Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2160

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 26 1958

Economisch

Statis
tische

[?PrL
*
rhtpn.
_______

Spèciaal nummer

*.

DE SOWJET-UNIE

ALS

MEDEDINGER EN MARKTPARTIJ.

*

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

43e JAARGANG

No. 2160

WOENSDAG 26 NOVEMBER 1958

t

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Anderhalve Eeuw

Levensverzekering

HObFDKANToOR’

Herngrecht
475,
Tel. 221322

AMSTERDAM
7

HEÂD OFFICE FOR CANADA

113 Bay Street

TORONTO 5

0

R.
L .
:
s
Zodnen

Assurantie-makelaars –

Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft – Schiedam

Vlaardingen

Alblasserdam

Financiering van invoer,

uitvoer, en transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer

VERENIGING

VAN
NEDERLANDSE GEMEENTEN

Bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
kunnen worden geplaatst een of meer ambtenaren
in de rang van

HOOFDCOMMJES-REDACTEUR

of RÉFERENDARIS

Salarisgrenzen:
hoofdcommies-redacteur
A f586,- – f
719,- p. m.
hoofdcommies-redacteur B
f 652,- – f 820,-
p. m.
referendaris ,
f
740,- –
f 950,-
p. m.’
(exclusief
6%
verhoging;
5,6% A.O.W.
en huur-
compensatie).

Daarnaast zijn de gebruikelijke sociale voorzienin-
gen voor overheidspersoneel, waaronder de Pensioen-
Wet
1922
en de I.Z.A.-regeling, van toepassing.

Vereist is de hoedanigheid van meester in de
rechten, het doctoraal examen economische weten-
schappen ‘(staatkundig-economische richting) of.. het
bezit van in de gemeente-administratie gebruikelijke diploma’s, alsmede ruime redactionele ervaring in de
bestuursdienst. Eén der te benoemen ambtenaren zal, –
mede worden belast met werkzaamheden ten behoeve
van het Instituut voor Bestuurswetenschappen. Voor
deze werkzaamheden strekt bekendheid op het ter-
rein van de ambtelijke vorming tot aanbeveling.

Eigenhandig geschreve’n sollicitaties met uitvoe-
rige inlichtingen en waaruit blijkt welke rang wordt
geambieerd, binnen 14 dagen na de verschijning van
dit blad, te richten aan de directie, Paleisstraat
5
te
‘s-Gravenhage.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de. Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
26Q.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwj.inaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Angetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedj/k, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

(Zie voor vacatures ook bis. 938) –

910

Planning in de
Sowjèt-Unie.

Lange tijd is er in het Westen maar weinig doorgedrongen

van de details der planmethoden, in gebruik in Rusland

Enerzijds bestond daarvoor,maar een matige belangstelling
aan deze zijde van de scheidingslijn, terwijl er andererzijds

ook niet veel over gepubliceerd werd. Geleidelijk aan groeit

echter zowel deze belangstelling als de hoeveelheid beschik-

bare gegevens.

In het allereerste begin heeft men, aansEiiting zoekende

bij de bekende schema’s van Marx, deze gemeend zo star

te moeten interpreteren, dat het gehele proces der econo-

mische ontwikkeling als het ware van te voren zou vast-

staan. Al spoedig heeft men echter ontdekt dat er één be-

langrijke ,,graad van vrijheid” bestaat, ni. in de keuze

van het gedeelte van het nationale inkomen dat men be-

spaart en daardoor voor investeringen gebruiken kan. Deze

vrijheid heeft men dan ook ten zeerste gebruikt om het

tempo van de ontwikkeling op te voeren; aan de snelheid

van het tempo kah thans niet meer getwijfeld worden, ook

als men de officiële cijfers herziet voor de soms vreemde
wegingsmethoden die daarbij zijn toegepast.

Nadat men overigens eerst aansluiting heeft gezocht bij

bepaalde technieken van planning die in de Duitse oorlogs-

economie gebruikt zijn, heèft men al gauw eigen wegen

moeten zoeken en ook gevonden, om daarbovenuit te

komen. In de beginjaren heeft de Iekende thans in Ameri-

ka werkende economist Leontief reeds elementen van zijn

later sterk uitgegroeide methode van de inzet-afzet-analyse

in Rusland toegepast. In de eerste periode heeft men zich
voorts industrieel-technisch sterk laten inspireren door de

Verenigde Staten. Ook in het kiezen van machinetypen

is er echter thans een duidelijk verschjl met de Amerikaanse

industrie: h

ien past zich terecht aan aan de andere relatieve

verhouding van kapitaal en mankracht.

Men moet niet onderschatten wat er inmiddels ontwik-

keld is aan werkmethoden en Organisatie der planning;

/

Blz.

Planning in de Sowjet-Unie,
door Prof. Dr. J. Tin-

bergen………………………………
911

Economische ontwikkeling en perspectieven van de

Sowjet-Unie,
door J. H. Boogman ………..
912

Veranderingen in het economische beleid en in de

economische filosofie in de U.S.S.R. na 1953,

door Dr. J.

W. Muntz

………………….
915

Het handelsoffensief van het Sowjetblok,

door

Drs. D. M. Ringnalda

………………….
919

De handel met landen van het Oostbiok,
door Dr.

E. D. de Meester

………………………
923

De economische expansie van de Sowjet-Unie in

ve’rhouding tot de ontwikkeling in de Westelijke

wereld, door Drs. J. A. Links …………….
925

al is het voor de vakman interessant, dat men tot voor

kort van wiskundige methoden voor de oplossing van eco-

nomische vraagstukken geen gebruik van belang heeft

gemaakt, in tegenstelling tot wat men in grote bedrijven
in het Westen heeft gedaan. Econometrie werd zelfs be-

paald als ,,burgerljk” veroordeeld. Dit is nu aan het vçr-

anderen.

Bijzonder belangwekkend is, dat er zich bepaalde fun-

damentele economische wetten met zodanige kracht aan-

dienen, dat men zich reeds meerdere malen door hen van

zijn oorspronkelijke Opvattingen heeft laten afbrengen.

Dit geldt in het bijzonder voor de loonpolitiek, doch ook

voor de keuze der produktiemethoden, zoals reeds’ even

werd aangestipt.

Natuurlijk heeft men nooit alles van bovenaf gepland.

Er is daaraar .altijd een grens; de interessante vraag is

slechts waar deze is. Bij ons leggen we hem, voor de volks-

huishouding als geheel, ,,hoog” in het macro-economische;

aanvankelijk legde men hem in de communistische landen

,,laag” in het micro-economische. Daarin is nu ook be-

weging en wel beweging naar elkaar toe.

Terwijl het enkele feit van de snelle groei der Russische

produktie reeds geruime tijd een aanwijzing was, dat wij

goed doen, niet voorbij te gaan aan wat er ginds gebeirt,

is thans de tijd zeker gekomen dat wij ons meër precieze

vragen gaan stellen omtrent deze ,,wedstrjd”: geschiedt

de ontwikkeling in de communistische landen ,;zuiniger”

dan bij ons? Is er bijv. daar minder kapitaal gebruikt voor,

het bereiken van een gegever vermeerdering in de pro-

duktie; is de arbeidsproduktiviteit, bij dezelfde kapitaal-

uitrusting, er hoger of lager dan bij ons? De toenemende

contacten tussen, de vaklieden ginds en hier zullen moeten
voeren tot een beantwoording van deze zo belangrijke vra-

gen – in beider belang.
J. TINBERGEN.

Blz.

Technische hulpverlening van het Oostbiok aan

minder ontwikkelde gebieden in vergelijking tot
die van het Westen, door Drs. A. A. J. Warmen-

hoven . ……………………………..
931

De ‘grondstoffenbasis van de Sowjet-Unie- in

vergelijking töt die van de Verenigde Staten;

door Drs. L. J. Lagendijk ……………….935

N o t i t i e s :

Planvervulling in de Sowjet-Unie in 1958 …..918

De ontwikkeling der Oosteuropese energievoor-

ziening ……………………………934

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambeis; J. Tinbergen; J. R. Zwdema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; Â. J. Vlenck.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

911
t

Met behulp van cijfermateriaal, ontleend aan
de Centrale dienst van de statistiek bij de Minis-
terraad
der
U.S.S.R., geeft schrijver een globaal
overzicht van de economische ontwikkeling en
de huidige economische situatie van de Sowjet-
Unie. Voor de periode
1959-1965
is een zeven-
jarenplan, dat gedeeltelijk in de plaats komt van
het zesde vijfjarenplan
1956-1960,
opgesteld. Dit
nieuwe plan zal in januari
1959
worden gepubli-
ceerd. De economische plannen voor een verdere
toekomst,
1970-1975,
richten zich vooral op de
ontwikkeling van Siberie. Het merendeel lan
deze zgn. perspectiefplannen bevindt zich nog in
een stadium van bestudering. Het tot ontwikkeling
brengen van Siberië zal met enorme moeilijkhe-
den
gepaard gaan: er bestaat een groot tekort aan
arbeidskrachten, wegen
zijn
er vrijwel niet en de
klimatologische omstandigheden. zijn zeer ongun-
stig. Gèlet op de tot dusver bereikte resultaten be-
staat er evenwel volgens schrijver een redelijke
kans dat de moeilijkheden zullen worden opgelost,
zij het
ijp naar verhouding lange termijn.

Economische
ontwikkeling

en

perspectieven

van de

Sowj et-Unie

Als inleiding tot dit speciale nummer van ,,Economisch-

Statistische Berichten’ willen wij een overzicht geven van
de economische ontwikkeling en de huidige economische
situatie van de Sowjet-Unie Het gebruikte cijfermateriaal

is merendeels ontleend aan de Centrale dienst van de statis-

tiek bij de Ministerraad der U.S.S.R. De kencijfers voor de

ontwikkeling der Sowjet-economie gedurende de periode

1959-1965 (het zevenjarenplan, dat gedeeltelijk in de plaats

komt van het zesde vijfjarenplan (1956-1960) zijn tot onze

spijt nog niet gepubliceerd; deze moeten nog worden

goedgekeurd door het buitengewone 21e congres van de

Communistische Partij der Sowjet-Unie, dat te dien einde

op 27 januari
1959
bijeengeroepen wordt
1).

De enorme afmetingen van de U.S.S.R. oefenen, zulks
onafhankelijk van andere factoren, een sterke invloed uit

op haar economie. Ter illustratie van die afmetingen zij er

aan herinnerd; dat de totale oppervlakte van de Unie van

Sowjet Socialistische Republieken
(15
in getal), inclusief

de eilanden, de Witte zee en de Zee van Azov, ongeveer

22,4 mln. kin
2
beslaat. Op het vasteland strekt het rijk zich

uit van 77
1
44′ NB tot
350
08′ NB en van 19
0
38′ OL tot
1690 40′ WL; de kortste afstand van oost naar west be-

draagt ruim 9.000 km, die van noord naar zuid ruim 4.500

km. Wat de natuurlijke gesteldheid betreft behoren tot de

U.S.S.R. zowel poolgebieden als subtropische streken,

als gevolg waarvan de Sowjet-Unie, uitgezonderd voor

tropische produkten, self-supporting kan worden geacht.

Wat natuurlijke rijkdommen aangaat, hebben 30 jaren
van intensief onderzoek aangetoond dat de Sowjet-Unie

de eerste plaats ter wereld inneemt op het gebied van

voorraden ijzer- en mangaanerts, koper, zink, lood, aard-

1)
Na de samenstelling van dit artikel is in de Sowjet-pers
verschenen ,,een informatieve mededeling over het plenum van
het Centraal Comité der C.P.SU. op 12 november
1958,
waarin werden beoordeeld: 1. de ontwerp-thesen van een
rapport van N. S. Chroestsjov voor ht 21e congres der
C.P.S.U.: de controlecijfers ter ontwikkeling van de volkshuis-
houding der U.S.S.R. gedurende de jaren
1959-1965;
2.
de
versterking van de verbindingen tussen school en praktijk en
de verdere ontwikkeling van het systeem der nationale op-
voeding in het land”. De in de thesen weergegeven cijfers
moeten dienen als richtlijnen, die door de planorganisaties
zullen worden bestudeerd.

olie, turf, kalizouten en minerale meststoffen, de tweede

plaats op het gebied van voorraden steenkolen en fosforie-

ten, terwijl er rijke vindplaatsen voorkomen aan non-

ferro en edele metalen, zout enz. Gedurende de laatste

jaren werden b vendien in Jakoetië zeer rijke diamantvelden

ontdekt. Daarnaast beschikt de U.S.S.R. over geweldige

reserves aan waterkracht, waarvan het economisch poten-
tieel op 1.200 mrd. kw/u
wordt geschat, meer dan in enig

ander land. De houtvoorraden (722 mln. ha, of 32 pCt.

van het land;
is
met bos bedekt) worden op
75
mrd. m
3

getaxeerd.

Volgens schatting bedroeg het aantal inwoners per april

1956 in totaal 200,2 mln., waarvan 87 mln, in de steden

(43,4 pCt.) en 113,2 mln. op het platteland (56,6 pCt.).

(In 1913 telde de bevolking van Tsaristisch Rusland in

totaal .1 59,2 mln, zielen, waarvan 28,1 mln. (17,6 pCt.) in de

steden en 131,1 mln. (82,4 pCt.) op het platteland). De

vierde volkstelling sinds de revolutie zal eind januari 1959

plaatsvinden.

Deze gegevens vormen dus in ruwe trekken het samenspel,

dat dé opbouw der Sowjet-economie ten dienste staat. Het
beheer dezer volkshuishouding geschiedt sinds 1929 prak-

tisch uitsluitend volgens het socialistische stelsel, d.w.z.

alle produktiemiddelen en de grond zijn genationaliseerd;

ieder wordt beloond naar zijn prestaties (,,wie niet werkt

krijgt ook geen eten”); 3. geen burger kan een andere burger

,,exploiteren” (in dienst hebben).

Door de vernielingen in.de
oorlog van 014-1918, door

de burgeroorlog en door de aanvallen op het revolutionaire

Rusland van buitenaf, moest de Sowjet Regering haar

gehele economie nagenoeg van het begin af aan opbouwen.

Het hiernaast afgedrukte diagram geeft de ontwikkeling

van de bruto-industriële produktie in Rusland en de

U.S.S.R. van 1913 tot en met 1956 (in pCt. van 1913).

De bruto-industriële produktie i’s in een tijdsverloop van

43 jaar verdertigvoudigd en de arbeidsproduktiviteit nam

t.o.v. 1913 met het negenvoudige toe. Een teruggang,

behalve voor de produktiemiddelen, valt in de jaren van de

tweede wereldoorlog te constateren. Door rechtstreeks

oorlogsgeweld werd aan de nationale economie en aan de
burgerbevolking een schade toegebracht, die op 679 mrd.

roebel wordt becijferd.

912

(Advertentie)
De stijging van de belangrijkste takken der produktie-

middelen wordt door de volgende cijfers gekarakteriseerd:

TABEL 1.

gietijzer
staal
steenkool
aardolie
elektriciteit
jaar
mln, ton mln, ton mln, ton
I

mln, ton
mrd. kw/u.
I

1913

..
4,2
4,23
29,1
9,2
1,9
1940

..
15,0
18,3
166,0
31,0
48,0
1955

..
33,0
45,0
391,0
71,0
170,0
1956


5,8
48,6
429,0
83,8
192,0
1957

..
37,0
51,0
463,0
98,3
209,5

De landbouw is de laatste jaren, meer dan.vroeger, in het

middelpunt van de belangstelling komen te staan. In 1957

bedroeg de gehele bezaaide oppervlakte in de U.S.S.R.

193,2 mln. ha (75 mln. ha meer dan in 1913), waarvan 36

mln. ha – meest door ontginning van woeste en braak

liggende gronden – gedurende de jaren 1954-1956 aan het

arsenaal werd toegevoegd. Voor de graanoogsten zijn geen

nauwkeurige cijfers bekend. Volgens een rede, welke

N. S. Chroestsjov op 22 januari ,jl. hield, bedroeg de

gemiddelde jaarlijkse graanoogst gedurende de jaren 1950-

Ontwikkeling van de bruto-produktie van de Sowjet-industrie

(in pCI. van 1913)

Kopitaalgoederen

,m
t
n
tntrc

1913.17

1928

1940 1945

1956

1953 127,9 mln, ton en 162,4 mln, ton gedurende de perio-

de 1954-1957. De statistieken geven slechts aan, dat de

Staat in 1953 ruim 31 mln. ton ter beschikking kreeg en

ruim 54 mln. ton in 1956 (een zeer goed oogstjaar). De

oogst van 1957 was minder goed; de regeringsontvangsten

bedroegen toen in totaal 35,4 mln, ton graan. Daartegen-

over is de oogst van 1958 bijzonder goed uitgevallen. Dit
jaar heeft de Regering ruim 57 mln, ton graan ontvangen.

Ook de veeteelt ontwikkelde zich in de laatste jaren ver-

houdingsgewijs zeer snel. Het motief is thans ,,in de pro-

duktie per hoofd van de bevolking de vooraanstaande

kapitalistische landen (Amerika) te evenaren en voorbij te

streven”.

De gegevens betreffende de houtproduktie zijn eveneens

onduidelijk: in
1956
zal aan industriehout ongeveer 204 mln.

m
5
en in 1957 ongeveer 216 mln. m
3
beschikbaar zijn ge-

weest.

De ontwikkeling van de voortbrenging van een aantal

produktiemiddelen en van enige verbruiksartikelen komt

tot uitdrukking in tabel 2.

TABEL 2

1913

1

1940

1

1945

1

1956

1

1957

stoom- en gasturbines (1.000
kwt)
6
972
189
4.226 4.100
hydraulische turbines

,,

208
41
1.581
1.300
aardolie-apparatuur (1.000 t.)

15
1
49
61
werktuigmachines

(1.000 St.)
1,5
58,4
38,4
124,0
130,10
vrachtauto’s

136
69
358 371,6
tractoren

32
8
184
204
tractorploegen

,,

38

8
124
128
tractorzaaiers

21 2
199
278
graancombines

13
0,3
82
131
atoomlokomotieven voor
hoofdlijnen

(St.)
477 914
8
490
a)
diesellokomolieven id.

,,

5

161
400
elektrische lokom.,,,,

9

216 270
excavatoren

274
10
6.784
9.500
autograders

,,

– –
1.646
2.064
apinmachines

1.109
11
1.666
1.880
weefmaclsjnes

,,
4.620
1.823
18
13.953
14.400
mineralemeststoffen(1.000 t.)
69
3.238
1.119
10.906
11.700
gecalcineerde soda

,,
160
536
235
1.545
1.618
zwavelzuur

,,
121
1.587.
781
4.323
4.600
cement

(mln. t.)
1,5
5,7
1,8
24,9
28,5
katoenen stoffen

(mln. m.)
2,582
3.954
1.617
5.454
5.600
wollen stoffen

,,
103,0′
119,7
53,6
268
282
linnen stoffen
120,0
285,5
106,5
382 425
zijden stoffen

,,

,,
42,6
76,6

36,4
755 805
Ieder schoeisel

(mln. pr
.)
60
211

63
290
315
kristalsuiker

(1.000 t.)
1.347
2.165
465
4.354
4.491
uurwerken

(mln. St.)
0,7
2,8 0,3
22,6
23,
radiotoestellen

(1.000 St.)

160,5
13,8
3.675
3.600

a) Cijfer niet gegeven; de produktie hiervan loopt echter af ten gunte van
diesel- en elektrische lokomotieven.

De hiervoor geschetste produ.ktieverhoging zou niet

hebben kunnen plaatsvinden zonder een sterke toeneming

van geschoold personeel en een naar vermogen doorge-

voerde mechanisatie. Het aantal arbeiders en ander perso-

neel, dat in de volkshu’ishouding werkzaam is, bedroeg

12,9 mln, in 1913, 22,6 mln, in 1932, 31,2 mln, in 1940,

27,3 mln, in 1945, 38,9 mln, in 1950, 50,5 mln, in 1956 en

52,1 mln, in het afgelopen jaar. Procentsgewijze steeg het

aantal arbeiders in de industrie en de bouwnijverheid van

9 in 1913 tot 31 in
1956,
terwijl op landbouwgebied, als

gevolg van mechanisatie der werkzaamheden en collecti-

visatie der boerenbedrijven, het percentage daalde van 75

in 1913 tot 43 in
1956.

6.000

5.000

4.000

3.000

2.000
1.000

913

Dit wat betreft de resultaten, welke tot dusver in de
blangrijkste takken der Sowjet-economie zijn bereikt.

Méde door diepgaande yeranderingen in de leiding van de

industrie (waarover in_het volgende, artikel meer) en het

feit dat gedurende de laatste jaren Sowjet-geologen’ nieuwe

grote reserves aan verschillehde grondstoffen en energie-
bronnen, meestal in het oosten, hebben ontdekt, werd het

opstellen van een nieuw plan noodzakelijk geacht. Op basis

van de nieuwe reserves kunnen thans nieuwe ondernemingen

en industriële centra worden opgericht, die in de richtlijnen

van het zesde vijfjarenplan (1956-1960) niet konden worden

voorzien en waarvoor de resterende drie jaren van dit
plan onvoldoende waren. Het in januari a.s. bekend te

maken nieuwe plan zal de jaren
1959
tot en met 1965 be-

strijken.

De economische plannen voor een verdere toekomst,

-1970-1975, richten zich vooral op de ontwikkeling van

Siberië. Het Europese territoir van de U.S.SR. is reeds

vrij diepgaand doorvorst, ook al worden er nog steeds

nieuwe vindplaatsen (bijv. onlangs ijzererts in de republiek

Oekraine) ontdekt, terwijl daarentegen Siberië nog vrijwel

onbegrensde mogelijkheden biedt. Enige bijzonderheden

daaromtrent zijn bekend geworden
tijdens
een onlangs

gehouden conferentie over de ontwikkeling van Oost-
siberië’s produktiekrachten. Onder Oost-Siberië wordt

ongeveer het gebied tussen de rivieren Jeniseï en Kolyma

begrepen. Siberië en het Verre Oosten beschikken thafis

over de ijzer- en staalfabriekenvan Koeznetsk. en kleine

staalfabrieken in Komsomolsk aan de Amoer en Petrovsk-

Zabaikaiski. De komende 7 jaren moeten nog twee grote

fabrieken, één in West-Siberië en een bij Taishet in Oost-

Siberië worden gebouwd.

Oost-Siberië heeft voldoende grondstofreserves voor de

stichting van nog een metallurgisch centrum in het Trans-

baikalgebied; de bouw hiervan zal echter eerst plaatsvinden

onder het 15-jaren perspectiefpian. De geologische’ reserves

aan kolen in Oost-Siberië, die zelfs hoofdzakelijk in dag-

bouw kwinen worden gewonnen, omvatten 80 pCt. van

alle voorraden der U.S.S.R., de waterkrachtreserves

ongeveer 50 pCt. Ook deze laatste zullen alleen op lange

termijn geëxploiteerd worden. Tijdens het zesde vijfjaren

plan was de voltooiing beoogd van de hydro-elektrische

centrale van Irkoetsk (660.000 kw), het eerste deel van het

station Bratsk aan de Angara (totaal vermogen 3,2 mln. kw
)

en het station Nowosibirsk aan de Ob (400.000 kw). In

verband met de langdurige bouwtijd van deze soort cen-

trales zal voor de naastbije toekomst de voorkeur worden

gegeven aan elektrische centrales op basis ,an kolen.

