Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2075

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 3 1957

E

Berichten

‘1

” Boeken

Drs. P. H. 1W. Cremers

Energie ut Euratom

*

Drs. H. Emanuel
De hçrkomst der spaarbankgelden

C. Vermey

Ontwikkeling van het luchtvrachtvervoei

Drs. B. W. Buenk

Nieuwe belastingrechters

t

,

UITGAVE VAN HET NED•ERLAN.DSCH ECONOMISCH INSTITUUT
t
.

42e JAARGANG

No.2075

WÔENSDAG 3 APRIL1957

/

t

1
‘_

..

4

.

t

44

4

t

*

1

«

Spuiistraat 172

Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Giro’s naar alle banken en
giro-instllingen

Zojuist verschenen:

Drs. B. J. in de» Bosch

Medezeggenschap in Nederland

Een bedrij fsdemocratische benadering van

het sociale vraagstuk.

220 blz. Luxe band. Prijs f. 9,50

Te verkrijgen bij:

J. W. LEURING, HENDRIK SORCIISTRAAT 42, ROERDAM

t

,

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

MAURITSWEG 23 TELEFOON 11 19 80*

ROTTERDAM

V E R Z E l(

V (NS Y R ZE K ER
ING

BANK SCV
0
SV

0

#
&
r
Bankiers en

RiMees&Zoonen;

Assurantie-makelaars

Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Graven bage

Delft – Scbiedam- Vlaardingen’

Albiasserdam

Financiering van invoer,

uitvoer en transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer

/

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redactid: K (‘1800-52939. Administratie: K 1800-

38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonet, Rotterdam. Ban que de Corn-

merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening

260.34.

Redlctie-adres voorBelgië:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprjs:
franco per Post, voor

Nederland en de

Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (‘België en Luxemburg B. fr. 400).

Abonnementen kunnen ingaaz met elk nummer en slechts

worden beëindigd per ultimo van liet kalenderjaar.

.Losse nummers
75 ct.
-.

Speciale nummers
f. 2.
1
Aangetekende stukken.,
in Nederland aan liet Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam-W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties

te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj

H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0;30 pèr mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.

Poeken

Ongeveer honderdvijftig jaren geleden moet het voor een

leeslustig en over voldoende tijd beschikkend Nederlander,

zo hij zich daartoe zou hebben gezet, niet onmogelijk zijn

geweest alle in ons land uitgegeven boeken te lezen. in de

periode 1790-1831 verschenen er nI. naar Dr. J. H. Kern-

kamp ‘) mededeelt ongeveer 6.800 titels, hetgeen neerkomt

op nog niet ten volle één geschrift per twee dagen. De

Nederlander van thans zou – zelfs indien hij volkomen

onvatbaar zou zijn voor de zeer vele andere vormen van

vrije-tijdsbesteding, die het lezen tegenwoordig concurrentie

aandoen – een dergelijke

taak onmogelijk kunnen vol-

brenge’n. Hij zou.nl., herdruk-

ken medegerekend, iets meer

dan twintig en, indien hij zich

tot de nieuwe uitgaven zou

beperken, bijna twaalf ge-

schriften per dag moeten

lezen.

Behalve over een fabelach-

tig leestempo zou hij ook

over de soepelheid van geest

moeten beschikken om zich
op zeer korte termijn in qua

‘onderwerp sterk uiteenlopen-

de boeken te kunnen verdie-
pen, zoals – wij doen slechts
een greep uit de ruim 130 in

één nummer van het weke-

lijks verschijnend ,,Nieuws-

blad voor de Boekhandel”

vermelde uitgaven -: ,,En-

kele hoofdmomenten uit de

Mohammedaanse gedachten

omtrent het Christendom”;

,,Inleiding tot de physische

anthropologie”; ,,Douane-

handleiding”; ,,’n Droom ging in vervulling”; ,,Het weder-

zyds huwelyksbedrog” en ,,Gooi de heleboel maar stuk”,

welke laatste werken niet, zoals de titel wellicht doet

vermoeden, een trilogie vormen, maar resp. in de ru-

brieken romans, taalwetenschappen en muziekwerken

thuisbehoren.

Kortom, de boekenproduktie – waaronder hier wordt
verstaan het aantal verschenen titels en niet de oplage,

waaromtrent helaas geen gegevens beschikbaar zijn – hier

te lande is groot en qua omvang en onderwerp van ge-

1)
,,Economisch-historische aspecten van de literatuurpro-
ductie”, inaugruatie Nederlandsche Economische Hoogeschool.

schrift zeer gedifferentieerd. Sedert 1953 heeft zij ononder-

broken, en in
1955
en
1956
ruimschoots, de 7.000 titels

overschreden. in de tabel, die is samengesteld en bewerkt
aan de hand van statistisch materiaal uit het ,,Nieuwsblad

voor de Boekhandel”van 28 februari jI.,
zijn
enkele gege-

vens omtrent de Nederlandse boekenproduktie samen-

gebracht. Uit de totaalcijfers blijkt o.a., dat de produktie

in
1955
en 1956 weliswaar groter was dan in 1939, maar dat

in laatstgenoemd jaar meer nieuwe uitgaven zijn verschenen.

Voorts treedt aan het licht, dat de kwantitatieve betekenis

van het uit vreemde talen ver-

talde boek – bijna 60 pCt.

hiervan is vertaald uit het
Engels – ten opzichte van

1939 iets is toegenomen.

In de rubriekindeling zijn

de kwantitatief belangrijkste

tien groepen, die tezamen

bijna 80 pCt. der titelpro-

duktie voor hun rekening na-

men, opgenomen. Daarnaast

willen wij echter, wat de

overige zestien rubrieken

betreft, niet onvermeld la-

ten, dat volgens de zojuist

genoenide bron t.b.v. de ru-

briek ,,Krjgswetenschappen”

de geringste produktie plaats-

vond: in 1956 werd aan dit

onderwerp nl. geen enkel ge-

schrift gewijd, een omstandig-

heid, die, zoals de ervaringen

uit het jongste verleden wel

hebben geleerd, niet als mdi-

cator van een rustige inter-

– nationaal politieke ontwikke-

ling mag worden beschouwd.

De in het ,,Nieuwsblad” gegeven indeling der verschenen
titels naar de verkoopprijs van het gebonden exemplaar kan

ons, o.a. omdat van sommige boeken geen prijs is vermeld,

het aantal titels van meer dan f. 20 niet is uitgesplitst en

geen gegevens omtrent omvang en uitvoering der boeken

zijn verstrekt, geen uitsluitsel geven omtrent de ontwikke-
ling van de gemiddelde boekenprijs in de tijd. Wij kunnen

niettemin de verleiding niet weerstaan te vermelden, dat in

1939 rond 67 pCt. der titels minder kostte dan f. 2,01,

tegen ca. 39 pCt. in 1956 en dat in 1939 slechts 3,6 en het

afgelopen jaar ruim 20 pCt. de prijs van f. 6 te boven
ging.

Boekenproduktie in 1956

verschenen in:
Leer-
1-Ier-

Ne- Ne-

Titels
boe-
druk-
en,
der
Vreern
ken a)
kers
de
Rubrieken
.
oor-
spr.b)
ver-
taald
talen

aan tal
in
in
.pCt. in
pCt.,
in pCt. van 2
pCt
van van
2
2
2

‘3
4
5
6
7
8

Taalwet. en letterkunde
1.379
18,9
83,6
68,1
62,9
1,0
36,2
Romans en novelten
….
911 12,5
0,0
29,4 41,3
58,5
0,2
Exacte wetenschappen

.
854
11,7
85,6
55,4
95,7
0,6
3,8
Jeugdlectuur
…………
780
10,7
0,0
37,6
81,7
18,1
0,2
Pol., econ: en alg. cultuur-
396
5,4
38,4 37,9 75,8
17,4
6,8
381
5,2
,
15,5
20,9
81,9
5,2
12,9
Godsdienst, kerkgesch. en

levensbeschrijving

van

geschiedenis
…………
Soc.

en econ.

wet
…….

heiligen

…………….
335
4,9 21,4
33,8
83,4
12,4
4,2
Opvoeding

en

onderwijs
253
3,5
55,7 35,6
90,1
9,9 0,0
Technische wetenschappen
240
3,3
57,5
48,3
89,2
2,9 7,9
Recht
228
3,1
7,9
30,7
81,6 0,0
18,4

Totaat 10 rubrieken

5.777

79,2

42,7

44,9

73,3

14,8

11,9
Totaat

1956

………..
7.292

00

38,8

42,0

75,t

13,8

11,2
Totaat

1955

………..
7.353

lOO

35,7

42,0

74,4

12,6

13,0
Totaal

1939

………..
6.554

00

28,6

77,6

11,1

11,3

Leer- en studieboeken voor diverse soorten onderwijs. In 1955 en

1956 md. Fries.

/

Blz.

Blz.

Boeken ………………………………..263

Aantekeningen:

Energie uit Euratom,
door Drs. P. H. M. Cremers ..
2,64

Frankrijk en de Franse overzeese gebieden,
De herkomst der spaarbankgelden,
door Drs.

door Mr. C. L. Doorman ………………
274

H. Emanuel …………………………..
266

De Braziliaanse economie in
1956, door Drs.
Ontwikkeling van het luchtvrachtvervoer,
door

G. F:LOeb ………………………….
276
C. Vermey

………………………….
271
Nieuwe belastingrechters,
door Drs. B. W. Buenk ..
273 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet ….
277

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. ‘Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELG IË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

Vflflpnws.Tnht

nwr%r
263

De drang naar Europese integratie, ontstaan

uit een vaag streven naar politieke eenheid, is

allengs geworden tot een harde noodzaak als ge-

volg van economische
data, waaronder de
energie-

voorziening een belangrijke factor is. Aan de hand

van een raming van het toekomstige Westeuropese

energietekort, onderwerpt schrijver de verschil-

lende mogelijkheden om dit tekort te dekken aan
een kritische bespreking. Zijn conclusie luidt dat

deze mogelijkheden ontoereikend zullen blijken.
De enige uitweg is overschakeling op atoômener-

gie. Gezien de zeer grote bedragen wélke voor

de ontwikkeling hiervan vereist zijn, acht schrij-

ver het noodzakelijk ‘dat de energievoorziening

wordt beheerst door een supra-nationaal lichaam,

waarvoor Euratom het meest acceptabel lijkt.

