van de distributie van verschillende artikelen;

er dienen betere waarborgen geschapen te worden,

dat aan de verschillende distribuanten marges worden

vergoed, die in overeenstemming zijn metde kostenveroor-

zakende taken, die door de verschillende distribuanten

werkelijk worden vervuld.

Steeds groter wordt de bedreiging voor de goed geou til-
leerde middenstand, dat hun winkels als showroom worden

gebruikt door aspirant-kopers, die dan in die winkel hun

keus maken van het merk en het modelnummer van het

artikel dat zij willen kopen, terwijl dat artikel dan met
extra-korting van anderen betrokken wordt. Anderen,

die geen expositieruimte beschikbaar stellen, die zich ont-

doen van de lasten van de voorraadfinanciering en wiens

verkoopmoeite zich beperkt tot het schrijven van een

bestelbriefkaart aan fabriek of groothandel.

In deze beide punten schuilen naar mijn oordeel de

ernstige ziektekiemen.in de huidige Organisatie van onze

distributie. Als men dan rekent dat 50 pCt. van ‘de ,,con-

sumentengulden” in ons land besteed wordt aan de kosten
van de distributie van de goederen die gekocht worden en
50 pCt. aan de vervaardiging van die goederen, dan wordt

het dringend tijd voor een beteré bezinning op een meer

doelmatige margestructuur. Daardoor zou een lagere

consumentenprjs voor vele artikelen kunnen worden be-

reikt, maar dat, zou dan tevens een ,,economisch gezonde

prijs” kunnen zijn en dat zou dus geen risico’s veroorzaken

van ongewenste economische repercussies, die het gevolg

zouden
kunnen
zijn van de zgn. ,,vrjere prijsvorming”.

Door çonstructief overleg in de verschillende branches

en dus zonder inmenging van-de Overheid moet in deze

richting veel bereikt kunnen worden, mits betrokken

partijen bereid
zijn,
de op dit punt thans volkomen scheef-

gegroeide verhoudingen nuchter onder het oog te zien.
In vele ons’omringende landen is de prijzenrevolutie in

volle omvang- aan de gang. Daarin schuilt onmiskenbaar

een waarschuwing.

Nederland heeft aan vele landen een goed voorbeeld

gëgeven door het constructief overleg tussen werkgevers
en werknemers terzake van de opbouw van een construc-

tief loonbeleid. Dat scheen v65r de laatste wereldoorlog

ook een kwestie van touwtrekken en zo is het nu ook met

het margebeleid; ook dat wordt nog te veel gezien als een

belangentegenstelling tussen fabrikanten en handelaren,

terwijl zowel het consumentenprijsbeleid als het ‘marge-

beleid moet worden gezien als een volkomen gemeenschap-

pelijk belang van producenten en handelaren.

Daarbij zal men echter meer en meer tot het inzicht

moeten geraken, dat de zorg voor de distributie van

goedern evenzeer een dienstverlenende functie is als zoveel

andere taken die in de dienstverleningssector in ônze maat-

schappij worden verricht en dat betekent dat het inzicht

2-12-1959

in de kosten, die verbonden zijn aan de verlening van deze

diensten, zuiverder en nauwkeuriger moet worden.

De assortimentspolitiek.

Een bijzonder acuut gevaar, dat verbonden is aan de

verzwakking van de prijshandhavingsvoorschriften, moet

worden gezien in de omstandigheid, dat aanvaarding van

verliezen op bepaalde merkartikelen, ook als dat volkomen

bewust gebeurd, een bewijs kan zijn van ,,goed koopman-

schap”. Het trekken van, het publiek naar de verkoop-
plaats is in de huidige organisatie van de verkoop, een
bijzonder attractief punt, omdat kopers eenmaal op de

verkooppiaats zijnde, ook andere artikelen zullen kopen.

Vooral de warenhuizen met het zeer veelzijdig assortiment,

kunnen zich deze verliezen op de verkoop van bepaalde

artikelen zeer wel veroorloven. Dat betekent dus het geven

van een stimulans tot een ,,economisch irrationele prijs-

vorming” en juist daarom is een bijzondere omzichtigheid

ten aanzien van dergelijke maatregelen zeker geboden.

Het is een algemeen bekend verschijnsel, dat ook bij de

thans geldende marges de verkoop van vele merkartikelen

in warenhuizen niet of onvoldoende lonend is, maar dat

deze niet gemist kunnen worden in het gehele assortiment.

Zijn de kostenveroorzakende functies
in de distributie eco-

nomisch rationeel verdeeld?

In ,,Voorraadbeheersing, assortimentsbepaling en condi-

tiepolitiek” (Uitgave N. Samsom N.V., Alphen aan den
Rijn 1959) werd door mij de vraag aan de orde gesteld,

of rationalisatie van het distributieproces bevorderd zou

kunnen worden door een andere verdelmg van de, ten be-

hoeve van de distributie te vervullen, kostenveroorzakende
taken. Daarbij werdèn drie punten aan de orde gesteld, nI.:

terugbrengen van de detaillistenmarge tot een redelijke

vergoeding voor de ,,verkoopmoeite” die vereist is voor de

verkoop van verschillende artikelen (dus een gedifferentieer

de marge op grond van de verkoopmoeite voor verschil-

lende produkten);

betaling van een, in overleg tüssen winkeleigenaar en
producent overeen te komen, vergoeding voor het beschik-

baarstellen van expositieruimte in winkel en etalage (ver

huur van expositieruimte);

het verlenen van een permanent leverancierskrediet

tot een door de leverancier (producent) vast te stellen

maximum, dat zou dienen ter dekking van de ,,noodzake-

lijke voorraad” die aangehouden moet worden om het

assortiment van de producent in vereiste hoeveelheid en

in de vereiste spreiding, regelmatig in voorraad te houden.

Deze verplaatsing van functies zou een ingrijpende ver-
schuiving in de kostenverdeling tussen producent en distri-

buant tot gevolg hebben, maar tevens de producent con-

fronteren met de ,,rationele kosten” die gemaakt
moeten

worden,
nâdat de produkten zijn magazijn van eindproduk-

ten hebben verlaten. Dit zou ook kunnen gebeuren door

een overheveling van
de kosten,
die aan de vervulling

van deze functies verbonden zijn (bijv. vergoeding van

de kosten verbonden aan de voorraadfinanciering i.p.v

het verlenen van een permanent krediet). Voorwaarde zou

echter wel steeds moeten zijn, dat de artikelen, ook die

welke uit het permanent krediet worden gefinancierd, door

de winkelier definitief gekocht zouden worden (geen

consignatie).
Het merkwaardige is, dat voor sommige produkten (die

snel omlopen) het leverancierskrediet ook bij de betaling

5″
.

Aantrekkelijk rendement

AANDELEN

N.V.VEREENIGD BEZIT
VAN 1894.

De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico

WESTERSINGEL 84 – ROTTERDAId

(Advertentie)

op vaste termijn
hoger
is dan de gemiddelde voorraad,

terwijl voor andere artikelen (vooral met zeer groot assorti-
ment en langzaam omlopend) het beschikbaar leveranciers-

krediet slechts een fractie vormt van het bedrag, dat in de

voorraden van de producent is geïnvesteerd in de vorm

van winkel- en magazijnvoorraad.

Deze veranderde verdeling van de kostenveroorzakende

functies zou voor bepaalde aitikelen kunnen leiden tot

aanzienlijke verlaging van de consumentenprijzen, omdat

de margeverlaging, die het gevolg is van het h.iervoren

genoemde punt 1 aanzienlijk groter is dan de verzwaring

van kosten die uit de punten 2. en J.
voortv1oein.
Dat bij

een daadwerkelijke verlaging van de çonsumente,nprijieh
van die artikelen (en dat zijn juist meest de cotirante, snel

lopende artikelen), gelijktijdig een prijsverhoging var de

in tegengestelde richting getroffen artikelen zal kunnen

worden doorgevoerd, is, behoudens enkele uitzonder4ngen,

wel uiterst twijfelachtig. De producenten van deze artikelen

worden dus geconfronteerd met denoodzaak vtnp.ijs

verlaging (zij moeten wel gelijke tred houden met hilge

mene prijsverloop in vele gevallen) en een aanzienlijlçev,er-

zwaring van lasten door het overnemen van dç taken

hieryoren onder 2. en 3. genoemd. i ………

Of de bedoelde overheveling van func,ties , ;in de

praktijk doorvoerbaar zou zijn, doet, er weinigtoe,

Deze beschouwingen leveren het bewijs
t
dat vele-‘ ar..

tikelen, als zij de noodzakelijke, kosten van de voort-

brenging
en van
de distributie zouden moeten dragen,. .jj’i

een zwaar verliesgevende positie zouden komen, terwijl

andere produkten, ondanks de verlaging ,van de consumen-

tenprijzen, toch nog zeer rendabel zouden blijven. Daaruit
volgt dat er een ziektekiem is binnengeslopen in de ,,eco.-

nomische doelmatigheid” van het distributieproces., De

bestrijding van die ziektekjem, daar gaat.het .om
en.elk

middel, dat daartoe kan worden aangewend kan, ons

dichter brengen bij het doel van
lagere, maar ,00k, eco-

noinisch gezonde prijzen voor de consipnent. ..

