Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2094

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 14 1957

Economisch
m
Statistische

T

Beric
‘hten__

Ziekenfondsen

*

5Dr. G. A. ‘Kohnstamm enDrs. W. Zandbergen

Enkele opmerkingen over de

S

,,Free Trade Area”

S

Drs. G. Greidanus

De feitelijke betekenis der

tarwe-overeenkomsten

*.

W.N.deBlaey

Kapitaalwinst en kapitaalwinstbelasting

*’

-S

Prof. Dr. A. Kraai, :

Economische kroniek van Indonesië

*

S

G. C. A. Mulder, B. Sc., Ps. D.

S

Surinaamse kanttekeningen

S

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

/

S

S

42e JAARGANG

No. 2094

WOENSDAG 14 AUGUSTUS 1957

1

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Gravenhage

Delft

Schiedam

Vlaardin gen

/
Albiasserdam

Verzorging van

‘en adviezen inzake

levensverzekeringen

enpensioencontracten

ECONOMISCH-
‘STATISTISCHE BERICHTEN,

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K .1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
1

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-re/cening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdan- W.

Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75
ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.

Advèrtenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrakkerjj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgagf van.
redenen te weigeren.
-.

COMMISSIE VAN REDACTIE: Cli. Glasz; L. M. Koyck; H. W.
Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. H.
Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

t

ARNUEMSCHE HYPOTHEEKBANKN.V.

AGENTSCHAP ROTTERDAM – Mr.J.R. PENTERMANN:

2e Westewagenhof 1 (St. Laurenshuis)

Telefoon 29527

ft

1


I

• Aan bezoekers worden op schriftelijk verzoek

alle benodigde inlichtingen gratis toegezonden

door de

0FF. HOLLAND-DIENST der JAARBEURS

Amsterdam
-C,
Keixersgracht 796

Tel. 65938.65750

L

I[E
6

3

Economisch doctorandus 34 jaar

mei ruime ervaring op het gebied van, research,

ondernemingsadrninistratie en publicistische arbeid,

5,
wenst
van functie
te
veranderen.
Bij voorkeur aan-
stelling directeur middeigroot bedrijf of directie-

secretaris grôte onderneming.

Brieven no. E.-S.B. 33-2, postbus 42, Schiedam.

(Zie ooc vacatures op pag. 664)

11

Bij de Nederlandse Algemene
5
Ziekenfondsen zijn thans

ruim 8 miljoen verzekerden ingeschreven ). De zorg voor

– deze verzekerden is, medisch gezien, de taak van mede-

werkers en ziekenhuizen, maaradministratief gezien die van

de 122 ziekenfondsen, welke bet predikaat Algemeen ”

Ziekenfonds mogen voeren. Laat men de 23 ziekenfondsen,

die tot de categorie ondernemingsziekenfondsen behoren

(daardver straks nog iets) buiten beschouwing, dân heeft

gemiddeld elk ziekenfonds de administr’atie van circa

79.000 verzekerden. Het grootste telt ongeveer 488.000

verzekerden, het kleinste heeft er slechts ruim 1.200. –

Bij de invoering der verplichte verzekering op 1 november

1941 zijn 204 ziekenfondsen toegelaten. Het gemiddeld

aântal verzekerden per fonds

(exclusief ondernemingszie-

kenfondsen) was toen circa

31.000. Bij een toeneming van

het ,totale aantal verzekerden

dus het aantal fonden met

ongeveer 40 pCt. gedaald.

Men kan niet in het alge-

meen zeggen, welk aantal –

verzekerden voor een effi-

ciënte administratie nodig is.

Andere omstandigheden, met

name de aard van het werk-

gebied en de ligging der.

nie’dische centra, spelen hierbij

nI. ‘evenzeer een rol. De groot-

ste ziekenfondsen hebben

uiteraard de mogelijkheid tot mechanisering van hun

administratie, goede werkverdeling, goede medische con-

trole, statistiek enz. Kleinere fondsen kunnen echter door

samenwerking een deel van de nadelen van hun kleine

omvang opheffen.

Bij de overweging van de vraag of verdere verbeteringen

ten aanzien van aantal en werkgebied der ziekenfondsen

mogelijk zijn, komen ook ândere dan bedrijfseconomische

overwegingen aan de orde. Er zijn nu eenmaal in de zieken-
fondswereld vele tegenstellingen, ten dele uit de historische

ontwikkeling verklaarbaar, voor een ander deel samen-

hangende met verschillen in leve’nsbeschouwing.

Niettemin komen voor en na fusies tot stand, die niet –

onbelangrijke kostenbesparingen geven, voot’al als de

1)
Zie de cijfers in: ,,De omvang der ziekenfondsverzekering”
in ,,E.-S.B.” van 7 augustus
1957.

S

Aan tallén gemeenten, waarin één ziekenfonds, respectievelijk
twee of meer
ziekenfondsen
werken of werkten a)

vân circa 5,3 tot 8 miljoen is

Aantal gemeenten

,
Beneden
1 00. 000
100.000
of meer
.

Totaal
Aantal fondsen
per gemeente
inwoners
inwoners

1942

1,

1957

1
1942
1

1957
.1942
1

1957

365
453
0
1
365
454
461

444
1
4
462
448
2

……………..
118
72
1
3
119
75
3

……………..
4 of meer
61
20
71,)
4
68
24

1.005

1

989

1

9

12

1.014

1

1.001
Exclusief ondernemingsziekenfondsen. De gegevens betreffen de toestand
op 31 december 1942 en op 1juli1957.
In ‘s-Gravenhage werkten er in 1942 twaalf, in Amsterdam en Rotterdam
tien.

fusies ,,overlappingen” van werkgebied opheffen. Jj dit.

verband mag worden vermeld, dat thans de zgn. directie-

fondsen, op twee uitzonderingen na, zich ”an hetterrein

van het ziekenfondswezen hebben teruggetrokken. Directie-

fondsen waren van afkomst zakelijke instellingen, meestal

gelieerd met ondernemingen in het verzekeringsbedrijf. Zij

hadden in de regel hun afdelingen voor ziekenfonds-,

verzekering in een reeks van plaatsen, hetgeen dus evenveel

overlappingen7 van werkgebied met andere ziekenfondsen

betekende. In 1941 waren er 16 ziekenfondsen van dit type –

met in totaal 53 afdelingen. Hiervan zijn er sinds 1juli
1957
nog maar twee over, waarvan één met een zuiver plaatselijk

karakter, het andeie met vier afdelingen. Alle andere

Qaarvan zijn aan plaatseiljice

en regionale ,ziekenfondsen

overgedragen en daarmedè

is, zonder dat de buitenwereld

er veel var heeft gemerkt,

een belangrijke kostenbespa-

ring op het administratieve

en het incasso-apparaat ver- –

kregen.

In Amsterdam werken

thans nog 4 ziekenfondsen, in.

Rotterdam 3, in ‘s-Graven-

hage
5
(de situatie in enkele
‘.

randgebieden buiten beschou-

wing gelaten). Alle andere

gemeenten boven 100.000′

zielen zijn het werkterrein yan

2, 3 of 4 ziekenfondsen, behalve Arnhem, waar er slechts
één werkt. Voor de kleinere gemeenten zij verwezen naar

bovenstaande tabel.
1 –

De reeds genoemde 23 ondernemingsfondsen zijn alleen

belast met de zorg voor het personeel (inclusief gezuisleden)

van bepaalde ondernemingen of groepen ondernemingen;

meestal zijn deie fondsen administratief pauw verbonden
met andere vormen van sociale activiteit in het kader van

de onderneming of groep van ondernemingen.

De beheerskosten (incasso- en controlekosten .inbegre- ”

pen) liggen thans beneden ile 8 pCt. van de totale’ kostèn

van het ziekenfondswezen
2)

Amsterdam.

J. DE wIT.

*

‘2)
Zie: ,,Deverplichte ziekenfondsverzekering” ‘in ,,E.-S.B.”


van 23 januari 1957.

directiefondsen of afdelingen

t


/.

.

..

,

Zièkenfondsen

r

.

1

Blz.

Ziekenfondsen,
door J. de Wit
……………….
643

Enkele opmerkingen over de ,,Free Trade Area”,

door Dr. G. A. Kohnsiamm en Drs. W. Zandbergen
644

De feitelijke betekenis der tarwe-overeenkomsten,

door Drs. G. G
t
reidanus
………………….
648

Kapitaalwinst en kapitaalwinstbelasting,
door

W. N. de Blaey
………………………..
651

Economische kroniek van Indonesië,
‘door Prof.

Dr. A. Kraai
………………………….
653

Iu1I-

Blz.

Suritaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,

B
.Sc.,
Ps.D. ………………………….
658

Gek! en kapitaalmarkt,
door-Dr. M. P. Gans
…..
660

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in het tweeJe

kwartaal van 1957, door Dr. L. Deiniotte
……
661

Notities’:

.

Jubileum-prijsvraag van het Nederlands Ver-

keersinstituut
……………………….
646
Geluid en gehojr
………………………
650

‘-44

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

.4

643

4

1′

.

1,

1

Het basisprobleem van een verdrag aangaande

•de vrijhandelszone is de formulering van de mini-

mum-voorwaarden van onderlinge samenwerking,
die vervuld moeten zijn,
wil na
het wegvallen der

onderlinge douanetarieven aan de deelnemende

landen en bedrijfstakken een faire onderlinge con-

currentie worden gegarandeerd: Volgens het En-

gelse voorstel zal een produkt zonder verdere hef

fing binnen het vrjhandelsgebied kunnen worden

verhandeld, indien minstens 50 pCt. der eind-

waarde uit de zone afkomstig is. Naar schrijver’s

mening is dit zonder limitering van de verschillen
in buitentarkven van de deelnemende landen eco-

nomisch volstrekt onaanvaardbaar, wil men niet

in onontwarbare distorsieproblemen verzeilen.

Tevens moet een oplossing worden gevonden voor

het bijzondere probleem der Europese textiel-

industrie ‘ersus Oost- en Zuid-Azië.

Enkele opmerkingen

over de

Jree Trade Area”

De adempauze tussen de
juni-bijeenkomst
van de Parjse
O.E.E.C.-werkgroep, die regels voor de originebepaling

moet ontwerpen, en de hervatting der besprekingen na de
zomervakantie heeft gelegenheid gegeven in wat bredere
industriële kring zich in te leven in de problemen rondom

deze originebepalirig. De beschikbare informatie, over de

stand van zaken is beperkt. Via de nationale regeringen

wordt momenteel de opinie gepolst van verschillende

industrietakken over het zgn. 50 pCt. beginsel, dat door het

Comité van Experts als een der uitgangspunten voor dis-

cussie is genomen. Het is vooral deze opiniepolsing, en de

daarbij naar voren gekomen bezwaren tegen deze regeling,
die in het bedrijfsleven tot een zekere ongerustheid hebben

geleid. Zo o.a. in dé Europese textielindustrie, die zich

zowel in Engeland als op het continent bedreigd voelt

door de richting, waarin de gedachten der douane-experts

zich bewegen.

Op gevaar af door onvoldoende informatie het beeld

hier en daar waf te mistekenen, willen wij over deze zaak

enkele gedachten formulereh, die bij discussie in ,Europees

verband binnen éigen industrietak – de vervaardiging van
rayon- eh nylongarens en -vezels – ter tafel zijn gebracht.
Het basisproblem der ,,Free Trade Area”.
Het is voor ons, Nederlanders, die als behorende tot de

K.S.G. en bijna tot de Euromarkt ons reeds sinds jaren

hebben trachten in te leven in de problemen, die bij econo-

mische integratie rijzen, niet zeer moeilijk te realiseren, dat

een aflegging van de economische wapenrusting van tarieven

en andere invoerbarrières tussen landen ener Free Trade

Area (voortaan tot F.T.A. afgekort) slechts dan acceptabel

is voor de landen in kwestie, als een positie van ,,fair

competition” tussen hun economieën wordt gewaarborgd.

Zolang de mogelijkheid dreigt, dat de ene partij ten gevolge

van haar toetreding tot de F.T.A. door één of meerdere

Area-partners in een ongunstiger positie genianoeuvreerd

wordt dan onder .de F.T.A. het geval geweest ware, is

aanvaarding van dit risico nauwelijks te verwachten of

zelfs maar te verlangen.

De door het O.E.E.C.-rapport’ over de pioblemen ener

F.T.A. aan de orde gestelde iraag is nu, aan te geven, hoe

deze ,,fair competition” te bewerkstelligen i, wanneer –
anders dan binnen de Euromarkt – de Area-partners het

recht behouden geheel naar eigen goeddunken de hoogte

van hun buitentarief te kiezen, terwijl ook hun overige

onderlinge ,,commitments” op zijn zachtst gesproken veel

zvevender blijven dan dat bij een Euromarkt het geval

zal zijn. Als het in eerste instantie meest naar voren tredende

aspect dezer kwestie is, zoals bekend mag worden, geacht,

,het vraagstuk der certificaten van oorsprong ter discussie

gesteld. En waar het hier een concreet formuleerbaar en

gemakkelijk discussieerbaar probleem betrof, is men in

O.E.E.C.-verband en daarbuiten prompt aan’ de slag ge-

gaan, om voor dit éne detail (zij het ook een keer belangrijk)

een oplossing te vinden.

Het wilde
schrijvers
nu voorkomen, dat al discussiërende

over het probleem van het certificaat van oorsprong het

inzicht steeds meer gegroeid is, dat dit geen zuiver technisch

probleem voor douane-experts is, doch z6 verweven is met

het zgn. distorsieprobleem (scheeftrekken der concurrentie-

verhoudingen ten gevolge van de totstandkoming der
F.T.A.), dat men het één niet oplossen kan zonder het

ander. De discussie over een definitie is, mèt dit groeiend
inzicht, tot een discussie over mogelijke distorsies en hun

toelaatbaarheid c.q. hun redresseerbaarheid geworden.

Zoals te verwachten was na alle Euromarktstudies, blijkt

dit distorsieprobleem vrijwel onoplosbaar zonder het

gehele institutionele aspect van de F.T.A. aan de orde te

stellen, dus van de
additionele
bindingen buiten de afspraak

tot afschaffing dér onderlinge douanerechten, die de part-

ners onderling zullen moeten aangaan als prijs voor de

verwachte voordelen van een groter onbelem.merd handels-

gebied. En op dit netelige gebied – neteliger nog dan in
het geval der Euromarkt, omdat in het F.T.A.-kader de
breidheid tot aanvaarding van verplichtingen buitën de

zuivere douanetarief-problematiek gering, zo niet nihil is,

althans bij enkele gesprekspartners – heeft de O.E.E.C.-

studiegroep nog nauwelijks vorderingen gemaakt, en vele

aspecten zelfs tot dusver niet of nauwelijks besproken.

Intussen zullen de landen van het Europa-der-Zes, die
toch niet voor niets jaren gediscussieerd hebben over de

minimum-voorwaarden, nodig om een vrij goederenverkeer

tot stand te brengen, er goed aan doen zich niet onder

politieke pressie van één der buitenstaanders overhaast in

644

1
‘1

1•
.

t

t…

een F.T.A.-verdrag te laten vangen, waarvan de opzet en

Stel een zeker produkt met een binnen de 50 pCt.-regeling

de
T
consequenties

nog

onvoldoende

aan

de

openbare
niaximaâl toelaatbaar gehalte aan niet-F.T.A. grondstoffen

disEussie zijn’ getoetst. Zeker: ook het Euromarktverdrag
en halifabrikaten .van 49.pCt., gefabriceerd in F.T.A.-land

-‘

vertoont de tekenen èner politieke overhaasting:, Maar daar
A, waar een buitentarief x pCt. wordt geheven op de erin

gingén dan toch eén zéér gedegen Spaak-rapport

vrucht
verwerkte van builen de F.T.A. komende bestanddelen, en

van ontelbare véôrstudies’ sinds circa 1948

en enkele
tevens gefabriceerd in F.T.A.-land B met buitentariefy pCt.

jaren K.S.G.-ervaring aan vooraf. Uitgangsvoorwaarden
Beide produkten worden, aannemende dat de transport-

(lie in het,F.T.’A.-geval geenszins zijn vervuld,
kosten ervan klein zijn tegenover de waarde, binnen de

F.T.A. verhandeld tegen gelijke ‘prj, stel 100. Hoe ziet
Het voorgaande .moge in de volgende stelling worden
dan de calcilatie voor de leverancier in land A

resp. B
vastgelegd:
eruit?

Het basisprobleem van een F.T.A.-verdrag is de
formulering
._.

van de minimum-voorwaarden van onderlinge samenwerking,
Leveranci er
Leverancier

die vervuld moeten zijn, wil na wegvallen der onderlinge
in lan d A
in land B

douanetarie yen aan de deelnemende landen en bedrijfstakken
Grondstoffen

en

halifabrikaten

gekocht
een faire. oideilinge

concurrentie

worden gegarandeerd.
.
Het certificaat van origine is daarvan een deelprobleem, en
.
49
,

.

.
49

mcet in deze context, worden gezien. Overhaasting vande

bulten de F.T.A
………………….

Verwerkingskosten in de fabriek

1
100

x
100.

/


,,
F.T.A -besprekingen zonder voldoende mogelijkheid van goed

Invoerrechten daarop a)
……………..

5I
L___,
49
51

.
49

‘geïnformeerde openbare discussie alvorens bindende

be-

plus gemaakte Winst

………………

slissingen worden genomen is

bij ontstentenis ‘van vele
Verkoopprijs
100 100

voorstudies die er in het Euromarkt-geval wel waren

een
a) Aangenomen is hierbij, dat de invoerrechten als deel van de F.T.A.-

gevaarlijke zaak..
toegevoegde waarde worden genomen. Dit is voor de redenering overigens een
bijkomitig detail..

D

50 pCt.-oplossing van
het origineprobleem.
Stel dat x groter is dan
y,
dan betekèt dat, dat de indu-
Zoals reeds gezegd, wordt thans de Europese opinie
strie in land A’ de schok te absorberen krijgt van een
gepolst over het Engelse zgn. 50 pCt.-voorstel. Dit behelst,
49
dat een produkt F.TA.-status zal krijgen (dus zonder
(x—y) .—

hoger invoerrecht

welke schok moet

verdere heffing van invoerrechten binnen
de
Area kan
)vorden opgev;’en in de factor 51

.
49,
die als buf-
worden verhandeld), indien minstens 50 pCt. der eindwaarde
.