Schrijver
bepleit het geven van zodanige voorlich-

ting dat ieder zich bewust wordt
van de betekenis

van de energievoorziening.

Energie

uit

Euratom’

De drang naar Europese integratie, die hoofdzakelijk

ontstaan is uit een vaag streven naar politieke eenheid,

heeft zich langzamerhand ontwikkeld tot een concrete en
harde eis. Deze eis kan men zien als een logische conse-

quentie van economische (en dus ook maatschappelijke)

data. Een zeer belangrijke factor is hierbij de energie.

Over de correlatie, die men dagelijks kan constateren

tussen welvaartsontplooiing en energievoorziening en de

vele gegevens die deze correlatie kunnen
bewijzen,
zullen

wij in dit artikel zwijgen. Wij stellen voorop dat deze cor-

relatie er is.

Beziet men op dit moment West-Europa vanuit de hoek

van de energievoorziening dan constateert men een kramp-

achtige inspanning om de dagelijks benodigde energie te

verschaffen. Ziet men echter iets verder in de toekomst

dan moet men ten aanzien van de mogelijkheid van wel-

vaartsontwikkeling, op basis van energievoorziening, op

zijn minst sceptisch gestemd .worden. Ter illustratie van

deze bewering moge onderstaand staatje dienen, dat is

ontleend aan een rapport van de Energiecommissie van
de O.E.E.C., hetwelk is opgesteld onder leiding van Sir

Hartley en medio
1956
werd uitgebracht.
De energieposit ie van West-Europa in de

jaren 1955, 1960 en 1975

(uitgedrukt in mln, ton steenkool-equivalent)

1955
1

1960
1975

730
840
1.200
584 645
755
waarvan:

,,
478 800
520

Energiebehoefte

………………………

Bruinkool
………………………….
31
35
35

Energieproduktie

………………………

57 75 130

Steenkool

………………………….

13
25
50
Waterkracht

…………………………

..
10
20
Aardolie

…………………………….
Aardgas

……………………………
5
Energietekort op basis produktie
………..
146
.

20
195
445
Energietekort in pCt. van het totale verbruik
23
37

Uit dit staatje zijn enkele duidelijke conclusies te trek-

ken. Allereerst blijkt dat de O.E.E.C.-landen (West-

Europa) op basis van hun eigen produktie reeds thans een

tekort aan energie (omgerekend in steenkool-equivalent)

hebben van ca. 150 mln, ton
(1955:
146 mln. ton),,ver-

volgens dat dit tekort steeds zal toenemen en tenslotte

dat dit tekort geen geleidelijke maar een zeer ,veront-

rustende progressieve stijging vertoont. Men zou deze

conclusies als niet alarmerend kunnen beschouwen door
op te merken.dat West-Europa toch nog, naar kwantiteit

gerekend, o het ogenblik in energetisch opzicht aan zijn

trek komt, dat er nog een bevredigende steenkoolproduktie

is, dat deze produktie misschien nog wel opgevoerd kan

worden, dat men de olie- en steenkoolimporten kan ver-

groten en,dat men desnoods een rationeler, gebruik van

de energiestoffen aan de verbruikers kan opleggen. Al deze
tegenargumenten zijn, zoals wij nog nader zullen aantonen,

niet steekhoudend en wij zullen ze dan ook, ondanks de

beste bedoelingen die de aânvoerders van dezeargumenten

hebben, terzijde leggen.

Wanneer wij dit doen, dan is er slechts één uitweg om

de energieyoorziening van West-Europa veilig te stellen:

overschakeling op een nieuwe energiestof, de atoom-
energie. Een vraag, die in dit verband op zijn plaats is,

luidt: ,,Hoe en door wie moet die overschakeling ter hand

worden genomen?”. Op verschillende wijzen heeft men
op deze vraag gereageerd. Zo werden achtereenvolgens

het O.E.E.C.-atoomproject, het Euratomplan, het plan

Wigny en de Actie van Monnet gelanceerd. Uit al deze

voorstellen (met varianten) is het Euratomplan als het

meest acceptabele naar voren gekomen; het meest accep-

tabel, gezien in het licht van de noodzaak tot verwezen-

lijking van de Europese integratiegedachte. Van de opgave

om deze noodzaak aan te tonen achten wij ons hier ont-

slagen, maar wij willen wel opmerken dat de energie-

voorziening door een supernationaal orgaan moet worden

beheerst, vooral ook omdat met de ontwikkeling van de

atoomenergie zeer grote bedragen zijn gemoeid. Bovendien

is een spoedig en efficiënt ingrijpen van bovenaf gemoti.

veerd in verband met het feit, dat de energiebehoefte van

West-Europa zeer snel toeneemt. Wanneer men de berich-

ten en verslagen leest over de onderhandelingen die be-

trekking hebben op Euratom, dan valt op dat de partners
het in genen dele steeds met elkaar eens zijn ten aanzien

van bepaalde onderdelen van de toekomstige atoom-

organisatie, maar dat men toch altijd in het oog houdt

de nôodzaak dat de meeste onderwerpen inzake atoom-

energie voorlopig in Europees verband moeten worden

opgelost.

Alvorens verder in te gaan op hetgeen door Euratoni

264

in Europees verband gepresteerd kan worden, willen wij

eerst iets zeggen over de diverse argumenteii, vaaruit zou

blijken dat het met de energienood in West-Europa nog

zo’n vaart niet loopt.

West-Europa komt. in energetisch opzicht nog aan zijn

trek.
Inderdaad gebeurt dit op dit moment nog; echter op

een wijze en in een afhankelijkheidspositie die dit deel

van de wereld op elk ogenblik voor een groot percentage

kan afsluiten van zijn noodzakelijk energiesupplement.

De gebeurtenissen i;ondom het Suezkanaal hebben dit

duidelijk bewezen.

Er is nog een bevredigende steenkoolproduktie. Op

het eerste gezicht zou men het met deze bewering eens
kunnen zijn, doch er moet direct bij worden opgemerkt

dat deze produktie in geen enkel opzicht het tempo bij

kan houden van de vraag naar energie. Dat dit tempo.

inderdaad niet gelijk is, blijkt allereerst reeds uit,het hier

vôér gegeven staatje betreffende de energiepositie van

West-Europa. De geschatte energiebehoefte van dit ge-

bied wordt in de jaren
1955,
1960 en 1975 slechts voor

65, 60 en 43 pCt. gedekt door de steenkoolproduktie van

dit gebied. Vervolgens blijkt de onbevredigende produktie

van steenkool ook uit onderstaande tabel.

Steenkoolproduktie in de E.G.K.S.-landen

(x
1.000 ton)

toe/af-

1955

1956

name
(in pCt.)

Duitsland
……………………………
130.728

134.378

+ 2,8
België
……………………………….
29.978

29.546

– 1,5
Frankrijk

…………………………..
55.335

55.12 1

– 0
1,
,4

Saargebied
…………………………..
17.329

17.078

5
Italië

……………………………….1.136

1.049

– 8,0
Nederland

11.895 11.821 – 0,6
Totaal

1246.401 1248.992
1
+ 1,1

De stijging van de produktie van 1955 op 1956 met ca.

2,6 mln, ton of 1,1 pCt. is niet voldoende. Het aandeel

dat de steenkoolproduktie in 1955 in de totale energie-

behoefte had bedroeg ongeveer 65 pCt. De behoefte is in

één jaar gestegen met ca. 22 mln, ton
1),
de steenkool-

produktie had dus in 1956 met ca. 65 pCt. van deze hoeveel-

heid moeten toenemen, dit is ca. 14 mln, ton; in werkelijk-

heid steeg de produktie slechts met 2,6 mln, ton, d.w.z.

met 18,5 pCt. van de vereiste hoeveelheid.
De produktie van steenkool kan worden opgevoerd.

Het antwoord sub 2 is tegelijk een antwoord op dit argu-

ment. Bij de opstelling van bovengenoemd rapport, is

reeds rekening gehouden met de mogelijkheden van

produktieverhoging.

Opvoering van olie- en steenkoolimporten.
Wat de

olie betreft, de afhankelijkheid van het Midden Oosten

neemt steeds meer toe en de aanvoer uit de Verenigde

Staten loopt op dit moment ook niet bepaald naar wens.

Wij willen eventuele politieke kanten van deze gang van

zaken nog in het midden laten, maar wij moeten wel wijzen

op twee punten in het financiële vlak, ni. dat de prijs de

laatste tijd voortdurend gestegen is (denk aan de hoge

vrachtkosten, gebrek aan tankers) en dat deze hoge prijzen

in dollars moeten worden betaald. Jhr. Mr. J. H. Loudon,

directeur-generaal van de Koninklijke, uitte onlangs het

vermoeden dat de,noodzakelijke importen’uit de Verenigde

Staten West-Europa de eerstkomende jaren op $ 500 mln.

-1
) Volgens de in het begin van dit artikel gegeven cijfers uit
het rapport van de Energiecommissie van de O.E.E.C. is de
energiebehoefte in
1960 110 mln, ton groter dan in
1955:
gemid-
deld stijgt dus
in
deze
5
jaren de energiebehoefte met 22 mln.
ton per jaar

ROTTERDAMSCHE BANK

boc
U M É N TAl RE

ACCR E DITI EVEN

INCASSE RINGEN

OP BINNEN- EN

B U I T E N L A N D

275
VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

zouden komen te staan. De invloed van dit bedrag – dat

vermoedelijk nog te laag gesteld is – op de betalings-

balans van West-Europa behoeven wij o.i. niet verder

toe te lichten. Wat de steenkool betreft, wordt de nood-

zaak van import, vooral van cokeskolen, eveneens steeds

groter. Ook hier gaat de redenering op die wij ten aanzien

van de olie-importen gaven.