Komt het er eigenlijk niet op neer, dat we een beetje ver

moeid raken van de klimtocht van de .laatste twaalf jaar

met steeds maar stijgende prijzen, dat we.eigenlijk aUen
wat wantrouwend staan tegenover de vraag, of de vrijere

loonvorming ons in de toekomst zal behoeden voor verdere

stijging van de prijzen? En dat er daarom nu maar’eens
iets anders moet gebeuren onder het motto van ,,vrijere

prijsvorming”?

.

S…

‘Zeist,

DR: Â. M. GRooti

2:1’21959

..

.

1037

Allereerst schenkt schrijver aandacht aan de
huidige marktsituatie voor appelen in het alge-
meen. De oogst 1959 wordt geraamd op 280.000 ton,
d.w..z. evenveel als in 1956. De gemiddelde prijs
was toen f. 24,80 per 100 kg. Zou men alleen let-
ten op de omstandigheden in Nederland, dan zou

men dit jaar een prijspeil mogen verwachten dat
dicht
bij
het niveau van 1956 ligt. Het lijkt even-
,.
wel waarschijnlijk, dat, een sterke Duitse vraag
het Nederlandse’ prijspeil tot boven dit niveau zal
opdrijven. Het is, meent schrijver, zelfs niet uit-gesloten .dat het prijspeil dat van 1955 (f. 35,50)


benadert. De concurrentiedruk van Italië op de
Westduitse markt ial echter vermoedelijk zwaar genoeg zijn om te voorkomen dat het prijspeil in
‘Nederland stijgt boven het niveau van 1955. Veel-
eer is het z.i. te verwachten dat het daar iets onder
zal blijven. In het tweede gedeelte van het artikel onderscheidt en b’espreekt schrijver enkele deel.
markten voor appelen. De hierover beschikbare cijfers geven de. indruk, dat de prijsvorming op
de ‘diverse deelmarkten weliswaar niet geheel los-
staat van de situatie op de algemene appelmarkt,
4
rnaar toch een vrij ruime eigen speelruimte heeft.

Marktonderzoek

bij

appelen

Het marktonderzoek bij tuinbouwprodukten dat het

Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland

verricht, is er in de eerste plaats op gericht een betrouw-

bare indruk te verkrijgen van de op korte terriijn te ver-

wachten afzetmogelijkheden en prijzen. Dit doel wijkt

enigszins af van hetgeen mèt marktonderzoek bij merk-

artikelen’ .’ordt nagestreefd, namelijk inzicht te krijgen

in de marktpositie van één merk temidden vân concur-

rerende merken, teneinde aanbevelingen te doen met

betrekking tot de versterking van deze positie.

De aard en .de inhoud van het marktonderzoek worden

voornamelijk bepaald door de directe behoeften die onder-

nemingen. of organisaties hebben. De prijsvorming van

groente en fruit nu is Vrij en het Centraal Bureau zelf

verricht geen handeisdaden; zijn voornaamste taak ten

aanzien van de afzet is een zodanige invloed ‘op de afzet-

mogelijkheden uit te oefenen, dat de prijsvorming op de

aangesloten veilingen voor de telers zo gunstig mogelijk

verloopt. Aansluitend .hieraan neemt het maatregelen

om de nadelige gevolgen van voor de telers ongunstige

marktsituaties te matigen. Het Centraal Bureau voert dit

werk uit door de handelspolitieke ontwikkeling en het

_commercieel gebeuren in de groente- en fruitsector op

de voet te volgen en indien het dit noodzakelijk acht

aanbevelingen te doen aan instanties, organisaties of

ondernemingen die direct bij deze zaken. betrokken zijn,

de telers in te lichten over de waargenomen verschijnselen,

of zelf maatregelen te treffen. Voorts voert het Centraal

Bureau in de belangrijkste afzetgebieden, ons eigen land

inbgrepen, een intensieve reclame-actie voor groente

en fruit uit Nederland. Een andere taak’is de uitvoering

van minimumprijsrégelingen voor groente en fruit.

Om al dit werk goed te kunnen uitvoeren is het dringend

o
nodzakelijk een zo goed mogelijk inzicht te hebben in

de op korte termijn te verwachten veranderingen in de

rnarktsittiatie, o.a. wat de prijzen betreft. Overigens dient

daarnaast aandacht te worden besieed aan de 1plaats die

de. diverse Nederlandse, groente- en fruitsoorten op de

markten innemen en in de verdere toekomst zullen inne-
t
,

-“S
..
..
1038

men naast de produkten uit andere landen; een onder-

zoek dat dus wel enige gelijkenis vertoont met het markt-

onderzoek bij merkartikelen.

Een önderdeel van het bovengenoemde werk is de be-

studering van de marktsituatie bij appeln. In dit artikel

zal verder uitsluitend aan deze fruitsoort aandacht worden

besteed, met name aan de omstandigheden waaronder de

oogst van dit jaar verkocht wordt.

De appehnarkt in het seizoen 1959/60.

In de na-oorlogse jaren heeft Nederland zich ontwikkeld

tot een appelexporterend land. Met name de export naar

West-Duitsland is vrij omvangrijk geworden. De uitvoer

naar andere landen bleef relatief beperkt. Het onderstaande
overzicht dat betrekking heeft op de vorige oogst illustreert

dit duidelijk.

Export van Nederlandse appelen

Seizoen 1958 (juli 1958 – juni 1959)

Weat.Duitsland

…………………..
72.000 ton
België
…………………………..
6.000
Groot-Brittannië
………………….
1.400
Finland

……………………….
500
Frankrijk

………………………
1.800
Overige

landen

………………….
400

Totaal
………………………
82.100 ton

De oogst 1958 was bijzonder groot, namelijk 380.000

ton. Een aanzienlijk gedeelte van de oogst is dus geëxpor-

teerd, zij het dat een veel groter gedeelte niet is geëxpor-

teerd. Van het niet-geëxporteerde deel nam de eonserven-
industrie 68.000 ton af, waarvan voornamelijk appelmoes

en appelsap is gemaakt. Op de binnenlandse markt voor

verse appelen is dus ongeveer 230.000 ton verhandeld.

Ruim 15 pCt. hiervan is door de consumenten zelf ver

werkt tot appelmoes en andere appelgerechten; het groot-

ste deel zal echter als handappelen zijn genuttigd. De

gemiddelde prijs lag in het seizoen 1958 vrij laag, namelijk

op f. 19,30 per 100 kg.

Wanneer we nu de verwachtingen voor de oogst 1959

bezien (een gedeelte van deze oogst is inmiddels geruimd),

2-12-1959

valt het allereerst op dat de omvang van de oogst heel

wat kleiner is dan vorig jaar. De oogstramingen geven

280.000 ton aan, d.w.z. evenveel als in
1956.
De gemiddelde

prijs was toen f. 24,80. De afzet verliep in dat jaar weliswaar

traag, maar gaf toch geen aanleiding tot grote moeilijk-

heden. Indien men alleen let op de omstandigheden in

Nederland,’zou men dit jaar een prijspeil verwachten dat

dicht bij het niveau van 1956 ligt. Weliwaar is de koop-
kracht in Nederland iets gestegen, hetgeen met name de

vraag naar handappelen kan hebben versterkt, doch dit

zal niet van zo grote invloed zijn dat het prijspeil daardoor
veel boven dat van 1956 kan uitkomen. We kunnen echter

niet volstaan met alleen op de bmstandigheden in Neder-

land te letten; het exportkwantum is daarvoor tè belangrijk.

Gezien de grote eenzijdigheid in het Nederlandse ex-

portpatroon moet vooral de marktpositie in West-Duits-

land van betekenis zijn voor de in Nederland te verwachten

prijsvorming. Ook de Duitse oogst is kleiner dan in 1958

en blijft zelfs nog ver achter bij die van 1956 (zie grafiek).

De omvang van de Duitse oogst is nagenoeg gelijk aan
die van
1955.
Indien we voorts in aanmerking nemen,

dat de laatste jaren ook in Duitsland de koopkracht

verder is toegenomen, lijkt het waarschijnlijk, dat een

sterke Duitse vraag het Nederlandse prijspeil zal opdrjven

tot boven het niveau van
1956.

Het is zelfs niet uitgesloten, dat het prijspeil .dat van

1955 (f.
35,50)
benadert of iets overtreft. Niet alleen is

sinds dat jaar in Nederland en in West-Duitsland de

koopkracht aanzienlijk gestegen, maar bovendien is de

huidige groente-oogst in beide landen aanzienlijk kleiner

SEIZ0EN54
55
56
57

58

59

GEM. PRIJS
NEDERLAND 16,60
35,50
24.80 65,20

19.30

?

NEDERLAND

D
ll
0
0
U.

WET-

Ü

ü

Ü

DUITSLAND [j

t
‘t
î
t

-J

D

=
ITALIË

50.000
ton
D200000 ton
UITVOER NAAR
WEST-DUITSLAND
INVOER RESTRICTIES
dan in dat jaar; ook in de andere Westeuropese landen

is dit het geval. Deze schaarste aan groente zal vrij zeker
een vervangingsvraag naar fruit doèn ontstaân.’ De vraag

naar appelen zal daarom aanzienlijk sterker, zijn dan in

1955.

