Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2148

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 3 1958

f

E
~ono
m

tseh
=Statt*s

Beh*chten

t
sche
*

Aankopen van Uuurzame vertruiks-
goederen in Amerika

fl.

17 1K
IJI.). 1

IVI.
VUhI, iVwWflhILL.j4i11.

Economische ontwikkeling

en•

consumptieve bestedingen

*.

Drs. W. H. Kemmers

De appeloogst 1958

*’

Mr. B. Moret

Financiering van de middengrote

onderneming

*
1

Drs. H. Linnemcznn

t
Jordanië

/

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUU’T

43e JAARGANG

No. 2148

WOENSDAG 3 SEPTEMBER 1958
-t

Anderhalve Eeuw

Levensverzekering
Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam – Vlaardingen

Albiasserdam

HOOFDKANTOOR

Heerengrocht 475, Tel. 49100

AMSTERDAM.C.

HEAD OFFICE FOR CANADA

.1

330 Bay Street

TORONTO 1

Beheer
\
en administratie

van vermogens

Executele en bewind-

voering

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars’

H.BRONSJr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80*

MAURITSWEG 23
ROTFERDAM
Opleiding tot Belastingconsulent
De Nederlandse Federatie van Belastingconsulenten (Bond en Instituut) organiseert mondelinge cursussen in
AMSTERDAM, ROTTERDAM, DEN HAAG, UTRECHT,
DEVENTER, ARNHEM en GRONINGEN 0.1v. inspecteurs
van ‘s Rijks belastingeii.
Middelbare Schoolopleiding of gelijkwaardige ontwik-
keling vereist.
EXAMENS ONDER RIJKSTOEZICHT
Prospectus en aanmelding
BACHMANSTRAAT 39, DEN HAAG, TELEFOON 116914

Refereer aan annorices in ,,E.-S.B.”

E C 0 N 0 MI S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mcci en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck. Zwijnaardse Steen-
weg
357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hooch’weg 118, Rotterdam 6.

Abonnenientsprijs:
franco
per pos:, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te -richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contracitarieven op aan-.
– vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
674

Aankopen van duurzame verbruiksgoederen

in Amerika

Traditiegetrouw publiceert het ,,Federal Reserve Bulle-

tin” ook in de thans lopende jaargang enkele artikelen;

waarin de resultaten van een aan het begin van het jaar

onder consumenten gehouden enquête zijn verwerkt. Aan

de eerste beschouwing, die de verwachtingen der consu-

menten ten aanzien van het conjunctuurbeloop tot onder-

werp had, schonken wij reeds aandacht
1).
In een tweede

artikel, dat is opgenomen in het ,,Bulletin” van juli ji.,

wordt een analyse gegeven

van belangrijke uitgaven –

,,belangrijk” zijn netto-uit-

gaven van $ 100 of meer-

der consumenten voor duur-

zame verbruiksgoederen.

Hieruit blijkt, dat meer dan

26 mln., of 46 pCt. van alle,

verbruikseenheden – waar-
onder te verstaan ,,all rela-

ted persons living together

who Pool their incomes” –

in 1957 duurzame verbruiks-

goederen hebben gekocht.

Ongeveer de helft der kopers

kocht een auto en soms 66k

huishoudelijke apparaten;

de overigen kochten uit-

sluitend duurzame goederen voor huishoudelijk gebruik.

Zoals bovenstaande tabel doet zien, werd er frequenter
gekocht, naarmate de inkomens der gezinshoofden hoger

waren. Opvallend is wel, dat ongeveer de helft der kopers

in elke inkomensgroep een auto kocht, zij het dat de

tweede- of hoeveelste-hands wagen in de lagere inkomens-

regionen duidelijk de boventoon voerde. Jongelieden

kochten, naar uit de indeling volgens leeftijd
blijkt,
veel-

vuldiger duurzame verbruiksgoederen dan ouderen. De

aankopen der jongste verbruikseenheden hadden in

hoofdzaak betrekking op auto’s en wel voornamelijk

gebruikte.

Er wordt wel gesteld, dat iemand wiens inkomen stijgt

niet direct meer gaat eten of in een duurder huis trekt, maar

een deel van het extra-inkomen in liquide vorm aanhoudt

) Zie ,,E.-S.B.” van 23 april ji.

of voor aankoop van duurzame verbruiksgoederen besteedt.

Anderzijds kan worden aangenomen, dat een verbruiker

wiens inkomen achteruit gaat, zal trachten zo goed en zo.
lang mogelijk de levensstandaard, waaraan hij gewend is

.geraakt, te behouden. Dit streven kan een daling der

besparingen en der sitgaven voor duurzame verbruiks-

goederen noodzakelijk maken.Tot op zekere hoogte worden

deze opvattingen door de resultaten der enquête gesteund.

Van degenen, wier inkomen

ten opzichte van 1956 met

5
pCt. of meer steeg, kocht

54 pCt. een of ander duur

zaam verbruiksgoed, tegen

resp. 38 en 43 pCt. der-

genen wier inkomen gelijk

bleef dan wel daalde. Op-

merkelijk is, dat het percen-

tage voor degenen met een

dalend inkomen hoger lag

dan voör de groep met een

onveranderd inkomen en in

de laagste inkomensgroep

zelfs hoger – nl. resp. 29

tegen 25 – dan dat vôor

degenen wier inkomen was

gestegen.

De verbruikseenheden uit de laagste inkomensgroep

deden niet alleen minder aankopen, maar gaven voor hun

aankopen gemiddeld ook veel minder uit dan de meest

welvarenden. Hun uitgaven vergden echter, naar de tabel

doet zien, een aanmerkelijk grotèr deel van hun inkomen.

Ongeveer 60 pCt. van degenen die een auto en ca. 50 pCt.

dergenen, die duurzame verbruiksgoederen van huishoude-

lijke aard kochten, leende geld, om de aankoop te finan-

cieren. Het feit, dat deze percentages in 1948 resp. 39 en 48

bedroegen, illustreert. wel duidelijk de grote vlucht, die

het af betalingskrediet, met name op het gebied der auto-

aankopen, heeft genomen. In alle inkomensgroepen speelde

het krediet een rol van betekenis, zij het dat de verbruiks-

eenheden in de hoogste en laagste inkomensgroepen er

bij hun auto-aankopen het minst – ni. resp.
55
en 49 pCt.

– en die uit de op één na hoogste het meest —70 pCt! –

gebruik van maakten.

Aankopen van duurzame verbruiksgoederen in 1957

Aantal kapers in PCI
van het aantal verbruiks-
Gemiddelde uit-
Idem, in pCt.
eenheden
gaven in dollars
van het inkomen

1
kopersvan auto’s
1
per ver-
per ver-
totaal
per
I
buik-
per bruiks-
nieuw

gebruikt
koper
eenheid
koper
eenheid
verbr. eenh.
46
i
15
870
400
14
naar inkomens-
groepen:
laagste 20pCt.
22
2
10
520
120
47
II
tweede 20pCt.
40
2
16
550
220
20
8
derde

20pCt.
47

S
18
770
360
18
8
vierde

20pCt.
60
10
18
900
530
15
9
hoogste20 pCt.
63
20
12
1.260
790
11
7
naar leeftijds-
groepen:
49
4
31
810
400
20
12
58
9
19
880 510
14 9
53
11
16
940
500
14
8

18-24

………..

25-34

………..

47
10
II
900 430
12 7

35-44

……….

45-54

………
37
S
10
700 260
12

5
55-64

……….
65enouder

..
20
3
4
820
170
16
6

Blz.

Aankopen van duurzame verbruiksgoederen in

Amerika …………………………….
675

Economische ontwikkeling en consumptieve be-

stedingen, door Drs. P. M. van Nieuwenhuyzen
676

De appeloogst 1958, door Drs. W. H. Kemmers ..
679

Financiering vn de middengrote onderneming,

door Mr. B. Moret …………………….
681

Jordanië, door Drs. H. Linnemann ………….
682

Blz.

Ingezonden stuk:

Veertien karaats, door Drs. H. J. Noortman …
683

B o e k b e s p r e k i n g :

Stichting voor Economisch Onderzoek der

Universiteit van Amsterdam: Algemene aspec-

ten van de grossiersfunctie in Nederland,

bespr. door Dr. J. Alers ……………….
685

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr M. P. Gans …
686

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. GIas-z; L.
M.
Koyck H. W. Lambers J. Tinbergen; 3. R. Zuidejna.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit, Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Ticheteni R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

675

In dit
artikel schetst schrijver, tegen de achter

grond van dc algemene economische ontwikkeling

sedert 1954, het verloop van de consumptieve
be-

stedingen voor eën viertal categorieën, waarvoor

het C.B.S.
indexcijfers berekent. Vervolgens ikeft

schrijver een gedetailleerd overzicht van de ver-

anderingen in de geldomzetten voor een aantal

branches in detailhandel en ambacht. Tot- slot

wijdt schrijver een enkel .woord aan de invloed

van veranderingen in de geldomzetten op de
in-

konienspositie bij de middenstand. Met betrekking

tot dit laatste punt stelt de auteur, dat – otidanks

het feit dat de teruggang, welke in de omzet van

een aantal branches is opgetreden, gemiddeld nog

van beperkte omvang is – een aantal zelfstandige

ondernemingen duidelijk de gevolgen van de re-

cessie ondervindt
en in
sommige gevallen
zelfs in

moeilijkheden kan verkeren.

Economische

ontwikkeling

en

consumptieve

bestedingen

Inleiding.

Een beschouwing over het verloop van de geldomzetten

in detailhandel en ambacht in de laatste jaren is vooral

.interessânt, indien deze plaatsvindt tegen de achtergrond
van het algemene economische gebeuren. Wat betreft dit

laatste wordt volstaan met een kort historisch overzicht

van de in dit verband meest belangrijke gebeurtenissen

sinds 1954. Alvorens het verloop van de geldornzetten

in een aantal branches in detailhandel en ambacht te schet-

sen zal aandacht worden besteed aan de consumptieve

bestedingen in een viertal categorieën, waarvoor het C.B.S.

indexcijfers berekent. Dit geschiedt om tweeërlei redenen.

In de eerste plaats omdat de indices betreffende de con-

siiniptieve bestedingen een belangrijk conjunctureel gegeven

zijn. In de tweede plaats.omdat voor elk dezer categorieën

de indices zowel voor de bestedingen in geld als in hoeveel-

heden bekend zijn. Voor het omzetverloop in de afzonder-

‘lijke branches kunnen nl. slechts de indices betreffende de

geldomzetten worden gegeven. Tot’ slot zal nog een enkel
‘woord worden gewijd aan de betekenis van veranderingen

in de geldomzetten voor het inkomen.

De economische ontwikkeling sedert 1954.

• Het jaar 1954 begon met een algemene loonsverhoging

en belastingverlagingen. De economische ontwikkeling

ging in straf tempo in opwaartse richting, zozeer zelfs,

dat op 20 september een tweede algemene loonronde

-volgde. Enige spanning tussen de lonen en prijzen kon

daardoor echter niet uitblijven, hetgeen o.a. tot uitdrukking

kwam in het feit dat reeds in oktober een prijsstop afge-

kondigd werd voor de witwasserijen. in 1955 zette de

economische expansie zich vrijwel ongestoord voort. In

rnaart werd de prijzenbeschikking handelsmarges uitge-

vaardigd, o.a. met het doel de verlaging van de omzet-

belasting in september van dat jaar in prijsverlagingen te

doen resulteren. Tegen het eind van dat jaar werden reeds
de eerste tekenen van een zekere overspanning merkbaar.