100

van F.T.A.-herkomst
is. In dat geval wordt dus afgezien
fer dient. Als (x:__y) klein
is, zal die schok ookklein blijven

van het feit, dat’op het niet-F.T.A.-gedeelte der eindwaarde
t.o.v.

de beschikbare buffer, zolang althans x niet zeer

•.’
(dus in de meeste gevallen: op de erin verwerkte grondstof-
groqt wordt, welk geval we hier maar buiten beschouwing
fen en halfprodukten) een verschillend bedrag aan invoer-
‘.willen laten.
M.a.w.
(en dit is een zeer triviale conclusie):

rechtén kan zijn geheyen, afhankelijk van de hoogte van het indien de buitentarieven x en
y
gelijk of weinig verschillend

invoerrecht in het land, waar deze verwerking plaatsvond,
zijn, is de uitgangspositie voor beide bedrijven bij benade-

Het is begrijpelijk, dat zij, die in het verleden getuige zijn
ring gelijk. Maar als de buitentarieven belangrijk gaan

geweest van de problematiek rondom de competentie en
verschillen, wordt de situatie voor het bedrijf met het.hoog-

de betrouwbaarheid der instanties, die
itt
het internationaal
ste invoerrecht zeer benard.. Voor deze stelling hadden wij

handelsverkeer voor het afgeven van originecertificaten
deze hele tabel ttouwens niet flodig.

waren aangewezen, zich prompt afvragen, of binnen de
Vul nu echter

om aansluiting aan de Europese praktijk

F.T.A. dit probleem beter kan worden opgelosi dan tot
,
te krijgen

eens enkele concrete getallen in,’ontleend aan


dûsver in,.andere kaders het geval was. Hier kijkt een

.
eren reëel geval:

institutionéel probleem van internationaal toezicht op de

certificaat-afgevende instanties om de hoek, waarover het


Buitentarief
op grondstoffen c.q. haiffabrikaten

laatste woord nog niet is gezegd. Jiovenciten is tegrJJpellJJc,

‘dat velen zich met angst in het hart afvragen, of een definitie

van minstens 50 pCt. toege,’oegde waarde niet éen bron

van onnoemelijke en sterk uiteenlopende calculaties en

van even zoveel ellende zal zijn. Vooral in gevallen waar de

50 pCt. maar net gehaald wordt, zijn kleine prijsschomnie-
1inta’n vstn tvrnndstcsffen
dan
wel eindnrMiskt vnldrmende

in tand
.&
40 pCt.

,
in land B
20 pCt.
in land C-
10 pCt.

Grondstoffen en hatifabrikaten

….
49 49
49
tnvoerrechten daarop ………….
19,6

9,8
‘4,9
Bewerkingskosten in fabriek plus
gemaakte winst

…………….
31,4

..

..100

41,2
46,1

100 100

om iedere internationale expediteur tot vanhoop te

brengen.

.

Het is duidelijk, dat de industriè in land A in dit geval

Maar laten wij even aannemen, dat men’ voor beide

geen been aan de grond krijgt: de ,,buffer” of zo men wil bovengenoemde belangrijke tegenwerpingen ,,workable”

de bruto-bewegingsmarge in land C is liefst bijna 50,pCt.
oplossingen binnen het totale institutionele F.T.A.-kader

‘ groter dan in land A!

vindt. Dan resteert de vr’aag, of met dit 50 pCt.-prin’cipë

.

il men toch dé percentagegedachte als uitgangspunt

inderdaad voldaan is aan de grondvoorwaarde: het schep-

handhaven, dan kan men op basis van het bovenstaande

pen van een faire onderlinge concurrentiebasis voor de

aan een der twee volgende oplossingen denken’:

betrokken bedrijfstakken, voor zover deze zou worden .

1. het minimum-percentage der voor de F.T.A.-status
aangetast door de ongelijkheid der buitentarieven. Om

noodzakelijke toegevoegde, waarde belangrijk verhogen

daaro een antwoord te kunnen geven, is een nadere analyse

boven de voorgestelde 50′ tot zeg 70 of 75 pCt. Dan krijgen

van dit 50 pCt.-principe noodzakéljk. Wij willen dit doen

uiteraard
minder
produkten F.T.A.-status, dan anders het
aan de hand van een cijfervoorbeeld.

– geval zou zijn geweest
,
;

645-

S

.

Jubileum-prijsvraag

Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van

het Nederlands Verkeersinstituut wordt een

prijsvraag uitgeschreven tot onderwerp hebbende:

een overzicht van het ontstaan, de ontwikke-
ling en de toepassing in West-Europa van de

diverse concepties inzake de aanwending van

het vervcer als instrument in de economische

en sociale politiek van de overheid, alsmede

van de daarvan principieel afwijkende op-

vattingen, welke in het vervoer een activiteit
zien die in wezen van andere ondernemings-

activiteiten in het economisch leven niet

verschilt;

in verband hiermede een kritische bespreking

van ,,gemeinwirtschaftliche” en daarvan

afwijkende opvattingen;
haar betekenis voor de ontwikkeling van een

gemeenschappelijk Europees vervoerbeleid

als bedoeld in art. 74 van het Verdrag tot

oprichting van de Europese Economische

Gemeenschap.

Bijdragen, 10 A 20.000 woorden omvattend,

worden vôér 1 september 1958 bij het Nederlands

Verkeersinstituut ingewacht. Een bedrag van

f. 2.000 zal door de jury in één of meer prijzen

worden toegekenU. Nadere inlichtingen zijn,

uitsluitend op schriftelijke aanvraag, verkrijgbaar

bij het Nederlands Verkeersinstituut, Statenplein

2, ‘s-Gravenhage.

2. èf wel van de F.T.A.-landen als voorwaarde tot toetre-

ding eisen, dat x—y klein wordt: de tarieven der F.T.A.-

landen moeten dan binnen zekere limites schommelen.

Nemen
wij
als minimum toegevoegde waarde 75,

dan ziet de berekening er ditmaal, bij de aangehouden

tarieven van 40, 20 en 10 ,pCt., als volgt uit voor het

ongunstigste, nog F.T.A.-status toe te kennen, produkt:

LandA
tarief 40 pCt.
LandB
tarief 20 pCt.
I

LandC
tarief 10 pCt.

Grondstoffen en haiffabrikaten van
buiten
F.T.A.

………………
25 25 25
10
5
2,5
Invoerrechten daarop
……………
65

..

70 72,5
Bruto-bewegingsmarge
…………..

Marktprijs
…………………..
..100
100
100

Thans is de ,,buffer” in land C nog slechts 11 pCt. groter

dan in land A: ofschoon de zaak nog niet, geheel recht-

getrokken is, zijn de aspecten voor de fabrikant in land A
een heel stuk minder hopeloos.

De eis, dat x—y voor de F.T.A. klein moet zijn –

dus een zeker ,,alignement” om een middentarief, waarwjor

het Euromarkt-buitentarief zich welhaast vanzelve op-

dringt – lijkt op het eerste gezicht in strijd met de basis-

gedachte der F.T.A.: nl. dat men zich
niet
tot een douane-

unie wil aaneensluiten, met
identiek
buitentarief. Wij komen

daar aan het slot van dit artikel nog op terug.

Uit het bovenstaande volgt echter overduidelijk, dat er een

interdependentie bestaat tussen de vraag of men de buiten-

– tariven volkomen vr(j wil laten
(en dus x—y groot wil
kunnen laten worden) en de hoogte

van het minimum-

percentage toegevoegde waarde, nodig voor de verkrjjging

van F. T.A.-status. De schrijvers zijn van mening, ‘dat het

Engelse 50 pCt.-voorstel zonder limitering van x—y econo-

misch volstrekt onaanvaardbaar is, wil men niet in onont-

warbare distorsieproblemen verzeilen.

Vrijlaten van x—y – en een daaraan gekoppelde eis

voor een hoog percentage toegevoegde waarde – zou een

wellicht niet oninteressajite oplossing zijn in het theoretische

vlak. Maar men haalt er prompt de ernstige praktische

bezwaren – waarvan wij bij de afleiding van ons betoog

hebben geabstraheerd – mede in huis.

Bijzondere problemen der textielindustrie.

Voor zover uit de berichten uit diverse landen te be-

luisteren valt, heeft de F.T.A.-gedachte – zoals in de aanhef
reeds gememoreerd – in het bijzonder in de textielindustrie

ongerustheid gewekt. ‘De reden hiervan ligt voornamelijk

in het
bijzonder
lage prijspeil van de Zuid- en Oostaziatische

textielindustrie. Engeland, dat door een samenstel van

maatregelen de Japanse textielimport (in halifabrikaat-

vorm of anderszins) aan strikte banden heeft gelegd, vreest
dat andere F.T.A.-partners zullen wensen te profiteren van

goedkope garens of stoffen om deze, na verdere verwerking

en/of veredeling, rechtenvrij over de gehele F.T.A., inclusief

Engeland, te verhandelen. Het Japanse gevaar, dat men via
de voordeur de toegang heeft geweigerd, komt dan door de

achterdeur binnen. Omgekeerd echter kan men op het

continent evenzo vaak de stelling horen verkondigen, dat

de F.T.A. Engeland in staat zal stellen de continentale

textielmarkten te desorganiseren door –
i
!
ia
veredeling –

de eveneens zeer laag geprijsde, en op grond van Common-

wealth-afspraken rechtenvrj in Engeland toegelaten

Indiase en Hongkong-textiel op de F.T.A.-markt te

spuien. Deze angst voor elkaars reacties op de mogelijkheid

van aankoop van goedkope Aziatische textielwaren heeft

geleid tot een zoeken naar een formulering van de voor-

waarden voor verkrijgirig van F.T.A.-status, die dit

Aziatische gevaar in de kiem zou smoren. Het valt buiten

het kader van dit rtike1, op de details dezer kwestie hier
in te gaan.

Het wil ôns echter voorkomen, dat aan deze discussie

over het’Japans/Indiase textielprobleem de zwakheid van

de thans gedachte institutionele constructie der F.T.A. ten

grondslag ligt. Met name de Engelse textielindustrie gelooft

niet, dat in de los-vaste band tussen de F.T.A.-partners

onderling een voldoende garantie kan worden gevonden,

dat problemen als de bovengenoemde – die in wezen

voortvloeien uit een individuele behandeling van de externe

handelspolitieke problemen door de F.T.A.-partners,

instede van een onderling geharmoniseerde actie – zullen

kunnen worden voorkomen. Dientengevolge poogt men

zich a priori daartegen te wapenen, door de redactie van de

enige stringente en precies geformuleerde verplichting van
de F.T.A., nl. de afschaffing der onderlinge douanerechten

en de methode van verlening van F.T:A.-status aan handels-

waren. Men dient zich daarbij echter wèl te realiseren, dat
pp deze wijze slechts een oplossing kan worden gevonden

voor wat wij ,,tariefdistorsies” zouden willen noemen. Voor

een werkelijke oplossing van het hier liggende vraagstuk

zullen daarenboven maatregelen in het vlak ener gemeen-

schappelijke handelsplilitiek onontbeerlijk blijken.

Overigens is het zonneklaar, dat geen enkele studiegroep

alle denkbare distorsies kan overzien, die zich t.z.t. na

totstandkoming en volle realisering van de F.T.A,, dus

over 15 jaar en later, zullen kunnen voordoen. Als er in de

samenspreking tussen de F.T.A.-partners geen voldoende

garantie ligt voor een afdoende gezamenlijke actie tegen

zich voordoende moeilijkheden zal de F.T.A.-constructie

t.z.t. voor zé hete vuren komen te staan, dat de zaak moet

desintegreren, hoe dan ook! Zich daartegen met het oog
op speciale, thans wél voorzienbare, distorsies te willen

wapenen door ad’ hoc geredigeerde certificaat van oor-

sprong-constructies zonder tevens het meer algemene

distorsieprobleem bevredigend té regelen,
heeft naar

onze mening weinig zin. We worden dan straks zoal

niet door de kat dan toch wel door de kater gebeten.

Omgekeerd: kan men wèl een bevredigende procedure voor

de curering van distorsie-narigheden uitwerken, dan be-

hoeft de certificaat van oorsprong-formulering niet belast

te worden met allerlei ad hoc oplossingen. Dan ii een

algemene regel daarvoor voldoende, plus de bepaling, dat

in bijzondere gevallen via een bepaalde procedure van deze

algemene regel kan worden afgeweken. Voor de textiel-

industrie kan deze uitzond&.ingsprocedure dan tegelijkertijd

reeds worden gevolgd.

De bijzondere taak der
Euromarkt-landen.

. Een en ander dwingt tot de conclusie, dat het in het

F.T.A.-overleg de historische taak is juist van de delegaties

der Euromarkt-landen, te hameren op een afdoende op-

lossing der
algemene
problemen ener F.T.A. Die kan –

naar in meerderheid in Nederland ingenomen standpunt –

nu eenmaal niet gevonden worden als de F.T.A.-partners

blijven
staan op hun volstrekte soevereiniteit in alles, behal-

ve de binnentariefzaken. Het zal wellicht moeilijk zijn, deze

gedachte aan landen als Engeland en Zwitserland te ver-

kopen. Daarvoor is tijd nodig, mede omdat 66k de Open-

bare mening in die landen moet worden geprepareerd op

meer of minder vèrgaand sbevereiniteitsverlies. Bovendien:

werkt in dit geval de tijd niet v66r de Euromarkt-visie?

Als straks in Parijs een goed ingespeeld Euromarkt-blok

aan de conferentietafel iit, zullen wij eerder onze minimum-

voorwaarden voor openstelling onzer markt voor de

F.T.A.-partners geaccepteerd krijgen dan thans.

Dit alles leidt tot de stelling:

Het Japanprobleem der Europese textielindustrie is één

voorbeeld uit vele straks te verwachtén distorsies in F. T.A

kader. Zonder een bevredigende regeling van het algemene

distorsieprobleem – welke regeling weer op zichzelf niet

denkbaar is zonder een bevredigende opzet van het totale

institutionele kader der F. T.A. – wordt een F. T.A. te zijner

tijd volstrekt onhoudbaar. Het is daarom even dringend

noodzakelijk, dat een hanteerbare algemene distorsie- ‘.

preventie en -cureringsregeling wordt uitgewerkt, als dat een

oplossing gevonden wordt voor het bijzondere probleem der

Europese textielindustrie versus Oost- en Zuid-Azië. Het is
specifiek de taak der Euroniarkt-verlegenwoordigers, er op

toe te zien, dat de minimum-voorwaarden, welker vervulling

noodzakelijk is voor een goede en duurzame functionering

derF. T.A., inderdaad in de loop der nog komende besprekingen

door alle F.T.A.-partners worden geaccepteerd.

Te dien aanzien nog een laatte opmerking – mede in

verband met de hierboven gemaakte kanttekening bij de

50 pCt.-regeling. Wij hebben daar gezien, dat het certificaat

van oorsprong-probleem ontstaat, zodra x—y groot kan

worden. Derhalve werd gepleit voor een ,,alïgnement” der

F.T.A.-buitentarieven. Wij menen te hebben aangetoond,

ROTTERDAMSCHE BANK

DOCUMENTAIRE,

ACCRE DITI EVEN

INCASSERI NGEN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

275 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

dat limitering van de onderlinge buitentariefverschillen tot
een vermindering van de daardoor ontstane problemen kan

leiden. Echter
niet
tot een eliminering daarvan. Wij kunnen

immers wel aannemen, dat op deze wijze dislocaties van

industrieën kunnen worden vermeden, maar zelfs be-

trekkelijk geringe verschillen zullen altijd nog aanleiding

geven tot ,,deflections of trade” ten gevolge van de zoveel

grotere mobiliteit van de handel. En daarenboven blijft
men vastzitten aan certificaten .van oorsprong, en alles

wat daaraan inherent is.

De o’nvermijdeljke slotsom moet zijn, dat alle ,,kurieren

am Symptom” hier nimmer tot een bevredigend resultaat

zal kunnen leiden. De enige weg, die dan nog open staat,

is het volledig geljktrekken der buitentarieven in een

vrj/handelszone, derhalve de omvorming daarvan tot een

douane-unie.

Men zal ons nu tegenwerpen, dat dit een negatie inhoudt

van het uitgangspunt van de F.T.A.-voorstellen, nI. de

bijzondere handelsrelaties welke het Verenigd Koninkrijk

met het Gemenebest onderhoudt, en wil blijven houden.

Deze – inderdaad niet ongefundeerde – overweging geldt
echter niet voor de andere F.T.A.-partners. Zou men hen

van de onontkoombare noodzakelijkheid tot aanpassing

hunner tarieven kunnen overtuigen, dan is het vraagstuk
al tot belangrijk geringere proporties teruggebracht. Het

vinden van ,,workable” oplossingen voor het verkeer met

Engeland – speciaal wanneer, zoals het zich laat aanzien,

toch een groot gedeelte van de landbouwsector buiten de

F.T.A. zal worden gehôuden – zal dan beslist gemakkelij-
ker zijn.

Hoe irreëel wellicht op het eerste gezicht de politieke

kansen van een dergelijk ,,Euromarkt-dictaat” lijken, het

wil ons voorkomen, dat er in deze formulering zoveel

ecol?omische ,,common sense” steekt, dat – gegeven

voldoende tijd om over de shock heen te komen – hierin

tôch een basis voor discussie is gegeven, die uitzicht biedt

op de vermijding van een groot deel der certificaat van

oorsprong-ellende, die we onszelf, onze kinderen en kinds-

kinderen binnen een hopelijk te realiseren F.T.A. niet

mogen aandoen!

Arnhem.

Dr. G. A. KOHNSTAMM
W. ZANDBERGEN, cc. drs.

..-

In wezen is de internationale tarwe-overeen-

komst in, haar huidige opzet een’ langlopend,

multilateraal koopcontract en geenszins een goe-

derenovereenkomst zoals men zich deze bijv. in

1948 voorstelde bij het redigeren van het Havana-

charter van de toentertijd beoogde International

Trade Organisation. Schrijver beoordeelt de bee-

kenis van een tarwe-ivereenkomst van het type van

1956
op grond van de ervaring, welke men heeft

opgedaan met de overeenkomsten van
1949
en
1953,
en concludeert dat’geen van beide regelin-

gen de
prijsstabllisatie . hebben gebracht
die men

ervan verwachtte. De reden waarom men toch

een nieüwe tarwe-overeenkomst heeft aangegaan

moet volgens schrijver vermoedelijk worden ge-,

zocht in het feit dat de im- en exportlanden zo

voortdurend met elkaar in contact blijven
en men

daarom handhaving van de bestaande toestand

prefereerde boven het niet hernieuwen van de

overeenkomst.

1

In 1956 is voor ae derde maal achtereen tussen een

groot aantal invoer- en uitvoerlanden van tai

we een

‘ internatknale tarwe-overeenkomst aangegaan. Het doel

van deze goederenregeling wordt in art. 1 van de Engelse
tekst van ‘de overeenkomst bondig als volgt omschreven:

,,to assure supplies of wheat to iniporting countries and

markets for wheat to exporting countries at equitable and

stable prices”.