Deze laatste overweging maakt het noodzakelijk an-

dacht te besteden aan de situatie in de andere iaar West-

Duitsland exporterende landen. In deze groep is Italië

veruit de belangrijkste leverancier. De Italiaanse ôogst
van dit jaar is bijna even groot als de record-oogst van

1958. De concurrëntie van dit land’zal dus heël wat feller

zijn dan in 1955. Weliswaar is inmiddels ook in Italië

de vraag naar appelen toegenomen, maar het valt te be-

twijfelen of dit de concurrentiekracht van Italiaanse

appelen ‘op de Westduitse markt aanzienlijk zal ver

zwakken. Men dient er dan ook rekening mee te houden,

dat de Italiaanse uitvoer heel wat groter zal zijn dan in

1955, toen 260.000 ton naar West-Duitsland werd ëx-

porteerd. Deze concurrentiedruk zal vermoedelijk zwaar

genoeg zijn om te voorkomen dat het prijspeil in Neder-
land stijgt boven het niveau van 1955. Veeleer is te ver-

wachten dat het daar iets onder zal blijven. Tot midden

oktober lagen de appelprijzen in Nederland weliswaar

iets hoger dan in
1955;
de Italiaansç concurrentie kan

echter in de zomer en het begin van de herfst nog niet

maximaal zijn, daar het Italiaanse sortiment voornamelijk

uit winterappelen bestaat.

Deelmarktn.

Voor een nauwkeurig inzicht in hetgeen op de appel-

markten gebeurt, is het niet voldoende te volstaan met.

de bestudering van appelen in het algemeen. Er bestaan

grote prjsverschillen tussen appelen behorende tot di-

verse rassen, kwaliteitsklassen of grootteklassen. Om

verder door te dringen op dit terrein is het. noodzakelijk

enkele deelmarkten te onderscheiden. Langzaamaan kan

het marktonderzok bij appelen tot dit gebied worden

uitgebreid. Enige jaren geleden is men namelijk begonnen

de tuinbouwstatistiek in Nederland wat het fruit betreft

te detailleren per ras. De cijfers hiervan beginnen thans

beschikbaar te komen en geven de indruk dat de prijs-

vorming op de diverse deelmarkten weliswaar niet geheel

losstaat van de situatie op de algemene appelmarkt, maar

toch een vrij ruime eigen speelruimte heeft.

De volgende deelmarkten lijken volgens de voorlopige

resultaten van het onderzoek te moeten worden onder-

scheiden:

1. De markt voor aromatische handappelen. Het

ras Cox’s Orange is het dominerende ras op deze deelmarkt.

Van het Nederlandse appelaanbod behoort thans circa

10 pCt. tot deze deelmarkt. In de toekomst zal dit per-
centage stijgen, gelet op de aanplantingen in de laatste

jaren.

II. De markt voor groen/gele zure handappelen. De

voornaamste Nederlandse representant is het ras Goud-

reinette. Momenteel behoort een kleine 30 pCt. van het

Nederlandse aanbod tot deze groep. De betekenis van de

meeste der betrokken rassen neemt af; zij bevinden zich
vooral in de hoogstam-boomgaarden die o.a. in de jaren

twintig op de rivierklei. zijn aangelegd. In het moderne

rationele fruitbedrijf, met intensieve beplantingen en lage

boiien, komen weinig tot deze deelmarkt behorende

rassen voor, zodat het percentage geleidelijk zal dalen.

In West-Duitsland behoort een groot deel van de oogst

tot deze groep.

2-12-1959

1039

De markt voor roodgekleurde handappelen. Het

grootste gedeelte van de Italiaanse oogst behoort hiertoe.

De aantrekkelijke kleur is een wel zo belangrijke eigenschap

als de smaak. Van het Nederlandse aanbod behoort bijna

20 pCt. tot deze deelmarkt; het moderne ras Jonathan

eiT het oude ras Sterappel zijn hierin het belangrijkst.

De markt voor lichtzure of enigszins zoete hand-

appelen’. Gedeeltelijk valt deze deelmarkt samen met
de vorige; een aantal roodgekleurde Italiaanse rassen

Waardevermindering van
het geld
heeft een enigszins zoete smaak. In het andere deel, waarin

we de geelgekleurde onderbrengen, is wat Nederland

betreft het winterras Golden Delicious snel in opkomst,
evenals het zomerras James Grieve. Thans omvatten zij

ruim
5
pCt. van het aanbod, maar dit lijkt snel naar 15

pCt. te zullen stijgen. –

De markt voor keuken- en industrie-appelen. Circa
1/3 van het Nederlandse aanbod wordt op deze deelmarkt

verhandeld. In West-Duitsland komt een . aanzienlijk

groter deel van de oogst op dezé deelmarkt, waarop vooral

appelen van verouderde rassen of van slechte kwaliteit

worden aangeboden, tereclt. Het prijspeil op deze deel-

markt ligt in de regel laag.

De ,,First National City.Bank of New York”

bezint zich bij tijd en wijle op de gelddepreciatie

op langere termijn. In de. ,,Monthly Letter” van

september jI. heeft zij voor niet minder dan 35

landen de periode van 1948 tot 1958 onder de

loep genomen.

Landen

Geidwaarde-

ndex

Jaarlijks e procen-
.tuele depreciatie
(samengesteld)

1948

1953

195 8
1948-
1953- 194a-
1953
1

1958
1
1958

Portugal. ……….
100
99
94 0,2
1,0
0,6
Zwitserland
100
93
90
0,8
1,3
1,1
lOO
94
87
1,2
1,5 1,3
Ecuador
100
89
86 2,2
.

0,8
1,5
100
93
84
1,5
1,9 1,7
India

.. ……….
lOO
92
84
1,7 1,7
1,7
verenigde Staten
100
90
83
2,1 1,5 1,8
100
85 83
3,1
0,6
1,8

lOO
89
81
2,2
1,9 2,1
Canada
100
84
78
3,4
1,5
2,5
100
85
76
3,1
2,4
2,8

Duitsland

………..

Denemarken
100

81
69
4,1
3,1
3,6

venezuela

………..

Zuid-Afrika
100

..

77 67
5,1
2,6
3,9

België

………….

100
78
66
5,0
3,1
4,0
100
77 65
5,1
3,4
4,3
Nederland

……….

Verenigd Koninkrijk
100
77 65
5,1
3,4
4,3

Pakistan

…………

Zweden

…………

Noorwegen
100
74
63
5,8
3,1
4,5

Italië

……………

Nieuw-Zeeland ..
100
75 63
5,7
3,4
4,6
100
63 57
9,0
1,7
5,4
100
79
56
4,7
6,5 5,6
100
88
St
2,4
10,3
6,4

Japan

………….

100
64 50
8,6 4,7 6,7
100
60
49
9,7
3,8
6,8

Spanje

………..

100
56
49
10,8
2,8
6,9

Turkije

…………
Finland

………..

Griekenland
lOO
63 48
8,9
5,3
7,1

Frankrijk

………
Australië

………

Mexico

…………
100
71
47
6,6
7,8
7,2
100
68 45
7,4 7,9 7,7
100
60
44
9,7
5,8
7,8
en
100
49
43
13,2
2,6
8,1
Uruguay
100
71
41
6,6
10,6
8,6

Columbia

………
Peru

………….

lOO
62
26
9,2
15,9 12,6

Oostrijk

………

100
31
14
20,9
14,4
17,7
Brazilië

………..
Argentinië

………
100
39
5
17,1
33,2
25,6
Chili

………….
Paraguay

………
100
8
4
39,0
14,7
27,9
B)livia

………..
100
23
1
25,6 47,5
37,6

Een splitsing van het decennium in twee

perioden leert, dat de geldontwaarding in de

meeste landen gedurende de periode 1948-1953

groter was dan in de vijf daaropvolgende jaren.

Volgens genoemde bankinstelling weerspiegelen

deze lagere percentages de meer ,,normale” ver-

houdingen in de laatste periode. In de periode

1948-1953 immers vond, naar men zich herinne-

ren zal, de oorlog in Korea plaats. Voorts is men

zich meer en meer de gevaren van het aanvaarden

van ,,inflation as a way of life” bewust geworden,

trwijl ten slotte de restrictieve monetaire en

fiscale politiek als middel ter voorkoming van

infiatoire excessen aan effectiviteit heeft ge-

wonnen.

1040

De prijsvorming op de deelmarkten.