Dit blijkt o.a. hieruit, dat op 21 oktober de Minister van

Financiën een vervroegde inning van de vennootschaps-
belasting aankondigde ,,teneinde de binnenlandse beste-

dingen te beperken”. –

Een volgende maatregel ter afremming van de beste-

dingen was de discontoverhoging in februari 1956. Daar-

tegënover
°
werd op 19 maart een loonsverhoging van 3 â 6

pCt. toegestaan alsmede een uitkering ineens van 3 pCt.

over 1955. De eerste maatregel in de consumptieve sfeer

om de bestedingen af te remmen was de afbetalingsbeschik-

king die op 18 juni 1956 in werking trad. Inmiddels was

reeds enige maanden een kentering in de economische

ontwikkeling waarneembaar. Met name was dit te merken
aan onze internationale positie; het ïnvoeroverschot werd,

vooral door de stijging van de invoer, iedere maand groter,

de goud- en deviezenvoorraad daalde in snel tempo. In

september vroeg de Regering dan ook aan de S.-E.R. om

advies over de noodzaak en de
mogelijkheid
de beste-

dingen te beperken. Terwijl de S.-E.R. bezig was dit advies

op •te stellen, brak de Suez-crisis uit; De Nederlandsche

Bank verhoogde het disconto weer met pCt.; een wets-

voorstel terzake van de beperking van de investeringsaftrek

werd aangekondigd; de opstand in Hongarije brak uit.

Per 1 januari 1957 trad de Algemene Ouderdomswet in
werking. Op 17 februari 1957 werd door de Regering een

bestedingsbeperkingsprogramma ingediend. Tegelijkertijd

begonnen zich de prijsverhogingen ten gevolge van de

Suez-crisis sterker te doen gevoelen. De gevolgen hiervan

voor dé handelsbalans bleven niet uit; de invoerover-

schotten bereikten recordhoogten. Ook in bet binnenland

werden nû ongunstige s’mptomen waarneembaar: de

werkloosheid steeg, dè produktie daalde. Eerst in september

begonnen de genomen maatregelen zichtbaar effect te

sorteren. Met name was dit het geval wat betreft de positie

t.o.v. het buitenland. Het invoeroverschot nam af, de

deviezenvoorraad steeg weer, doch de werkloosheid nam

nog verder toe. Een van de grootste problémen van eind

1957 was wel,de dekking van het begrotingstekort
1958.

Begin 1958 heeft de eind 1957, in enkele opzichten, aan-
gevangen verbetering zich verder doorgezet, waarbij aan

de toeneming van de werkloosheid – ook afgezien van

het seizoen – een halt kon worden toegeroepen en zelfs

weer een geringe daling valt te constateren.

Samenvattend kan de algemene economische ontwikke-

ling als volgt worden gekenschetst: een snel toenemende

welvaart in 1954,
1955
en begin 1956. In de loop van 19
5
6
verschenen de eerste symptomen van een recessie die i
n

676

/

/_•___

-‘-

‘.’-,-

‘•

“”:’-‘

1

1957, mede door de bestedirigsbeperkende raatregelen

en de internationale toestand, tot een lager welvaarts-

niveau leidde. Gedurende de laatste maanden beginnen

zich tekenen van herstel te tonen, m.n. wat betreft de

internationale positie van ons land. /

De consumptieve bestedingen.

In
het voorgaande is globaal de loop der gebeurtenissen

in de laatste jaren geschetst. Thans zal de daarmede ver-

bonden ontwikkeling van de consumptieve bestedingen
worden nagegaan. Een overzicht van de ontwikkelings-

tendens van de consumptieve bestedingen geeft grafiek 1.

GRAFIEK 1.

Consumptieve bestedingen (hoeveelheden) 1957 = 100

iidiccs a

IIC
tota al
tol

9′

e d t ng
5

ge
‘le
m i dd
0
t
6
n
10(

g
6 S
06

111
rn
t d
d 6
t e
rI
10(

it

cc
Itt
, r
0
a in e
100

156
in p1
le-
deren

90

Eff

10

116

r

overige
g o e d e r e n
lOO
_____________

en d i e n s t e n

90
80

J _________

1054

1955

1956

1957

1958

• voor seizoe9, aantal verkoopdagene.d. gecorrigeerde maand-
indexeijfers, gebaseerd op de consamplie-index van het C. B.S

De ontwikkeling van de
totale
consuniptie naar
hoe vee/-

heden
heeft blijkens deze grafiek, ondanks de onrustige

periode die thans
achter
ons ligt, een vrij regelmatig verloop

te zien gegeven. In dit verband kan erop worden gewezen,

dat de loonsom – het grootste deel der inlomens – over

het geheel genomen weliswaar vrij snel is toegenomen, doch

van jaar op jaar toch geen onregelmatig verloop heeft te

zien gegeven
1).
Ook de prijzen hebben een stijging ver-

toond, voornamelijk in de perioden waarin de loonsver-

hogingen voorkwamen. Zo gezien is een vrij vlak verloop

van de geconsumeerde hoeveelheden aannemelijk.

Een meet

gedifferentieerd’ beeld geven echter de diverse

sectoren te zien. Het verloop van de consumptie van

voedingsmiddelen
wordt in de eerste en belangrijkste plaats

bepaald door de directe eerste levensbehoeften en de

toeneming vad de bevolking. Op grond hiervan is een

regelmatig stijgende lijn normaal te noemen. De grafiek

geeft ech’ter aan dat sinds medio 1956 een vrijwel constant

niveau is gehandhaafd.

1)
De stijgingspercentages van de loonsomindex van jaar
op jaar schommelen in de beschouwde periode tussen dc
11
en 15 pOt. Slechts in 1958 is de
1
loonsomindex op een nagenoeg gelijk niveau gebleven.

.1

De
genotmiddelen
geven een sterker fluctuered beeld te

zien; de hiervan onigezette hoeveelheden nameri in de

eèrste jaren sterker toe; sedert medio 1957 valt een geringe

daling waar te nemen. .

Een afwijkend bèeld geven de
duurzame consu/np-;
tiegoederen
te zien: een regelmatige stijging in 1954 en -.

1955,
echter in
1955
feitelijk onderbroken (stippellijn) ten

gevolge van kopersstakingen in de textïelsector en radio-

branche (verlaging omzetbelasting resp. margeverlaging),

die weer geheel werd ingehaald in de maanden daarna.

Zeer duidelijk is in 1956 rond mei de betekenis te zien van

-.

de loonsverhogingen. De consumptie van dûurzaine

goederen werd plotseling op een hoger niveau gebracht. Te-

vens vertoonde de lijn een andere tendens. Enerzijds

zal dit een gevolg zijn van de zich wijzigende economische

omstandigheden en de invôering van de afbetalingsbeschik-

king, anderzijds een gevolg van het feit, dat de 3’pCt. uit-

kering ineens over 1955 in vele gevallen snel, in andere

min of meer vertraagd, werd uitgekeerd, waardoor het

totaal der uitkeringen het begin van de lijn sterk omhoog t

brengt. Na aanvankelijk nagenoeg horizontaal te blijven, –

is zij vrij spoedig in een daling overgegaan, waarin tdt op

dit moment nog geen wijziging is te zien.

De post
overige goederen en diensten
ten slotte is bijzonder

gedifferentieerd van samenstelling, zodat het moeilijk is

daaraan algemene beschouwingen te verbinden. Wel dient

te worden opgemerkt dat hierin Vrij veel vaste uitgaven

voorkomen, zoals huren, verzekeringen e.d. Dit is dan

ook wellicht de reden, dat het verloop van deze reeks

zekere overeenkomst vertoont met die van voedings-

middelen.

De vorenstaande grafiek kan
,
ons nog meer leren, indien

het prijsverloop daarbij wordt betrokken. Een overzicht

van de mutatïes,van de prijzen en de hoeveelheden van jaar.

op jaar is weergegeven in tabel
I.

TABEL 1.

/
Veranderingen in prijzen en bestede hoe vee/heden
in procenten

sector,

1

J—

1954
t.o.v.
1953

1955
t.o.v.
1954

1956
t.o.v.
1955

1957
1.0v.
1956

1
eerste4mnd.
1958 t.o.v.
irind.

1957
totale consumptie
+4
+1 +1
+7
+6
prijs

…………….
..
+
6
+
8
+
8

2

voedingsmiddelen
+
3
+

1
+
6
+
5
+5
+
6
+
6
+
5

2
+

1
hoeveelheid

……….
genotmiddelen
prijs

…………….
+2
0
0
+7
+6
+
2
+
7
+
8
+

1

2

hoeveelheid

……….

duurzame consumptie-

prijs

……………..

goederen prijs

…………….

.

+2
0
—3
+3
0

hoeveelheid

……….

+ 10
+ II
+
16

4

5
ovrige goederen en dienste,,

.
hoeveelheid

……….

+6
+3
+3
+7
+9
prijs

……………..
hoeveelheid

……….
+
5
+ 6
+
5

2
+

1
Bron:
C.B.S.

.

Uit deze tabi blijkt, dat de
totale
consumptie naar

hoeveelheid
in de jaren 1954 t/rn 1956′ is gestegen ondanks

de prijsstijgingen, die evenwel voor de totale consumptie

van beperkte omvang waren. De geringe daling van de

hoeveelheid in 1957 en 1958 kan worden verklaard’uit de

stijging van de prijzen. De inkomens als totaal zijn immers

in die periode vrijwel onveranderd gebleven. Wel is het

mogelijk dat de prijselasticiteit groter is dan uit deze

cijfers zou kunnen blijken, omdat ook de herverdeling

der inkomens door de uitvoering van de A.O.W. consump-
tieverhogend heeft gewerkt. Deze gelden zijn immers voor

het merendeel gegaan naar inkomens niet een relatief

hoge consumptiequote.


677

I

Bij de verschillende sectoren valt een dergelijke vergelij-
king van prijzen en hoeveelheden verschillend uit. Immers,

hier gaat naast de prijsontwikkeling van de betreffende

sector ook de prijsontwikkeling van de andere sectoren een

rol spelen. In dit licht moet o.a. de sterke reactie bij genot-

middelen, en duurzame consumptiegoederen van 1957 en

1958 worden bezien. De resultaten van prijzen en hoeveel-

heden — de waarden — zijn weergegeven in grafiek 2.

GRAFIEK 2.

C?nsumptieve bestedingen (waarde) 1957 = 100

‘indices.
5

11

10

9

8

7
11
10

genot

BI
111

rn i d cl e
1
e n

III

0


du .

70
11

irzame
S
u m p t ie-
10

drren

‘enge
c d er e n
cl
t
e n
S
t e n

1954

1955

1956

1957

1958

* voor seizoen, aantal verkoopdagen ed. gecorrigeerde maand-
i*dexdijters, gebaseerd op de consumptieindex van het CBS.

Deze grafiek laat zien dat de beëindiging van de stijging

der totale consumptieve bestedingen gezocht moet worden

bij de genotmiddelen en de duurzame consumptiegoederen.

De geldomzetten in het midden- en kleinbedrijf in
een aantal

branches.

Een meer gedetailleerd inzicht in de veranderingen die

in de laatste jaren in de consumptie hebben’plaatsgegrepen

geven de omzetcijfers van het midden- en kleinbedrijf voor

de diverse branches. Voor een aantal branhes in de

verschiliënde sectoren van de consumptie stelt het Econo-

misch Instituut voor de Middenstand (E.I.M.) maandelijks

indexcijfers samen. Per sector zal thans op deze cijfers

worden ingegaan.

A. Een overzicht van de veranderingen in de geldomzet-

ten in de
voedingsmiddelensecior
geeft nevenstaande tabel.

