Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2125

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 26 1958

Economisch -Statistische

Bertchten

Een beroepsgroep in beweging

•1

*

Drs. E. H. van de Poll

De recente uitvôerontwikkeling

/

Mr. D.- Zijlstra

flxploitatie van h: onderbewustzijn

‘ Drs. M. C. Tideman

Het botelbezoek van buitetilanders

in Nederland

*

K. H. Schreiber, Dipl. rer. pol.

De besparingen bij het lévensverzekering-

bedrijf

– UITGAVE VAN HET NEDER-LANDS.CH ECONOMISCH INSTITUUT’

43e JAARGANG

No. 2125

WOENSDAG
.
26 MAART 1958


t

S
‘.

tecksliscke,
messe

‘S

MACHINES, APPARATEN

EN TECHNISCHE UITRUSTINGEN

mutetmessc

GEBRUIKS- EN VERBRUIKSARTIKELEN

Toegangskaarten
(Messeausweise)

r

NEDERLANDS-DUITSE

en
nadere
inlichtingen:

KAMER VAN KOOPHANDEL

‘s-Gravenhage, Jan van
Nassaustraat
3

Telefoon 77 78 72

In DUITSLANID bedraagt de prijs
van een Messeausweis DM 10,—.
In NEDERLAND zijn zij aan boven-
staand adres tegen sterk verlaagde

.
prijs verkrijgbaar en geven tevens recht op korting op de treinkosten

(alleen op het Duitse traject)’ bij
aankoop van een retourbiljet.

Bij bestelling van één of meer
Messeausweise wordt, zolang de
voorraad strekt, gratis een voor-
lapige catalogus verstrekt.

S.
t

0]

R Mees
&
Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s’-Gravenhage

Delft. Sbied4m- Vlaardingen

Albiasserdam

verlenen gaarne hun

c

ede diensten; o. m.

ij
het

kiezen van beleggingen

sluiten van auto., w.a.,

fraude. en berovings.

verzekcringen

S)

E C 0 N 0 M 1 S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J., Geluck, Zwijnaardse St een-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

-.

Losse nummers
75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300. toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
‘0.30 per m.n. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
‘0,60 per mm (dubbeie kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder, opgaaf van
redenen te weigeren.

• / .

S

Bij het
Mierie van Economische Zaken
be-
staat een mogelijkheid ‘voor plaatsing van
enkele

JONGE ECONOMEN’

Vereist: doctoraal economie. Leeftijd: niet ouder dan 30
jaar; Ook degenen, die binnenkort hopen af te studeren;
kunnen reeds thans solliciteren. Gegadigden zullen zich
moeten onderwerpen aan een medisch en psychologisch:’
onderzoek. Sollicitatiebrieveh met cijferlijst van eind-
examen ‘en genoten vooropleiding en onder vermelding
van referenties, te richten aan het Burea’u •Personeels-voorziening, Prins Mauritslaan 1, Den Haag, onder no. 82/7188 (in linkerbovenhoek env. en brief).

‘1

242


S
‘….

t
,


1
S.
‘•P

/

Een beroepsgroep in beweging

Zal met de ruimtelijke expansie de echte landelijke

rust meer en meer worden verstoord, zoals wij vorige week

op deze plaats konden lezen, ook met de traditionele

rust van de landman is het gedaan. De geslotenheid van

de plattelandssamenleving is aan het verdwijnen. Door

deze ontsluiting – geografisch, economisch, sociaal en

cultureel – is in de na-oorlogse jaren met name de land-

arbeidersgroep in beweging geraakt. Er vond een uit-
tocht uit de agrarische bedrijfstak plaats, welke werd

mogelijk gemaakt en bevorderd door de mechanisatie
binnen en de gunstige werkelegenheidssituatie buiten

de landbouw. De betekenis van de landarbeider voor de

arbeidsvoorziening in de landbouw is, evenals de sociale

positie van de landarbeider in de plattelandssamenleving,

hierdoor ingrijpend veranderd en het laat zich aanzien,

dat het proces van heroriëntering, waarbij niet alleen de

landarbeiders maar ook de boeren ten nauwste zijn be-

trokken, nog lang niet ten einde is.

Over de positie van en de problematiek rondom de

landarbeidersgroep heeft het Landbouw-Economisch In-

stituut onlangs een diepgaand onderzoek afgesloten. De

resultaten werden zorgvuldig neergelegd in een tweetal
rapp’orten – in boekvorm – welke zich goed laten lezen.

Het eerste verscheen in 1954 en heeft betrekking op de

landarbeiders in de zeeklei- en weidegebieden en de veen-

koloniën
1);
•het zojuist gepubliceerde tweede rapport

handelt over de werknemers in de landbouw op de zand-
gronden en in de rivierkleigebieden
2).
De belangrijkste

bevindingen uit het eerste rapport zijn zoveel hiogeljk

als vergeijkingsbasis gebruikt, zodat men’uit dit tweede

rapport tevens een beeld krijgt van de positie van de land-

arbeidersgroep als geheel. Deze studie over de agrarische

werknemers zal in de loop van dit jaar nog worden aan-

gevuld met de publikatie van een rapportover de tuin-

bouwarbeiders.

Het onderhavige L.-E.I.-onderzoek heeft niet alleen

diepgang, het is ook breed opgezet: verschillende socia-

le en economische ‘aspecten van de landarbeidersgroep

werden belicht. Het rapport bevat derhalve een groot

aantal gegevens over de aantallen landarbeiders, de vak-

organisatie, het grondgebruik door landarbeiders, de

vakscholing, de huisvesting, de seizoenwerkloosheid, de

trek naar en de afvloeiing uit de landarbeidersgroep, de

Zie ,,E.-S.B.” van 17 november
1954.
,,De landarbeiders in Nederland 2″, Landbouw-Econo-
misch Instituut, ‘s-Gravenhage, februari
1958,
141
blz. en 22 bijlagen, f. 7.

beroepskeuze van de kinderen enz. Aan een drietal vraag-

stukken is speciale aandacht geschonken, nI. aan de ont-

wikkeling van de werkgelegenheid voor landarbeiders en

in verband hiermede aan de animo voor het landarbei-

dersberoep en aan de positie van de landarbeidersgroep

in de plattelandssamenleving. De werkgelegenheid voor

landarbeiders zal in de komende 15 jaren naar wordt

verwacht gemiddeld met bijna 1
1
/
2
pCt. per jaar afnemen.

Het aantal benodigde landarbeiders zal dan ook van

107.000 tot omstreeks 85.000 kunnen dalen. Dit percen-

tage varieert sterk voor de diverse landbouwstreken.
Voor de zandgronden wordt verwacht, dat het aantal

benodigde landarbeiders zich ongeveer op het huidige peil

zal handhaven. Voor de overige landboûwgebieden ligt

een daling van de werkgelegenheid voor landarbeiders

van
15-25
pCt. in het verschiet.

Vergelijkt men de in beide rapporten gegeven schets

van de sociale positie van de landarbeidersgroep – wie

het agrarische milieu van nabij kent wordt getroffen door

de scherpe tekening van leefwijze en levensstijl – dan valt

de sterke mate van overeenkomst op tussen de gebieden

van het eerste en het tweede onderzoek. Het beroep land-

arbeider wordt in alle gebieden geclassificeerd op de laagste

treden van de beroepsladder. Aan deze geringe waar-

dering zijn vele factoren debet: de
werktijden,
loonshoogte,

promotiekansen, werkomstandigheden, de toekomstmo
;

gelijkheden in andere beroepen, het geringe aanzien -van

het landwerk ed. Het valt dan ook niet te verwonderen,

dat de mobiliteit van de landarbeidersgroep met de voort-

gaande ontsluiting van het platteland is toegenomen.

De positie van de boer is door deze ontwikkeling –

zoals gezegd – evenmin onberoerd gelaten. Wat er van

zijn rust is overgebleven vertelt onderstaand citaat, waar-

mee het rapport de vraagstukken van de boerenstand

in deze keritering typeert: ,,’t Is al mor waarken en knoojen,

zunder da ‘j wat veuruut koomt…. Boerenvrouwen en

kiender an ‘t waark, arbeidersvrouwen mit de kiender-

waogen uut kuiern of op vesiete gaon en oe vroggere

arbeider komp
0 ‘S
zommersoavonds um ‘n uur of zesse

ïnteegen, mit de vishengels an de fietse, terwijl de boer

nog uren van waarken veur de börst hef veur dat he ‘j um

te slaopen kan leggen. . .-. “, al is dat dan mogelijk niet

in een bedstede, zo,als die blijkens het rapport in een groot

aantal landarbeiderswoningen, vooral in de drie noor-

delijke provincies – Groningen 43 pCt.! -, nog in’ ge-

bruik zijn.

d.w:

Een beroepsgroep in beweging,
door Drs. A. de

Wit………………………………..

De recente uitvoeroiitwikkeling,
door Drs. E. H.

vande Poll …………………………..

Exploitatie van het onderbewustzijn,
door Mr.

D. Zijlstra ……………………………

Het hotelbezoek van buitenlanders in Nederland,

door Drs. M. C. Tideman ………………..

De besparingen bij het levensverzekeringbedrijf,

door K. H. Schreiber, Dipl. rer. pol…………

PLJukULUJI

Blz.

Blz.

B o e k bespreking:

243

The Economist Intdlligence Unit Limited: ,,Bri-

tain and Europe; a, study of the effects on Bri-

244

tish manufacturing industry of a free trade
area and the common market”,
bespr. door

248

Drs: G. Swinkels …………………….255

250 Geld- en kapitaalmarkt, door Dr. M. P. Gans …..
257

Notities:

253

Statistische Dag 1958 …………………..
255

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J.

Tinbergen; F. de Vries;
J. R. Zuidema. Redcteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.


COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. V andeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

.

243

‘S

Het stijgingstempo van
de waarde van de Ne-
derlandse uitvoer, dat sedert medio 1956 is terug-
gelopen, vertoont sedert
half 1957 weer een toene-
ming. Teneinde na te gaan, waaraan de inzinking
moet worden toegeschreven, vergelijkt schrijver
de vraag naar en het aanbod
van Nederlandse
uitvoerprodukten met die van de O.E.E.Ç.-landen
en
de Verenigde Staten. Uit ‘deze analyse blijkt,
dat de Nederlandse leveranciers, onder invloed
van aanbodmoeilijkheden, gedurende ongeveer een
jaar de
mogelijkheden
op de internationale markt niet hebben benut. De aanbodmoeiijkheden moe-
ten het gevolg zijn geweest van de te sterk gestegen
binnenlandse afzet. Nu door de bestedingsbeper

king de
aanbodknelpunten
zijn opgeheven kan. Ne-
derland weer aan de buitenlandse vraag, voldoen. Onze concurrenten hebben echter naar alle waar-
schijnlijkheid een deel van ons marktgebied ver-
overd. Het is van- groot belang het verloren gegane
terrein terug te veroveren. Dit zal onder de hui-
dige omstandigheden grote inspanning van het
exporterende bedrijfsleven vergen.

Ik

– recente

Ovoerontwikkeling.

Het stijgingstempo yan de waarde van de Neder-

landse uitvoer, dat sedert medio 1956 is teruggelopen,

vertoont sedert half 1957 weer een toename, waar-

door het weer ongeveer op het peil van
1955
is ge-

komen. Het is van betekenis te weten door welke

• oorzaken een dergelijke inzinking met uiteraard nade-

lige consequenties voor onze betalingsbalans is ver-

oorzaakt, terwijl het bovendien wenselijk lijkt na te

• gaan in hoeverre de inmiddels opgetreden herstelbe-

weging mogelijk een nieuw tijdperk zal inluiden. Daar-

om wordt in het onderstaande een analyse van de re-

cente uitvoerontwikkeling gegeven. Hierbij zal spe-

.ciaal de meest kritieke ‘periode nI. juli 1956/juni 1957

worden vergeleken met 1955, terwijl daarnaast de her

stelbéweging in het tweede halfjaar 1957 zal worden

bezien
1).

De vraag naar uitvoergoederen.

Men dient zich uiteraard af te vragen, welke rol de

vraagfactoren hebben gespeeld. Het is irmers denkbaar

dat de hierboven aangegeven ontwikkeling is ontstaan

doordat het stijgingstempo van de vraag ,naar onze pro-

dukten tijdelijk is gedaald en in een later stadium weer

is
toegenomen. Indien zulks het geval zou zijn geweest
dan moet echter redelijkerwijs worden aangenomen dat

de uitvoerstijging van de landen die soortgelijke produk-

ten uitvoeren als ons land, eenzelfde beweging zou heb-

– ben doorgemaakt. Uit tabel 1 kan echter worden afge-

– -leid, dat dit geenszins het geval is geweest.

Tot medio 1956 was de uitvoerstijging van Nederland
nagenoeg eyen groot als die van de concurrenten. Daar-

na blijft Nederland in stijgingstempo belangrijk achter,

maar in de tweede helft van 1957 wordt het tempo van

– de concurrenten weer overgenomen. Een afwijkend ge-

drag van de concurrenten zou nog kunnen worden ver-

‘ klaard uit een ander verloop van de prijs van de Ne-

derlandse uitvoer. Uit de tabel kan echter worden af

geleid dat de prijsstijging van onze produkten geduren-

de de kritieke periode hoogstens minder groot is geweest

dan die bij de concurrenten, zodat hieruit moeilijk een

1) In dit artikel is geen rekening gehouden met de ont-
wikkeling in de maandèn januari en februari 1958.

244

argunent voor het relatief achterblijven van de Neder-

landse uitvoer kan worden geput.

– Indien de uitvoerstijging van onze concurrenten als

representatief mag worden gezien voor de uitvoervraag,

dan moet dus worden geconcludeerd dat de Nederlandse

uitvoer van medio 1956 tot medio 1957 de vraag-

ontwikkeling niet heeft gevolgd. Voorzover zulks uit de

beschikbare cijfers in het tweede halfjaar 1957 mag

worden

afgeleid, lijkt het waarschijnlijk, dat inmiddels

de belemmerende werking, die onze uitvoer heeft ge-

kend, is opgeheven. Deze belemmeringen moeten door

– het uitvoeraanbod zijn veroorzaakt.

TABEL 1.