Een rationeler gebruik van de energiestoffen.
In dit
opzicht zou wel heet wat kunnen worden gedaan. Het

gebruik van cokes bijv. voor centrale verwarming zou

men kunnen beperken door gebruik van olie voor dit doel.

Deze en een groot aantal andere maatregelen betekenen

uiteindelijk echter niet zo veel wanneer het gaat om een

daadwerkelijke verbetering van de energievoorziening

van West-Europa.

Op 16 november 1956 hebben Louis Armand, Franz

Etzel en Francesco Giordani, tezamen ,,De Drie Wijzen

van Euratom” genoemd, van de Ministers van Buitenlandse

Zaken vn de E.G.K.S.-landen de ‘opdracht gekregen om

rapport uit te brengen over de hoeveelheid atoomenergie

die de Europese gemeenschap voor atoomenergie, Euratom,

binnenkort zal moeten produceren om aan de energie..

nood van West-Europa jiet hoofd te bieden. Een ,eerste

uitspraak van dit triumviraat kwam begin januari van dit

jaar en deze hield in dat de atoomenergie – mits op de

juiste wijze in haar ontwikkeling georganiseerd – vanaf

1962 een aanvullende rol zou kunnen gaan spelen en in

1970 het tekort aan elektriciteit waarschijnlijk reeds zou

kunnen opvangen.

Uit een op 8 februari van dit jaar uitgegeven communiqué

van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken

van de Amerikaanse Commissie voor Atoomenergie en

de ,,Drie Wijzen” (deze laatsten .waren van 2-12 februari

in de Verenigde Staten om aldaar verschillende Euratom-

problemen te bespreken) kan men opmaken, dat Euratom

binnen de komende 10 jaar ca. 15 mln. Kw elektriciteit

wil produceren die afkomstig is uit atoomcentrales. In

1975 zal de produktie reeds 50, mln. Kw kunnen bedragen.
Al deze gegevens zijn nog voorlopig; wij menen echter een

gefundeerde hoop te hebben dat deze cijfers (met de toe-

265

De vraag in hoeverre de inlegsaldi bij spaarbanken

werkelijke besparingen representeren en vervolgens

tot welke bevolkingsgroepen de rekeninghouders, van

wie deze inlégsaldi afkomstig zijn, behoren, recht-

vaardigt een onderzoek naar de herkomst der spaar-

bankgelden. In de herfst van 1955 is, in opdracht van

de Rijkspostspaarbank, door de Nederlandse Stichting

voor Statistiek een enqûête gehouden onder een

representatieve steekproef uit de bezitters van spaar-

bankboekjes der R.P.S. Hieruit kan worden geconclu-

deerd, dat het onjuist is de inlegsaldi van de Rijks-

postspaarbank en waarschijnlijk ook die der overige

spaarbanken te beschouwen als identiek met of
zelfs maar als een indicatie van de besparingen

uit looninkomen, en dat het gebruik van spaarbank-

cijfers ter beoordeling van de relatieve welvaarts-

ontwikkeling van bepaalde bevolkingsgroepen zonder

nadere detailanalyse gemakkelijk tot onjuiste conclu-

sies kan leiden.

De laatste jaren hebben de inlegsaldi der spaarbanken

enige malen moeten figureren in hier te lande gevoerde eco-

nomische discussies, o.a. over de relatieve welvaarts-
ontwikkeling der verchi1lende bevolkingsgroepen. Zo

hanteert bijv. het Centraal Planbureau
1)
het ,,spaar-

verschil” van de Rijkspostspaarbank en de algemene spaar-

banken als een indicatie voor de besparingen uit loon-

inkomen, terwijl in een ,,E.-S.B.”-artikel
2)
de spaarbank-

cijfers mede dienden voor een beoordeling van de relatieve

welvaartsontwikkeling van dé z’elfstandige agrarische

bevolking.

Twee vragen zijn hier in het geding. In de eerste plaats
in hoeverre deze inlegsaldi werkelijke besparingen repre-

senteren, ‘in de zin van een overschot van het lopende

inkomen boven de consumptieve bestedingen. En ver-

volgens tot welke bevolkingsgroepen de rekeninghouders,

-van wie deze inlegsaldi afkomstig zijn, behoren. In ver-

band hiermede is ook de vraag, in spaarbankkringen

gesteld
3),
van belang, of de snelle toeneming der inleg-

saldi sinds 1951 gezien moet worden als een gedeeltelijk

Centraal Economisch Plan
1954
en volgende jaren.
Mr. Ph. C. M. van Campen: ,,De landbouw en de algemene
welvaartsontwikkeling” in ,,E.-S.B” van 8 februari
1956, blz. 109.
G. H. Fuhri Snethiage: ,,Waar komen de’spaargelden van-
daan?” in ,,E.-S.B.”, van 10 november
1954,
blz. 887.

De herkomst’

der

spaar
b
ank
ge
lden
*)

herstel van het vooroorlogse reële niveau dezer besparinger

– een herstel, dat noodzakelijk was geworden door de

geldontwaarding gedurende en iia de tweede wereldoorlol

– of als een tijdelijke verschuiving van liquiditeiten bin-

nen de vermogenssfeer.

In het licht van het bovenstaande is het niet van belang

ontbloot om de herkomst van de spaarbankgelden aar

een nader onderzoek te onderwerpen. In het aangehaalde
artikel van Mr. Ph. C. M. van Campen werd reeds mede-

deling gedaan van een regionaal qnderzoek – het betrol

de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland er
Overijssel – naar de verdeling van het saldo-tegoed oç

spaarrekeningen bij de boerenleenbanken over verschil.

lende groepen in de bevolking.

In het algemeen bleek, dat ca. 3/4 van dit tegoed tse-

behoorde aan zelfstandige bedrij fshoofden, merendëeh

in de agrarische sector, het resterende gedeelte aan loon-

trekkenden.

*) Dit artikel is gebaseerd op research, welke is ondernomen,
op initiatief van de Centrale Directie der P.T.T., door de Eco-
nomisch-Statistische Afdeling van de Rijkspostspaarbank te
Amsterdam. Jn deze research heeft de heer W. Horn, chef var
deze afdeling, een belangrijk aandeel gehad. Voor de toestem-
ming tot publikatie der vermelde gegevens ben ik erkentelijk.
De inhoud van het artikel is uiteraard geheel voor verantwoor-
delijkheid van de schrijver.

(vervolg van blz. 265)

gezegde hulp van de Verenigde Staten) in werkelijkheid

groter zullen zijn.

Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat het met de

energievoorziening van West-Europa in de toekomst niet

rooskleurig is gesteld en dat men het ilan ook eens moet

zijn met de inspanningen die men zich van verschillende

zijden getroost om de energievoorziening van West-

Europa veilig te stellén. Wij willen echter in onze conclusie

nog’ iets verder gaan. Het grote werk dat verricht zal

moeten worden omwille van de welvaart van ons continent

moet ook méér aan de mensen worden bekend gemaakt.

De meesten onder ons zijn er zich nog z6 weinig van be-

wust dat zij dank zij de energievoorziening kunnen werken

en eten, dat het hoog tijd wordt dat in dit opzicht iets meer

aan duidelijke voorlichting wordt gedaan. Het is daarom

een zeer loffelijk initiatief van de stad Amsterdam en enkele

bedrijven die in en om deze itad liggen, om in juni van dii

jaar aan iedereen de mogelijkheid te geven iets meer te

weten te komen van het energievraagstuk en speciaal van

de plaats die de atoomenergie bij dit alles inneemt. De
genoemde mogelijkheid zal o.a. geboden worden in de

internationale tentoonstelling ,,Het, Atoom”, die ge-

durende de zomermaanden op Schiphol zal worden ge-

houden. Deze manifestatie verdient de belangstelling van
alle lagen van onze bevolking, niet in het minst omdat zij

duidelijk zal aantonen welke grote en juiste beslissingen

ten aanzien van de energievoorziening van West-Europa

door de initiatiefnemers van Euratom zijn genomen.

Amsterdam.

Drs. P. 1f. M. CREMERS.

266

4

In de herfst van 1955 werd, in opdracht van de Rijks-

postspaarbank, door de Nederlandse Stichting voor

Statistiek een enquête gehouden onder een representatieve

steekproef uit de bezitters van spaarbankboekjes van de

R.P.S.
4).
De daarbij verkregen informatie, gerelateerd

aan administratief bekende gegevens, maakt het mogelijk

om een globaal inzicht te krijgen in de herkomst van de

in de eerste helft van 1955 bij de Rijkspostspaarbank

gedeponeerde bedragen en in de verdeling van het op

1 juli
1955
aldaar uitstaande tegoed over de verschillende

bevolkingsgroepen. In dit artikel worden enkele resultaten

van dit onderzoek, welke rechtstreeks betrekking hebben
op de in de aanhef genoemde onderwerpen, besproken.

Voorop gesteld zij, dat het steekproefkarakter van dit onder-

zoek noopt tot voorzichtigheid t.a,v. de resultaten. Over

de daardoor ontstane gebreken – naast de steeds bij

steekproef-onderzoekingen optredende oribetrouwbaarheid

der gegevens door toevallige afwijkingen – wordt hier-

onder eerst nog iets medegedeeld.
De steekproef basis van het onderzoek.

In het onderzoek waren aanvankelijk 4.425 rekening-

houders opgenomen. In feite zijn echter slechts 3.466

rekeninghouders geënquêteerd, omdat een deel van de

te ondervragen personen weigerde aan een vraaggesprek

deel te nemen, bij herhaling niet thuis getroffen werd,

op een niet achterhaalbaar adres woonde, in het buiten-

land woonde, overleden bleek te zijn of wegens ziekte,

invaliditeit of geestelijk onvermogen niet enquêtabel was.