De prijsafspraak die in de tarwe-overeenkomst van

1956 is neergelegd, is, evenals in de beide vorige regelingen,

bezien uit het oogpunt van een vrije internationale tarwe-
handel, een zeer aantrekkelijke. Wanneer de tarweprijzen
op de Vrije wereldmarkt zich ni. tussen twee door de yer-

dragsluitende partijen overeengekomen grenzen bewegen,

blijft de internationale tarwehandel geheel vrij. Pas wan-

neer de prijs van de vrije wereldmarkt in een bepaald jaar

een zekere maximumgrens overschrijdt, treedt er voor ieder

van de exportlanden de verplichting in om dat jaar een

bepaalde. hoeveelheid tarwe (zgn. guaranteed . sale) tegen

de maximum-prijs aan de importlanden te leveren. Om-

gekeerd verplicht ieder importland zich om bij prijsdaling

op de wereldmarkt beneden een bepaald mmimum een

in de overeenkomst vastgelegde hoeveelheid tarwe (zgn.

– guaranteed purchse) tegen deze minimum-prijs van de

exportlanden af te nemen. Het totaal van de ,,guaranteed

sales” is gelijk aan het totaal van de ,,guaranteed pur-

chases”.

De administratieve tenuitvoerlegging van deze tarwe-

overeenkomst is, evenals voorheen, opgedragen aan de

Internationale Tarweraad. Genoenide Raad fungeert ook

als centrum van overleg tussen de leden-landen onderling.

De im- en exportlanden hebben in de Tarweraad tezamen

eeii.geljk stemrecht; dit is over de resp.. landen verdeeld

naar rato van hun ,,guaranteed quantity”. In feite komt

dit’ laatste erop neer, dat de twee grote exportlaiMen,

Canada en de Verenigde Staten, de praktische uitvoering

van de tarwe-overeenkomst geheel in de hand hebben.

In wezen is de internationale tarwe-overeenkomst in
haar huidige opzet een langlopend, multilateraal koop-

contract en geenszins een goederenovereenkomst zoals

men zich deze bijv. in 1948 voorstelde bij het redigeren

van het Havana-charter van de toendertijd beoogde

648

De feitelijke . betekenis

der

tarwe. overeenkomsten

International Trade Organization (verbetering brengen

in de
prijsvorming
op de wereldmarkt, het verbruik ver-

hogen, sterke prijsschommelingen matigen, de natuur-

lijke hîilpbronnen van de wereld in stand houden; voôr-

zien in een produktie-uitbreiding voor zover in het belang

van consument en producent enz.).

Waar het in het bijzonder op aankomt bij deze tarwe-

regeling zijn de duur, de prijzen en de kwantiteiten. De

overeenkomst van 1949 die de eerste tarwe-overèenkomst

was na de Tweede Wereldoorlog had een tijdsduur van

vier jaar (1 augustus 1949- 31juli
1953);
de tarwe-overeen-

komst van 1953 werd voor drie jaar aangegaan (1 augustus

1953 – 31juli 1956) en de ove’reenkomst van 1956 geldt

eveneens voor drie jaar (1 augustus 1956 – 31juli1959).

Als maximum-prijs is in de tarwe-overeenkomst van 1956

overeengekomen $ 2 per bushel; de minimum-prijs is

gesteld op $ 1,50 per, bushel. Beide prijzen gelden voor

de topkwaliteit Manitoba T Fort Williarn/Port Arthur,
Canada. Het aantal’ deelnemende landen bedraagt
50,

ni., 6 exportianden en 44 importlanden. In totaal hebben

deze voor 8.244.000 ton getekend, dit is – zowel absoluut,

als rlatief gezien – aanzienlijk minder dan de totale

hoeveelheid van de tarwe-overeenkomst van 1949 en van

1953, nl. slechts 30 pCt. van de wereldtarwehandel
1)
in

1955/56.
De hiernaast opgenomen tabellen verstrekken

nadere gegevens.

Vergelijken wij de aan de tarwe-overeenkomst van 1956

deelnemende exportlanden met de exportlanden van de

arwe-overeenkomst van 1949 en die ‘an
1953,
dan valt

het o.a. op dat Argentinië en Zweden voor het eerst in

hun rij zijn opgenomen. Verder is de hoeveelheid waar-

voor Fra.nkrjk heeft ingetekend, veel groter dan in 1953

(1953: 10.000 ton
elrl
1956: 450.000 ton). Aan de zijde der

importlanden merken wij op, dat West-Duitsland en

Japan met gegarandeerde hoeveelheden van resp. 1.500.000

en 1.000.000 ton de belangrijkste deelnemers zijn. Het

1)
Hieronder te verstaan de totale netto-export van alle
als exporteur optredende landen in de niet-communistische
wereld plus de geraamde netto-export van de landen van het
Sowjetblok naar de vrije wereld.

S

•.’

•’

.,

.

De deelnemende exportianden aan de tarwe-overeenkomst

van 1956 en hun ,,guaranteed sales”

(in tonnen)
Argentinië

……………………………………..
400.000
Australië

………………………………………
823.471
Canada

………………………………………..
2.800.395
Frankrijk

………………………………………
450.000
Zweden

………………………………………
175.000
,Verenigde

Staten

………………………………..
3.595.134
Totaal

…………………………………………
8.244.000

De deernemende importlande, aan de tarwe-overeenkomst

van 1956 en hun ,,guaranteed purchases”
(.x 1000 ton)
Oostenrijk
……………

lOO

Italië
……………….
100
België

……………..
450

Japan
……………….
1.000
Bolivia.
……………..

110

Jordanië
…………….
10
Brazilië
……………..
200

Korea
………………
60
Ceylon
…………. …..
..175

Libanon

……………
75
Columbia
……………
70

Liberia

…………….
2
Costa Rica
………….
40

Mexico
……………..
100
Cuba

……………..
202

Nederland
……………

700
Denemarken
………….
50

Nieuw-Zeeland
………
160 Dominicaanse Republiek

30

Nicaragua
…………..
10
Ecuador
……………
50

Noorwegen
………….
180
Egypte
……………..
300

Panama
…………….
30
El Salvador
………….
25

Peru
………………..
200
Duitsland ……………
1.500

Filippijnen
…………..
165
Griekenland
…………
300

Portugal
…………….

io-
Guatemala
……………
40

Saoedie-Arabië
………
100
Haïti
……………….
60

Spanje

……………..
125
Honduras

………….
25

Zwitserland

…………
190
India
………………..
200

Unie van Zuid-Afrika

150
Indonesië

…………..
140

Vaticaanstad

………..
IS
ierland

…………….
150

Venezuela
…………..

70
Israël
………………
225

Joegoslavië
………….
lOO

Totaal

…………….
8.244

Verenigd Koninkrijk heeft zich evenals in
1953
van deel-4

t
neming onthouden.

Zonder nader op de detailcijfers in te gain zal hieronder

de betekenis van een tarwe-overeenkomst van het type

van de regeling van 1956 worden beoordeeld op grond van

de ervaring, welke men heeft opgedaan met de overeen-

komsten van 1949 en
1953.

Toen de tarwe-overeenkomst van 1949 na jarenlang

overleg tussen de betrokken ‘landen eindelijk tot stand

kwâm, bleek er in internationale kring warme sympathie

te,bestaan voor dit soort multilaterale goederencontracten.

Men zag het als een veelbelovend middel om de inter-

nationale grondstoffenprijzen te stabiliseren. Algemeen

werd geargumenteerd, dat het bestaan van stabiele prijzen

voor een grote omzet binnen de tarwe-overeenkomst

stabiliserend zou werken op de exportprijzen van het

betrokken produkt buiten de overeenkomst, hetgeen daar-

door een bijdrage zou leveren tot een grotere stabiliteit
van de inkomens der agrarische producenten en van de

betalingsbalansen. ,

De geschiedenis heeft evenwel geleerd dat men in dit

opzicht in zijn verwachtingen bedrogen is. De tarwe-

regelingen van 1949 en 1953 hebben geen van beide de

prijsstabilisatie gebracht, die men ervan verwachtte. Van

augustus 1949 tot augustus 1953 waren de tarweprijzen

op de vrije wereldmarkt voortdurend zo hoog, dat de

transacties onder de tarwe-overeenkomst zo goed als alle

tegen de maximum-prijs van de overeenkomst zijn afge-

wikkeld.
S

Na augustus 1953, toen de tarweprijzen op de wereld-

markt ‘sterk daalden, werden de prijzen van de t’arwe,

welke onder de tarwe-overeenkomst werd geëxporteerd,

wederom gefixeerd, doch nu om een andere reden. De

Canadese Tarweraad volgde in deze jaren de politiek zowel

de ,,vrije” tarwe als de tarwe van de tarwe-overeenkomst

tegen dezelfde vaste prijs te exporteren, (ni. tegen $ 2

per bushel, de .maximum-prijs van de regeling van 1953;

4

S

S

S
4

4,

geleidelijk heeft Canad deze prijs verlaagd tot $ ‘1

De Verenigde Staten volgden het voörbeeld van Canada

door de subsidie op de tarwe-expdrten onder de tarwe-

overeenkomst te verhogen, zodat de exportprijzen van de

r

Verenigde Staten zich konden aanpassen aan de Canadese

noteringen.

. *

In de jaren
1953-1956
was dus de Canadese prijshand-

havingspolitiek en niet de. internationale tarwe-overeen-

komst de dominerende fator ten aanzien van de prijs-

c

bepalinj voor het grootste gedeelte van de wereldtarwe-

export; dit, terwijl de ongekend grte internationale ovér-

schotten in die jaren toch zeker een motief hadden kunnen

zijn om de prijzen vast te stellen’ op of beneden het mini-

mum-niveau van de tarwe-overeenkomst. Van de aan de

tarwe-overeenkomst deelnemende impot

tlanden werd tegen

deze gang van zaken geen protest aangetekend, daar zij

zich zé gemakkelijk konden onttrekken aan de verplich-

ting om hun quota onder de tarwe-overeenkomst volledig .

op te nemen. Het opnemen van de volledige quota zou

nl. grotere uitgaven aan schaarse dollars hebben gevergd

Goederenovereenkomsten van het type van de inter-

nationale tarwe-overeenkomst hebben ten doel de werking

van de vrije markt zo min mogelijk aan banden te leggen,

t

doch alleen buiteisporie prijsfluctuaties van het produkt

(in casu tarwe) op de weMldmarkt te elimineren. Binnen –

bepaalde grenzen worden prijsschommelingen – die

immers een normaal en gewenst verschijnsel ian de vrije
prijsvorming van agrarische produkten vormen – vrijelijk.

toegestaan. Wat dit aangaat hebben de tarwe-overeen-

komsten van 1949 en 1953 hun doel volledig gemist. Dç

tarweprjzen onder deze beide ‘tarwe-overeenkomsten

hebben nl. in het geheel niet gefluctueerd; zoals wij hier-

bo’en zagen werden zij zowel van 1949 tot 1953 als van

1953 tot
1956
– zij het dan ook om verschillende redenen’

– op een bepaald niveau gefixeerd. Gezien de feitelijke

marktverhoudingen gebeurdé dit in de
1
eerstgenoemde

periode op een te laag engedurende de laatstgenoemde

periode op een te hoog niveau. En dit heeft andere, minder

prettige, consequenties.

Wanneer de tarweprjzen ni. – al is het maar voor één

enkel jaar – op een te hoog of te laag niveau worden

gefixeerd, resulteren zij onvermijdelijk in een scheeftrekking

van de prijsverhoudingen tussen tarwe en andere
5
granen

en tussen tarwe en veehouderijprodukten. De gevolgen

zijn dan een te sterke beperking van het tarweverbruik of
een te royaal gebruik, een ongewenste uitbreiding van de

tarweverbouw op marginale gronden en een inte’nsivering

van de directe overheidsbemoeiingen met de graanteelt.

Dergelijke gevaren zijn overigens inherent aan elke multi-
laterale goederenovereenkomst van het type van de tarwe-

overeenkomst.

S

De voorstanders van de internationale tarwe-overeen-

komst hebben er voorts sterk de nadruk dp gelegd, dat ‘
deze overeenkomst aan de importlanden de zekerheid

zoi.ï geven van de aanvoer van gegarandeerde hoevee1

heden tegen de maximum-prijs en aan de exportlanden

de zekerheid van de afzet van gegarandeerde hoeveelheden

tegh de minimum-prijs. De vraag is nu wat er in’ de

praktijk van deze waarborgen terechtkomt.
S

Gedurende de vier jaren dat de târweregeling van 1949

van kracht was, bleek het voor enkele deelnemende import- .

• landen bnmogelijk te zijn om bij het-maximumprijspeil

van de overeenkomst voldoende goede friaalbare tarwe

te kopen ter uitputting van hun aankôopquota. De tekor-
5

• tn bleven overigens van vrij geringe omvang, maar dat

S,

.,.649

t

.

S

zij niet groter waren, was in hoofdzaak te danken aan het

feit dat Canada en Australië juist in die jaren een serie

buitengewoon goede oogsten hadden. Indien dit niet het
geval was geweest, zou het tekort veel ernstiger zijn ge

weest. Men kan in het algemeen stellen, dat door de

sterke schommeling van de opbrengsten der tarwe-oogsten

in de grote produktielanden de tarwe-importerende landen

zich niet met zekerheid kunnen verlaten op de belofte

van een gegarandeerde aanvoer van goede kwaliteit tarwe

onder de tarwe-overeenkomst, tenzij er in de deelnemende

exportlanden grote reservevoorraden worden aangehouden.

De tarweregeling van
1953
heeft aan de andere kant

laten zien, dat ook de zekerheid, die een internationale

tarwe-overeenkomst volgens de voorstanders aan de

exportlanden biedt, weinig indrukwekkend is. In de eerste’

plaats was het streven van Canada in de jaren 1953-1956

erop gericht de Canadese exportprijz’en van tarwe aan-

merkelijk boven het minimum-peil van de tarwe-overeen-

komst te houden om op die manier te bereiken dat de
betaling van politiek aanvaardbare, ongesubsidieerde

prijzen aan de binnenlandse producenten mogelijk werd.

Canada en de Verenigde Staten, twee financieel krachtige

landen, dachten er in deze jaren trouwens niet aan de

financieel minder krachtige importianden te dwingen hun

gegarandeerde aankoopquota tegen de miniri’ium-prjs

van de overeenkomst af te nemen. Sommigen van deze
landen zouden zich ook aan hun verplichtingen hebben

kunnen onttrekken op grond van de clausules uit de tarwe-

overeenkomst, die dit toelieten met het oog op de beveili-

ging van de nationale deviezenreserves en betalingsbalansen.

De overige importianden zouden de niet benodigde, doch

Geluid e’n gehoor

Lawaai

gedefinieerd als geluid, dat door de

ontvanger niet wordt gewenst – is een gevaar

voor het gehoor. In ,,Industrial Welfare” van

maart/april 1957 worden twee gevolgen van

lawaai genoemd enerzijds produktiviteitsvermin-

dering door vermoeidheid, onachtzaamheid en

meer verzuimdagen, anderzijds toenemende

doofheid. Dit laatste wordt geïllustreerd door

onderstaande cijfers, welke betrekking hébben

op arbeiders in de Zeedse ijzerertsmijnen.

noodgedwongen aangekochte tarwe misschien hebben

doorverkocht, of hun tarwe-importen in volgende jaren

hebben uitgesteld, of hun tarwe-aankopen in andere niet

aan de tarwe-overeenkomst deelnemende exportlanden
hebben nagelaten: In dat geval zou he,vrje” deel van de

wereldtarwemarkt op een bedenkelijke wijze zijn verstoord.

Ofschoon de tarwe-overeenkomst in wezen een multila-

teraal goederencontract is, zijn er toch geen aanwijzingen

dat deze goederenovereenkomst er in belangrijke mate toe

bijdraagt de bilaterale handel in tarwe door een multilaterale

te vervangen. De ervaring opgedaan tijdens het bestaan’

van de internationale tarweregelingen van 1949 en
1953

leert in dit opzicht, dat de traditionele bilaterale handels-

vormen (men denke aan de contracten van Argentinië

en van de tarwe-exportianden van het Sowjetblok) tijdens

de gehele periode van de beide tarwe-overeenkomsten –

ôok bij de importlanden – hun populariteit behielden.

Aan de andere kant bleek het, dat de exportlanden die
voor de oorlog geen bilaterale handel toepasten, in de

jaren 1949-1956 de neiging vertoonden juist enigermate

die richting uit te gaan, zoals bijv. bleek uit de verkoop van

tarwe door de Verenigde Staten in het kader van de

Amerikaanse wetgeving inzake de afzet van agrarische

overschotten.

Evenmin kan men ten gunste van de internationale

tarwe-overeenkomst betogen, dat deze overeenkomst

resulteert in een eliminatie of beperking van de nationale

prijsvaststelling voor tarwe en van de overheidsbemoei-

ingen vqor de tarwehandel. In geen enkel tarweproducerend

land van enig belang heeft de regering van 1949 tot 1956

haar bemoeiingen met de prijsvorming en handel geheel

laten varen en thans gebeurt dit ook niet. Integendeel,

door de nationale prijsregelingen van verschillende aard

is de internationale prjsstructuur van tarwe in ernstige

mate scheefgetrokken. Zowel de telers- als de verbruikers-

prijzen van tarwe zijn in veel landen niet in overeenstem-

ming met de import- en exportprjzen en met de produktie-

kosten. Het einde van deze ,,chaos” is nog lang niet te zien.

Zou men in de huidige wereldprijsstructuur van tarwe
meer orde willen brengen, dan kan dit zeker niet door

middel van een ‘internationale tarwe-overeenkomst ge-

schieden; misschien is het te bereiken door een bepaalde

vorm van internationale samenwerking, welke speciaal

op het genoemde doel is gericht.

UPI

Cijfers, afkomstig van andere onderzoekingen,

tonen aan dat een groot deel van de arbeiders

in ,,luidruchtige” bedrijven, na meer dan 20

jaar daar te hebben gewerkt, een toespraak op

afstanden groter dan één meter niet meer kunnen

horen; dit betreft
75
pCt. van de roestbikkers

en klinkers, 50 pCt. van de ketelmakers en

64 pCt. van de smeden. Van alle arbeiders in

deze bedrijven bleek slechts
4
pCt. over eën

gehoor te beschikken, dat even goed was als

men kon verwachten, indien zij niet aan lawaai

in boven ‘gedefinieerde zin zoudén zijn bloot-

gesteld.