Hoewel de te leveren stroom duurder is hebben de kolen-

centrales het voordeel, dat de bouwkosten goedkoper zijn

en de bouwtijden aanmerkelijk korter. Opgemerkt zij dat
hét spectaculaire element, dat veelal aan de waterkracht-

centrales verbonden is, niet uit het oog mag doen verliezen

dat zij nog in 1957 niet meer dan een vijfde van alle in de

U.S.S.R. opgewekte elektrische stroom Ie’verden.

in’ Oost-Siberië wordt voorts de vestiging gepland van

industriële ondernemingen op het gebied van aluminium,

titaan, manesium, een grote verscheidenheid aan chemische

produkten – plastic, synthetische rubber, kunstvezels,

fosfor, chloor, natriumoxyde, ferro-legeringen enz. Op te

richten olieraffinaderjen in het gebied van Krasnojarsk en

Irkoetsk ter verwerking van olie uit het gebied van Oefa

(in 1956 was ongeveer, de helft van één der pijpleidingen

gereed) zullen Oost-Siberië van brandstof en grondstoffen

voor de chemische industrie voorzien. De olie-expibratie in

Siberië zelf schijnt tot dusver nog niet veel resultaat te

hebben opgeleverd. Wat gas betreft zijn rijke voorraden

natuurgas ontdekt bij de monding van de rivier Wiljoei in

Jakoefië, waarvandaan Siberië’s eerste
gas’pijpleiding
naar

Jakoetsk zal gaan. De mogelijkheden om natuurgas uit de

rijke voorraden van West-Jakoetië naar Irkoetsk en de

bovenloop van de Amoer te dirigeren vereisen tevens

dringend aandacht. De aanwezige ertsreserves zullen Oost-

Siberië ongeveer aan de top van het land brengen wat de

produktie van non-ferro- en zeldzame metalen aangaat;

ook wat diamant en sommige soorten niet metaalhoudende

grondstoffen betreft zal Siberië de eerste plaats gaan in-

nemen. Een toenemende exploitatie van de reusachtige

bosrjkdommen in Oost-Siberië staat verder op het pro-

gramma, terwijl op de daarvoor geschikte gronden de

onontbeerlijke landbouw-. en veeteeltbedrijven zullen

worden gevestigd.

Het merendeel van deze zgn. perspectiefpiannen bevindt

zich nog in een stadium van bestudering. Een blik op de

kaart leert ons welke enorme
moeilijkheden
zullen moeten
worden overwonnen. In praktisch het gehele hier bedoelde

gebied is de bevolkingsdichtheid niet meer dan 1 per km
2
.

De arbeidskrachten zullen dus uit het Europese deel der

U.S.S.R. moeten komen
j
doch op het ogenblik zijn er geen

aanwijzingen, dat in dit gebied een overschot aan arbeids-

krachten zou bestaan; werkloosheid immers komt sinds

1930 in de Sowjet-Unie niet meer voor. Een deel van de

benodigde ‘krachten zal misschien, zoals dit ook bij de

ontginningen is gebeurd, voor de aanvangswerken door de

jeugd worden gelevèrd, terwijl op den duur een steeds verder.

door te voeren mechanisatie en automatisering arbeids-

krachten voor Siberië zal kunnen vrijmaken.

Een tweede moeilijkheid heeft betrekking op het vervoei’.

Wat wegen aangaat is het gebied vrijwel maagdelijk; de

spoorwegen beperken zich tot de Transsiberische hoofdljn

met enige aftakkingen, langs welke het economisch leven
geconcentreerd is. De plannen beogen hier de aanleg van

gecombineerde spoor- en autowegen, de verbetering en be-

vaarbaarmaking van waterwegen, zoals Jeniseï, Lena en

hun zijrivieren. –

Een derde uiterst grote moeilijkheid, aan welke het

hoofd moet worden geboden, betreft het klimaat. In het

Oostsiberische gebied komen de januari-temperaturen niet

boven
300
C., in Jakoetië niet boven
400
en op sommige

plaatsen zelfs C., waarmede gepaard gaat de eeuwig

bevroren ondergrond. In de zomermaanden evenwel zijn

grote ‘delen onbegaanbaar doordat’ de grond te drassig is.

In de Zuidaziatische gebiedsdelen van het rijk, waar vele

belangrijke delfstoffen worden gevonden – kolen in Kara-

ganda, ijzer en non-ferrometalen eveneens in Kazachstan
en naburige republieken – worden grote streken woestijn-

gebied geplaagd door droogte, zo zelfs dat eenzame posten

soms door de lucht van water moeten worden voorzien.

Gelet op de tot dusver bereikte resultaten, zal er een

redelijke kans bestaân dat de moeilijkheden zullen worde”n

opgelost, zij het op naar verhouding lange termijn. Van deze

moeilijkheden zal het gebrek aan mensenmateriaal wellicht

de grootste blijken te zijn.

Rotterdam.

J. H. B000MAN.

914

Ir

Door een zeer ver doorgevoerde centralisatie is
het de Regering van de Sowjet-Unie, onder leiding
van Stalin, gelukt tussen 1928 en
1952 een sterke
industrie op te bouwen. Hierbij
was bewust de
voorkeur gegeven aan ontwikkeling van de zware
industrie; de lichte industrie en de landbouw ble-
ven op het tweede plan. De gebreken van deze
eenzijdig opgebouwde en super-gecentraliseerde
economie, gedekt door de persoonlijke macht van
Stalin, hebben zijn erfgenamen gedwongen ver-
anderingen aan te brengen. Individueel initiatief,
gedurende Stalins regime onderdrukt, moest wor-
den opgewekt en worden gesteund door een nieuwe
filosofie op economisch gebied. Van de praktische
maatregelen, genomen door Chroestsjovs Regering
om de nieuwe ideeën en ..plannen
te verwezenlij-
ken, zijn van
bijzonder grote betekenis:
de wet van
10 mei 1957 inzake reorganisatie van de industrie
en het bouwwezen en die van 31 maart 1958 be-treffende reorganisatie van de landbouw. De in.
houd en de betekenis voor de economie van de
Sowjet-Unie van deze wetten worden door schrij-
ver uitvoerig uiteengezet.

Veranderingen.

in het.

economische beleid•

en in. clé
economische fihisôfie –

in de U.S.S.R.na 1953

De korte geschiedenis van het Sowjet economisch leven,

begonnen in 1917-1918 met de socialisatie van alle onder-

nemingen – een uniek experiment, zonder precedenten in

de opbouw van een landseconomie op zuiver socialistisch

principe -, heeft een zeer snelle ontwikkeling te zien ge-

geven tussen 1928 en 1952 onder de sterke leiding van

Stalin.

De omstandigheden, onder welke deze nieuwe economie –

in een enorm rijk opgebouwd en ontwikkeld moest worden,

waren bijzonder moeilijk: de verloren oorlog van 1914-1918

tegen Duitsland, drie jaren van burgeroorlog, de op de

spits gedreven klassenstrijd binnenslands, het gebrek aan

deskundigen in de. rangen der nieuwe machthebbers, ge-

brek aan vriendschap en hulpvan buitenaf, al deze moei-

lijkheden moesten door de nieuwe gezaghebbers overwon-

nenworden. Als positieve gegevens kon de jonge Regering

rekenen op de natuurlijke rijkdommen van het land, op de

ingeboren. toegeeflijkheid van de bevolking .en,op het

enthousiasme van de proletarische klasse.

Door een zeer ver doorgevoerde centralisatie van de

Regering te Moskou of haar plaatselijke vertegenwoordi-
•gers, niet alleen van planning maar van de gehele leiding

der economie, is het de Regering onder leiding van Stalin

gelukt tussen 1928 en 1952 een sterke Sowjet-industrie op

te bouwen, dit ondanks de verwoestingen gedurende de

oorlog 1941-1945. Bij deze opbouw was zeer bewust de

voorkeur gegeven aan een sterke ontwikkeling van de
zware industrie, met daarbij behorende produktie van

energie en grondstoffen. De lichte industrie en de land-

bouw bleven op het tweede plan. Deze takken kunnen

trouwens minder goed centraal geleid worden dan de

zware.industrie, zodat vele door Stalins Regering genomen.

maatregelen een averechtse werking hadden (speciaal op

landbouwgebied).

De gebreken van de op deze wijze zeer eenzijdig opge-

bouwde en supergecentraliseerde economie, gedekt door

de persoonlijke macht van Stalin, hebben zijn erfgenamen

gedwongen veranderingen aan te brengen. Malenkov, die

als eerste na Stalin de plaats van voorzitter van de Minister-

raad der U.S.S.R. heeft ingenomen, was van plan de ont-

wikkeling van de lichte industrie te bevorderen, ten koste
van de zware. Dit plan botste echter tegen Lenins theorie

van ontwikkeling van de socialistische staat en werd door

Malenkovs collega’s in het hoogste bestuur van de Com-

munistische Partij en van de Regering afgekeurd. Zijn

opvolger, Boelganin, eerst bijgestaan en later opgevolgd

door de secretaris-generaal van de Communistische Partij,

Chroestsjov, heeft het principe van voorrang der zware

industrie gehandhaafd en heeft verbeteringen gezocht in

decentralisatie.

De decentralisatie eist echter een groter aantal actieve

en verantwoordelijke leiders. Individueel initiatief, geduren-

de Stalins regime onderdrukt, moest worden opgewekt.

Diegenen in de opperste leiding, die bang waren voor dit

,,ontwaken van individualiteit”, moesten het veld ruimen;

Chroestsjov wist zijn opvattingen aannemelijk te maken

voor de meerderheid van het Centraal Comité der Com-

munistische Partij, daardoor aan de gehele partij en zo-

doende aan de Regering.

Dit ontwaken van het persoonlijk initiatief moest ge-

steund worden door een nieuwe fihisofie op economisch

gebied. De opperste leiding heeft er zorg voor gedragen
om door woord en geschrift de nodige veranderingen in

de opvattingeh over economie te brengen. De overtuiging

van eigen suprematie, deverdeling van.de
wereld in twee,

onafhankelijke markten (socialistische en kapitalistische),

de passieve uitvoering van orders van bovenaf, -moesten

plaats maken voor het besef, dat van Westerse landen valt

te leren, voor de overtuiging dat allelanden economisch

verbonden zijn en dat plaatselijk initiatief onontbeerlijk is
voor een doeltreffende economische ontwikkeling. Gedu-

rende Stalins regime trachtte de Sowjet-Regering zo min

mogelijk contacten te hebben mef Westerse landen, zo min

mogelijk literatuur
,
en mensen uit kapitalistische landen in

de U.S.S.R. te zien (behalve dan de communistisch gezinde).

Sinds 1954 wordt meer en meer contact met het Westen

gezocht. Het nog door, Lenin verkondigde principe van

vreedzame samenleving tussen kapitalistische en commu

nistische landen, dat gedurende Stalins bewind meet op de

achtergrond was geraakt en moest wijken voor ideeën als

,,kapitalistische omsingeling” en ,,verbitterde strijd van

het afstervende imperialisme tegen het zegevierende corn-

915

munisme”,was weer met veel nadruk op de ereplaats der

geldende overtüigingen gezet.

De noodzaak voor ieder land om bij andere te kopen

en te verkopen, de rationele taakverdeling tussen verschil-

lende landen, het economisch voordeel om bepaalde goede-

ren in het buitenland te kopen inplaats van eigen nieuwe

fabrieken te bouwen, dit zijn de leidende ideeën van de

huidige economische filosofie in de U.S.S.R. De grond-

beginselen echter, d.’w.z. de afschaffing van privé eigendom

bj alle produktiemiddelen, de afschaffing van loondienst

in de particuliere sector, en het staatsmonopolie van buiten-

landse handel, blijven in de U.S.S.R. steeds onaangetast,

evenals de onwrikbare overtuiging dat het communisme

(dat trouwen’ook in de Sowjet-Unie niet is verwezenlijkt)
uiteindelijk in alle landen zal heersen, ,,niet met de sterke

arm opgelegd, doch alleen omdat dit het meest rechtvaar-
dige en vooruitstrevende economische stelsel is, geroepen

omde gehele mensheid gelukkig te makeh”.
Wat zijn nu de praktische maatregelen, genomen door

Chroestsjovs Regering, om de nieuwe ideeën en plannen te

verwezenlijken? Twee maatregelen schijnen ons van bij-

zonder grote betekenis te zijn: de wet ,,nopens verdere

vervolmaking in de orgânisatie van de leiding van de

industrie en het bouwwezen”, uitgewerkt door de Minister-

raad en het Centraal Comité van de Communistische Par-

tij der U.S.S.R. en aangenomen door de Opperste Sowjet

der U.S.S.R. op 10 mei 1957, en de wet, aangenomen op

31 maart 1

958, betreffende de volledige reorganisatie van

de ,,Motor- en Tractorstations” ter mechanisatie van de

landbouw, welke alle staatseigendom zijn, en de verkodp
van hun landbouwmachines ‘aan de kolchozen (coöpera-

tieve produktieverenigingen van boeren).

In de aanhef van de wet van 10 mei 1957 wordt o.a.

gesteld, dat ,,het mogelijk is geworden de leiding van

ondernemingen, welke tot dan toe door Moskou uitgeoe-

fend werd, dichter bij de ondérnemingen te brèngen, omdat

er plaatselijk voldoende hooggekwalificeerde specialisten

gevormd zijn.. Daardoor zal de leiding van de talrijke

industriële en bouwondernemingen meer doeltreffend en

soepel worden”. De betekenis van de nieuwe Organisatie

wordt duidelijker wanneer wij ‘in acht nemen dat in mei

1957 de 36 centrale industriële in Moskou gevestigde

ministeries volledige leiding moesten geven aan meer dan

200.000 ondernemingen eh ca. 100.000 bouwwerken, som-

mige op een afstand vân duizenden kilometers en werkende

onder de meest uiteenlopende omstandigheden! De grote

afstahden en de bureaucratische scheidslijnen tussen al

deze ministeries hadden talrijke fouten tot gevolg in

planning; in voorziening-van grondstoffen en hulpmidde-

len, in dè afzet van produkten, in samenwerking tussën

ondernemingen, in arbeidsorganisatie, ‘aangezien al deze

problemen door Moskou moesten worden opgelost.

Om nu een eind te maken aan deze moeilijkheden en

tekortkomingen, schreef de wet van 10 mei 1957 de vol-

gende veranderingen in de leiding van industriële en bouw-

ondernemingen voor: elke van de 15 unierepublieken zal

haar gebied verdelen in economisch-administratieve distric-

ten. In elk van deze districten zal een Raad voor de Volks-

huishouding (Sovnarchoz) worden ingesteld door de

Ministerraad der unierepubliek. ‘De voorzitter van deze

Raad kan benoemd worden tot Minister van de unierepu-

bliek en deel uitmaken van de Ministerraad der republiek.

De Sovnarchozen zijn rechtstreeks ondergeschikt aan de

Ministerraad van de republiek. De Ministerraad der

U.S.S.R. geeft leiding aan alle Sovnarchozen door bemid-

deling van de Ministerraden der afzoner1jke republieken.

In de Sovnarchozen worden Technisch-Economische Raden
gevormd als raadgevdnde instanties. Deze worden gevormd

uit technische en economische specialisten. De Sovnarchoz

leidt de gehele economie inzijn district, in overeenstemming

met de centraal opgestelde staatsplanning en met de wetten

en voorschriften der U.S.S.R.- en republiekministerraden.
De besluiten van Sovnarchozen kunnen worden geschorst

door de Ministerraad der U.S.S.R. en worden geannuleerd

door de Ministerraden van hun republiek.

In verband met de nieuwe organisatie werden de vol-

gende 25 centrale Unie- en unierepubliekministeries opge-

heven: automobielindustrie, machinebouw; apparaten-
bouw en automatisatiemiddelen, werktuigmachines en

gereedschappen, machinebbuw voor bouwnijverheid en

wegenbouw, bouw van aardolie-ondernemingen, tractoren

en landbouwmachines, z,are machïnebouw, elektrotech-

niek, papier- en houtverwerkende industrie, steden- en

dorpenbouw, lichte industrie, boswezen, aardolie-industrie,

vlees- en zuivelindustrie, voedselindustrie, industrie van

bouwrnateialen, visserij, bouwnijverheid, bouw van onder-

nemingen voor metallurgische en chemische industrie,

bouw van ondernemingen voor steenkoolindustrie, steen-

koolindustrie, industrie van non-ferrometalen, ijzer- en

staalindustrie, transport-machinebouw. De volgende mi-

nisteries werden samengevoegd: het ministerie van elektri-

sche stations met het ministerie van de bouw van elektri-

sche stations; het ministerie van oorlogsmaterialenindustrïe

met dat van algemene machinebouw. Alle ondernemingen,

welke onder leiding van centrale ministeries stonden, moes-

ten onder leiding van de nieuw te vormen plaatselijke

Sovnarchozen worden gesteld. De volgende industriële

ministeries moesten blijven: vliegtuigindustrie, industrie

van oorlogsmaterialen, radiotechnische industrie, scheeps-

bouwindustrie
;
chemische industrie en elektrostations; de

betreffende ondernemingen moesten echter ook onder

leiding van plaatselijke Sovnârchozen komen. ‘Overigens

zijn deze ministeries thans omgevormd tot overeenkomstige

Staatscomité’s bij de Ministerraad der U.S.S.R. -.

Verder voorzag de wet van 10 mei 1957 in de reorgani-

satie van het Staatsplan Comité bij de Ministerraad der

U.S.S.R. (Gosplan), dat voortaan moet zijn ,,een weten-

schappelijk orgaan voor economische planning ter be-

studering van ‘s lands behoeften en mogelijkheden, cen-

tralisatie van ontwikkelingsplannen voor de produktie en

distributie, samenstellen van lopende en perspectiefpiannen

en controle op de uitvoering van deze plannen”. Behalve

hetGosplan werd bij de Ministerraad der U.S.S.R. nog

gevormd het Wetenschappelijk-Technisch Staatscomité

,,ter bestudering van technische en wetenschappelijke

vooruitgang in binnen- en buitenland, introductie in de

Sowjet-industrie van de modernste technische middelen en

methodes, de publikâtie van literatuur daaromtrent en de

controle op de technische vooruitgang van ‘s lands in-

dustrie”. Bij de ministerraden der afzonderlijke republieken

zullen ‘overeenkomstige comité’s worden gevormd. De

voorzittersen leidende functionarissen van deze comité’s

kunnen worden benoemd tot Ministers (resp. van de

U.S.S.R. en van een republiek) en deel uitmaken van de

Ministeraad. De door deze wet voorgeschreven reorgani-

satie moest vôôr 1 juli 1957 worden voltooid.
In mei en juni 1957 hadden alle 15 unierepublieken de

voorgeschreven maatregelen getroffen. Na enige aanpas-

singsveranderingen werd de Sowjet-Unie in 104 Sovnar-

chozen verdeeld, waarvan in de R.S.F.S.R.. (Russische

916

republiek) 68, in de republiek Oekraine 11, in de republiek

Kazachstan 9, in de republiek Oezbekistan 5 en in de

andere 11 unierepublieken elk 1 Sovnarchoz.

Elke Sovnarchoz beschikt, behalve ‘over algemene dien-

sten, zoals secretarie, personeelszaken – soms over een

afdeling voor buitenlandse betrekkingen e.d. -, over zo-

veel gespecialiseerde directoraten als er belangrijke indus-

triële takken in zijn district voorkomen. De directoraten

worden gewoonlijk onderverdeeld in meer gespecialiseerde

afdelingen. Bij elke Sovnarchoz bevindt zich een plan-

dienst, welke in nauw, contact staat met het Staatsplan

Comité in Moskou. Zoals reeds gezegd wordt de So’vnar

choz verder bijgestaan door

een Technisch-Economische

Raad, die gevormd wordt uit deskundigen, die in het ge-
geven district werkzaam zijn. Een groot deel van het per-

soneel der Sovnarchozen wordt gevormd door ambtenaren

van opgeheven ministeries, bijgestaan door mensen ter

plaatse. Er wordt nog steeds gezocht naar organisatorisch

en administratief betere methoden voor deze nieuwe econo-

mische lichamen.

De onlangs gepubliceerde statistieken over de eerste drie

kwartalen van 1958 tonen aan dat de Sowjet-economie

onder leiding van de pas opgerichte Sovnarchozen in het

algemeen betere resultaten heeft opgeleverd dan onder

leiding van centrale ministeries, speciaal wat de periferie

aangaat: Alle unierepublieken hebben de gestelde taken
naar behoren uitgevoerd. Hetzelfde kan gezegd worden

van de Sovnarchozen; slechts zes zijn met de verwezen-

lijking van hun plannen in gebreke gebleven. Het plan

voor de industriële produktie in de eerste drie kwartalen
van 1958 werd voor 103 pCt. uitgevoerd; de toeneming,

vergeleken met dezelfde periode van 1957, bedroeg 10 pCt.

Voor het eerst erden ‘de plancijfers tot verlaging van de

kostprijs en tot economisering in de industrie overtroffen.

inderdaad, de Sovnarchozen hebben gezorgd voor een
doelmatiger verdeling van werkzaamheden over de ver-

schillende ondernemingen in hun district en voor een

betere en’ snellere bevoorrading van fabrieken met grond-

stoffen en huipmaterialen. Zij konden veel beter toezicht

houden op de gang van zaken in elke onderneming, tijdig

assistentie verlenen en verbeterinen aanbrengen. Onder

de directe blik van de autoriteit werken de ondernemingen

beter..

Het zwakke punt is echter gebleken te zijn de coördinatie

van werkzaamheden tussen de verschillende economisch-

adrriinistratieve distr
j
cten. In vele gevallen is naar voren

gekomen dat de Sovnarchoz voorrang geeft aan uitvoering

van werken, die voor het eigen district bestemd zijn en de

werkzaamheden, uit te voeren voor andere districten of

voor het land, verwaarloost. Een dergelijke bevoorrechting

van eigen belangen is zeer gevaarlijk voor een land, welks

economie van staatswege wordt gepland en waarvan het

normale leven en de vooruitgang volkomen afhangen van
een nauwkeurige uitvoering van de wet op ‘s lands econo-
mische ontwikkeling. Daarom is in april 1958 een decreet

verschenen van het presidium van de Opperste Raad, dat

in disciplinaire maatregelen voorziet – en bij herhaling

gerechtelijke vervolging – tegen leiders van ondernemin-

gen, Sovnarchozen en andere economische organisaties,

welke in gebreke blijven met het verwezenlijken .’an

plannen en leveringsopdrachten van goederen voor andere

economisch-administratieve districten en republieken of
voor ‘s lands behoeften. De laatste tijd verschijnen in de

Sowjet-pers meldingen over buitensporige verfraaiing door

Sovnarchozen van de steden in eigen district en van

,,praaluitgaven”, waartoe kredieten worden gebruikt, be-

stemd voor nutsuitgaven, zoals woningbouw en -onder

houd, wegenbouw, volksgezondheid e.d. Vermaningen tot
meer discipline bij de uitvoering van financieringsplannen

worden in de pers geuit. Als dit niet helpt zal waarschijnlijk
een nieuw decreet verschijnen voor een strengere discipline

bij de uitvoering van economische en financiële staats-

plannen.

Doordat de afstand tussen de leiding en de c’ndernemin-

gen zeer sterk is verminderd ei de omvang van het werk

van een Sovnarchoz minder groot is dan bij vroegere

centrale ministeries, zal de kwaliteit van de leiding in de

industrie en het bouwwezen in de U.S.S.R. ongetwijfeld

verbeteren. Functies van vroegere ministeries, welke beslist

gecentraliseerd moesten blijven (branchegewijze planning,

coördinatie, algemene organisatorische en technische

vraagstukken), worden in plaats van door ministeries, uit-

gevoerd door desbetreffende staatscomité’s bij de Minister-

raad der U.S.S.R. en bij de Ministerraden van unierepu-

blieken. De Centrale Regering der U.S.S.R. en de C.P.S.U.

zullen zeker middelen vinden om de nodige discipline en

het besef van algemeen belang bij de Sovnarchozen te

ontwikkelen, zonder het plaatselijke en individuele initia-

tief uit te schakelen.

Evenals in de industrie en het bouwwezen, heeft de

huidige Regering der U.S.S.R. tussen .1954 en 1958 grote

veranderingen gebracht in de landbouw. De ,ingevoerde

wijzigingen behelzen zowel de decentralisatie in de leiding

als het welzijn van de kolchozen (coöperatieve producen- –

tenvérenigingen van boeren).

De decentralisatie
van
de leiding bestaat hierin, dat de

centrale planning voor de landbouwproduktie beperkt is

tot bepaling van de door het gehele land benodigde hoe-

veelheden. Thans is aan de koichozen overgelaten, onder

controle van plaatselijke autoriteiten, wat en hoeveel zij
zullen produceren. De autoriteiten grijpen alleen dan in,

wanneer de kolchozen te kort schieten bij hun planning

of hun werk. De boeren zorgen voor hun eigen belang

door het maximum uit het land te halen en komen zodoende

tot betere resultaten dan de Centrale Regering, welke geen

rekening kan houden met plaatselijke omstandigheden.