Ook de verenigingen e.d. onder de rekeninghouders zijn
niet geënquêteerd. Van nog
56
andere rekeninghouders,

waarmee wel een vraaggesprek is gevoerd, is de voor de

hier ondernomen analyse relevante informatie niet ver-

kregen.

Men kan de rekeninghouders waarover geen informatie

werd verkregen in drie groepen vérdelen, al naar de be-

tekenis van hun uitsluiting voor de waarde der in het

vervolg vermelde percentages en bedragen:

een groep, die buiten beschouwing kan
blijven,
als

het gaat om een analyse van de herkomst der spaar-

bankgelden van de tot de Nederlandse economie

behorende gezinshuishoudingen. Hiertoe behoren de

overledenen (79 in de steekproef), de niet ingezetenen

(83), de verpleegden en geïnterneerden (39) en de

verenigingen (14), in totaal 215 rekeninghouders;

een groep, waarvan mag worden aangenomen, dat

haar samenstelling voor het doel van de hier onder-

nomen analyse niet systematisch afwijkt van die der

wel met succes geënquêteerden. Hiertoe behoren o.a.
de rekeninghouders wier adres onbekend is gebleven

(133), waarvan de betrokken informatie niet is ver-

kregen (56), de niet enquêtabelen (6) en nog enkele

kleinere groepen, in totaal 223 rekeninghouders.

Deze groep heeft haar ontstaan voorâl te danken aan

allerlei toevallige fouten in de administratie van de
steekproef, bij de R.P.S., bij de bevolkingsregisters

en van de enquêteurs;

een groep, waarvan moet worden aangenomen, dat

haar samenstelling voor het doel van de analyse wel
systematisch afwijkt van die der geënquêteerde per-

4)
Voor .een uiteenzetting over de samenstelling van deze steekproef en tal van andere resultaten zij de belangstellende
ezer verwezen naar een bijdrage van W. Horn: ,,Een onderzoek
aar de aard en het gedrag van de spaarders bij de Rijkspost-
paarbank” die binnenkort verschijnt in ,,Het P.T.T.-Bedrijf”.

CJ3c
j
nam
:
,

Sociaal Psychologische Bedrijfsadviezen

Reclame- en Verkoopadviezen

Erkend Advertentiebureau

Firmanten: L. B. Benjamin – Jac. Raven

Technisch- en psychologisch adviseur:

Dr. Ir. H.J. Kolkman

Bergweg 351

Telefoon 84300 – 84302 . Rotterdam

(AcLvertentie)

sonen. Hiertoe behoren de rekeninghouders, die wei-

gerden aan het vraaggesprek deel te nemen (259),

herhaald niet thuis getroffen werden (196) of wegens

de geïsoleerde ligging van hun woning niet werden

bezocht (105) en de tot de varende of rijdende bevol-

king behorende rekeninghouders (17), in totaal 577

rekeninghouders.

Het is vooral het vookomen en de betrekkelijke omvang-

rijkheid van deze laatste groep rekeninghouders, die noopt

tot voorzichtigheid bij de intdpretatie van de verkregen

resultaten. Dèze groep omvat ni. naar alle waarschijnlijk-
heid een groter percentage zelfstandigen
5)
dan de totale

kring van spaarders (een algemeen kenmerk van de niet

bereik’te personen bij enquêtes onder de bevolking). Wat

kan worden geconcludeerd over de verhouding tussen

zelfstandigeri en loontrekkers behoeftdus steeds een zekëre

correctie ten gunste van de eerste categorie.

De hieronder vermelde gegevens hebben betrekking op

rekeninghouders, niet op spaarrekeningen. De aanvanke-

lijk in de steekproef opgenomen 4.425 rekeninghouders

bezaten soms meer dan één rekening, tezamen
4.785

rekeningen. De administratie van de Rijkspostspaarbank

telde op 1 juli
1955
4.452.000 rekeningen met boekje (de

rekeningen zonder boekje zijn in het onderzoek buiten

beschouwing gelaten), d.i. 930 maal zoveel. Globale schat-

tingen van de totale aantallen en bédragen in de ver-

schillende subgroepen van de kring van rekeninghouders

kunnen wordn verkregen door de steekproeftotalen met

deze factor te vermenigvuldigen. Het totale saldo-tegoed

op boekjes van de Rijkspostspaarbank bedroeg op ge-

noemde datum f.
1.555
m1n Daarvan behoorde – blijkens

bedoelde omrekening – f. 346 mln, of ca. 22 pCt. toe aan

één van de groepen a t/m c.

Indeling van de rekeninghouders.

Enigszins afwijkende vraaggesprekken zijn gevoerd

met de volgende vijf categorieën rekeninghouders:

gezinshoofden en alleenstaande volwassenen;

gehuwde vrouwen;

C.
overige volwassenen;

/
ongehuwden van 14 .t/m 20 jaar (op 15 september

1955);

kinderen van 0 t/m 13 jaar.

Tot de categorie sub c behoren voornamelijk de nog in

gezinsverband levende volwassen ongehuwde kinderen.

Het vraaggesprbk is in het algemeen gevoerd met de

5)
In het bijzonder agrarische zelfstandigen.

267

rekeninghouder
.
zelf; in de gevallen sub e echter met de

moeder.

De rekeninghouders zijn voorts ten behoeve van onder-
staande beschouwingen onderscheiden in loontrekkenden

en zelfstandigen. Gepensioneerden en renteniers zijn

daarbij ing’edeeld naar hun laatste werkkring; gehuwde

vrouwen naar het beroep van hun man; de kinderen naar

het beroep van het gezinshoofd, tenzij zij zelf reeds aan

het produktieproces deelnemen.
-.

J.
Het totale aantal rekeninghouders in elke categorie,

geschat uit de steekproefgegevens, is vermeld in tabel 1.

De rekeninghouders waarover geen nadere informatie is

verkregen zijn samengevat in een restgroep. Het valt op,

dat deze restgroep een relatief groot aantal overige

volwassenen” bevat en slechts weinig jongere kinderen.

Dit is een gevolg van het feit, dat de eerste groep betrek-

kelijk vaak, de huisvrouwen juist weinig uithuizig zijn.

Ook zal men vaker bereid zijn over het financiële gedrag

(ten behoeve) van een jong kind mededelingen te doen

dan. over de financiële handelingen van een volwassene.

TABEL T

Rekeninghouders R(jkspostspaarbank in

duizendtallen 1 juli 1955

Loon.
Zelf-
trek-
stan-
Rest
Totaal

kenden
digen

iW
23
282
1.384
493
162 112
767 295
26
100 421

Gezinshoofders e.d
………………
Gehuwde vrouwen

……………..
Overige

volwassenen
……………
308
82
.83
473
Ongehuwden

14 t/m 20 jaar
………
525
178
83
786
Kinderen 0 t/m

13 jaar

………..
Rest (niet indeelbaar)

………….
– –
284

284
Totaal
……………………….
1
2.489

1

682

1

944

1
4.115

Het blijkt, dat de zelfstandigen geen veraarloosbare

groep onder de Rijkspostspaarbank-spaarders vormen, nl.

tenminste 22 pCt. van de totale kring der spaarders. Ten-

minste, omdat de restgroep bij deze
becijfering
buiten

beschouwing moest
blijven
(zie boven). Dit percentage

is. maar weinig minder dan het aandeel der zelfstandigen

in de beroepsbevolking. –

Aandeel in
het saldo-tegoed.

De schattingen van het saldo-tegoed per groep rekening-

houders zijn opgenomen in tabel II. Ook hier is het aan-

deel van de overige volwassenen” in de restgroep relatief

groot, evenals trouwens in het totale saldo-tegoed. Zoals

nog zal blijken speelt deze groep inwonende personen een

belangrijke rol in het totale beeld van de besparingen via

de Rijkspostspaarbank. Laat men de restgroep – welker

aandeel in het totale tegoed 22 pCt. bedraagt – buiten

beschouwing, dan is het aandeel van de zelfstandigen in

het totale tegoed ruim 24 pCt. In
werkelijkheid
is het zeker

hoger, omdat naar alle waarschijnlijkheid vooral de reke-

ninghouders met hoge saldi uit deze groep geweigerd heb-

ben een vraaggesprek te voeren.

TABEL II.

Saldo-tegoed rekeninghouders met boekje

op 1 juli 1955 in miljoenen guldens

Loon-
Zelf-
trek- stan-
Rest
Totaal
kenden
digers-

418
153
151
722
Gehuwde vrouwen

……………210
66 47
323
Gezinshoofders

e.d.

………
………

Overige volwassenen

………….181
19
69
269
Ongehuwden 14 t/m 20 jaar
54
1

19.
23
96
Kinderen 0 t/ns 13 jaar
56 35
ii
102
Rest (niet indeelbaar)
– –
43 43
Totaal

………………………..
919

1

292
1

344
1

1.555

Hoewel niet van rechtstreeks belang voor ons probleem

is het interessant om de gemiddelde tegoeden per rekening-

houder voor de verschillende groepen te vergelijken. Zij

zijn vermeld in tabel III.

TABEL III.
Gemiddeld tegoed per rekeninghouder 1 juli 1955

in guldens

Loon-
Zelf-
-,
trek-
I

tan-
Rest
Allen
kenden
digers

481
651
535
520
426
408
421
422
615
714
685 637

Gezinshoofden

e.d.

…….
……….
Gehuwde vrouwen

……………..

175
227
281
202
Overige volwassenen

……………
Ongehuwden

14 t/ns 20 jaar
………
Kinderen 0
t/m

13 jaar

………..
106
198
135
130
Rest(niet indeelbaar)
– –
151
151
Allen

………………………..
369

1

426

1

364

1

378

Het gemiddeld tegoed der zelfstandigen is aanzienlijk

hoger dan dat ‘der loontrekkenden. Dit geldt vdor alle sub-

groepen, met uitzondering van de gehuwde vrouwen.