Na de bovenstaande kritiek kan men zich afvragen

waarom 6 exportianden en 44 importlanden verleden jaar

dan toch een nieuwe tarwe-overeenkomst hebben aan-

gegaan. Het antwoord hierop zal men vermoedelijk moeten

zoeken in het feit, dat de im- en exportianden door de

jaarlijkse bijeenkomsten van de Tarweraad en de regel-

matige bijeenkomsten van het Dagelijks Bestuur van deze

Raad voortdurend met elkaar in contact blijven, door de

kritische discussies in deze bijeenkomsten elkaars omstan-‘

digheden en politiek leren kennen en zo wederzijds beter

begrip voor elkanders standpunt krjgn. Voor dë keuze

staande geen overeenkomst of de bestaande toestand

handhaven, heeft men om begrijpelijke redenen het laatste

gekozen. Het j
,s slechts te hopen dat men door het regel-

matige overleg eens tot een goede regeling van de inter-

nationale tarwemarkt mag komen.

‘s-Gravenhae.

G. GREIDANUS.

650

4

De invoering van een kapitaalwinstbelasting

d.w.z. van een belasting van vermogensmutaties

welke niet als inkomen worden beschouwd, zou

min of meer een revolutie van het Nederlandse

syiteem van belastingheffing betekenen. In begin-

sel acht schrijver het heffen van
een kapitaalwinst-

belasting niet
onjuist, mits men de gevolgen van

mutaties in de waarde vai het geld’ elimineert en

men de heffing eerst doet plaatsvinden als de rea-

lisatie een feit is geworden. I.v.m. de betrekke-

lijkheid van het onderscheid tussen
,,gewone win-

sten jenverliezen” en ,,kapitaalwinsten en -ver-
liezen” zal in de allereerste plaats moeten wor-

den aangegeven wat men onder kapitaalwinsten

en -verliezen verstaat, vervolgens wat in de zin

der wet onder kapitaalgoederen en rechten moet

worden verstaan en hoe de berekening van ka-

pitaalwinsten en -verliezen zal moeten geschieden.

Kapitaalwinst

en

kapitaalwinstbelasting

Inleiding.

In de regeringsverklaring ‘van oktober 1956 deelde de

Minister-President mede dat een onderzoek zal worden

ingesteld naar de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een

belasting op rechtstreekse vermogensvermeerderingen,
waarbij ook, onderzocht zal worden in hoeverre hierbij

rekening zal zijn te houden met vermogensverliezen. Deze

mededeling gaf mij aanleiding eens xa te gaan welke

problemen in geval van een dergelijke belastingheffing

rijzen t.a.v. het begrip ,,kapitaalwinst”.

Steun voor dat onderzoek werd o.a. gezocht in de

Amerikaanse belastingwetgeving op dit gebied, ofschoon

bekend is dat tussen de Amerikaanse en Nederlandse

belastingwetgeving belangrijke verschillen bestaan. In

Amerika wordt iil. inkomstenbelasting geheven, zowel

van natuurlijke als van rechtspersonen, terwijl in Neder-

land inkômstenbelasting van natuurlijke personen, ven-

nootschapsbelasting van rechtspersonen en andere lichamen

wordt geheven. Het begrip ,,inkomen” heeft dientengevolge

in Amerika een andere inhoud dan in Nederland.-

In Amerika verstaat men onder ,,inkomen”
alle aan de

belastingplichtige opkomende baten.
Adriani
1)
citeert deze
opvatting als volgt: ,,All wealth which fiows in to the tax-

pdyer other than a mere return of capital”; -In Amerika

kan derhalve een zelfde berekening van het inkomen voor

beide groepen belastingplichtigen worden toegepast.

In Nederland loopt dat niet gelijk omdat bij natuurlijke

persônen niet elke verrijking wordt belast. Men denke

bijv. slechts aan winsten bij verkoop van onroerend goed

of effecten e.d., voor zover deel uitmakende van het

privé-vermogen van de belastingplichtige.

Invoeriig van eeri kapitaalwinstbelasting, d.w.z. van

een belasting van vermogensmutaties welke niet als in-

komen worden beschouwd, zou dan ook min of meer een

revolutie in het Nederlandse systeem van belastingheffing

betekenen. Men zou daarom de vraag kunnen stellen, of

in plaats van de invoering ener afzonderlijke kapitaal-

winstbelasting niet de voorkeur gegeven zou moeten worden

aan een geheel nieuwe inkomstenbelasting, geldende –

zoals in Amerika – èn voor natuurlijke èn voor rechts-

personen. Waar dit laatste grondige voorbereiding vereist

1)
Adriani: ,,Het belastingrecht”, Deel III.

is zulks echter niet op korte termijn mogelijk. Zou men

dan ook voorlopig tot de invoering ener afzonderlijke
kapitaalwinstelasting willen komen, dan zal men zich

echter goed moeten realiseren dat dit met wijzigingen èn

,in de inkomsten- èn in de yennootschapsbelasting gepaard
zal moeten gaan om tot een sluitend geheel te komen.

Kapitaalwinsten worden thans, met uitzondering van

de zgn. vervreemdingswinst bij afstoting van een aan-
– merkeljk belang bij een N.V., bij natuurlijke personen

onbelast gelaten mits deze niet genoten worden in de

uitoefening van een bedrijf of beroep. Ze worden daaren-

tegen wel belast bij rechtspersonen en andere lichamen.

Voorkomen zal moeten worden dat door de invoering

ener kapitaalwinstbelasting dubbele belastingheffing over

kapitaalwinsten plaatsvindt, omdat deze reeds 6f als

,,inlcomen” 6f als ,,winst” resp. in de inkomsten- of

vennootschapsbelasting zijn begrepen.

Betrekkelijkheid van de scheiding tussen inkomen en waarde-

‘veranderingen van kapitaalgoederen; betekenis daarvan

voor de structuur van de belastingheffing.

Gaat men het verloop van het vermogen na van natuur-

lijke of rechtspersonen e.d. over een periode liggende

tussen twee tijdstippen waarop men het vermogen heeft

bepaald, dan blijkt dat vermogensmutaties, behalve doot

aantrekking of afstoting van ,vermogen, kunnen ontstaan

door:
vruchten verkregen van investeringen in kapitaal-

goederen of rechten resp. yan complexen dezer goede-
ren en/of rechten;

wijzigingen in de waarde van kapitaalgoederen of-

rechten zelve, ontstaan door:

gewijzigde verhoudingen van vraag en aanbod

naar die kapitaalgoederen of rechten;

gewijzigde waarde van het geld.’

Laten we voorlopig wijzigingen in de waarde van het

geld buiten beschouwing, dan is het volgende op te merken.

,,Inkomen” ontstaat uit ,,bronnen van inkomen”. Deze

bronnen kunnen zijn 6f zelfstandige, inkomensdragers,

waarbij door zelfstandige aanwending inkomen wordt

verkregen 6f
ondernemingen,
waarbij door complexen van

kapitaalgoederen en/of rechten in onderlinge samenhang

651

.1

,”•

• ‘inktmn wördt verkregen. De broinen kunnen toe-

behoren aan natuurlijke of rechtspersonen e.d.

In geval an zelfstandige inkomensdragers gaat het om

de
vruchten,
welke deze in geld of in natura opleveren.

Daze vruchten worden echter niet altijd afgescheiden,

m.a.w. men zou kunnen spreken van ,,afgescheiden” en

,,ni& afgescheiden vruchten”. Van uit de gezichtshoek van

de natuurlijke personn die zelfstandige inkomensdragers

bezitten zou men als het ware kunnen spreken van
rijpe

en
onrjpe vruchten,
waarbij het woord ,,vrucht” dan het

karakter heeft van- verrijking. Alleen voor zover afschei-

ding geschiedt is er -sprake van inkomen dat voor con-

sumptie beschikbaar is, rn.a.w. is er
verteerbaar inkomen,

waaruit belasting op basis van dat inkomen zonder moei-

lijkheden voldaan kan wordei.

Ter illustratie het volgende voorbeeld.Aandelen kunnen

rijpe vruchten afwerpen in de v6rm van ,,dividenden”.

Onrijpe vruchten zullen normaal de koers der aandelen

doen stijgen. Bij verkoop, ruil e.d. kan men dan
mede
deze

onrjpe vruchten te gelde maken. Ook deze als ,,koers-
verschillen” te voorschijn komende bedragen zijn dan

– zonder bezwaar met verteerbaar inkomen gelijk te stellen,

althans voor zover men deze niet zelf bij de koop der aan-

delen heeft betaald. De scheidins1jn tussen
5
vruchten’ en

waardestijging of -daling van kapitaalgoederen is in dit

geval eenvoudig te trekken.

Geheel anders ligt het probleem in geval van onder-

nemingen. Het gaat dan bôk om de scheiding tussen

vruchten en waardestijging of -daling van kapitaalgoede-

ren, doch deze is in dat geval niet nauwkeurig aan te geven.

Bedrijfseconomisch spreken We dan van ,,wifisten of verlie-

zen” en , ,vermogensvermeerderingen of -verminderingen”.

De afwijking tussen ,,vruchten” ën ,,wihsten of verlie-

zen” ontstaat door het feit dat bij de bepaling van ,,winsten
en verliezen” ten dele vruchten behaald met afgewikkelde —

transacties, ten dele waardewijzigingen van kapitaal-

goederen en rechten, ontstaan aan de goederenzijde of aan’

de geldzijde in rekening worden gebracht. Het zou te ver

voeren de motivering voôr dat verschijnsel volledig te

geven. Wij zullen daarom

-bij ondernemingen in het ver-

,.volg spreken van: ,,gewône winsten of verliezen” en

,,kapitaalwinsten of verliezen”. – – –

Het is zeer moeilijk exact aan te geven hbe deze scheiding

bepaald moet worden. Daarover zal de wetgever richt-

lijnen moeten geven. Indien de uitoefening van bedrijf

• of beroep door natuurlijke personen plaatsvindt kunnen

deze ten volle over de in een bepaalde periode behaalde

bedrijfsresultaten beschikken, voor zover men zich bij de

bepaling van het bedrijfsresultaat houdt aan het beginsel

van het ,,verteerbaar inkomen”. In geval de bedrijfs-

i.iitoefening plaatsvindt dôor rechtspersonen of – andere

lichamen kunnen belanghebbenden bij de bedrijfsresultaten

daarover niet zelfstandig beschikken: Zij moeten afwach-

– ten welk deel van het ,,verteerbaar inkomen” ook inder-

-‘ daad aan hen zal worden uitgede&d.- Het-is duidelijk dat

men daarom ter voorkoming van liquiditeitsmoeilijkheden

bij de belastingplichtigen onderscheiden moet tussen

gerealiseerd en niet gerealiseerd verteerbaar inkomen.

– in beginsel is het heffen van èen kapitaalwinstbelasting

niet’onjuist mits:-

– a) – men de gevolgen van mutaties in de waarde -van het

geld elimineert; – –

b) men
,
de heffing eerst doet plaatsvinden als de reali-

satie een’ feit is geworden, m.a.w. consumptie mogelijk

is geworden. ‘ – – –

652

/

/
In verband met het feit dat het afstoten vankapitaal-

goederen eerst na verloop van kortere of langere -tijd

plaatsvindt, waardoor cumulatie van kapitaalwinsten of –

verliezen zal plaats hebben, is het nodig een scheiding

te maken tussen: –

kapitaalwinsten en -verliezen op korte term jjn en

kapitaalwinsten en -verliezen op lange term jjn.

Dé eerste behoren tot het ,,gewone inkomen” resp.

tot de ,,gewone winsten en’ verliezen”. De laatste behoren

– tot het ,,buitengewone inkomen” resp. tot de ,,buiten-

gewone winsten of verliezen”. In een volgend artikel wordt

daarop teruggekomen.

Voorschriften ter bepaling van eventuele kapitialwinsten

en -verliezen resp. op korte en op lange termijn.

In
het voorgaande is de
betrekkelijkheid
van het onder-

scheid tussen ,,gewone winsten en verliezen”, en ,;kapitAl-

winsten en -verliezen”, in het bijzonder
bij ondernemingen,
aan de orde gesteld. In verband daarmede is er op gewezen

dat ,,richtlijnen” voor de onderscheiding noodzakelijk

zullen zijn. –

In de allereerste plaats zal moeten worden aangegeven

wat men onder kapitaalwinsten en -verliezen verstaat.

Men zou deze kunnen omschrijven als winsten of verliezen

ontstaan bij verkoop of ruil of andere overeenkomst onder’

bezwarende titel van kapitaalgoederen of rechten. Daâr-

mede kan men dan op één lijn stellen gerealiseerde winsten

of verliezen ontstaan bij liquidatie, regeling met crediteuren

of faillissement. Gewenst zal – zijn kapitaalwinsten,

voortgevloeid uit bijzondere oorzaken als brand, onteige-

ning ed., m.a.w. uit gedwongen vervreemding van kapitaal-

goederen of rechten, buiten beschouwing te laten mits

vervanging van de verloren gegane kapitaalgoederen in

de toekomst zal plaatsvinden. Betrokkenen -hebben dan

geen financieringsmoeilijkheden te duchten, terwijl’ de
nodige waarborgen worden verkregen dat het nationale

vermogen op peil wordt gebracht.. ,

In de tweede’plaats zal aangegeven moeten worden wat

in de zin van de wet onder kapitaalgoederen en rechten

moet worden verstaan. De bepaling op dit punt zöu kunnen

luiden:
alle-
goederen en réchten welke naar
(bedrijfs)

economische opvatting als kapitaalgoederen of rechten

worden aangeduid, voor zovèr deze niet nadrukkelijk bij

de wet zijn uitgesloten. Men zal daarbij in het bijzonder

moeten denken aan kapitaalgoederen en rechten waarbij

de yraag naar voren ko’mt of winsten en verliezen bij af-

stoting ontstaan al of niet als kapitaalwinsten of -verliezen

zijn te beschouwen. Hoe belangrijk dat is moge blijken

uit het volgende voorbeeld. – –

Stel dat een onderneming een machine koopt voor

f. 10.000, dat men een levensduur van 10 jaar veronder-

stelt, rekening houdende met veroudering. Stel voorts dat

de machine nâ 8 jaar – uitgaande van een afschrijvings-

systeem waarbij rekening is gehouden met intrest ôver het.

‘geinvesteerde vermogen – een boekwaarde heeft van

ca. f. 2.500. Stel ten slotte dat de veroudering sneller ver

lôopt dan verwacht werd, zodat besloten wordt de machine

nh 8 jaar te vervangen, bij welke gelegenheid een rest-

opbrengst van f.
1.250
wordt verkregen. Het ,,kapitaal-

verlies” is dan f. 1.250, doch dit is ontstaan omdat men geen

juist beeld heeft gehad van het vërmoedelïjk teinpo van de

veroudering. Had men dit wel gehad, dan zou men in

vorige jaren meer afgeschreven hebben, m.a.w. zouden

bedragen in de,sfeer van de ,,gewone winsten en verliezen”

-S

1,

d.

De deviezenontvangsten in de eerste maanden

van 1957 bleven verre achter bij die van 1956,

terwijl gelijktijdig de geldcirculatie toenam. Mede

als gevolg van de lage deviezenontvangsten uit de

gebieden, welker exportopbrengsten voor een

groeiend percentage niet meer in het Deviezen-

fonds terechtkwamen, werd het duidelijk, dat de

mogelijkheden tot het aangaan van nieuwe be-

talingsverplichtingen voorlopig maar zeer bescliei-

den zouden zijn. Ingaande 20 juni ji. werd een

nieuwe r’egeling voor im- en eiport van kracht.
Schrijver behandelt de werking van het nieuwe
systeem en gaat na, wat de consequenties zullen
/ zijn voor de effectieve im- en exportkoersen van

de ‘Rupiah. Het nieuwe systeem kan worden be-

chouwd als een eerste stap in de richting van een

gezonde prjsstructuur. Schrijver vreest, dat men

er ten onrechte aan zal toeschrjven wat ook bij

elk ander systeem onvermijdbaar zou zijn, ni.

consumptie-beperking.

Politiek en economie.

Het is niet van vandâag of gisteren, dat men in ver-

schillende streken de bindingen met de Centrale Regering
losser wil maken; dat men meer zelfstandigheid wenst op

het gebied van bestuur en economie; dat men een groter

deel van, de produktie van het eigen gebied aan de streek

ten goede wil doen komen; dat men meent aanspraak të

kunnen maken op ruimere fondsen, door de Centrale

Overheid ter beschikking gesteld, tot herstel en ontwikkeling

van de streek.

Nieuw is de heftigheid waarmede deze wensen, beginnen-

de met Simbolons actie in het laatste kwartaal van het

vorig jaar, naar voren worden gebracht en de wijze waarop

men tracht ze in vervulling te doen gaan. Meestal zijn het

hogere militaire commandanten die daarbij hét duidelijkst

naar voren treden. Rekenende op voldoende steun van de
onder liun bevel staande troepen en eventueel van de be-

volking in hun militair territoir durven zij het aan min of
ri
meer sterk te opponeren of in te gaan tegen de wensen van

hogerhand. Soms blijkt achteraf dat zij niet zo sterk stonden

als zij zelf hadden gedacht. Achteraf blijkt hun dan dat

gevôelsoverwegingen, die naast economische motieven

zo’n grote rol spelen in de ,,anti-Java-stemming” op Suma-

tra, Celebes enz., van niet minder betekenis zijn als het gaat

om het bestuur enz. binnen ,,het eigen gebied”.

(vervolg van blz. 652)

zijn gekomen in plaats van in de sfeer van de ,,kapitaal-

winsten en -verliezen”.

In de ,,Federal Income Tax” is het probleem in voren-.

bedoelde geest opgelost. Kapitaalgoederen en rechten zijn

‘aldus gedefinieerd: ,,The term capital assets means property

held bij taxpayers (whether or not connected with his

tradé or business) but
not
include stock m trade of the

taxpayer or other property of a kind wbich would properly

be included in the inventory of the taxpayer if on hand at
the close of the taxable year, or property held by the tax- –

payer primarily for sale to customers in the ordinary course

– of his ‘trade or business or property used in the trade of

business of a character which is subject to the allowance

for depreciation”.

In de derde plaats zal aangegeven moeten worden hoe

1′
/

Economische kroniek

yan’

1′
1
..

ncionesi e

..

(Eerste halfjaar 1957)

De onderlinge tegenseUingen brengen mede, dat, als

verschillende Sumatranen betogen meer eigen mensen ‘in

het bestuur van eigen gebied te wensen, zij niet hetzelfde

bedoeln. Hetzelfde geldt voor Oost-Indonesië. Als iemand –
uit de Minahassa grotere autonomie bepleit en grotere

invloed voor eigen mensen wenst, denkt hij.aan een ruimer

gebied en aan andere mensen dan de Makassaar.’