Uit deze tabel blijkt slechts weinig van een onderlinge

afwijking tussen de genoemde branches. Wel valt op, dat
de fluctuaties het sterkst zijn geweest bij slagers en aard-

appelen, groenten en fruit. Het hoge cijfer voor melk en

678

zuivelprodükten in 1958 zal voornamelijk zijn veroorzaakt

door de prijsverhoging vah melk.

TÂRFT. 2

1955

1956

1957

1?58 le half-

t.o.v.

t.o.v.

t.o.v.

jaar t.o.v.

1954

1955

1956

ja:r half-

Geldomzetten:
aard., groenten, fruit ………..+ 12

+

7

+

2

+

7
bakkers ………………….+

7

+

6

+

7

+

7
kruideniers

………………+

6

+

8

+

5

• +

7
melk en zuivelprod.

………

.+

6

+

8

+

6

+ 10
slagers …………………..+

6

+ 14

+

3

+

2

Wat de
genotmiddelen
betreft zijn slechts van een

drietal branches gegevens beschikbaar.

1955

1956

1957

1958 le half-

t.o.v.

0.0v.

t.o.v.

jaar t.0.v.

1954

1955

1956

ja:r

Geldomzetten:
alcoholhoudende en alcoholvrije

dranken
………………..
+ 10

+ 12

0

‘-1- 8

banketbakkers
……………
+
4

+ 8

+ 4

+ 5

sabaksfabrikaten
………….
+ 5

+
5

+ 8

+ 5

Het lage cijfer voor dranken in 1957 en het hoge in 1956
zijn o.a. veroorzaakt door de accijnsverhoging begin 1957,

waardoor in
1956
door de consumenten voorraden werden

‘gevormd die in de loop van 1957 werden verbruikt.

Interessanter dan de voorgaande zijn de cijfers voor

duurzame consumptiegoederen,
weergegeven in ‘tabel 4.

TABEL 4.

1955

1956

1957

S8
r
lela
ja

t.o.v.

5.0v.

tOV•

l57 Ihaif
– 1954

1955

1956

jar

Geldomzetten:

gespecialiseerd in:

heren- en jongensconfectie

+ 9

+ 16

— 6

— 3

niet-gespecialiseerd

……
…..
+ 10

+ 15

1

— 2
textiel totaal

…………
…..
+ 10

+ 14

2

3

herenmode-artikelen
……..

..+ 14

+ 13

6

– 6

damesconfectie

………….

+ 11

+

8

2

5
dames- en herenstof
.
……..

.+

8

+ II

+

3

5
schoeisel

………………..
+

8

+ 16

2

+

t
meubelen

… …………….

.+ 10

+. 19

+

6

1
huishoud, artikelen

………..
+ 10

+ II

+

6

1
boekhandel

……………..
+

6

+ II

+

6

1
kantoorboekhandel
…………
+ 10

+ 10

+

7

0
goud, zilver, uurw.

………..

.+ 14

+

6

+

3

— 4

Het verloop van de geldomzetten in de onderscheiden

branches van deze sector heeft in het algemeen een vrij

uniform karakter. De indruk wordt verkregen dat textiel
en schoeisel scherper hebben gereageerd dan meubelen,

huishoudelijke artikelen, boekhandel en kantoorboek-

handel. Hierbij hebben echter vermoedelijk enkele inci-

dentele factoren een rol gespeeld.

De daling van de geldomzet van textiel is voor een deel

het gevolg van grbte voorraden bij de detailhandel aan

het einde van 1957, waardoor de januari-opruimingen in

1958 tegen zeer lage prijzen hebben plaats gehad. Deze

grote voorraden hielden verband met de in 1957 bestaande

lange levertijden, welke een voorzichtige herbevoorrading

na de Suez-crisis hebben bemoeilijkt.
De aankopen van meubelen zouden wellicht een sterkere

reactie hebben vertoond,, ware het niet dat het regelmatig

gereedkomen van een groot aantal nieuwe woningen een

stabiliserende factor vormt. Een belangrijke teruggang

in de groei geeft voorts gbud, zilver en uurwerken te zien.
Ten slÖtte dient rekening te worden gehouden met het feit

dat hier slechts een deel van de duurzame goederen zijn

genoemd. Dalingen van betekenis zijn o.a. ook nog gerea-
liseerd bij radio’s, bromfietsen e.d.

Samenvattend’ kan van het verloop van de geldomzetten

in de bovengenoemde branches in het midden- en klein-

bedrijf gezegd worden, dat het economisch gebeuren hier-

0

0

0____

0

c

0

o e d i n g
S-
a i cl cl e 1 e

tÔt3a 1

TABEL 3

Daar de appel de voornaamste Nederlandse /

fruitsoort is, is een beschouwing over de
appel-

oogst 1958 voldoende om een globale indruk te

geven van hetgeen de fruittelers dit seizoen te

wachten staat. Vergelijking met de seizoenen

1954 en
1956,
waarin de âogsten de meeste over-

eenkomst vertonen
S
met de oogstverwachtingen

voor het lopende seizoen, voert tot de conclusie,

dat een prijsverloop overeenkomstig dat van 1954

waarschijnlijker is dan een ander, voor de teler

• gunstiger, verloop. Hoewel er eén aantal deel-

markten bestaat en de scherpste concurrentie te

– verwachten is op andere deelmarkten dan waarop

het grootste deel van de Nederlandse oogst wordt

verkocht, zijn deze deelmarkten onvoldoende zelf-

standig om te kunnen verwachten, dat van de grote

buitenlandse oogsten geen prijsdrukkende invloed

op de Nederlandse appelmarkt zal uitgaan.

De’

appeloogst

1958

Eind juli brachten de fruittelers de eerste appelen van

de nieuwe oogst naar de veilingen. Daarmee was een eind

gekomen aân de periode yan schaarste, die gedurende

meer dan een jaar op de Nederlandse appelmarkt had

geheerst. De oogst 1957 was namelijk ver onder de normale

omvang van een Nederlandse appeloogst gebleven.

Met de eerste appelen begint eigenlijk het nieuwe fruit

seizoen pas goed. Weliswaar worden véér eind juli ook

partijen fruit, bijv. aardbeien, kersen, perziken en bessen, op

de veilingen aangevoerçl, naar voor de échte fruitteler is en
blijft de appel de’ belangrijkste fruitsoort. Dit is wel begrij-

pelijk, als we weten dat van het boomgaardfruit (appelen,

peren, pruimen en kersen) de appelen alleen twee derde

van de totale geldopbrengst opleveren. De appelomzet aan

de veilingen bedroeg in de laatste vier jaren gemiddeld

f. 70 mln, per jaar. Daar de appel zonder twijfel de voor

naamste Nederlandse fruitsoort is, is een beschouwing

over de appeloogst 1958 voldoende om een globale indruk

(vervolg van blz. 678)

voor
ongetwijfeld
van betekenis is geweest. Voor de duur-

zame goederen is dit in sterker mate het geval dan voor

andere sectoren.

De invloed van veranderingen in de omzetten op de inkomens.

Alhoewel de veranderingen in de inkomenspositie bij

de middenstand enigszins buiten de hier besproken materie

vallen, staan deze in zulk een nauw verband met de wijzi-

gingen in de geldomzet, dat hieraan toch enige aandacht

moet worden besteed. Inherent aan het wezen van een

zelfstandige bedrijfsuitoefening is het fluctueren van de uit

het bedrijf verkregen baten. Een daling van de gemiddelde
omzet in een bepaalde branche houdt in, dat een aanzien-

lijk deel van de tot deze branche behorende bedrijven een
teruggang van de omzet heeft moeten incasseren, waarbij

er uiteraard vele zijn, waar deze teruggang sterker is dan

de gemiddelde daling. Een daling van de geldomzet werkt,

bij een gelijkblijvend brutowinst-percentage, ‘in versterkte
mate door op de bedrijfsresultaten van de ondernemer.

De kosten – zoals arbeidsloon, huur, brandstoffen en

‘verlichting – zijn namelijk op korte termijn voor een

belangrijk gedeelte te beschouwen als vaste kosten, waarin

te geven van hetgeen de fruittelers dit seizoen te wachten

staat.

Een gedeelte van de Nederlandse appeloogst wordt

ieder jaar geëxporteerd naar andere Westeuropese landen.

De gang van zaken in Nederland is dus mede afhankelijk

van hetgeen in die landen gebeurt.
Ter oriëntatie omtrent de toestand in West-Europa is in

onderstaand. overzicht opgenomen welke hoeveelheid

appelen de twee zeer grote invoerlanden, West-Duitsland

en Groot-Brittannië, en de twee middelgrote invoerlanden,

Frankrijk en Zweden, in het kalenderjaar 1956 invoerden.

De importen zijn gespecificeerd naar de belangrijkste landen

van herkomst, te weten: het zeer grote exportland Italië en

de middelgrote exportlanden Australië, Argentinië, Canada,

Nederland en de Verenigde Staten.

De totale wereldappeloogst 1956 bedroeg ruim 14 mln.

ton. Van deze oogst kwam dus slechts 6 pCt. in de inter-

nationale handel terecht. Het verhandelen en vervoeren

dus niet terstond veranderingen optreden bij een wijziging

van de omzet. Relatief zal het inkomen daarom een sterkere
daling te zien geven dan de omzet. Men kan hierbij ruwweg

stellen, dat de procentuele daling van het inkomen 1+ tot

2 maal zo groot zal zijn als de procentuele daling van de

geldomzet. Hierbij wordt dan nog verondersteld, dat bij

de inkoop volledige aanpassing mogelijk is aan het omzet-

verloop. Dit laatste is echter veelal niet op korte termijn

te verwezenlijken; vooral bij goederen met een lange

levertijd (hetgeen veèlal het geval is bij duurzame ver-

bruiksgoederen) is een snelle aanpassing van de inkoop

aan de verkoop moeilijk te realiseren. Een omzetdaling

zal daarom in vele bedrijven tevens leiden tot een oneven-

redige vergroting van de voorraden, hetgeen tot liquidi-

teitsmoeilijkheden kan leiden.

– Het bovenstaande in aanmerking nemende mag dan

ook worden gesteld, dat – ondanks het feit, dat de terug-

gang, welke in de omzet van een aantal branches is opge-.

treden,
gemiddeld
nog van beperkte omvang is – een

aantal zelfstandige ondernemingen duidelijk de gevolgen

van de recessie ondervindt en in sommige gevâllen zelfs in

moeilijkheden kan verkeren.

‘s-Gravenhage.

P. M. VAN NIEUWENHUYZEN, ec. drs.

679

1

Import 1956

Land vanherkomst
West-
Groot-
F

k-
Duits-
Brittars-
r
.
n
k

rij
Zweden Overige
Totaal
land
nië


(x

1.000 ton)

49
25
13
80
407″
10
52
1
12 15
90

. .

8
2
6
45
61
Canada

……….

15

– .
32
47

Italië

……………240

Nederland
……….
22
4
5
1
14
46

Australië

…………
Argentinië
…………

Ver.

Staten
………
2
.
10
t
1
31
45
Overige

…………
9
..

….

51
15
4
68
147

‘Dotaal

…………
283
189
49
37
285

.

843
(C.E.C. Fruit; London 1958).

van appelen.is een tamelijk duur werk. In veel gevallen

bedraagt de groothandelsprijs in een invoerland meer dan

het dubbele van de inkoopprjs in het uitvoerland. Dit wekt

de verwachting, dat de
prijsvorming
in veel landen slechts

in geringe mate door de internationale concurrentie wordt

beheerst.