Om de boeren te helpen heeft de Regering er voor gezorgd,

dat een groot aantal landbouwdeskundigen van departe-

menten en bureaus op het platteland ging werken. Verder

werd een reeks maatregelen getroffen om de verdiensten
der ‘koichozen te verbeteren en daardoor ook het welzijn

van de kolchozboeren op ëen hoger plan te brengen. De

prijzen, welke de Regering voor landbouwprodukten be-

taalt, werden verhoogdL De boeren werden bevrijd van

verplichte levering aan de Regering van een deel van de

opbrengst der individuele percelen. Sedert 1958 is eveneens

afgeschaft de verplichte levering aan de Regering (tegen

vaste, lage prijzen) van een bepaald deel van de opbrengst

der kolchozen; voortaan koopt de Regering van de kol-

chozen alle produkten tegen lonende prijzen. Deze prijzen.

worden vastgesteld voor verschillende rayons, overeenkom-‘
stig de daar gemaakte produktiekosten; zij kunnen gecorri-

geerd worden in overeenstemming met de oogstresultaten.

Als laatste en misschien wel belangrijkste verandering

in de organisatie van de landbouw willen wij noemen de –

hervorming van de Staats Motor- en Tractorstations

(M.T.S.) tot ,,Reparatie Technische Stations” (R.T.S.) en

de verkoop van courante technische uitrusting dezer M.T.S.

aan kolchozen, welke laatste dus voortaan zelf’over de

benodigde machines zullen beschikken. De vroegere M.T.S.

917

worden getransformeerd in reparatiestations van land-

bouwmachines en in distributiecentra op het platteland

van brandstoffen, kunstmeststoffen e.d. Eventueel behou-

den zij weinig gebruikelijke machines, die zij aan de kol-

chozen kunnen verhuren voor sporadische werkzaamheden

(bijv. melidratieve), in ‘zoverre de aanschaf van zulke

machines door de koichozen niet verantwoord is. De nieu-

we reparatiestatioris krijgen geen betaling in natura, zoals

vroeger de M.T.S., maar worden in contanten betaald

volgens officiële tarieven. Alleen daar, waar de koichozen

Planvervulling in de
Sowjet-Unie in 1958

In nevenstaand artikel is
°
o.a. een en ander

medegedeeld omtrent de planvervulling in de

Sowjet-Unie in de eerste negen maanden van dit

jaar. De lezer heeft daarin kunnen zien, dat het

plan voor de bruto-industriële produktie met

3 pCt. is overschreden en dat de toeneming ten

opzichte van de vergelijkbare periode van 1957

10 pCt. bedroeg.

In ,,Maandberichten” van het Nederland-

U.S.S.R.-Instituut van september/oktober jI.

wördt een groot aantal gegevens verstrekt omtrent

de produktie
iti
genoemde periode. Hieruit blijkt

o.a., d’at in de eerste negen maanden van
1958
in

de Sowjet-Unie 384.000 automobielen, 293.000

motorrjwielen en scooters, 2,9 mln, radio- en

711.000 televisietoestellen zijn voortgebracht,

alsmede 265.000 huishoudkolkasten, 1,7 mln.

ton papir en 2,3, mln, ton kristalsuiker.

Vai’i meer belang dan deze-kleine, wat op de

consumptieve, sfeer toegespitste, greep uit de,

geen vergelijking met voorgaande jaren en plan-

nen mogelijk makende, groslijst van produkten, is

onderstaand, eveneens uit gegevens van genoemd

blad samengesteld staatje. Hieruit kan worden

gezien hoe de voortbrenging van enkele produkten

vergeleken met de overeenkomstige periode van

1957 is toegenomen en in hoeverre het plan is

– overtroffen.

Produktie Toenem

Overschrij-
ing dingvanhet
in de eerste t.o.v. eeer- plan in de
Omschrijving

negen maan-

negen eerste negen
ia
den van 1958

an

maanden
van

van 1958

Gietijzer (mln, ton) .

29,1

1,58

0.38
Staal (mln. ton)

40,8

ca. 3,—

0,85.
Gewaist

materiaal
(mln, ton)

31,9

2,4

0,83
Kolen (mln. tôn)

371,—

26,—

5,9
Aardolie (mln. ton)

83,4

11,4

1,4
Minerale meststoffen
(mln, ton)

9,2

0,56

0,44
Cement (mln, ton)

24,4

3,25

0,26

Ook wat de voortbrenging van een groot aantal

andere industriële produkten betreft, werden de

gestelde doeleinden overtroffen. Op enkele pun-

ten echter, werden de plannen niet vervuld.

,,Maandberichten” noemt hiervan: de vervaar-

diging van metallurgische uitrusting, elektrisché

motoren met een vermogen van meer dan 100

kWh, diesellokomotieven voor’ hoofdlijnen en

dakleisteen –

nog te arm zijn om machines te kopen (ook met staatskre-

dieten), blijven de functies van de M.T.S.
tijdelijk
intact.

Tussen 31 maart en juli ji. heéft 65 pCt. der ca. 78.900 kol-

chozen in de U.S.S.R. de door hen benodigde landbouw-

machines van de geliquïdeerde M.T.S. aangekocht. Nieuwe

machines zullen zij verder direct bij de Regering kopen.

De prijzen van de machines worden bepaald door 9peciale

paritaire commissies. De betaling door de kolchozen aan

de Staat voor gekochte machines geschiedt op kredietbasis:

de kolchozen behoeven bij aankoop ca. 10 pCt. van de

totale prijs te betalen en de rest in termijnen
1)

De betekenis van deze ,,na de socialisatïe van. de land-

bouw meest belangrijke maatregel”, aldus Chroestsjov,

wordt duidelijker wanneer wij aan het ontstaan en de be-
tekenis van de M.T.S. denken. Deze werden in het begin’

van de socialisatie van het landbouwwezen opgericht om

de pas door arme boeren gestichte kolchozen, zonder ma-

chines en met weinig vee, met technische middelen te hel-

pen.Verder hebben deze door de Staat georganiseerde en in

staatseigendom zijnde M.T.S. een zeer belangrijke politieke

en organisatorische rol gespeeld op het platteland voor
communistische propaganda, v’oor organisatie van een

nieuwe levensvorm, voor het invoeren en verbeteren van

agrarische methoden en voor de introductie van technische

middelen in vele gebieden, .waar tot dien alleen maar paard

en houten ploeg bekend waren. Dank zij de M.T.S. hebben

de boeren de voordelen van grote gemechaniseerde coöpe-

ratieve landbouwbedrijven (koichozen) leren inzien. De

M.T.S. hebben een groot aantal deskundige landbouw-

technici opgeleid, welke in de U.S.S.R. van de jaren twintig

geheel ontbraken. De Communistische Partij, de Sowjet-
Regeringen de Opperste Sowjet der U.S.S.R. hebben be-

vonden, dat de M.T.S. hun organisatorische en opvoedende

taak op het platteland verricht hebben. De kolchozboeren

zijn nu absoluut overtuigd van de voordelen, welke de

coöperatieve eigendom biedt boven particulier bezit, en op

de hoogte, van agrotechniek. De tweeslachtigheid in de

competente leiding, enerzijds door het kolchozbestuur en

anderzijds door de directie van de M.T.S., is thans over-

bodig en soms schadelijk geworden. Dit was aanleiding om

de ,,Wet nopens verdere ontwikkeling van het kolchoz-

systeem en reorganisatie van machine-tractorstations” van
31 maart 1958 in te dienen en aan te nemerL

De twee wettn betreffende reorganisatie, die van 10

mei 1957 van de industrie en het boûwwezen en die van 31

maart 1958 van de landbouw, gewagenbeide van de feiten

dat

het huidige Sowjet-regime voldoende sterk is ingebur-

gerd, zodat een sterke centrale leiding overbodig is ge-

worden;’

er nu voldoende plaatselijke kaders van organisato-

risch en technisch gevormde krachten in de U.S.S.R. aan-

wezig zijn, aan welke een grotere deelneming in de econo-

mische leiding kan worden verleend;

de Sowjet-economie sterk genoeg geworden is om

zich aan zo ingrijpende structurele veranderingen te wagen.

Schrijver dezes kan en wil geen profeet zijn. De toekomst

zal tonen waarheen de veranderingen van de laatste jaren

het zich zo snel ontwikkelende Sowjet-rjk zullen brengen.

Rotterdam.

Dr. J. W. MUNTz.

1)
Per 1 november 1958 hadden de kolchozen van . de
vroegere M.T.S. gekocht: 463.000 tractoren, 262.000
corn-
bines, âlsmede nog andere landbouwmachines, voor een-
totaâlbedrag van 16,1 mrd. roebel; daarenboven kochten
zij nog voor 4,4 mrd. roebel aan nieuwe landbouwmachines.

918

In 1953 zette het Sowjetblok een handelsoffen-sief in. Teneinde de consequenties hiervan oplan-
gere termijn voor
het Westelijke marktenstelsel
enigermate te kunnen begroten, tracht schrijver
vast te stellen hoe groot de globale expansie is
geweest, welke richting het offensief heeft geno-
men en hoeveel van de globale expansie is inge-
geven door overwegingen van economische aard en hoeveel er gericht is geweest op politieke suc-
cessen van de korte termijn (de ,,peietraties”). De
globale expansie blijkt tot nu toe bescheiden van omvang en het is volgens schrijver moeilijk in te
zien, hoe zij in de afzienbare toekomst opvallende
proporties zou kunnen
aannemen.
Op het gebied
van de penetraties
liggen
de kaarten naar schrij-
vers mening voor het Westen slechter. Hoever de
Sowjet-Unie met deze penetratie zal (kun-
nen) gaan, is o.a. van de volgende onbekende
factoren afhankelijk: voor de U.S.S.R.: de ver-
houding tussen de technisch-economische groei en
de toenemende behoeften en die tussen economi-
sche en politieke overwegingen, en voor het Wes-
ten: de ontwikkeling van de conjunctuur en de
vraag hoe het op het offensief zal reageren.

Het
hancielsoffensief

van het

Sowj etbiok

De koerswijziging ten aanzien van de internationale

haiidel, waartoe in het Kremlin na Stalins dood werd

besloten, was stellig een van de belangrijkste elementen

van de nieuwecommunistische strategie op lange termijn.

De reactie hierop van het Westen mag wel stereotiep worden

gnoemd: na enkele jaren van half geïnteresseerd toekijken

blies het (onlangs) luid alarm. Ophet ogenblik zijn wij in

het bekende stadium van het wilde gerucht en de vele

vragen die allemaal tegelijk moeten worden beantwoord:

hoe lang is de brand al gaande, waar zijn de haârden van

het vuur, wat kan er nog van het huis worden gered en

hoeveel water is daarvoor nodig?

Antwoorden onder dergelijke omstandigheden gegeven,

munten niet uit door nauwkeurigheid. Wanneer hieronder,

om zo kort en zo duidelijk mogelijk te zijn, vele grootheden

met cijfers worden aangeduid en vergeleken, dan moet

daarbij aanstonds worden vermeld, dat de beschikbare
informatiebronnen nog geenszins eenstemmig zijn
1).

Bij onderlinge afwijkingen moest hier en daar worden ge-

kozen voor gewogen gemiddelder, waarbij het gewicht

door niets anders werd bepaald dan een subjectief betrouw-

baarheidsoordeel. De afgonde getâllen mogen hiermee

tevens zijn verklaard.

1.

Talrijke berichten hebben ons in de laatste tijd indrukken

gegeven van wat er ongeveer gaande is: in 1953 zette het

Sowjetblok een ,,economisch offensief” in; sedertdien

gingen de exporten van alle communistische landen jaar-

lijks met sprongen omhoog, tegelijk met de aantallen deel-

nemingen aan jaarbeurzen en exposities, rondreizende

missies, handelsakkoorden etc., om hier maar te zwijgen

1)
O.E.E.S.-statistieken; E.C.E. jaar- en kwartaalrapporten;
U.N. Statistical Yearbook; specifiek cijfermateriaal van recente
datum in: U.S. Department of State, publikaties nrs. 6632 en
6684; Council for economie and industry research, Foreign
asistance activities of the communist bloc, Washington 1957;
Sapir, The new role of the Soviets in the world economy;
Mikeseli en Behrman, Financipg free world trade with the
Sino-Soviet Bloc.

van hetgeen zich afspeelde op het gebied van de krediet-

verlening en de technische hulp; overschotten van grond-

stoffenlanden werden door het Blok welwillend ingekocht

boven de marktprijs; wanneer onze eigen stapelniarkten

oververzadigd dreigdenteraken,deedhet Sowjetblok er nog

een bedrieglijk schepje bovenop tegen prijzen zo laag, dat

van ,,dumping” werd gesproken; het sinistere van dit alles:

de nieuwe concurrent die onze markten binnendrong be-

schikt niet alleen over een gigantisch potentieel, maar

bovendien zijn cômmerciële overwegingen voor hem klaar

blijkelijk ondergeschikt aan politieke bedoelingen. Aldus
ongeveer het beeld dat bij ons postvat, zolang het ons bij

stukjes en beetjes door ‘dagblad en periodieken wordt

voorgehouden.

Beziet men het in zijn geheel en van dichterbij, dan vindt

men wel het een en ander van zijn eerste indrukken terug,

maar ergens blijkt er ook iets niet te kloppen. Wat men

ontwaart komt in de kern hierop neer: het Sowjetblok kan

op de wereldmarkt een blijvend economisch succes be-

reiken door economisch tç werk te gaan; het kan ook,

desgewenst, op lokale markten en op korte termijn politieke

successen bereiken door oneconomisch te werk te gaan;

maar het kan niet op de wereldmarkt een blijvend eco-

nomisch succes bereiken door’ oneconomisch te werk te

gaan. Wanneer men bovendien gaat zien, dat ook van deze

reus de krachten verre van onbegrensd ziji%, dan blijkt van

de twee mogelijkheden die wel binnen zijn bereik liggen het

volgende: hoe meer het Sowjetblok zal willen van het een,

met des te minder zal het zich tevreden moeten stellen

van het ander.

Met deze constatering verliest ons aanvankelijk schrik-

beeld de helft van zijn dreiging. Waar het ons nu verder

om gaat is: 1. vat te stellen hoe groot de globale expansie

sedert 1953 is gewéest; 2. te bepalen welke richting het

offensief heeft genomen en 3. uit te maken, hoe veel van de
globale expansie is
1
ingegeven door overwegingen van eco-

nomische aard en hoe veel er gericht is geweest op politieke

successen van de korte termijn (de ,,penetraties”). Deze

laatste verhouding is een onmisbaar gegeven, wil men de

consequénties op langere termijn voor het Westëlijke
marktenstelsel enigermate begroten. De onderstaaïde

919

N
De

Nederlondsche

Handel-Maatschappij

is

bij
N

H
üitstek de bonk voor de im- en exporteur. Met
H
u

tol

von eigen vestigingen in het Verre Oosten,

!!

het

Midden-Oosten,

Oost-Afrika

en

Amerika
kunnen wij uw belangen ter plaatse behartigen

N
en inlichtingen over handelsmogelijkheden Uit de
N

H
eerste

hand

verschaffen.

Ons 14-daags

Bank-
H
Bulletin stellen wij de geïnteresseerde fabrikant

II

handelaar

beschikking.
II
of

gratis ter

eder1alldsche

llalldo1

aatsohappij,
lu.

N
N
H
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vij’zelstraat 32
H

M
H
111111===111111

111111

liii)
(Advertentie)

cijfers en opmerkingen willen niet meer zijn dan enkele

bouwstenen voor verdere analyse.

•De globale expansie.

Het jaar 1953 bracht een radicale ommekeer in het

handelspatroon van de communistische landengroep.

De stalinistische economische politiek was voor alles ge-

richt opde interne versterking van het ,,socialistische

kamp” en de complementariteit van de samenstellende

delen. Dit impliceerde een rigoureuze besnoeiing van de

handelsbetrekkingen met de buitenwereld. Daarom is het

jaar 1953 zeer geschikt om een indruk te geven van de

economisch noodzakelijke bodem van het handelsverkeer

met de vrije wereld. Anderzijds is het een ongelukkig

(en veel misbruikt) uitgangspunt voor het aantonen van de

aggressiviteit en het succes van de communistische handels-

campagne: een deel van de sedert 1953 gemaakte vorderin-

gen was immers niets anders dan terugwinnen van terrein

dat verloren ging door de voorafgaande, kunstmatige

isolering.

Een vergelijking met de handelscijfers van de O.E.E.S.-

landen is nuttig, om het communistische offensief in iijn

juiste proporties te zien en vooral ook om te kunnen vast-

stellen dat er, wat de dynamiek betreft, tot op heden nog

weinig schokkends is gebeurd vanneer men zijn vergelijking

baSeert op een referentiejaar (1948) dat om verscheidene

redenen als meer representatief moet worden beschouwd.

De vergelijking van de relatieve toenemingen van de

handelmetderestvan de wereld sedert 1953 valt voor West-

Europa inderdaad zeer ongunstig uit (tabel 1). Maar zelfs in

deze periode was de absolute toeneming van de overzeese

O.E.E.S.-handel nög vele malen groter dan die van het

Sowjetblok met derde landen. Beziet men de ontwikkeling

vanaf 1948,, dan blijkt ook de relatieve prestatie van het

Sowjetblok nog’achter teblijven bij die van West-Europa.

Wie nog een laatste opmontering behoeft, kan zijn blik

nog verder in het verledèn slaan. De handel van de thans

communistische landengroep als geheel met derde landen

maakte in de jaren 1928 en 1938 nog 6 pCt. uit van de

wereidhandel, terwijl het Sowjetblok in 1957 via een diepe

trog juist weer het percentage bereikte van 1948, t.w.

3 pCt. of de helft van de relatieve betekenis van v66r 1940.

VIM

De richting die het offensief nam sedert 1953 kan, dank

zij de sinds kort welig opschietende literatuur, vrij nauw-

keurig worden bepaald. (T.a.v. de absolute cijfers blijft,

zoals opgemerkt, enig voorbehoud geboden).

Het. eerste nieuws door tabel 2 gebracht is, dat de

bovengenoemde 3 pCt. van de wereldhandel die in 1957

werd bereikt, was opgebouwd uit ruim 2 pCt. voor handel

met ‘de ontwikkelde Westerse landen (vôér de oorlog

5 pCt.) en bijna 1 pCt. voor handel met de rest van de

wereld, die wij hier kortheïdshalve zullen vereenzelvigen

met de minder ontwikkelde gebieden (véôr de oorlog even-

eens 1 pCt.).
Bezien wij de toeneming sedert 1953, dan kan het volgen-

de worden opgemerkt. Van de $ 3’mrd., waarbinnen het

drama van het communistische handelsoffensief zich tot

TABEL 1.

Totale handelsomzetten van het Sowjetblok en van West-Europa in 1948 en 1952
257

(in mln. U.S. dollars)

Sowjetblok

1948

1

1952

1953

1

.

1954

1

1955

1956

1957

pCt. toeneming

pCt. toeneming
t.o.v.

1948

t.o.v.

1953

Intraverkeer

2.050

6.600

1

7.320

7.960

1

7.990

8.530

8.700

324,4

1

18,8
Handel met derden;

3.885

1

3.030.

3.010

3.345

4.545

5.270

5.960

53,4

98,0

handel

(3,0)

(2,0)

(2,0)

(2,3)

1

(2,6)

(29)

(3,0)

(0,0)

1

(50,0)
in pCt. van de wereld-

West-Europa
Intraverkeer

……….15.500

26.400

27.120

30.000

1

34.280

38.040

41.800

169,9

65,4
Handel met derden

27.000

33.000

32.000

33.600

1

37.800

1

41.400

45.500

68,5

1

42,2

Regionale onderverdeling van de handel van het Sowjetblok met derde landen, 1948, 1952-’57

TABEL 2.

(in mln. U.S. dollars)

1948

1952

1953

1954

1955

1956

1957

pCt. verandering

pCt. verandering

West-Europa a)

2.280

2.050

2.100

2.200

3.000

3.600

4.000

+

75,4

+

90,5
N..Amerika

700

80′

55

.

65

90

170

200

71,4

+

263,6
Australië/Nw. Zeeland

80

35

.

85

90

70

70

75

6,2

11,2
Lat. Amerika

110

45

65

240

325

.

225

190

+

72,1

+

192,3
M. Oosten/Afrika

..

205

220

180

230

310

370

595

+

190,2

+

230,5
Verre Oosten

510

600

525 ‘

520

750

835

900

+

76,5

+

71,4

Totaal 1 t/m 3

3.060

2.165

2.240

2.355

3.160

3.840

4.275

+

39,7

+

90,8
Totaal 4 t/m 6

825

865

770

990

1.385

1.430

1.685

1

+

104,2

+

144,3

a)
mcl.
Joegoslavië en Turkije.

‘920 –

op heden afspeelde, werd $ 2 mrd. opgeëist door handels-

vergroting met liet geïndustrialiseerde Westen. Veilig kan

worden aangenomen, dat voor bijna alles van deze ver-

groting, de drijfveer van het Sowjetblok van economische

aard is geweest. (Een uitzondering kan worden gemaakt

voor de handel met IJsland en voor de acties die op markt-

verstoring waren gericht; kwantitatief wordt het totaal-

beeld hierdoor echter weinig beïnvloed.) Het is ook niet

zozeer
deze
handelsontwikkeling die, afgezien van alle

narigheid die het omgaan met staatsmonopolies met zich

brengt, in het Westen ongerustheid heeft gewekt. Zij vol-
trok zich tamelijk geruisloos en voor zover er van emotie

sprake was, werden de klachten van onze producenten

overstemd door het applaus van onze exporteurs.

Voor de handeisvergroting die mogelijk politiek niet-

neutraal was, rest nu nog het bedrag van ruim $ 0,9 mrd.

waarmee de jaarlijkse handelsomzetten met de minder

ontwikkelde gebieden sedert 1953 toenamen. De procen-

tuele stijging van 144,3 pCt. is op zich zelf imponerend.

Maar zoals opgemerkt bereikte de handel met deze ge-

bieden hiermee toch nog niet geheel de relatieve betekenis

van véér de oorlog (1 pCt. van de wereldhandel). Het

totaalbedrag van $ 1,685 mrd. in 1957 betekende niet meer

dan 3,2 pCt. van de totale handel van deze gebieden (vôér

de oorlog 4 pCt.) en hoog daar bovenuit torenden nog

steeds de handelsomzetten met West-Europa en Noord-

Amerika/Japan: resp.
S
25,4 en 17,7 mrd.

Wanneer wij ten slotte onze lens op maximale scherpte

instellen, dan blijkt dat de overgrote meerderheid van de

minder ontwikkelde gebieden door het communistische

handelsoffensief ten naaste bij onberoërd is gebleven. De

importen uit het Sowjetblok belopen hoogstens enkele

procenten van de totale invoer en de veranderingen die deze

percentages in de laatste vijf jaren ondergingen, zijn voor

ons van geei betekenis. Maar er zijn een zevental markante

uitzonderingen. Van de toenemmg van het handelsvolume

niet alle minder ontwikkelde landen, nam dit zevental

meer dan 90 pCt. voor zijn rekening. Het kan nauwelijks

verwondering wekken, dat wij hier stuiten op dê landen

die in de afgelopen jaren veruit het best door het Sowjet-

blok werden bedeeld met handelskredieten technische bij-

stand en (voor een deel) wapenleveranties. Deze consta-

termg betekent het einde van onze geruststel1end verken-

ning van de globale expansie. Het zijh verder de penetraties

die onze aandacht gaan opeisen.

THI

De penetraties.