Uitvoer van Nederland en concurrenten

– (Overeenkomstige periode van het vorige jaar = 100)

Uitvoerwaarde
Uitvoerprijs Uitvoervolume


O.E.E.C.
O.E.E.C.•
Io.E.EC.
Ne
en
Ver-
Ne-
en
Ver-
Ne der:
en
Ver
der-
land
enigde
land
enigde
land
eni
g
de
Staten Staten

1

Staten
b) b)-
I
b)

III
112
101′
102
110
110
juli 1955/juni 1956
112
114
102
103
110
111
1956

———-
1

106
114 102 103 104
111

1955

———–

juni 1956/juli 1957
103
114 102 103
101
III
1957

……….
j

108

104a)

104a)

3e kwartaal1957
1

113
110 106
103
106
107
4e kwartaal 1957
1

110

102a)

108a)

Raming.
Verenigde Staten zonder ,,special categories”.

Het aanbod van uitvoerprodukten.

• Het ianbod van uitvoerprodukten wordt in principe

bepaald door de invoer vermeerderd met de produktie

en verminderd met de binnenliindse bestedingen. De in-

voer van goederen t.b.v. de produktie voor uitvoer is in

Nederland en bij de concurrerende landen in dender-

havige periode niet aan restricties onderhevig geweest

noch kunstmatig gestimuleerd. Het lijkt dan ook on-

waarschijnlijk dat het verloop- van onze uitvoer of die

van de met ons concurrerende landen is beïnvloed door

de invoermogelijkheden. Een uitzondering dient bier

echter te worden gemaakt voor de aardolie en mogelijk

ook voor enkele andere grondstoffen. De invoer van

deze produktèn – en daardoor ook de uitvoer – is

waarschijnlijk minder groot geweest dan onder normale

omstandighedenten gevolge van het sluiten van het

Suezkanaal. De uitvoer van de Verenigde Staten, die

onder de concurrenten is opgenomen, is daatdoor

kunstmatig gestimuleerd. In het algemeen kan echter

worden gezegd dat de invoer geen uitvoeraanbod-,,bottle-

neck” heeft gevormd.

De moeilijkheden bij het Nederlandse uitvoeraanbod

in de periode 1956/1957 moeten dan ook’ zijn ontstaan
door de produktie verminderd met de binnenlandse be-

stedingen. Nu zou men kunnen stellen dat Nederland

bij een grotere produktie aan de gehele binnen- en bui-

tenlandse vraag had kunnen voldoen en dat de gesigna-

leerde ontwikkeling dus geheel op rekening van een te
geringe produktie moet worden geschreven.
Zulks*
is

uiteraard niet erg realistisch daar moeilijk kan worden

volgehouden dat de produkfie in deze periode, die ge-

kenmerkt woi’dt -door een nijjend tekort aan arbeids-

krachten, nog had kunnen worden opgevoerd. Indien

men aanneemt dat onze produktie in deze periode

maximaal is geweest, dan moet het stijgingstempo van

de binnenlandse bestedingen dat van het uitvoeraanbod

hebben gedrukt.

Gedwongen door de produktie-,,bottleneck” heeft de

Nederlandse lèverancier een keuze moeten maken tus-

sen de binnenlandse en de buitenlandse vraag en hij

heeft hierbij èen zekere voorkeur voor de binnenlandse

‘markt aan de dag gelegd. Dit ligt ook voor de hand.
In die periode zag het er immers naar uit dat de bin-

nenlandse afzetmogelijkheden zich bepaaldelijk gunstig

zouden ontwikkelen en de Nederlandse levéranciers heb-

ben er dus veel betekenis aan gehecht om in de markt

te blijven. De binding tussen leverancier en binnen-

landse afnemer is bovendien doorgaans veel hechter dan

die tussen exporteur en buitenlandse klant. Ook fiscaal

was het voordéliger de Nederlandse prodkten in de

eerste plaats in het binnenland af te zetten. ‘Anders had

men immers in meerdere mate door import aan de bin-

lenlandse vraag moeten voldoen en daardoor meer in-

voerrechten moeten betalen.

Dat het uitvoeraanbod van onze concurrenten in juli

1956/juni 1957 meer is gestegen dan dat van Nederland

kan blijkens tabel 2 niet aan een grotere produktiestij-

ging worden toegeschreven. Vergeleken bij
1955
dtal-

de het stijgingstempo van de met ons concurrerende pro-

duktie sterker dan die van Nederland, terwijl het ab-

solute niveau van de produktiestijging hetzelfde was als

dat van ons. Hieruit moet dus volgen dat het verschil

in aanbodontwikkeling tussen Nederland en de concur-

renten alleen uit het verschil in ontwikkeling van de

binnenlandse bestedingen is te verklaren.

In de tweede helft van 1957 volgt de Nederlandse

uitvoerstijging weer die van de concurrenten, zodat

moet worden aangenomen dat de uitvoeraanbod-

,,bottleneck” is opgeheven. Uit tabel 2 kan worden afge-

leid dat het uitvoerainbod in deze periode niet is ver-

groot door een grotere produktie. Vergeleken bij dezelfde

periode van vorig jaar stijgt onze produktie gemiddeld

zelfs in het geheel niet meer, maar desondanks kan nu

een uitvoerstijging van 7 pCt. worden gerealiseerd. Ook

deze gang van zaken. kan alleen worden verklaard uit

dc ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen. Deze

bestedingen ,moeten in deze periode onder invloed van

de bested i ngsbeperking zelfs absoluut zijn gedaald. Uit

de ter beschikking staande indices omtrent de binnen-
landse consumptie kan inderdaad worden afgeleid dat

het verbruik van consumptiegoederen in het tweede

halfjaar 1957 in Nederland ca. 3 â 4 pCt. lager is ge-
S

weest dan in de overeenkomstige periode van het vorig

jaar. Cijfers met betrekking tot de overige bestedings-

categorieën staan echter niet ter beschikking.
Uit het bovenstaande moet dus worden geconstateerd

dat Nederland in de periode juli 1956/juni 1957 uit

de pas is gelopen met zijn uitvoerstijging door een af-

wijkende ontwikkeling van zijn binnenlandse bestedin-

gen. In het tweede halfjaar 1957 wordt het uitvoertempo

van de concurrenten weer overgenomen. De produktie –

en de binnenlandse bestedingen in Nederland vormen

nu kennelijk geen belemmering meer om aan de uitvoer-

vraag te voldoen.

Het hierboven gegeven beeld kan niet meer dan glo-

baal zijn. Vergelijkbare gegevens omtrent de totale bin-,
nenlandse bestedingen van Nederland en concurrerende

landen staan niet ter beschikking, zodat het hierboven

uit andere factoren afgeleide verloop van deze beste-

dingen niet met cijfers kan worden gestaafd. De cijfers
met betrekking tot de produktie betreffen alleen de i’n-
dustriële produktie, daar niet voldoende cijfers met be-

trekking tot de landbouwproduktie ter beschikking ston-

den. Het is echter de vraag of toevoeging van de land-

bouwcijfers het beeld principieel belangrijk zou veran-

deren, daar de landbouwprodukten slechts een gering
deel van de produktie en. de uitvoer uitmaken.

De uitvoer van produkten.

Het is steeds wenselijk de in de macrosfeer gevonden

resultaten te toetsten door na te gaan of deze, ook bij

de onderdelen kunnen worden teruggevonden. Daarom

wordt in het onderstaande onderzocht of de hierboven.

omschreven conclusies hun geldigheid behouden, indien

de uitvoer van de diverse produktengroepen en pro-

dukten wordt geanalyseerd. Het achterblijven van de

Nederlandse uitvoerstijging bij die van de concurrenten

TABEL 2.

Industriële produktie, invoer en uitvoer in volume van Nederland en concurrenten
(overeenkomstige periode vorig jaar = 100)

1955
juli 19561juni 1957
1957 3e kwartaal 1957 4e kwartaal

Industriële produktie
Invoer
Uitvoer

O.E.E.C.

1

t
O.E.E.C.
O.E.E.C.
Nederland
en

1
verenigde

1
1

2
Nederland
1 1
en
Verenigde
4

5
Nederland
en
Verenigde
7
:
8
Staten a)

1
Staten
.
Staten c)

1
2
t

3
4.
1

5
6
7
8

110
9

107 110
1

97
110 112
98
110
.

100
103
103
1
100
III
1

107
104
101
III
91
103
103
100
99
1

104
95
106
107
lOO
97 b)
1


1


I

lol
b)
1



108 b)

a) Individuele landen gewogen met aandeel in wereldhandel.

b) Raming.

c) Verenigde Staten zonder ,,special categories”.

245

(Advertentie)

kan voor de diverse produktengroepen slechts worden

nagegaan tot en met maart
1957,
daar geen latere cijfers

van de concurrerende uitvoer ter beschikking staan. In

tabel 3 wordt een vergelijking tussen Nederland en de

concurrenten gemaakt voor
1955
en juli, 1956/maart

1957. Daarnaast’wordt eveneens de Nederlandse uitvoer-

ontwikkeling in de periode’juli 1956/juni 1957 en het

_tweede halfjaar 1957 vermeld.

deel aan de ontwikkeling van de binnenlapdse bestedin-

gen moeten worden geweten.

In de periode juli-december 1957 •kan voor alle pro-

uktengroepen een herstel van het Nederlandse stij-

gingstempo worden waargenomen, behalve dan bij de

post grondstoffen. Bij deze post is de, geringere stij-

gin’g van de uitvoerwaarde echter waarschijnlijk mede

door een geringere stijging van ‘de prijzen van diverse

TABEL 3.

Uit voer waarde van Nederland en concurrenten per produkt

in pCt. Ned.
Uitvoer
Overeenkomstige
periode

vorig jaar
=
100
1955 1955
juli 1956 t/ru rn art 1957
juli

1956/
juni 1957
juli

1957
/
dec. 1957

O.E.E.C.
O.E.E.C.

Nederland
en
verenigde
2

3
Nederland
en

1
verenigde
5
:
6
Nederland Nederland
9

8

Staten a)

Staten a)

1
2
3
4
5

105

6

IJS

7
8.
9
10

Totaal
100
111
112
99
91
103
111
108
voedings- en genot

middelen
33
107
110
97
101
III
91
97
104 107
Grondstoffen
7
119 107
III
109
133
82
104 102
98
Minerale

brandstof-
fers
Ii
117
111
105
116
128
.91
119 128 108
Chemicaliën
7
112
111 101
118
112
105
116
123
106
Bewerkte

en

afge-
werkte produkten
27
115
116
99
105
111
95
102
Iii
109
Machines, transport-
materiaal
IS
108
113
96
102
114
89
100
116 116

a) Verenigde Staten zonder
,,special categories”.
-.

Uit deze tabel kan worden afgeleid dat de Nederland-

se uitvoerstijging in juli 1956/maart
1957,
behalve bij

chemicaliën, over de gehele linie is achtergebleven bij

die van de concurrenten. Dit wijst erop dat het achter

blijven van Nederland niet aan onze pakketsamenstelling
kan worden geweten. Het sterkst,zijn de groepen grond-

stoffen en minerale brandstoffen in stijgingstempo

achtergebleven. Zoals reeds werd vermeld, lijkt het mo-
– gelijk dat dit gedeeltelijk het gevolg is geweest van een

stagneren van de invoer onder invloed van de sluiting

van -het Suezkanaal. Daarnaast zal echter ongetwijfeld

de voorraadvorming

een rol hebben gespeeld. Het is

jammer genoeg niet mogelijk na te gaan welke oorzaken

hier het zwaarst hebben gewogen, omdat cijfers met be-

trekking tot de produktie en de bestedingen hier ‘geheel

ontbreken.

De uitvoerstijging van voedings- en genotmiddelen

kan, behalve door de bestedingen, ook nog door een

minder gunstige oogst zijn belemmerd. De oogstresultaten

van Nederland zijn in de desbetreffende periode nI. min

der gunstig geweest, maar vergelijkbare cijfers over de

buitenlandse produkten staan niet ter beschikking, zodat

niet met zekerheid kan worden geconstateerd dat de

Nederlandse produktie in een relatief nadelige positie

heeft verkeerd. Het achterblijven van de uitvoer van af

gewerkte en bewerkte produkten alsmede dier van ma-

chines en transportma(eriaal zal wel voor het overgrote

246

grondstoffen veroorzaakt.

Evenals dit in de macrosfeer is geschied kunnen, al-

thans in waarde, de uitvoer en de produktie van de di-

verse produkten worden vergeleken. Reeds eerder wer-

den op grond van een dergelijke vergelijking bepaalde
conclusies Met betrekking tot de invloed van de beste-

dingen op onze uitvoer in het derde kwartaal 1956

getrbkken
2).
Teneinde na te gaan of een dergelijke ont-

wikkeling zich ook gedurende de gehele periode juli

1956/juni 1957 heeft voorgedaan, is in tabel 4 voor een

zo groot mogelijk aantal posten de verhouding weer-

gegeven tussen uitvoer en omzetstijging in de perioden

1955′,
juli 1956/juni 1957 en het derde kwartaal 1957.
Recentere cijfers met betrekking tot de omzetwaarde,

die hier als representatief wordt gezien voor de pro-

duktiéwaarde, staan nog niet ter beschikking. Gegevens

over de omzetten van grondstoffen en minerale brand-

stoffen ontbreken helaas.

Uit deze tâbel kan gemakkelijk worden afgeleid dat de

verhouding uitvoer/omzet vergeleken bij
1955
in juli

1956/juni 1957 vrijwel over ‘de gehele linie is gedaald,

hetgeen erop wijst dat hier een systematische oorzaak
werkzaam is geweest, nI. de in verhouding tot de pro-

duktie over de gehele linie nu sterker gestegen binnen-

2)
Zie ,,De Nederlandse uitvoer en de binnenlandse beste-
dingen” in ,,E.-S.B.” van 10
juli 1957.

TABEL 4.

Uit voerwaarde: omzet waarde van Nederlandse bedrijven’

(binnen- en buitenlandse omzèt; overeenkomstige periode .’orig jaar = 100)
1955 1juli ’56/

juli/
sept.
1juni’57

1957

1

2

3

Totaal genoemde voedings- en genotmiddelen


100 a) 95 a)
97 a)
107
99
105
98
90
Groenten, aardappelen, fruit b)

……….
100 93
114
103.
89
95
86
83
Dranken

…………………………
100
92
93

Vlees

b)

………………………….
Zuivel,

eieren

……………………….95

a)
104 a) 104 a)

Margarine,

oliën,

vetten

……………..96

Totaal genoemde afgewerkte en bewerkte pro-
.