De grote invoerlanden liggen in de directe nabijheid

van ons land, dat een uitvoerland is. Het is dus twijfelachtig

of de in het voorgaande geuite verwachting van toepassing

is op de prijsvorming in Nederland.

Dat de prijsvorming in Nederland sterk onder buiten-

landse invloed staat is te meer waarschijnlijk, daar het

Nederlandse exportseizoen, dat van augustus tot mei duurt,

geheel gelijk ligt aan dat van hef grote uitvoerland Italië.

De landen gelegen op het zuidelijk halfrond exporteren

van maart tot augustus. De overige landen 6ngeveer in

dezelfde tijd als Nederland.

– Sedert 1954 is het verloop van de appeloogsten in Neder-
land en West-Duitsland gelijk geweest. Het verloop van de

Italiaanse oogsten gaf daarentegen een geheel.ander beeld

tezien. Het gemiddelde prijspeil in Nederland vertoonde,

ondanks het voorgaande, de laatste jaren een grote samen-

hag met de oogst in Nederland zelf. Dit geeft de indruk,

dat de
prijsvorming
in .Nederland niet zo sterk onder

invloed van de gang van zaken in het buitenlând staat als

– voorgaande argumenten doen vermoeden. /

De volgende cijfers geven nader inzicht, in de betekenis

van de diverse factoren die, voor de onderhavige kwestie

-. van belang zijn.

Oogst

Oogst

1

Oogst
1
Veitingprjs
Nederland
West-Duits- 1
italië

Nederland

land Oogstjaar
100 ks)j

(x 1.000 ton)

1954
……………
f. 16,60

387

841
1955
…………….
f. 35,50

218

680′

1.209
1956
……….. ….
f. 24,80

298

1.439

1.398
1957 ..
…………
.f. 65,20

142

.’

. 350

987
1958

,
323

1.716

1.371

Om een goed b’eeld van de omstandigheden die op de
– appelmarkt hebben geheerst te verkrijgen, moeten naast

bovenstaande oogstcijfers de exportcijfers worden gezet.

.

.

invoerUitvoer
.00gstjaar

Nederland West-Duits-

Italië

(x 1.000 ton)

1954

……………………

100

170

183
1955

…………………….
49

450

451
1956

…………………….
58

334

448
1957

……………………..
41

ca.335

ca.415

Een vergelijking met de seizcenen 1954 en
1956,
waarin

de oogsten de meeste overeenkomst vertonen met de oogst-
verwachtingen voor het lopende seizoèn, levert interessante

bijzonderheden op. In beide jaren was de Duitse oogst

van gelijke omvang: D6 Italiaanse oogst was in 1956 zeer

680

veel groter ‘dan in 1954. De grote Italiaanse uitvoer in het

seizoen 1956 is hiermede geheel in overeenstemming. Door
deze uitvoer, tegen lage
prijzen,
kwam op de Duitse markt

een abnormaal grote hoeveelheid appelen voor consumptie

ter beschikking. Het Nederlandse prijspeil lag echter in 1956

aanzienlijk hoger dan in 1954. De prijsdrukkende ten-

denties op de belangrijkste markt, West-Duitsland, waren

kennelijk niet sterk genoeg om de piijsstijgende invloed

die van de, in
vergelijking
met 1,954 matige oogst, uitging

te compenseren. De kracht van de binnenlandse invloeden
was dus groter dan die van de buitenlandse.

Indien we gewapend met deze kenni de voorlopige

gegevens o1er’ de oogst 1958 beoordelen, komen we tot

de conclusie, dat het Neder1aidse prijspeil in ieder geval

lager zal komen te liggen dan in 1956. Wanneer iedere
buitenlandse invloed zou ontbreken, zou het misschien

nog belangrijk boven dat van 1954 kunnen
blijven.
Gezien

de verbindingen tussen Nederland en West-Duitsland ener-

zijds en tussen West-Duitsland en Italië anderzijds, lijkt

deze verwachting toch te optimistisch. De Duitse ‘vraag

naar Nederlandse appelen zal, vooral door de zeer grte

Duitse oogst, Vrij zeker kleiner zijn dan in 1954. Bo\’endien

is ‘te verwachten, dat de Italiaanse concurrentie aanzienlijk

groter zal zijn dan in dat jaar. Dit alles wijst er op, dat een

prijsverloop overeenkomstig dat van 1954 waarschijnlijker

is dan een ander, voor de teler gunstiger, verloop. Deze

conclusie wordt nog versterkt door het feit, dat uit de

andere Westeuropese landen evenèens record-oogsten van

appelen worden gemeld. Van die zijde is alleen een verdere

prijsdrukkende invloed te verwachten.

Uiteraard is sinds 1954 een aantal omstandigheden, die

naast de voorgaande van belang
zijn,
enigszins gewijzigd.

Hiervan noemen we in de eersle plaats de toeneming van

de koopkracht. Zowel in West-Duitsland, in Nederland,

als in een aantal andere landen, is de vraag naar fruit

toegenomen, mede als gevolg van de welvaartsstijging.
De betrekkelijk gunstige gang van zaken in 1956 is vrij
‘zeker ten dele een gevolg van deze ontwikkeling. Het is•

echter wel de vraag, of op dit punt de omstandigheden

sédert 1956 zodanig zijn veranderd, dat opnieuw een

extra stimulans is te verwachten; vermoedelijk is dit niet

het geval.

Een tweede verandering in West-Europa is de sluiting

van het E.E.G.-Verdrag. Uitvoering van de bepalingen van

dit verdrag vereist dat de deelnemende landen geen nieuwe

invoerbelemmeringen toepassen en de bestaande geleidelijk

afschaffen. Het ziet er niet naar uit, dat dit reeds in het

seizoen 1958 een verandering van enige betekenis zal geven.

Voor Nederland is voorts van belang of er afzetmoge-

ljkheden in België bestaan. In sommige jaren koopt dit

land veel Nederlandse appelen. De Belgische oogst is thans

echter bijzbnder groot en dit heeft al tot gevolg gehad dat

de invoer uit Nederland er een tijdlang verboden is geweest.

België ontleent namelijk aan het Benelux-Landbouw-

protocol het recht dit te doen, zodra de prijs er beneden,

ca. f. 45 per 100 kg dâalt; dat de Nederlandse kostprijs

hoogstens f. 25 per 100 kg bedraagt, speelt hierbij geen rol.

an Nederlandse zijde bestaan ernstigè bezwaren tegen de

bijzonder ‘hoge Belgische minimuminvoerprijs. De Belgi-

sche Overheid echter wenst kennelijk geen ander beleid
te gaan voeren. Naar onlangs in een arbitrage-procedure

over •de, volgens Nederland ook te hoge minimumprijs

van tomaten is gebleken, is de in het Benelux-Landbouw-

protocol opgenomen arbitrage-clausule in het algémeen
niet van toepassing op geschillen over de hoogte van de

1-


S.

Financiering van de middengiote onderneming

Het probleem van de financiering van de miidengroté

onderneming, gedreven in de vorm ener naamloze ven-

nootschap, is in Nederland nog steeds actueel en dit is een

reden in dit artikel de aandacht te vragen voor een aantal

publikaties, die al enige tijd geleden zijn verschenen: te

weten het rapport door Prof. J. Brands en de heer P. A. de

Pree onder de titel ,,Een beschouwing niet betrekking tot

het openmaken ener besloten N.V.”, geschreven ten be-

hoeve van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijver-

heid en Handel
1),
de brochure van de heer P. A. de Preè

,,Financieringsbronnen van de ,Familie-Vennootsçhap’
“2)

en de brochure, getiteld ,,Financiering van de middengrote

onderneming” van de hand van de zelfde, schrijver’ ):

De behoefte aan meer bedrijfskapitaal in de midden-

“grote onderneming is niet alleen een gevolg van de natuur-

lijke groei van de onderneming. Van grote invloed zijn de

prijsstijging in de na-oorlogse jaren, als gevolg van de

waardedaling van het ruilmiddel en de fiscale wetgeving,

die onvoldoende rekening houdt met dit verschijnsel en

schijnwinsten belast, en voorts de sterk toegenome”n

mechanisatie waardoor de bedrijven kapitaalintensiever

zijn geworden. De,interne financiering door inhouden van

winsten is niet meer voldoende om aan de gestegen kapi-

taalbehoefte te voldoeh en zo wordt het probleem, hoe

men nieuwe middelen van buitenaf kan aantrekken, aèuut. –

Kwantitatieve gegevens, waaruit kan blijken hoe groot

de financieringsbehoefte is, ontbreken. In hetboekje van

Brands en De Pree wordt vermeld, dat volgens de C.B.-S.-

uitgave: ,,Investeringen in vasta activa 1953 en 1954″

door de Nederlandse industriële bedrijven ca. 70 pCt. van

de bruto-investeringen mt winsten en afschrijvingen werd
gefinancierd. De resterende 30 ,pCt. is dus van buiten ver

kregen. Maar om welk bedrag gaat het in totaal bij de
middengrote ondernemingen en, wat zijn middengrote’

ondernemingen? Zonder deze laatste vraag te willen be-

Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel,
Haarlem, oktober 1956, 38 blz., f1,50.
N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam,
oktober 1957, 19 blz., f. 0,75.
Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Haarlem, februari 1958, 20 blz., f. 0,75.

antwoorden kan men in ieder’ geval zeggen, dat dit onder-

nemingen zijn wier aandelen niet ter beurze worden ver-

handeld en die in de meeste gevallen nog’ het karakter van
een besloten vennootschap hebben. Naar mijn mening gaat

het hier om een zeer groot aantal gevallen, aangezien in

Nederland de industriële en handelsondernemingen voor

liet grootste deel familie-ondernemingen zijn. De vroeger

bestaande Dividend- en Tantièmebelasting schiep een zeer

– gunstig klimaat voor de groei van de familie-naamloze

vennootschap en de gespecialiseerde banken tot financie-

‘ring op lange termijn van de industrie, die men in Eet

buitenland reeds lang kende, ontbraken tot voor kort in

Nederland.

In de hiervoor genoemde publikaties wordt het probleem

van de openmaking van de lesloten naamloze vennootschap
‘uitvoerig behandeld. Terecht stelt het Hoofdbestuur van de

Maatschappij voor Nijverheid en Handel in het voorwooid

bij het boekje van ‘Brands en De Pree, dat men geen con-
creet antwoord mag verwachten welke N.V. opengemaakt
moet worden. Men wil slechts het inzicht verdiepen. Deze
materie is immers uiterst moeilijk door de vele vragen die

er mee samenhangen. –

‘In de eerste plaats de financiële vragen door de mogelijk-

heid dat bij de openmaking der N.V. belangrijke stille

reserves tot uitkering komen en dan belast worden. Brands

en De Pree gaan hierop in en geven een aantal cijfervoor-

beelden. Door de.Wet op de Herkapitalisatie 1957, ver-

schenen na. dit boekje, is aan een vurige wens van de -‘

schrijvers gehoor gegeven en een gedeelte van hun betoog

verouderd. De’ steeds’ veranderende belastingwetgeving

schept telkens nieuwe situaties en maakt de hulp van specia-

listen op dit terrein onmisbaar.

Een tweede reeks van vragen betrèft de machtsverhou-

dingen in de naamloze vennootschap. De heer De Pree-

stelt terecht in zijn hierbovenenoemde boekjes dat

openmaking van een N.V. pas mogelijk is nadat de sta-

tuten grondig zijn herzien en aan de nieuwe aandeelhouders

zekere rechten van beheer en/of toezicht zijn toegekend.