De verklaring voor het laatste verschijnsel moet wellicht

gezocht worden in de grotere rol van de vrouw bij het

beheer der gezinsfinanciën in de gezinnen der loontrekken-

den. Nadere inspectie van het enquêtemateriaal leert,

dat dit zowel voor de maand- als de weekloners geldt.

Bij de weekloners – wier saldi gemiddeld aanzienlijk lager

zijn dan die van de maandloners – komt het gemiddelde

tegoed van de gehuwde vrouwen zelfs uit boven dat van

de gezinshoofden.

Opvallend is het hoge gemiddelde tegoed – zowel ‘bij

loontrekkenden als zelfstandigen – van de groep overige

volwassenen”. Blijkbaar vinden de vermogens van deze

categorie, in hoofdzaak jongeren, in sterkere mate hun

weg naar de spaarbank dan die der oudere volwassenen.

hetzij omdat deze vermogens gemiddeld groter zijn, hetzij

(of mede) omdat zij voor een groter gedeelte op deze wijze

belegd worden. *

Het spaarverschil in de eerste helft van 1955.

Over, de eerste helft van 1955 bedroeg het netto-spaar-

verschil van de gezamenlijke rekeninghouders met boekje

f. 60,3 mln. Schattingen van het aandeel daarin der ver-

schillende sub-groepen zijn vermeld in tabel IV.

TABEL IV.
Netto-spaar verschil rekeninghouders met boekje

eerste helft 1955, in miljoenen guldens

Loon-
Zelf-
trek-
I
stan-
Rest Totaal
kenden
digen-

5,5
—2,7
10,6
0,1
2,4
8,7
Overige volwassenen

…………..
22,5
—0,7
6,9
28,7

Gezinshoofden e.d………………7,8
Gehuwde vrouwen

……………..6,2

6,8
0,4
2,0 9,2
Ongehuwden 14 .t/m 20 jaar
………
3,5

.

1,2
2,7 7,4
Kinderen 0 t/m

13

jaar

………..
Rest (niet indeelbaar)
……43
Totaal

………………………..
46,9
6,4
7,0

Het aandeel van de zelfstandigen in het spaarverschil is

– als men de restgroep buiten beschouwing laat – slechts

circa 12 pCt., aanzienlijk minder dus dan het aandeel

van deze groep in het totale tégoed op 1juli1955.

Opvallend is voorts, het grote aandeel van de groep

,,overige volwassenen” – en wel uitsluitend van de loon-

trekkenden onder hen – in het totale spaarverschil, nl.

bijna de helft, terwijl slechts 10 pCt. van de rekeninghouders

in deze categorie thuis hoort. Dit is ten dele een gevolg

van het feit, dat door deze overwegend uit jongeren be-

staande groep veel minder ontspaard wordt
,
dan door d

gezinshoofden en gehuwde vrouwen, wier betrekkelijk

268

(Advertentie)

geringe netto-spaarverschillen opgebouwd zijn uit veel

grotere positieve en negatieve spaarverschillen. Hierin

komt een aspect van de economische levenscyclus tot

uiting: een belangrijk gedeelte van de spaarbank-inleg-

gingen is afkomstig van grotendeels in loondienst werkzame

jongere ongehuwden, welke sparen voor huwelijksuitzet

en andere toekomstige behoeften, die dan worden bevredigd

– gepaard gaânde met ontsparingen – in latere jaren,

wanneer dezelfde personen naar de positie van gezinshoofd

of gehuwde vrouw – en ten dele ook van zelfstandig be–

drijfshoofd -. zijn overgegaan. Door deze cyclische be-

weging zal het aandeel der zelfstandigen in het netto-spaar-

verschil – echter niet in het totale tegoed! – steeds be-

trekkelijk gering zijn.
Het is echter niet aannemelijk, dat een zo groot gedeelte

van de totale besparingen der loontrekkenden geschiedt

door deze ,,overige volwassenen”, zodat men zou kunnen

concluderen, dat belangrijke besparingen uit looninkomen

buiten de spaarbanken om gevormd worden. Dit zou een

reden zijn de inlegsaldi der spaarbanken niet te bechouwen

als een betrouwbare indicatie van die besparingen.

Negatieve en positieve spaarverschillen.

Een nader inzicht in de samenstelling ,van het netto-

spaarverschil krijgt men door een overzicht van de positieve

en negatieve spaarverschillen per rekeninghouder in de

beschouwde periode gesommeerd per onderscheiden

groep. In tabel V is een overzicht gegeven van de positieve

spaarverschillen, in tabel VI van de negatieve spaar-

verschillen.

TABEL V.
Positieve spaar verschillen rekeninghouders met

boekje eerste
helft
1955 in miljoenen guldens

Loon-
Zelf-
trek- stan-
Rest
T
kenden
digen

52,5 19,6
17,2
89,3
20,8
5,6
4,4
30,8
Gezinshoofden

………………..

32,3
1,2
12,1
45,6
Gehuwde vrouwen

……………..
Overige volwassenen

……………
8,1
0,9
4,2
13,2
Ongehuwden 14 t/m 20 jaar
………
Kinderen 0 t/m 13 jaar
4,7
1,8
2,8 9,3
Totaal a)

……………………..
.118,4
29,1
40,7a)i
188,2a)
a) Exclusief niet-indeelbaar gedeelte van de restgroep.

Het aandeel van de zelfstandigen in het gezamenlijke

positieve spaarverschil bedraagt ca. 20 pCt., in het gezamen-

lijke negatieve spaarverschil zelfs 24 pCt. Zoals boven

reeds werd betoogd is het waarschijnlijk niet geheel toe-

vallig, dat dit laatste percentage groter is dan het eerste
en daarmee, dat het aandeel van de zelfstandigen in het

netto-spaarverschil gering is.

Uit tabel V blijkt ook, dat het aandeel van de gezins-

hoofden in de positieve spaarverschillen veel hoger is

dan hun aandeel in de netto-spaarverschillen, dit als

gevolg van de omvangrijke ontsparingen, die in deze groep

ook voorkomen. Bij de ,,overige volwassenen” is dit

anders.

TABEL
vi.

Negatieve spaar verschillen rekeninghouders met

boekje eerste helft 1955, in miljoenen guldens

Loon-
Zelf-
trek-
stan-
Rest
Totaal
kenden
digen

Gezinshoofden e.d.

…………….
44,7
14,1
19,9
78,7
14,6
5,5
2,0
22,1
9,8

.

2,0 5,4
17,2
Gehuwde vrouwen

……………..
Overige volwassenen

…………….
1,3
0,6
2,1
4,0
Ongehuwden 14 t/m 20 jaar
………
Kinderen 0 t/m 13 jaar
1,1
0,6
0,1
1,8
rotaal a)
……………………..
.71,5

1

22,8

1

29,5 a)j 123,8 a)
a) Exclusief niet-indeelbaar gedeelte van de restgroep.

Besparingen en spaarverschil.

In het voorgaande hebben wij het verschil tussen de

door de rekeninghouders gedurende een zekere periode

ingelegde en opgenomen bedragen aangeduid als ,,spaar-

verschil” of ,,inlegsaldo” en de term ,,besparingen” daar-

voor meestal vermeden. Het staat nl. a priori niet vast,

dat dit yerschil in zijn geheel een besparing, in de zin van

een overschot van het lopende inkomen boven de consump-

tieve bestedingen, representeert.

De besparingen van een rekeninghouder kunnen zowel

groter als kleiner zijn dan het spaarverschil op zijn rekening.

Zij kunnen groter zijn voornamelijk doordat:

zijn besparingen nog in een andere vorm worden vast-

gelegd dan in een toeneming van zijn ,spaarbank-

saldo;

een daling van zijn spaarbanksaldo gepaafd kan gaan
met een accres in andere door hem aangehouden ver-
mogensvormen (effecten, huizen, bank- of girosaldo,

investering in eigen bedrijf);
tevens schuldaflossing plaats vindt.

Zij kunnen kleiner zijn, voornamelijk doordat:

tegenover een toeneming van het spaarverschil een

daling van het in andere vormen aangehouden ver-

mogen staat;

naast een daling van het spaartegoed nog andere

vermogensverminderingen voorkomen;

tegenover een toeneming van het spaarverschil een

vermogenswinst door prijsverandering staat;

naast een toeneming van het spaarverschil een schuld-

vergroting voorkomt;

een toeneming van het spaarverschil het gevolg is van

een vermogensverkrijging om niet (schenking of

erfenis).

Van belang isnu vooral de kwantitatieve betekenis van

deze verschijnselen (besparingen lager of hoger dan spaar-

verschil). Dit zou immers in die mate afbreuk doen aan de

waarde van de veronderstelling, dat de inlegsaldi der spaar-

bankn een goede indicatie vormen van de besparingen uit
looninkomen. Voor zover het om kwantitatief belangrijke

verschijnselen gaat vormen deze inlegsaldi niet een zuivere

vorm van besparingen.

Nu is het buitengewoon moeilijk om het karakter van

269

de bij een spaarbank ingelegde bedragen vast te stellen.

Daartoe ware het nodig om’de rek&ninghouders te vragen

een volledig gespecificeerde balans van hun persoonlijke

hinshouding aan het begin en het einde van de onder-

zochte periode over ‘te leggen, waarbij tevens met prijs-

fiuctuaties binnen die periode rekening zou moeten worden

gehouden. De begripsmatige, psychologische en enquête-

technische moeilijkheden daaraan verbonden zijn niet te

overzien. Dit is dan ook niet geschied. Wel zijn in de en-

quête enkele vragen opgenomen, die het mogelijk maken

‘. een globale indruk te verkrijgen van de relatieve omvang
– van de niet uit besparingen afkomstige inlggelden.