02a)

Chemicaliën

………………………….99

produkten

…………………………
95a)
112a)
.
00
99
119

Suiker, cacao, chocolade

……………..

Leer, rubber en houtwaren

……………96
Papier,

karton

……………………
94
106
.102
98
113
III
84
78
108
95
109

.

89
117

Textiel

en

kleding

…………………..
Bouwmaterialen, glas, aardewerk

………
Ijzer

en

staal

………………………

Totaal genoemde machines en transportmateriaal
95 a)
.

04 90 a) 104 a)
Metaalwaren

………………………
95

Machines,

bhalve elektrische

…………
104
97
95
.
86
99
Elektrische machines en materiaal

………
Schepen

……………………………
86
81
126

gewogen met uitvoerwaarde.
Omzet gelijkgenomen aan verbruik + uitvoer – invoer.

landse bestedingen. Een uitzondering dient hier te wor-
den gemaakt voor de post chemicaliën, maar de uitvoer

van deze produkten is dan ook niet achtergebleven bij

die van de concurrenten (zie tabel 3). Waarschijnlijk

werd bij de chemische bedrijfstakken, die over het alge-

meen arbeidsextensief zijn, het tekort aan arbeidskrach-

ten minder gevoeld dan in de andere bedrijfstakken.

Omgekeerd kan in het derde kwartaal 1957 bij vele

posten een toename van de verhouding uitvoer/pro-

duktie worden geconstateerd, hetgeen wijst op relatief

achterblijven der binnenlandse bestedingen. De in de

microsfeer gevonden cijfers bevestigen dus in grote trek-

ken datgene, wat reeds uit macro-economische cijfers

kan worden geconcludeerd.

De uitvoer naar afzetgebieden.

deraf gelegen gebieden ie leperken. Dit ligt ook voor

de hand. De handel met deze gebieden heeft immers nog

steeds in rnëerdere mate het karakter van gelegenheids-

handel dan de handel met West-Europa. Even goed als

de Nederlandse leverancier de binnenlandse markt een –
prioriteitsbehandeling heeft gegeven, zo heeft hij bij de

beperkte uitvoermogelijkheden een zekere voorkeur ge-

geven aan het bedienen van zijn klanten in West-

Europa. Toen geen .aanbod-,,bottlenecks” meer beston-

den heeft men de leveranties naar de verTderaf gelegen

gebieden uiteraard weer kunnen hervatten.

Conclusie.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn geworden

dat de Nederlandse leveranciers, onder invloed van aan-

bodmoeilijkheden, gedurende ongeveer een jaar dc op
de internationale markt aanwezige mogelijkheden niet

geheel hebben benut. De aanbodmoeilijkheden moeten

het gevolg zijn geweest van de in vergelijking met de

produktiemogelijkheden te sterk gestegen binnenlandse

afzet. Nu onder invloed van de bestedingsbeperking de

aanbodknelpunten zijn opgeheven kan het Nederlandse

bedrijfsleven weer geheel aan de buitenlandse vraag

voldoen.

Intussen dient men wel te bedenken dat, doordat het

Nederlandse stijgingstempo is achtergebleven
.
, ons aan-

deel in de wereldhandel na medio 1956 moet zijn ge-

daald. Onze concurrenten hebben, naar alle waar-

schijnlijkheid zonder noemenswaardige inspanning en

zonder aantoonbare prijsonderbieding, een deel van het

Nederlatidse marktgebied veroverd. Indien wij het stij-

gingstempo van deze concurrenten zouden hebben ge-

volgd, dan zou onze uitvoer momenteel op jaarbasis

circa 10 pCt. hoger zijn geweest met alle gunstige ge-

volgen van dien voor de werkgelegenheid en de beta-

lingsbalans. Bovendien zouden dan de wrijvingsnadelen,

verbonden aan een min of meer abnipte omschakeling

van de binnenlandse op de buitenlandse markt, zijn

vermeden.
In tabel
5
is de uitvoer van Nederland en concurre-

rende landen gesplitst in uitvoer naar de O.E.E.C. ener-

zijds en uitvoer naar de rest van de wereld anderzijds.

TABEL 6.
Uitvoer Nederland en concurrenten

(juli 1955/juni 1956

100)

TABEL 5.

Uitvoerwaarde Nederland en concurrenten gesplitst

naar afzetgebieden

(overeenkomstige periode vorige jaar = ’00)

1955
juli

56/
juni ’57
juli/nov.
1957

Uitvoer totaal
Nederland

………………..
III
103
III
O.E.E.C. en Verenigde Staten a)
112
A 14

Uitvoer naar O.E.E.C.
114
101
113
O.E.E.C. en Verenigde Staten a)
116 114

Nederland

……………….

Uitvoer naar rest wereld
106 97
107.
Nederland

……………….
O.E.E.C. en Verenigde Staten a)
109

113

a) Verenigde Staten zonder special categoris’.

Uit de tabel kan worden afgelezen dat in de periode

1956/1957 vooral de uitvoer van Nederland naar de

rest van de wereld steik is gedaald en aanzienlijk is

achtergebleven bij die van de concurrenten. De uitvoer

naar deze gebieden heeft zich in het tweede halfjaar

1
957
ook het meest hersteld. Onder, invloed van het te

geringe aanbod zijn de Nederlandse leveranciers er

blijkbaar toe overgegaan vooral de uitvoer naar de ver-

Uitvoerwaarde
1

Uitvoervolume

Ned
1

O.E.E.C. en
Ned
1

O.E.E.C. en-
Ver. Staten a)
1
1 Ver. Staten a)

1956

…………..
1

101
1

106
1
1

lOS
juli 1956/juni

1957

1

103
1

114
1

101
1

112
okt,

19561sept. 1957

1

106 116
1

103
1

113

a) Verenigde Staten zonder ,,spe;ial categories”.

Inmiddels lijkt het vooral in verband met de werk-

gelegenheid van het grootste belang, dat-het verloren ge-

gane terrein wordt terugveroverd. Dit zal ons nu wel

de nodige inspanning kosten, daar er geen re’len is om

aan te nemen dat onze concurrenten het nu door hen

bestreken marktgebied zonder meer prijs zullen geven.

De herstelbeweging dient bovendien -plaats te vinden

onder naar alle waarschijnlijkheid minder gunstige con-

juncturele omstandigheden. Daar komt nog bij dat de

Nederlandse uitvoer de ongunstige-invloed van de Po-

litieke spanningen met Indonesië zal ondervinden. Onder

deze omstandigheden zal ongetwijfeld een grote inspan-

ning van het Nederlandse exporterende bedrijfsleven

worden gevraagd. –

‘s.Gravenhage.

E. H. VAN DE POLL, econ. dis.

.

.

247

Vooral in Amerika heeft na de tweede wereld-
oorlog de motivation research een grote vlucht
genomen. Dit soort onderzoek heeft tot doel de

motieven,: de drijfveren te leren kennen, die de

mensen leiden als zij bij het kopen een keus ma-
ken. Bij deze motivation research worden psychâ-

logie en dieptepsychologie ingeschakeld; het on-
derbewustzijn komt aan de orde. Heel wat men-sen worden beslopen door de vage vrees, dat mo-

tivation research en aanverwante wetenschappen

zich niet zullen beperken tot onderzoek van hun
motieven, maar dat deze laatste bovendien door

inofivation research gevormd en gericht zullen

worden, waardoor men dus dingen zal gaan willen,
die men eigenlijk helemaal niet wil. De Ameri-
kaanse journalist Vance Packard heeft aan dit

onderwerp een boek gewijd met de suggestieve

titel ,,The Hidden Persuaders”. Van wat deze

,,depth boys” al zo aan het licht hebben gebracht

wordt in dit artikel een indruk gegeven.

Exploitatie

van het

onderbewustzij n

De letters’M.R. zijn de aanduiding voor motivation

research, het wetenschappelijk onderzoek, dat na de tweede

wereldoorlog vooral in Amerika een grote vlucht heeft

genomen en dat tot doel heeft de motieven, de drijfveren

te leren kennen, die de mensen leiden als zij bij het kopen

een keus maken. Bij deze M.R. worden psychologie en

dieptepsychologie ingeschakeld; psychiaters en psychologen

verlenen hun medewerking; het onderbewustzijn, dat wij

allen – of wij willen of niet – rijk zijn, komt aan de orde,

en heel wat mensen wordn beslopen door de vage vrees,

dat M.R. en aanverwante wetenschappen zich niet zullen
beperken tot
onderzoek
van hun motieven, maar dat deze

laatste bovendien door M.R.
gevorind
en
gericht
zullen

worden, waardoor men dus dingen zal gaan willen, die men

eigenlijk helemaal niet wil.

De Amerikaanse journalist Vance Packard – twintig

jaar in het vak, o.a. als medewerker van Collier’s – heeft

aan dit onderwerp een boek gewijd met de suggestieve titel

,,The Hidden Persuaders”
1).
Het heeft ook in Europa sterk

de aandacht getrokken; ik las o.a. in ,,The New Statesman

and Nation” ,een alarmerende ‘bespreking en in ,,The Ob-

séryer” een ironisch-relativerende beschouwing, waarin

Maurice Richardson zei, dat reeds vôér de oorlog psychia-

ters geen onbekende figuren waren in de Britse reclame-

wereld. ,,The Hidden Persuaders” is, dacht ik, een zeer

interessant, op geen enkele plaats vervelend, boek,

dat echter geen grootscheepse, nieuwe perspectieven

opent.

Het is interessant vooral door de stroom van namen,

voorbeelden, werkwijzen, resultaten en sommen geids. –

Vance Pakard slaagt er niet helemaal in, het woord

,,hidden” uit zijn titel waar te maken. Het overgrote deel

van wat hij op de bekende, voortvarende wijze der Ameri-

kaanse journalistiek vertelt, heeft weinig verborgens of

geheimzinnigs. Het gevaar, dat de Amerikanen bij de vol-

gende verkiezingen op Stevenson zullen gaan stemmen,

terwijl zij eigenlijk Eisenhower bedoelen, lijkt nog niet

reëel.

Wel blijft het uiterst belangWekkend, in Packard’s boek

te lazen, waar6m de Amerikanen dit alles doen: grote
1)
Een uitgave van Longmans, Green & Co., f. 11,50.

auto’s kopen, sigaren roken,
die
sigaretten kopen en niet

die andere, enz. De psychologie en haar volgelingen hebben

er toe bijgedragen om dat uit de doeken te doen, mooier en

dieper gezegd: uit de sluiers van het onderbewustzijn aan

het daglicht te brengen. En de Amerikaanse publiciteit
heeft in dat onderzoek miljoenen dollars gitoken en er

nog veel meer miljoenen dollars,uit gehaald.

Wat hebben deze ,,hidden persuaders” (in de omgang

,,depth boys” genaamd) al zo aan het licht gebracht? Heel

wat, en zij deden en doen het dan ook niet voor niets. Dr.

Ernest Dichter, directeur van het ,,Instïtute for Motiva-

tional Research”, vraagt als standaard-honorarium 500

dollar per dag. Zijn instituut telt dertig kamers; de omzet

in 1955 bedroeg 750.000 dollar. Dr. Dichter, die de schoen-

industrie op het hart drukte: ,,To women, don’t seil shoes

– seil lovely feet!’.’, heeft 25 specialisten in dienst, onder

wie psychologen, sociologen en antropologen.

Op gezag van Vance Packard vermeld ik hier enkele

voorbeelden van psychologische vondsten en hun zakelijke

gevolgen. De ,,Good Luck”-margarine had oorspronkelijk

een verpakking, waarop allerlei afbeeldingen voorkwamen,

o.a. van de margarine zelf. In een hoekje stond een kleine

klaver-vier. Dieptepsychologisch onderzoek toonde aan,

dat die vier klaverblaadjes van liet grootste belang waren.

Driemaal werd de verpakking veranderd; driemaal werd

het klavertje-vier groter. De laatste verpakking werd geheel

overheerst door een grote, driedimensionale klaver-vier.

Met elke nieuwe verpakking steeg de verkoop.

Een andere advertentiefirma ontwierp een zeer succesvol

symbool voor een onbekend overhemdenmerk: een man

met een snor en met een zwart lapje op één van zijn ogen.

Al gauw was het publiek ervan doordrongen, dat elke man,

die een zwart lapje droeg, ook dat bepaalde merk overhemd

moest dragen. Om te bewijzen, dat dit juist was, werden in

tijdschriften als de mondainé New Yorker dure pagina’s

kleu ren advertent ies geplaatst, die geen woord tekst be-

vatten, ook niet de naam van het overhemd. Er stond alleen

een man op. Hij was in een observatorium bezig met een

kijker en maakte aahtekeningen. Hij had een snor. Hij droeg

een mooi, geruit overhemd. Op zijn ene oog zat een zwart

lapje. De verkoop van het niet genoemde overhemd steeg

niet sprongen. –

..’248

Van sigaretten, die wij toch’geacht worden te roken

vat%wege hun smaak, schijnt wel vast te staan, dat de smaak

nauwelijks van enige betekenis is. Toch is ongeveer 65 pCt.

van de rokers trouw aan een bepaald merk en 20 pCt. min

of meer trouw. Een psycholoog nam een proef met 80

rokers, die zich altijd aan één merk hielden. Hij onder-

wierp hen aan de Rorschach-test, de bekende proef, waarbij

gevraagd wordt te zeggen wat men in bepaalde grillige inkt-

vlekken ziet. De psycholoog wist niet, welke merken de

voorkeur hadden van deze 80 rokers. Maar aan de hand

van deRorschach-test kon hij op een enkele uitzondering

na vaststellén, welke voorkeur dit was en psychologisch

gezien
moest
zijn. Deze mensen rookten niet zozeer siga-

retten als wel reputaties-van-sigaretten: ,,Camels”, manne-

lijk, pittig, voor arbeiders bestemd; ,,Lucky Strike”: idem,

maar voor de burgerij, niet voor arbeiders; ,,Chesterfield”:

voor mannen èn vrouwen, zacht, niet aan een bepaalde

maatschappelijke klasse gebonden.