De oude aandeelhouders trachten vaak hun zeggenschap

onverkort te handhaven door prioriteitsaandelen met oh-

garchisch&rechten. Ook ziet men wel, dat de nieuwe aan-

(vervolg van blz. 680)

niinimumprijzen; ook langs die weg is dus geen verbetering

te bereiken. Deze gang van zaken vervult de Nederlandse

tuinbouworganisaties met ernstige zorgen, niet het minst

omdat in het E.E.G.-Verdrag ten aanzien van de handel

in landbouwprodukten (waaronder ook tuinbouwproduk-
ten vallen) bepalingen voorkomen die sterk doen denken

aan het Benelux-Landbouwprotocol.

De moderne Nederlandse fruitteelt brengt appelen vân

goede en zeer goede kwaliteit op de markt. Het Belgischë

besluit, geen invoer uit Nederland toe te laten, raakt

vooral de prijsvorming ‘op deze deelmarkt. Als gevolg

van de hoge minimuminvoerprijzen konden in het verleden

namelijk vrijwel uitsluitend deze doorgaans dure appelen

naar België worden geëxporteerd.

Behalve deze ‘deelmarkt, waarin het ras Cox’s Örange

een speciale plaats inneemt, i,er een groot aantal andere

deelmarkn van appelen waarop de prijsvorming enigszins

zelfstandig geschiedt. De voor Nêderlandnog belangrijkste

deelmarkt is die van de niet-roodgekleurdè kwalitatief

middelmatige handappelen, waartoe het hoof’dras Goud-

reinette behoort. De Duitse oogst bdstaat voor een klein

deel uit soortgelijke appèlen, voor een groot deel uit moés-

en kookappelen, ,en omvat voorts veel mostappelen. De

Italiaanse concurrentiè is het scherpst op de mrkt voor de

ro6dgekleurde kwalitatief matige handappeleii.

Hoewel er dus èen aantal deelmarkten bestaat en de

scherpste concurrentie te verwachten is op andere deel-S

markten dan waarop het grdotste deel van de Nederlandse
oogst wordt verkocht, zijn deze deelmarkten onvoldoende

zelfstandig om te kunnén verwachten, dat van de grote

buitenlandse oogsten geen prijsdrukkende invloed op de

Nederlandse appelmarkt zal uitgaan.

De conclusie, dat het prijsverloop van ‘de appeloogst

1958 veel gelijkenis zal vertonen met het verloop in
1954,.

blijft ook na de laatste beschouwingen onaangetast.

Honselersdijk.

W.
H. KEMMERS, econ. drs.

681

S

..

delen onder trustverband worden gebracht en aai het

publiek slechts .certfficaten worden uitgereikt.

Ten slotte heeft men de vragen ten aanzien van de koers

van ôvername die de nieuwe aandeelhouders willen be-

talen. Brands en De Pree wijzen erop, dat de intrinsieke

waarde van de onderneming meestal een hogere koers der

aandelen aanwijst dan de nieuwe aandeelhouders willen

betalen. Dit komt omdat het meerdère boven de 100 pCt.

vaak nog bij realisatie door de Vennootschapsbelasting

getroffen wordt en in ieder geval bij uitdeling door de

Inkomstenbelasting. Hier doen zich dan de vraagstukken

van herkapitalisatie, bonusaandelen en claims voor. Ook

het feit, dat. de familie-naamloze vennootschap vaak geen,

of althans zeer lage, dividenden uitkeert, werkt drukkend

op de emissiekoers.

Door de heer De Pree, directeur van de Nederlandsche

Participatie Maatschappij N.V., wordt in de beide, door

hem alleen geschreven boekjes,sterk de nadruk gelegd op

het feit, dat geleidelijke voorbereiding van het plan om met

een aandeel aan de beurs te komen vaak veel moeilijkheden

en spanningen bij het plotseling openmaken ener N.V.

voorkomt. In deze gevallen kan de Participatie Maatschap-

pij hulp bieden door tijdelijk een belangrijke post nieuwe

aandelen te nemen; deze kunnen dan later aan het grote

publiek worden aangeboden. De heer De Pree stelt, dat er
nog een tweede mogelijkheid is, n.l. dat de oude aandeel-

houders, bij goedgaande zaken, de geplaatste aandelen

later weer van de Participatie Maatschappij terugkopen;

ik betwijfel of dit zich vaak zal voordoen. Openmaken van

een N.V. is een stap waarop geen ,,weg-terug” is, en het is

dan ook begrijpelijk, dat de eigenaren van een familie-

N.V. lang aarzelen voor zij hiertoe overgaan.
In geer der besproken boekjes wordt dieper ingegaan op

de mogelijkheden van industriefinanciering door langlo-

pende leningen. Deze vorm is wel belangrijk: vele levens-

verzekeringsmaatschappijen verschaffen ook aan de mid-

dengrote industriële of handelsondernemingen langlopende

leningen (10-30 jaar) in de vorm van hypothecaire of onder

handse leningen. Volgens het Verslag van de Verzekerings-

kamer over 1954 bedroeg het totale bedrag, dat door

levensverzekeringsmaatschappijen in industriële onder-

nemingen was geïnvesteerd, ongeveer f. 250 mln..

Financiering door middel van leningen biedt het voor-

deel, dat men het probleem van de openmaking van de

N.V. ontgaat. Voorts, dat men geen dividend behoeft uit

te keren en dat de op de lening te betalen rente een fiscaal

aftrekbare last ijormt. In vele gevallen echter vormt de

vaste rente- en afiossingsverplichting een last, die een bedrijf

met sterk wisselende resultaten niet mag aangaan en eist

een voorzichtig financieringsbeleid het aantrekken van

risicodragend eigen vermogen. Ik vrees echter, dat in de

afgelopen jaren, toen de kapitaalmarkt willig was en de

levensverzekeringsmaatschappijen graag wat hogere rente

wilden maken dan de overheidsleningen toelieten, nog al

eens tegen deze regel gezondigd is.

Rotterdam.

Mr.
B. MORET.

Jordame

S.

De stichting van de staat Israel in 1948 heeft ook op
economisch gebied verstrekkende gevolgen gehad, niet,

alleen voor dit land zelf maar evënzeer voor het oostelijke

buurland Jordanië. De ontwikkeling was echter in deze

twee landen zeer verschillend; terwijl dc Israeli’s er in

slaagden om in tien jaren rond 850.000 immigranten op te

nemen en de levensstaidaard niet onaanzienlijk te verhogen,

is het Jordanië niet gelukt de 350.000 vluchtelingen die in

1948 het land binnenkwamen, in het produktieproces in te

schakelen. Voor een juist, begrip van de
moeilijkheden
van

dit land zullen wij allereerst iets van zijn fysische gesteld-

heid en recente geschiedenis moeten weten.

Het vroegere Transjordanië werd in 1923 door de

Britten om politieke redenen tot een onafhankelijke staat

verklaard, die evenwel van Engeland steun bleef ontvangen,

met name op financieel en militairgebied. De enige natuur-

lijke grens was die in het westen, waar het van Palestina

werd gescheiden door de Jordaan en de Dode Zee. De

grenzen met Syrië, Irak en Saoedi-Arabië werden kunst-

matig vastgesteld. Het door deze grenzen omsioten land

is vrijwel uitsluitend woestijngebied, met uitzondering

van het hooggelegen terrein ten oosten van de Jordaan,

waar de regenval nog voldoende is om de landbouwer een

schrale oogst te bezorgen. De meerderheid van de bevol-

king leidde dan ook een zwervend bestaan door rond ‘te

trekken met hun kudden schapen en geiten; een stedelijke
bevolking kende Transjordanië vrijwel niet. Naar afstam-

ming vormden de inwoners een eenheid daar het allen

Bedoeïenen waren, sterk verwant aan de Arabieren uit

de woestijnen van Syrië en Saoedi-Arabië.

In de oorlog met Israel, in 1948, veroverde Transjordanië

een gebied van 5.600 km
2
op de westelijke oever van de

Jordaan, waarmee de totale oppervlakte van het land op

96.610 km
2
kwam (ongeveer drie maal Nederland). Veel

ingrijpender was evenwel de verandering in de bevolkings-

omvang en -samenstelling. De oorspronkelijke bevolking
bedroeg naar schatting 375.000 mensen; op het geannex-

eerde Palestijnse grondgebied woonden ongeveer 460.000

personen, die allen de Jordaanse nationaliteit verkregen.

Daarenboven kwamen meer dan 350.000 vluchtelingen het

land binnen, waardoor het totale inwonertal in een jaar

tijds steeg tot het drievoudige. De oorspronkelijke Trans-

jordaniërs werden in zekere zin een minderheid, die in

vele opzichten verschilt van de iets meer ontwikkelde

ex-Palestijnen. Toen het land in 1949 zijn naam veranderde
in Jordanië, had het niet slechts zijn giondgebied en bevol-

king, maar ook zijn problemen vergroot.
In de tien jaren die sedertdien verlopen zijn is het werk-

gelegenheidsvraagstuk niet dichter bij een oplossing ge-

bracht. De natuurlijke bevolkingsaanwas is groot; het

jaarlijkse groeipercëntage bedraagt bijna 3. De huidige

bevolking wordt geschat op ongeveer 1,5 mln., waarvan

‘een derde deel nog steeds als vluchteling moet worden

beschouwd. Enigszins nauwkeurige cijfers betr’effende de

werkloosheid ontbreken, maar de orde van grootte blijkt

toch wel uit de verschillende ramingen,, die voor 1955

varieerden van 30 tot 60 pCt. van de mannelijke beroëps-

bevolking.

De Jordaanse Regering heeft uiteraard getracht deze

ontwikkeling in gunstige zin te beïnvloeden, al valt er tot

dusver weinig te merken van verbeteringen van belang. –

Eeb waardevolle leidraad hierbij heeft de Regering in het

rapport van de Wereldbank, dat enkele jaren geleden werd

opgesteld door een missie onder leiding van Prof. Lieftinck.

682

Enkele hoofdlijnen van het rapport zullen in het kort

worden vermeld.

Verbetering en uitbreiding van de landbouw wordt van

primaire betekenis voor het land geacht. De mogelijkheden

om tot irrigatie op grote schaal over te gaan zijn wel

aanwezig, maar stuiten (nog afgezien van het financiële

aspect) op politieke hindernissen, daar geen overeen-

stemming kon worden bereikt met Israel en Syrië, die
eveneens in het schaarse water geïnteresseerd zijn. Er

worden nu enkele kleinere projecten uitgevoerd in de Jor

daan-vallei. De Wereldbank-missie ziet ook goede moge-

lijkheden tot een produktieverhoging in de minder regen-

arme gebieden door betere produktiemethoden. Bovendien

wordt een gedeeltelijke omschakeling van de produktie van

graan naar die van bepaalde fruitsoorten aantrekkelijk

geacht voor deze streken. Niettemin lijkt het onwaar-

schijnlijk dat de landbouw rond de Jordaan in de nabije

toekomst weer zal komen tot een bloei als in de verre

oudheid, toen deze streek vergeleken werd met ,,de hof

des Heren”.

Industrieën zijn er in Jordanië nauwelijks te vinden.