Voor een heldere kijk op het economisch offensief van

het Sowjetblok i$ het nuttig, het begrip ,,penetraties” te

reserveren voor alle acties waarbij de politieke drjf’eer

duidelijk werkzaam is. Zij zijn gericht op de ,,zwakste

schakels van de kapitalistische keten” en zij zijn het ge-

niakkelijkst te onderkennen in de gevallen van evident

oneconomisch optreden. Voorbeelden hiervan zijn de lang

aangehouden kredietverleningen ,en goederenleveranties

onder de kostprijs, het kopen van grondstoffen boven de

marktprijs, het achteloos accepteren van zachte valuta en

de kostbare driehoekshandel waarbij agrarische over

schotten werden opgekocht om ze korte tijd later weer

te spuien, soms met aanmerkelijk -verlies. Andere vormen

van dergelijke acties zijn de ogenblikkelijke leveranties

aan jonge volken die in plotselinge politieke moeilijkheden

zijn geraakt (liefst met het Westen), of de ,,dumping” op

markten waar de rand van de overproduktie is bereikt.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

285 VESTIGINGEN.IN
NEDERLAND

(Avertenti6)

De hier genoemde vörmen van penetratie hebben alle

een incidenteel karakter. Voor het onthutste Westen

kwamen zij als rake klappen aan. Maar het is interessant

na te gaan, hoeveel pijn de hand die sloeg hiervan over-

hield. Zo verspeeldehet Sowjetblok, met het doorverkopen

van de bewuste agrarische overschotten (soms uitgerekend

aan de traditionele afnemers!), de goodwill die hét in de

,,geholpen” landen juist had gekweekt. En met de acties

gericht op verstoring van Westeuropese stapelmarkten,
haalde het Blok zich het ongenoegen op de hals van de

grondstofproducerende landen, die het aan de andere kant

van de globe juist bezig was het hof te maken. Als hej Blok

zijn les heeft geleerd van deze onzachte kennismaking met

de finesses van ons kapitalistische produktiestelsel, dan

zal het met acties van deze soort wel behoedzamer worden.

De tweede categorie van penetraties – die van eên meer

continu karakter – is voorlopig veel zorgwekkender.

Wij komen hier terecht bij de boven gesignaleerde kleine

groep van landen, die sedert 1953 het doelwit zijn van een

consequent volgehouden campagne. De handel met deze

landen is op alle mogelijke dianieren gestimuleerd, niet

middelen die hierboven aangeduid en elders in dit nummer

– besproken worden. De exporten naar de betrokken landen

zijn sedert 1953 toegenomen met percentages die variëren

van 100 tot 5.000 pCt. (een blik op de aanvaigsbedragen

is wel op zijn plaats!). Hoewel het aandeel in de totale uit-

en invoer van deze landen nog klein is (met uitzondering

van Egypte en Afghanistan), zodat bijv. het aandeel van

West-Europa nog niet of nauwelijks van de campagne te

lijden heeft gehad (met uitzondering van Egypte en Syrië),

blijft de snelheid waarmee het Sowjetblok zijn posities

op deze manier wist uit te breiden verontrustend. Een

overzicht van de situatie en de ontwikkeling in de zeven

landen waar het hier om gaat, geeft de tabel 3 (waar-
in Afghanistan niet is opgenomen vanwege het• ont-

breken van betrouwbare gegevens). –

Volledigheidshalve kunnen nog de vier overige landen

worden genoemd, waarvoor de statische percentâges in

1957 hoog waren: Finland, Joegoslavië, Turkije en Iran.

Om verschillende redenen behoren zij echter niet helemaal

in de categorie van penetratielanden thuis. Ook Zuid-

921

TABEL 3.

De handel met het Sowjetblok van de belangrjjkste penetratielanden in 1948, 1952153 en 1957

Importen uit Sowjetblok
Importen uit Sowjetblok


Exporten naar Sowjetblok
(in

mln.

dollara)
in pCt. van de totale import in pCt. van de totale export


1948
1953 1957 1948

1953

1957
1948

1952

1957

6,0
5
1
8
27,8
8,6
8,6
26,3
11,8
6,9
33,5
Egypte
……………………….
63,9 33,9
133,8
8,9
6,5
25,5
12,1
17,5
47,0

IJsland

………………………

Syrië

………………………..

6,5
7,7
16,2
2,9
2,5 6,3 0,8
1,3
17,3
India

………………………

13,8
.
4,2
79
;
3
2,4
0,3
4,1
3,4
1,3
4,9
Birma

…………………………

5,5
0,6
32,6
3,1

.
0,3
11,0
5,9
0,1
11,8
Indonesië

……………………..
15,7
4,7
33,4
3,4
0,6
4,2 0,8
1.1
3,6

Amerika verdient nog een enkel woord. Afgezien van een
enkele top in bepaalde jaren, kwamen de percentages hier

niet uit boven de 4 pCt. De opmerkelijke teruggang van de

Sowjethandel met dit gebied (tabel 1) na de sensationele
start in de jaren 1953-55, was in hoofdzaak te wijten aan
politieke gebeurtenissen in bepaalde landen, o.a. het ver-

dwijnen van Perons staatshandel.

Ify

De potentiële ontwikkeling.

Het is moeilijk in te zien hoe de globale expansie, die

tot nu toe bescheiden van omvang bleek, in de afzienbare

toekomst opvallende
,
proporties zou kunnen aannemen.

Het is waar, dat de communistische staatsmonopolies ons

op bepaalde punten de bef kunnen afsteken. Het is ook

waar, dat het Sowjetblok als geheel sinds kort netto-

exporteur is geworden van machinerieën e.d. en in het

vervolg in plaats van onze leverancier onze concurrent zal

zijn, op de markten van de minder ontwikkelde gebieden.

Maar moet deze concurrent, ,,globaal” gesproken, door

het Westen worden. gevreesd?

Het Sowjetblok is sedert 1945- dusdanig in zichzelf ge-

‘keerd, zowel politiek als economisch, dat er wel zeer

frappante factoren aan het werk moeten gaan, wil dit ge-

bied zijn vroegere betekenis in de wereldhandel overtreffen.

Het is verder naüwelijks aan te nemen, dat het Blok zijn

campagne zo ver zou drijven, dat onnodige economische

afhankelijkheid zou ontstaan van gebieden die het niet
politiek domineert. En ten slotte toonden de afgelopen

jaren ons
te veel van zijn commerciële zwakheden – op

punten als stiptheid, snelheid, flexibiliteit, service, af-

werking en levensduur – om de komende jaren al te som-

ber tegemoet te zien. In vele gevallen stagneert de bilaterale

handelsontwikkeling al, omdat het Blok niet de gewenste

goederen kan leveren. Minder gewenste goederen worden

dan maar ingevoerd, terwille van het betalingsevenwiçht.

Dit evenwicht kan moeilijk worden verkregen door ver-

mindering van de eigen exporten naar het Sowjetblok,
omdat de Westelijke markten geen alternatieve uitlaat

bieden. Hiermee is dan tevens het voornaamste punt ge-

noemd, dat ons toch ook op dit gebied tot waakzaamheid

verplicht.

Op het gebied van de penetraties liggen de kaarten voor

ons slechter; vooral bij de laatst besproken vorm. Het

Sowjetblok kan zoals opgeiierkt niet over de hele linie en

voor onbepaalde tijd met economisch verlies blijven

wrken. Maar het is i,el in staat om bepaalde landen,

successievelijk, te overstelpen met kredieten, ambitieuze

ontwikkelingsprojecten, technische adviseurs etc., en hun

exporten voor vele jaren te binden (deafbetaling), vaar-

door hun Westelijke deviezenbronnen opdrogen, met een

goede kans deze landen te gelegener tijd binnen zijn

machtssfeer te trekken.

De vaart die dit alles zal lopen, is afhankelijk van een

groot aantal onbekende factoren. Wat het Sowjetblok
betreft kan in de eerste plaats worden gedacht aan de

verhouding tussen de technisch-economische groei ener-

zijds en de toenemende behoeften anderzijds (de zware

militaire lasten, de noodzakelijke verhoging van dë eigen

levensstandaard, de ontwikkeling’ van Midden- en Oost-

Siberië, de nodige kapitaalexport van de Sowjet-Unie naar

de Blokpartners die jaarlijks enkele miljarden dollars vergt;

naar bevolkingsgetal gemeten heeft het Sojetblok een

derde van de onderontwikkelde’ gebieden binnenshuis!).

Een tweede belangrijke verhouding is die tussen eco-

nomische en politieke overwegingen: zal de internationale

handel in toenemende mate worden gezien als een middel

voor versnelde opbouw van het ,,socialistische kamp”

op de lange termijn, of zal het oude autarkie-ideaal al te

resistent blijken en’ zullen, buiten het Blok, plaatselijke

politieke successen op de korte termijn aanlokkelijker zijn?

Van de factoren die buiten het Sowjetblok zijn gelegen

kunnen er ook twee worden genoemd. Veruit de belang-

rijkste schijnt de ontwikkeling van de conjunctuur. Er kan

nauwelijks twijfel aan bestaan dat, bij- een depressie van

enige portuur, de campagne van het Sowjetblok pas goed

•de wind in de zeilen zou krijgen. Dit brengt ons tot de

laatste hier te noemen factor: hoe zal het Westen, nu het

eenmaal goed is opgeschrikt, op het communistische

offensief reageren? Op de penetraties bleef het tot op heden

het antwoord schuldig. De marktverstorende acties in

West-Europa konden niet doeltreffend wordeii afgeweerd,

vanwege• het ontbreken van de nodige solidariteit tussen

landen en bela”ngengroepen (oerproducenten, verwerkers,

handel). In dë penetratielanden wisten wij tot op heden

nog niet veel beters te doen dan de Sowjetkredieten te

beantwoorden met tegenkredieten. Het inzicht – alleen

nog maar het inzicht – wint echter veld, dat een heel

complex van maatregelen zal moeten worden gtroffen,

wil het Sowjetblok van zijn meest dankbare aangrijpings-

punten in de minder ontwikkelde gebieden worden beroofd.

Vormen van economische hulpverlening, op royaler schaal

en minder overhaast, zouden daartoe moeten worden aan-

gevuld met regelingen ter stimulering van de particuliere
investeringen en ter verzekering van geregelde deviezen-

inkomsten van deze landen, door middel van stabilisatie

van grondstoffenmarkten, long term-contracten, ver-

mindering van onze eigen agrarische protectie en in het

algemeen het wijder openstéllen van onze markten, waarbij

op de achtergrond de conjunctuurbeheersing weer opduikt

als algemene preconditie.

Het is al met al geen kleinigheid. Mogelijk zal het eco-

nomisch offensief van het Sowjetblok de hefboom worden,

die een ernstige aanpak van dit alles zal kunnen bewerk-

stelligen. Is het al te gewaagd te voorspellen dat het bewuste

offensief, bij uitblijvende depressie, de dârvoor nodige

kracht niet zal ontwikkelen?

‘s-Gravenhage.

D. M. RINGNALDA, pol. aoc. drs.

922

Naar aanleiding van een onlangs verschenen
Amerikaanse studie, getiteld ,,Financing Free
World Trade with the Sino-Soviet Bloc”, maakt
schrijver in dit artikel een aantal opmerkingen
over de handel met landen van het Oostblok. Met
name wordt aandacht geschonken aan de over-
wegingen, welke zowel de Westelijke als de çom-
munistische landen ertoe brengen bij voorkeur
bilaterale handels- en betalingsakkoorden af te
sluiten. Voor zover West-Europa betreft, be-
strijdt schrijver de conlusie, waartoe de schrij-
vers van genoemde studie zijn gekomen, nI. dat
de communistische landen de bilaterale akkoor-
den handelspolitiek uitbuiten – de minder-
ontwikkelde landen zouden hiervan in de eerste
plaats het slachtoffer zijn, doch daarnaast ook tot
op zekere hoogte de andere tot het Westen be-
horende landen – en is het er niet mee eens
dat het voor de Westeuropese landen raadzaam
zou zijn zo spoedig mogelijk hun bilaterale ak-
koorden met de Oosteuropese landen te beëindigen,
De praktijk, bijv. voor ons land, leert volgens
schrijver dat het vraagstuk van de handel tussen
West- en Oost-Europa bepaald anders ligt dan
in de studie wordt voorgesteld.

De
handel

met landen van

het Oostbiok

Onlangs is bij de International Finance Section of the

Department of Economics and Sociology, Princeton Uni-

versity in de serie Princeton Studies in International

Fmance (1958, No. 8) een stûdie verschenen van de hand

van Raymond F. Mikeseil en Jack N. Behrman’ onder de

titel ,,Financing Free World Trade with the Sino-Soviet

Bloc”. Deze uitvoerige studie, welke zich geenszins beperkt

tot de financiering alleen, doch waarin aan de hand van

zeer veel en illustratief feitenmateriaal het gehele complex

van de handel met landen van het Oostblok wordt geanaly-

seerd, geeft de lezer – die alle reden heeft de beide schrijvers

dankbaar te zijn voor de wijze waarop zij zich van hun taak

hebben gekweten aanleiding tot overdenking en het

maken van enige opmerkingen.

Het feit dat het handeisverkeer tussen de corn munistische

en niet-communistische staten de laatste jaren sterk is

i’oegenomen (van in totaal $ 3 mrd. in 1953 tot $
5,4
mrd.
in
1957)
schrijven de auteurs o.a. toe aan 1. een stijgende

behoefte van Oost-Europa aan grondstoffen en levens-

middelen; 2. een grotere vraag naar consumptiegoederen

na de dood van Stalin en 3. beperking van de embargolijst

van strategische goederen, welke niet naar de landen van

het Oostblok mochten worden geëxporteerd. Zij con-

stateren verder dat vooral de
mv
oer van. zware industrie-

produkten, gron stoffen, brandstoffen en levensmiddelen

uit de met-com’munistische landen is toegenomen, een

constatering welk e wel klopt met de ervaring welke men

ook hier te lande niet de uitvoer naar landen van het Oost-

blok heeft opgedaan. Voor zover bij die uitvoer sprake was

van eindprodukten, had men in de regel te ‘doen met

trans acties van een sterk incidenteel en wisselvallig karakter.

In het algemeen bleek het zeer moeilijk, zo niet bijkans

onmogelijk, een regelmatige handel met landen van het Oost-

blok op te bouwen.

De Oost/West-handel vindt voor een groot deel plaats

in het kader van bilaterale akkoorden, waarvan er in 1957

met minder dan 240 bestonden. Vooral in de laatste jaren

wer den veel van deze verdragen door blok-landen afge-

slot en met niet-communistische onderontwikkelde staten.

Interessant is het kennis te nemen va
o
de overwegingen,

welke de Westelijke landen ertoe brengen bij voorkeur

bilaterale handels- en betalingsakkoorden met blok-landen

af te sluiten. De schrijvers onderscheiden hier tussen de

motieven der Westeuropese en die der minder-ontwikkelde

landen.

Westeuropese landen
plegen bilaterale akkoorden met

communistische staten in de regel te handhaven omdat zij

zekerheid wensen dat de aankopen, welke zij bij Oost-

blok-landen doen, niet leiden tot het wegtrekken van aan

hen verdiende valuta’s voor aankopen door blok-landen in

derde landen. Bovendien achten zij bilaterale akkoorden

noodzakelijk om hun onderhandelingspositie ten opzichte

van de communistische staatshandels-organisaties zo sterk

mogelijk te maken. Westeuropese landen die erop uit zijn

hun exportmarkten uit te breiden, zien in de onderhande-

lingen over bilaterale akkoorden veelal een middel om zulks
te bereiken.

De schrijvers wijzen erop dat Europese regeringen dik-

wijls onder druk van organisaties uit het bedrijfsleven staan

om te onderhandelen over bilaterale akkoorden. De

handelscontacten ter weerszijden van het IJzeren Gordijn

zijn meestal zeer beperkt, zodat bilaterale onderhandelingen

een vrijwel onontbeerlijk instrument kunnen zijn om de

handel met de Oostblok-Ianden nog zoveel mogelijk te

bevorderen. Anderzijds moet stellig worden bedacht, dat

de communistische landen de belangstelling van het be-

drijfsleven in bepaalde gevallen hebben uitgebuit door grote

niet te realiseren orders in het vooruitzicht te stellen.
De
minder-ontwikklde landen
zien volgens de schrijvers

in het algemeen in bilaterale akkoorden met Oostbiok-

landen de volgende voordelen: 1. een stabiele afzet voor

hun grondstoffen; 2. mogelijkheid tot verkoop van hun

grondstoffen wanneer daarvan op de wereldmarkt een

overschot is en wel tegen hoge prijzen (in de overgewaar-

deerde communistische valuta’s) en 3. behoefte aan kre-

dieten en technische hulp.

De auteurs tonen echter aan, dat de minder-ontwikkelde

landen in de
praktijk
nog al eens bedrogen uitkomen met

deze bilaterale praktijken. Een duidelijk voorbeeld is

volgens hen Indonesië, waar Minister Harahap in.l955 er

over klaagde, dat het voordeel van de hoge prijzen, die

Rusland voor rubber betaalde, niet opweegt tegen de

923

nadelen, ni. de verplichting tot het kopen van Russische

eindprodukten tegen veel te hoge prijzen. Bovendien bracht

Rusland de Indonesische rubber (voor lage prijzen) weer

op de wereldmarkt, zodat Indonesië daar met zijn eigen

rubberverkopen moest concurreren met de via Rusland

verkochte rubber. Op deze manier was Indonesië dubbel in

het nadeel. Het ontving minder vreemde valuta’s en moest

bovendien zijn invoer uit de communistische landen te duur

betalen.

De
communistische landen
zelf zien in de bilaterale ver-

dragen een middel om hun handel te vergroten en hun

onderhandelingspositie t.o.v. zwakkere handelspartners te

versterken. –

Het vaak genoemde argument, dat een land met een

centraal geleide economie zijn invoer en uitvoer van te-

voren moet plannen in bilaterale verdragen, wordt door de

schrijvers weerlegd. Immers, de aan- en verkoop op de

vrije wereldmarkt biedt veelal grotere zekerheid dan de in

bilaterale akkoorden gemaakte afspraken. Het werkelijke

motief voor het sluiten van bilaterale akkoorden is echter,
dat bijv. Rusland zijn onderhandelingspositie vooral fio.v.

zwakkere partners kan versterken. Door het opkopen van

grondstoffen als bijv. rubber, katoen en rijst van onderont-

wikkelde landen en het geven van kredieten en technische

hulp, kan men deze landen sterk aan zich binden. Tege-

lijkertijd wordt dan de debetpositie van de communistische

landen gebruikt om bij de onderhandelingen met die

onderontwikkelde landen bijzonder hoge prijzen voor de

exportprodukten van die comnunistische landen te be-

dingen. De bilaterale verhouding wordt door de commu-

nistische landen tevens gebruikt om hun politieke invloed

uit te breiden: zo werden bijv. tijdens het bewind van een

communistische minister in IJsland grote hoeveelheden vis

opgekocht door Rusland, terwijl deze aankopen na het

aftreden van deze minister plotseling werden stopgezet.

Een ander voordeel voor de communistische landen is dat

het partnerland in zijn economisch welzijn meer kwetsbaar

wordt, naarmate een groter aandeel van zijn buitenlandse

handel met communistische staten plaatsvindt.

Bilaterale verhoudingen vereisen in beginsel evenwicht

in het handelsverkeer. Komt dit niet vanzelf tot stand, dan’

zoekt men op andere wijze daarvoor een oplossing. Zo

kennen de Oostblok-landen drie soorten regelingen om een

zeker multilateralisme te bereiken, namelijk:

transfer van tegoeden naar derde landen (zulks met

wederzijds goedvinden);

de uitdrukkelijke bepaling dat gekochte goederen mogen

worden ge-reëxporteerd naar derde landen of dat bilaté-

rale schulden mogen worden voldaan met goederen,

betrokken uit derde landen, en

planmatige driehoekshandel.

De eerste twee methoden zijn tot nu toe slechts gebruikt

om incidentele onevenwichtigheden ongedaan te maken.

Alleen de derde methode is – zij het met matig succes –
als een continu middel tot het handhaven van een zeker

betalingsevenwicht toegepast in het verkeer van Rusland
en een aantal andere Oostblokstaten enerzijds en Finland

anderzijds.

Door de E.C.E. is enige tijd geleden een plan opgesteld

om tegoeden in Oostblok-valuta’s onderling te compenseren.

Tegen dat plan heeft Engeland bezwaar gemaakt, terwijl

het als tegen-oplossing heeft voorgesteld dat alle E.B.U.-

landen hun valuta’s. tranferabel zullen maken voor de

Oosteuropese landen. Daardoor zouden de E.B.U. -landen

de keus hebben de opbrengst van hun exporten naar

communistische landen te gebruiken, hetzij voor aankopen

in die communistische landen, hetzij voor aankoop in

E.B.U.-landen, zodat de goederen uit de communistische

landen volledig concurrerend zouden moeten worden met

de Westeuropese goederen.

De schrijvers zijn bij hun studie over’ de Oost-West-

handel tot de conclusie gekomen, dat de communistische
landen de bilaterale akkoorden handelspolitiek uitbuiten,

waarvan in de eerste plaats de minder-ontwikkelde landen,

doch daarnaast ook tot op zekere hoogte de andere tot het

Westen behorende landen, het slachtoffer zopden zijn. Men

zou, dan ook volgens hen tot de conclusie moeten komen

dat het bijv. voor de Westeuropese landen raadzaam is zo

spoedig mogelijk hun bilaterale akkoorden met de Oost-

europese landen te beëindigen.
Het is m.i. zeer de vraag, of wat dat laatste punt betreft,

de auteurs het wel bij het rechte eind hebben. Het gevaar

voor handelspolitieke uitbuiting lijkt in Westerse landen,

die in-allerlei opzichten veel minder afhankelijk zijn van de

handel niet communistische staten en bovendien een vrije

particuliere handel hebben, niet aanwezig. De handelaar

zal zich immers niet’ laten verleiden om hoge prijzen voor

Oos.tblok-produkten te betalen, omdat de bilaterale reke-

ning van het Oosteuropese land met zijn eigen land op
zeker ogenblik debet staat. Heel andere overwegingen

spelen bij de handel een rol, namelijk of het Oostblok-land

goederen aanbiedt welke naar prijs en kwaliteit aantrekke-

lijk zijn. Men ziet dan ook in de praktijk nu hier te lande

eerder precies het omgekeerde geschieden van hetgeen de
auteurs zozeer vrezen, en wel dat menigmaal uit commu-

nistische landen goederen worden aangeboden, welke in

prijs zo laagliggen, dat daardoor een ernstig gevaar ont-

staat voor de eigen nationale industrie.

Het vraagstuk van de handel tussen West- en Oost-

Europa ligt dan ook o.i. bepaald anders dan de schrijvers

dit voorstellen. Het gaat bij ons omde dubbele vraag:

,,Hoe enerzijds kan worden bereikt dat de Oostblok-

landen afnemers worden van een bredere range van indu-

striële en agrarische artikelen en hoe anderzijds kan worden

bereikt dat de invoer uit het Oostblok geschiedt tegen prijzen.

welke naar Westelijke maatstaven verantwoord zijn endus

niet ondermijnend werken”. Het is duidelijk, dat, gezien

het ontbreken van een kostencalculatie naar Westers

model, het in Oost-Europa gebruikelijke systeem van staats-

handel en gezien ook de politieke inslag, welke het econo-

misch handelen in de Oostbiok-landen beheerst en waarvan

de schrijvers zulke duidelijke voorbeelden geven de Oost!

West-handel een’terrein is met vele voetangels en klemmen.

Juist in de vorm van bilaterale verdragen, waarbij het

Westen kans heeft ook zijn eigen onderhandelingspositie

zo sterk mogelijk te maken, kan o.i. dan ook het beste

worden nagestreefd wat het doel van elk handeisverkeer

behoort te zijn: een bevrediging gevende export tegenover

een onder redelijke voorwaarden plaatsvindende invoer.

‘s-Gravenhage.

Dr. E. D. DE MCESTER.

Leeft met Uw tijd’ mee!’