Haast even belangrijk als het weten waarom de mensen

iets doen, is het weten waarom zij iets
niet
doen, waardoor

zij geremd worden, wat het is dat hen tegenhoudt. De

,,depth boys” van een advertentiefirma in Rochester vonden
bijv. dat heelwat mensen bang zijn voor banken: zij vrezen,

dat hun verzoek om een lening zal worden afgewezen, dat

de bank zijn neus zal steken in hun niet zo heel voortreffe-
lijke financiële omstapdigheden, en dat daarover afkeuring
zal worden uitgesproken. De firma kwam tot de conclusie,

dat deze mensen in de bank onbewust een soort vader of

moeder zien – berispende, hen voortdurend in het oog

houdende, slechts spaarzaam goedkeuring uitsprekende

ouders. Met dat beeld in de gedachte ontwierp de firma een

advertentie met een man erin, die op de drempel van een

bank staat en zegt: ,,Wat Md ik er een hekel aan, die deur

b
p
nen te gaan!”, en dan verder in de tekst zijn verhaal, hoe

hartelijk hij er werd ontvangen. –

Zo geven jonge huismoeders vaak de voorkeur aan zelf-

bedieningszaken boven gewone kruidenierswinkels, omdat

zij daardoor hun gebrek aan kennis van levensmiddelen

kunnen verbergen. Veel vrouwen weten weinig van vlees

en de vormen, waarin dit kan worden gekocht; een waren-

huis deed goede zaken door de mensen ih de vleeswaren-

afdeling.opdracht te geven, vooral veel begrip en meeleven

te tonen op dit gebied. Niet alleen deze afdeling, maar het

hele warenhuis voer er wel bij.

Vance Packard betoogt verder o.a., dat wij, als wij een

ijskast kopen, niet zozeer’koude kopen als wel warmte.

Een Amerikaanse advertentiefirma werd ni. getroffen door

het feit, dat de aanschaffing van zo’n ijskast, economisch

nauwelijks verantwoord is, als men rekening houdt met

de prijs, de stijging van de elektriciteitsrekening en de vele

restjes, die ten slotte in het vuilnisvat belanden. De psycho-

analyse werd ingeschakeld om dit raadsel op te lossen. Het

bleek, dat de ijskasten pas een
grote
verspreidinghadden

gekregen na de tweede wereldoorlog. Oorzaak: de al dan

niet bewuste angsten van de mensen voor de onzekerheid
van de voedselvoorziening en van het bestaan in het alge-

meen. Deze mensen dachten met heimwee terug aan vroe-

ger, aan de tijd van veiligheid en zoreloosheid; onbewust

dachten zij aan hun moeder, die altijd hun wensen ver-

vulde, en de liefde van een moeder is nauw verbonden met

het geven van eten en drinken. De wetenschappelijke

onderzoekers concludeerden: ,,De ijskast symboliseert voor

velen de zekerheid, dat er altijd eten in huis is, en eten in

huis betekent veiligheid, warmte, zofgeloosheid”. Mensen,

die zich zorgelijk voelen, hebben behoefte aan meer eten

in huis dan zij kunnen opeten. Bij de volgende camagne

voor ijskasteri werd deze overweging een belangrijke factor.

Zou het de moeite lonen scheerzeep op de markt te

brengen, na gebruik waarvan men zich nooit meer zal be-

hoeven te scheren? Neen, hebben de psychologen gevonden,

al scheert een niet onbelangrijk deel der mannen zich met.

de grootste tegenzin, kreunend en soms zelfs transpirerend.

Maar de baard is een mannelijk symbool, waarvan geen
man afstand wl doen, al scheert hij hem dagelijks af.

Over vrouwen dit: het is bekend, dat zij in warenhuizen,

een groot aantal impulskopen doen: aanschaffing van za-

ken, die zij niet van plan waren te kopen. Eén van de ,,nioti-

vational analysts”, Janies Vicary, vroeg zich af waarom.

Hij nam aan, dat zij bij het zien van die talloze mogelijk-

heden in een zekere spanning geraakten, die hen dwong

tot plotselinge, onverwachte aankopen. Een galvanometer

of een leugenontdekker (,,lie detectdr”) zouden het beste

instrument zijn om vast te stellen of deze spanning inder-

daad aanwezig was, maar zij konden in dit geval natuurjijk

niet worden gebruikt. Vicary gebruikte een verborgen

camera en registreerde het aantal keren, dat zij per minuut

niet de ogen knipperç.len. De gemiddelde mens doet dit

volgens Vicary 32 keer per minuut. Als hij in spanning

verkeert stijgt dit getal tot 50 of 60 keer per minuut;

in een periode van ontspanning kan het voorkomen, dat

wij maar 20 keer of minder met de ogen knipperen.

Vicary zette zijn camera’s nu in wèrking en volgde de

dames nadat zij het warenhuis waren binnengekomen. Het
resultaat, zo vertelt Packard pakkend, was verbazingwek-
kend, zelfs voor Vicary. Want het aantal malen dat zij met

de ogen knipperden steeg niet, maar zakte daarentegen

meer en meer, tot het volkomen ondernormale aantal van

14 per minuût. Deze vrouwen raakten volgens Vicary in

een lichte trance, het eerste’ stadium op de weg naar hyp-

nose.

Als de voornaamste oorzaak hiervan zag Vicary het feit

dat een warenhuis als het ware overdekt is met zaken, die
in vroeger tijden zelfs niet voor koningen en koninginnen

bereikbaar, waren. In dit sprookjesland kan
iedereen
ze

nu kopen. Verschillende vrouwen waren zozeer in trance,

dat zij buren en vriendinnen voorbij liepen zonder hen te

zien. Sommigen hadden een glazige uitdrukking in de ogen.

Zij stootten zich aan toonbanken zonder het te voelen en

merkten niets van de camera, hoewel hun gezicht in enkele
gevallen een halve meter ervan was verwijderd. Terwijl zij
op weg waren naar de kassa, liep het aantal oogknipperin-

gen op, maar het bleef nog altijd onder het normale. De

bel an het kasregister en de stem, die de prijs noemde

deden het aantal plotseling tot boven het gemiddelde aantal
stijgen: 45 keer per minuut. En in een aantal gevallen bleek

dan, dat de dames niet genoeg geld bij zich hadden om hun

aankopen te betalen. – – –

Dat is het verhaal van het oogknïpperen, verteld door

Vance Packard,- die een enkele keer de indruk maakt zijn

verhalen met een knipoog te doen. Maar hij is voor honderd

procent ernstig, als hij in het slot van zijn boek het schrik-

beeld oproept van staatsbeïrivloeding van de wieg tot het

graf, elektrische contacten, aan te brengen op de hoofdjes

van pasgeborenen, waardoor zij van één centrum uit zullen

Worden opgevoed en gevormd, naar lichaam en geest.

Ernstig zijn ook de woorden, waarmee-Vance Packard dat

gedeelte besluit:

,,I arn sure that the psycho-persuader’s of today would

be appalled at the prospect of such indignity being corn-

mitted on man. They are mostly decent, likable people,

249

/

Het hotelbezoek van Amerikanen in ons land

is teruggelopen. De oorzaak hiervan moet worden

gezocht in de ongunstige politieke situatie in
Europa aan het einde van 1956 (Hongarije, Suez),

aan de benzineschaarste in tal van Europese lan-
den, voortvloeiende uit het Suez-conflict, aan de

schaarste aan hotelruimte in de voornaamste toe-
ristencentra en aan de toegenomen concurrentie

voor Europa van andere bezoekcentra, met name
de Caraïbische gebieden, Latijns-Ainenka en Ha

waï. Het aantal Amerikaanse gasten zou toene-
men, indien Nederland erin zou slagen de Amen-

/ kaanse reisbureaus voldoende voor ons land te

interesseren. De Nederlandse wervingsorganisaties
voor het vreemdelingenverkeer zullen de ontwik-
keling inzake het reizen door West-Europa in

groepsverband nauwlettend moeten volgen; de ho-

tellerie dient bepaalde schikkingen te treffen voor

toerreizigers, die voor ons land een nuttige aan-

was van dollars in de dienstenexport kunnen be-

tekenen.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft cijfers

bekend gemaakt omtrent het aantal geregistreerde buiten-

landse gasten in hôtels en het aantal overnachtingen van
Het hotelbezoek

van buitenlanders
in Nederland

daar gasten, 1ie uit het oogpunt van de deviezenontvang-

sten belangrijk zijn, zoals Amerikanen, Canadezen èn

Britten, in aanzienlijke mate van hotels gebruik maken.

TABEL 1.

Hotelbezoek van buitenlanders in het derde kwartaal van 1956 en 1957

Aantal gasten

Aantal overnachtingen

Gem.
verblijfsduur
per hotel in
x 1.000

x 1.000

dagen
Land van herkomst
__________
,

1956
1957
1956
1957
1956
1

1957

103
+

4,0
249


277
+
11,3
2,5
2,7
+

8,0
Verenigde Staten van Amerika

..
.
64
67
±
4,7
151
155
+

2,7
2,4
2,3

4,2
63
+

6,8
179
184
+

2,8
3,3
2,9

12,1

Duitsland a)

……………………99
.

52
41
.
77 76

1,3 1,9 1,9
Groot-Brittannië

……………….59
Frankrijk

…………………….41
België en Luxemburg
45
37

17,8
86
.

72

16,3
1,9
1,9
Overige

landen
…………………
137

9,9
347
315

9,2
2,3
2,3

Totaal buitenland

…………….1

460

1

448

1

– 2,6
1

1.089

1

1.079

1

– 0.9

1

2,37

1

2,43

t

+ 2,5

a) exclusief geallieerde militairen, wier bezoek aanzienlijk is verminderd, door een geringer aantal troepen in Duitsland; bovendien heeft een andere indeling
van het verlof ongunstig gewerkt op het bezoek aan Nederland. (Een daling van 14 pCt. van de hotelovernachtingen in het derde kwartaal 1.0v. dezelfde
-periode in 1956).

– b’uitenlanders in 1957. Voor een groot deel van het ver-

blijfsmatige vreemdelingenverkeer is het hotel nog altijd

een bèlangrijke vorm van logies en dit is dan ook de reden

dat een analyse van deze cijfers zinvol kan zijn. Dit temeer

(vervolg van blz. 249)

products of our relentlessly progressive era. Most of them

want to control us just a little bit, in order to seil us some

product we may fil1d useful, or disseminate with us a

viewpoint that may be entirely worthy”.

,,But when you are manipulating, where do you stop?

Who is to
fix
the point at which manipulaf ive attempfs

become socially undesirable?”

Dat is inderdaad de vraag, en door deze vraag te stellen

en er geen antwoord op te geven heeft Vance Packard de

betekenis van zijn boek als het ware samengevat. De

psychologen, psychiaters enz., die zich met de weergegeven

toepassingen van hun wetenschap in de reclame en de

verder gaande beïnvloeding van onze medemensen bezig

houden, zijn vergelijkbaar met de atoomgeleerden, die 66k

fatsoenlijke, aardige mensen zijn en waren, al leidden hun

werkzaamheden dan tot de verschrikkelijkste bedreiging,

die de mensen nog aan zichzelf te wijten hebben gehad.

Het kwartaal met de bezoekmaanden bij uitstek – juli

en augustus – geeft in 1957 dus een daling van het buiten-

lands hotelverblijf te zien, zij het dat het overnachtings-

cijfer minder is gedaald, waardoor de gemiddelde verblijfs-

Packard’s boek is (alle verhoudingen in acht genomen)

vergelijkbaar met één van de
l
vele werken, die tegenwoordig

een gretig publiek vinden en die een oppervlakkig maar

boeiend beeld geven van hoe de eerste atoomsplitsing tot

stand kwam, wat de gevolgen ervan waren, en wat er op

dit gebied mogelijk nog te wachten staat. De gemiddelde

lezer volgt dat alles geboeid en is zich er nauwelijks of niet

van bewust, dat hij over de atoomwetenschap niets wijzer

wordt. Op zijn best kan een dergelijk boek een waarschu-

wing zijn (vaak is het ook dat niet, omdat men het leest

als een roman, met het prettige gevoel van ,,It can’t happen

here”). ,,The Hidden Persuaders” dient wèl als een waar-

schuwing te worden gelezen, èn als de prestatie van een

goede journalist, die, zonder wetenschap te bedrijven, een

belangrijk wetenschappelijk onderwerp op een boeiende

manier aan de orde Weet te stellen.

Amsterdam.

– /

Mr. D. ZIJLSTRA.

250

duur met 2j pCt. kon toenemen. De genoemde voornaam-

ste vijf bezoekerslanden vertonen echter een zeer ver

sçhillend beeld wat verblijfsduur betreft: de grootste

,,klant” komt meer dan 10 pCt. boven de totaal gemiddelde

verblijfsduur uit, voornamelijk door langdurig verblijf in

badplaatsen, terwijl de bezoekers uit de zuidelijke landen

een opvallend korte verblijfsduur hebben. Dat de Britten,

wanneer zij eenmaal naar het continent komen, ook

relatief lang in ons land blijven, ligt voor de hand.

Bovenstaande ten opzichte van
1956
ongunstige cijfers

spreken te meer in het licht van de belangrijke stijgingen,
welke over het eerste halfjaar 1957 te melden waren.

TABEL 2.

Overnachtingen van buitenlanders in Nederlandse hotels

(jan’uari tfm
juni 1957)

Stijgingspercentage t.o.v.
Land van herkômst

de overeenkomstige
periode
1956

Duitsland

……………… …………
+
38
verenigde Staten van Amerika

11
+
13
Groot-Brittannië

……………………..
.
+
17

.
.

Frankrijk

…………………….. ….
.
+
7
België en Luxemburg
………………….
.
Totaal

buitenland

……………………
.
-1-

12

Het blijkt dus dat:

de stijging der overnachtingen gedurende de eerste

twee kwartalen in het derde kwartaal is omgeslagen in een

daling wat het totaal, alsmede wat onze zuiderburen betreft,

en in een aanzienlijk geringere stijging voor Duitsers en

Britten;

dat bij het bezoekcijfer van Amerikanen juist een

omgekeerde ontwikkeling, van – 11 pCt. over het eerste

halfjaar van 1957 tot + 2,7 pCt. in het derde kwartaal,

valt waar te nemen.