Wat tot nu toe de verschillende legercommandanten in
hun streven naar grotere streekautonomie hebben gedaan, –
heeft niet nagelaten een grote invloed op het economisch

leven uit te oefenen: in hun territoir enerzijds en in de rest

van het land anderzijds. Kleine aanleidingen hadden gote

gvolgen. Het is echter moeilijk uit te maken wat nu oorzaak

en wat gevolg moet heten; wat als doel en wat als middel

aan te merken is; wie promotors en initiatiefnemers zijn en
wie uitvoerders en meelopers; hoe sterk idëele en politieke

aspiraties hun invloed doen gelden en welk gewicht moet
worden toegekend aan verwachtingen met betrekking tot

te verkrijgen verbeteringen in het materiële vlak, hetzij
met het accent op de materiële belangen van de bevolking

van het betrokken gebied in zijn geheel, hetzij van bepaalde
/
groepen of personen.

Het ,,Kabinet Ali-Idhain” heeft deze sjanningen niet

kunnen verdragen. Het werd omstreeks de kwartaal-

wisseling vervangen door hét ,,Kabinet-Djuanda”, dat

de berekening der kapitaalwinsten en -verliezen zal hebben

plaats te vinden. Afgezien van de wijze waarop men de

mvloed van de waardedaling van het geld dient te elimi-

neren zal dit neerkomen op de bepaling van het verschil

tussen de historische kostprijs en de opbrengst bij verkoop

verkregen, resp. de waarde van andere kapitaalgoederen

bij de ruil verkregen. En geval we te maken hebben met

effecten en in de periode tussen aan- en verkoop stock.

dividenden of bonussen zijn gegeved of split-ups hebben

plaats gevonden, zal dat tot min of meer gecompliceerde

berekeningen aanleiding moeten geven. Dit moet met

betrekking tot de effectenportefeuille van een onderneming
,1

welke een waarderingssysteem toepast, ‘waarbij de histo-

rische kostprijs wordt losgelaten, meebrengen dat koers

stijgingen of -dalingen niet het gewone bedrijfsresultaat

mogen beïnvloeden.
‘s.Gravenhage.

W. N. DE BLAEY.

t

653

t

onlangs van het Parlement ,,gelegenheid tot werken” kreeg.

Ook was inmiddels de staat van oorlog en beleg voor geheel

Indonesië afgekondigd.

Dr. Ir. Soekarno heeft èn als Presidentvan de Republiek

Indonesië èn als Kabinetsformateur èn als hoogste militaire

commandant èn alsvolksleider alles ingezet om de gevaren

-af te wenden, die in de ontwikkelingen van het eerste

kwartaal besloten lagen. Hij had reeds eerder Generaal

Nasution tot legercommandant benoemd en diens olie op

de golven heeft tot nu toe het geweld der elementen enigs-

zins kunnen bedwingen. De oorzaken van het woelig getij

zijn echter nog niet geheel opgeheven.-Enzolang de kans

van hernieuwde zware deining nog niet verwaarloosd mag

worden, lopen de mogelijkheden voor Indonesië op eco-

iiomisch gebied zé ver uiteen, dat wij het niet aandurven,

die tegenover.elkaar.te stellen.

Terugblik.

,,Dat de acties der groepen, die zich van de huidige

Regering trachten los te maken, tot nu toe niet veel meer

econ6mische gevolgen hebben gehad dan èen snel te

herstellen, kortstondige stagnatie in de aan- en afvoer van
goederen en geld, wil echter niet zeggen, dat er nu ook op

vertrouwd mag worden, dat ernstige verstoringen wel

achterwege zullen blijven”. Dit schreven wij in ons verslag

over het 4e kwartaal 1956.
1).
Helaas zijn deze ernstige

verstoringen niet achterwege gebleven. Het deel -van de

exportopbrengsten dat niet aan het Deviezenfonds werd

afgedragen narh snel toe. In elk geval bleven de deviezen-

ontvangsten in de eerste maanden van 1957 verre achter bij

die van 1956. Exacte cijfers zijn hierover niet bekend.

Enig idee geven de in tabel 1 vermelde indexcijfers voor.de

ex
portaanmeldingen en de cijfers van de uitvoerstatistiek.

De zichtbare contante deviezenpositie liep blijkens tabel 2

in dit eerste halfjaar verder terug.

Bij de beöordeling van deze cijfers dient er dan nog

rekening mede te worden gehouden dat het Bureau Handels-

deviezen reeds sedert begin 1957 een vertragende politiek

1)
Zie ,,E.-S.B.”
van 23 jânuari 1957, blz. 72.

TABEL 1

volgde bij het afgeven van importvergunningen, in februari

nog alleen openstond voor dë aanvragen van grondstoffen

e.d. en in maart praktisch geheel gesloten werd. Op 9 juli

werd het Bureau weer heropend voor grondstoffen etc.,

op 15 juli ook voor gerede consumptiegoederen.
Deze politiek van vertraagde afgifte en sluiting van het

Bureau Handelsdeviezen had tot gevolg dat de door im-

porteurs gestorte vooruitbetalingen op de bij import

verschuldigde bedragen snel terugliepen. Het opdrogen van

deze bron voor de. financiering van de overheidsuitgaven

blijkt uit het versterkt oplopen van de voorschotten die de
Bank Indonesi aan de Regering moest geven. Het oplopen

dèzr voorschotten betekent cet.par. een
stijging
van de

circulerende geldhoeveelheid.

De geldhoeveelheid neemt eveneens toe zolang het aan

exporteurs uitbetaalde bedrag groter is, dan . hetgeen
importeurs in ‘eenzelfde periode ten behoeve van hun

importen aan vooruitstortingen, invoerrechten ed.. betalen

moeten. De vooruitbetalingen werden in de afgelopen zes

maanden steeds kleiner. Ook de betalingen voor invoer-

rechten e.d. namen af, maar eveneens de ontvangsten bij
de exporteurs. Het beschikbare statistische materiaal laat

niet toe nauwkeurig vergelijkbare cijfers naast elkaar te

stellen. Daarenboven zijn er nog andere factoren die invloed

uitoefenen op de omvang der, geldcirculatie. Voor zover

zulks uit de publikaties van de Bank Indonesia is op te

maken, ontstaat het in tabel 3 gegeven beeld.

Dat ondanks de stijging van de geldhoeveelheid de

prijsstijging tot voor kort bescheiden was, is wel.licht voor

een belangrijk’deel te verklaren’uit:

le. een herstel van ,,normale kas- en banksaldi”, welke

het bedrijfsleven in de voorafgaande periode van

liberale importmogelijkheden op gevaarlijke wijze had

angesproken;

2e. de relatief brede goederenstroom, die in deze maanden

dank,zij vroegere bestellingen en vooruitbetalingen via

handel en industrie op de markt konden worden

gebracht.

1

. maandgemiddelders
.

1

1957

maart

Indexcijfers exortaanmeldingen (ex-
clusief mijnbouwprodukten) 1950


= 100

…………………..94

116

112
Uitgevoerde waarde. in mln. Rps.
(escl. aardolieprodukten) a)

608

683

624

87

1

79

137

63

69

75

583

454

664 ,

536

458

a) Aardolie-exporten zijn buiten beschouwing gelaten, o.a. omdat de bewegingen daarin sterk beinvloed worden door de schommelingen in de import van
ruwe olie ed.

TABEL 2.

Contante deviezenpositie volgens weekstaten van de Bank Indonesia per:

1

28-12-55

26-12-’56

23-1
257

1

20-2257

1

20-32
57

16-4
2
57

1

15-5
2
57

12-6-57

10-7
2
57

Saldo Deviezenfonds
Goud

……………………..

953

534

530

525

520

517

503

487

486

Vordering in vreemd courant

. . . .

516

437

485

557

496

473

581

321

401
……….

448

– 35

– 76

179

– 327

– 428

– 442

– 255

– 237

Totaal

…………………
.
1.917

936

939

903

689

562

642

. 553

650

ner 4 weken

……………………………
.
+ 3

– 36

– 214

– 127

+ 80

– 89

+ 97

TABEL 3

(in mln. Rps.)

26-12-’56

1

23-1-’57

1

20-2
2
57

20-3
2
57

16-4
257

1

15-5
2
57

12-6
2
57

1

10-7257

Voorschotten van de B.T. aan de Regering

6.625

7.227

7.322

7.571

8.446

9.692 ‘

10.760

11.375

Bankbiljetten + rek.crt.

saldi Bi
…………

10.881

11.297

11.201

11.217

11.844

12.899

14.062

14.644
Monetaire reserves(goud en converteerbare valuta)

2.383

2.289

2.191

2.017

1.846

1.757

1.832

1.768

T)ekkinssnercentaae
…. . ………………..

..
21,9

20,3

19,6

18,0

15,6

13,6

13,0

12,1

654

TABEL 4.

Enige indicatoren van het prijsverloop

dec. 1956
jan. 1957
februari
maart
april
mei
juni

gewogen indexcijfer 19 voedingsmiddelenprijzen te Djakar-
157
157
155 157
155
159
ta

(1953

=

100)

………………………………….
gewogen indexcijfer 12 voedingsmiddelen in het binnenland
4.763 4.637
4.472
4.332
4.132 4.164
van

Java

(1938

100)

………………………….
kosten levensonderhoud Westers levend gezin te Djakarta
(1950

=

100)

…………………………………..
338,8
341,7
343,6
344,7 349,4 353,0
ongewogen indexcijfer van de prijzen van 9 groepen voe-
dingsmiddelen

en

1

groep

brandstoffen

te

Djakarta
100 100
103 105
107
109
prijsindexcijfers voor een groep textielprodukten te Djakarta
(16-8-1955

100)

……………………………..99

58 58
58 59


61
63
(16-8-1955

100)

………………………………55
vrije marktkoers van US.
$
t (per uit.)
31,0
31.0
334 344

.
41
42
Importen
(exclusief aardolie) in mln. Rps.

…………….
.626
583
454
664
631

Verdelingsproblemen.

Mede als gevolg van de lage deviezenontvangsten uit de

gebieden, welker exportopbrengsten voor eens groeiend

percentage niet meer in het Deviezenfonds terechtkwamen,

werd het duidelijk, dat gegeven de sterk geslonken devie-

zenreserves en gegeven de bestaande verplichtingen aan het

buitenland – de
mogelijkheden
tot het aangaan van

nieuwe betalingsverplichtingen voorlopig maar zeer be-

scheiden zouden
zijn.
Voorshands slechts ca. 60 pCt. van
liet gemiddelde der laatste vijf jaren. Het werd duidelijk,

dat bij de te verwachten prijzen in het binnenland en in het

buitenland het bedrijfsleven bij de bestaande effectieve’

koersen voor de verschillende goederen en diensten meer

deviezen zou willen besteden dan het Deviezeninstituut

zou kunnen afgeven. Zo rèes de vraag: ,,Hoe moeten de,

voor het aangaan van nieuwe verplichtingen beschikbaar

zijnde en komende deviezen worden verdeeld?”.

Op 1juni1957 besloot de Monetaire Raad de beantwoor-

ding van deze vragen wat de import via particulieren be-

treft over te laten aan de Ministeries waaronder de betrok-
ken bedrijven ressorteerden. Elk dezer Ministeries zou zelf

moeten uitmaken hoe zij het haar beschikbaar gestelde

maandquotum wilde verdelen.

Het is ons niet bekend met behulp van welke criteria de

quotaverdeling over de diverse Ministeries tot stand is

gebracht. Maar wel weten wij dat in het bijzonder.
het

Ministerie voor Industrie – dat ,,zo goed mogelijk” het

quotum voor industriële grond- en huipstoffen, duurzame

produktiemiddelen en onderdelen moest distribueren – een

zeer verantwoordelijke en uiterst moeilijke opdracht kreeg.

Het Ministerie voor Industrie kreeg een quotum ongeveer

even groot als de andere Ministeries tezamen.

Het had te maken met duizenden kleine en honderden

grotere bedrijven met heterogene produkten, uiteen1ojnde
kostenstructuur, verschillende voorraadposities, verschil-

lend weerstandsvermogen enz. Het moest rekening houden

met het feit, dat de maandelijks te verwachten, deviezen-

contingenten voorlopig niet toereikend zouden zijn om de

industrie in haar geheel in staat te stellen met een redelijke

bezettingsgraad door te werken; dat een deel der industrie

bij relatief lage deviezentoewijzingen liever zou sluiten dan

doorwerken; dat ,fabriekssluiting zeer pijnlijke sociale

gevolgen zou meebrengen; dat een eenmâal gesloten fabriek

wel eens gesloten kon blijven, ook al zou te zijner tijd weer

ruimere bevoorrading mogelijk zijn.

Vergeefse moeite.

Op moedige wijze is het Ministerie voor Industrie met de

uitvoering van haar taak begonnen. Zij werd overstroomd –

met verzoeken tot ,,urgentieverklaringen”, op grond

waarvan een industrieel bedrijf voor importdeviezen in

aanmerking kon komen. Bij de afgifte van deze verklaringen

heeft het ‘Ministerie in het bijzonder rekening willen houden

met de betekenis, die het an de produkten voor welker

fabricage deviezen werden aangevraagd, uit een oogpunt

van de nationale voorziening met goederen meende te

moeten toekennen. Het ap’paraat was nauwelijks op gang

en de eerste groep urgéntieverklaringen had nog maar juist

het Bureau Handelsdeviezen bereikt, toen het Ministerie

van Voorlichting bekend maakte, dat krachtens een door de

Regering goedgekeurd besluit van de Monetaire Raad met

ingang van 20 juni 1957 een nieuwe regeling voor im- en

export van kracht werd.

De nieuwe regelingen.

In hoofdzaak komen de nieuwe regelingen op het vol-

gende neer:

Exporteurs en anderen, die bij de banken vreemde valuta
aanbieden ontvangen Bukti Export (Export Bewijzen),
afgekort B.E.’s, tot een nominale waarde gelijk aan 100 pCt.
van de officiële tegenwaarde in Rupiah’s van het ingeleverde
deviezenbedrag.
De bewijzen hebben een looptijd ‘an 2 maanden en zijn
verkoopbaar aan importeurs en anderen voor zover zij
rechten hebben verkregen tot het doen van betalingen in
vreemde courant.
De handel in B.E.’s moet via de deviezenbanken lopen. Zij
stellen, gelet op de bied- en laatkoersen van vragers en
aanbieders, dagelijks de koers vast waartegen de verhandelde
B.E.’s worden afgerekend.
De exporteur moet van de opbrengst van de verkochte B.E.’s
20pCt. aan de Overheid afdragen. Eventuele voorheen ver

schuldigde uitvoerrechten zullen in verband met deze heffing
van 20 pCt. voorlopig niet worden geheven.
De importeur mag B.E.’s kopen indien hij in het bezit is
van een deviezenvergunning en wel voor eenzelfde nominaal
bedrag als het op zijn vergunning vermelde bedrag aan
deviezenrupiah’s.
De voorheen bestaande verplichting bij aanvraag van een
deviezenvergunning een voorschot te betalen op het bij
aankoop verschuldigde Rupiahbedrag is vervallen. Eveneens
is vervallen de verplichting tot vooruitbetaling van de zgn.
T.P.I.’s, ,,toeslag op betaling voor import”
2
). Thans echter
moet de importeur bij het indienen van zijn verzoek tot een
importvergunning een waarborgsom voor het Deviezenfonds
storten gelijk aan 20 pCt van de officiële tegenwaarde der
aangevraagde deviezen.
De waarborgsom vervalt aan de Staatindien een verleende
vergunning niet wordt gerealiseerd binnen een termijn van
3 weken.
De oude indeling der goederen in T.P.I.-groepen is vervallen.
De nieuwe indeling kent zes groepen met T.P.I.-percentages
van 0, 20, 50, 100, 140 en 175.’
Het verschuldigde T.P.I.-bedrag moet worden betaald bij
de bank bij overgave van de deviezenvergunning en het
corresponderende bedrag aan B.E.’s.
Het verschuldigde T.P.I.-bedrag wordt berekend over de
voor de B.E.’s werkelijk betaalde prijs.
Invoerrechten worden berekend over de entrepotwaarde,
bestaande uit de werkelijk betaalde prijs voor de B.E.’s
plus T.P.T.

2)
Zie ,,E.-S.B.” van 31 oktober 1956, blz. 953.

655

i
i

i
.

•’–‘

12. Voor rechten op di’idend-ei winsttransfer over de boek-
jaren 1955 en 1956 is de transferheffing (TET ad 66 2/3 pCt.)
vervallen zolang transfer met behulp van B.E.’s duurder
wordt dan voorheen; dat wil dus zeggen, zolang de B.E.- ” koers hoger is dan 166 2/3. Voor transfer vân winst over de
boekjaren 1957 en later zal een nader vast të stellen TPT-
percentage verschuldigd zijn.

De B.E.-koers.

S

Duizenden malen is in de laatste dagen van juni gedacht

en gesproken over de te verwachten koers voor BE.’s.

Hoewel er van officiële zijde niets is bekend gemaakt over

een minimumkoers, die bijv. de Bank Indonesia door

aankopen voor overheidsrekening zoii kunnen garanderen,

was men toch in handelskringen ervan overtuigd, dat er

wel een dergelijke minimumkoers zou bestaan. In het

algemeen dacht men dan aan een minimum van 200. De’

ervaringen met vroegere Vrij verhandelbare exportstimulans-

– bewijzen maken dit geloof in’ een ininirnumkoers wel

‘begrijpeljk. Niet duidelijk is waarom het minimum 200

zouzijn.
1
%
Van Sarbini Sumawinata, hoofd van het Centraal Bureau

van de Statistiek alhier, verscheen in het dagblad Pedoman

,r’eeds op 27 en 28juni een ai’tikel waarin hij poogde aan te

tonen waa
r ongeveer het evenwichtspunt van de B.E. -koers

zou liggen. Hij verwachtte, evenwicht bij een koers yan

,ca.106,
mits:
le de infiatoire krachten in het algemeen en

die van de zijde van het budget in het bijzonder, met kracht
door de Regering zouden worden tegengegaan; 2e liet reële
inkomen uit de export niet belangrijk iou stijgen.Wij zullen

ons hier niet verdiepen in de vraag waarom tot nu toe de

koérs geschommeld heeft boven 200; een niveau dat volgens

Sarbini – bij zijn vooronlerstellingen – onhoudbaar

zou zijn (tabel
5).

Wel willen wij even de aandacht vestigen op hetgedn

Sarbini in zijn beschouwingen onthult .over de verdeling

van de deviezen voor importgoederen over de verschillende

goederengroepen. Als onder het nieuwe systeem de onder-

linge verhouding tussen de ingevoerde waarde der ver-,

schillende goedérengroepen dezelfde zou blijven als tijdens

het oude systeem (van september 1955 tot april 1
95
,
7)
dan
‘zou bij de huidige groepsindeling het procentuele aandeel

TABEt 5.