Leest de

924

Schrijver gaat
allereerst
na wat de Sowjet-Unie
tot dusver heeft bereikt en wat de inspanningen
voor de bevolking hebben opgeleverd. Vervolgens
tracht hij de vraag te beantwoorden, of de be-
reikte resultaten uniek moeten worden genoemd.
Ten slotte worden enkele verwachtingen omtrent
de toekomstige ontwikkeling uitgesproken:
de’ in-
dustriële produktie per hoofd in de Sowjet-Unie, momenteel ca. 30 pCt. van het Amerikaanse7 en
ca. 60 pCt. van het Westeuropese niveau bedra-
gend, zal in 1965 tot resp.
40 â 45 en 80 pCt. zijn
toegenomen; de landbouwuitkomsten zullen hier-
van niet ver afwijken. De levensstan4aard zal ook
in 1965 nog in geen verhouding
staan tot hetgeen
in de Verenigde Staten en in West-Europa zal
worden gerealiseerd. De uitspraak, dat de U.S.S.R.
tegen 1970 de eerste plaats in de wereld zal in-
nemen,
zowel wat de absolute omvang van de
produktie als waf de produktie per hoofd betreft,
lijkt schrijver nogal
overdreven. Overigens zal
tegen 1970 het produktieniveau van
de Sowjet-
Unie dat van West-Europa – bij voortzetting
van de huidige trends – z.i. zeer dicht naderen.

ii

economische expansie

van de Sowjet -Unie

in vérhoucling tot cie

ontwikkeling in de

Westelijke wereld

/

1.
Inleiding.

Reeds jareri staat de economische expansie van de

Sowjet-Unie in het middelpunt van de belangstelling. En

met reden. De Sowjet-Unie is het eerste onderontwikkelde

land geweest, dat bewust een poging heeft ondernomen

zich in de kortst mogelijke tijd tot een moderne industriële

staat te ontwikkelen.Het Russische experiment wordt dan

ook zeer nauwlettend in. de huidige onderontwikkelde

landen gevolgd en afgemeten tegen de prestaties van het

Westen.

Anderzijds voelen de Westerse lânden zich —behalve

militair -, in steeds toenemende mate, economisch in hun

bestaan bedreigd. Meer dan een eeuw is het Westen de

onbetwistbare leverancier van hoogwaardige industriële

produkten geweest, waartegenover de overige landen de

rol van grondstoffenlevërancier toebedeeld kregen. Nu is

dus een voormalig onderontwikkeld land bezig uit te groeien

tot een cöncurrent op een terrein, waar het Westen zich

tot nu toe oppermachtig heeft gevoeld.

Een complicatie bij dit alles is, dat deze new-comer zich

niet heeft ontwikkeld volgens de traditionele ,,kapitalisti-
sche” lijnen, doch – een streep trekkend door het verleden

– volgens nieuwe ,,communistische” of zo men -wil

,,staatskapitalistische” lijnen. Het gevolg hiervan is dat

deze concurrentie van twee blokken ook als een vuurproef

tussen verschillende economische systemen en zelfs tussen

wereldbeschouwingen wordt gevoeld. Een ander gevolg is

ook, dat deze nieuwe economische wereldmacht zich nooit

via de lijnen van de internationale arbeidsverdelmg zal

* inpassen in het netwerk dat de nu bestaande wereidhandel

vormt.

Wij hebben getracht in het navolgende artikel enige

aspecten van de Russische ‘expansie te behandelen. De

kennis in het Westen omtrent het Russische experiment is

echter betrekk’elijk fragmentarisch en gering. in Rusland

is namelijk alles, ook de statistiek, onderworpen aan het

ene grote doel van de wereidheerschappij. De statistiek

heeft derhalve een sterk propagandistische inslag.

Toch kan wel een zeker beeld worden verkregen. Uit-

gaande van de situatie in 1913 (par. 2) zal eerst worden

nagegaan, wat de resultaten zijn geweest van de immense

inspanningen, die Rusland zich’ heeft getroost en welke
niet zoveel bloed en tranen gepaard zijn gegaan (,ar. 3).

Tevens zal worden besprdken wat de inspanningen op dit

moment voor Ruslands bevolking hebben opgeleverd

(par. 4). Vervolgens zal getracht wôrden de vraag te be-

antwoorden of Ruslands resultaten inderdaad uniek zijn

(par.
5).
Ten slotte zullen in de laatste paragraaf de ver-

wachtingen omtrent de toekomst worden nagegaan (paK
6).

2. D

e situatie in
1913.

Rusland was in 1913 een typisch agrarisch land. De meest

primaire behoefte van de mens is zijn voeding. Pas wanneer

een land zich meer ontwikkelt komen andere behoeften

aan bod, welke voornamelijk in de industriële sfeer liggen.

Men kan derhalve de mate van ontwikkeling van een land

Vrij redelijk afmeten aan het percentage van de bevolking,

dat in de landbouw werkzaam is, of – hetgeen vrijwel op

hetzelfde neerkomt – aan het percentage van de bevolking

dat op het platteland woont
1).
De situatie in 1913 wordt

derhalve voldoende gekenschetst door het feit dat 83 pCt.

van de Russische bevolking op het platteland woonde.

Onderontwikkelde landen zijn in hoge mate statisch. De

situatie kan eeuwen lang dezelfde blijven,

omdat men er

zich als het ware in een vicieuze cirkel bevindt: de land-

bouwende bevolking is arm en bespaart weinig. Eventuele

besparingen kunnen zich ook nergens op richten, want

er is geen industrie en daarom komt er dus ook geen in-

dustrie op enigszins grotere schaal. In Rusland is nu de

prestatie verricht deze vicieuze cirkel te doorbreken.’Doch

ten koste van enorme offers. Rusland kon na de eerste

wereldoorlog niet, zoals nu de meeste onderontwikkelde

landen, beschikken over buitenlandse hulp. Het moest de

%
I
) Het is natuurlijk mogelijk dat er een zodanig verkeer
met het buitenland bestaat dat door middel van ruil toch
een hoge mate van behoeftebevrediging kan plaatsvinden
bij een uitsluitend landbouwende en grondstoffen voortbren-gende bevolking. In de meeste gevallen heeft deze mogelijk-
heid echter slechts een theoretische waarde, vooral bij gro-
tere landen. –

925

benodigde besparingen zelf opbrengen. De consumptie

werd derhalve, gemeten als percentage van het nationale

inkomen; omlaag geschroefd. In paragraaf 4 zal hier nader

op ‘worden teruggekomen.
De gehele economische en maatschappelijke ontwikke-

ling werd ,,plarimatig” opgezet. De techniek van ,,plan-

ning” moest echter nog. worden geleerd. Deze droeg dan

ook in hoge mate een experimenteel karakter. Zelfs nu –

40 jâar na de revolutie – kan men nog dit zelfde experimen-

tele krakter in de Russische maatschappij onderkennen.

Iedere ontwikkeling stelt de Russische planmaatschappij

als het ware voor nieuwe problemen en telkens kan men
dan ook kennis nemen van nieuwe koerswijzigingen die
vaak een zeer sherp karakter dragen. Deze sterke koers-

wijzigingen zijn overigens mogelijk doôrdat de Staat be-

trekkelijk weinig rekening behoeft te houden met de

publieke opinie in de ruimste zin van het woord.

3. Wat heeft de Sowjet-Unie in de afgelopen 40 jaren

bereikt?

Aangezien de grootste resultaten in het vlak der industrië-‘

le produktie liggen, zal deze het eerst aan de orde worden

gesteld.

Industrie.

Inderdaad heeft de Sowjet-Unie op
industrieel gebied

grote prestaties verricht. Doch zo groot als zij worden ge-

claimd zijn zij stellig niet. De gepubliceerde produktie-

index heeft steeds een sterk tendentieuze inslag gehad. Op

de bezwaren, die vooral een index-technisch karakter’

dragen, zal echter niet nader worden ingegaan. Hierna

zulln voornamelijk de Westerse herberekeningen worden

gehanteerd.

Om evenwelte laten zien, welke afmetingen de verschil-

len tussen de officiële cijfers en de herberekeningen aan-

nemen, zij genoeg te vermelden, dat de officiële index van
de totale industrie voor 1950 (1928 = 100) 1.119 bedraagt,

ioch de herberekenmgen op 470 â
545
uitkomen.

Ondertussen is een vervijfvoudiging in 22 jaren (hetgeen

een gemiddelde stijging van
7-1
â 8 pCt. ‘s jaars betekent)

zeker een enorme prestatie te noemen, waartegenover de

Westerse landen in dezelfde periode hooguit een veidub-

beling hebben laten zien.

De statistisch-technische bezwaren tegen de officiële

produktie-indices van de U.S.S.R. ‘zijn’in de loop der jaren

wel geringer geworden. De herberekende stijging van 70

pCt. voor de periode
1950-1955
wijkt dan ook niet zo veel

van het officiële cijfer van 85 pCt. af. Ondertussen betekent –

dit toch een gemiddelde jaarlijkse stijging van ca. llpCt.

Ten opzichte van de stijging die in de voorafgaai)de 22 jaarS

werd bereikt – nI. gemiddeld 74 â 8 pCt. per jaar – be-
tekent dit inderdaad een aanzienlijke toeneming. Men

bedenke, echter dat in de periode die daaraan vooraf ging

de grote ver-woestingen van de wereldoorlog vielen.en dat

de geforceerde industrialisatie nu vruchten begint af te

werpen.

De opbouw van de produktiestijging is door een Westerse

blik bezien zeer onevenwichtig te noemen. Een zekere

redelijkheid kan hieraan evenwel toch niet worden ontzegd.

Waar de produktie van industriële consumptiegoederen in

de .periode 1928-1950 ,,slechts” verdubbelde, steeg de

produktie van kapitaalgoederen tot het bijna negenvoudige.

Dit houdt uiteraard verband met de noodzaak tot indus-

trialisatie. .

Hoe groot is nu Ruslands industriële produktie ten op-

zichte van de produktie in de Westelijke landen? Deze

vraag is moeilijk te beantwoorden, ômdat de richting van

de produktie zo totaal verschillend is. Zo bedraagt de

Russische produktie van machines reeds
85
pCt. van de

Amerikaanse, terwijl hiertegenover de Russische auto-

produktie bijv. slechts een te verwaarlozen fractie is van de

Amerikaanse. Beter is het daarom voor de metaalindustrie
de totale staalproduktie te nemen, welke in Rusland onge

veer de helft van de Amerikaanse bedraagt. De percentages

die de overige bedrjfstakkei laten zien, liggen over het

algemeen lager. Dit is begrijpelijk, gezien de nadruk welke

op de investeringssector valt. Een cijfer van 35 h 40 pCt.,

hetgeen is bérekend voor de totale Russische industriële
produktie, is daarom zeker wel acceptabel.

Schakelt men, het verschil in bevolkingsgrootte uit

(Rusland 200 mln., de Verenigde Staten ‘160 mln.) dan

komt men tot een percentage van ca. 30 voor, de industriële

produktie per hoofd van de bevolking. Er kan bovendien

worden aangenomen, dat het verschil in produktie per

arbeider in dezelfde orde van grootte valt. Bovendien zij

bedacht, dat de arbeidsduur /an de Amerikaanse arbeider

15
a
20 pCt. lager ligt dan die van de Russische. De prd-

duktie per hoofd in West-Europa kan op ca. 50
â 60 pCt.

van het Amerikaanse niveau wordn geschat. De afstand

tussen Rusland en West-Europa is derhalve, veel geringer.

Toch bedraagt de produktie per hoofd in West-Europa

nog ca. 75 pCt. meer dan in Rusland.

Ondanks de bereikte resultaten op industrieel gebied
steekt de produktiviteit dusnog maar pover af tegen de

cijfers van het Westen. Trouwens, de vooruitgang op dit

gebied was in het verleden niet erg imposant. De produkti-

viteit in de industrie (grote bedrijven) steeg in de periode

1928-1950 slechts met 100 pCt., d.i. met ruim 3 pCt. per

jaar. Eerst na. 1950 nam de toeneming der produktiviteit

inderdaad grote vormen aan, ni. gemiddeld 6 pCt. per jaar,

doch hierover later.

De Sowjet-Unie heeft zich vooral geworpen op een ge-

forceerde industrialisatie. De nadruk op de industrie was

z6 sterk, dat welhaast alle ‘overige sectoren grote ver-

waarlozingen te zien hebben gegeven.

Woningbouw.

Een schrijnend voorbeeld hi&rvan is wel-de
woningbouw. Ui-

teraard brengt industrialisatie een zekere mate van urbanisa-

tie met zich. De stedelijke bevolldng steeg van 1926 tot

1955 van 26 mln. tot niet minder dan 85 mln. De woning-

bouw heeft deze enorme stijging niet bij kunnen houden.

Het gevolg is dat, volgens Russische officiële cijfers, het

aantal m
2
woonruimte per stadsbewoner in deze periode

is gedaald van 8,3 tot 7,6! De toestand is in werkelijkheid

– naar algemeen wordt aangenomen – veel ernstiger.

Doch ook uitgaande van de officiële cijfers komt men tot

een beschikbare woonruimte per stadsbewoner, welke

momenteel slechts één zesde bedraagt van het overeen-

komstige cijfer in de Verenigde Staten.

Landbouw.

De
landbouwsector
heeft vooral gefungeerd als ,,leveran-

cier van arbeidskrachten” voor’ de expanderende industrie.

Aangezien in hoge’ mate statistiekvervalsing is gepleegd,

kunnen geen betrouwbare cijfers worden gegeven. Eerst

de laatste jaren schijnt hier verandering in te zijn gekomen,

doch vergelijkbare cijfers van vorige jaren zijn niet’ gepu-

bliceerd.

926

Globaal gesproken kan wel worden gezegd dat de pro-

duktie gedurende de gehele periode tot 1955 niet is gèstegen.

De veestapel is zelfs gedaald. In feite was een stijging van

de landbouwproduktie ook niet de bedoeling. Men kan

stellen dat het voornaamste doel was, de agrarische pro-
duktie te handhaven bij een sterk verminderende agrari-
sche bevolking. Als zodanig is de landbouwpolitiek wel
,,geslaagd”. De agrarische bevolking daalde ni. ondanks

de bevolkingsgroei tussen 1913 en 1955 (ni. van 160 mln.

tot 200 mln.) van ca. 110 mln, tot ca. 80 mln.
Ondanks deze drastische vermindering staat de huidige

aangewende hoeveelheid agrarische arbeid in geen ver-

-houding tot hetgeen de Westerse landen laten zien. Waar

bijv. in Rusland tegenover iedere agrarische werkèr 10

gezaaide acres aanwezig zijn, bedraagt dit aantal in de

Verenigde Staten niet minder dan 60. Geen wonder dan

ook dat theoretisch althans – nog steeds van een schier
onuitputtelijk arbeidsreservoir kan worden gesproken.

Van de totale Russisôhe bevolking werkt nog altijd 40 pCt.

in de landbouw, terwijlin de ontwikkelde Westerse landen

een percentage van rond 10 normaal is.
Hoe moeilijk het echter is om op voldoende schaal de

noodzakelijke omschakeling van landbouw naar industrie

te bewerkstelligen en daarbij de nu eveneens noodzakelijk

geachte verhoging van de landbouwproduktie niet uit het

oog te verliezen (men denke aan de befaamde plannen tot

bebouwing van de maagdeljke Siberische gebieden) wordt

wel bewezen door het feit, dat ondanks de nog grote

agrarische bevolking, op zeer grote schaal in de grote steden

(gehuwde) vrouwen in het produktieproces werden inge-

schakeld. Zo werken in de industrie per 100 arbeiders niet

minder dan
45
vrouwen. In de dienstensector (zoals handel,

onderwijs, gezondheid, administratie) variëren de percen-

tages vrouwen zelfs van ca. 50 tot 85.

Diensten.

Over de
dienstensector
valt niet veel te vertellen; ook

dââr is sprake van zeer grote onevenwichtigheden. Is bijv.

het aantal medici in Rusland per 100.000 inwoners zelfs

120 pCt. van het aantal in de Verenigde Staten (hoewel

het kwalitatieve niveau in veel gevallen lager is), het aantal

tandartsen bedraagt, eveneens per 100.000 inwoners, maar

ca. 20 pCt. yan het overeenkomstige Amerikaanse cijfer.

Men kan wel stellen dat zeker ook de dienstensector

sterk is achtergebleven bij de ontwikkeling van de industrie.

(Eén uitzondering wellicht: de overheidssector. Geen

wonder dan ook dat telkenmale grootscheepse maatregelen

worden aangekondigd om het aantal ambtenaren te ver

minderen).

De verwaarlozing van de sectoren buiten de industrie

heeft ten gevolge gehad, dat het nationaal inkomen in het

geheel niet
z6
exceptioneel is gestegen als de industriële

resultaten suggereren. Zagen wij hierboven een stijging

van de industriële produktie in de periode 1928-1950 met

rond 400 pCt. het nationaal inkomen is, op Westerse wijze

berekend, in dezelfde periode slechts met 120 â 140 pCt.

gestegen of wel met ca. 34 â 4 pCt. per jaar. Per hoofd

der bevolking derhalve een
stijging
van ca. 2
it
24 pCt.
per jaar.

I

.

Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het

feit, dat in deze periode sprake was van een aanloopperiode

en een wereldoorlog. De resultaten na 1950 -t- wanneer

de vermelde industrialisatie haar vruchten begint af te

werpen —zijn dan ook veel hoger. Men mag wel stellen dat

de officiële claim dat het nationaal inkomen na 1950 jaar-

lijks met ca. 10 pCt. is gestegen, niet op grote schaal is

overdreven. Westerse berekeningen komen uit op 8 A 9

pCt., of wel 64 â 74 pCt. per hoofd der bevolking.

4. Wat heeft de inspanning van de Sowjet-Unie opgeleverd

vôor
zijn bevolking? –

Zoals vanzelf spreekt zijn de behaalde resultaten ge-

paard gegaan met zeer zware investeringen. De consumptie

is dan ook in relatieve zin sterk gedaald. Doch te vernemen,

dat de totale consumptie van 1928 tot 1952/53 met slechts

30 pCt. is gestegen, bij een bevolkingsstijging van ca. 40

pCt., is ronduit ontstellend. – Ook berekeningen van het

reële loonpeil leiden tot een daling, nl. in 1955 tot een

niveau van ca. 75 pCt. van 1928.
Deze cijfers verbergen intussen dat de laatste jaren wel

een stijging is opgetreden. In de vooroorlogse periode

1928-1940 is ni. een regelmatige daling van het reële loon-

peil opgetreden en wel tot ca. 50 pCt.; na de oorlog is een

herstel gevolgd’ tot
75
pCt. in
1955.
Geen wonder dat

Stalins opvolgers een verdere verwaarlozing van de con-

sumptie onverantwoord achtten.

Welk aandeel van het nationaal inkomen de consumptie

in beslag neemt is niet exact bekend. Het prjssysteem in

Rusland – de investeringen worden gesubsidieerd en de

consumptiegoederen zwaar belast – vormt hierbij het

struikelblok. Toch kan aan de hand van een tweetal geheel

verschillende berekeningen wotden aangetoond, dat dit

aandeel slechts ca. 35 pCt. van het nationaal inkomen

bedraagt.

Het is niet gewaagd te veronderstellen, dat de consump-

tie in 1928 rond 85 pCt. van het nationale inkomen bedroeg.

Voorts weten wij dat in de periode 1928-1955 het nationaal
inkomen tot rond 330 pCt. en de totale consumptie tot rond

130 pCt. steeg. Dit leidt tot de volgende berekening:

1928

1955

Consumptie
…………………………..
85

.

110
Rest (invest., Overheid)

………………..
15

220

Totaal

……………………………..
100

330

Een aanwijzing dat-het hoge stijgingspercentage van de

rest niet onrealistisch is, wordt gevonden in het ftit, dat

geschat wordt, dat de investeringen in de periode van 1929-

1950 ruim vertienvoudigd zijn.

Uit een vergelijking van de koopkracht per tijdseenheid

(d.i. hoeveel minuten, uren of dagen een arbeider moet

werken om bepaalde artikelen te kopen) van de gemiddelde

Amerikaanse en Russische arbeider, alsmede ‘uit hetgeen

bekend is over absolute prod uktiecij fers, kan worden afge-

leid, dat het consumptieniveau per hoofd in Rusland

nauwelijks
115
bedraagt van dat in Amerika. Rekening

houdend met het verschil in grootte der bevolking bedraagt

de totale consumptie ongeveer één kwart van de Ameri-
kaanse. Dit cijfer combinerend met de Amerikaanse op-

bouw van het nationaal inkomen en met het feit dat het

totale Russische nationaal inkomen rond 40 pCt. van het

Amerikaanse cijfer bedraagt, geeft:

Rusland

ver. Staten

Consumptie
……………………
.
15

64
Rest (invest., overheid)

25

36

40

100

De Westeuropese consumptieniveaus bedragen ca.
55

927

vanhet Amerikaanse. Hieruit kan worden’afgeleid, dat in

West-Europa de consumptie per hoofd ca. 2-maal’ zo

groot is als in Rusland.

5.
Zijn de resultaten van de
Sowjet-Unie uniek?

Deze vraag heeft steeds in het middelpunt van de belang-

stelling gestaan. Hieruit zou men immers kunnen afleiden

of het communistische systeem, van economisch standpunt

gezien, superieur is .aan het kapitalistische systeem. Laten

wij deze kwestie op verschillende wijzen bezien. Wij zullen

ons hierbij beperken tot de industrie, aangezien wij reeds

gezien hebben dat de overigé resultaten in het geheel. niet

,,uniek” zijn.

Haalt de U.S.S.R. zijn achterstand in?

Men kan zich’ in de eerste plaats afvrageri of Rusland

en dan speciaal op industrieel gebied erin geslaagd is een
gedeelte van zijn achterstand, die het had op de Westerse

wereld, weg te werken. Ter beantwoording van deze.vraag

heeft G. W. Nutter voor een aantal industrieën nagegaan

hoeveel jaren tevoren Amerika een zelfde .produktie en een

zelfde produktiviteit realiseerde als Rusland in 1913, 1937

en
1955.
De verbazingwekkende uitkomst is-dat in het

algemeen de achterstand, die Rusland .had, zelfs nog is

vergroot!

Achterstand in aantal jaren

(mediaan van 37 industrieën)

1913

1937

1955

Produktie

…………………
28

36

35
Produktie per arbeider

43

53

.

56

Na 42 jaar is de achterstand derhalve nog 7 â 13 jaar

toegenomen. Bij nader inzien is hier echter wel iets op af

te dingen. Allereerst is 1937 met 1913 vergeleken. De Rus-

sische industrialisatie kwam echter eerst nâ 1928 goed op

gang. Men zou derhalve beter de vergelijking voor de jaren

1928, 1937 en
1955
kunnen doorvoeren. Houden wij reke-

ning met het feit dat de produktie in Rusland enige tien-

tallen procenten boven het niveau van 1913 lag dan zou

men voor de genoemde jaren wellicht voor de produktie

resp. produktie per arbeider de volgende resultaten mogen

aannemen: 40, 36, 35 en
50, 53, 56.

Bovendien mag niet uit het oog worden verloren, dat

tussen 1940 en 1946 als gevolg van de oorlog de Russische

produktie met bijna 30 ‘pCt. daalde, doch de produktie

van de Verenigde Staten met bijna 40 pCt. steeg! Zônder

oorlog zou ‘de achterstand nu zeker 8 jaar geringer zijn

geweest.

Aan de andere kant moet worden bedacht, dat ii Rus-

land in de afgelopen 40 jaren de arbeidstijd ongeveer gelijk

is gebleven, of zelfs ‘enigszins is toegenomen, doch dat in de

corresponderende periode van Amerika (derhalve ca. 40

jaren geladen, of ruwweg van 1880 tot 1920) de wekelijkse

arbeidsduur met circa 18 pCt. is gedaald:

Geraamd wordt, dat wanneer het vijfjarenplan van
1955-

– 1960 is vervuld, de achterstand in jaren bij de produktie

vnn de beschouwde produkten tot 20 jaren zal zijn vermin-

derd. De daling van de achterstand bij de produktiviteit in

1960 zal minder spectaculair zijn, ni. slechts met 8 jaar

t.o.v. de stand in
1955.
De dan resterende achterstand van

48 jaren kan bovendien als nog zeer aanzienlijk worden ge-

kenschetst.

Het grote verschil in achterstand bij produktie en pro-

duktiviteit ‘weerspiegelt een merkwaardige ontwikkeling

iri de U.S.S.R. Men heëft daar iiameljk coûte que coite

de produktie gestimuleerd, zonder te letten op de hoeveel-

heid arbeid die dit met zich bracht. We hebben immers

gezien, dat de Russische machthebbers uit een vrijwel

onuitputtelijk arbeidsreservoir konden putten, ni. de

ârbeidskrachten op het platteland en’de vrouwenarbeid.