Deze laatste – onverwachte – ontwikkeling is bijzonder

interessant, omdat in vakkringen ongerustheid heerst

over het teruggelopen bezoek uit de Verenigde Staten.

Thans zal met name dit Amerikaanse bezoek nader onder-

zocht worden. Het ligt voor de hand de kentering, welke

in het derde kwartaal in de steeds toenemende overnach-
tingscijfers heeft plaatsgevonden, toe te schrijven aan de

zeer ongunstige weersomstandigheden, -die enkele jaren

achtereen heerste in het vakantieseizoen bij uitstek: de

tweede helft van juli en de gehele maand augustus. Voor

Amerikanen is dit echter nauwelijks een reden om een

reeds lang van te voren uitgestippelde reis
1)
naar Europa

af te gelasten. Daarom heeft dit bezoekcijfer dus geen

1)
Uit een rapport The Travel Market, in oktober
1953-
september 1954
betreffende Amerikaanse gezinnen met $
5.000 inkomen of meer, samengesteld door het Research Department
van The Curtis Publishing Company, Philadelphia, blijkt dat
slechts
52
pCt. dezer Amerikanen hun vakantieplannen voor
een reis overzee
6
maanden of minder van te voren vast-
stellen, 31 pCt.
6-12
mnd. vooraf,
4
pCt. 1 â 2 jaar en
13 pCt. meer dan
2
jaar vooruit.

d’aling ondergaan onder invloed van de slechte weers-

omstandigheden, zoals moeljk het geval is geweest met

de Fransen en Belgen, die hun eventueel voorgenomen

bezoek aan ons land gemakkelijker konden wijzigen in –

een reis naar het telkenjare met betere weersomstandig-

heden begunstigde Zuid-Europa, dan wel hun verblijf

hier bekort zullen hebben. Veel meer heeft het dagbezoek

uiteraard te lijden gehad van de slechte zomers in successie.

De oorzaak voor het verminderde Amerikaanse hotel-

bezoek aan ons land kan eerder worden gezocht in:

d ongunstige politieke situatie in Europa aan het

einde van 1956 (Hongarije, Suez). Daar de Amerikaan

zijn vakantie geruime tijd van te voren pleegt uit te stip-

pelen, is deze, onrust in Europa ongetwijfeld van invloed

geweest;

de benzineschaarste in tal van Europese landen, voort-

vloeiende uit het Suez-conflict. Dat de beperkende maat-

regelen in maart 1957 in de meeste landen waren opgeheven

(maar nog niet in het veel door Amerikanen bezochte

Frankrijk), kon echter geen heroriëntering van de Ameri-

kaanse vakantieplannen in 1957 meer bewerkstelligen.

In het najaar heeft Frankrijk de schade wat het Amerikaanse

bezoek betreft belangrijk ingehaald;

de schaarste aan hotelruimte in de voornaamste

toeristencentra. Amsterdam, belangrijkste aankomst-

plaats voor luchtvaartpassagiers, vormt hierop geen- uit-

zondering, integendeel! Daarop wijst ook de vrij grote

daling (5 pCt.) in gemidaelde verblijfsduur van Ameri-
kanen. Ook in het derde kwartaal 1956 steeg het aantal

overnachtingen belangrijk minder dan in het eerste half-

jaar, ni. 6 tegenover 11 pCt. (steeds in vergelijking met de

overeenkomstige periode van het voorafgaande jaar).

Ook dit wijst op een zeer hoge bezettingsgraad van vele

hotels in het seizoen;

de toegenomen concurrentie voor Europa van andere

bezoekcentra, met name de Caraïbische gebieden, Latijns-
Amerika en Hawaï.

De eerste twee genoemde oorzaken behoeven geen toe-

lichting, zij hebben alleen een relatief sterkere invloed

omdat circa 65 pCt. van de Amerikanen die naar het

buitenland reizen, dit in de eerste helft van het jaar pleegt

te doen. Over de derde oorzaak is nog onlangs in dit blad

geschreven
2).
Het vierde punt behoeft echter wel enige

toelichting, temeer daar het hier een voor Europa ongun-

stige structurele wijziging kan betreffen. Het Amerikaanse

Ministerie van Handel maakt jaarlijks bekend hoeveel

Amerikanen naar het buitenland zijn gereisd en waarheen.

Voor
1955
was uit deze gegevens tabel 4 (op blz. 252)

samen te stellen.

Europa en in de tweede plaats de naaste omgeving

blijken dus veruit de belangrijkste bestemmingsgebieden

der Amerikaanse toeristen te zijn. Maar Europa verliest

2)
J. Nikerk: ,,Het tekort aan hotelruimte in Amsterdam”,
in ,E.-S.B.” van
12
maart
1957.

.

TABEL 3.

Ho te/bezoek van buiten/anders, negen maanden van 1956 en 1957

Aantal aangekSmen gasten
aantal overnachtingen
gemiddelde

verblijfsduur in

dagen
Land van herkomst
1956
1957
Mut

i
te
1956
1957
.


Mutatte
1956
1957
Mutatie
in

229.195

267.385
16,7
482.318 572.486
18,7
2,10 2,14
1,9
Verenigde Staten van Amerika
121.721
122.911
1,0
304.647
292.698

3,9
2,50
2,38

4,8
115.727 125.747 8,7
338.109
360.853
6,7
2,92
.
2,87

1,7

Duitsland
…………………….

97.409 4,9
170.222
183.674
7,9
1.83
1,89
3,3
Groot-Brittannië

………………..

.
19.912
80.931

9,4
162.240
148.611

8,4
1,82
1,84
.1,1
Frankrijk

…………………….92.855
België en Luxemburg

…………89.354
Overige

landen

………………
317.077

0,9 763.064
751.071

1,6
2,39
2,37

0,8

..968,64
1.011.460
4,4
2.220.600
2.309.393
4,0
2,29
2,28

0,4
Totaal

buitenland

……………..

251
10

TABEL 4.

Verdeling van het bezoek a) uit de Verenigde Staten
van Amerika aan het buitenland in 1955

(in duizenden)

Bestemming
Anie-
1
ika-

1
Bui-
tenlan-
1
Totaal

Stijging
tov
‘154
Per
Per
vlieg-
I

nen
ders
t.
Schip
tuig

Luropab)

……..
1

526 218
744
11
370
374
Noord-Amerika c)..
509
200
709
20
116 593
Azië

…………
1

74
26
100
27
46
55
Zuid-Amerika

. . .
1

46
62
108
13
25
83
Oceanië

………..
1

19 15
34 38
10
24
Afrika

……….
1

12 2 14
16
S
9

Totaal

……….1
1.186

1

523

1

709

1

16

1

572

t
1.137

random type sample of 30.000 appilcations per quarter”

(deviatie
4
tot 1 pCt.) inzicht verschaffen in de ontwikke-

ling van de bestemmingen van de Amerikaanse reizigers

binnen Europa. In de periode juli 1956 t/m juni 1957 heeft

West-Europa zijn aandeel in de bestemmingen van de

Amerikaanse reiziger weten te handhaven op 75 pCt. ten

opzichte van het kalenderjaar 1954. Maar binnen Europa

hebben zich grote verschuivingen volt’rokken. –

TABEL’ 6.
Bestemming van Amerikaanie reizigers naar Europa

(in pCt.)

Bron:
,,The Travel Agent”, 25 april 1956.
a) exclusief militairen, cruise-reizigers, automobilisten ‘aar Mexico en
Canada.
b)omvat ook de landen rondom de Middellandse Zee.
c) omvat de volgende bestemmingen en aantallen Amerikanen (x 1.000):
Cuba 191, Brits West-Indië 127, Bermuda 87, Panama Zone 25, Mexico
24, Dominicaanse Republiek 15, Canada 8, Guatemala 5, Nederlands
West-Indië 2,5, andere bestemmingen 24,5.

zijn voorsrong: voor 1953 waren de cijfers voor het

Amerikaanse bezoek aan Europa en Noord-Amerika
111.

resp. 425.000 en 364.000; m.a.w.: tegenover een stijging
in twee jaar van 24 pCt. voor Europa stond 40 pCt. meer

belangstelling voor Noord-Amerika.

Belangwekkend is ook dat 67 pCt. van de Amerikanen

en vreemdelingen, die naar het buitenland reisden, van het

vliegtuig gebruik maakten; voor de Europa-gangers was

deze verhouding ongeveer 50 :
.50,
maar in 1953 was het

luchtvaartaandeel nog slechts 41 pCt. Nederland behield.

in de periode 1953-1955 nauwelijks zijn aandeel van

5
pCt. in de ontscheping van de Amerikanen die naar

Europa trokken. Voor 1956 valt nog te vermelden dat de

üitgaven van de Europareizigers ,,slechts” met 10 pCt.

stegen tegenover een toename van 25 pCt. voor de reizigers

naar de Caraïbische gebieden.

-TABEL
5.

Land van ontscheping van Amerikanen in Europa

1955

aantal

aa
x 1.000

in

111
26,2
133
25,2
18,6
115
21,9
Frankrijk
92 21,6
97 18,4 52
12,2
57
10,8

Engeland

………..

Nederland
23
5,4
25
4,8

Duitsland ………..79

Ierland
16
3,8
18
3,4
Itatid

…………….

Portugal
7
2,6
12
2,3
Denemarken
6
1,4
10
1,9
Andere landen
39
9,2
59
11,2

Totaal Europa

425

100

526

100

Indexci.

I

100

124

De meeste aandacht trekt in deze tabel:

de verwisseling van positie van Frankrijk en Duits-

land: in slechts twee jaar bedroeg de stijging van het

Duitse aandeel niet minder dan 18 pCt. En dat nog wel

zonder militairen, die irnnièrs in deze cijfers niet zijn

opgenomen;

het vrij belangrijke verlies van Italië, het klassieke

toeristenland;

een daling in het Nederlandse aandeel van 0,6 pCt.

dat vermoedelijk overwegend ten goede is gekomen aan

Denemarken (Scandinavian Air Service met een steeds

ruimere hotelaccomodatie in Kopenhagen).

Dit laatste brengt ons weer terug op het verminderde

bezoek van Amerikanen aan ons land. ,,Hearst Advertising

Service” in New York kan met zijn ,,Quarterly Summary

of Passport Statistics” aan de hand van een ,,modified

1956 1956
1

1957
1

1957 1957
3e kwt.
4e kwt.
Ie kwt.
2e kwt.
3e kwt.

Rondtocht

……………..
15,5
10,2
50,0
55,1
46,5
Duitsland

…………….
12,8
14,7
8,5 6,5
9,1
Britse eilanden

……….
15,5 11,9
7,0
8,2
6,8
6,2
5,4
4,6
5,4 4,3
7,4

..

7,4
2,2
2,2
2,7
Italië

…………………..

Overig West-Europa
7,8

..

8,4
4,8
5,0
3,8
Frankrijk

………………

Totaal West-Europa ………652
.
00 58,0
77,1
82,4
73,2
Totaal buitenland

………
100
100 100 100

De ,,tours” hebben enorm aan betekenis gewonnen,

vermoedelijk omdat de Amerikaan dan vele moeilijkheden

zoals, valutakwesties en accommodatievraagstukken be-

spaard blijven. Vergelijken wij het derde kwartaal 1957

en 1956, dan blijkt de bestemming Verenigd Koninkrijk,

Frankrijk en overig West-Europa (Benelux, Zwitserland,

Spanje) procentueel meer dan gehalveerd te zijn.

Hierin kan een verklaring schuilen voor het gedaalde

aantal Amerikaanse overnachtingen in ons land in de

eerste negen maanden 1957, terwijl het aantal gasten

juist enigszins toenam, want het verblijf in een be-

paald land is op een collectieve rondtocht door West-

Europa doorgaans geringér dan bij een individuele reis,

welke fiaar believen kan worden verlengd. Daartegenover

staat dat het aantal Amerikaansé gasten kan groeien,

indien Nederland erin slaagt de Amerikaanse reisbureaus

voldoende voor ons land te interesseren. Deze tendens
lijkt door de cijfers van 1957 te worden bevestigd: een

grote daling van het aantal Amerikaanse bezoekers in het

eerste halfjaar door de politieke situatie, een stijging in

het derde kwartaal, maar een daling in het overnachtings-

cijfer.

De Nederlandse wervingsorganisaties voor het vreem- –

delingenverkeer zullen deze ontwikkeling nauwlettend

moeten volgen; de hotellerie dient bepaalde schikkingen

te treffen voor toerreizigers, die voor ons land een nuttige

aanwas yan dollars in de dienstenexport kunnen bëtekenen.