Op deelmarkt T, die voor aromatische appelen, waar

het prijspeil meestal hoger ligt dan op de andere deelmark-

ten, lijkt de prijsvorming in vrij grote mate onafhankelijk

van de algemene appelmarkt te geschieden. De grootte

van de oogst van het ras Cox’s Orange is van zeer grote

invloed op het prijspeil op deze deelmarkt. De Neder-

landse export naar Groot-Brittannië bestaat vrijwel uit-

sluitend uit deze appelen. In tegenstelling tot de algemene

appelmarkt, die sterk onder invloed staat van de oogst

in West-Duitsland, is op deze deelmarkt de oogst van

Cox’s Orange in Engeland dan ook mede een factor van

betekenis. ‘Deze oogst is dit jaar tamelijk klein. Daar in

Nederland en West-Duitsland de Cox’s-oogst niet veel

afwijkt van het gemiddelde beeld lijkt het prijspeil op

deze deelmarkt iets hoger te zullen liggen dan op grond

van de algemene appelsituatie verwacht zou kunnen wor-
den, te meer daar de gestegen ivelvaart juist op deze deël-

markt het sterkst tot uiting komt en daar Italië er niets

op aanbiedt.

interessant is ook deelmarkt 111, die voor roodgekleurde

appelen. In het vorige seizoen speelden hier handels-

politieke maatregelen een grote rol. Vanwege de grote
Duitse oogst daalde het prijspeil in West-Duitsland tot

‘een Vrij laag peil. Dit maakte het de Duitse Overheid

mogelijk o.a. de invoer uit Italië te verbieden en wel van

17 september 1958 tot 15 maart 1959. De invoer uit Neder

land, waarvoor een iets ander regime van toepassing is,

kon doorgang vinden, voor zover boven bepaalde prijzen

werd geleverd. De Duitse vraag naar rode appelen richtte

zich toen op Nederland met als gevolg dat de export van

het ras Jonathan opliep tot 17.500 ton (tegen slechts

4.500
ton in 1956/57) en dat het prijspeil van dit ras steeg

tot het niveau van 1956, ondanks het feit dat het algemene

prijspeil van appelen in 1958 aanzienlijk lager lag. Nu in

dit jaar vooral Italië in hét Duitse tekort lijkt te zullen

voorzien, hetgeen gezien het Italiaanse sortiment vooral

op deze deelmarkt zal geschieden, is te vrezen dat het

prijspeil in Nederland op deze deelmarkt, geheel in tegen-

stelling tot vorig jaar, een relatieve achterstand op het

algemene prijspeil zal gaan vertonen.

Ten slotte kan er nog op worden gewezen, dat de schaar-,

ste aan groente in de eerste plaats gevolgen zal hebben

op deelmarkt V, die voor keuken- en industrie-appelen.

Het vorenstaande moge een voorbeeld zijn van de

mogelijkheden die, dank zij de beschikbaarkoming van

gedetailleerd statistisch materiaal, ontstaan om het markt-

onderzoek bij appelen uit te breiden en daardoor verder,

aan te passen aan de behoefte die in de tuinbouwsector,

aan dergelijk onderzoek bestaat.

Honseersdijk.

Dr. W.H. KEMMERS.

2-12-
1959

Na in het kort het doel en de achtergrond van het ideeënbusstelsel te hebben uiteengezet, somt
schrijver enkele nadelen op, die men tegen de

ideeënbus kan
aanvoeren. Vervolgens schenkt
hij
aandacht aan de uitkomsten van een enquête, wel-
ke het Nederlands Instituut voor Efficiency
on-
langs bij ca. 150 bedrijven,
instellingen en over-

heidsdiensten heeft gehouden. Ten slotte worden
nog twee andere stelsels, die de vindingrjkheid in

bedrijven of organisaties beogen te vergroten, be-

schreven, t.w. het in de Verenigde Staten
ontstane
systeem dat ,,brainstorming”
vordt genoemd, en
een ste!sel dat volgens schrijver het beste kan wor-
den betiteld als de stap-voor-stap-methode van de

Amerikaan Porter. Schrijver legt er in dit artikel

de nadruk op, dat mobilisatie van ideeën in de
eerste plaats een kwestie van gezindheid is. De

keuze van technieken of systemen is z.i. een uiter

mate moeilijke zaak; het hangt geheel van de eigen
aard van het bedrijf af, welk systeem
of welke
combinatie van systemen,
wordt gekozen.

De ideeënbus is een systeem dat tot doel heeft voorstellen

of denkbeelden over de verbetering of vereenvoudiging

van de produktie, met name afkomstig uit de kring van de

• medewerkende arbeiders, toe te passen,waardoor een grotere

bedrijfsefficiericy wordt bereikt en de welvaart wordt ge-

diend. Men denke niet gering over de draagwijdte van een

dergelijk stelsel, dat zeker niet die eenvoudige techniek

kent, die de aanduiding ,,ideeënbus” zou doen ver

moeden. Als het ons zou gelukken al het menselijke

kunnen en kennen op deze, of op andere, wijzen te

mobiliseren, dan zouden wij een nieuwe industriële’ revo-

lutie tegemoet gaan, diehaar voorgangsters in de schaduw

zou stellen.

Hoe komt het dat de goede ideeën van duizenden, ja

van miljoenen, mensen niet in de praktijk worden verwezen-

lijkt? Psychologische en materiële remmen zijn hier in het

geding. Onder de psychologische factoren noemen wij de

vrees om met voorstellen voor de dag te komen, een

dikwijls nog voorkomend wantrouwen tegen de be-

doelingen van de ondernemingsleiding, daterend uit

de tijd van de klassestrijd, de vrees dat anderen cn

niet de brengers van de ideeën daar materieel van pro

teren, onverschilligheid enz. Onder de materiële factoren

noemen wij het gebrek aan goede organisaties die de ideeën,

verzamelen, beoordelen en in praktijk brengen en het ge-
brek aan een goede communicatie.

Het ideeënbusstelsel is het eerste middel geweest dat

aan deze bezwaren tegemoet trachtte te komen. In 1880
voerde de William Denny scheei5swerf in Schotland de

eerste ideeënbus in, weldra gevolgd door bedrijven in

Amerika en Duitsland. Het lijkt ons op deze plaats niet

gewenst om op de techniek van het stelsel in te gaan. Van

verschillende kanten is deze techniek uitvoerig toege-

licht
‘).
Belangrijker dan de techniek zijn de achtergronden

van het systeem, want geen bedrijf of instelling zal succes

met een ideeënbus hebben die zomaar als een gewas op

vreemde bodem wordt geplant. De geest en het klimaat van

hét bedrijf moeten er rijp voor zijn. Deze ondergrond

hangt niet alleen samen met de wijze waarop het bedrijf

wordt geleid, doch ook met de mate van samenspel en

‘) Handboekje voor de ideeënbus. Uitgave v’an het Centraal
Sociaal Werkgevers-Verbond, ‘s-Gravenhage
1951.

Mobilisatie

1

van iaeee

is

n

in bedrijven

sportieve wedijver die tussen de werknemers heersen. Het

is beslist onjuist te veronderstellen dat de ideeënbus een

middel zou zijn voor betere menselijke verhoudingen in

het bedrijf. Men moet haar veeleer zien als een sluitstuk

van goede menselijke verhoudingen. Wanneer het goede

1
fundament voor een ideeënbus aanwezig is kan de daar-

door ontstane vriendschappelijke wedijver een verdere

stimulans voor een goed bedrjfsklimaat geven.

Nadelen van de ideeënbus.

Men mag overigens de ogen niet sluiten voDr zekere

nadelen of onvolkomenhederi van het ideeënbu3stlsel.

In de eerste plaats kan een gebrekkige techniek een ideeën-

bussysteem torpederen. Dit kan gemakkelijk gebeuren

door op het oog kleine fouten, ingaande tegen de geest

van een bepaald bedrijf. Kwesties als beoordelingsnormen,

de hoogte van de beloningen, de al of niet anonimiteit van

de inzenders, het al of niet belonen van niet-geaccepteerde

ideeën (aanmoedigingspremies), de wijze van publikatie

enz., het zijn alle factoren die met grote zorg moeten

worden bezien, wil men het vertrouwen van de werk-

nemers in het systeem behouden.

Een hiermede samenhangend nadeel is, dat de ideeën-
bus een nogal passieve wijze van mobiliseren van denk-

beelden is. In vele bedrijven luwt de belangstelling na een

eerste golf van geestdrift en moet men door extra ‘acties

en propaganda de ideeënbus steeds weer nieuw leven in-

blazen
2).
Het ligt ons Nederlânders niet zo erg om pro-

paganda te moeten’ maken voor een op zichzelf goede

zaak. In het buitenland, en met name in de communis-
tische landen, is dat anders. Daar is de ideeënbus vaak

een middel om tegemoet te komen aan het initiatief do-

dende karakter van het bedrijfsleven. De ideeënbus wordt

daar wettelijk geregeld en biedt de individu de mogelijk-

heid om in de massa op te vallen door op een zeker ge-

bied uit te blinken
3)
4)
.

,,Vijf jaren ideeënbus bij het G.E.B. Rotterdam” in ,,Ener-
gie” vin juli
1959.
Dr. Ing. J. Benes: ,,Das betriebliche Vorschiagswesen in
der Tsjechoslowakei” in ,,Tijdschrift voor Efficiëntie en Docu
mentatie” (T.E.D.),
1957,
no. 9, blz. 307 e.v.
Judith Szebenyi-Sigmond:’ ,,De ideeënbus in de genatio-naliseerde bedrijven in Hongarije” in T.E.D. 1959, no. 10, blz.
445
e.v.