Wijzullen hiernâ nog op de kwestie van de arbeid terug-

komen.

– Een tweede punt, dat Nutter heeft onderzocht, is het

gemiddelde jaarlijkse groeipercentage en daarmee samen-

hangende de verhouding tussen de produktie in Rusland

en in de Verenigde Staten. Hieronder zijn resultaten voor

-31 industrieën in de vorm van frequentieverdelingen weer-

gegeven.

Jaarlijks groeipercentage

1913-1955


Produktie Ruslând
produktie ver. Staten

ver.

1913
1915

<0
6
020
21
4
0- <2
1


9
5
7
2-
<4
11
8
40.60
5
8
4-<6
10
5

20.40

……….

60-80
6
6-<8
3
2
80-100
3
>8
6
1
>100
3

Het blijkt derhalve dat in het algemeen de jaarlijkse

groeipercentages in dezelfde periode
1913-1955
in Rusland

veel hoger lagen dan in de Verenigde Staten en dat als

gevolg hiervan Ruslands produktie ten opzichte van de

Amerikaanse produktie sterk is toegenomen.

Hoe zijn Nutters resultaten – enerzijds in, Rusland een
nog ‘toegenomen achterstand èn anderzijds een sterk ge-

stégen produktie ten opzichte van die in de Verenigde

Staten – eigenlijk met elkaar te rijmen? Men bedenke, dat

welhaast iedere produktie ‘min
,
of meer een groeicûrve

vertoont. Indien wij nu naast elkaar twee identieke groei-
curven tekenen met een tijdsafstand van ca: 35 jaren, dan

krijgen wij het volgende beeld:.

PRODUKTIE

1680

1913

.
1

1955

Horizontaal blijft de afstand tussen ‘beide curven 35

jaren, doch de verhouding van Ruslands produktie tot de

produktie van de Verenigde Staten neemt van een fractie

in ‘1913 tôe tot ongeveer 50 pCt. in 1955.

Bovenstaande grafiek suggereert dat de Russische indus-

triële .produktie, evenals dè Amerikaansë, als gevolg van

verschillende oorzaken, zal affiauwen. Mag dit inderdaad

worden, verwacht? Bij de beantwoording van deze vraag

moet onderscheid worden gemaakt tussen de ontwikkeling

van een bepaald produkt en van de totale produktie. Wat waar

is voor een bepaald produkt, behoeft immers in het geheel

niet waar te-zijn voor de totale produktie:Indien namelijk

928

de groei van een bepaalde produktie afviakt omdat deze

in een meer ,,volwassen” stadium komt kunnen de pro-

duktieve krachten zich ,,onverfiauwd” op een ander pro-

dukt werpen, hetgeen in onderstaande grafiek wordt weer-

gegeven.

PRODUK TIE

In feite heeft zich dit ook hier afgespeeld. De produkten,

die Nutter heeft bezien, zijn alle ,,traditionele” produkten,

als nietaleit en metaalprodukten (geen aluminium), ver.

schillende vorrten van energie, voedingsmiddelen, textiel

enz. Doch geen iiieuwere produkten, zoals plastics, welke

in Amerika de laatste decennia een stormachtige ontwik-

‘keling hebben laten zien. En het is bekend, dat juist op die

gebieden Rusland een nieuwe achterstand oploopt. Niet

voor niets heeft Chroestsjov onlangs een krachtige bevor–

dering van de chemische industrie aangekondigd:

Verhouding arbeid-arbeidsproduktiviteit.

Zoals bekend kan men de produktie uit een tweetal ele-

menten opgebouwd denken, ni. het aantal arbeiders en de

produktie per arbeider. De produktie per, arleider hangt

weer samen met de welvaart, die per hoofd van de bevol-

king wordt gemeten. Vandaar dat men er steeds naar streeft

bij een produktievermeerderiog een relatief zeer hoge

procentuele vermeerdering van de produktie per man te

verkrijgen en daarmee gepaard gaande een zo laag mogelijk

,,offer” in de vorm van een stijging van de hoeveelheid

arbeid.

Een tweede gezichtspunt, van waaruit men Ruslands

prestaties zou kunnen benaderen, is derhalve of Rusland

er in geslaagd is een verhoudingsgewijs – nl. in verhouding

tot zijn totale (industriële) produktie – grote stijging van
deproduktie per man te verkrijgen.
De ‘erhouding tussen de toeiemingenvanproduktiviteit

en aantal arbeiders is nu als volgt geweest:

1932

1950

1

1955
1928 = 100 1940 = 100 1950

100

toeneming produktiviteit
……….
– 14

17

44(32)
toeneming aantal arbeiders
….

100

28

29

verhouding
………………..
.

0
1
6: 1

1,5(1,1) :1

Voor de perioden 1928-1932 en 1940-1950 is uitgegaan

van Westerse cijfers voor de produktie. Voor
1950-1955

is zowel het officiële Russische cijfer gebezigd als een

Westerse berekening. Uit de tabel blijkt dat de verhouding

tussen arbeidstoeneming en produktiviteitstoeneming steeds

beter is geworden. Na de oorlog zien wij op basis van de
officiële Russische gegevens een verhouding van 1,5 : 1,

die, wanieer zij gecorrigeerd wordt naar Westerse opvat-

tingen, daalt tot 1,1 : 1.

Ondanks het feit dat er een regelmatige verbetering valt

waar te nemen, stak indeperiode 1950/55 het resultaat toch

nog af tegen hetgeen in het Westen gebruikelijk is, ni.

1,5 h 2 : 1.

Voor de jaren 1956 en
1957
zijn slechts Russische gege-

vens beschikbaar. Deze claimen een resultaat van ruim

2 : 1. Zelfs wanneer deze cijfers door Westerse bril zullen

worden bezien, ‘ialt. toch een resultaat te verwachten dat

vergeleken kan worden met Westerse ervaringen.

De verhouding tussen arbeid en produktiviteit staat

onder invloed van efficiency en aangewende hoeveelheid

kapitaal. Hoe meer efficiency en kapitaal per eenheid pro-

dukt hoe groter het verhoudingsgetal zal zijn. Achter

bovenstaande cijfers ligt derhalve een belangrijke ontwik-

keling op deze twee gebieden. in de eerste jaren werd véôr

alles de produktie opgevoerd, zonder dat veel aandacht

aan de efficiency werd besteed, terwijl uiteraard het gebrek

aan kapitaal evident was. Men kon hierbij, zoals reeds

eerder werd opgemerkt, putten uit het vrijwel onuitputte-
lijke reservoir, dat de agrarische sector vormde. Gaande-

weg zijn hier echter veranderingen in gekomen, vooral ook

onder invloed van het feit dat speciaal de produktiemid-

delenindustrie is gestimuleerd.

De drang naar méér produktie heeft ondertussen een

merkwaardig gevolg gehad. Het blijkt dat het aantal

arbeiders in verhouding tot het overige personeel, in tegen-

stelling tot hetgeen het Westen laat zien, nog enigszins is

toegenomen. Een dergelijke ontwikkeling gaat in tegen het

feit, dat, in totaal gezien, de bevolking steeds beter onder-

wijs ontvangt en ni’en zich daardoor eerder tot de hoger

gekwalificeerde indirecte arbeid dan tot de lager gekwali-

ficeerde directe arbeid richt.

De gevolgen zijn de laatste jaren in de Sowjet-Unie, blij-

kens de berichten, dan ook niet uitgebleven. De afgestu
;

deerde jeugd toont zich steeds minder geneigd tot fabrieks-

arbeid en er is zelfs een zekere jeugdwerkloosheid ontstaan.

Oôk dât probleem tracht Chroestsjov thans door onderwijs-

vernieuwing (welke welhaast de vorm aanneemt van een

soort arbeidsdienstplicht voor scholieren) grootscheeps

aan te pakken.

De verhouding tussen werkelijk aangewende arbeid en

de produktie per man is de Russische leiding bij voort-

during tegengevallen. Steeds weer bleek dat de werkelijk-

heid een ongunstiger verhouding liet zien dan in de vijfjaren-

plannen was verondersteld. Dit geldt niet alleen voor de

véôroorlogse jaren, doch ook voor de na-oorlogse tijd.

Zo werd voor de periode
1950-1955,
naar Russische defi-

nities, een v&rhouding van de stijgingen van produktiviteit

en aantal arbeidërs geraamd van niet minder dan ca. 4 : 1,

terwijl
1,5
: 1 werd gerealiseerd. Voor 1957 zijn de corres-

ponderende cijfers 2,9 : 1 en 2,2 : 1.

De conclusie die uit het bovenstaande getrokken mag

worden, is, dat men de inderdaad indrukwekkende indus-

triële produktiestijging die het verleden heeft laten zien,

alleen 1heeft kunnen realiseren met inzetting van een

maximum aan arbeidskrachten. Hierbij heeft men vooral

uit twee bronnen geput, nI. de agrarische sector en de sector

der gehuwde vrouwen. Het allerjongste verleden laat

evenwel waarschijnlijk een verbetering zien. Deze verbeté-

ring z1 intussen wel verband houden met het feit dat nu

zoveel ,,sluimerende” produktiviteitsreserves aanwezig zijn.

De vraag moet derhalve onder ogen worden gezien of
aan deze ,,onuitputtelijke reserves” nu geen einde is gè-

komen.

929

De ,,capital-output ratio”.

Een derde criterium (hetwelk uiteraard met het tweede

samenhangt) is de ,,capital-output ratio”, met name of

men er in geslaagd is met een minimum aan kapitaalver-

bruik een maximum aan produktie te verkrijgen. Helaas

zijn geen voldoende cijfers aanwezig om hier diep op in te

gaan. De beschikbare cijfers doen evenwel geen overmatige
resultaten vermoeden. Integendeel, in de periode 1928-1950

namen de investeringen gemiddeld met niet minder dan

40 pCt. per jaar toe. De investeringen in de industrie stegen

procentueel wellicht zelfs nog meer, doch de industriële

produktie steeg ,,slechts” met
7k
â 8 pCt.

Berekend is
2),
dat, wanneer de investeringsquote van

10 pCt. tot 20 pCt. wordt verhoogd en dus de consumptie

wordt verlaagd, men, bij een kapitaalcoëfficiënt van 3,

reeds na 5.jaren een verbruik verkrijgt dat hoger is, dan

zonder dit aanvankelijke offer zou zijn verkregen. Het

zou in verband hiermede interessant zijn na te gaan of de

teleurstellende resultaten op het gebied van de consumptie

te
wijten
zijn aan een hogere kapitaalcoëfficiënt dan wel

aan het feit dat de consumptiequote voortdurend verder

is teruggedrukt, ni. van ca. 85 pCt. in 1928 tot ca. 35 pCt.
momenteel. Het is overigens niet uitgesloten dat de resul-

taten van de laatste jaren heel wat gunstiger zijn dan het-

geen uit het verlôop yan de gehele periode kan worden

afgeleid.

6. Wat zal de
toekomstige ontwikkeling ons brengen?

Zeer onlangs heeft Chroestsjov, vooruitlopend op de

gedetailleerde gegevens, welke in januari 1959 zullen worden

gepubliceerd, enige hoofdlijnen van het.’komende zeven-

jarenplan 19594965 bekend gemaakt. Het voornaaniste

doel van het zevenjarenplan is een versnelde ontwikkeling

van de Russische economie om een zo groot mogelijke

tijdwinst (men vergelijke het aangehaalde onderzoek van

Nutter) te verkrijgen in de ,,vreedzame wedijver tussen het

socialisme en het kapitalisme”.

– In concreto is de Sowjet-Unie voornemens in de genoem-

de periode de totale industriële produktie met ongeveer

80 pCt. in vergelijking met 1958 te vergroten. Doch ook de

totale landbouwproduktie zal, naar wordt voorzien, met

ca. 70 pCt. stijgen. Het nationaal inkomen (naar Russische

definitie) zal met 62 â
65
pCt. stijgen.

Deze cijfers zijn zeer zeker indrukwekkend (ook wanneer

zij naar Westerse maatstaven wordenherberekend) en ge-

zien de resultaten van de laatste jaren zeker wel haalbaar,

indien althans aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Wij hebben hiervéér gezien, dat momenteel nog ca. 40 pCt.

van de totale bevolking in de landbouw werkt en dat de

produktiviteit in de industrie vergeleken met die in het

Westen nog’ zeer laag is. Indien men er derhalve in slaagt
de produktiviteit in de landbouw zodanig op te voeren dat

voldoende arbeiders voor de industrie vrijkomen en men

bovendien de efficiency in le industrie zélf weet te ver-

hogen, dan is inderdaad niet in te zien waarom de gestelde

doelen niet zouden worden behaald.

Tot welke situatie in :1965 zullen de vermelde stijgings-

percentages leiden? Wij gaan hierbij veiligheidshalve van

de veronderstelling uit dat deze percentages ook zullen

gelden indien zij op Westerse manier zouden zijn berekend.

Wij hebben hiervôér gezien, dat de industriële produktie

per hoofd momenteel ca. 30 pCt. van het Amerikaanse en

2)
Zie ,,Investeringsnormen” door Dr. W. Drees Jr. in
van 6 februari 1957.

ca. 60 pCt. van het Westeuropese nivèau bedraagt. Een
stijging van de totale industriële produktie met 80 pCt.

betekent een stijging per hoofd van de bevolking met ca.

65 pCt. In 1965 zou dan de produktie per hoofd in Rusland

ca.
50
pCt. van het huidige Amerikaanse niveau bedragen.

Aangezien het Amerikaanse niveau in deze 7 jaren echter

smet ten minste 20 pCt. zal zijn gestegen, kan worden ge-

concludeerd, dat het huidige Russische percentage van

30 tot ca. 40 â 45 in 1965 zal toenemen. Op overeenkomstige

wijze kan worden berekend dat in 1965 ten opzichte van

West-Europa een percentage van ca. 80 zal zijn verkregen.

De landbouwuitkomsten zullen niet ver hiervan afwijken,

want enerzijds ligt de huidige Russische landbouwproduk-

tie als percentage van de Amerikaanse enigszins hogër

(industrie 35
â
40 pCt., landbouw 50 pCt.) doch anderzijds

bedraagt het geraamde Russische groeipercentage
in
de
landbouw minder.

De uitspraak dat, in de vijf jaar na 1965, de Sowjet-Uniè
een werkelijke basis zal hebben om de produktie per hoofd

in de Verenigde Staten te overtreffen en dat tegen die tijd

(1970) de U.S.S.R. de eerste plaats in de wereld zal inne-
men, zowel wat de absolute omvang van de produktie als

‘de produktie per hoofd betreft, lijkt daarom nog al over

dreven. Indien zij inderdaad gemeend wordt, dan zou hier-

uit wel eens kunnen blijken .dat men in Rusland geen

werkelijk inzicht heeft in de huidige verhoudingen. Overi-

gens is de situatie voor West-Europa inderdaad minder,

rooskleurig. Tegen 1970 zal het Russische produktie-

niveau dat van West-Europa— bij voortzetting van de

huidige trends – zeer dicht naderen.

De directe resultaten voor de Russische bevolking zijn
minder spectaculair; voorzien wordt een stijging van het
reële inkomen (per hoofd?) in de periode 1959-1965 met

40 pCt. De levensstandaard zal daarom ook in 1965 nog

in geen verhouding staan tot hetgeen in de Verenigde Staten

en in West-Europa zal worden gerealiseerd.

Wt betekent intussen deze Russische groei voor het

Westen? Hoe lang zal het duren voordat de Sowjet-Unie

er inderdaad in slaagt een levensstandaard te verwezenlijken

die het niveau in de Westelijke wereld nabij komt of zelfs

voorbijstreeft? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden.

Een geforceerd investeringsprogramma moet wel tot

resultaten leiden, vooral waar de benodigde mensen aan-

wezig zijn.

Het komende zevenjarenplan wijst inderdaad weer in

de richting van verdergaande geforceerde investeringen.

,,Alle takken van de economie zullen een verdere machtige

uitbreiding verkrijgen op basis van voorrang voor de

zware industrie. In de zeven jaar zullen de kapitaalinveste-

ringen van de Staat vrijwel gelijk zijn aan de investeringen
gedurende alle 41 jaar van het communistische bewind. De
omvang van de investeringen zal 1,8-maal zo groot zijn als

in de vorige periode van zeven jaar”. Dit laatste betekent,

bij een gelijkmatige ontwikkeling dat de investeringen in

1965
eveneens 1,8-maal zo groot als in 1958 zullen zijn.

Een dergelijk investeringsprogramma kan in het Westen

nu eenmaal niet worden verwezenlijkt. Het is onbestaan-

baar dat het consumptieniveau tot 35 pCt. van het natio-

naal inkomen, en zelfs verder, wordt teruggedrukt, terwijl
ook de situatie op de arbeidsmarkt (een veel geringer per-

centage werkzaam in de landbouw) een dergelijke ontwik-

keling in de weg zou staan. De eis te stellen, dat ook in

West-Europa een stijging van de industriële produktie met

10 pCt. zal moeten optfeden (hetgeeh intussen een verhou-

BE

930

De totale hulpverlening van het Oostbiok in

de afgelopen vijf
jaar kan aldus worden samen-

gevat: S 2 mrd., aan kredieten tegen lage rente en
gemakkelijke terugbetalingsvoorwaarden, in hoofd-

zaak verstrekt aan zes landen (Egypte,
Zuidslavië,

India, Syrië, Afghanistan en
Indonesië);
ter
be-

schikkingstelling van een steeds groeiend aantal

experts, in 1957
ongeveer
2.300; aanbieding
van

meer
dan 2.000 ,,fellowships” per jaar.
Er is aan-

leiding voor de veronderstelling dat deze activitèi-
ten in
de komende jaren zullen worden uitgebreid.

De door Amerika en West-Europa verleende tech-
nische hulp overtreft de Sowjet.hulp in omvang.
Voor het verkrijgen van een juist beeld van de

Russische technische hulp in vergelijking met de

Europees-Amerikaanse is het nodig zich te reali-

seren dat
de Sowjet-kredieten van $ 2 mrd. mili-
taire, economische en financiële hulp omvatten en

bovendien voor een groot deel helemaal geen hulp

aan minder ontwikkelde landen, maar exportbe-
vordering met een politiek doel is.

Technische

hulpyerlening van het

Oostbiok aan minder

ontwIkkelde gebieden

in vergelijking tot die

van het Wésten

Een moeilijkheid bij de behandeling van dit onderwerp
is de vraag wât vergeleken moet worden, wat onder tech-

nische hulpverlening dient te worden verstaan. Behoren

daartoe alle door het buitenland getroffen maatregelen die

de technische, economische of sociale vooruitgang van het

minder ontwikkelde land bevorderen of alleen iie maat-

regelen die
uitsluitend niet dit doel
worden genomen? Moet

alleen gratis beschikbaar gestèlde hulp tot de technische

hulpverlening worden gerekend of ook de door het minder

ontwikkelde land gekochte en betaalde buitenlandse mede-

werking? Is bijv. het kant en klaar afgeleverde irrigatiewerk

technische hulp als het door het buitenland cadeau wordt

gedaan en is het geen technische hulpverlening wanneer

het door een aannemersfirma op commerciële basis is

,,verkocht”? Moet een lening waarmedè de import van

machines wordt gefinancierd als technische hulpverlening

worden beschouwd, ook als een normale rente en aflossing

is bedongen of de lening voornamelijk is verstrekt ter ver-
betering van de economische positie van het exporterende

lând?

Er is geen volledige eenstemmiheid over de vraag wat

als technische hulp moet worden beschouwd en het is der-

halve niet goëd mogelijk een algemeen aanvaard antwoord

te vinden op de hiervéér gestelde vragen, maar, al is er

dan verschil van opvatting over de vraag of sommige

economische activiteiten al of niet tot de technische hulp-

verlening behoren te worden gerekend, er is althans één

groep van maatregelen ten aanzien waarvan te dezen geen

meningsverschillen bestaan: de technische hulpverlening
zoals die door de Verenigde Naties wordt uitgevoerd, de

(vervolg van blz. 930)

ding tussen arbeidsproduktiviteit en aantal arbeides van

84 : 14 of wel ca. 6 : 1 betekent), om gelijke afstand te

bewaren, is dan ook irreëel.
Inderdaad zal het Russische stijgingstempo afvlakken

bij het uitgeput raken van het arbeidsreservoir, doch niet

dan nadat het Russische produktieniveau het Westelijke

niveau zal hebben bereikt, want nogmaals, waarom zou

in Rusland bij de huidige invsteringsinspanningen niet

dezelfde efficiency en dezelfde hoeveelheid kapitaal per

hoofd kunnen worden bereikt als in het Westen?

Weliswaar waren, blijkens paragraaf
5,
de Russische

prestaties niet excessief, doch wij hebben tevens gezien iat

er sprake is van een voortdurende verbetering.

Een andere kwestie is, of de bereikte resultaten in Rus-

land in de vorm van een verhoogde levensstandaard aan

de massa’s zullen worden doorgegeven. Dit zou een totale

ommekeer in de mentaliteit van de Russische leiders ver-

eisen, welke intussen nog niet uit het komende zevenjaren-

plan kan worden afgeleid. Immers, uit het feit dat de inves-

teringen met 80 pCt. en de reële inkomens met 40 pCt.

zullen toenemen, volgt een verdergaande verlaging van de

consumptiequote welke nu reeds tot
35
pCt. is teruggedrukt.

Zal men nl. niet bang zijn dat door een hoge levensstan-

daard een dergelijke ,,kapitalistische” mentaliteit bij de

bevo1ling zal worden aangekweekt, dat het communisti-

sche systeem van binnen uit wordt uitgehold? In dit ver-

band is ook interessant te vernemen dat men een gedeelte

van de geschapen ruimte wil omzetten in vrije tijd. Men wil

nI. ,,de overgang naar een werkdag van zeven en zes uur

(in ploegendienst?) en naar een werkweek van veertig uur

voor degenen die zeven uur per dag werken, voltooien”.

Bovendien zou een politiek van een hoger welvaart in de

vorm van goederen en diensten tot grote additionele
in-

vesteringen leiden. Men denke bijv. aan de verkeersvoor-
zieningen bij een toeneming van het aantal auto’s.

Zal men niet veeleer – voor zover mogelijk – de be-

reikte resultatn omzetten in militair potentieel en hulp

aan de onderontwikkelde landen, waarbij in de eerste plaats

aan China moet worden gedacht? Een dergelijke machts-

penetratie lijkt veel meer in de lijn van de Russische macht-

hebbers te liggen dan een aanzienlijke verhoging vn de

welvaart der eigen bevolking. Zal deze bevolking echter

een dergelijke politiek steeds blijven tolereren?

‘s-Gravenhage.

Drs.
J.
A. LTNKS:

931

1 S.

technische hulp in engere zin, het overdragen van ,,tech-

nische” kennis en ervaring.

De Organisatie der Verenigde Naties maakte in 1949 een

aanvang met de technische hulpverlening betaald uit een

bescheiden begrotingspost van $ 288.000, die voor 1950 tot

$ 676.000 werd verhoogd. Intussen werd een veel omvang-

rijker j,lan voorbereid. Dit, op jeheel andere leest ge-

schoeide plan, het Uitgebreide Programma voor Technische

Hulp, trad 1 juli 1950 in werking.