Daartoe is ni. gevraagd of men in
het afgelopen jaar

bedragen van meer dan 100 gulden had ingelegd en zo ja

of deze afkomstig waren uit één of meer van o.a. de

volgende bronnen:

verkoop van effecten;

verkoop van huizen en grond;

afkoop van verzekeringspolissen;

gelden onttrokken aan het eigen bedrijf;

Een soortgelijke vraag is gesteld t.a.v. de opnemingen.

Deze vr’agen zijh, begrijpelijk, alleen gesteld aan de vol-

wassen rekeninghouders (groepen A t/m C), zodat er over

de samenstelling van de inlegsaldi der kinderen geen infor-

matie verkregen werd. Een indicatie – zij het van zer

globale en voorlopige aard – van het uit deze bronnen

afkomstige spaarverschil in ,de eerste helft van
1955
is

het positieve spaarverschil van de groep rekeninghouders,

die opgaf uit deze bronnen hun spaarbanktegoed te hebben

vermeerderd. De desbetreffende bedragen, in miljoenen

guldens en in procenten van de totale positieve spaar-

verschillen, vindt men in tabel VII.

TABEL VIT.

/
Positieve spaarverschillen van rekeninghouders met

inleggingen afkomstig uit andere verniogensvormen a),

miljoenen guldens en in procenten van de totale positieve

spaarverschillen per groep, eerste
helft
1955

Loontrekkenden

Zelfstandigen

T6taal b)

in mln.
I


in mln.

in mln.

in pCt.

in pCt.

in pCt.

Gezinshoofden
….

4,3

8

5,1

26

9,4

12
Gehuwde vrouwen

1,4

7

0,9

16

2,3

9
Overige volwassenen

0,3

T

0,3

25

0,6

2
Alle volwassenen

6,0
1

6

1

6,1

, 23

1
12,1

9
a) Verkoop van effecten, van onroerend goed, van verzeke-
ringspolissen en onttrekkkingen aan eigen bedrijf. b) Excl.
restgroep.

Vooral bij de zelfstandigen
blijken
deze vermogens-

mutaties een belangrijke rol te spelen in het totale beeld

der inlegsaldi. Bij de groep der ,,overige volwassenen”

komen zij vrijwel niet voor, omdat deze groep weinig

zelfstandigen telt.

Anderzijds maakten de negatieve spaarverschillen van

hen, die in het afgelopen jaar opgenoinn bedragen van

meer dan f. 100 besteedden aan aankoop van effecten, van

onroerend goed, aan schuldaflossing of aan investeringen

in eigen bedrijf – in totaal ca. f. 17,7 mln. – een nbg

belangrijker percentage uit van de totale negatieve spaar-

verschillen van volwassen loontrekkers en zelfstandigen
in de eerste helft van
1955
(tabel Viii).

Ook hier is het percentage aanzienlijk hoger voor de

zelfstandigen dan voor •de loontrekkenden. Vooral de

gezinshoofden blijken huit opnerningen van spaarbank-

270

TABEL VIII..

Negatieve spaarverschillen van rekeninghouders met

opnelningen bestemd voor belegging in andere ver-

niogens vormen a) in miljoenen ‘guldens en in procenten

van de totale negatieve spaarverschillen per groep
;

eerste helft
1955

Loontrekkenden

Zelfstandigen

Totaal b)

ii
d
ilfl

in act.
ifl
g
?
i
l
fl
• in pCt.

d

in pCt.

Gezinshoofden
….

10,0

22

5,3

38

15,3

26
Gehuwde vrouwen ..

1,4

10

1,4

25

2,8

14
Overige volwassenen

0,6

6

0,6

5
Alle volwassenen

..

12,0
1

17

1

6,7
1

32

18,7

21

a) Aankoop van effecten, van’onroerend goed, schuldaflossing
en investering in eigen bedrijf. b) Excl. restgroep.

gelden niet te ontsparen. Merkwaardig is, dat terwijl bij

de positieve inlegsaldi het totaalbedrag der loontrekkers

met vermogensvorm-mutatie ‘gelijk was aan dat der zelf-

standigen, bij de negatieve spaarverschillen het overeen-
komstige bedrag bijna tweemaal zo hoog was als dat der

zelfstandigen. Mogelijk vervult het spaarbanksaldo voor

de loontrekkenden in Vrij sterke mate de functie van een
tussenvorm van vermogensbezit op weg naar meer duur-
zame beleggingen, terwijl dit voor de zelfstandigen meer
het karakter heeft van een
(tijdelijk)
alternatief.

Conclusies.

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat het
onjuist is om de inlegsaldi van de Rijkspostspaarbank’ên

waarschijnlijk ook die van de overige spaarbanken te

beschouwen als identiek met of zelfs maar een indicatie

van de besparingen uit looninkomen. Een belangrijk

deel ervan is ongetwijfeld afkomstig uit andere inkomens-

vormen, een ander deel vormt in het geheel geen be-

sparingen uit lopend inkomen, maar gaat gepaard met de

liquidatie of verwerving van andere vermogensbestandde-

len. Dit laatste geldt in het bijzonder voor de inlegsaldi der

zelfstandigen. Dat gedeelte van het inlegsaldo, dat echte
besparingen representeert, is in zo grote mate afkomstig

van de (meest jongere) ongehuwde inwonende volwassenen

(groep C), dat mag worden aangenomen, dat de overige

volwassenen (gezinshoofden, alleenstaanden en gehuwde

vrouwen) nog elders belangrijke besparingen vormen.
Dat verschillende vormen van verzekering daarbij een’

belangrijke plaats innemen spreekt vanzelf.

Het gebruik van spaarbankcijfers ter beoordeling van

de relatieve welvaartsontwikkeling van bepaalde bevolkings-

groepen zonder nadere detailanalyse kan daarom gemak-

kelijk tot onjuiste conclusies leiden en men doet er derhalve

goed aan zich daarbij• nauwkeurig voor ogen te stellen
hoe deze cijfers zijn opgebouwd. Ook het aangehaalde

gebruik van de spaarbankgegevens bij de opstelling van

de monetaire overzichten door het Centraal Planbureau

houdt geen rekening met de heterogene samenstelling van

het spaarverschil der spaarbanken. Gezien het belang

van deze overzichten zou het aanbeveling verdienen indien

getracht werd langs micro-economische weg, dus met

behulp van enquêtes, zoals dit in de Verenigde Staten
6)

en Engeland
7)
heeft plaats gevonden, ,tot meer betrouw-

bare schattingen van de besparingen in de particuliere
sector te komen. –
Amsterdam.

Drs. H. EMANUEL.

Door het Insitute of Social Research’, Sürvey Research
Center, University of Michigan. VgI. L. R. Klein (e.d.): ,,Con-
tributions of Survey Methods to Economics”, Columb.ia Uni-
versity Press, New_ York 1954.
Door het Oxford University Institute of Statistjcs. Vel,
H. Lydail: “British Income and Saving”,
1955.

‘t

-T-

4

T

De bevredigende activiteit’ op de luchtbevrach-

tingsmarkt duurde verleden jaar tot eind maart

waarna de omvang der zaken een weinig vermin-

derde. Gedurende de zomermaanden nam de be-

drijvigheid snel toe. Blijkens voorlopige gegevens

heeft het wereldgoederenvervoer door de lucht

voor het eerst het miljard vrachtton.mijlen over-
,

schreden, d.i. vergeleken met 1955 een stijging

van ca. 13 pCt. De vracht van de K.L.M. vermeer-


derde in het afgelopen jaar met 16 pCt. Het

vrachtvervoer dezer maatschappij vertegenwoordigt

thans één kwart van het totale vervoer en 15 pCt.

• der inkomsten. Op een verdere uitbreidingvan het

goederenvervoer door de lucht mag worden ge-

rekend. De onafhankelijke luchtvaartondernemin-
gen v&rvullen in het geheel een nuttige rol, al valt

het accent harer werkzaamheden vooralsnog meer

op het vervoer van passagiers dan op dat van la- ..

ding.

)

Ontwikkeling

van het

luchtvrachtvervoer

1

Blijkens voorlopige gegevens, gepubliceerd door de

International Civil Aviation Organization, heeft het wereld-

goederenvervoer door de lucht – excl. de Sovjet-Unie en

Communistisch China – in het afgelopen jaar voor het

eerst in de annalen der luchtvaart ‘het miljard vrachtton-

mijlen overschrede. Vergeleken met
1955
vertegenwoor-

digt het verleden jaar bereikte totaal, t.w. circa 1,03 miljard
ton-mijlen, een stijging van ca. 13 pCt. Sedert in
1945
voor
het eerst statistieken werden aangelegd, is het luchtvracht-

vervoer regelmatig in omvang toegenomen. In het tijdvak

1945/1950 was de groei zelfs sterker dan die van het passa-

giersvervoer door de lucht. Deze voorsprong moest welis-

waar gedurende de jaren 1950/53 aan laatstgenoemd

vervoer worden afgestaan, maar in
1954/55
steeg het

goederenvervoer met 18 en het passagiersvervoer met

17 pCt.
Op
groiid van de voorlopige gegevens over
1956

moet worden aangenomen, dat de stijging van laatst-

genoemd vervoer 3 pCt. groter was’ dan dat van lading.

Niettemin blijkt uit het voorgaande, dat het luchtvracht-

vervoer een factor van toenemende betekenis is. In zijn

kortgeleden voor het departement ‘s-Gravenhage der

Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel

gehouden voordracht, deelde de president-directeur der

1
K.L.M., de heer Aler, mede, dat het vrachtvervoer dezer

maatschappij thans één kwart van het totale vervôer en

15 pCt. der inkomsten vertegenwoordigt. Typerend voor

de groei’ van het wereldgoederenvervoer door de lucht is

dat, vergeleken met 1950, verleden jaar ongeveer het dubbele

aantal vrachtton-mijlen werd gevlogen, terwijl de toene-

ming, vergeleken met
1945,
een percentage van 1.500

dicht benadert.