De inkomsten uit het reizigersverkeer voor niet-ingezetenen

(exclusief vervoer) hebben in 1956 f. 234 mln. bedragen;

voor 1957 lijkt een raming van f. 255 mln., een bedrag

waarvoor het waard is de krachten in te ‘zetten, ver-

antwoord. ,

Gelet op een aantal van ruim 1 mln. buitenlandse hotel

gasten gedurende de eerste drie kwartalen van 1957, lijkt

het waarschijnlijk dat in het gehele afgelopen jaar circa

1,2 mln. buitenlanders bijna 2,7 mln. nachten in een

hotel in ons land hebben doorgebracht. Dit zou een

besteding van gemiddeld f. 96,50 per dag per hotelbezoeker

betekenen, ware het niet dat’ buitenlanders ook nog op

andere wijze in ons land overnachten (pensions, diverse

vormen van kamperen, logies bij familie of kennissen,

huizenruil of gehuurde kamers, jeugdherbergen). De

statistische gegevens over deze verblijfsvormen zijn echter

schaars en onbetrouwbaar. Het zeer omvangrijke dag-

252

Teneinde inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling

der besparingen d.m.v.
het levensverzekeringbedrijf

zijn de termijnpremies,
verminderd met uitkerin-
gen en afkopen, de termijnpremies en koopsom-

men, eveneens verminderd met uitkeringen en af-

kopen, alsmede de toeneming van de premiere.

serve weergegeven in procenten van het nationaal

‘inkomcn over een reeks van jaren. Vergelijking

van de vooroorlogse met de na-borlogse percents-

ges voert schrijver tot de conclusie, dat de
be-
sparingen door middel van het levensverzekering-

bedrijf relatief zijn toegenomen. Hierin zou men
een aanwijzing kunnen zien, dat de ingevolge het
Besluit Inkomstenbelasting 1941 getroffen rege-

ling, volgens welke door belastingplichtigen pre-

mies voor
ljfrenteverzekeringen en daarmede ge-
lijkgestelde kapitaalsverzekeringen tot een bepaald

bedrag van het belastbaar inkomen mochten wor-

den afgetrokken, een stimulerende werking heeft

uitgeoefend

Eind 1956 bedroeg volgens het jaarverslag van de

Verzekeri ngska mer de balanswaarde van alle beleggingen

der Nederlandsè levensverzekeringmaatschappijen f. 6,2
mrd. Gedurende de eerste drie kwartalen vah 1957 steeg

dit bedrag volgens ,,De Teistrook”
1)
met f.
465
mln. Naar

alle waarschijnlijkheid zal in het lopende jaar de grens van

f. 7 rnrd. worden gepasseerd. Alleen al bij de Bank voor

Nederlandsche Gemeenten zal in dit jaar door de maat-

schappijen op grond van de begih 1957 getroffen af-

spraak een bedrag van f. 250 mln. ter financiering van de

woningbouw moeten worden gestort. In de balansen van

de levensverzekeringmaatschappijen vormen 1e beleggin-
gen uiteraard de grootste post onder de activa. Daartegen-
over staat als de grootste passiefpost de premiereserve, de

contante waarde van alle toekomstige verplichtingen der

maatschappijen, verminderd met de contante waarde van

de toekomstige premies. Gezien vanuit het gezichtspunt

van de verzekeringnemers is de premiereserve het totaal

van hun collectieve besparingen.

1)
Kwartaalsuitgave van de Nederlandse Vereniging tot be-
vordering van het Levensverzekeringwezen.

De besparingen

bij het

levens verzekering-

bedrijf

Het mag als bekend worden verondersteld, dat ingevolge

het Besluit Inkomstenbelasting 1941 de regeling werd

getroffen, dat door de belastingplichtigen premies vöor

lijfrenteverzekeringen en daarmede gelijkgestelde kapitaal-

verzekeringen – gesloten onder het beding dat het ver-
zekerdè kapitaal voor de aankoop van een lijfrente zal

worden aangewend – tot bepaalde maxima van het

belastbare inkomen mochten worden afgetrokken. Deze

maxima waren verschillend naar gelang van de tariefgroep

van de inkornstenbelastingtabel, waaronder de belasting-

plichtige werd geranjschikt, resp. van het aantal kinderen,

waarvoor hij kinderaftrek genoot. Het hoogste bedrag

was f. 1.800 per jaar. In
1955
werd voor
alle
belasting-

plichtigen het gelijke maximum-bedrag van f. 3.600 per

jaar ingevoerd. Deze aftrekregeling heeft alleen betrekking

op ,,particuliere” verzekeringen. In de aftrekregeling voor

premies voor verplichte pensioenverzekeringen werd in

1941 noch in 1955 wijziging gebracht.

(vervolg van blz. 252)
bezoek levert vermoedelijk de grootste bijdrage tot de

inkomsten van ongeveer f. 255 mln, uit het buitenlands

bezoek in1 957. De ervaring leert dat de besteding per dag

van deze buitenlande gasten doorgaans hoger is dan die

van het overnachtende bezoek, met name omdat meer

goederen in winkels worden gekocht. Daar slechts over

het hotelbezoek van buitenlanders aan Nederland vrij

betrouwbare statistische informatie voor handen is, zou

een juist inzicht in de omvang van het internationale vreem-

del i ngenverkeer slechts door grenstellingen kunnen worden

verkregen. Deze registratie, welke thans incidenteel wel

geschiedt, is niet alleen kotbaar, maar druist ook in tegen

de tendens tot liberalisering van het grensoverschrijdende

personenverkeer, zeker voor de landen van de Euromarkt.

Daarom moet niet de hotelstatistiek genoegen worden

genomen.

Voorscho(en.

.

Drs. M. C. T1DEMAN

Bij herhaling is de vraag gerezen, of de regeling van

1941 een waarneembare invloed op de besparingen door

middel van levensverzekering heeft uitgeoefend. In ruimer

verband is de vraag, of de besparingen door middel van

de Pensioen- en Verzekeringsfondsen sedert de jaren véôr

de oorlog zijn toegenomen dan wel gelijk zijn gebleven

of zelfs zijn gedaald, onderwerp van bespreking geweest..

De Vereniging voor de Staatshuishoudkunde heeft zich

in 1953 in het kader van het thema ,,De invloed van het

hier te lande geldende belastingsysteem op de economische

en sociale structuur van onze maatschappij enz.” ook

hiermede bezig gehouden. De pre-adviseurs H. J. Hofstra

en Prof. Dr. M. J. H. Smeets hebben geen toeneming

kunnen vaststellen. Zij steunden hierbij op een statistiek

van J. C. Wijnmaalen voor de jaren 1923-1939, 1947-1952.

Wijnmaalen heeft deze statistiek onder herziening van de

na-oorlogse cijfers (1949-1952) tot 1956 voortgezet
2).

2)
Kwartaaloverzicht van de Amsterdamsche Bank no. 118.

25t3

‘Het aangehaalde oordeel van Hofstra en Smeets geldt

ook nâ deze voortzetting
3).

De levensverzekeringmaatschappijen zijn in de ,,Pen-

sioen- en Verzekeringsfondsen” begrepen. Indien men

• haar uit dit verband licht en op zich zelf beschouwt, ont-

staat een ander beeld. Hierbij rijst êchter onmiddellijk de

vraag welke gegevens van de vele, die ter beschikking

staan, als besparingen mogen worden aangemerkt. Het

totale premie-inkomen bestaat uit termijnpremies en

koopsommen. Mogen koopsömstortingen als besparingen

worden beschouwd? Zij zijn gedeeltelijk uit vermogens-

mutaties afkomstig: een reeds als resultaat van vroegere

besparingen aanwezig vermogen wordt als koopsom voor

een verzekering aangewend. V56r de oorlog, in het bijzon-

der in de jaren 1937-1938 hebben dergelijke omzettingen

om redenen, die J. B. Booy
4)
aanschouwelijk uiteen gezet

heeft, veelvuldig plaats gevonden.

In het premie-inkomen is tevens de risicopremie en een

onkostenopslag begrepen, die niet als besparingen kunnen

worden aangemerkt. Indien men, ondanks bovengenoemde,

helaas onoplosbare, moeilijkheden, van het premie-

inkomen als ,,besparingen” uitgaat, dienen hiervan de

wel tegen koopsom zijn gesloten? Het relatief zuiverste

beeld geeft de jaarlijkse toeneming van de premiereserve,

hoewel ook daarin verzekeringen tegen termijnpremie

en tegen koopsom niet van elkaar te scheiden zijn.

Onder deze omstandigheden lijkt het geboden, drie

çategorieën bedragen uit te drukken in pCt. van het

nationaal inkomen, nI.:

de termijnpremies, verminderd met uitkeringen en

afkopen;

/

termijnpremies en koopsommen, verminderd met uit-

keringen’en afkopen;

de toeneming van de premiereserve.

De verschillende uitkomsten, vermeld in de kolommen

9, 10 en 11 van de tabel, dienen in hun onderlinge samen-

hang te worden beoordeeld. –

Indien men slechts de kolommen 10 en 11 in ogenschouw

zou nemen, zou de conclusie gewettigd
zijn,
dat na de

oorlog het vooroorlogse peil nog niet werd overschreden.

Door de splitsing wordt men echter gewaar, dat aan, de

hoge percentages in de genoemde kolommen voor 1934
en vooral voor 1937 en 1938 bijzonder hoge koopsom-
stortingen ten grondslag lagen, die niet als besparingen,

Termijn-
Koop-
1+2
Uitkeringen
en
3 min 4
I

1 min 4
Toeneming
premie-
Nationaal
inkomen
5 in pCt.
6 in pCt.
7 in pCt.

premin a)
Sommen a)
af kopen
reserve
van8
(marktpr.)

van8 van8

Jaar
1
2
3
4
1

5
6
7
8
9

10
II

in miljoenen guldens
miljarden
guldens

percentages

1923


79,7
38,6

41,1
-‘
5,30

0,78

1924


79,6
38,0

41,6
25,2 5,54

0,75 0,45
1925
73,5
12,7
86,2 42,8
30,7
43,4
37,7
572
0,54 0,76 0,66
1926
78,0
9,6
87,6
42,7
35,3
44,9

40,5
5,86
0,60
0,77 0,69
1927
84,7
10,1
94,8
45,2
39,5
49,6
48,0
5,97
0,66
0,83
0,80
1928
91,4
13,5
104,9
50,3
41,1
54,6
45,9 6,36 0,65
0,86
0,72
1929
98,3
10,3
108,6
54,2
44,1
54,4 49,5
6,50
0,68 0,84
0,76
1930
103,7
10,8
114,5
52,2
51,5
62,3
53,1
6,24
0,83
1,00
0,85
1931
107,7
15,1
122,8
61,6
46,1
61,2
40,3
5,49
0,84

. 1,11
0.73
1932
107,4
14,4
121,8
69,4
38,0
52,4 46,9
4,93 0.77
1,06
0,95
1933
107,2
20,7
127,9
72,1
‘ 35,1
55,8
47,0
4,78 0,73
1,17
0,98
1934
106,7
37,4
144,1
79,7
27,0 64,4
59,5
4,75

.
0,57
1,36
1,25 1935
105,2
28,9
134,1
85,8
19,4
48,3
44,6
4,68
0,41
1,03
0,95
1936
106,2
32,9
139,1
83,5 22,7 55,6
66,9
4,81
0,47
_I,16
1,39 1937
109,1
68,8
177,9
79,8 29,3
98,1
100,5
5,31
0,55
1,85
1,89
1938
116,0 67,9
183,9
87,2 28,8
96,7
95,6
5,40
0,53
1,79
1,77
1939
120,0
32,0
152,0
95,7
24,3
56,3
59,9
5,74 0,42
0,98 1,04

1947
230,7
84,1
314,8
145,2
85,5
169,6
193,8 12,07
0,71
1,41 1,61
1948

……
272,8
101,2
374,0
172,5
100,3
,
201,5
196,7
14,23
0.70
1,42
1,38
1949
318,0
104,5
422,5
181,6 136,4
240,9 272,3
16,01
0,85
1,50 1,70
1950
346,0
119,5
465,5
184,7
161,3
280,8
257,1 17,79
0,91
1,58
1,45
1951
390,1
103,4
493,5 214,8
175,3
278,7
359,9
19,56
0,90
1,42 1,84
1952
426,0

..

111,0
537,0
216,4
209,6
320,6 313,2 20,45
1,02
1,57 1,53 1953
467,1
119,1
586,2
233,0
234,1
353,2
363,7
21,90
1,07
1,61
1,66
1954
512,2
127,5
639,7
249,1
263,1
390.6
408,4
24,31
1.08
1,61
1,68
1955
568,0
119,2
687,2 241,7
326,3
445,5 471,9
26,85 -.
1,22
1,66
1,76
1956 637,1
129,6
766,7
257,1-
380,0 509,6 516,4
28,56
1,33 1,78
1,81

a) Ten gevolge van wijzigingen van reeds door de Verzekeringskamer gepubliceerde Cijfers in latere jaren treft men in haar verslagen van v66r de oorlog ver-
schillende cijfers aan. De verschillen blijven echter meestal tot decimalen beperkt en hebben daarom op de te berekenen percentages praktisch geen invloed.

uitkeringen en afkopen als ,,ontsparingen” te worden

afgetrokken. Maar ten opzichte van deze wordt men voor

dezelfde vraag gesteld: in hoeverre zijn de uitkeringen af-

komstig uit verzekeringen; die tegen tei

mijnpremie dan

3)
Na het gereedkomen van ons artikel verscheen in ,,De
onderneming” van
18
januari
1958
een hoofdartikel ,,Sparen
en industrialisatie”, waarin o.a. nader op de statistiek van
Wijnmaalen wordt ingegaan. In dit verband wordt op-
gemerkt:
,,Deze cijfers zijn niet voldoende om te kunnen komen tot
definitieve conclusies. Voor deze laatste
zou
nodig zijn een analyse
‘1
van de ontwikkeling van de relatieve betekenis der afzonderlijke
spaarcategorieën, in het recente verleden”.
Ons artikel wil een bijdrage tot deze analyse zijn en tevens
op een eventuele mogelijkheid wijzen om de individuele spaar-
quote op een speciaal gebied op te voeren.
d)
,,Verschuivingen in de na-oorlogse ontwikkeling der levens-
verzekering ten opzichte van de voor-oorlogse verhoudingen”,
Verzekerings-Archief van oktober
1957.

althans niet als nieuwe besparingen, kunnen worden aan-

gemerkt. Het percentage in kolom 9 is daarentegen vrij

sterk gestegen. Verder ontdekt men, dat de koopsommen

lang niet in dezelfde verhouding zijn toegenonen als de

termijnpremiès. Zij worden na de oorlog bovendien meer

dan voorheen gestort als ,,back-service” in het kader van,

pensioenvoorzieningen en zijn daarom waarschijnlijk in

aanzienlijk mindere mate dan weleer uit vermogen af-

komstig.

Niet van belang ontbloot is ook de door de splitsing

mogelijke vaststelling dat de scherpe daling van het natio-

nale inkomen van 1930 op 1931 in verband met de toen-

malige crisis ‘een oplopen van de percentages in kolom 9

tot gevolg had, hetgeen er op wijst, dat verzekerings-

sparen een
bijzonder
sterk, weerstandsvermogen tegen

ontsparinbezit. Hiervan geven uiteraard ook de absolute

getallen in kolom 1 duidelijk blijk.

254

Door de beschikbare gegevens te sjMitsen kan men dus

tot dc conclusie komen, dat de besparingen door middel

van het levensverzekeringbedrijf relatief zijn toegenomen.

Mocht de na-oorlogse ontwikkeling voortgaan, dan is het

zelfs mogelijk, dat het in dit verband zwaarst wegend

percentage van kolom 9 binnen afzienbare tijd het dubbele

van de hoogste stand van vâér de.00rlog zal bedragen.