Bodemschatten ontbreken
vrijwel
geheel; er zijn enkele

mineralen in exploitabele hoeveelheden aanwezig, waardoor

de oprichting of verbetering van soda- en fosfaatfabrieken

door de missie werd aanbevolen. Tot groot verdriet van

de Regering heeft men nog steeds geen olie kunnen aan-

boren, ondanks langdurig zoeken. De plannen tot de bouw
van een eigen raffinaderij schijnen nu binnenkort te zullen

worden verwezenlijkt; in 1960 zou dan de olie voor binnen-

lands gebruik in ruwe vorm kunneb worden geïmporteerd,

wat een besparing aan deviezen zou betekenen. Ondanks de

vele financiële faciliteiten, die de Regering biedt aan een

aantal industrieën, waarvan de oprichting of uitbreiding
wenselijk wordt geacht, is de industrialisatie nog niet of

nauwelijks op gang gekomen. Naast het gebrek aan

kapitaal en ,,skill” zijn er nog andere belemmeringen,

zoals de onzekere en kostbare energievoorziening en de

slechte transportmogelijkheden. –

Het is derhalve niet verwonderlijk, dat in het door de

missie van-de Wereldbank voorgestelde tienjarenplan de

transportsector een zeer belangrijke plaats inneemt. Naast

het irrigatieproject hebben de aanleg van een nieuwe haven

in Akaba (gelegen aan de Golf van Akaba, een uitloper

van de Rode Zee) en de bouw van een verkeersweg van

deze haven naar de hoofdstad Amman de hoogste priori-

teit. Met de uitv6ering van deze verkeersprojecten werd

vrijwel terstond een aanvang gemaakt, alsook met de

verbetering van de bestaande spoorwegen, maar sinds

enige tijd liggen de werkzaamheden vrijwel geheel stil

wegens kapitaalgebrek.

Nu grote vakantiereizen naar het buitenland voor het
welvarende deel van de mensheid hoe langer hoe meer

tot de ,,way of life” gaan behoren, mag Jordanië hopen op

een toenemend toerisme, mits le politiekè rust weerkeert.

Het land telt immers vele plaatsen van grote religieuze,

historische en archeologische betekenis, zoals oud-Jeru-
zalem, Bethlêhem, Jericho, Petra enz. Een gunstige om-

standigheid is voorts, dat eën verbetering van de toeris-

tische voorzieningen geen enorme kapitalen vraagt. Dat

de Jordaniër de op dit gebied vereiste ,,skill” bezit, zou

kunnen
blijken
uit de ernst en overtuiging waarmee hij

bij de Dode Zee de goedgelovige vreemdeling heden ten

dage nog precies de zuil aanwijst waarin eens devrouw van

Lot werd veranderd als straf voor haar ongehoorzaamheid.

Terugkerend tot het ontwikkelingsplan van de Wereld-
bank moet nog worden opgemerkt, dat de totale investe-

ringen van de Overheid voor de tien jaren tot 1966 rond

f. 450 mln. zouden bedragen. Meer dan 60 pCt. van dit

bedrag zou door het buitenland moeten worden verschaft.

Hierbij is afgezien van de uitgaven voor defensie, die in

de jaren voor 1956 volledig door Engeland werden gefi-

nancierd. De missie schatte, dat uitvoering van het ontwik-

kelingsprogramma zou leiden tot een produktiestijging

van 4 pCt. per jaar. Daar de bevolkingsaanwas 3 pCt. per

jaar bedraagt, blijft de welvaartsstijging per hoofd der

bevolking beperkt tot 1 pCt. per jaar. Een oplossing voor

het werkloosheidsprobleem is volgens de missie niet te

vinden binnen de grenzen van Jordanië.

Op het eerste gezicht lijkt het ontwikkelingsprogramma

bescheiden eisen te stellen ten aanzien van de buitenlandse

kapitaalverschaffing. Hierbij dient echter te worden

bedacht, dat rekening werd gehouden met enige particuliere

kapitaalimport, dat de kosten van de defensie (het Ara-

bische Legioen) volledig door het buitenland worden

gedragen, dat de vluchtelingen eveneens niet door Jordanië

in het leven kunnen worden gehouden, en dat bovendien

bij de bovengenoemde raming geen rekening werd gehouden

met rente en aflossing. Dit alles resulteert in de noodzaak

van een enorme kapitaalimport, die grotendeels in de vorm

van schenkingen plaatsvindt. De zwaarste lasten vormen

wel het leger (f. 100 mln, per jaar) en de vluchtelingen.

Sedert 1956 zijn de Engelse bijdragen zeer sterk ingekrom-

pen en van de toegezegde hulp van de ,,rijke” (lees: olie-

bezittende) Arabische buurlanden, die hiervoor in de

plaats zou komen, is in feite weinig ontvangen. Het over-

grote deel van de hulp komt nu van de Verenigde Staten.

Het is niet mogelijk, deze korte schets met een ptimis-

tische klank te beëindigen. Jordanië is niet slechts het

minst welvarende land van het Midden-Oosten, maar
biedt waarschijnlijk ook de minste mogelijkheden tot

ontwikkeling en opbouw. Zeker is, dat de mogelijkheden
die er zijn slechts ten volle benut kunnen worden door de

grootst mogelijke samenwerking met de omringende

staten. De weg van gesloten grenzen nâar internationale

samenwerking is misschien lang en moeilijk, maar het

is de enige die perspectieven biedt.

Rotterdam.

H. LINNEMANN.

INGEZcNDEN STUK

Veertien karaats

Drs. H. J. Nooriman te Reeuwijk schrjjft ons:

In ,,E.-S.B.” van 9 juli ji. werd in het artikel ,,Enige

aspecten van Europese vervoerspolitiek op het Binnen-

vaartcongres”, een beschouwing gewijd aan de strijd rond-

om de publikatie van de vervoersprjzen in het kader van

de E.G.K.S. De schrijver komt in dit artikel tot de con-

clusie, dat de publikatieplicht niet in strijd is met de Ne

derlandse vervoersbeginselen. Het doel van hetgeen hier-

ônder volgt is niet op- dit vraagstuk nader in te gaan
1),

1)
Dat op dit punt de meningen overigens niet geheel en al
gelijkluidend zijn, moge blijken uit het commentaar in de
Handels- en Transport-Courant van 22 juli ji.

683

maar enige aandacht te schenken aan de mening van de

schrijver, als zou de argumentatie tegen de publikatieplicht

op grond van het pal staan vdor de zuilen van de Neder-

landse vervoerspolitiek, niet 18 karaats zijn.
De schrijver definieert de Nederlandse vervoerspolitiek
als het standpunt, dat de prijsvorming van het vervoer ge-

baseerd moet zijn op de kostprijzen en op de marktver-

houdingen. Naar zijn mening is de schone harmonie tussen

de beide zuilen der Nederlandse vervoerspolitiek in vele

gevallen maar uiterlijke schijn.

Wij menen de argumenten, die als verdediging van deze

stelling worden aangevoerd, als volgt te kunnen samen-

vatten:

een aanpassing, aan de marktverhoudingen betekent

veelal een
prijsgeven
der aanpassing aan de kostprijs;

de verhouding tussen de elementen kostprijs en

marktverhdudingen hangt af van de heersende marktvorm

bij de zgn. volledige mededinging is iedere individuele

vervoerder buiten machte de markt te beïnvloeden. De

vervoerder moet
zijn
prijs aan de marktverhoudingen aan-
passen. Hier is sprake van passieve aanpassing;

tegenover passieve aanpassing staat actieve prijs-

zetting, op grond van momentele marktverhoudingen.

Deze aanpassing heeft voornamelijk betrekking op markt-

vormen die aan de aanbodzijde een ,ponopolistisch, of

monopoloïde karakter dragen.

De schrijver stelt dus tegenover elkaar een passieve aan-
passing aan de marktverhoudingen enerzijds en een actieve

prijszetting anderzijds. Bij de passieve aanpassing denkt

schrijver in de eerste plaats aan wijzigingen van de markt-

verhoudingen in de loop van de tijd en bij actieve prijs-

zetting aan de marktverhoudingen op een moment.

Onzes inziens zijn deze twee vormen van aanpassing

echter niet zuiver tegenover elkaar te stellen, daar het

waarnemingsobject niet gelijk is. We zullen ons dus moeten

afvragen wat het verschil in aauipassingsmogelijkheden is

op een moment enerzijds en in de loop van de tijd ander-

zijds. –

De marktverhouding op een moment.

Schrijver haalt als voorbeeld de Nederlandsche Spoor-

wegen aan, die hun verladers een verschillende prijs kunnen

berekenen, afhankelijk van ae vraag of deze verladers al

– dan niet de mogelijkheid hebben van een ander vervoers-

• apparaat gebruik te maken. Naar onze mening is in het

hier gegeven voorbeeld sprake van prijsdiscriminatie, welke

mogelijk is doordat de monopolist hier in een onvolkomen

markt opereert. Maar ook indien de markt volkomen zou

zijn, dus indien alle verladers ôf geen mogelijkheid tot het

gebruik van een ander vervoersapparaat zouden hebben,

ôf allen wel, dan zouden de Nederlandsche Spoorwegen

toch als prijszetter kunnen optreden. De onvolkômenheid

van de markt is daartoe geen voorwaarde. Niet het mono-

polist-zijn doet twee prijzen ontstaan, want ook indien

tegenover de twee goepen verladers een veelheid van ver-

voe’rders staat, vinden twee prijsvormingen plaats op grond

van het feit, dat de vraagcurves een ander verloop hebben.

Het tweede punt van overeenstemming tussen de mono-

polist en de veelheid van vervoerders is, dat in beide ge-

vallen de
,
situatie aan de vraagzijde een gegeven is, waarop

zij op de voor hun gunstigste wijze moeten reageren.

De aanpassing in
de loop van de tijd.

Schrijver geeft het voorbeeld van een
gewijzigde
markt-

situatie ten gevolge van het optreden van een depressie.

Ook nu kan worden gezegd, dat zowel de monopolist als

ook de veelheid van vervoerders zich geplaatst zien, voor

een verschuiving van’ de vraagcurve(s). Dit is in beide ge-

vallen een gegeven. Indien: nu èn op één
tijdstip
èn in de

loop van de tijd zowel voor de monopolist als voor de

veelheid van vervoerders de marktsituatie aan de vraag-

zijde een gegeven is, waarop zij moeten reageren, dan blijft

de vraag wat de betekenis is van de tweede zuil, de kostprijs.

Het antwoord is gelijkluidend: voor de monopolist en voor

de veelheid van vervoerders is het baseren op de kostprijs

onmisbaar om tot een bepaling van hun reactie op de

vraag te komen.

De marktsituatie op
één tijdstip.

De monopolist ziet zich geplaatst tegenover twee groepen

verladers. De hoogte van de voor elk dezer beide groepen

te berekenen prijs en daarmede de omvang van het vervoer

dat hij aântrekt is slechts zinvol te bepalen bij kennis

van de kosten. Immers, waarom maakt’ de monopolist ge-

bruik van het bestaan van de twee deelmarkten? Om tot

een zo gunstig mogelijk bedrijfsresultaat te komen. D.w.z.

hij tracht zijn winst te maximeren. Dit’is slechts mogelijk

bij het kennen van de kosten bij verschillende vervoers-

omvang. Voor de veelheid van vervoerders geldt hetzelfde.

Ook zij streven naar een zo gunstig mogelijk bedrijfsresul-

taat. De
wijze,
waarop zij op de vraag zullen reageren, is

slechts te bepalen, indien hun kosten in beschouwing

worden genomen.

De aanpassing in de loop van de
tijl.

Ook nu zullen de monopolist en de veelheid van ver-

voerders slechts positie kunnen kiezen bij een gewijzigde

vraagsituatie, indien zij zich op hun kosten baseren. Schrij-

ver stelt, dat bij volkomen concurrentie de vervoerder door

een wijziging van zijn aanbod de prijs niet kan beïnvloeden.