.


,..,r

……………

IS



S
vaff elk dr niéuwe groepen in de totale goederenimport

worden als in tabel 6 is aangegeven.

Door deze percentages en de B.E.-koers wordt bepaald

welke inkomsten de Overheid bijeen gegevenbedrag aan

importdeviezen zal ontvangen uit T.P.I.’s, invoefrechten

etc. en de 20 pCt. op de opbrengsten voor de exporteurs.

Enhiermede komen we aan de consequenties van het nieuwe

systeem voor de financiën van de Staat. We durven het niet

aan daaromtrent nu reeds verwachtingen uit te spreken.’

De onzekerheden met betrekking tot de reactie in de ex5ort,

de biinenlandse ontwikkelingen inT lonen en prijzen zijn

– daarvoor te groot.

Consequenties voor de effectieve importkoersen van de

Rupiah.

Het vorige systeem kende 9 goederengroepen met T.P.I. –

percentages variërend van 0 tot 400 pCt.

plus nog eens

7 groepen waarvoor eerst een ,,B.P.E.”-bewijs (,,Bewijs

Promotie Export”
3)
moest worden aangekocht en ver-

volgens een geredueerd T. P.I. -percentage verschuldigd was.

Thans zijn er niet meer dan 6 goederengroepen onder1

scheiden met T.P.I:-percentages van 0 tot ‘175 pCt. -boven
het b’etaalde B.E.-bedrag. Op 2 juli is de nieuwe goederen-

classificatie bekend geworden.

Welk’ verschil de verandering van systeem. brengt in de

Rupiah-prijs, die de importeur moet betalen om voor een

waarde 100 Deviezenrupiah’s -te kunnen importeren, is

schematisch in tabel 7 weergegeven., Daarbij zijn wij uit-

gegaan van een B.E.-koers van.200.

Het heeft weinig zin schematisch voor te stéllen welke

veranderingeti het nieuwe systeen’i brengt in de prijzen van

goederen die met behulp van B.P.E.’s konden worden

” ingevoerd: Voor zover deze goederen werden geïmporteerd

waren zij voor het overgrote deel niet met behulp van

B.P.E.’s ingevoerd, maar via barter en smokkeltransacties.
De oude B.P.E.’s zijn in hoofdzaak gekocht door hen die,

slechts met behulp van dez
1
e ,,exportpromotiebewijzen”

hun passagekosten of hun sociale transfers konden ovcr-

maken. Voor hen is het verschil inkosten als gevolg van de

3)
Zie ,,E.-SB.” van 31 oktober 1956, blz. 953.

datums

koers
omzet(10°Rp.)..

i5/6 26/6 27/6 28/6 2916 1/7 2/7 317 417 517 6/7 9/7 10/7 11/7 12/7- 1317 15/7 16/7 17/7 18/7 19/7 2017

22/7 23/7 24/7

210 205 220 230 230 230 230 225 210 -220 215
215
215 215 215 210 215 210 210 215’215 214 210 210 210
0,01 0,07

0,5

3,5

8,9

3,5

0,9

3,9

6,7 10,0 13,7 19,1

18

6

11,4 18,1 21,1 12,4 18,6 13,9 10,8 24,3 17,4 18,9 12,0

TABEL 6,

Groep
………..

1 (0 pCt. TPI)

II (20 pCt. TH)

III (50 pct. TPI)

IV (100 pCt. TPI)

V (140 pCt. TPI) / VI (175 pCt. TPI)
Percentage
……….

,

14

47

28

10

0,5

0,5

TABEL7.

Van oude

Naar nieuwe
Oude prijs voor import


Nieuwe prijs voor import
ter waarde van Dcv. Rp. 100
ter waarde van Dcv. Rp. 100


.
Voorbeeld-
groep:
groep
Procen-
Offi-
Invoerr.
,
Invoerr.
.
nummer

tuele
ciële
T.P.I.-
statist.
Totaal asr-
T.P.I.-
statist.
+
,
Totaal

stijging
Nr.
T.P.I. pCt.
Nr.
T.P.T. pCt.
tegen-
bedrag
invoerbel. bedrag
bedrag
_mvoerbeP
bedrag waarde

E.


bedrag
1

pCt.
bedrag
I

pCt.

1
1
0
1
0 100

10
(10)
110
200 20
(10)
-220
100
II
25
1
0 100
25
12
(10)
137
200

20
(10)
220
60
II
25
11
20
100

.25
12
(10)
137
200
40
24
(10)
264

100

111
50
IT
20

100
50
22
(IS)
162
‘200
40
36
(15)
276
77

lv
75
III
50 100
75
35
(20)
210
200
100
60
(20)
360
71

2

………….

“1
100 .
III
50 100
100
40
(20)
240 200
100
60
(20) 360
50

3

………….
4

………….

7

…………
V
100
IV
100 100
100
60
(30)


260
200

,
200
120
(30) 520
100

5

…………..
6

………….

VI
150


IV
100
100
150
75
(30) ,
325
200 200
120
(30) 520
60
8.

…….

..

….
VII

..

200
V
140
100
200
120
(40)
420 200
280
192
(40)
672
60
9′
………
10

………….
VIII
300
VI
175
100
300
160
(40)
560
200
350
_220
(40)
770
37
11

………….
IX
400
VI
175
100
400
200
(40)
700
200
350
220
(40)-‘
770
10

/

656
7,

‘.

•:

.

/

.

1
,

,

/

S

/

1

systeemverandering e’enredig an het verschil tussen. de

B.E:-koers die zij moeten betalen

en de koers die de

B.P.E. zou doen. Veel maakt dat niet uit.

Consequenties voor de effectieve exportkoersen van – de

Rupiah.

Met de nieuwe regeling is een einde gemaakt an het

reeds voor de soevereiniteitsoverdracht begonnen en ge-

leidelijk aan steeds verder gegroeide systeem van heffingen

resp. premies bij – uitvoer, leidende tot multipele export-

koersen die relatief hoog uitkwamen voor zgn. ,,zwakke
produkten”. Nog in augustus/oktober 1956 waren wijzi-

gingen ingevoerd, die de effectieve exportkoersen in ver

sterkte mate uiteen deden lopen,. Enige indruk van de –

verschillen, die de exporteurs in de loop van het laatste jaar

op zagen treden in de Rupiah’s die zij ontvingen voor een

buitenlandse opbrengst van Nfi. 100 blijkt uit onderstaand

overzicht.

TABEL8.

1/85/9

10110

12/6

12/7

18/7
/

1956a) 1956a) 1956a) 1956b) 1956b)
1
1956b)

suiker

………..
298

298298

298

528

504
rubber

………..
298

337

327

332

528

504
thee
……………
358

423

392

404

528

504.
tapioca
………..
328

. 454

415

430

528

504

Zie schr.: ,,De nieuwe regelingen voor import en export” in ,Economicsnd
Finano6 of Indonesia”, 1956, blz. 817.
B.P.E.-koers: 12/6 = 22; EE-koers: 1217 = 220; B.E.-koers: 18/7 =210,

De vraag rjst’welke veranderingen deze verhogingen der

effectieve koersen in de resultaten der exportbedrijven

brengen. Een antwoord daarop is alleen te geven als ook

de veranderingen in de kosten van de exportproduktie

bekend zijn. Voor zover die kosten bestaan uit het verbruik
van geïmporteerde grond- en hulpstoffen en kapitaalgoede-

renis op basis van een B.E.-koers van 200 een
stijging
van

tenminste 60 pCt. te berekenen. De kosten voortvloeiende

uit sociale transfers ed. stijgen, op dezelfde basis, met

100 pCt. De kosten voor goederen en diensten (excl. lonen)
t

in de binnenlandse sfeer zullen op zeer korte termijn ook

wel een 50 pCt. hoger worden. Hèt grote punt is dan: wat
gebeurt er met de lonen? Het is duidelijk, dat, gegeven de

stijging van de overige kosten, eventuele loonsverhbgingen
al vrij snel oot genoeg zijn om het voord,ee1 dat de nieuwe

maatregelen meebrengen voor de Rupjah-prijs die de

exporteur voor zijn produktie in handen krijgt, te doen

verdwijnen, het eerst voor die produktengroepen, welker

verkoopprijzen als gevolg der nieuwe maatregelen slechts
in bescheiden mate werden verhoogd.

Uit het hiervoor gegeven overzicht blijkt wel hoe zeer de

verbeteringen in de effectieve koersen voor de verschillende

exportprodukten uiteenlopen: van ruim 65 pCt. tot even

15 pCt. Voor die prodtikten, welke het minst van de nieuwe

regeling profiteren, zal wel een heel moeilijke tijd aanbreken.

Wij denken hierbij in het bijzonder aan tapioca, touw-

vezels, kapok, aardnoten en .etherische oliën. Ook voor

thee vrezen wij grote moeilijkheden, vooral als4e relatief

gunstige theeprjzen in het buitenland zich in dalende

richting zouden bewegen.

Hoèwel een aantal exportprodukten het door deze nieuwe

regeling zwaar -te verduren zal krijgen, lijkt het – ons toch

niet gerechtvaardigd, alleen op grond daarvan het nieuwe

systeem te kritiseren. Men dient zich te realiseren dat de

expor’tprodukten, die thans een relatief geringe verbetering

te ziengeven in de tegenwaarde hunner buitenlandse ver-

koopprovenuen, voorheen gunstiger effectieve koersen

kregen dan de andere exportprodukten. Zij hadden die

.,,betere.behandeling”-ont’angen, omdat zonder die steun

het gevaar bestond, dat de export van de betrokken pro-,

dukten zop komen te venallen. Nu accepteert men blijk- –

baar dit risico. Indien door het wegvallen van ,,zwakke

exportprodukten” produktiekrachten – vooral grond en –

arbeid – vrijkomen, die vervolgens met succes wordei
ingezet ten behoeve van sterke exportprodukten of ter,

voorziening van de binnenlandse markt met essentialia,’

kân

deze overgang uiteindelijk het land als geheel ten

voordeel strekken. Deze mogelijkheid dwingt tot voor-

10

zichtigheid bij het uitspreken van een oordeel over het

effect van de jongste expqrtmaatregelen.

De nieuwe regelingen in ruimer verband bezien.

Er is nu één, voor alle exporten gelijke, exportkoers. Dit

op zichzelf is een stap in de richting tot herstel van de

omstandigheden, waaronder het prijsmechanisme nuttig
werk. kan doen. WeÏ blijft nog een discrepantie van
ge-

vaarlijke omvang bestaan tussen hetgeen een exporteur in

Rupiah’s ontvangt als hij voor $100 exporteert en hetgeen

een importeur betalen mot om voor een dergelijk bedrag

-te importeren. .

Ook de’ differentiatie in de effectieve importko&rsen is

onder het nieuwe systeem nog groot, zij het ook aan-

merkelijk minder dan voordien. – Voor een importwaarde

van 100 deviezenrupiah’s betaalde de importeur inclusief

invoerrechten, statistiekrecht etc. voorheen tenminste Rp’

110 en ten hoogste ca. Rp. 700 en nu tenminste Rp. 220

en teh hoogste ca.- Rp. 770.

Het vernauwen van de grenzen, waartussen de effectiéve

importkoersen gelegen zijn, zal al die binnenlandse produ-

centen in ongelegenheid brengen, die de oude marge tussen

de effectieve importkoersen voor hun grondstoffen etc.

enerzijds èn dé effectieve koersen voor ilTlportgoederen, die

met hun eigen produkten concurreerden anderzijds, belang-

rijk verkleind zien.

Een relatieve verbetering brengt het nieuwe systeem voor

die industrieën die hoofdzakelijk met behulp van binnen-

landse produktiefactoren produkten riakei welke -moeten

concurreren met importgoederen uit de laagste T.P.L-

groepen. Bij voorbeeld: cement, stenen, dakpannen, be-

timmeringen en houten meubelën in concurrentie met

irnportcement, betonijzer, dakijzer, staalconstructies tc.

Op dit ogenblik hebben wij geen goed idee van de ver-

schuivingen, die in de binnenlandse prjsverhoudingen –

zullen ,optredenals
uitsluitend
gevolg van de doorwerking

van de nieuwe maatregelen op de goederenprjzen. We

mogen ook niet veiwachten dat de ervaring dit straks wel

zal leren; véér het effect der wijzigingen in de effectieve

im- en exportkoersen is uitgewerkt, zullen ook de lonen en

salarissen

wel veranderingen hebbenondergaan.
Niet bij benadering durven wij te schatten hoe groot die

veranderingen in de lonen en salarissen zullen zijn. Vast

staat dat, behoudens een tweede Koreahausse of een zeer

snelle verbetering in de arbeidsprestaties e.d., de loon-

stijgingen niet zodanig kunnen zijn dat de loontrekkenden

een reëel inkomen kunnen genieten zoals zij de laatste

jaren hebben gehad. In de afgelopen’jaren immers is door

het interen op de deviezenreserves en mogelijk ook op het
in duurzame produktiemiddelen belichaamde kapitaal een

consumptie mogelijk geweest groter dan het nationaal

produkt bedroeg.

Daarnaast staat de invloed van de politieke spanningen
tussen Java en de overige eilanden op de totale produktie

enerzijds en op de inkomensverdeling tussen de verschillen-

657

‘t

Na de terugkeer van de i Surinaamse Ministeriële

Missie te Paramaribo, volgende op het bezoek

aan Nederland
en aan de Wereldbank, is thans

het voornaamste financieel-economische pro-

beem, tegen welke interest ten behoeve van het

Surinamerivierplan zal kunnen worden geleend.

Indien een hogere interest dan 4
3
/4
pCt. zal moe-

ten
worden betaald,
dan is het noodzakelijk, dat

de afleverprjs van de stroom hoger komt te lig-

gen, en of dat voor de AJca lonend zal blijken

te zijn, is een grote vraag. Schrijver bespreekt de

monetaire en financiële situatie aan de hand van

de verkorte balansen van De Surinaamse Bank en

de Centrale Bank. Vervolgens maakt hij enige

kanttekeningen bij
het
verslag over de jaren 1954-

1956, het werkplan
en de begroting voor 1957 van

het Surinaamse Planbureau.

Surinaamse

kanttekeningen

(Tweede kwartaal 1957)

Evenals gedurende het voorafgaande kwartaal was de

buitenlandse belangstelling voor Suriname in de eerste

plaats gericht op het Surinamerivierplan.,

Het Surinamerivierplan.

In de vorige kanttekeningen memoreerden wij
1),
dat

onderhandelingen inzake de financiering gaande waren en

‘wij spraken de hoop uit, dat deze zouden slagen. Daartoe

reisden op 10 juni de Minister-president Ferrier en de

Minister van Financiën naar Nederland, en zij spraken bij

aankomst op Schiphol de hoop uit, de benodigde Nf. 240

mln, te kunnen vinden. Na langdurige besprekingen, waarbij

ook vertegenwoordigers van de Alcoa en dd juist afgetreden

directeur van het Surinaamse Planbureau aanwezig waren,

bleek dit evenwel niet het geval te zijn. Bij de daarop-

volgende besprekingen met de directie van de Wereldbank

te Washington bleek deze bank wel niet zelf bereid tot

1)
In ,,E.-S.B.” van 8 mei 1957, blz. 374 e.v.

(ver

vo/g van blz. 657)

de eilanden anderzijds. Smokkel en barter lijken voor

Indonesië als geheel’nu niet bepaald aantrekkelijke vormen
van buitenlandse handel. En het ziet er niet naar uit dat het

nieuwe systeem van im- en exportmaatregelen als zodanig

deze vormen van handel duidelijk zullen doen inkrimpen.

Daarvoor is het verschil tussen de effectieve koers die men

‘voor zijn exporten krijgt en voor zijn importen betalen
moet nog te groot. En zo is de economische steen des

aânstoots tussen de overwegend op export gerichte ,,Buiten-
gewesten” en Java nog niet geheel verdwenen.

De nieuwe regelingen kunnen niet voorkomen, dat

voorshands de buikriem wat zal mdeten worden aangehaald.

Wel kunnen zij beschouwd worden als een eerste stap in de

richting tot herstel van een gezonde prijzenstructuur. Die

structuur is door het uitgegroeide systeem van heffingen en

premies bij im- en export langzamerhand zo verziekt, dat

prijsverhoudingen uiterst gevaarlijke aanknopingspunten

zijn geworden voor veronderstellingen omtrent reële

kostenverhoudingen. /

Yaststond ,,dat er iets gebeuren moest” op het gebied

van de im- en exportregelingen. Wat men gedaan heeft,

gaat in een richting die ook
wij
voor wenselijk houden. Of

financiering doch wilde voor een eventuele particuliere

lening als sponsor optreden.

Na terugkeer te Paramaribo van de Ministeriël’e Missie

werd een persconferentie voor de, uitsluitend lokale, bladen

gehouden, waarna in de verschillende bladen een hoofd-

zakelijk politieke polemiek losbarstte over de vraag, of de

Ministers -op deze reis al dan niet wat hadden bereikt.

Zo is de situatie op het moment, dat deze kanttekeningen

neergeschreven worden.

Financieel-economisch is thans het probleem, tegen welke

interest zal kunnen worden geleend, wel het voornaamste.

De ,,Letter of intent” gaat uit van 43/4 pCt. Daarnaast is
bepaald, dat tot op het moment, dat het waterkrachtwerk

in vol bedrijf is, door de afnemers per kWh zal worden

betaald het equivalent van US$ 0,0044, dus ca. 0,84 Sur.cent.

Wij kunnen redeljkervijs a’nnemen, dat deze prijs dicht

bij de marginale voor de te bouwen aluminiumsmelterij

zal liggen.

deze staj, precies vn maat en richting was, dan wel wat te

groot of te klein, te veel links ofrechts was, is heel moeilijk

te beoordelen. Op welke andere wijze men ook getracht

zou hebben het feit te verwerken, dat thans de totale waarde

van de goederenimporten en dienstentransfers praktisch

gelimiteerd wordt door de waarde van de reguliere export,

steeds zou cet.par. een ,,aanhalen van de buikriem” er uit

zijn voortgevloeid. Wij vrezen, dat men ten onrechte aan

het nieuwe systeem zal toeschrijven wat ook bij elk ander

systeem – cet. par. – onv6rmijdbaar zou zijn, nl. con-

sumptiebeperking.