De voorzitter der International Air Transport Asso-

ciation (.IA.T.A.) wees er kortgeleden op dat naarmate

het vervoer jaarlijks in omvang toeneemt, een toeneming

in de orde van grootte van 10 â 15 pCt. niet slechtsop-

merkeljk is, maar de vraag doet rijzen, of dit tempo kan

worden gehandhaafd. Zijns inziens zijn de vooruitzichten

alleszins gunstig. Als over enkele jaren straal- en turboprop-

vliegtuigen op groter schaal hun intrede doen, hetgeen

zowel de snelheid als de potentiële vervoerscapaciteit ten

goede zal komen, zal de omvang van het luchtvervoer

ongetwijfeld nog aanzienlijk toenemen.

In de Verenigde Staten ‘steeg het
1
luchtvrachtvervoer
verleden jaar met 14,2 pCt.verge1eken met
1955,
terwijl

de Amerikaanse geregelde luchtvaartljnen met een geschat

totaal van 437.437.000 ton-mijlen een nieuw vrchtrecord

vestigden. Expres ton-mijlen met een geschat totaal van

55.468.000 toonden een stijging van 8,6 pCt. vergeleken-

met het jaar tevoren. De Amerikaanse internationale en
overzeese luchtlijndiensten namen met een stijging van

17,5 pCt. de eerste.plaats in, gevolgd door de zgn. ,,all-‘

cargo carriers” met een stijging van 16,7 pCt., terwijl het

lokaal vervoer mcl. helicopters een vermeerdering van

10,3 pCt. vertoonde.

De vooruitzichten voor 1957 zijn wat het Amerikaanse
luchtvrachtvervoer betreft alleszins gunstig. De president

der Seaboard & Western Airlines verwacht, dat het trans-

atlantisch luchtvrachtvervoer dit jaar een stijging van

33 pCt. vergeleken met 1956 te zien zal geven, ofschoon dit

vervoer verleden jaar reeds 25,3 pCt. groter was dan in
1955.
Het hoofd van de vrachtafdeling der Seaboard
,&
Western

merkte in dit verband op, dat luchtvrachtvervoer voort-

durend aan populariteit wint. Men realiseert zich meet en –

meer dat naast de niet te onderschatten factor tijdsbesparing

nog andere voordelen\staan, welke de totale kosten, aan

luchtvervoer verbonden, gunstig beïnvloeden. Men denke

in dit verband o.a. aan de mogelijkheid veelal kostbare

emballâge en de daarop verschuldigde vracht te vermijden,
t

terwijl ook de kosten, verbonden aan de behandeling der

goederen in de zeehavns komen te vervallen. Nieuwe

afzetgebiederi worden ontsloten, hieuwe inkoopmogelijk-

heden zowel in Engeland als op het continent, worden
ontdekt. •

De expediteurs zijn bij het propageren van het lucht-

vrachtvervoer een factor van niet geringe betekenis. In dit.

verband verdienen de zgn. luchtvrachtcbrporaties, welke

reeds in een aantal landen het groeperen van kleinere
zendingen verzorgen, hetgeen verschepers het voordeel van *

lagere vrachten biedt, nog eens speciaal te ‘worden ge-

noemd. Nieuw is dit systeem niet. Men kent de groepage-

diensten over land in het expeditiebedrjf vanouds, maar

past dit thans ook met toenemend succes in de luchtvaart
toe.

.

Kan de K.L.M., blijkens door haar gepubliceerde gege-

271

vens op een toenemend luchtvrachtvervoer bogen – de

vracht vermeerderde in het afgelopen jaar met 16 pCt. -,

ook andere luchtvaartmaatschappijen zagen haar lucht-

vrachtvervoer, evenals vorige jaren, in 1956 wederom

toenemen. British European Airways boekten verleden jaar

een totaal aan inkomsten uit hoofde van vrachtvervoer van

ruim $ 4 mln., naar schatting een
stijging
van $ 1,4 mln.,

vergeleken met 1955. Bedroeg de
stijging
in laatstgenoemd

jaar 24,9 pCt., vergeleken met 1954, in 1956 vermeerderden

de vrachtinkomsten wederom met circa 25,8 pCt. De B.E.A.

onderhoudt thans 80 vrachtdiensten per week. Verleden

jaar werden dagelijks gemiddeld 120.000 lbs. vracht door

haaf vervoerd. Ook voor de Belgische luchtvaartmaatschap-

pij Sabena is het luchtvrachtvervoer een factor van groeien-

de betekenis. Op het vliegveld Melsbroek werden in 1955 –

juiste
cijfers
voor het afgelopen jaar werden nog niet

gepubliceerd – 5.243.000 kg vracht verwerkt. Van deze

lading was
54
pCt. voor België bestemd; de rest bestond uit

transitolading. De voor uitvoer bestemde goederen ver

tegenwoordigden een totaal van 4.316.000 kg. Het vracht-

vervoer der Sabena nam verleden jaar met circa 12,6 pCt.

toe.

Het luchtvrachtvervoer der Air France toonde gedurende

de eerste negen maanden van het afgelopen jaar een stijging

van 14,5 pCt. vergeleken met, de overeenkomstige periode

in 1955. De S.A.S. vervoerde 20 pCt. meer transatlantische

lading dan in
1955;
de zgn. transpolarladmg was bijna

twee maal zo groot. Trans Canada boekte verleden jaar een

stijging van het vrachtvervoer van 19 pCt. Kortdm, met

de directie der Sabena’kan gesteld worden dat niets de

groei van het luchtvrachtvervoer vermag tegen te houden,
zij het dat – zoals de heer Aler in
zijn
meergenoemde voor

dracht opmerkte – het ideale vrachtvliegtuig nog steeds

niet is uitgevonden. Wordt eenmaal het aan alle eisen

voldoende, met de meest economische voortstuwings-

werktuigen uitgeruste, vrachttoestel in de vaart gebracht,

dan zullen de kostprijs en daarmede ook de luchtvracht-

tarieven allengs verlaagd kunnen worden tot een zodanig

peil, dat ook verschepers, die thans nog door de aan lucht-

vervoer verbonden kosten worden afgeschrikt, in toenemen-

de mate van dit tal van voordelen biedend snelvervoer

gebruik maken.
Bij een overzicht der ontwikkeling van de onafhankelijke

luchtvaartmaatschappijen dient erop te worden gewezen,

dat ons land niet zoals Engeland over dergelijke onder-

nemingen beschikt. Mede ten gevo1e hiervan worden de

luchtbevrachtingszaken dan ook goeddeels via Londen

afgewikkeld.

Een der belangrijkste onafhankelijke Engelse luchtvaart-

ondernemingen, Air Charter Ltd., de exploitatiemaat-

schappij van Aviation Traders, liet in 1955 toen zij in

totaal 8.658.232 betalende ton-mijlen aflègde, op de voet
gevolgd door Skyways met een totaal van 8.504.607 ton-

mijlen, een aantal harer Avro Tudor toestellen inrichten

voor het vervoer van luchtvracht resp. militairen. Dit laatste

mede in verband met het transport van troepen naar

Cyprus. Het valt op dat ofschoon het aantal ton-mijlen der

beide ondernemingen welhaast gelijk is, Air Charter in
1955

ruim 151.000 passagiers verveerde en Skyways slechts

38.123.

Ofschoon de
bedrijvigheid
op de luchtbevrachtingsmarkt

gedurende de eerste weken van het jaar als regel beperkt is,

vormde
1956
in dit opzicht een gunstige uitzondering. Dit

was deels te danken aan vrij ômvangrijke onuitgevoerde

orders, deels aan een bevredigend aantal nieuwe zaken.

Niettemin zou de omvang van het vervoer nog groter zijfl

geweest indien de vrachten in een aantal gevallen potentiële

verschepers niet hadden weerhouden van de luchtroute

gebruik te maken. In die gevallen waar het mogelijk is
uit- en thuislading te combineren, kunnen vervoerders

aanmerkelijk lager vrachten noteren dan wanneer de uit-

dan wel thuisreis ledig moet worden afgelegd. Het is hier

dat de Baltic nuttige diensten bewijst. De luchtbevrachtings-

makelaars wisselen op de Baltic gegevens ten aanz
,
ien van

het beschikbaar vervoer uit en slagen er op deze wijze

gemakkelijker in combinaties tot stand te brengen.

In het afgelopen jaar vervoerden de Engelse onafhan-

kelijke luchtvaartmaatschappijen tezamen nochtans meer
vracht dan in enig voorafgaand jaar! Desondanks leverde

verleden jaar het vervoèr van militairen verreweg, nl. met

ca. 65 pCt. van het totale vervoer, de belangrijkste bijdrage

tot het vervoerspotentieel dezer maatschappijen.. Algemene

charter-vluchten droegen ca. 12 pCt., zgn: ,,colomal coach

services” ca. 10 pCt. en het transport van auto’s en andere

vervoermiddelen ca. 6 pCt. tot het totaal bij. Van de

resterende
7
pCt. namen de door de onafhankelijke maat-

schappijen onderhouden binnen- en buitenlandse lijn-

diensten resp. 3 en 2 pCt. en toeristenvervoer eveneens

2 pCt. voor haar rekening. Ca. 80 â 85 pCt. van het totale

vervoer der onafhankelijke maatschappijen geschiedt op

basis van contracten resp. licenties van beperkte duur, als

regel variërend van een tot drie jaren waarbij bovendien

het accent op de kortste duur valt. Als regel behoort dit

vervoer niet tot het meest lucratieve. Niettemin en dit pleit

voor de wijze waarop de Engelse onafhankelijke luchtvaart-,

ma’atschappijen haar taak vervullen, was de graad, van

efficiency welke zij in het afgelopen jaar bereikten uitge-

drukt in’ton-mijl capaciteit, twee- â driemaal zo groot als

die der corporations.

De bevredigende activiteit op de luchtbevrachtingsmarkt

duurde verleden jaar tot eind maart waarna de omvang der

zaken enigszins verminderde. De vraag naar ruimte was

echter ruimschbots voldoe’nde om emplooi voor de be-

schikbare toestellen te verzekeren. Gedurende de zomer-
maanden nam de bedrijvigheid snel toe. De behoefte aan

extra ruimte der grote maatschappijen droeg hiertoe bij.