Voor de eerste periode, lopende tot het eiilde van 1951,
leverden 55 landen een vrijwillige bijdrage; in totaal werd

ongeveer $ 20 mln, beschikbaar gesteld (Amerika betaalde

60 pCt. van dit bedrag, het Verenigd Koninkrijk ca. lOpGt.,

Frankrijk en Canada elk ongeveer
5
pCt. en Aiistralië,

Brazilië en Nederland ider omstreeks 21 pCt.). De Sowjet-

Unie déed niet mee, ook niet m 1952. Geheel in overeen-
,stemming met de zeer gematigde.geestdrift voor het werk

der Verenigde Naties in het algemeen, hield de Sowjet-

Unie zich afzijdig. Niet lang; reeds voor 1953 zegde Rus-

land (en Polen) een bijdrage aan het Uitgebreide Program-
ma toe: $ 1 mln., in niet-convertibele roebels. Het volgend

jaar droegen ook enkele andere Communistische landen bij

(Ukraine, Wit-Rusland, Tsjechoslowakije). In 1953 en 1954

(eveneejs een Russische bijdrage van $ 1 mln.) werd

nauwelijks iets van de Russische bijdrage besteed. Hiervoor

iaren verschillende redenen:

Het Uitgebreide Progianima zendt deskundigen naar de

minder ontwikkelde landen, verleent ,,fellowships” en ver-

schaft ;,equipment and supplies”, demonstratiemateriaal en

dergelijke. De niet-convertibiliteit der Russische roebels

maakte het onmogelijk de Russische bijdrage buiten Rus-

land te besteden en de aanstelling van Russische deskundi-

gen stuitte op ernstige moeilijkheden: er waren wel des-

kundigen op allerlei terrein, doch slechts weinigen. die een

andere taal dan het Russisch beheersten; sommige der

minder ontwikkelde landen aarzélden bovendien ‘om poli-

tieké redenen
5
om Sowjet-deskundigen toe te laten. Ook ten

aanzien van in de Sowjet-Unie door te brengen ,,fellow-

ships” waren er bezwaren: ook hier taalmoeilijkheden;-

weinigen der ,,fellows” kenden Russisch, terwijl in de

meeste der minder ontwikkelde landen een traditie voor

studie en opleiding in West-Europa. en Amerika bestond.

Rusland wees bij herhaling op het onbevredigende van

de situatie: de behoefte aan technische hulp was groot en de

aanvragen namen van jaar tot jaar toe; voortdurend werd

gesproken over de noodzaak om de bijdragen te verhogen,

doch het door de Sowjet-Unie beschikbaar gestelde bedrag

bleef grotendeels ongebruikt. Geleidelijk is in deze toe-

stand verandering gekomen zoals uit de aantallen experts
en ,,feliows” iii de laatste jaren blijkt:

uitgezonden

in U.S.S.R.
Russische

ontvangen

deskundigen

,,fellows”‘

1955 …………………….5

.

17
1956

………………….

16

104
1957

………………….
28

95

De Russische jaarlijkse bijdragen bleven gelijk; ook in

1956 eii 1957 stelde de Sowjet-Unie, ondanks de regelmatige

stijging van de bijdragen der meeste andere landen, $ 1 mln.

beschikbaar. In’1958, op de in oktober il. gehouden ,,ple-

dging çonference”, waar voor het eerst toezeggingen voor het

,,Special Project Fund” werden gedaan, verdubbelden de

Russen hun bijdrage:
S
1 mln. voor het Uitgebreide Pro-
gramma en $1 mln. voor het Special Fund. De voor 1959

door de andere Communitische landen toegezegde bijdra-

gen bedragen tezamen ruim $ 850.000. Door het Sowjet-

blok is dus voor 1959 in totaal
S
2.850.000 toegezegd, dat is

ca. 44- pCt. van degezamenljke bijdragen der contribuan-

ten. Er kan bepaald niet gezegd worden dat de Russische

medewerking aan het Uitgebreide Programma van ganser

harte en enthousiast is; er wordt herhaaldelijk vinnige

kritiek op het Programma uitgeoefend en op allerlei wijzen

blijk gegeven van wantrouwen in de
1
efficiency van het Pro-

gramma en de goede bedoelingen van sommigen der contri-

buanten.
De medewerking van het Sowjet-blok aan het Uitgebreide

Programma voor Technische Hulp der Verenigde Naties

zou, samenvattend, kunnén worden uitgedrukt in de volgen-

de cijfers, alle betrekking hebbend op het jaar
1957:

.Sowjet-blok

Totaal

-Aandeel van
1
het Sowjet-blok

Bijdragen . ., ……..$ 1.380.000

$ 30.840.000

4
+ pCt.
Experts

…………
35

2.513,

1,4 pCt.
,,Fellows”

101

2.061

4,9 pCt.

Intussen, behalve de medewerking aan het Uitgebreide

Programma der Verenigde Naties, verleent Rusland recht-

streeks technische hulp aan verscheidene minder ontwikkel-

de landen. Deze hulp maakt deel uit van een grotere, a1e-
meen economische activiteit buitenslands. Met deze vorm
van technische hulp is de Sowjet-Unie in 1953 begonnen.

Sedert dat jaar heeft de Sowjet-Urie de handelsbetrekkingen

met een aantal minder,, ontwikkelde landen op grote schaal

uitgebreid. Daartoe is een.aantal overeenkomsten gesloten

op basis waarvan leningen worden verstrekt, kredieten

wordén verleend, trainings- en opleidingsmogelijkheden

worden geopend èn im- en exporten worden bevorderd.

Welk deel van deze maatregelen.als technische hulp, in de

betekenis van de term hieraan door de Verenigde Naties

gegeven, beschouwd moet worden is niet te bepalen.

Elders in dit nummer worden de gewijzigde buitenlafidse

economische betrekkingen der Sowjet-Unie beschreven.

Daarbij blijkt, dat hier sprake is van een groots opgezet;

centraal geleid plan, waarvan de uitbreiding van de econo-
mische relaties met minder ontwikkelde landen een onder-

– deel uitmaakt. Deze uitbreiding der handelsbetrekkingen

omvat een aantal maatregelen, die veelal als technische

hulpverlening worden beschouwd of aangekondigd, omdat

zij gelijkenis vertonen met de activiteiten van het Uitge-

breide Programma der Verenigde Naties of evenals deze de

economische ontwikkeling der minder ontwikkelde landn

bevorderen, maar in dit 1ader worden ook tal van maat-
regelen genomen waarvan de verbetering van de econo-

mische situatie in de minder ontwikkelde landen niet in de

eerste plaats of zelfs helemaal niet het doel is, maar econo-

mische of politieke voordelen voor de Sowjet-Unie worden
beoogd. Op vele manieren blijkt, dat de Sowjet-autoriteiten

grote
politieke
betekenis’hechten aan dit economisch offen-

sief.

In een aan het nieuwe Russische offensief gewijde §tudie

van het Amerikaanse Department of State wordt een uit-

spraak van Chroestsjov, sprekende over de buitenlandse

handel, geciteerd,: ,,We value trade least for economic

reasons and most for political purposes”. Deze en vele

soortgelijke uitspraken rechtvaardigen de conclusie dat het

economisch offensief v66r alles als een wapen in de politieke

932

strijd tegen Amerika en West-Europâ wordt beschoûwd.

Het blijkt uit de keuze der landen waar hulp wordt aange-

boden, uit de tijdstippen waarop de Sowjet-Unie met een

aanbieding voor de dag komt éii uit de reclameachtige

commentaren die de , ,hulpacties” vergezellen.

In een artikel in ,Vrj Nederland” van 25 oktober ji.

schrijft Niélsen (Ford Foundation), dat Chroestsjov onlangs

opmerkte: ,,Wij verklaren u de oorlog…, op het vreed-

zame gebied van de handel; wij zullen de ‘Verenigde Staten

voorbijstreven…. en het zal de superioriteit van ons

systeem bewijzen”.

t De Sowjet-aânbiedingen zijn van velerlei aard: van

IJsland wordt een grote hoeveelheid moeilijk verkoopbare

vis afgenomen; van Burma koopt men een deel van de rijst

waarvoor geen exportmogelijkheden gevonden konden

worden (en biedt die rijst vervolgens tegen lage prijzen op

Burma’s normale exportmarkten aan). Aan Egypte wordt

financiële medewerking bij de aanleg van de Asuan-dam in

uitzicht gesteld (en de commentaren vertellen niet altijd

dat het Russische aanbod slechts een bijdrage van 74 pCt.

van de getaxeerde kosten vormt).

De aânbiedingen van hulp hebben zich totnu toe voor-
namelijk geconcentreerd op een betrekkelijk klein aantal

landen. Van de in de gesloten overeenkomsten aangeboden

kredieten, in totaal voor een waarde van bijna $ 2 mrd., is

95
pCt. aangeboden aan Zuidslavië, Egypte, Syrië, Afghani-

stan, India en Indonesië.
I

De volgende lijst, overgenomen uit het hiervoor ge-

noemde rapport van het State Department, geeft een indruk

van de omvang van de tot begin 1958 toegezegde hulp,

waarbij opgemerkt moet worden, dat deze kredieten zijn

toegezegd. In één geval (Zuidslavïë) is de toezegging weer

voor een gedeelte ingetrokken; in enkele andere gevallen

zijn de toezeggingen nog slechts zeer ten dele gerealiseerd.

waarvan aan
militaire hulp

Egypte

……………………….

485 250
294
100
161
25
.19
3
10

42


22
20

Syrië

……………………………

Turkije

…………………………
Burma
………………………….

295

Afghanistan

……………………..
Yemen

………………………….

Cambodja
……………………….

109
Nepal

………………………
.

Ceylon

…………………………

5
.

64

india

………………………….
Indoneaië

……………………….

Zuidslavië

……………………..

IJsland

……………………….

Argentinië

..13

8

Brazilië

..

1.947
/

378

De rente bedraagt in de meeste gevallen 24 pCt. De

terugbetaling in jaarlijkse termijnen – gewoonlijk in

twaalf jaar – vindt veelal plaats in nader te bepalen goede-

ren, hetgéen in vele gevallen voor de ,,gever” zeer voordelig

zal zijn.

Ruim
2/
van deze kredieten wordt door de U.S.S.R.

verschaft;
1/
is afkomstig van andere landen van het

Communistische blok. Dat de kredieten worden aangebo-

den tegen een lage rente (24 pCt.) heeft wellicht, meent het

Amerikaanse rapport; het dubbele doel, enerzijds om te
kunnen wijzen op het verschil met de internationaal ge-

bruikelijke hogere rentevoet, die ,,kapitalistische winsten”

levert, anderzijds om de indruk te wekken, dat het hier

gaat om samenwerking tussen goede zakenvrienden, tot

wederzijds voordeel. (Voor kredieten aan intieme vrienden

of familieleden – de satellieten – wordt een nog lagere,

2 pCt: of soms 1 pCt., rente berekend).

De kredieten worden in verscheidene gevallen bijzonler

aantrekkelijk gemaakt door gemakkelijke terugbetalings-

Ivoorwaarden. In de handelsovereenkomsten wordt in

sommige gevallen het beschikbaarstellen van experts en het

toekennen van ,,fellowships” genoemd: de deskundigen

zijn nl. veelal werkzaam in projecten, vôor welker financie-

ring een lening werd verstrekt. In de tweede helft van 1957

waren 2.300 technici, afkomstig uit het Sowjet-blok, ge-

durende een maand of meer in minder ontwikkelde landen

werkzaam; 80 pCt. van hen in Egypte, Syrië, Afghanistan,

India en Indonesië. Het aantal in 1957 door het Sowjet-

blok toegekende ,,fellowships” wordt geschat op 2.000.

De Sowjet-hulp aan India is in verschillende opzichten

van bijzondere betekenis. De overeenkomst van februari

1955,
waarbij de Sowjet-Unie de bouw en inrichting van een

staalbedrijf op zich nam, was het eerste grote aanbod van

technische hulpverlening aan een niet communistisch land.

Het bedrijf zal een capaciteit van 1 mln, ton ingots en 750.000

ton gewalst s’aal hebben; het zal in 1959 gereed zijn. De

voor de financiering van dit project verstrekte lening van

$132 mln, tegen 24 pCt. zal in 12 jaar worden terugbetaald.

In 1956 werd een tweede grote lening, $ 126 mln. eveneens

tegen 24 pCt. en terug te betalen in 12 jaar, gesloten. Hier-

mede zuilen verschillende projecten worden gefinancierd:

een machinefabriek, een krachtstatiön e.a.
De totale ,,blokhulp” in de afgelopen vijf jaar zou aldus
kunnen worden samengevat: $ 2 mrd. aan kredieten tegen

lage rente en gemakkelijke terugbetalingsvoorwaarden,

in hoofdzaak verstrekt aan zes landen (Egypte, Zuidslavië,

India, Syrië, Afghanistan en Indonesië). Ter beschikking-

stelling van een steeds groeiend aantal experts, in 1957

ongeveer 2.300. Aanbieding van meer dan 2.000 ,,fellôw-

ships” per jaar.

Er is aanleiding voor dé veronderstelling dat deze activi-

teiten in de komende jaren zullen worden uitgebreid. De

Sowjet-Unie heeft reeds de grootste industriële produktie

na de Verenigde Staten en de produktie neemt snel toe. Het
aantal afstuderende ingenieurs is de afgelopen jaren buiten-

gewoon sterk gestegen en bedraagt thans meer dan 75.000

per jaar. Eind 1956 waren er in de Sowjet-Unie 720.000

ingenieurs werkzaam, 180.000 land- en bosbouwkmdigen,

130.000 economen en statistici. Het rapport van het State

Department schrijft: ,,In some key categories the Sovjet

Pool of specialists exceeds that of the United States and is

growing at a much faster rate”. Het zal Rusland niet

moeilijk vallen een groter aantal deskundigen beschikbaar

te stellen voor minder ontwikkelde landen en de vele

technische (hoge)scholen zullen gemakkelijk een groter

aantal ,,fellows” kunnen opnemen.

:De door Amerika en West-Europa verleende technische

hulp overtreft de Sowjet-hulp in omvang. De (Amerikaanse)

I.C.A. (International Co-operation Administration) be-

steedt per jaar ongeveer $ 150 mln, aan technische hulp in

engere zin. In 1957 had deze organisatie meer dan 4.000

deskundigen in dienst, werkzaam in 47 minder ontwikkelde

landen. Aan ruim 7.000 personen uit minder ontwikkelde

gebieden werd een ,,fellowsh ip” toegekend. Een deel van deze

,,fellows” brengt de opleidingsperiode niet in Amerika, maar

in West-Europa door. Nederland bijv. ontving het laatste

jaar 81 I.C.A.-fellows.Debelangrijkste terreinen, waarop de

Amerikaanse experts hulp verlenen, zijn: vervoer en verkeer,

933

industrie en mijnbouw, landbouw en de ontwikkeling van

natuurlijke hulpbronnen, volksgezondheid, onderwijs,

overheidsadministratie, volkshuisvesting en ,,community

development”. Ruim $ 20 mln, van de $
150
mln, wordt

uitgegeven aan materiaal, de inrichting van fabrieken,

werkplaatsen, scholen, ziekenhuizen, laboratoria e.d.

Een tweede Organisatie door middel waarvan de Ameri-

kaanse Regering technische hulp verleent is de O.A.S.

(Organization of American States), uitsluitend werkzaam op

het Westelijk halfrond. De organisatiè heeft een aantal

opleidingsinstituten in verschillende Latijnsam&rikaanse

Republieken opgericht. Bovendien worden jaarlijks 300

,,fellowships” toegekend.

Van grote betekenis voor de technis’che hulpverlening
zijn een aantal Amerikaanse particuliere instellingen. De

Ford Foundation bijv. heeft sedert 1950 meer dan $
75
mln.

aan projecten voor economische en sociale ontwikkeling in
de minder ontwikkelde landen uitgegeven, in hoofdzaak op

het terrein van onderwijs, opleiding en wetenschappelijk

onderzoek; in de laatste jaren is ook speciale aandacht

gegeven
/
aan de ontwikkeling van de kleine industrie.

De ontwikkeling der
Oosteuropese

energievoorziening

De produktie van energie in de gezamen-

lijke Europese Oostbloklanden, die op steen-
kolenequivalent omgerekend in 1950
579,8

mln, ton .bedroeg, was, aldus een uitvoerige

beschouwing in ,,Wochenbericht” van 7 dezer,

in 1956
en 1957 gestegen tot resp. 824,4 en

888,3 mln, ton. In- alle genoemde jaren was er

in deze landen een energie-overschot, dat in

1957 een recordpeil bereikte van 23,0 mln, ton.

Ter vergelijking zij vermeld, dat zich in de

overige Europese landen in 1957 een tekort

voordeed van ca. 228 mln, ton.

De stijging van het energie-overschot der

Oostbioklanden vindt haar oorzaak vnl. in de

ontwikkeling in de Sowjet-Unie, welk land zijn

in 1956 nog bestaand tekort in 1957 zag om-

slaan in een overschot van 11 mln, ton. Ook in

de plannen tot verdere opvoering der’ Oost-

europese energieproduktie is de Sowjet-Unie de

hoofdrol toebedeeld. Verwacht wordt, dat de

produktie aldaar in 1960 760 mln, ton zal be-

dragen, hetgeen 34 pCt. meer is daq in
1957.

In alle Oostbioklapdentezamen zou de produk-

tie in 1960 tot 1.094 mln, ton, d.i. 32 pCt. meer

dan in
1957,
zijn gestegen.

Onlangs heeft de Sowjet-Unie ook de plan-

nen voor 1972 bekend gemaakt. Deze komen

neer op een energie-produktie van 2.075 mln.

ton. Deze zou dan, overeenkomen met de

energieproduktie in de Verenigde Staten, in-

dien zich de aldaar van 1945-1957 manifes-

terende trend tot 1972 voortzet. Er wordt wel

eens aan getwijfeld, of de Sowjet-Unie deze

gigantische taak zal kunnen volbrengen. Er

wordt dan gewezen opde mislukte plannen en

de vertragingen in het verleden. Volgens

,,Wochenbericht” zijn echter de voorwaarden

ter verwezenlijking van een dergelijk project

inmiddels veel gunstiger geworden.

De Rockefeller Foundation beweegt zich, aanvankelijk

vooral in Latijns-Amerika, in de laatste jaren in toenemende
mate ook in Afrika en Azië, op het gebied van volksgezond-

heid, landbouw, wetenschappelijk onderzoek e.d. Meer dan

2.000 ,,fellowships” werden toegekend aan personen af
,

komstig uit de minder ontwikkelde landen.

De Near East Foundation, een stichting van bescheidener

omvang dan de beide vorige, legt zich vooral toe op land-

bouw, hygiëne en de bestrijding van het analfabetisme in

Iran, Syrië, Jordanië en Afghanistan. Deze organisatie

werkt nauw samen met de I.C.A.

Op kleinere schaal zijn tal van geheel of ‘grotendeels
Amerikaanse organisaties op het gebied van technische

hulpverlening werkzaam. Speciale vermelding verdient nog

het werk van sommige universiteiten, die waardevolle

hulp bieden aan inrichtingen van hoger onderwijs in minder

ontwikkelde gebieden door het ter beschikking stellen van

hoogleraren, het toekennen van beurzen, het financieren

van de inrichting van laboratoria enz.

Voorts is Amerika een der belangrijkste medewerkers

aan het Colombo Plan. Deze organisatie beoogt de bevor-

dering van de economische ontwikkeling van Zuid- en

Zuid-Oost Azië; het Plan dateert van 1950. Leden zijn: het

Verenigd Koninkrijk, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland,

de Verenigde Staten en Japan (de ,,gevende landen”) en

Brunei, Burma, Cambodja, Ceylon, India, Indonesië, Laos,
Malakka, Nepal, Noord-Borneo, Pakistan, de Philippijnen,

Serawak; Singapore, Thailand en Vietnam (de in hoofd-

zaak ,,ontvangende landen”).

Door de in het Colombo Plan- samenwerkende landen
worden leningen voor ontwikkelingsprojecten verstrekt.

Voorts worden deskundigen uitgezonden (sedert 1950 onge-

veer 800) en ,,fellowships” toegekend (tot nu toe ca. 6.000).

Ook hier is het verstrekken van demonstratiemateriaal,

laboratoriumuitrusting, inrichtingen voor scholen en hos-
pitalen een belangrijk onderdeel van het technische hulp-

werk, waaraan tot en met 1956 meer dan $ 5 mln, werd

uitgegeven op een totaal van. $16,5 mln, aan technische

hulp in engere zin (exclusief leningen). Na het Verenigd
Koninkrijk en Amerika zijn Canada en Australië de be-

langrijkste bijdragers aan het Colombo Plan. De’ totale
waarde van de in het kader van het Colombo Plan ver-

strekte economische hulp wordt geschat op ongeveer

$ 500 mln.
Voor het verkrijgen van een juist beeld van de Russische

technische hulp in vergelijking met de Europees-Ameri-

kaanse is het nodig zich duidelijk te realiseren dat de Sowjet-

kredieten van $2 mrd. alleen maar genoemd worden, omdat

daaraan
enige
technische hulpverlening verbonden is. Het

cijfer $ 2 mrd., dat militaire, economische en financiële

hulp omvat en bovendien voor een groot deel helemaal
geen hulp aan minder ontwikkelde landen maar export-

bevordering met een politiek doel is, kan niet gesteld worden

tegenover de cijfers die betrekking hebben op de Amen-
kaans-Europese bedragen uitgetrokken voor de eigenlijke

technische hulpverlening. Men zou om een vergelijking, te

kunnen maken met de Engels-Amerikaanse cijfers in elk

geval eerst de bedragen voor militaire en economische

hulp van deze landen (,,Development Loan Fund”,

,,Military Assistance”, ,,Defense Support” e.a.) bij de

bedragen besteed aan deigenljke technische hulp moeten

optellen. Men zou hiermede echter te ver buiten de grenzèn

van het gebied der technische hulpverlening
komen.

‘s-Gravenhage

Drs. A. A. J. wARMENH0vEN.

934

De economisch-structurele opbouw van de
Sowjet-Unie is begonnen met het leggen van een
grondstoffenbasis, en de vraag komt op: is dit
reeds volledig gelukt? Wat de energiegrondstoffen
betreft kan worden verwacht, dat nog wel een
dertigtal jaren nodig zal
zijn
alvorens
het peil be-
reikt is dat voor een moderne volkshuishouding
noodzakelijk is. Het laat zich aanzien dat, in ver-
gelijking met de Verenigde Staten, steenkool in
de Sowjet-Unie eenbelangri,jkere plaats zal be-
houden en aardgas een belangrijkere plaats zal
verkrijgen. Ook voor de metaalgrondstoffen moeb
rekening worden gehouden met een termijn van
dertig
jaar; een uitzondering vormen uiteraard de
drie ertsen, waarvan de Sowjet-Unie een export-surplus heeft. Wat de textielgrondstoffen betreft,
ligt de situatie zo, dat de Sowjet-Unie voor katoen
tot export wil overgaan en daartoe de produktie
zal trachten te verdubbelen. Voor
wol is het stre-
ven erop gericht in de
behoefte, die momenteel
nog gedeeltelijk uit import wordt gedekt, geheel uit de binnenlandse produktie te voorzien. Voor voedingsmiddelengrondstoffen is een voldoende
basis. gelegd.

grondstoffenbasis

van de Sowjet-Unié

in vergelijking tot
die.

van de

Verenigde Statén

In de Westeuropese landen en ookin de Verenigde Staten

heeft de opbouw van de economische structuur geleidelijk

plaats gehad, in dien zin, dat de grondstoffenvoorziening

(hetzij uit eigen bodem hetzij uit import) een harmonische

èntwikkeliig heeft vertoond met de groei van de verbruiks-

goederenindustrie en het verkeersapparaat. Dat tijdens deze

ontwikkeling telkens conjuncturele crises zijn opgetreden,

doet niets af aan het feit dat de structurele opbouw toch

harmonisch heeft plaats gehad: dus in een onderlinge

samenhang van de verschillende erbij betrokken onder-

delen. Zo echter niet in de Sowjet-Unie; daar heeft de op-

bouw plaats gehad vanuit het, volgens bepaalde vooruit

opgestelde plannen, leggen van een grondstoffenbasis. En

als van±elf rijst de vraag: kan in dit verband inmiddels

worden gesproken van ,,heeft plaats gehad”, of moet

,,gehad” wegvalle’n, doordat de So,wjet-Unie momenteel zich

nog midden in het vormen van zijn grondstoffenbasis

bevindt?

Teneinde dit vast te, stellen is uiteraard een vergelijkings-

maatstaf nodig, en dat voor deze vergelijking geen andere
dah de grondstoffenbasis van de Verenigde Staten in aan-

merking komt, zal wel door niemand in twijfel worden

getrokken. Deze vergelijking diingt zich namelijk niet
alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, op uit politieke

overwegingen, doch zij ligt ook uit economische over

wegingen direct voor de hand. Immers, vooreerst wijkt

de bevolking van de Verenigde Staten weinig af van die

van de Sowjet-Unie (170 tegen 200 miljoen), terwijl verder

de economische structuur van de Verenigde Staten in het

algémeen gesproken als harmonisch opgeboüwd kan wor-

den beschouwd; dit laatste betekent dat in de toekomst’

de groei van de grondstoffenwinning parallel kan lopen

met de bevolkingsaanwas. Bovendien kunnen de Verenigde

Staten evenals de Sowjet-Unie de belangrijkste grond-

‘stoffen uit eigen bodem winnen.