Dit verschijnsel verdient te meer aandacht als men bedenkt

dat het reële inkomen per hoofd van de Nederlandse be-
volking lang niet in dezelfde verhouding is gestegen. De

conclusie wordt tot op zekere hoogte bevestigd door het

feit, dat het gemiddeld verzekerd bedrag per hoofd der
bevolking tegen constante prijzen van f. 1.315 in 1937

tot f. 2.272 in
1956,
dus met 72,8 pCt.
L5
gestegen. Hierin

zou men een
aanwijzing
kunnen zien dat fiscale tegemoet-

komingen een stimulerende werking uitoefenen, hetgeen

met de praktijkervaring van het levensverzekeringbedrij f

in dit opzicht overeenkomt.

Hieruit zou men zelfs de praktis,che gevolgtrekking

kunnen maken, dat het ter opvoering van de besparingen

bij het levensverzekeringbedrijf aanbeveling zou verdienen,

een in 1941 vervallen aftrekregeling te herstellen. Tot

genoemd jaar mocht iedere belastingplichtige verzekerings-

premies, onverschillig of deze voor een rente- of een

kapitaalverzekering werden betaald, tot 5 pCt. van zijn –

Statistische Dag
1958

De Statistische Dag 1958 zal onder het motto

,,Statistiek en experiment” worden gehouden op

1 april 1958 in de aula van de Gemeentelijke

Universiteit, Oiidemanhuispoort, Amsterdam.

Het programma van de Economische Sectie zal

gewijd zijn aan het onderwerp ,,Regionale reke-
ningen voor bedrijfsleven en Overheid”.

De agenda voor deze middagzitting luidt als

volgt:

aanvang om 2 uur;

openingswoord
door de vice-voorzitter, Prof.

Dr. L. M. Koyck, hoogleraar aan de Neder-

landsche Economische Hoogeschool en direc-

teur van het Nederlandsch Economisch In-

stituut te Rotterdam;

Provinciale rekeningen en de economische poli

tiek van de regionale Overheid,
door Dr. H.

Rijken van Olst, lector aan de Rijksuniversi-

teit te Groningen;

pauze;

De met hodiek van rekeningen voor stad en

bedrijf,
door Drs. P. E. Venekamp, lector aan

de Universiteit van Amsterdam en adjunct-

directeur van het Bureau van Statistiek der

Gemeente Amsterdam;

discussie n.a.v. de gehouden referaten;

beëindiging openbaar gedeelte om ca. 4.30 u.;

gewone (huishoudelijke) sectievergadering.
Niet-leden en buitengewone leden van de Ver-

eniging voor Statistiek kunnen een folder met

het volledige programma en toegangsbewijzen

(ad f. 4) aanvragen bij het secretariaat van de

Vèreniging, Koninginnegracht 101, ‘s-Graven-

hage.

inkomen met een absoluut maximum van f. 100 per jaar

aftrekken (Wet op de Inkomstenbelasting 1914 Art. 19d).

Hiermede kwam een stuk goed Nederlands fiscaal recht

te vervallen. Zijn terugkeer na 1 7-jarige ballingschap,

uiteraard onder aanpassing aan de zo grondig gewijzigde

omstandigheden, zou wellicht stimulerend werken.

Tegen vorenstaande conclusie kunnen uiteraard bepaalde

bezwaren worden ingebraçht. Zo kunnen uitkeringen en

afkopen niet in volle omgang als ontsparingen worden

aangemerkt, zoals de Verzekeringskamer dit in haar jaar-

verslagen pleegt te doen. De verzekerde kapitalen met lijf-

‘rentebeding blijven buy. ‘als besparingen gehandhaafd;

een echte ontsparing vindt eerst bij de rente-uitkering

plaats. Daar de betreffende kapitalen echter enerzijds als

uitkeringen, anderzijds als koopsommen worden geboekt,

heffen deze mutaties bij berekening van het verschil elkaar

op. Voorts blijken, indien men alleen de percentages be-

rekent, die de
cijfers
van kolom 1 ten opzichte van het’

nationale inkomen vormen, de besparingen evenmin als

bij de kolommen 10 en 11 te zijn toegenomen. Het oplopen

van de percentages in kolom 9 is echter het evolg vdn het

feit, dat de uitkeringen en afkopen in mindere mate zijn

gestegen dan de
termijnpremies.
Bovendien moet men er

rekening mede houden, dat in 1941 een sterk prôgressief

belastingtarief werd ingevoerd, dat de spaarquote in het

algemeen en bij het levensverzekeringbedrijf in het bijzon-

der nadelig zou hebben beïnvloed, indien niet juist op ver-

zekeringgebied de verruiming van de belastingfaciliteiten

een dam tegen deze depressieve invloed zou hebben op-

geworpen.

‘s-Gravenhage.

K. H. SCHREIBER, Dipi. rer. pol.
,

The Economist Intelligence Unit Limited: ,,Britain and

Europe; A sludy of the effects on British manufacturing

industry of a free trade area and the common market”.

London 1957, 288 blz.

Kenmerkend voor de periode na de tweede wereldoorlog

in West-Europa waren de voortdurende en hardnekkige

pogingen om te komen tot nauwere economische en poli-

tieke samenwerking. Dez pogingen gingen vrijwel alle uit

van de Continentaal-Europese landen. Uitnodigingen tot
deelneming werden in Groot-Brittannië meestal gereser-

veerd ontvangen i.v.m.’de afkeer van supranationale vor-

men van samenwerking en de speciale banden in de Corn-

monwealth. Zolang de integratiepogingen op het vasteland

van Europa nog in het plan-stadium bleven of slechts

resultaten van beperkte strekking opleverden, kon Engeland

deze passieve rol van welwillende toeschouwer blijven

spelen. Dit veranderde echter abrupt toen midden 1956 de

plannen tot vorming van een gemeenschappelijke markt

tussen de zes K.S.G.-landen vaste vorm ‘begonnen aan te

nemeii. Engeland, dat zich plotseling in het isolement voelde

gedrongen, lanceerde vrijwel onmiddellijk in de Minister-

raad van de O.E.E.C. een plan voor een (lossere) aansluiting

van andere landen bij de gemeenschappelijke markt door

de instelling van een vrijhandelszone.

Een symptoom van deze veranderde houding van Groot-
Brittannië is de opdracht, welke een aantal Engelse zaken-

lieden verschafte aan het Londense weekblad ,,The Eco-

nomist” en waarvan bovengeciteerd boek het resultaat is.

Het ging om de vraag, welke de gevolgen van deel-

255

neming aan een vrijhandelszone zouden zijn voor de

Britse industrie. In het in de aanhef vermelde boek is een

lofwaardige poging gedaan hierop een zo concreet mogelijk

antwbordte geven. Daarbij is uitgegaan van de volgende

• veronderstellingen:

le.- in 1970 zal de vorming van de gerieenschappelijke

• ‘markt voltooid zijn;
2e. indien een vrijhandelszone tot stand komt, zal de

vorming daarvan eveneens in)1970 voltooid zijn. Van een

dêelname hieraan door de minderontwikkelde O.E.E.C.-

landen: Griekenland, IJsland, Ierland, Portugal en Turkije,
is in ‘de beschouwing afgezien’

3e. aangenomen is, dat in 1970 de landen van vrjhan-

.delszone en gemeenschappelijke markt een bevolking zullen
– hebben van 255 mln. (6 pCt. groter dan in 1955) en een bru-

to-nationaal produkt van 113,8 mrd. pond sterling (in

prijzen van 1955) d.w.z.
55
pCt. meer dan in
1955;

4e. tot voor kort bestond slechts matige Britse belang-

stelling voor de Continentaal-Europese markt. Dit viel ge-

deeltelijk te verklaren uit het relatief geringe Britse handels-
verkéer met de landen van de vrijhandelszone (circa 22 pCt.

van de totaleBritse im- en export in 1955). De plannen tot

• instelling van een vrijhandelszone brachten hierin veran

dering en aangenomen wordt nu, dat de vergrote belang-

,stelling van blijvende aard is en tot intensievere’ Britse

bewerking van de Continentale markt zal leiden, zodat

betere resultaten in de concurrentiestrijd zullen worden

verkregen dan vroeger vaak het geval was.

Uit het bovenstaande blijkt reeds dat de auteu’?s van

het onderhavige boek niet geschroomd hebben de vinger

te leggen op zwakke plekken in eigen hijis. Ook het tweede

hoofdstuk vn het boek, waarin de huidige situatie in
d

• – ‘ Britse en Continentaal-Europese industrie wordt behandeld,

geeft hier blijk van. Hét feit, dat in de periode 1950-1956

de ontwikkéling van Engelands industriële produktie is

achtergebleven bij die van vrijwel alle andere landn van

het toekomstige vrijhandelsgebied, inclusief de gemeen-

schappelijke markt, en speciaal bij die van Duitsland,

wordt zonder aarzelen toegeschreveii aan de trage groei

van de arbeidsproduktiviteit door het lage peil van de

– Britse investeringen en het relatief hoge Britse consumptie-

• peil. In de periode 1951-1954 investeerde Engeland ge-

middeld 13,3 pCt. van zijn bruto-nationaal produkt, Duits-

land daarentegen 20,2 pCt. Als gevolg daarvan lagen de

netto-investeringen in Engeland, uitgedrukt in procenten

van hetbruto-nationaal produkt slechts weinig hog’er dan

in verschillende onderontwikkelde landen. Voor de verdere

• beschouwingen wordt echter aangenomen, dat in de toe-

komst de Engelse investeringen zich op iets hoger peil

zulle,n bewegen.

Op de basis van bovengenoemde veronderstellingen en

tegen de achtergrond van een expanderende Europese

economie heeft men afzonderlijk vooreen aantal takken

van de Britse industrie de ontwikkeling tot 1970 trachten

te benaderen zowel zonder als met totstandkoming van

een vrijhandelszone. Deze studies zijn opgenomen in deel

II van het boek. De beschouwde bedrijfstakken omvatten

circa 80 pCt. van de netto-produktie van de Britse industrie

in 1950 (excl. voedingsmiddelen, dranken en tabak). Uit

de samenvatting van de deelonderzoekingen, die wordt

gegeven in hoofdstuk 3, vermelden wij nog het volgende.

In het algemeen ziet men de gevolgen van vrijhandel voor

de verschillende industrieën bepaald door:

le. de mate van protectie, die wegvalt door het opheffen

van handelsbelemmeringen;

2e. de groei van ‘de Europese consumptie;

3e. het concurrentievermogen. Dit wordt voornamelijk

bepaald gedacht door factoren als verkoopmethode, uit-

voering van het produkt, levertijd en produktiekosten. Ten

aanzien van de eerste drie factoren wordt verondersteld, dat

Engeland in de toekomst een beter figuur zal slaan dan in

het verleden veelal het geval was. Ook wat de factor van de

produktiekosten aangaat is men optimistisch gestemd.

Wat betreft de produktiekosten, die in het algemeen buiten

de invloed van de individuele producent liggen, zoals lonen

en grondstofkosten wordt opgemerkt dat Engeland t.o.v.
de belangrijkste Europese consumenten veelal iets in het

nadeel zal zijn op het gebied van de lonen doch in het

voordeel op dat der grondstofkosten.

De produktiekosten worden daarnaast beïnvloed door

de efficiency van de producent zelf. De auteurs menen, dat

deze over het algemeen in Groot-Brittannië gunstiger ligt

dan in concurrerende landen.

De conclusie is ten slotte, dat het grootste deel van de

Engelse industrie ial profiteren van een deelname aan een

vrijhandelszone. Al naar de uitkomsten kunnen de onder-

zochte bedrijfstakken in vijf groepen worden ingedeeld:

le.
Profiterende industrieën,
waarvoor een schatting van

de door een vrijhandelszone veroorzaakte additionele

produktiestijging tot 1970 is gemaakt:

automobiel- en chemische industrie: additionele

produktiestijging 10 â 20 pCt.;
wol-, elektrotechnische- en machine-industrië en

industrie van rûbberwaren: additionele produktiestij-.

ging
5
â’ 10 pCt.;

staal- en kledingindustrie en industrie van gebreide

goederen: additionele produktiestijging
5
pCt. of minder.

2e.
profiterende industrieën,
waarvoor geen produktie-

schatting voor 1970 is gemaakt: de industrie van non-ferro-

metalen, bouwmaterialen, glâs, wetenschappelijke instru-
menten en sportartikelen, de metaalindustrie, de vliegtuig-
fabrieken en de scheepsbouw.

3e.
benadeelde industrieën,
waarin de produktie en/of

werkgelegenheid zal vermindeien door een vrijhandelszone:

katoen-, rayon-, papier-, leer- en uurwerkindustrie.

4e. vermoedeljjk benadeelde industrieën;
porselein-, schoe-

nen- en speelgoedindustrie.

5e. weinig beïnvloede industrieën:
industrie van spoor

wegmateriaal en meubelen en de jute-industrie.

Hoewel de auteurs zich alleen ten doel hebben gesteld de

gevolgen van een vrijhandelszone voor de Britse industrie

te onderzoeken worden in hoofdstuk 4 nog enkele opmer

kingen gemaakt over de landbouw. Aanvankelijk stelde

Groot-Brittannië zich op het standpunt dat de gehele agra-

rische sector buiten de vrijhandelszone zou moeten blijven.

Enerzijds omdat de Engelse import uit de Commonwealth
voor een zeer groot deel uit agrarische produkten bestaat,

zodat juist op agrarisch terrein het probleem van de door

‘breking van de Engelse voorkeurstarieven speelt. Anderzijds

omdat het Engelse systeem van landbouwprotectie geba-

seerd is op lage prijzen voor de consument en rechtstreekse

subsidies aan de boer, terwijl op het Continent het systeem

van door de staat gegarandeerde minimum-prijzen en een

daarop aansluitende invoerbeperking overheerst.

Tegen dit Engelse standpunt rees echter verzet van de

zijde van landen welke belangrijke exporteurs van agrari-

sche produkten zijn, zoals Nederland en Denemarken.

Thans is een regeling ook voor de landbouw voor Engeland

niet geheel onaanvaardbaar meer, indien althans rekening

wordt gehouden met bepaalde desiderata,- zoals lage prijzen

256

/

vor de Britse consument, redelijk inkomen voor

de Britse

boer, bescherming van de belangen van de Commonwealth,

énz De auteurs zijn van mening dat een oplossing op deze

basis mogelijk moet worden geacht.