2-12-1959

,’

1041

Het laatste bezwaar dat men tegen de ideeënbus kan

aanvoeen is, dat het stelsel is gebaseerd op de hoogst in-

dividuele prestaties van de individuele werker. Is een der-

gelijk stelsel te rijmen met de onmiskenbare gro’ei naar

collectiviteit? Hoe langer hoe meer worden ondernemin-

gen arbeidsgemeenschappen, waarbij de samenwerking

voorop moet staan. Niet alleen uit menselijk, maar ook

uit technisch oogpunt is deze samenwerking noodzakelijk.

Wij geloven dat de ideeënbus vooralsnog niet in strijd be-

hoeft te zijn met deze nieuwe stroming. Immers, de per-

soonlijke prikkel om iets te presteren en daarmede iets te

verdienen, is nog altijd een van de karaktertrekken van

de mens. De ideeënbus behoeft de teamgeest trouwens

niet te schaden
5).
Niettemin is het gewenst met de komende

ontwikkeling in ons bedrijfsleven rekening te houden en

naasf de ideeënbus naar meer gemeenschappelijke midde-

len tot het mobiliseren van ideeën om te zien. Daarover

zullen wij in het slot van deze beschouwing nog iets ver-

melden.

ideeënbus in Nederland.

Hoe is het nu gesteld met de ontwikkeling van het idee-

enbuswezen in Nederland? Onlangs heeft het Nederlands

Instituut vôor Efficiency (NIVE) een enquête bij ca. 150

bedrijven, instellingen en overheidsdiensten gehouden.

De uitkomsten zijn gepubliceerd
6).
Deze enquête, hoe

waardevol ook, is niet representatief voor het gehele Ne-

derlandse bedrijfsleven, omdat daaraan alleen organisa-

ties en bedrijven met een ideeënbus hebben deelgenomen.

Uit,de enquête blijkt dat de gemiddelde beloning is ge-

stegen van ca. f.
35
in
.
1956 tot ca. f. 39 en f. 38 resp. in

1957 en1958. Deze stijging van de gemiddelde beloning

is uitsluitend verooraakt door een stijging van de gemid-

delde beloning in bedrijven met meer dan 1.000 werkne-

mers. Overigens liepen de beloningen uiteen van f. 1 tot

f. 3.000.
Voor een oordeel over de deugdelijkheid en de kwaliteit

van de ideeënbussystemen is een inzicht in hét aantal be-

loonde ideeën in verhouding tot het aantal ontvangen

ideeën gewenst. Bij de geënquêteerde bedrijven werd in

totaal 31 pCt. van het aantal ontvangen ideeën beloond.

In 1957 werden door de genoemde 150 bedrijven 26.000

ideeën ontvangen en ca. 8.000 ideeën beloond. Het totaal

uitgekeerde bedrag aan beloningen bedroeg in dat jaar

f. 312.000. In 1958 werden van de 30.000 ontvangen ideeën

ca. 9.000 ideeën beloond, met een totaal uitgekeerd be-

drag van f. 347.000.

Het is welhaast vanzelfsprekend dat er onder de geën-

quêteerde bedrijven en instellingen een aantal zou zijn

dat geen bijzonderheden over de met de ideeënbus bereikte

besparingen wenste te verstrekken. Anderzijds mag ook

niet uit het oog worden verloren dat vele besparingen niet

kunnen worden gemeten, althans niet in geld meetbaar zijn.

Men denke aan de verbetering van de kwaliteit van goede-

ren en diensten en ook aan de omstandigheid dat vele

besparingen eerst op de lange duur kunnen worden bere-

kend. Toch heeft ca. 60 pCt. van de bedrijven netto be-

sparingen gemeld, variërend van f. 50 tot f. 2,5 mln, per

geval.

Een belangrijk punt is ten slotte hoe de bedrijven die

de ideeënbus toepassen zelf over het door hen ingevoerde

J. G. Nolst Tienité: ,,Schaadt’de ideeënbus de teamgeest?”
in T.E.D.
1959,
no4, blz.
151
e.v.
Informatienota ,,Ideeënbus”. Uitg. NIVE, ‘s-Gravenhage
1959.

stelsel denken. Wat betreft de tevredenheid over de resul-

taten zijn de gevoelens gemengd. In kleine bedrijven tot

200 man personeel is circa de helft van de geënquêteerden

tevreden: In de grotere bedrijven is dit percentage aan-

merkelijk groter. Wellicht houdt deze uiteenlopende be-

oordeling verband met de omstandigheid dat kleinere be-

drijven vaak niet voldoende tijd en geld kunnen opbrengen

om het ideeënbuswezen perfect te organiseren.

Andere stelsels.

Wij. hebben reeds in de aanvang vermeld dat er nog

andere systemen bestaan die beogen de vindingrjkheid in

bedrijven of organisaties te vergroten. Daar deze andere
systemen van een meer gemeenschappelijke ondergrond

uitgaan en zich vaak ook richten tot andere lagen in de
onderneming, kunnen zij meestal niet in de plaats van,

maar naast de ideeënbusstelsels worden toegepast. Ook

hier geldt dat het bedrijfsklimaat rijp moet zijn voor de

toepassing. De eisen die aan de wil tot samenwerking wor

den gesteld moeten zo mogelijk zelfs nog groter zijn dan

in het geval van toepassing van de ideeënbus. De systemen

zijn bij uitstek op het samenspel gebaseerd.

In de eerste plaats het in de Verenigdë Staten ontstane

systeem dat ,,brainstorming” wordt genoemd. Brainstorming

is een techniek die beoogt het creatieve denken in groeps-

verband te bevorderen
7) 8
).Daarbij wordt ervan uitgegaan

dat ieder mens creatief kan denken en dat hij deze creativi-

teit kan bevorderen. In de praktijk komt brainstorming

hierop neer dat men een bedrijfsprobleem in een gemeen-

schappelijke zitting van geïnteresseerden behandelt, waar

bij ieder der deelnemers vrijuit zonder rem en zonder kri-

tiek zijn ideën oppert. Deze ideeën (hoe meer hoe beter)

worden opgetekend en daarna door een commissie zorg-

‘vuldig geselecteerd op hun bruikbaarheid. In de Ameri-

kaanse reclamewereld ontstaan, heeft deze techniek zich

snel over Amerika uitgebreid. Vooral is het succes groot
geweest bij het middenkader van grotere bedrijven. Ook

in Europa wordt deze techniek toegepast. Zij zal, mits

ontdaan van de Amerikaanse franje, in vele gevallen een

bruikbaar middel zijn om ideeën te mobiliseren.

Een andere techniek wordt gepropageerd door een groot

Nederlands bureau voor bedrjfsorganisatie. Hoewel het

stelsel geen naam heeft, zou men het het beste kunnen

betitelen als de stap-voor-stap-methode van Porter (een

Amerikaan die met deze methode begonnen, is). De kern

van het stelsel is, dat de gedachte van samenwerking en

-‘mobilisatie van ideeën eerst moet worden ,,verkocht” aan

alle werkers in het bedrijf. In de tweede plaats moet een

duideljk standpunt door de hoogste bedrijfsleiding worden

ingenomen met betrekking tot het eventuele ontslag van,

werkkrachten, dat uit de werkvereenvoudiging voortvloeit

en ook ten aanzien van de beloning van de collectief ont-

wikkelde verbeteringen. In de derde plaats
,
is een voor-

onderzoek naar de aard van, het bedrijf en de mogelijk-

heden van verbeteringen nodig. In de vierde plaats is een

opleiding in de richting van werkvereerivoudiging op alle

niveaus nodig. In de vijfde plaats moet er een organisatie
worden géschapén die alle ideeën opvangt en ontwikkelt.

In de praktijk komt het systeem hierop neer, dat een be-
paalde commissie (soms verticaal, soms horizontaal) aan

het werk wordt gezet, waarvan de leden hun creativiteit

7
)’A. F. Osborn: ,,Applïed imagination”. Uitg. Charles
Scribner & Sons, New York
1957.
) C. H. H. Clark: ,,Brainstorming”. Uitg. Doubleday &
Comp., New York
1958.

1042

N

2-12-1959

»

“i

op een bepaald probleem botvieren. Een sluitstuk’ van

dit systeem vormt de produktiviteitstoerekening, op welk

beloningsstelsel wij hier niet nader zullen ingaan. Wij ver-
wijzen hiervoor naar een NIVE-publikatie op dit gebied
9).

Nogmaals leggen wij er de nadruk op dat mobilisatie

9)
Produktiviteitstoerekening. Rapport van de werkcommissie
produktiviteitstoerekening van de Studiegroep Winstdeling en
aanverwante onderwerpen. Uitg. NIVE, E 389, ‘s-Gravenhage
1958.

van ideeën in de eerste plaats een kwestie van gezindheid

is. Het doel ervah i verhoging van de produktiviteit en

verlaging van de kostprijs. Het is gebleken dat de keuze

van technieken of systemen een uitermatemoeilijke zaak
is en dat het geheel van de eigen aard van het, bedrijf af-
hangt, welk systeem, of welke combinatie van systemen,

wordt gekozen.

‘s.Gravenhage.