Er is echter geen reden voor defaitisme. Het is immers

geen noodzaak, dat de conumptiemogelijkheden geleidelijk

blijven dalen. Als elke werker zich iets meer moeite zou

willen geven tot verhoging van de kwantiteit en de kwaliteit

van zijn produkt, is reeds op vrij korte termijn veel, zeer

veel te bereiken. Als dit bèsef algemeen doordringt en als

men ernaar handelt, kunnen de huidige moeilijkheden

beperkt blijven tot die van een flinke bui aan een hemel

waar heus nog wel een paar matrozenbroeken in te ont-

dekken zijn. ‘

Djakarta, 26 juli 1957.

Prof. Dr, A. KRAAL.

658

1

• Een enigszins substantiële verhoging van de interest

heeft op de rendabiliteit van het waterkrachtwerk een

relatief sterke kostprijsverhogénde invloed, in a’anmerking

neménde dat de stroomlevering ongeveer 1 mrd. kWh per

jaar zal bedragen. Bij deze berekening kost op een basis.

van
43/4
pCt. interest iedere kWh reds 0,57 Sur.cent aan
interest, en bij een rentevoet van 6 pCt., waarvan thans

sprake is, zelfs 0,72 Sur.cent per kWh. Wanneer dan de

afleverprijs van de stroom 0,84 Sur.cent blijft bedragen,

is het vanzelfsprekend, dat het gehele project niet meer

lonend kan zijii. Immers, voor de resterende 0,12 Sur.cent

per kWh, ofwel Sf. 1,2 mln, per jaar kunnen onmogelijk

de beheers- en onderhoudskosten en de afschrijvingen

worden toegerekend.

Indien een hogere interest dan
43/4
pCt. zal moeten worden

betaald, dan is het noodzakelijk, dat de afleverprijs van de

stroom hoger komt te liggen, en of dat voor de Alcoa
lonend zal blijken te zijn, is een grote vraag. Het gaat
erom, of het gehele plan economisch verantwoord is.

Indien wel, dan hopen wij, dat nog komend jaar met de

bouw een aanvang wordt gemaakt; indien dat niet het

geval is, ten gevolge van de gestegen rentevoet of andere

oorzaken, dan valt het te wensen, dat politieke factoren

buiten de discussie zullen blijven. –

De Billiton JQfaatschappjj,
hoewel niet direct betrokken

bij het Surinamerivierplan, is intussen zeer actief. In Neder-

land werd bekend gemaakt, dat Nf. 30 mln. nieuw geld in

het Surinaamse bedrijf zal worden gestoken. De huidige

produktie is reeds voorgeruime tijd véérverkocht en men

verwacht verdere vooruitgang. Ook keerde de vroegere

beheerder van de Mij. in Suriname terug en maakte bekend,

binnenkort met enkele anderen een aluminiumverwerkende

industrie te zullen beginnen.

Bankwezen.

• Dit was het eerste kwârtaal, dat De Surinaamsche Bank

N.V. als gewone handelsbank optrad, gedurerde welke

)eriode tevens de zittende directeur zijn taak beëindigde en

naar Nederland terugkeerde. Hij werd opgevolgd door

een van de leidende functionarissen van de N.H.M. in

Oost-Azië. Deze bank publiceerde een tussentijdse verkorte

balans, die ons gelegenheid geeft, enige aansluiting te

vinden omtrent de circulatie, waarvoor wij vâér 1 april 1957

de gegevens putten uit de weekstaten van De Surinaamsche

Banken nadien uit die van de Centrale Bank, welke week-
staten evenwel niet duidelijk vergelijkbaar zijn
2).

Verkorte balans van De Surinaamsche Bank N. V.
(,per 15 juni 1957; all6én bedrijf in Suriname, in Sf. 1.000)
Kas en Centrale Bank
….
7.034
Circulatie: chartaal
4.961
Discontos

…………..
150
.

giraal

……..
13.978.
Debiteuren
.
…………..
13.598
Div. crediteuren

……….
2.284
Effecten en hypotheken
1.510
Kapitaal

…………….
1.321
Gebouwen

…………..
103
Reserves

…………….
750
Sluitrekeningen

……….
308
SIiitrekeningen

……….
1.015.
24.309
s
24.309

De op dezelfde wijze verkorte weekbalans van de

Centrale Bank op het meest nabijkomende moment,

18 juni 1957, geeft het volgende beeld:

Verkorte balans van
de Centrale Bank
(per 18 juni 1957,
in Sf. 1.000)
Goud en deviezen

……..
27.637
Circulatie: chartaal

……
14.198
Disconto’s

……………

giraal

……..
4.516
Deviezenrekeningen

45
Deviezenrekeningen
2.284
Effecten

…….. .. … ..
.77
Kapitaal

…………….
3.000
Gebouwen en inventaris

.

155
Reserve

………………
3.000
Sluitrekeningen

……….
253
Sluitrekeningen

………’.
1.169
28.167
28.167

Uit deze gegevens willen wij enkele conclusies trekken.

Er is nog rond Sf.
5
mln, aan bankbiljetten niet ingewisseld.

De tegenwaarde aan nieuwe biljetten verschijnt bij D.S.B.

onder de post Kas en Centrale Bank. Wij kunnen dus

gevoeglijk aannemen, dat de chartale circulatie die van de

Centrale Bank is, en deze is vrijwel gelijk aan die van de

weekstaten van 29 december 1956 en van 30 maart 1957.

De girale circulatie komt minder duidelijk tot uiting.

Wij gaan er echter van uit, dat de gewone binnenlandse

crediteuren van De Surirtaamsche Bank, zoals deze op de

tussentijdse balans paraisseren als zodanig met de vroeger

epubliceerde cijfers vergelijkbaar zijn en wij hebben deze

post in dit overzicht daarom ook als zodanig betiteld. De

Diverse crediteuren omvatten de verplichtingen op langere

termijn en die aan andere bankiers. –

Afgezien van het feit, dat de Hollandsche Bank-Unie

gedurende dit kwartaal met haar operaties begon, en

inderdaad ook krediet verwierf, zij het vermoedelijk niet

in grote mate, zien wij, dat het kredietvolume in ieder

geval stijgt (resp. Sf. 12,8, 13,5 en 14,0 mlii., waarbij het

laatste
cijfer
juist v66r .le ,,piek” van 30 juni 1957 viel).
Omgekeerd liep het saldo Goud en deviezenrekeningen
gedurende het afgelopen kwartaal terug van Sf. 28,2 tot

Sf.
25,4
mln. In het algemeen kan men zeggen, dat de

binnenlandse situatie weinig is veranderd, terwijl de

deviezenpositie iets terugliep.

Tienjarenplan.

Juist voor het vertrek van de aftredende directeur werd

een overzichtelijk verslag over de jaren 1954-1956 gepubli-

ceerd, evehals het werkplan en de begroting voor 1957. Deze

vrij lijvige uitgâven op deze pl’aats in hun geheel te be-

spreken zou ons ver buiten de opzet van deze kanttekeningen

voeren. Wij bepalen ons dan bok tot de voor ons belang-,

rijkste gedachten,-die erin zijn vervat.

Dat de bestedingsvoortgang achterloopt op de jaarlijkse

autorisaties is welhaast vanzelfsprekend. Immers, een deel

van de werken kan niet reeds in het begrotingsjaar worden

voleindigd. De cijfers zijn, in Sf. mln.:

Jaar

/

Geautoriseerd Besteed
1954

…………………………..
39

3,9
1955

…………………………..
6,9 -.._

5,5
1956

…………………………..
12,6

5,5

Totaal

…………………………
23,4

14,9 (= 64 pCt.)

Hierbij dienen
wij
rekening, te houden met het feit, dat

1954 eigenlijk nog geen Planjaar was, daar het Plan eerst

aan het einde van dat jaar werd aangenomen, waarbij de

in 1954 uitgevoerde zgn. anticipatieprojecten eerst achteraf

werden geautoriseerd. Zowel in
1954-1955
als in 1956

werd ongeveer 10 pCt. van het totale budget ad Sf. 127 mln.

geautoriseerd. De thans in cijfers constateerbare vertra-

ging zal voor velen, die met angst naar een abrupt einde

van de Planactiviteiten in 1964, met een daaraan verbonden

algemene economische terugsiag in dat jaar, uitzagen, een

geruststelling zijn.

In het voorwoord wordt geconstateerd, dat het Plan-

bureau doelbewust geen autonome organisatie is geworden,

die zelfstandig zijn plannen tot uitvoering brengt, doch dat
het een integrerend deel van de overheidsörganisatie werd,
waarbij het als planorgaan een in hoofdzaak coördinerende

functie uitoefent. In de loop van 1955 werd een deel der

werkzaamheden aan twee nieuw gecreëerde organen,

gedelegeerd en wel het Bureau Landelijke Opbouw en

het Bouwbureau –

Verder wordt uitvoering betoogd, dat het Plan niet tè
2)
In ,,E.-S.B.” van 8 mei 1957, ‘blz. 374.

659

t

660

,0

-I

Wi

geperfectioneerd dient te zijn en dat bij beslissingen inzake

projecten terdege hier en daar redelijke risico’s genomen

/ moeten worden. Immers: ,,Het karakter van een alomvat-

tend welvaartsplan, dat beoogt op een breed front verbete-

ingen te brengen in een in vele opzichten onbevredigende

toestand, kan ni. met zich mede brengen dat in vele gevallen

reeds maatregelen getroffen moeten worden voordat in alle
opzichten volledige zekerheid verkregen is” (blz. 5).

Het Werkplan voor 1957 begint met een analyse inzake

de sociaal-economische situatie in Suriname, waarin zonder

conclusies te trekken de belangrijkste factoren worden

• gememoreerd. Het beschikbare landbouwareaal steeg

sedert 1949 van 33.000 tot 40.000 ha, doch in hoeverre dit

areaal inderdaad werd benut bleek niet op betrouwbare

wijze vast te stellen. Dezerzijds kan worden opgemerkt,

dat gezien de produktie van andere gewassen dn rijst

niet noernenswaardig toenam, en dat in de bovenvermelde

toename van 7.000 ha de rijstpolders van Wageningen
(bijna 5.000 ha) begrepen zijn, de vooruitgang vrijwel

geheel voor rekening komt van de Stichting Machinale

Landbouw.

Vrijwel alle overige besproken factoren werden reeds

eerder in deze kolommen behandeld. Alleen willen wij nog

es,en ingaan op de cijfers betreffende het kredietvolume.

Het bankkrediet nam van 1950 tot 1955 toe vanSf. 15 mln.

tot Sf. 23 mln., waarbij het aandeel van De Surinaamsche

Bank sterk af- n dat van de Volkskredietbânk sterk

toenm. Het is jammer, dat er geen cijfers over het commer-

ciële krediet beschikbaar zijn, want met uitsluitend de

• bankcijfers komt de zeer snelle kredietexpansie van de

laatste jaren slechts ten dele tot uitdrukking.

Het belangrijkste industriële project is wel de cocosolie-

fabriek in het district Coronie, die thans vrijwel gereed is

1
en binnenkort in bedrijf komt. Voorlopig wordt uitsluitend

ongeraffineerde olie afgeleverd. Verder.is voor 1957 een

bedrag uitgetrokken voor de voorbereiding van een

melkcentrale en het bouwrijp maken van een industrie-

terrein, beide te Paramaribo.

De verkeerssector wordt gunstig beïnvloed door het feit,

• ,dat men erin is geslaagd een goedkopere verhardingsmetho-
de te vinden. Hierdoor is het mogélijk, meer districtswegen

te verharden dan aanvankelijk mogelijk was. In de Oost-

Westverbinding hoopt men in 1957 de weg van Wageningen

naar Paradise, waar de weg naar Nieuw-Nickerie begint,

gereed te krijgen.
t

Voikstelling.

S

Over de Voikstelling 1950 verscheen het grootste, gedeelte

van de publikaties. Wij hopen daarop een volgende maal

terug te komen. –

Kamer van Koophandel.

Ten gevolge van het zich niet hou’den’ aan de geheim-
houdingsplicht werd kort geleden een der leden genood-

zaakt af te’ treden. Toen hij vervolgens bij een tussentijdse

verkiezing opnieuw wërd gekozen traden acht van de negen

zittendë leden uit protest af. Daar als gev’olg hiervan de

Kamer volgens de Regering niet in staat was haar taak

naar behoren uit te voeren, benoemde deze een bewind-

voerder, die thans de werkzaamheden van de Kamer,door

het secretariaat onder zijn leiding doet uitvoeren en nieuwe

verkiezingen uitschreef. Daar de Verordening op de Kamer

geheel verouderd is, adviseerden de beide organisaties in

het grootbedrijf de Regering, spoedig een nieuwe Verorde-

ning, die meer aan de eisen van de tijd is aangepast, uit te
vaardigen en eerst verkiezingen te doen houden, wanneer

deze van kracht is.

Hotelplan.

/

Een combinatie is doende, de financiële basis te verkrijgen

voor een groot toeristenhotel, teneinde mede een deel van

het Amerikaanse toeristenbezoek aan de Caraïbische

gebieden te kunnen aantrekken. –

In voer.

S

De invoer gedurende het eerste kwartaal 1957 bedroeg

Sf. 15,4 mln. tegen Sf. 13,2 mln, in de overeenkomstige

periode in
1956.
Vooral investeringsgoederen, grond- en

hulpstoffen gaven een stijging te zien, terwijl voornamelijk
ten gevolge van de verhoogde invoerrechten een teruggang

is te constateren in non-essentials als dranken, kleding en

zuivelprodukten. Aangenomen mag worden, dat deze

teruggang zich gedurende het tveede en derde kwartaal

zal voortzetten.

Paramaribo.

G. C. A. MULDER.

GELD-
EN
KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De ruimte op de geldmarkt is in de verslagweek mee-

gevallen, in aanmerking genomen dat wij ons in het hoogte-

punt van het vakantieseizoen bevinden, met alle conse-

quenties van dien voor de bankbiljettencirculatie. Begint

de propaganda voor vakantiespreiding effect te sorteren?

De iets grotere ruimte bleek uit een bescheiden dal Wig van

de rentevoet voor van eigenaar verwisselend kortlopend

papier. Het cailgeld-tarief bleef echter onveranderd, met

kleine omzetten.

Lutteledagen nadat het resultaat van de op 5 augustus

gehouden tender op 3-maands schatkistpromessen bekend

werd gemaakt (toegewezen f. 53,6 mln., tegen onveranderd

I8
pCt.) werd de volgende inschrijvingsdatum aange-

kondigd (13 augüstus). Het resultaat hiervan is de lezer

reeds bekend, en ook, in hoeverre de stijgende geldmarkt-

tarieven in de Verenigde Staten hun invloed hebben doen

gelden (de ,,prime rate” steeg hier van 4 tot 44 pCt., de

discontovoet bij een aantal Federal Reserve Banks van

-. 3 tot 34 pCt.).

Voor de Schatkist was er reden tot verheugenis: de

De rjstpositie.

S

Evenals verleden jaar bleek, dat bij het verstrekicen van

rijstuitvoervergunningen de aanvoer is overschat. De

voorraden bleken in juni dermate te zijn geslonken, dat

om de binnenlandse consumptie tot de komende oogst
(sept.-nov.) zeker’ te stellen, invoervergunningen voor
rijst werden afgegeven. Ten gevolge hiervan werd een

hoeveelheid Burmarijst aangekocht.

De Tariefwet.

De in de Tariefwet 1957 opgenomen bepaling, dat ook

het Land invoerrechten verschuldigd is, is intussen komen

te vervallen.

schuld aan De Nederlandsche Bank was, blijkens de

weekstaatper
5
augustus, veranderd in een tegoed, een

vooruitgang in één week van f. 109 mln. Behalve het voor-

delig saldo van nieuw afgegeven minus afgelost schatkist-

papier, hebben belastingontvangsten tot deze vooruitgang

bijgedragen, een factor die ook in de komende maanden
van betekenis zal blijven. De banken daarentegen zagen

hun tegoed met
bijna
f. 125 mln, achteruitgaan, hoewel bijna

f. 60 mln, aan bankbiljetten naar de Centrale Bank terug-

stroomde,

Van de goudvoorraad werd weer bijna f. 23 mln.

afgeknabbeld. De ontwikkeling van de internationale

handel blijft voor Nederland weinig opwekkend. In juli

was er in de E.B.U. f. 30 mln, tekort. Voor Frankrijk
was dit f. 500 mln. Duitsland had echter •een surplus

van niet minder dan f.700 mln. Dergelijke cijfers zijn be-

paald niet geschikt om de geruchten betreffende herwaar-

dering van verschillende valuta’s te doen verstommen.

De termijn-agio’s voor D.M. en dollar liepen dan ook weer

op, evenals het termijn-disagio voor de Franse frank, al


was er aan het eind van de week een kleine kentering.

Frankrijk snoeit het budget; het geïndexeerde minimum-

loon moest er met
51
pCt. worden verhoogd. Duitsland

loste £ 75 mln. oorlogsschuld aan Engeland vervroegd af.

Men zou daar gekant blijven tegen een ,,eenzijdige (!)

herwaardering” van de
D.M.

De kapitaalmarkt.

Zowel obligatie- als aandelenkoersen zetten in het

algemeen hun dalende beweging voort. Wat de obligaties

betreft, men heeft het over een op handen zijnde staats-

lening, waarbij een rentevoet van
54-
pCt’ wordt genoemd.

Boe dit ook zij, het is een ieder duidelijk dat er iets moet


worden ondernomen, vooral ook om de gemeenten uit

hun financiële nood te redden. De aankondiging, dat het

rentegamma onder de loep wordt getomen, blijft op de

-obligatiekoersen van invloed. Een uitzondering is de

1’16derlandse dollarlening, maar hier is het de devaluatie-

angst die de doorslag geeft.

Behalve de bankgroep – de halfjaarcijfers van de Am-

sterdamsche Bank lieten zien, dat het niet steeds juist is

bankaandelen als obligaties te waarderen – lieten alle

sectoren van het A.N.P.-C.B.S.-indexcijfer een daling zien.

Hieraan zijn verschillende factoren debet. In Wall Street

nam het ‘Dow Jones gemiddelde voor industriële aandelen

de ,,brug” van 500 – in benedenwaartse richting en met

toenemende omzetten. Dalende grondstofprïjzen; be-

snoeiing van de bewapeningsuitgaven; stijgende rente en de

angst dat deze een te grote domper zal zetten op bedrijvig-

heid en rentabiliteit, spelen hier o.a. een rol. Een tweede

factor die het Nedérlaidsë koerspeil beïnvloedt: ,,vlucht”

in Duitse-effecten;het agio van de ,,libka”-marken, waar-

mee Duitse effecten dieneii te worden gekocht, steeg aan-

merkelijk. Ten slotte is er dan nog dè reeds gebleken of nog

verwachte invloed van de bested in gsbeperkin gsmaatregelen

(mcl. verhoging van de vennootschapsbelasting).