Dit is volkomen juist, maar ‘het wil niet zeggen, dat de

individuele vervoerder door een wijziging van zijn prijs

zijn afzet niet,zou kunnen wijzigen. De totale vraag is een

gegeven, aangeduid door de vraagcurve; maar de vraag

naar
zjjn
vervoer niet. Deze laatste wordt door zijn afzet-

curve aangegeven. Een passieve aanpassing is hier dus niet
onvermijdelijk. De vervoerder kan een actieve’prijspolitiek
voeren, hetgeen de achter ons liggende periode in het bin-

nenlandse vervoer dan ook duidelijk heeft doen zien.

Of deze actieve prijspolitiek verstandig is in een depressie,

is afhankelijk van het verloop van de vraagcurve. ‘Indien

deze inelastisch is, dan ontstaat de situatie dat de vervoerder

door zijn prijspolitiek in eerste instantie wel een vergroting

van de vraag naar zijn vervoer kan bewerkstelligen, maar

indien de overige vervoerders ook tot een actieve prijs-

politiek overgaan daalt de vervoersprjs verder, zonder dat

er voor de vervoerders tezamen een grotere vraag ontstaat.

Het enige resultaat is dan, dat hun ontvangsten lager zijn

dan véôr het moment waarop de actieve prïjspolitiek begon.

Indien dus zou worden gesteld dat actieve aanpassing
in de vorm van prjspolitiek theoretisch wel mogelijk is,
maar gezien de inelasticiteit van de totale vraag, onver-

standig en dus uit yervoerdersstandpunt af te wijzen, dan

is dit juist. Hiermee is echter nog niet aangetoond dat de
kostprijs voor een prijsvorming in de depressie geen be-

tekenis heeft. Actieve prjspolitiek bleek onverstandig. De

vervoerder heeft dan de bestaande prijs als een gegeven te

aanvaarden. Nu blijft toch nog de vraag in welke omvang
de vervoerder, gegeven de marktprijs, aan het vervoer ial

deelnemen. D.w.z. hij zal zijn individuele aanbod moeten

684

bepalen. Hierover is slechts een verantwobrde beslissin’

mogelijk
bij
het baseren op de kosten.

Een passieve aanpassing, waarbij de vervoerder afwacht

in welke mate er een beroep op hem als vervoerder wordt

gedaan komt voor, daar een deel der ondernemers onvol-

doende inzicht in de bedrijfskosten heeft. Maar het is niet

juist. De vervoerder kan door zijn deelname aan ht ver-

voer de prijs niet wijzigen, maar wel zijn bedrijfsuitkomsten.

Immers, indien de marktprijs zover gedaald zou zijn, dat

de vraaglijn bij iedere deelname beneden de marginale

kostencurve
2)
lag, dan zou deze ondernemer bij ,,actieve”

aanpassing niet aan het vervoer deelnemen, daar iedere

deelname zijn verlies groter zou maken. Zou de vraaglijn

zo liggen dat er wel een snijpunt met de marginale kosten-

curve optreedt, dan houdt actieve aanpassing in, dat de

vervoerder zijn aanbod afstemt op
die
omvang, daar.een

andere deelname zijn verlies vergroot, gegeven een vraag-

lijn die beneden de gemiddelde kostencurve ligt.

Ook in deze depressiesituatie is actieve aanpassing nobd-

zakelijk voor de individuele vervoerder
en
voor de ver-
voerders tezamen. Immers, indien de marktprijs op een

niveau ligt, waarbij een actieve aanpassing een vervoers-

aanbod tot gevolg zou hebben, dat kleiner is dan overeen-

stemmend met de totale vraag, dan moet de prijs optrekken

om aan deze vraag te kunnen voldoen. De passieve aan-

passing, waarbij dus geen acht wordt geslagen op de kosten,

houdt het gevaar in dat de prijs tot een onnodig laag niveau

daalt en daar onnodig lang blijft hangen.

Wij kunnen dus concluderen, dat:

.

de monopolist en de veelheid van vervoerders het-

zelfde nastreven: nl. een zo gunstig nogeljk bedrijfsresul-

taat;

zij dit slechts kunnen bereiken door, bij een gegeven

situatie aan de vraagzijde, hun aanbod bepaald te doen

zijn door hun kosten;

zij in deze zin allen actief zijn in hun aanpassing;

het bestaan van deelmarkten aan de vraagzijde hun

allen dezelfde aanleiding geeft tot het vormen van ver

schillende prijzen op die deelmarkten;

passieve aanpassing voor de veelhei&van vervoerders

er slechts is in die zin, dat tijdens een depresie actieve

prijspolitiek ongewenst is bij een inelastische totale vraag
naar vervoer.

Het doel van het bovenstaande was slechts aan te tonen,
dat de harmonie tussen de twee zuilen van de Nederlandse

vervoerspolitiek geen schijn is. Onze uiteenzetting was
echter slechts bepeikt; vandaar onze aanhef: ,,Veertien

karaats”.

2)
Hierin zijn mede begrepen de kosten van de duurzame
produktiemiddelen, voor zover de technische slijtage overheerst.

Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van

Amsterdam: Algemene aspecten van de grossierderjj

in Nederland.
De grossiersfunctie in de groothandel

11. H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1957, 91 blz.,

f. 6,50.

De waarde die aan deze studie over ,,de grossiersfunctie

in de groothandel” kan worden toegekend, hangt in grote

mate af van de gezichtshoek, van waaruit men haar bena-

dert. Enerzijds kunnen de theoretische opzet en uitwerking

gewaardeerd worden, anderzijds moet de praktische waarde
van dit boekje niet te hoog worden aangeslagen. De samen-

stellers constateren dit zelf reeds, wanneer zij in de inleiding

op blz. 1- opiiierken: ,,Dat de meer gedetailleerde studie

van de .textielgrossierderj (publikatie no. 1 in deze serie)

vrijwel gelijktijdig met de onderhavige algemenere studie

werd geëntameerd en zelfs eerder dan deze het licht zag,

vloeit mede voort uit de tijdens het onderzoek meer en

meer gebleken wenselijkheid om de uitkomsten zoveel

doenlijk tegen een concrete, levende achtergrond te

plaatsen”.

Het terrein dat door de groothandel wordt bestréken,


is dermate groot en de variaties in de wijze waarop de

grossiersfunctie wordt uitgeoefend zijn dermate talrijk,

dat het onmogelijk is in een bestek van 72 bladzijden

aangevuld met 10 appendices te komen tot meer dan zeer

algemene, betrekkelijk vage conclusies die voor de gehele

groothandel geldend zijn. Concretere gevolgtrekkingen

vindt men c1n ook juist daar, waar grossiers werkend in

bepaalde branches zijn samengebracht. Hier doet zich

dan evenwel het bezwaar voor, dat de materie niet vol-

doende is uitgewerkt. Een dieper gaande studie van bepaalde

sectoren moet dan ook als een onontbeerlijke aanvulling

van deze tweede publikatie in de serie ,,Algemene aspecten

van de grossierderij in Nederland”, worden beschouwd.

Een belangrijke aanvulling van de bronnen van gegevens

die thans zijn gebruikt, moet daarbij gevonden worden

in de publikaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek

over de groothandel in kruidenierswaren, chocolade en

suikerwerken, textielgoederen, tabaksfabrikaten, en alco-

holhoudende en alcoholvrije dranken.

Bij de behandeling van,,andere voor de grossiersfunctie

bepalende factoren” mist men een bespreking van met

name de verkoopstimulering aan de consument, zoals

deze door de moderne groothandel in verschillende bedrijfs-

takken (vrijwillig fihiaalbedrijf) wordt bevorderd, terwijl in

deze § 7, blz. 23, de opmerking dat in de financiering van

kleine
afnemers een functie voor de grossier ligt, voorbij-

gaat aan de omstandigheid, dat .juist de financiering van

de
groter
wordende detaillist voor de groothandel van

het grootste belang is.

In hoofdstuk IV wordt o.a. de spreiding der uitgesprokèn

distributieve grossiers besproken. Hier worden conclusies

getrokken op basis van aantallen distributieve grossiers.

Een zuiverder.beeld zou evenwel verkregen kunnen worden

door rekening te houden met de omzetten per vestigings-

plaats, of door de eventuele onmogelijkheid tot het ver-

krijgen van de hier bedoelde cijfers te vermelden, zodat de

lezer de conclusies op hun juiste waarde kan taxeren.

Bij de behandeling van veel voorkomende goederen-
combinaties wordt gewezen op het in kleinere plaatsen

relatief sterk vetegenwoordigd zijn van grossierderjtypen

met uitgebreid assortiment. Hierbij mag niet onvermeld

blijven, dat vooral het streven naar lagere distributie-

kosten door orderconcentratie van de detaillisten en de

toenemende parallelisatie in de kleinhandel leiden tot

grotere assortimenten in de grossierderj.

Beslist onjuist is de opmerking op blz. 64 dat de behoefte

aan contante middelen een motief zou zijn voor het .door
de grossier exploiteren van een winkel: ,,De detailhandel

in artikelen, welke min of meer incidenteel gekocht worden,

zodat een zwakkeklantenbinding bestaat, ontvangt gewoon-

lijk contante betaling, terwijl de grossierderij in deze

zelfde goederen vrij dikwijls leverancierskrediet moet

verstrekken. Het exploiteren van een detailzaak kan dus

de financiering van het hoofdbedrijf – de grossierderj –

685

t

vergemakkelijken”. Vereist het inrichten – inventaris en

goederenvoorraad – van een detailhandel dan geen, veel
grotere, investering en wat denken de schrijvers van het

afbetalingskrediet aan de consumenten, al wordt deze

kredietverlening zo veel mogelijk naar anderen over-

geheveld?

De vorenstaande kritische opmerkingen dienen niet te

worden opgevat als een advies om de besproken studie

ongelezen te laten. Integendeel, als achtergrond voor eèn

meer gedetailleerde studie over de plaats van de groot-

handel in bepaalde bedrijfstakken, zal dit geschrift zeker

waardevol zijn.

Barendrecht.

Dr. J. ALERS.

De geidmarkt.

De geidmarkt heeft de hindernis van de ultimo zonde

merkbare moeite kunnen nemen. Reeds aan het begin van

de verslagweek kon het bankwezen als geheel zich, blijkens

de weekstaat per 25 augustus, in een ruime liquiditeit

verheugen. Dank zij de aflossing van vervallend schatkist-

papier vertoonde het saldo van de banken een sprong van
bijna f. 170 mln. t.o.v. de vorige weekstaatdag. Dezelfde,

factor is ook deze week werkzaam geweest, want van 25

t/m 27 augustus verviel er niet minder dan f. 263 mln, aan

papier.
De Staat moest aldus in deze dagen een groter bedrag

betalen dan hij op 25 augustus bij de Bank aanhield. Het

,,tekort”,’ ad ca. f. 85 mln., is echter juist iets kleiner dan

het bedrag dat uit de plaatsing van schatkistbiljetten

(inschrijving van 25 augustus) beschikbaar is gekomen,

t.w. f. 94,7 mln. Het ziet er dus naar uit dat de Schatkist,

ten minste wat betreft de betalingen en ontvangsten uit

hoofde van de vlottende schuld, in deze moeilijke augustus-

maand met de hakken over de sloot is gekomen.

Afgezien van de zorgen omtrent de begroting 1959 ziet

de septembermaand er voor de Schatkist iets vrolijker uit.

Op 2 september staat de inschrijving open op 3- en’12-

maandspromessen,er vervalt een aanmerkelijk lager bedrag

aan schatkistpapier dan in augustus, en de belasting-

ontvangsten zullen rijkelijker gaan vloeien.