P. VAN ZUUREN.

Voorstellen
tot hervorming van het hoger
onderwijs voor

het
bedrijfsleven in
de
1
Verenigde
Staten

De buitenstaander in de Amerikaanse samenleving

wordt telkens weer getroffen door het werk van fliantro-
pische instellingen voor het algemeen belang, niet alleen

in het eigen land, maar ook voor het buitenland. De

Engelse hoogleraar W. H. G. Armytage kwam enige jaren

geleden zelfs tot de uitspraak: ,,it is ironical and para-

doxical that the wealth being rolled up in the United States

by Carnegie and Rockefeller did far more for English

education than that accumulated by Englishmen”.
Het werk van deze stichtingen in Amerika zelf blijkt in

de laatste jaren uit het aandeel, dat The Rockefeller

Foundation
‘),
The Carnegie Corporation en The Ford

Foundation
2)
hebben gehad in de pogingen tot hervorming

van het Amerikaanse onderwijs. Wat de ,,high school”

betreft, kan gewezën worden op het uitstekende rapport

van Prof. Conant, de welbekende vroegere president van

Harvard University en daarna ambassadeur in West-

Duitsland. Deze geleerde maakt thans zijn grote kennis en

inzichten dienstbaar voor verbetering van het lager en

middelbaar onderwijs in Amerika
3).

De Carnegie Corporation en de Ford Foundation hebben
in oktober 1959 tegelijkertijd een studie gepubliceerd over

de toestand van de Amerikaanse ,,business schools”
4).

Dit lijkt op duplicering en op verkwisting. Indien echter

twee dergelijke instellingen de vinger op een wonde plek

in het Amerikaanse onderwijs leggen en zij zouden worden

gehoord, dan zijn de uitgaven daarvoor welbesteed. Deze

studies zijn van belang voor Nederland,. omdat een aantal
van de hierin behandelde problemen ook in ons land leeft.
Er zijn echter ook grote verschillen. Daarmede moet eerst

begonnen worden om een mogelijk verkeerde indruk te

voorkomen
5
).

Deze stichting heeft haar steun gegeven aan een zeer uit-
voerige studie (11 delen), die in 1952 over het Amerikaanse
onderwijs, speciaal met betrekking tot de financiele moeilijk-
heden, is verschenen (gepubliceerd door Columbia University).
The Ford Foundation, een na-oorlogse stichting, geeft in
de laatste jaren o.a. grote financiële steun aan experimenten
op het gebied van het televisie-onderwijs.
Zijn studie ,,The American High School Today”, onder-
nomen met steun van de Carnegie Corporation en in het begin
van 1959 verschenen, heeft reeds veel opzien gebaard Hij is
thans bezig meteen onderzoek naar de gebreken van de ,,junior
high school”.
6)
Prof. F. C. Pierson e.a.: ,,The Education of the American
Busjnëssmen” en Prof. R. A. Gordon en Prof. J. E. Howeil:
,,Higher Education for Business”.
5)
Hier kunnen slechts enkele aspecten worden aangeroerd.
De studies geven zoveel stof, dat deze niet in een artikel kan wor-
den verwerkt.

Gebreken van de business schools”
0).

Vele niet-Amerikanen brengén het in hun zienswijzen

over Amerikaanse toestanden niet verder dan wat men zou

kunnen noemen, gevel-indrukken. Men generaliseert vaak

op grond van een of twee instellingen, verschijnselen, ideeën’

enz., die men heeft waargenomen. Zo is men, op het gebied

van de bedrijfsleer, buiten Amerika meestal op de hoogte
van het uitstekende werk van Harvard en M.I.T.
7),
maar

men weet.in
het algemeen niet, wat er achter deze mooie
gevel ligt. ‘Genoemde rapporten leggen dit eerlijk bloot.

En het gezicht is in sommige opzichten erbarmelijk.

De ,,business schools” enz. maken geen uitzondering op

de algemene regel in Amerika, dat er uitstekende en minder

goede onderwijsinstellingen naast elkaar bestaan. Als men

eenvergelijking zou willen trekken, dan kan men globaal
stellen, dat het ,,hoger” onderwijs in dit vak in Amerika,

in Nederlandse verhoudingen uitgedrukt, varieert tussen

een middelbare handelsschool en het hoger onderwijs aan

economische faculteiten en hogescholen. Hiermede moet

de lezer van de rapporten rekening houden. Anders zou

zijn indruk, verkregen door raadpleging van de statis-

tieken, die gmiddelden geven, verkeerd kunnen zijn. Er

zijn verschillende uitstekende instellingen op dit gebied.

Ook kan hij gemakkelijk onder de indruk komen van het
massale onderwijs. Immers, naar verhouding genieten veel

meer Amerikanen dan Nederlanders ,,hoger” ‘onderwijs

in dit vak. In
1957/1958
werden er 55.404 diploma’s in

,,business administration” uitgereikt, waarvan 50.090

,,bachelors degrees” en 5.314 ,,masters degrees”
8).
Om-

gerekend in bevolkingsaantallen, zou dit voor Nederland

betekenen, dat per jaar ongeveer 350 doctorandi en ongeveer

3.000 kandidaten hun diploma zouden krijgen. Deze

massa’s verklaren ook dat de kwaliteit van dit onderwijs

Enkele woorden blijven in dit artikel onvertaald, omdat zij
geen Nederlands equivalent hebben. ,,Business schools” zijn
geen economische hogescholen, omdat economie slechts een
gering deel van de studie uitmaakt. Bachelors en Masters
degrees komen niet geheel overeen met kandidaats- en docto-
raalexamens.
Met Harvard en M.I.T. worden in dit artikel bedoeld, de
Harvard Business School en de School of Industrial Manage-ment of M.I.T.
Deze vergelijking dient alleen voor een globale ‘indruk.
Zij gaat niet geheel op. In de, Verenigde Staten is de bedrijfseco-
nomie gesplitst van de algemene economie. Voor vergelijking
zç)uden dus een deel van de kandidaatsexamens en alleen de
doctoraalexamens in de bedrijfseconomie moeten worden ge
nomen. Aan de andere kant zou men ook, wat Nederland
betreft, rekening moeten houden met bedrijfseconomische
opleidingen (bijv. accountants) buiten het hoger onderwijs.

2-12-1959

1

.
1043

sterk gevarieerd moet zijn
9).
Niettemin komen beide

rapporten tot de conclusie, dat het niveau over de gehele

linie te laag is. Afgezien van de reeds genoemde reden van

de massa – vele ,,business schools” maken de toegang te

gemakkelijk – hebben ook vele ,,Colleges” dit vak op

hun programma; laatstgenoemde hebben vaak niet vol-

doende middelen voor een goede wetenschappelijke staf

enz. Ook het gebrek aan docenten (lage salarissen) speelt

hierbij een rol. -.

Een van de oorzaken van het lage peil van het onderwijs

is ook het grote aantal vakken, dat gedoceerd wordt.

Het Carnegie-rapport geeft als voorbeeld vakken als

,,hotel front office procedures” en ,,principles of baking:

bread and rolls”. Dit zijn natuurlijk extreme gevallen.

Men moet vooral niet het hoger onderwijs aan deze voor-
beelden afmeten. In het algemeen kan men zeggen, dat er

overspecialisatie is en het ,,hoger” onderwijs hier en daar

ontaard is in een niet al te goede vakopleiding. Deze klacht

beperkt zich overigens niet tot dit deel van het Amerikaanse

onderwijs. Het is een algemene klacht in de Verenigde

Staten.

Voorstellen tot verbetering.

Beide rapporten dringen aan op een verbreding van de

academische basis. Deze aanbeveling richt zich vooral op

de ,,buiness schools”, die geheel of in hoge mate op de

praktijk zijn gericht. In het kort komt het hierop neer, dat

deze scholen ook inderdaad instellingen van hoger onder-

wijs moeten worden.

-De samenstellers van de rapporten streven echter niet

naar een uniformiteit van het onderwijs in ,,business

administration”. Zij wensen de bestaande variëteit te

behouden, zodat er voor iedereen, die na zijn middelbare

opleiding verder wil studeren, iets passends is te vinden.

Dit is ook niet te verwonderen. Het is niet mogelijk om

een zo groot aantal studenten een werkelijk wetenschappe-

lijke opleiding te laten volgen. Het is bovendien niet nodig.

Er is een toenemende differentiatie in het bedrijfsleven;

daaraan moet het onderwijs zich aanpassen. In ons land

gaat het ook reeds deze richting uit. Op het gebied van

,,business administration” denk ik hierbij aan Nijenrode.

Interessant voor ons land is echter, hoe de opleiding voor

de topfuncties moet zijn. Want ook de ,,graduate” oplei-

ding (min of.meer onze doctoraalstudie) ontmoet kritiek.

Het beste op dit gebied in Amerika wordt gegeven in

Harvard en M.I.T. Ook in deze instellingen is nog het een
en ander voor verbetering vatbaar.

Zoals opgemerkt, is er teveel specialisatie in de studie.

Het Ford-rapport vindt de ideale opleiding in een vier-

jarige studie in ,,liberal arts” of in ,,engineering”, gevolgd

door een tweejarige studie aan een prima,,graduate”school.

Ik kan hieraan toevoegen, dat .deze gedachte ook leefti bij

M.I.T., zoals ik tijdens een recent bezoek vernam
10).