En het laatste hoofdstuk wijzen de schrijvers er nog op,
dat de gevolgen van een vrjhandelszone door hen speciaal

zijn bezien voor de periode tot 1970. Voor een juiste beoor

deling van de aantrekkelijkheid van het participeren in een

vrijhandelszone is een wijdere blik noodzakelijk. In de

eerste plaats zal de stim

,

ulerende invloed van een vrijhan-

deisverkeer op de economische ontwikkeling zich eigenlijk

na 1970 pas goed doen gelden.

In de tweede plaats zal het niet-meedoen aan een vrijhan-

delszone ook politieke consequenties kunnen hebben. De
zes E.E.G.-Ianden zullen een grdtere economische macht

vormen dan Groot-Brittaniië en wellicht in de toekomst

ook tot grotere politieke samenwerking besluiten. Het is

niet onmogeljk dat Groot-Brittannië daardoor zou op-
houden Amerika’s belangrijkste bondgenoot in Europa

te zijn.

De auteurs worden door deze overwegingen nog versterkt

in hun conclusie, dat de belangen van Groot-Brittannië ge-

schaad zouden worden als het buiten een vrijhandelszone

bleef.

In het bovenstaande is slechts getracht de inhoud van

,,Britain aid Europe” weer te geven. Veel interessante

passages moesten onbesproken blijven Dit geldt met name

voor het tweede deel met zijn op uitvoerig feitenmateriaal

gebaseerde bestudering van een twintigtal afzonderlijke

industrietakken. Lezing van het boek zij derhalve aan be-

langhebbenden en belangstellenden van harte aanbevolen.

Rotterdam.

Drs. G. SWINKE

LS.

positie niet in hun volle ‘ömvang op het economisch leven
te laten doorwerken.

.

Zowel Engeland als Nederland, beide het mikpunt van

de valuta-aanval van vorig najaar, hebben in de verslag-

week opnieuw tekenen van herstel gegeven. Nederland

heeft het I.M.F. medegedeeld van zijn recht om nog $ 68,75

mln, aan vreemde valuta’s op te nemen tegen afgifte van –

guldenspromessen, geen gebruik te zullen maken. Ons

rest dus nog slechts het reeds opgenomen bedrag van ‘

gelijke grootte terug te betalen. De Bank of England heeft

het disconto dat een half jaar 7 pCt. heeft bedragen, tot

6 pCt. verlaagd. Blijkens het communiqué van de Bank

of England is deze stap een uitvloeisel van het afnemen van

de speculatie tegen het pond; zij is niet voor ,,intern ge- –

bruik” bedoeld, want het kredietplafond voor de Engelse –
banken blijft gehandhaafd, evenals dat bij de disconto-

verlaging die op 24 januari ji. in ons land plaats vond;

het geval is geweest.

/

De geidmarkt is in de verslagweek zeer ruim gebleven.

Op de weekstaat van De Nederlandsche Bank per 17

maart blijkt dat de goud- en deviezenreserves met f. 45

mln. zijn toegenomen, maar dat zich hierin een niet on-

aanzienlijke kwalitatieve achteruitgang heeft voltrokken., –

Dit is het gevolg van de afrekening van het E.B.U.-tekort

over-februari. Het aandeel van goud en convertibele devie-

zen daalde hierdoor van ruim 95 tot 92 pCt. van de totale

reserves.

De kapitaalmarkt.

Het Centraal Planbureau heeft zich weer aan de pu- –
blikatie van zijn prognose voor het lopende jaar ge-

waagd, die uiteraard even juist zal blijken te zijn als

de veronderstellingen -waarop zij is gebaseerd. In de

,

prognose is geen rekening gehouden met de uitgaven in

verband met Indonesië en de werkloosheidsbestrijding

(tezamen f. 300 mln.). Volgens de prognose zal de ge-

middelde werkloosheid in 1958 110.000 bedragen; de

investeringen in de industrie en de verkeerssector zul-

len met 10 pCt. ofwel f. 2 mrd. dalen. De beurs

reageerde nauwelijks op al deze sombere inzichten,
./

waaruit als enige lichtpuntje naar voren komt dat de

lagere overheid misschien in de gelegenheid zaP komen
orde op haar financiële zaken te stellen als het bedrijfs-
leven inderdaad tot een dergelijke drastische inkrimping

van zijn investeringsactiviteiten zal blijken over te gaan.

Ook in Amerika blijkt het er, wat de voorgenomen

investeringen betreft, weinig hoopvol uitzien. In het eerste

kwartaal 1958 zullen de bj’uto-investeringen in gebouwen

en installaties 10 pCt. lag’er zijn dan een jaar te voren,

en voor het tweede kwartaal 1958 zal deze daling nog groter

zijn. Wat betreft de consumptieve uitgaven, voor het eerst

‘in februari hebben ook deze een achteruitgang vertoond,

en de vooruitzichten zijn hier eveneens somber. De werk-

loosheid blijft – in tegenstelling tot de onlangs door

1
President Eisenhower uitgesproken verwachting

ook

in maart stijgen, nadat zij eind februari reeds de vijf

miljoen was gepasseerd. De kans wordt nu echter reëel

dat, behalve tot de reeds aangekondigde politiek van

versnelde uitgaven voor openbare werken, bovendien

tot belastingverlaging zal worden besloten. Deze mogelijk-

heid is misschien wel de voornaamste factor die de koersen. «

in Amerika op de been houdt.

Wie de emissiecijfers van het C.B.S. over februari

beziet – aan nieuw geld is f. 1:546 mln. opgenomen, w.v.

f. 1.126 mlii. in verband met de emissie van aandelen

De geldmarkt.

.

De verslagweek heeft het merkwaardige verschijnsel te

zien gegeven, dat het verplichte kaspercentage van de

Amerikaanse banken met een half procent werd verlaagd,

terwijl dat van de Nederlandse banken werd verhoogd,

en wel van
5
tot 6 pCt. Een dergelijke tègenstelling was

in de voorgaande weken ook al te constâteren wat betreft

de richting van de open marktpolitiek: de Amerikaanse

Federal Reserve Board heeft de laatste tijd door het aan-

kopen van papier geld in de markt gepompt, terwijl

De Nederlandsche Bank eind februari tot de afgifte van

papier is overgegaan, waardoor liquiditeiten van het

bankwezen werden geabsorbeerd.

Vanwaar deze verschillende monetaire politiek in een
gelijke conjunctuurfase? Wat het kaspercentage betreft,

in ons land wordt er een verband gelegd tussen veranderin-

gen in het verplichte saldo enerzijds, en wijzigingen in de

goud- en deviezehvoorraad bij De Nedeflandsche Bank

anderzijds. Dit heeft tot gevolg dat de ruimte op de geld-

markt, die ontstaat door een toeneming van deze deviezen-

reserves, ten dele teniet wordt gedaan door het verhogen

van het kaspercentage e.o. Een dergelijke stijging kan zich,

zoals thans wordt bewezen, echter zeer wel voordoen als

de conjunctuur zich in neerwaartse richting beweegt.

Vandaar dat het kaspercentage in ons land niet in de eerste

plaats mag worden beschouwd als een conjunctuurpolitiek

instrument, maar gezien moet worden als een middel om

de interne gevolgen van een ,wijziging in onze deviezen-

257

/

zou
van de absorptiecapaciteit van onz’e kapitaaimarkt

gemakkelijk een overdreven indruk kunnen krijgen. Het

geld voor de emissie Koninklijke
(f.
867
mln.)
is
ni. meren-

deels door het buitenland gefourneerd. Het ware wenselijk

dat hiermee ook in deofficiële emissie-statistieken rekening

wordt gehouden.

Aand.

indexcijfeis

A.N.F.-C.B.S.
7 mrt.
14 mrt. 21 mrt.
(1953
=
100)
1958 1958 1958

Algemeen

……………………………….
182 182
181
Internat.

concerns

…………………
259
258
257
Industrie

………………………………
136
137
136
Scheepvaart

…………………….
121
124
125
Banken

…………………………………
109 110
109
Indon.

aand.

…………………………
71
68
70

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f.
155,20′ f. 155,30
f. 153,30
Unilever

………………………………
338½
332
335
Philips

.
………………………………..
263 265
264
1
/1?
A.K.0.

………………………………….
153
154
153
1
h
Kon.

N.

Hoogovens

………………
285
293 288
Van

Gelder Zn .

………………………
174
178
177
H.A.L.

…………………………………
133½ 133½
132½
.Amsterd.

Bank

………………………
194%
197
1
/2
197
H.V.A…
…………………..
….. ……..
.
89½
85 88

Staatsfondsen

pCt.

N.W.S

……………………
61½
62% 61%

pCt.

1,947

…………………………
88
5
s
90
9011

pCt.

1955

1

………………………
85½
85
3
/s
86½
3

pCt.

Grootboek

1946

……………
85%
86%

,87½

3

pCt.

Dollarlening

………………
89
1
/2
90 89

Diverse obligaties
3
1
h pCt. Gem. R’dam 1937 VI
90
1
/4
89½ 89½
3½ pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
83½
83 84
3
1
/2
pCt. Nederi. Spoorwegen
87’/4
88
90

pCt.

Philips

1948 ……………….
91½ 91½
93%
3½ pCt. Westi. Hyp. Bank
79½
80%
81
6

pCt. Nat.. Woningb.len: 1957
106%
106±1
107

New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials …………
451 453 452

M.
P. GANS.

Bij
DelaMar’
N.V.

reclameadviseijrs en

advertentiebureau
te

Amsterdam,
vaceert
wegens

sterfgeval
de positie
van

HOOFD

MARKTTECHNISCHE

AFDELING.

•Verei sten:

Drs. Economie; érvaren met

marktonderzoek en verkoopproces, represen-

totief en goed steller. Deskundigheid inzake

publiciteitsmedio strekt tot oonbeveling.

Voor ervaren kracht een goedbetaalde en

interessante werkkring.

Uitsluitend

schriftelijke

sollicitaties

met

referenties. Discretie verzekerd.

De j

vIoeruIfJ
Li77

op de juinste Plats…

/

/

/

•1

1


S

Een bedrijfsvloer die verzwakt is, moegebeukt door intensief transport, brokkelig en
oneffen…
z6’n vloer

is wel het sprekende bewijs van een grote bedrijvigheid in het fabricageproces. Maar… een grote
bedrijvigheid wil nog lang niet altijd zeggen: een groot rendement. Want winstgevend kan een bedrijf pas
werken als het productieproces soepel en vlot kan verlopen. Dè juiste basis voor een goed-lopend bedrijf is
de Stelcon bedrijfsvloer.

J*oz

sterk

bedrijf svloeren

vlak

duurzaam

N.V.
Betonfabriek De Meteoor
/
De Steeg
1 Tel. .Velp 08302-3344

258

Dor


S
A
M
10
1″
Iffl
,

(LIP)

Stalen meubelen

•z.a. ladekasten, bureaus,

tafels, wandkasten en boeken-

rekken.

CED

De Stichting CENTRAAL INSTITUUT VOOR
INDUSTRIE-ONTWIKKELING (C.I.V.I.) te ‘s-Graven-
hage, vraagt een

ECONOOM (drs.)

als medewerker voor haar Economische Afdeling, voor het verrichten var technisch-economische onderzoekin-gen en markt-analyses, voornamelijk op het gebied van
nieuwe industriële produkten. Voor deze functie wordt
vereist:

ruime praktische ervaring op industrieel gebied,
zeer goed technisch inzicht,
in staat zelfstandig te
kunnen
werken,
in staat op internationaal niveau contacten te
kunnen leggen en onderhouden,
representatief optreden,
doorzettingsvermogen.

Geboden wordt een brede en interessante werkkring.
Sollicitaties te richten aan de Directie van het C.I.V.I.,
Bezuidenhoutseweg 28, ‘s-Gravenhage.
Geen persoonlijk bezoek dan na oproep.

I

I

1q;

N.V. DE BATAAFSCHE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ,

Care! van Bylandtiaan 30, ‘s-Gravenhage,

vraagt een

Medewerker

voor haar Fiscale Afdeling

Voor de vervulling van deze functie komt een
accountant of econoom met een gedegen kennis
van boekhouden in aanmerking, die tevens ervaring
op het gebied van de Nederlandse Vennootschaps- belasting dient te bezitten.

Leeftijdsgrenzen 30 – 35 jaar.

Brieven met vermelding van leeftijd, opleiding en ervaring
te richten aan genoemde Maatschappij, Postbus 162, ‘s.Gravenhage, onder F0/341/309.

hoofd van de boekhouding

Een vooraanstaande aanneming mij

in het Westen van het land
met dochterondernemingen in het buitenland,
vraagt een

Naast het verrichten van ‘de werkzaamheden van een hoofdboekhouder
en het geven van leiding, verwacht men van betrokkene voldoende
zakelijk en economisch inzicht om de directie actief te kunnen steunen
bij het bepalen van het financieel beleid der onderneming. Vereisten:
leeftijd 35.45 jaar; een middelbare opleiding; M.O. Boekhouden of S.P.D.
Personen met een leidinggevende en veelzijdige ervaring in de admini-
stratie van een soortgelijk of van een industriëel bedrijf genieten de
voorkeur. Sollicitanten kunnen evt. worden uitgenodigd voor een psycho.
logisch onderzoek. Eigenhandig (niet met ballpoint) geschreven brieven
met volledige inlichtingen omtrent opleiding en ervaring worden tot en met 10 april ingewacht bij het

PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
o.l,v. Mr. E. A. Hof, Psych. Drs.
v. Weede v. Dijkveldstraat 101
Den Haag

ONDERNEMI NGEN,

die het beste leidende

personeel zoeken,

speciaal met economische

scholing, roepen sollicitanten

• op door middel von een

annonce in de rubriek

,,VACATURES’

Het aantal reacties, dat

deze anri’cnc’es ‘tOt gevolg

hebben, is doorgaans

uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna

geen grote instelling is,

die dit blad niet regel-

rtiatig ontvangt en

waar het niet circuleert.

(Zie ook de vacatures op blz. 242)

S

259

260

,

Auteur