Voor de meer interessante geldmarktontwikkelingen

moet men deze week niet zo zeer in Nederland terecht als

wel in het buitenland. België schaarde zich onder de landen

die tot een verlaging van het officiële disconto zijn over:

gegaan. Het bedraagt thans, evenals in ons land, 34 pCt.

In Amerika daarentegen kregen nog twee Federal Reserve

Banks vergunning van de Board om het disconto te verho-

gen tot 2 pCt. Van harte gaat het in de Verenigde Staten

met de discontoverhogingen blijkbaar niet, want acht van

de
1
twaalf Centrale Banken, w.o. die van New York,
hielden tot nog toe aan het oude disconto ad 1/
4
pCt.

vast. Ondertussen steeg het toewijzingsdisconto voor

driemaands Treasury Bus opnieuw; het werd laatstelijk

vastgesteld op 2,162 pCt., ruim 14 pCt. hoger dan drie

maanden geleden.

Voor de grootste verrassing werd evenwel in Engeland

gezorgd, waar een aantal banken, als eerste de Midiand

Bank, aankondigde zich op het terrein van de Personal

Loan – detailhandel in blanèo af betalingskrediet – te

zullen gaan begeven, hetgeen tot een ware tarievenoorlog
heeft geleid.

De kapitaalmarkt.

Alsof het een afgesproken zaak betrof kwamen ‘de

grootste drie internationale concerns vrijwel tegelijkertijd

met de publikatie van hun halfjaarcijfers. Bij Koninklijke

vertoonde de netto-winst een daling van ruim 30 pCt.
t.o.v. de eerste zes maanden van 1957. De cijfers van

Unilever maar vooral die van Philips geven dan een

vrolijker beeld te zien: de netto-winst is in het eerste

halfjaar met ‘ca.
5,
resp. 14 pCt. gestegen.
Veel invloed hebben deze publikaties overigens nog nist

gehad, want op ‘de laatste beursdag van de week volgde

een nogal flinke reactie, die men, naar keuze, kan verklaren

uit het Labor-day feest, dat de Amerikaanse beurzen

1 september gesloten zal houden, uit de dreigende houding

van Communistisch China, of uit de toepasselijkheid van

die typische beurs-slogan: het bezit van de zaak is het

einde van ‘t vermaak, al zou dit bij Koninklijke dan tot

een koerstijging hebben moeten leiden.

Als een factor die de Amsterdamse beurs in de verslag-

week niet onberoerd heeft gelaten moet het sluiten van het

belastingverdrag tussen Nederland en West-Duitsland

wirden genoemd. T.a.v. ondernemingen met dochters in

West-Duitsland gold dit als een hausse-factor, in verband

met de (eenmalige) tariefsverlaging m.b.t. een deel van de

over de jaren 1956-1958 verschuldigde Kapitalertragssteuer.

In de Verenigde Staten kan van een weifelende stemming

worden gesproken. Wellicht zijn de jotentiële kopers van
aandelen bevreesd dat de theorie volgens welke aandelen
een goede bescherming tegen inflatie bieden niet aan een

nieuwe test onderworpen kan worden, als de monetaire

autoriteiten doorgaan de dreigende inflatie te bestrijden

voordat zij goed en wel op gang is gekomen. Interessant

was het vast te stellen dat de omvang van de baisseposities

voor het eerst in 1958 een daling heeft ondergaan, zodat

het niet onaannemelijk is dat de
koersstijging
van de

laatste tijd althans ten dele aan baissedekkingen te danken

is geweest. Op hun beurt kunnen deze baissedekkingen

zeer wel een gevolg zijn geweest van de verscheiping der

Aand..
Indexctjfers

A.N.P.-C.B.S.
2 jan.
22 aug. 29 aug.
(1953

100)
1958
1958
1958

Algemeen

……………………………
168
209
206
Internat.

concerns

…………………
237
298
290
Industrie

………………………………
126
154
160
Scheepvaart

…………………………
117 138
137
Banken

…………………………………
106
124

125
Indon.

aand.
,
…………………………
64 88 87

Aandelen

Kon,

Petroleum

……………………
f.
17,30
f.
170,70
f. 165,20
Unilever

………………………………
311%
380
378
Philips

…………………………………
230½
323 311
3
/4
142½
200
3
/1
197
3
/1
Kon.

N.

Hoogovens

………………

241
331
339
Van

Gelder

Zn .

……………………
170
183½
184
H.A.L

…………………………………
132%
141
139½
Amsterd.

Bank

………………………
191½
225
226
H.V.A

…………………………………
84%
108½.
104/

Staatsfondsen

pCt.

N.W.S

……………………
59%
62
1
/
1
,
61

pCt.

1947

…………………………
85i

e
91I
91
27
/32
3%

pCt.

1955

1

.. …. . ………………..
81%
88%
88
3 pCt. Grootboek 1946
……………
80%
89%
qljj

3 pCt. Dollarlening
…………………
90
2
1
/
4

92%

Diverse obligaties

3½ pCt. Gem. R’dam 1937 VI
84
91%
91
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.1954111111
797/g
85½
85
1
/2
3½ pOt. Nederl. Spoorwegen
84½
91 91
3
/4
3
1
h pCt Philips 1948
………………
90
94
3
/4
95%
3% pCt. West!. Hyp. Bank
80
85%
85%
6 pCt.

,Nat.

Woningb.len. 1957
104%
109’/4
109%

New
York

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
…………
439 508 509

y

prolongatievoorwaarden die

begin augustus heeft plaats

gevonden, en welke niet al-

leen op hausse- maar ook

op baisse-transacties betrek-

king heeft gehad.

Uit C.B.S.-gegevens blijkt

dat er bij de spaarbanken in

de eerste zeven maanden

van 1958 f. 333 mln. meer

is ingelegd dan opgevraagd,

tegen f. 15?3 mln, in dezelfde

periode van vorig jaar. De

spaarbanken zullen dus wel

hun deel hebben bijgedra-

gen tot• het welslagen van

de stroom van obligatie-

emissies die in 1958 heeft

gevloeid. Hiermee was nI.

t.m. augustus ruim f. 760

mln, gemoeid, d.i. bijna

f. 400 mln. meer dan vorig

jaar.

De Wereldbank heeft

deze week herhaaldelijk van

zich doen spreken. In de

eerste plaats werd bekend

gemaakt dat een bedrag van

S 75 mln, aan tweejarige

33/ pCt.-obligaties bij veer-

tig niet-Amerikaanse insti-

tutionele beleggers in 26 lan-

den, w.o. Nederland, werd

geplaatst. En in de tweede

plaats heeft President Eisen-

hower het plan ontvouwd
om, mede als bijdrage tot

een oplossing van de in-

ternationale Iiquiditeitscri-

sise, de quota van het I.M.

F. en het kapitaal van de

Wereldbank te vergroten.

Dat dit voorstel mede ‘de

oprichting van een nieuWe

internationale ontwikkelings-

bank behelst behoeft haast

geen verwondering te wek-

– ken. Om het met de woor-

den van ,,The Economist”

te zeggen: ,,One bank a day

keeps the Russians away”.

M. P. GANS.

ONDERNEMINGEN,

die het beste leidende

personeel zoeken,

speciaal met economische
scholing, roepen sollicitanten
op door middel van een
annonce in de rubriek

,,VACATURES’

Het aantal reacties, dat
deze annonces tot gevolg
hebben, is doorgaans
uitermate bevredigend; begrijpelijk, omdat er bijna
geen grote instelling is,
die dit blad niet regel-
matig ontvangt en
waar het niet circuleert.

De Amstel Brouwerij N.V. te Amsterdam

vraagt

• jong econoom

jAjMjSTEL

ter assistentie
van haar commerciële staf

Gegadigden (tot de leeftijd van 30 jaar) dienen belang-

stelling te hebben voor financiële en organisatorische

vraagstukken.

Eigenhandig, niet met bailpoint, geschreven brieven,

voorzien van recente pasfoto, worden gaarne ingewacht

bij de AMSTEL BROUWERIJ N.V., Mauritskade 14,

AMSTERDAM.

HOOGOVENS

IJ M U 1 D E N

De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
en aangesloten bedrijven te Ijmuiden
vragen voor de afdelingen
Bedrijfsadministratie
N –

administratieve krachten

voor werkzaamheden op verschillend niveau.

Opleiding: H.B.S. of Mulo en praktijkdiploma Boekhouden of diploma M.B.A.,
resp. Staatspraktijkdiploma of diploma M.O. Handeiswetenschappen A.

Leeftijd: ca. 25 laar.

Eigenhandig geschreven sollicitaties met beschrijving van opleiding en levensloop worden, vergezeld van
een recente pasfoto en onder vermelding van ons nummer E.S.B. 975, ingewacht bii de afdeling Personeels-
beheer Beambten.

MEESTER IN DE RECHTEN

&hr:fielijk/mondelinge opleiding

OPLEIDINGEN VOOR: M.O. Economie, M.O.
Staatsinrichting,

Accountant (Nl. v. Acc.), M.O. Boekhouden

Gemeente-Administratie

Geeft u ons op voor wele opleiding u inieressi hebi; wij zenden u
dan ons gratis prospectus.

LEIDSCHE ONDERWIJSINSTELLINGEN
10
I
Instellingen zonder winstgevend doel.


Ln

Johan de Wlttstraat 396-397

Leiden

Erkend door de Inspectie v.h. Schriftelijk Onderwijs,
m.m.v.
het Ministerie van
0., K.
en W.

(Zie ook de vacatures op pag. 688)

687

1′-

GEMEENTE HELMOND

Bij de dienst van publieke wer-kén van bovengenoem-
de gemeente wordt gevraagd een
directie-se.cretars

Vereist worden:

academische vorming of het bezit van het

diploma G.A. 11 of een daarmee gelijk. te

stellen diploma;
ruime ervaring op, administratief gebied, bij

voorkeur verkregen in het vervuleiz van een

gelijksoörtige sta/functie.

Aanstelling gschiedt naar gelanj van be-
kwaamheid, in de rang van referèndaris of
referendaris le klas.

Jaarwedcje:
f
9247,08 tot
f
10.544,52

of

f
9393,36 tot 12.344,40, excl. comp. laatste
huurverhoging.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Rijksverplaatsingskostenbesluit is van toepas-
ging.

Sollicitaties binner 10 dagen na het verschijnen van
dit blad in te zenden aan debu?gemeester.

(Zie ook dë vacatures op pag. 687)

Voor de

particuliere
belegger•

het-

aangewezen-

advies-orgaan

Verschijnt 1..keer per 14 dagen

VRÂAGT GRATIS PROEFNUMMER

Adtrate Bel-Bel
.
Postbus 4

Schedarn

Nauwkeurigheid aan het loket

is zo vanzelfsprekend, dat h’et onnodig is

hierover te discuteren.
Daarom is voor dé technische hulpmiddelen,

die een vlotte- afwikkeling van het

loketverkeer waarborgen, een foutloze en

nauwkeurige werkwijze noodzakelijk.
Waarom zou men met. het aanschaffen van zulke

technische hulpmiddelen risico lopei?

:ANKER LOKETMACHINES werken veilig

en betrouwbaar en geven dag-in,- dag-uit aan

duizenden loketten in alle opzichten de meeste

voldoening

ANKER LOKEtMACHINES worden met

een 80-lange ervaring in fijnmechanisch

precisiewerk vervaardigd en werken reeds vele

jaren in de gehele wereld.
40

ANKER KANTOORMACHINE5 W.V.,

Anne Paulownapleln 3, Den Haeg, Tel. 636907′

Geëxposeerd op de Jaarbeurs, Bernhardhal, Croeselaan.

STAND 7079/91.

688

Auteur