Het onderwijs in ,,business administration” vindt plaats
in drie groepen van hoger onderwijsinstellingen, ni. in ongeveer
160 universiteiten, die aparte ,,Schools (of Colleges) of Business”
hebben gevormd; in 424 Colleges en universiteiten als facul-
teiten, dus niet als zelfstandige ,,schools” en ten slotte in zes
,,Engineering Schools” met algemene programma’s in ,,indus-
trial management”.
Men verzekerde mij daar, dat het niet strikt noodzakelijk
is, wel wenselijk, dat de aankomende kandidaat in de School
of Industrial Management (de
.
tweejarige opleiding) enige kennis
heeft van bedrijfseconomische vakken. Ongeveer 25 pCt. van
de studenten heeft een vierjarige ,,engineer’s” opleiding gehad
en de overigen meestal een even lange ,,liberal arts” studie.
De voorkeur geeft men echter aan kandidaten – er is een strenge

Velen kunnen echter een zo langdurige opleiding niet

bekostigen. Op dit gebied wreekt zich – een punt dat

mi. in Amerika te veel uit het oog wordt verloren – o.a.

de neiging tot vroege huwelijken. Voor de ,,undergraduate”

studie wordt aanbevolen meer aandacht te schenken aan

de organisatie van de onderneming,public relationsen de

juridische, politieke en sociale sfeer waarmede een onder

neming in aanraking komt. Ook bevelen de rapporten een

grondige studie aan van economie, een vak, dat teveel

verwaarloosd wordt in de programma’s van ,,business

administration”.

In de ,,graduate” studie moet op deze vakken verder

worden ingegaan. Er moet meer aandacht worden geschon-

ken aan de analyse van problemen. De studenten behoren

zich te b4wameri in de oplossing van praktische problemen

door gebruik te maken van ,,case” studies met het doel om

de algemene beginselen te leren. Dit alles vereist echter –

en deze aanbeveling in het rapport is logisch – beter on-

derlegde studenten, dus verhoging van de toegangseisen

tot een ,,business school” enz., en hogere salarissen voor

de docenten. Eérst op deze wijze kunnen deze scholen ook

werkelijk goede instellingen worden en niet ,,cheap degree
factories”, zoals men wel eens spottend zegt.

In een volgend artikel zal vooral aandacht worden

geschonken aan de voorstellen in de genoemde rapporten

voor verbetering van kadervorming in het bedrijfsleven.

Washington D.C.

v. d. V.

De geldmarkt

Ondanks de november-ultimo is de geldmarkt in de

verslagweek ruim geweest. Men verwacht dat dit ook in

de komende weken het geval zal zijn, daar de Staat fikse

bedragen aan- rente en aflossing heeft te betalen.

Hoewel de geldmarkt er na de discontoverhoging dus

niet krapper op is geworden hebben sommige geldmarkt-

tarieven een
stijging
misschien mag men zeggen een

anticipatiestijging – te zien gegeven. Zo zijn de markt-

disconto’s voor schatkistpapier met
1/4
â
/8
pCt. gestegen,

waarbij evenwel onmiddellijk moet worden aangetekend

dat de meeste noteringen een incidenteel karakter dragen.

Het officiële callgeldtarief is op
I
I],
pCt. gehandhaafd;

zonder de discontoverhoging zou het evenwel niet onaan-

nemelijk zijn geweest dat dit tarief tot het niveau van v66r

de belastingbetalingen
(11/4
pCt.) zou zijn teruggebracht..

De rente op kasgeldleningen heeft een reële stijging te

zien gegeven. Zoals men weet geldt voor deze leningen

een maximum-rente die gelijk was aan het officiële dis-

conto van De Nederlandsche Bank. Dit maximum is echter

nog niet aangepast aan het hogere disconto en, doordat

er van de zijde der gemeenten belangstelling voor het op-

nemen van kasgeldieningen bestond, is de kasgeldrente

selectie – die met genoemde opleidingen reeds enige jaren in
de praktijk zijn geweest.
Hier doet zich de moeilijkheid voor wie dat nog kan betalen. Wat in dit verband opvalt is, dat Amerikanen
blijkbaar
gemak-
kelijker dan wij offers brengen of leningen opnemen voor terug-
keer naar de universiteit, zelfs als zij een gezin hebben. Hierin
uit zich de mobiliteit en de pragmatische of materialistische
instelling van de Amerikaan. Studie wordt gezien als een goede
belegging in een expanderende economie. En er is geen gevaar
voor werkloosheid, omdat er, juist een grote vraag is naar afge-
studeerden van eerste klai onderwijsinstellingen. Ook laten de
ondernemingen soms zelfs veelbelovende functionarissen op
hun kosten naar de universiteit terugkeren.

1044

1

2-12-1959

tt het van kracht zijnde plafond (2/
4
pCt.) gestegen.

,Daar de discontoverhoging maar een zeer beperkte in-

vloed
op
de markttarieven heeft gehad blijft het buiten-

land, met zijn hogere renteniveau, op de banken zijn aan-

trekkingskracht uitoefenen. Er zijn dan. ook geen aan-

wijzingen dat de banken reeds tot het repatriëren van

hun buitenlandse beleggingen zouden zijn overgegaan.

Ondanks de gunstige ontwikkeling van de handelsbalans

(in oktober was er op transactiebasis zelfs een overschot)

en ondanks de aanhoudende belangstelling van het buiten-

land voor onze aandelen, vertoont de goud- en deviezen-

voorraad van De Nederlandsche Bank geen neiging tot
stijgen. Dit wijst er eerder op dat de banken hun beleg-

gingen in het.buitenland nog,aan het uitbreiden zijn.

De kapitaalmarkt.

Het koerspeil in Wall Street is in de verslagweek lang-

zaam omhoog gekropen, waarbij de omstandigheid dat

de winsten in het 3e kwartaal, hoewel lager dan in het 2e,
in vele gevallen niet achter blijken te blijven bij die in het

3e kwartaal 1958, wellicht een rol speelt. Men moet çchter

aannemen dat de markt nerveus zal blijven zolang men

het in de staalindustrie niet over de arbeidsvoorwaarden

eens kan worden, waardoor het gevaar dreigt dat de staking
over ca. 2 maanden zal wordeft hervat. Weinig hoopgevend

in dit verband is dat de vakverenigingen de Regering heb-

ben geadviseerd tôt het aatileggen ‘van staalvoorraden

over te gaan. Opvallend is dat de stijging van de aandelen-

koersen gepaard is gegaan met een grote belangstelling

voor obligaties. Zo is de emissie van $ 250 mln.
/8
pCt.

obligaties American Tel. & Tel. er als koek in gegaan.

Op de Amsterdamse beurs zijn de tendenties die vorige

week naar voren kwamen, tijdens de verslagweek waar-

rieeinbaar gebleven. De obligatiekoersen hebben nog

geenszins onder de discontoverhoging te lijden gehad;

in de aandelensector was de stemming vast. Zowel Ko-

ninklijke als Philips kwamen, met interim-cijfers die er zijn

mochten. Dat de koers van de aandelen Kohinklijke niette-

min weinig neiging tot aantrekken heeft vertoond wordt

door sommigen toegeschreven aan Amerikaanse belasting-

verkopen. Het feit dat men in de Verenigde Staten, in het

kader van de kapitaalwinstbelasting, door het kweken

van koersverliezen gerealiseerde kapitaalwinsten fiscaal

onschadelijk kan maken, veroorzaakt aan het eind van

het jaar veelal een extra-druk op de koersen van die aan-

delen welke in de loop van het jaar reeds gedaald zijn.

Naast deze seizoensfactor zou echter ook de omstandig-

heid een rol kunnen spelen dat men momenteel in Wall

Street de oliefondsen niet meer als ,,groeifondsen” be-

sch6uwt, zodat men voor deze aandelen slechts matig hoge

pric-earnings-ratio’s op zijn plaats acht.

Opvallend in de kwartaalcijfers van Philips is niet alleen

le buitengewoon gunstige ontwikkeling der wïnstcijfers,

maar ook de toeneming der liquide middelen. In een pers-

conferentie werd blijkens de N.R.C. o.a. opgemerkt dat

de toeneming van de omzetten op het investeringsbeleid

nauwelijks van invloed zal zijn en dat de investeringen

,,in hoofdzaak” uit ingehouden winst worden gefinancierd.

Men zou in deze uitspraak een indicatie kunnen zien dat

een emissie voorshands niet van node zal zijn.,

De vraag rijst in hoeverre de situatie t.a.” . liquiditeit

en financiering der investeringeh bij Philips representatief

is voor het Nederlandse bedrijfsleven als geheel, en in hoe-

verre onze Regeringdus de ruimte op de kapitaalmarkt

heeft onderschat door in de Miljoenennota aan te nem’èri

• dat het beroep van het bedrijfsleven opde kapitaalmarkt

in 1960 een
stijging
zal ondergaan.