Alvorens tot behandeling van de voornaamste vier groe-

pen van grondstoffen (energie-, metaal-, textiel- en voe-

dingsmiddelengrondstoffen) over te. gaan nog enkele alge-

mene opmerkingen.

Vooreerst is voor de meeste grondstoffen de winning

4
als zodanig niet voldoende; doch moet verwerking tot een

haiffabrikaat plaats hebben; men denke slechts aan de

aârdolieraffinage, aan de winning van ruwe metalen uit

ertsen en van suiker uit suikerbieten. In het algemeen

kan wordenopgemerkt, dat in de Sowjet-Unie de opbouw

van de halifabrikatenindustrie niet ten ahter is gebleven

bij de grondstoffenwinning. Voor bepaalde produkten,

zoals staal, is eerder van het omgekeerde sprake; alle

krachten’ moeten worden ingespannen om de erstvoor-

ziening van de siderurgische industrie in voldoende mate

te verzekeren.

Verder mag niet over het hoofd worden gezièn, dat,

is op een bepaald ogenblik, naar de hoeveelheid gerekend,

een produktie bereikt, die onder de bestaande verhoiidin-

gen als structureel noodzakelijk moet worden gezien,

daarmede nog geenszins kan worden gesteld dat het we-

zenlijke doel nu ook is bereikt; immers de vraag blijft
open: hoeveel arbeidskracht en hoeveel invéstering is

nodig om een noodzakelijke grondstoffenbasis te leggen?

Zouden, bij
wijze
van spreken,’ hiervoor alle beschikbare

arbeidskrachten en alle beschikbare kapitaal vereist zijn,

dan zou in wezen nog niets zijn bereikt.

Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat ‘er een vijf-

tal grondstoffen is, waarvoor het• gestelde probleem

niet geldt en wel, doordat de Sowjet-Unie hiervan een
exportsurplus beschikbaar heeft, te weten: hout, man-

gaanerts, chroomerts, vlas en, ‘eerst kortgeleden, ook
tinerst; in het geheel van de grondstoffenvoorziening

spelen deze vijf echter slechts een ondergeschikte rol.

Dit wil echter niet zeggen dat de genoemde grondstoffen

in de Sowjet-Unie geen aandacht hebben. integendeel,

vooral voor dehoutwinning geldt’dat deze alleen met de

nodige inspanning op peil kan worden gehouden om te
kunnen voorzien in de toenemende binnenlandse vraag

naar brand- en timmerhout en om een redelijk export-
,

surplus besçhikbaar te houden. Herbebossing, opleiding

van vaklieden, vestiging van nederzettingen langs de rand

van de bossen, mechanisatie van de houtkap: hiermede

is het in elk geval gelukt een achterstand in de houtvoor-

zieningte voorkomen. De totale houtkap is gestegen. van
nagenoeg 250 mln. m
3
in 1940 tot 300 mln. m
3
in 1957;

het aandeel van het timmerhout is in die jaren toegènomen

van 50 pCt. tot 70 pCt.

De mangaanertswinning van de Sowjet-Unie is in de

laatste jaren vrijwel constant geweest op 44 mln, ton per

jaar; de mangaanertswinning in de Verenigde Staten

heeft zich na 1950 nog onafgebroken in stijgende lijn be-

wogen: van 95.000 ton in 1951 tot 310.000 ton in 1957,

doch is nog steeds slechts een fractie vân de Russische

winning.

935

pe chroomerstproduktie in de Sowjet-Unie is in de

laatste jaren constant gebleven op ongeveer 550.000 ton,

terwijl die in de Verenigde Staten voortdurend is,toege-
nômen tot bijna 200.000 ton in 1957.

De Russische tinertsproduktie, gemeten naar de metaal-

inhoud, is gestegenvan 11.000 ton in
1955
tot 15.000 ton

mi
1956 en tot 25.000 ton in 1957; van laatstgenoemde

hoeveelheid heeft de Sowjet-Unie een gedeelte (18,000 ton)

op de wereldmarkt geworpen, waardoor aldaar een prijs-

daling optrad. –

Uiteraard is de vraag gesteld, of de Sowjet-Unie inder-

daad een exportsurplus beschikbaar had dan wel uitslui-

tend marktverstorend wilde werken. Wellicht was, van

Russisch standpunt bezien, sprake van een ,,gunstige”

samenloop van omstandigheden. In elk geval is ook in

de Sowjet-Unie het streven erop gericht tin te vervangen

dor aluminium en kunststoffen.

Energiegrondstoffen.

Voor de Sowjet-Unie is d6 steenkool nog steeds de

vôornaamste brandstof, doch de plannen voor de komende

tweemaal zevenjarige periode (1958 tot 1965 en 1965 tol

1972) zijn erop gericht een radicale verandering in de

Russische brandstoffenbalans te brengen, zoals uit onder

staande tabel blijkt: – –

1

1955

1972
(in pCt.)
steenkolen …………………………….64,8

36,1
aardolie

…………………………..

.21,1

34,6
aardgas …………………………….

.2,3

23,6
hout

……………………………….6,8

2,4
turf …………………………………4,3

2,5
leisteen

……………………………0,7

0,8

Met de percentages over 197
.
2 is echter nog niet bereikt /
dat de brandstffenbâlans op ,,moderne” leest is geschoeid;

daarmede zullen in de Sowjet-Unië zeker na 1972 nog een

tiental jaren zijn gemoeid.

Verwacht kan worden dat de steen- en bruinkoolpro-

duktie in de Sowjet-Unie dit jaar voor het, eerst boven

die van de Verenigde Staten zal uitkomen; verledeh jaar

bedroeg de Russische produktie 463 mln, ton en de Ameri-

kaanse 467 mln, ton. Voor 1958 is voor de Sowjet-Unie
een raming gemaakt van 490 mln, ton.

Twee factoren mogen echter niet over het hoofd worden

gezien: vooreerst dat de Russische produktie voor onge-

veer één-derde uit bruinkool bestaat en reeds uit dien hoof-

de in kwaliteit beneden de Amerikaanse blijft; verder

dat als gevolg van de bovengeschetste samenstelling van

de brandstoffenbalans de Sowjet-Unie een grotere be-

hoefte aan steenkool heeft dan ,de. Verenigde Staten. In

dit licht bezien is het begrijpelijk dat de Sowjet-Unie er-

naar streeft zijn steenkoolproduktie op te voeren tot 700

mln, ton in 1972; vooral het Karaganda-bekken in liet

zuidwesten van Siberië zal tot ontwikkeling worden ge-

bracht. Met 700 mln, ton kan worden geacht dat de steen-

kolenproduktie van de Sowjet-Unie op een verantwoord

peil is gekomen; hiermede zullen dus nog ongeveer 15

jaar zijn gemoeid.

Anders liggen de verhoudingen voor aardolie. De

Amerikaânse winning ligt op een jaarniveau van 350 mln.

ton, terwijl de Russische in 1957 nog geen 100 mln, ton be-

droeg. De Russische produktie is voor 1972 vastgesteld op

375 mln, ton. Rekening houdend met een toeneming

van de Russische bevolking tot 250 mln., zal in 1972 sprake

zijn van een produktie per hoofd van 14 ton; om tot 2

ton (de huidige winning per hoofd van de bevolking in

de Verenigde Staten) te geraken, zal dus na 1972 nog

ongeveer 15 jaar nodig zijn.

Zoals het zich thans laat aanzien, zal het gebied tussen

de Wolga en de Oeral (het bekende Tweede Bakoe) het

936

grootste aandeel in deze uitbreiding moeten hebben.

Zoals reeds opgemerkt, kan worden verwacht dat in de

Sowjet-Unie de steenkool, zeker voorlopig, een grotere

rol zal blijven spelen dan in de Verenigde Staten, terwijl

bovehdien de aardgaswinning in de ‘Sowjet-Unie zeer

aanzienlijk zal worden uitgebreid: van 20 mrd. m
3
in 1957
tot 300 mrd. m
3
in 1972. De voornaamste aardgascentra

zijn momenteel Stavropol, Sjebelinsk, Stepnov en Berezovsk.

Ten slotte nog een enkele opmerking over de opwek-

king van elektrische energie; hiervoor geldt dat deze ook

in de Verenigde Staten nog in een expansie is, die uitgaat

boven de bevolkingstoeneming. Uiteraard is het onder

de huidige omstandighèden moeilijk vast te stellen waar

en wanneer het niveau zal worden bereikt, waarop van

een parallel-lopen van ,,vergroting elektrische energie-

produktie” en van ,;bevolkingsgroei” zal kunnen worden

gesproken. Momenteel blijft de elektriciteitsproduktie

in de Sowjet-Unie nog aanzienlijk ten achter bij die in de
Verenigde Staten: in 1957 210 tegen 631 mrd. kwu, doch

in de Sowjet-Unie is een dusdanig aantal centrales

(thermische en hydro) in aanbouw dan wel bestaan plan-

nen daartoe, dat verwacht wordt in 1972 een produktie

van 850 mrd. kwu te bereiken.

Metaaigrondstoffen.

Onder de metaalgrondstoffen moet uiteraard eerst aan-

dacht worden geschonken aan het ijzererts, en – annex

daarmede aan het ruwstaal.

In 1957 bedroeg de Russische iuwstaalproduktie onge-
veer de helft van de Amerikaanse: 51 tegen 102 mln, ton.

De Verenigde Staten hebben dus momenteel ongeveer

een staalproduktie van circa 0,6 ton per hoofd van de be-

vlking, zodat – om op het Amerikaanse peil te komen –
de Russische produktie in 1972 circa 150 mln, ton zou

moeten bedragen. Het plancijfer is echter 110 mln, ton,

hetgeen dus wil zeggen, dat in de Sowjet-Unie ook na

1972 nog ëen ,,extra-uitbreiding” van de ruwstaalproduk-

tie zal moeten plaats hebben. Uiteraard zal de mogelijk-
heid daartoe in hoofdzaak afhangen van de omvang van

de ijzerertswinning. Voor 110 mln, ton staal zal 275 mln.

ton ijzererts nodig zijn, terwijl de ‘winning in 1957 nog

slechts 84 mln. ton bedroeg. In enkele Russische ijzererts-

lagen valt reeds het verschijnsel van uitputting teconsta-

teren en de noodzaak doet zich dan ook voor naar nieuwe

gebieden te zoeken; deze zijn inmiddels reeds gevonden

bij Koestanaï in Kazachstan en bij Berezovsk en Aldansk

in Oost-Siberië. Zo wordt verwacht dat Kazachstan circa

50 mln, ton per jaar zal gaan leveren.

Ter voorziening van de koperbehoefte is de Sowjet-Unie

tot nu toe steeds gedwongen geweest eeh gedeelte te im-

porteren; in 1957 bedroeg de eigen produktie ongeveer

400.000 ton en de invoer 150.000 ton. Het plan is de pro-

duktie tot ongeveer 650.000 ton op te voeren, waartoe

– enerzijds de vier vindplaatsen (Oeral, Kaza’chstan, Oezbe-

histan en de Armenische hoogvlakten in Transkaukasië)

systematisch worden onderzocht en anderzijds gestreefd

wordt naar modernisering van de raffinaebedrijven.

In de Verenigde Staten bedraagt de koperproduktie

ongeveer 1.100.000 ton per jaar, zodat de Sowjet-Unie

zelfs met de geplande 650.000 ton nog een aanzienlijke

achterstand heeft.

Wat aluminium betreft valt op te merken dat de

bauxietwinning in de Sowjet-Unie in 1957 weinig bij die

in de Verenigde Staten ten achter is gebleven (1,1 tegen

1,4 mln, ton), doch dat de Russische aluminiumproduktie

slechts één-derde van de Amerikaanse bedroeg: 500.000

tegen 1.500.000 ton; het plan van de Sowjet-Unie is de

aluminiumproduktie tot 1 mln, ton uit te breiden.

Ook voor lood, zink en tungsten (een ertsconcentraat

van 60 pCt. wolframtrioxyde)is de basis van de Sowjet-

Unie nog relatief smal; voor elk van deze drie geldt bo-

vendien nog dat zij ook in de Verenigde Staten in een

expansie zijn begrepen: voor ruwlood van 375.000 ton

in 1951 tot 485.000 ton in 1957; voor ruwzink van 800.000

tot 900.000 ton; voor tungsten van 4.500 tot 13.500 ton.
De Russische produktie bedroeg in 1957: 275.000 ton

lood, 225.000 ton zink en 8.500 ton tungsten; de plannen

zijn gericht op een loodproduktie van 400.000 ton, een

zinkproduktie ook van 400.000 ton en een tungstenfa-

bricage van 13.000 ton.

Textielgrondstoffen.

Voor katoen kan niet zonder meer worden volstaan met

een vergelijking van de Russische en de Amerikaanse

produktie, aangezien de Amerikaanse produktie voor een
belangrijk gedeelte wordt geëxporteerd.

In 1957 bedroeg de Amerikaanse produktie van ont-
pitte katoen 11 mln, balen (2,4 mln, ton) en het is deze

hoeveelheid, die de Sowjet-Urrie in 1972 wil bereiken; /

het in de Sowjet-Unie tot nu toe verkregen record is onge-

veer 6 mln, balen (1,3 mln, ton) geweest. Met laatstge-

noemde hoeveelheid heeft de Sowjet-Unie per hoofd van

de bevolking praktisch evenveel katoen ter beschikking

als de Verenigde Staten; de Amerikaanse katoenexport

is op 1 mln, ton te stellen, zodat voor binnenlands gebruik

1,4 mln, ton beschikbaar is. De uitbreiding van de

katoenteelt in de Sowjet-Unie is in eerste instantie niet

gericht op verhoging •van de binnenlandse voorziening,

doch op levering aan de andere Oosteuropese landen.

Een verdubbeling van de

Russische katoenproduktie,

die vrijwel volledig in de

Centraal-Aziatische republiek

is geconcentreerd, zal echter

niet zonder meer kunnen

plaats hebben; daarvoor zul-

len nieuwe gronden voor deze

teelt geschikt moeten woiden

gemaakt en zal de oogst ver-

der moeten worden gemecha-

– N.

niseerd.

Juist omgekeerd dan voor

DE NE
katoen liggen de verhoudingen

voor wol èn wel doordat èn de

Verenigde Staten èn de Sowjet-

Unie een wolimportbehoefte

hebben. Voor de Verenigde

f5.000
Staten liggen momenteel de

verhoudingen als volgt: pro-

duktie 150.000 ton en import

120.000 ton• voor de Sowjet-
Oridergetekend
Unie is de produktie op
gifte . uitsluite
250.000 ton en de import op

30.000 ton te stellen.

Het verbruik in de Verenig-

tot vrijd
de Staterf en de Sowjet-Unie

is dus vrijwel gelijk; de Sowjet-

op de voorwaa
plaren van het

Unie streeft naar een hin-

nenlande produktie van

400.000 ton. In de Verenigde

‘s-GRAVENHA

Staten beweegt het verbruik

van wol zich in dalende lijn,

in hoofdzaak als gevolg van

de toepassing van synthe-

tische garens.

Voedingsmiddelengrondstoffen.

Onder de voedingsmiddelen is,behalve de granen (tarve,

rogge, mais en haver), ook nog suiker van belang.

De totale graanproduktie voor de Sowjet-Unie is. voor

1957 op circa 130 mln, ton te stellen, waarvaii 50 mln.

ton tarwe, 30 mln, ton haver, 25 mln, ton rogge en 25 mln.

ton mais. –

Het ligt in de bedoeling de graanproduktie uit te brei-

den tot 180 mln, ton, waarbij de toeneming vrijwel uit-

sluitend op rekening van tarwe en mais zal komen.

In totaal genomen kan een produktie van 180 mln.

als een redelijke basis voor de graanvoorziening in de

Sowjet-.Unie worden beschouwd.

De totale Amerikaanse graanproduktie, circa 150 mln.

ton in 1957, overtreft de Russische slechts weinig, doch

de samenstelling ligt geheel anders: mais 85 mln, ton,

haver 35 mln. ton, tarwe 25 mln, ton en rogge 1 mln, ton;

een belangrijke factor voor liet onderscheid tussen de Ver-

enigde Staten en de Sowjet-Unie, wat betreft de graan-

produktie, is uiteraard dat de buitenlandse handel in gra-

nen in de Verenigde Staten van veel grotere betekenis

is dan in de Sowjet-Unie.

Ook voor suiker geldt, dat de Russische produktie op

een niveau is gekomen, dat als voldoende kan worden

aangeduid. De suikerproduktie is gestegen van 24 mln.

‘ton in 1950 tot 44 mln, ton in 1957, terwijl gestreefd wordt

naar een verdere uitbreiding tot 64 mln, ton. In de Ver-

enigde Staten beweegt de suikerproduktie zich ‘op een

niveau van circa 24 mln, ton per jaar, terwijl bovendieh

nog 3
1
/
2
mln, ton wordt geïmporteerd.

Voorburg.

Drs. L. J. LAGENDIJK.
(Advertentie)

ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ

DERLANDEN VAN 1845

gevsstigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE van

.000.-
nominaal nieuwe aandelen

op naam, â pan, waarop

80
0
/0
te storten.

e bericht dat de inschrijving op bovengenoemde uit-
nd voor aandeelhouders – zal openstaan ten kantore
van de

AS.ASSOCIATIE N .V. te Amsterdam

ag 12 december 1958, des namiddags 4 uur

rden van het prospectus d.d.
21
november 1958. Exem-
prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn aldaar en bij
ondergetekende verkrijgbaar.

tGE,
21
november 1958

N.V. ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ
DE NEDERLANDEN VAN 1845,

937

Voor vacerende functies

1

en beschikbare krachten

op hoog niveau, zijn de

advertentiekolommen van

Economisch-Statistische

Berichten” het
aangewezen

medium:

le)
Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van staîper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegénen, die de

zakelijk belangrijke bislissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

Bij onze bankinstelling hebben wij een plaatsingsmogelijkheid

opde
ECONOMISCHE AFDELING

Wij ioeken hiervoor een jongeman tot ca. 30 jaar, met een
op
5-j.-H.B.S.-
opleiding gebaseerde brede algemene ontwikkeling. Daarnaast is een
economische opleiding op academisch niveau gewenst, hoewel niet
noodzakelijk.

Zijn werkzaamheden zullen
op
den

duur voornamelijk bestaan uit het

g
even van
schriftelijke voorlichting-

Het vermogen een bepaalde materie helder en beknopt samen te vatten
is dan ook onontbeerlijk.

Sollicitatiebrieven kunnen gericht worden aan de afdeling Personeelszaken
van de NEDERLANDSCHE MIDDENSTANDSBANK NV., Heren-gracht 580 te Amsterdm.

t

$
N.V.

MACHINEFABRIEK HENSEN

gevestigd te Rotterdam

,

Uitgifte van

f
800. 000,- AANDELEN AAN

TOONDER

$

ten volle delende in de resultaten van het boek-
jaar 1959 en volgende boekjaren, uitsluitend voor

in stukken van
f
1000,- –

houders of kopers van claims.

De ondergetekende bericht dat de inschrijving op
$ de hierboven vermelde uitgifte

tot de koers van 100 pCt.

zal zijn opengesteld bij haai kantoren te

ROTTERDAM, AMSTERDAM en
‘s-GRAVENHAGE op

WOENSDAG 3 DECEMBER 1958

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,

$

op de voorwaarden van het prospectus.

Ten aanzien van de moe1ijkheid het bedrag der
inschrijving af te ronden door inlevering van divi-
$ dendbewijzen no. 30, elk rechtgevende op nom.

f
100,- kapitaal, wordt verwezen naar de desbetr.
mededelingen in het prospectus.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in
beperkt aantal, jaarverslagen over 1957 en statuten
der vennootschap, zijn bij de kantoren van inschrij-

I

ving verkrijgbaar.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

Het Landbouw Economisch Instituut

vraagt voor de afdeling Streekonderzoek

I EEN SOCIAAL-ECONOOM

die belast zal worden met streekonderzoekingen op agra-
risch terrein in de provincie Zuid-Holland. Datum indienst-
treding:
1
januari
1959,
standplaats: Den Haag.

2. EEN SOCIAAL.ECONOOM
die belast zal worden met streekonderzoekingen op agra-
risch terrein in de provincie Groningen. Datum indienst-
– treding:
1
februari
1959,
standplaats

: Groningen. Gezocht worden actieve krachten, die na te zijn ingewerkt,
in staat zijn zelfstandig contact te onderhouden met pro-
vinciale instanties. –
Voor beide functies genieten landbouwkundige ingenieurs, economisten of sociografen met (ruime)’ ervaring de voor-
keur.
Brieven met volledige inlichtingen met vermelding van de
functie waarnaar wordt gesolliciteerd, naar Conradkade
175,
Den Haag. –

Gerenommeerde onderneming vraagt voor haar afdeling

marktonderzoek –

LEIDINGGEVENDE KRACHT

Vereist wordt:
in de praktijk verkregen deskundig-

•heid op het gebied van markt- en motievenonder-

zoek; bekwaamheid in het organiseren van en-

quêtes en het leiden vaiipaheldiscussies; bedreven:

heid in het – tezamen met gespecialiseerde bu-

reaus – voorbereiden en interpreteren van markt-

onderzoekingen.

Tot aanbeveling strekt:
stylistisch vermogen, goe- –

de beheersing van statistische methoden en ken-

nis van het reclamewezen. –

Geboden wordt:
een interessante en afwisselende
werkkring met goede vooruitzichten.

Brieven met uitvoerige inlichtingen worden- ingewacht
onder no. E.-S.B. 39-1, Postbus 42, Schiedam. Geheim-
houding verzekerd.

(Zie voor vacatures ook blz. ‘910)

S

t
S.

938

(LI P5)

Stalen meubélen

z.a.
ladekasten,
bureaus,

tafels,
wandkasten
en boeken-

rekken.

Dor

*

ONDERNEMINGEN,

die het beste leidende

personeel zoeken,

speciaal met economische

scholing, roepen sollicitanten

op door middel von een

annonce in de rubriek

,,VACATURES’

Het aantal reocties, dat

deze annonces tot gevolg

hebben, is doorgaans

uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna

geen, grote instelling is,

die dit blad niet regel-

matig ontvangt en

waar het niet circuleert.

*

HEINEKEN’S BIERBROUWERIJ MAATSCHAPPIJ N.V.

gevestigd te Amsterdam

UITGIFT.E VAN

5000 aandelen aan toonder,

(desgewenst op naam)

elk groot
f
1000,- nominaal

ten volle delende in de résultaten van het boekjaar 1958/1959

envan volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-

genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders, openstellen op

donderdag 4 december 1958

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenliage,

voor zover aldaar gevestigd,

tot een koers van 100 pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 25 november 1958.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren van

inschrijving verkrijgbaar.

Il
e
d
er
l
an
d
sc
h
e
Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.

Rotterdamsche Bank N.V.

R.. Mees
&
Zoonen

Pierson, Heidring
&
Pierson

De Twentsche Bank N.V.

Amsterdam,
Rotterdam, 25 november 1958.

939

hôöqsté
Iichtniveau:

It

I

/

ien

d —


— — —

Philips. ,,TL” fluoreente1ampen

Méér en beter licht door Philips ,,TL”

ntmoeten 2 uitersten elkaar. Nuchtere cijfers
dank zij:

ebben aangetQond dat bij ,,TL” maximale

. hoge, constante lichtstroom,

ichtstrôom (onlangs nog sterk verhoogd!)

(onlangs nog sterk verhoogd),

• laag in prijs
;arnengaat met minimale koten.


zeer lange levensduur,
Daar9rn zijn Philips ,,TL lampen de.

• vlotte ontsteking,

Deste garantie voor een ecoiomischç installatie.
• de juiste lichtkleur voor elk doel.

IHILIPS

.

voor permaneflt h6ôg rendement

940
.

-.

.

Auteur