De emissiebedrijvigheid blijft gering. In juni werd blij-

kens opgaven van het C.B.S. ruim f. 8 mln. aan aandelen

en obligaties geplaatst (juni 1956: f. 91,1 mln.). N.V. W. A.

Scholtens’ Aardappelmeelfabrieken kondigde een emissie

aan van f. 2 mln.
51/4
pCt. 15-jarig obligaties â 984 pCt.,
rendement ca.
51/3
pCt. Er zou een dollarlening (met

Nederlandse tranche) van Petrofina in de maak zijn, met

een van
54-
tot 74 pCt. oplopende rente en een valuta-

clausule.

Aand.

lndexcijfers

A.N.P.-C.B,S
26 juli
2 aug.
9 aug.

(1953
= 100)
1957
1957
1957

Algemeen

………………………………
229,7 227,7
223,5
Internat.

concerns

…………….. ….
341,2 337,1
329,4
Industrie

………………………………
149,0 148,9
148,5
Scheepvaart

…………………………
154,3
151,0 147,2
Banken

…………………………………
110,5 112,9 112,9
Indon.

aand.

…………………………
95,7 95,3
93,9

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f. 223,50
f.
220,20
f. 214,50
Unilever

………………………………
447%
4%
435%
Philips

…………………………………
290%
288
280
A.K.TJ.

…………………………………
182
181% 179%
Kon.

N; -Hoogovens

………………
290 298
295
Van

Gelder Zn.

………………………
184%
187%
187%
HAL.

…………………………………
174%
170%
166
1
/
2

Amsterd.

Bank

………………………
197%
202%
202%
H.V.A
.

…………………………………
115 116
115%

Staatsfondsen
2%

pCt.

N.WS

……………………
57
55
1
/2
54
7
/s

pCt.

1947

…………………………
85
84% 81%
3%

pCt.

1955

1,
……………………….
81%
81
-‘

79%
3 pCt.

Gr6otboek1946

……………
83%
83 81
1
/2
3

pCt.

Dollarlening

………………
93%
93
7
/g
95%

Diverse
obligaties
3
1
h
pCt. Gem. R’dam 1937 VI
83
82½
83
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III

76% 75%
75%
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
85
1
/s
85
82% 3%

pCt.

Philips 1948

………………
89%
88½
87%
3% pCt Westi. Hyp. Bank
81 80
77%

New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
…………
514,6
505,1 496,8

M. P.
GANS.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

Tweede kwartaal 1957

De
algemene stand
van de geidmarkt.

De jongste maanden is de geldmarkt in België geleidelijk

verder verkrapt en de laatste weken leek zij bepaald de

karakteristieken te vertonen van een liquiditeitscrisis. Niet

alleen was het callgeld ontoereikend

, zodat het Herdisconte-

ring- en Waarborginstituut bestendig voor grote bedragen

in herdisconto stond bij de Nationale Bank, doch op de

zgn. vrije markt was het eveneens moeilijk geworden nog

papier te plaatsen. De rentevoeten waren daarbij aan-

zienlijk gestegen, en niet-geviseerde bankaccepten op

90 dagen werden niet zelden afgerekend tegen 5 pCt.

Deze fundamentele verkrapping van de geldmarkt uitte

zich zeer karakteristiek in een scherpe toename van het

herdisconto bij de Nationale Bank.

Verloop van de kredietverlening

(in Bfr. mln.)

Ilerdisconto
Portefeuille
door de private
Krediet

ver-
‘handelspapier
banken bij de leend aan de
Nationale
Nationale Bank
economie door
Bank
en de parastatale
de private banken instellingen

mei

1956
4.849
5.948
47.818 6.040 46.327 dec.

1956

——–
10.006
9.809
47.773
10.795 49.381

juni

1956

———4.180

m ei

1957

——–
12.111
11.357
48.156
mrt.

1957

———9.329

ll.917
– –
juni

1957

………
11juli

1957

…….
14.118

Naast de verhoging van het herdisconto dient eveneens

de toename van de voorschotten op Overheidsfondsen,
opgenomen bij de Nationale Bank, te worden vermeld.

Doorgaans zijn deze weinig belangrijk, doch begin juli ji.
overschreden zij het bedrag van Bfr. 2 mrd. om
op 11juli

te
stijgen
tot Bfr. 2.452 mln.

Als oorzaken van de verkrapping dienen vooral te

worden vermeld:

661

t’.

Het stationair verloop der bankddposito’s. Op 30 juni

956
beliepen de bankdeposit’s’— zicht en termijn
Bfr. 82.058 mln. Dit bdrag werd enige maarden over-

schreden, docfi meestal werden-. lagere cijfers geboekt.

Op 31 mei werd Bfr. 81.366 mln, genoteerd. Deze stagnatie

der deposito’s moet vooral worden toegeschreven aan het

ongunstig verloop van de handels- en vooral van de be-

talingsbalans. De Belgische handelsbalans was schier
,

onafgebroken in deficit sedert juli 1956. Daarenboven

werden de monetaire reserves ongunstig beïnvloed door

de verbrede stroom van beleggingen in het buitenland, die

meestal afgewikkeld worden via de financiële dollar.

Globaal bézien liepen de goud- èn deviezenreserves van

deNationale Bank terug van Bfr. 58.320 mln. op 3januari

van dit jaar tot Bfr. 52.798 mlii. op 27juni jI. Het hoge peil

van de activiteit in de industrie, evenals de nasleep van de

Suez-aankopen, hebben blijkbaar de liquiditeit van het

bedrijfsleven gedrukt, zodat ook ‘an deze zijde vermoedelijk

een ongunstige invloed,uitging op de bankdeposito’s.

Tegenover stagnerende deposito’s’ is de krediet-

verlening de jongste maanden verder gestegen.

Volume der door de Banken verleende kredieten
(in Bfr. mln.)
30 juni
1956
31 dec.

1956
31 mei
1957

Handeiswissels in portefeuille
15.431
14.436
13.823
Herdisconteerde wissels
-6.040
9.809
11.357′
Prolongaties en voorschotten op
1.216 1.342
D ebiteuren in rekening

……..
20.054
21.051
22.091
effecten

…………………..1.278

9.772
11.071
10.900
Bankaccepten

……………….
Totaal

………………..
59.513


52.367 57.583

In vergelijking met juni van vorig jaar is de
stijging
van

het herdisconto zeer opvallend. Trouwens, de geldschaarste

heeft andermaal de nadruk gelegd op de kredieten onder

mobiliseerbare vorm t.t.z. herd i scon teerbaar handelspapier.

Een andere voornime reden van de verkrapping van

de geld- en kapitaalmarkt ligt in het financiële beleid van
d
e
Overheid, die steeds verder gaat met het draineren van

alle beschikbare middelen naar haar eigen thesaurie. Wij

komen hierop bondig terug bij het bespreken van de

obligatiemarkt.

..

De verhoging van de discontovoet.

De spanning op de geldmarkt en het relatief lage peil van

– – de discontovoeten van de Nationale Bank haddén reeds

geruime tijd een nieuw ingrijpen van de monetaire autori-

teiten in het vooruitzicht gesteld. Pas op 24 juli kondigde

de Nationale Bank de verhoging met’ 1 pCt. van al haar

discontovoeten aan. De verschillende discontovoeten zijn

thans:
44 pCt. voor geaccepteerde gedomicilieerde wissels en geviseerde bank-
accepten.
54 pCt. voor geaccepteerde niet-gedomicilieerde wissels.
6 pCt. voor niet geaccepteerde gedomicilieerde wissels.
61 pCt. voor niet geaccepteerde, niet-gedomiclieerde wissels.
64 pCt. voor voorschotten op overheidsfondsen met meer dan 12 maan-den looptijd.

De laatste der genoemde discontovoeten wordt doorgaans

als basis genomen voor het bepalen van de rentevoorwaar-‘

den der kaskredieten, onder toevoeging van een veranderlij-

ke marge (doorgaans minstens + 1 pCt.) en van een

commissieloon. Kaskredieten tegen 7f â 8 pCt. worden

dan.00k zeldzaam. Deze verhoging met 1 pCt. wordt in

financiële kringen doorgaans beschouwd als een maatregel

van .uitzönderljk belang, welke de discontovoéten op het

hoogste peil brengt sinds ongeveer 30 jaar.

662

.
5

I

.

.

.”.

Naast het deficit o

,

‘p de betalingsbalans, wotdt’ de grote –

omvang der kredieten als aanleiding tot deze’maatregel

– bëschouwd. Daarenboven ondervond men reeds geruime

tijd dat zowel de financiering van vele .export- als import-

zaken evenals transitoverrichtingen waarin België was

betrokken in dit land werden afgewikkeld omdat de

kredietvoorwaarden voor, dit soort verrichtingen er zeer

gunstig waren. Het is daârenboven duidelijk dat met deze

verhoging van de rentestand de Nationale Bank tevens

krachten in het leven wil roepen die de infiatoire ten’denties

van de overheidsfinanciën in zekeye mate zouden kunnen,

conpenseren.

De obhigatiemarkt.

Onderstaahde tabel geeft een beeld van het verloop, van,

de rentestanden op de obligatiemarkt.

Rentestand op ‘de obligatiemarkt a)
(in pCt. per einde maand)

Gemiddelde
looptijd
aug.
1948
juni
1950
juni
1951
jan*
1957
apr.
1957
mei
1957
juni
1957
juli
1957

Staatsrenten
langlopende
4,77 4,38
468
4,39
4,50 4,54 4,54 4,7
Staatsfondsen
7 â 8 jaar
4,83 4,63
5,24
5,19
5,32
5,44
5,49
5,83
Kasbons Steden
5 S 6 jaar
5,07
4,49
5,37
5,67
5,66
5,67 5,67
6,24
Kasbons

para-
statale instel-
lingen
ca. 9 jaar
– –
5,41
5,18
5,22 5,30
5,41
6,03
Private instelt n-
ina 12 jaar
;n
6s
ns
47 ç’Sç

533
5
4

5;38

a) Reële rendementen; rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.

De. koersdaling, en omgekeerd. de verhoging van het

rendement was vooral opvallend vanaf de 24e juli, de dag

waarop de verhoging van de discontovoet werd aan-

gekondigd. Deze wijziging van de discontovoet volgde
onmiddellijk op de sluiting van de inschrijvingen op de

lening van het Wegenfonds (Bfr. 21 mrd.), waarvan, raar

verluidt, een half miljard on’geplaatst bleef. Deze lening die’

typerend was voor de jongste emissies, bood de vôlgende

voorwaarden: nominale rente
5
pCt. looptijd 10 jaar, 1it-

gegeven â 97 pCt., terubetaalbaar a pan, door jaarlijkse

uitloting en/of terugkoop ter beurze a pan. Het rendemënt

op de uiterlijke’ vervaldag beliep 5,40,pCt., en het coupon-
rendement op basis van de uitgifteprijs 5,15 pCt.

In financiële kringen vraagt men zich af naar welk

obligatietype de Overheid zal grijpen voor de volgende

’emissies: eeh lening tegen 5f pCt. uitgegeven â
95
pCt. of

een lening tegen 6 pCt. uitgegeven a pari zouden ongeveer

in de marktvoorwaarden liggen, doch brengen de rente-

voorwaarden op een pröhibitief peil voor de Overheid.

Een oplossing ware wellicht te vinden in het uitgeven van

leningen op kprte termijn (3 tot
5
jaar), waarvoor ge’mak-

keljk belangstelling is te vmden bij de banken zelf. De
verzekeningmaatshappijen die meer op lange – termijn

beleggen kunnen nog gedurende geruime tijd hun gading

vinden op de markt zelf, daar heel wat langerlopend papier

blijkbaar zeer voorlopig is geplaatst. ‘ . ..

Typerend voor de Belgische obligatiemarkt is de samen-

hang met de beweging van de officiële discontovoeten. De

arbitrage speelt hierin ongetwijfeld een, rol, evenals de

beleggers, ‘die nauw zijn betrokken bij de geld- en’kapitaal-
‘markt. Omwille van’het omvangrijke beroep op herdisconto

van de Nationale Bank zijn daarbij de officiële disconto-

voeten toonaangevend voor ‘de prijzen van het krediet’

in België. De grote omvang van de Overheidsuitgaven

anderzijds roept bij de beleggers het verlangen op naar een

,,behoorlijke rentevergoeding” die niet, zelden wordt

S’

‘S


S

/
.1. t’
.

S.

.

.7,
afgéwogen tegen de prijs die zou moeten worden betaald,

, De’aandelenmarkt gaf de jongste maanden geen ophef-

als de belegger zich geno6pt zou zien een voorshot’ op de

makende be’wegingen te zien, en reagéerde zelfs weinig op

onderschreven fondsen te vragen.

de jongste verhoging van de discontovoet. Het gemiddeld

rendement van 75 ,,vedetten” evolueerde als volgt:
De aandelenmarkt.

.

.
december 1956 ………………..3,63
Algemene Beurssiatistiek

januari

1957 ………………..3,56
(basis: gemidd. 1953 = .100)

,

februari

1957
.
………………..3,57
.,,..,

I957

270

dec. 1956
april 1957
juni 1957
25juli1957

Verzekeringen

. . .
215
214,3 214:5 211,8
137,7
138,4

.
137,5
142
173,2
179,6 177,8 184,3
Gas en elektriciteit
.
136,7
137,4
132,8
134,4
123,5 126,6
127,1


t

130,1

Banken

……………
Holdings

………….

Non-ferro metalen
231.8 220,5
201,1
202,4
Metaal

……………

Scheikunde
118,3
117
118,7
118,6
Steenkolen
128,5
135,1
134,4 141,4
Bouwnijverheid
186,9 178,3 170,3
173
,

84,5


97,5
96,8
96,9
130,7 129,4 124,3
125,6
TexteI

………….

120,2 121,8
120,8
123,7
Koloniale ………..

Algemeen gemiddelde
voeding

………..

Kontant
135,5
137,9 135,9
139
Termijn
192,6
194,3 189,8
193,6

april

i;3::::::::::::::::::::

.

.
mei

1957 ………………..3,92
juni

1957 ………………..4,05
juli

1957 ………………..3,98

De marge tussen het rendement van de aandelen en de

obligaties is
pfnieuw
vrij groot geworden.

•.

Kortenberg.

Dr. L. DELMOrFE.

till

/

DE

OLVE,H VAN 1879′

PENSIOEN VERZEKERINGEN

VOOR IEDER BEDRUF EEN PASSENDE REGELING

VOOR IEDERE REGELING EEN PASSENDE VERZEKERING

1)eskundig

advies wordt

01) aan’rage
Kortenaerkade 1 – ‘s-Gravenhage – Telefoon 183390
gaarne verstrekt.

F

DE TWENTSCHE
BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaatop 31juli 1957

Kas,
Kassiers en Dag-

/

/
Kapitaal
………f
49.000.000,

geldieningen

. .
f
91.469.649,35
Reserve

………..
21.000.000, –
Nederlands
Bou’wreserve

……..
1.000.000, –
Schatkistpapier
.
411.500.000,-
Deposito’s

op Termijd,,
283 165.051,11
Ander Overheidspapier,,
38.021.731,25
Crediteuren

………
715.464.157,35
Wissels

……….,
27.824.964,18
Geaccepreerde Wissels ,,
1.018.486,47
Bankiers in Binnen- en
Door Derden
Buitenland .

. .

34.581.611,40
Geaccepteerd
. .
,,
1.283.529,24
Effecten, Syndicaten en Overlopende

Saldi

en
Waarden .
. . .

41.471.750,35
Andere Rekeningen,,
32.168.049,24
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten ,,
34.913.757,95
Debiteuren

.

.

.

.

.,;
Deelnemingen
(mcl.
412.436.563,61

Voorschotten). .,,
6.879.245,32
Gebouwen
………..
5.000.000,-

f1.104.099.273,41
/1.104.099.273,41

Abonneert U op

DE ECONOMIST
«t

Maandblad onder
redactie
van:

Prof. P. Hennipman,

t
,

A.
M.
de Jong,

Prof.
P. B.
Kreukniet,

Prof.
H. W.
La’mbers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Venijn Stuart, ‘-

Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
1
22.50;

fr. p. post
f
23.60; voor stu-

denten
f
19.-; fr. per post’

f20.lO. /

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers

DE ‘ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Deze Stelconplaten kent U…

maar kent U ook deze…

In vele bedrijven meent men nog steeds

dat Stelconplaten uitsluitend verkrijgbaar zijr

in de standaardmaat 2 x 2
M.

Echter, wanneer dat nodig is, kunnen Stelconplaten

worden vervaardigd in alle gewenste vormen

en afmetingen.

Vraag voor Uw vloerenprobleem advies
)

aân de Meteoor-deskundigen.

Steunend op een 25-jarige ervaring

weten zij.00k voor U eenoplossingt,

en deze…

en deze
… ?

bedrijfsvloeren

metoöuiiirij

N.V. Betonfabriek De Meteoor
I
de Steeg
1
Tel.: 0. 8302T3344

.
sterk-vlak-duurzaam

Groot dagblad in het Westen des lands zoekt een

ACADEMCUS

voor zijn

RIJBRIEK BEURS- EN BEDRIJFSLEVEN.

Brieven met uitvoerige inlichtingen over persoon, op-
leiding en ervaring aan E-S.B. no. 33-1, Postbus 42,
Schiedam.

ihIf=

u

De

Nederlandsche

Handel.Macitschappij is een
II

internationaal

bank
georiënteerde

met een groot

H
aantal

buitenlandse

vestigingen,

affiliaties

en
H
vertegenwoordigingen. Zij bemiddeitbij im- en

N
export en

transitozaken en

geeft

inlichtingen
over betalingsgewoonten en -mogelijkheden. De
H
N.H.M. staat U ook ter zijde bij het zoeken van
H

H
nieuwe zakenrelaties in het buitenland.

.
H

eder1alldsche

llalldol-Uaatsohappij,

J.

N

H
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelsfraot 32
H

H
111111===Dliii

=

Iii))

=U

HAVENBEDRIJF

Bij de afdeling Handel en Verkeer is plaats
voor een

drs. in de economie

Leeftijd bij voorkeur niet boven 30 jaar.

Goede kennis van de moderne talen is ver

eist, terwijl ervaring in
documentatie
en
researchwerk
tot aanbeveling strekt.

Benoeming in de rang van commies, salaris-
grenzen f 5339.- – f 7085.-.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

De r’geling inzake vergoeding van reis-, pen-
sion- en verhuiskosten is van toepassin.

Sollicitaties te richten tot burgemeester en
wethouders en te adresseren aan het bureau
Personeelvoorziening, kamer 331, Stadhuis,

hizending binnen 14dagen na dcie oproep
onder no. 367.

oft

Auteur