Aan de aanbodzijde van de kapitaalmarkt kunnen

zowel de spaarbanken als de levensverzekeringbednijven

zich verheugen in een grotere toeneming van de ,,toe–

vertrouwde middelen” dan vorig jaar het geval was. Vol-

gens ,,De Teistrook” van het levensverzekeringsbedrijf werd

er in de eerste drie kwartalen van
1959
ruim f. 417 mInI’

meer aan premiën en koopsommen ontvangen dan er aan

begunstigden werd uitgekeerd; in dezelfde periode van

1958 was dit f. 408 mln. Sterker is de groei bij de spaar-

banken geweest. Van januari t/m. oktober 1959 werd er

f. 718 mln. meer ingelegd dan opgevraagd, tegen f. 534

mln. mde eerste tien maanden van 1958
7

Aand.

indexcijfers

A.N.P.-C.B.S.”
2 jan.
20 nov.
27 nov.
(1953 =
100)
1959 1959 1959
Algemeen

……………………………
255
323
326
Internat.

concerns

…………………
375 466
476.
Industrie

……………………………
174
.
247
249
Scheepvaart

…………………………
151
154
155
Banken

………………………………….
138
180 183
Indon.

aand.

…………………………
303
137 139

Aandelen
Kon.

.
Petroleum’

……………………
r.
18320
f. 155,20 f. 157,-
Unilever

………………………………
452 715
1
%
711
3
/L
Philips

…………………………………
493%
707
7
/s 729
7
/8
A.K.0.

…………………………………


262
.
395
401%
Kon.

N.

Hoogovens

………………
541
740
753
Van

Gelder

Zn.

……………………
193 249
1
/2
255
1
/
2

H.A.L.

…………………………………
158’/2
159
1
/1
15
Amsterd.

Bank

……………………… 253%
324
1
/
2

321%
Ver.

H.V.A.

Mij-en

………………
131% 146%
148,

Staatsfondsen
2
1
/,

pCt.

N.W.S .

…………………… 59%
58
1
,/
4

57
3
/4

pCt.

1947

…………………………
90′
91%
92
3
1
/,

pCt.

1955

1

……………………
87½
89
5
/s
89%
3

pCt. Grootboek 1946
88
1
A
90
3
/4
90
1
/4,
3

pCt.

Dollarlening

……………… 90%
90
1
4
89%
4½ pCt.

Nederland

1958

…………
99H
100%
100k

Diverse obligaties
3% pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
90
1
/8
94
92%
3
1
/,
pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
81
84%
87%
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
89
90½
90
1
/2
3
1
/2

pCt.

Philips

1948

………………
95
95ff
95%
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
83%
837s
83%
6

net. Nat.

Woningb.len.

1957 110
108% 109%
New Vork,

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
588
645
652′
M. P. GANS.

Bij de firma

– R. MEES & ZOONEN

Bankiers en Assurantiemakelaars

is een vacature voor een

Econoom op de financiéel-

economische afdeling
(Economisch en Effecten-onderzoek)

Vereisten:
Belangstelling voor algemeen-economische
vraagstukken, i.h.b. het bankwezen betreffende.
Goede stijl.
Leeftijd tot ca. 35 jaar.
Enige ervaring in een soortgelijke functie kan tot
aanbeveling strekken, maar is niet vereist.
Brieven aan de Afd. Personeelszaken, Blaak 10 te Rotterdam.

2-12-1959

1045

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel. 221322

Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5

.meer dan.anderhalve

eeuw levensverzekering

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

gevestigd te ‘s-Gravenhage

.

UITGIFTE VAN

f
100.000.000.— 4
1
/2 pCt. 25-jarige Obligaties 1959

(Derde lening)
Bij overtekening wordt het recht’voorbehouden het bedrag der lening

op een hoger bedrag dan t 100.000.000,— vast te stellen.

Grootte der stukken: nominaal
f1000.—
en
f5OO.—.

Na de toewijzing kunnen desge’ienst, in de plaats van obligaues,

schuidregisterinschrijvingen groot tenminste nominaal f100.000,— worden verkregen..

Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde

uitgifte zal zijn opengesteld op

DINSDAG 8 DECEMBER 1959

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN
99
1
/
4
pCt.

bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam’en ‘s-Gravenhage,

voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:

De Twentsche Bank N.V.

Rotterdamsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.

Incasso-Bank N.V.

Lippmann,Rosenthal
& Co.

R. Mees & Zoonen

Nationale Handelsbank N.V.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

H. Oyens
&
Zonen NV.

.

.

Pierson, Heldring & Pierson

/

Hope&Co.

alsmede
ten kantore der Vennootschap

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 1 december 1959.

Dooreenleverbaarheid met de obligaties van de bij de prospectussen d.d. 3 en 17

september 1959 geëmitteerde
4’/2
pCt. obligatieleningen 1959 1 en II zal worden

aangevraagd.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en

het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

‘s-Gravenhage,
1 december 1959.
N
.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

1046.

2-12-1959

OE&
.,

llhll

=

lIIIII

=

Over de gehele wereld treft u kantoren van de N.H.M.

N
aan. Het is voor de moderne zakenman van onschat-
II
baar belang

dat

hij

voor

zijn

internationale

zaken
de diensten

internatio-
gebruik kan maken van

van een
99

bank. De N.H.M. is zowel in de landen van het

N
Verre en Nabije Oosten als in Oost-Afrika en Amerika

H
volle
met eigen kantoren vertegenwoordigd en kan u waarde-
de

hand

II
inlichtingen uit

eerste

verschaffen.

11

Nodertalldsche

llallde11Iaatschappij,

.Y.

11
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat
32

11

H
11
160 kantoren in binnen- en buitenland

H

111111

111111

Bill

Bill

NEDERLANDSE

PARTICIPATIE

MAATSCHAPPIJ N.V.

Opgericht in 1948 door levensverze-

keringmaatschappijen, banken en an-

dere lichamen, voor het verschaffen

van financieringsmlddelen, inzonder-

heid door deelneming in het aan-

delen kapitaal van.mlddelgrote on-

dernemingen.

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIEN

gevestigd
te
Amsterdam
Keizergracht
271-275

TELEFOON 1119 80

MAURITSWEG 23

ROTFERDAM

GEMEENTE AMERSFOORT

Ter Secretarie, afdeling Interne zaken, is te vervullen

de betrekking van

PLV. CHEF v.h. BUREAU

PERSONEELSZAKEH

in de rang van hoofdcommies.

Salaris: min. f. 7577,88, max. f. 9597,24 (exclusief

huurcomp.). Bezoldiging boven het minimum is mo-

gelijk.

Taak: betrôkkene zal in het bijzonder worden be-

last met de Juridische aangelegenheden het

personeelsbeheer en -beleid
betreffende,
als-

mede, bij afwezigheid van de chef, met de

leiding van de overige op dit bureau le ver-

richten werkzaamheden.

Eisen:
Doctoraal examen rechten of een daarmee

gelijk te stellen ontwikkeling. Tenminste

enige ervaring in overheidspersoneelszaken,

goede stijl en geschiktheid ‘voor het geven

van leiding.

Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een psycho-

logisch onderzoek te onderwerpen.

De gemeente is aangesloten bij het lnstituut Ziekte-

kostenvoorziening Ambtenaren. Verplaatsingskosten-
regeling is van toepassing.

Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van

dit blad te zenden aan Burgemeester en Wethouders.

1

1

1

1
1

EERSTE NEDERLANDSCH

e PENSIOEN REGELINGEN


RISICO – HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN

HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTLAAN 50

‘s-GRAVEN HAGE
TEL(
070) 51.43.51

POSTADRES: POSTBUS 5

2-12-1959

1047

luU
•.p..u.
…1
;
i..
§110110

— .- — .
Iii
•ul_..iiI:u._.
1
a
1so

so
II•11.111.,,,_.I.::Iu..:
ii

__I.
– –

L’!

_..IuIuI.I.,I_ — -.
1.
••

.— ,’.-.,,

!II-.

ai

no-i
EMS11111111—
mom

1;;
A 1i”

rii!LI1dh_h1_
MOF
LII., . —

•m:i.’ ”

iTJ R#
1


g
sln
logo

I._.._.._

:k
!&

IN-memo
IN
N

•vftu

.—.uul-.I.uIuu
.

.!IuIlI.U.uI


i

t. lii

low[
.I.

J.I_

..111.UUUu,,._

i

H”,


MI
NO IWO
I
n
ion,
I

I almoons

!I.IiIi””.
Bus

ii.,

I!

JJ

“S’

no’.
110

11 a
II

“R

1

E !!

. “19MEN
n
ow

III1!’r

•-…–
•: .-.uI. –

.i….l..1u:IuIumIa..ugI_

.

.g_•;;
0

Nils@

.
_•I$uIII
U
u1IUIi…_._
I

AmmmumereH

Ii .11111.Il1hI1
‘IISIIIIus.uulU9UuIi
(EL t 41
p.UUI_9
.

1uu .
—a
III

1.,

U
J
OE ons
o
mls IN
osime III

S
IM
M
O
N
E HIM
is
,

will

W=
j
ai
IS
•U_IUIIuu•u
N
II.uluu
Olson

Now
w
o
n a
8
P
RO”

JI
M

UNIONS

ONES
a
m.
‘!••!r!

E!m000ll;Ll
.02
1
; 1
11
1
M.0 !
1
,
1
0H

r001 a

so
n

JNULRLINE
VLRZEKERINC

(OOR
HET
BEDRIJFSLEVEN

MFT
RISICfl
MflLFQT..
RIQIt(

Â’I
II l :

i
i-

i t ,41

wii:i-w11LL

1tI1JI1t4s

Auteur