In de nazomer werd door d Engelse Regering mede op

de onafhankelijke maatschappijen een beroep gedaan om

vliegtuigen voor de airlift naar het Midden-Oosten be-

sclïikbaar te stellen. Voorts was er vrijwel het gehele jaar

vraag naar ruimte voor het vervoer van scheepsbemannin-

gen. Duurde het vervoer vroeger weken, thans kan in

enkele ‘dagen – waar nodig – de bemanning repatriëren
en door een andere vervangen worden hetgeen de reis-

resultaten der rederijen uiteraard ten goede komt. Voor het

vervoer van Europa naar het Verre Oosten komen vooral

Skymasters in aanmerking, terwijl Dakota’s op de kortere

trajecten worden ingezet. Ook voor het vervoer van emi-

granten wordt van de diensten der onafhankelijke maat-

schappijen gebruik gemaakt.

Gedurende de achterliggende maanden was de bedrijvig-

heid op de luchtbevrachtingsmarkt eveneens bevredigend.

Bij voortduring circuleert een vrij groot aantal orders

waarbij het vervôer van scheepsbemanningen wederom

domineert. Het gevarieerd karakter der vliegtrajecten blijkt

uit de bevrachtingen, welke gedurende de eerste week van

maart tot stand kwamen, nl. Skymasters met 54 zeelieden

van Hongkong naar Singapore en Stavanger en met

43 zeelieden van Manchester naar Chittagong. Vikings met

3 zeelieden van Athene naar Londen, een Tudor Super

272

Trader met 42 zeelieden van Honkong naar Gothenburg,

een Skymaster met een scheepsbemanning van Bombay

naar Londen etc.

Ook de helikopter heeft met succes zijn intrede op de

luchtbevrachtingsmarkt gedaan. Autair Ltd. is vooralsnog

een der weinig talrijke ondernemingen welke helikopters

exploiteren en speciaal voor opdrachten overzee op charter-

basis aan derden verhuren.
Uit het voorgaande blijkt, dat het goederenvervoer door

de lucht regelmatig toeneemt; op een verdere uitbreiding

in de toekomst mag worden gerekend. ‘De onafhankelijke

luchtvaartmaatschappijen vervullen in het geheel een

nuttige rol al valt het accent harer werkzaamheden.voorals-

nog meer op het vervoer van passagiers dan lading.

Rotterdam.

C. VE.RMEY.

Nieuwe belastingrechters

Op 1 maart jl. trad de Wet Admitiistratieve Rechtspraak

Belastingzaken in werking. De taak van de bij deze wet

gecreëerde en inmiddels geïnstalleerde belastingkamers van

de Gerechtshoven is niet beperkt tot het overnemen en

voortzetten van de functies van de Raden van Beroep voor

de directe belastingen. Het terrein der ,werkzaamheid is

uitgestrekter.

De Raden van Beroep.

De Raden van Beroep voor de Directe Belastingen deden
hun intrede in de belastingrechtspraak in 1915
1).
Daarvoor

kende men afzonderlijke raden van béroep voor de Persone-

le Belasting (1896) en voor de Vermogensbelasting (1892),

welke laatste tevens beroepsinstantie konden zijn voor de

bedrijfsbelasting (1893). Oorspronkelijk scheen het of de

raden bedoeld waren als een instelling tot controle van de

werkzaamhedèn van de aanslagregelende ambtenaar. Dit
temeer omdat aanvankelijk de arrondissementsrechtbank

naast haar bevoegdheid in belastingzakèn had. Dit zou
betekenen dat beslissingen door haar genomen zouden

kunnen worden onafhankelijk van hetgeen partijen (be-

lastingplichtige en fiscus) aanvoerden. Het zijn (vooral na

het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 1917 B.i.B.

no.
1674 en de wetswijziging van 1918) colleges geworden

die de geschilpunten, welke partijen verdeeld houden,

beslissen. Gevolg hiervan is dat een aanslag nimmer

verhoogd kan worden.

Behalve voor (niet alle) directe belastingen (en voor deze

weer niet in alle gevallen!) waren de Raden beroepsinstantie

voor andere heffingen en belastingen, onder andere voor

verschillende die door de gemeefiten geheven kunnen

worden (sedert 1920: art. 299
jO.
art. 277 letters b en o en

art. 288 Gemeentewet).

Gèdeputeerde Staten.

Anders dan men voor één der directe belastingen (in

dubbele zin directe belasting, nl. zowel t.o.v. de Cornptabili-

teitswet 1927 als t.o.v. de Invorderingswet 1845) nI. de

grondbelasting zou vermoeden, lag de bevoegdheid buiten

de Raad van Beroep. Het college van Gedeputeerde Statén

der provincie was in de wet op de Grondbelasting aange-

wezen als beroepsinstantie. Het optreden van dit admini-

stratief college op fiscaal terrein hetwelk thans vreemd aan-

doet was na de Fransé tijd normaal. Tot in de negentiger

jaren toen zijn taak werd overgenomen door verschillendè

raden van beroep, kon men zich tot dit college wenden.

Bij de regeling van de aanslagen werkten ,,Colleges van

Zetters” (voor het Regt van Patent en de Belasting op het

1)
Prof. Dr. B. Schendstok: ,,De Raden van Beroep voor de
Directe Belastingen”.

Personeel) samen met de rijksambtenaar. Was het nu zo

vreemd dat Gedeputeerde Staten als instantie was aange-

wezen om de fouten van de aanslagregelende comité’s recht

te zetten? Het bestuur der provincie stond niet zo ver van

de belastingdienst af: in de eerste helft der vorige eeuw was

de Commissaris der Provincie in de fiscale hiërarchie

opgenomen. –

Eerst later, toen de aanslagregeling uitsluitend in ambte-
naarshanden blëef, werd de behoefteaan een onafhankelijk

rechtsprekend college groter.

De indirecte belastingen.

Voor het registratierecht, het zegelrecht, de
accijnzen
en

de motorrijtuigenbelasting (tot voor kort ook voor het

successierecht en het overgangsrecht) moest en moet men
een beroep doen op de Arrondissementsrechtbank als men
zich niet kan verenigen met hetgeen geëist wordt, als men

bezwaren heeft tegen de invordering of wanneer men

teruggaaf wenst.

Een niet eenvoudige procedure die wel sterk afwijkt van
de weinig formele gang van zaken bij de behandeling voor

een raad van beroep. Voor het successie- en het overgangs-

recht werd in de Successiewet 1956 de Raad van Beroep

voor de directe belastingen aangewezen als beroeps-

instantie.

Voor het invoerrecht is de arrondissementsrechtbank

bevoegd. Men leidt de procedures evenwel steeds naar de

Tariefcommissie (tot 1924 Raad van Beroep voor de invoer-

rechten) zodra waarde of tariefstoepassing in het geding

komen. Voor de omzetbelasting moet men zich (tenzij het

een verhoging op de aanslag betreft) ook tot deze Tarief-
commissie wenden wanneer men zich niet verenigen kan

met de beslissing van de inspecteur. Cassatie van beslissin-

gen van de Tariefcommissie is, in tegenstelling tot die van
de Raden van Beroep en van arresten van Gerechtshoven,

niet mogelijk.

Eenvormigheid.

Het streven naar eenvormigheid op dit terrein is niet

nieuw. Het belastingrecht is ingewikkeld geworden, het

aantal gevallen groot. De taak van het (niet beroeps-) lid

van een raad ‘van beroep was geen eenvoudige. Voor het
dagelijks bestuur der provincie is de fiscale materie geen

alledaagse kost. De procedure voor het successierecht, het

registratierecht of het zegelrecht was een moeilijke en

kostbare.

De wens dat er één fiscale beroepsinstantie zou komen
voor alle gevallen is echter niet vervuld
2).
Wat dit ,,alle

2)
Prof. Dr. P. J. A. Adriani in W.P.N.R.
3987
en
3988
n.a.v. Geschrift no.
59
van de Vereniging voor Belastingwetenschap.

273

‘S

– gevallen” betreft moet opgemerkt worden dat er nog een

aantal beroepsinstanties bestaat naast de hiervoor op-

gesomde!

Er is echter veel bereikt. De belastingkamers nemen de

fiscale beroepstaak over van de Raden van Beroep en de

Colleges van Gedeputeerde Staten, zowel voor de Grond-

belasting als voor de kosten van vervolging welke niet

voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het

dwangbevel (art. 19 Wet Invordering). Ze zijn dus aange-

wezen voor alle beroepen inzake directe belastingen (ook

voor zover het de toepassing van de Wet Richtige Heffing

betreft), het successierecht en het overgangsrecht, alsmede

de wet Afwikkeling Geldzuivering en de gemeentelijke

belastingen. Een uitzonderingspositie neemt nog op dit

terrein de invordering in, tenzij het de kosten van vervol-

ging betreft. Speciaal voor het successierecht is het waar

schijnlijk dat men zich nu gemakkelijker tot de belasting-

kmer zal wenden dan vroeger tot de Rechtbank.

Voor de omzetbelasting en het invoerrecht brengt de

wet geen verandering in de procedure, evenmin als voor

verschillende technische kwesties op het gebied der accijn-

zen (Tabakswet, Suikerwet). Ook voor het registratierecht

en het zegelrecht, de accijnzen en de motorrijtuigenbelasting

is er (nog) niets veranlerd . –

De procedure.

,Toen het wetsontwerp in zee ging werd in een caricatuur

de verhouding weergegeven waarin de appellerende belas-

tingplichtige tegenoYer de machtige raadsheren zou komen

te staan: klein en ongelukkig tegenover de grote heren die

hij nimmer zou kunnen vermurwen
3).
Het ziet er niet naar
uit dat dit werkelijkheid zal worden. Immers, veel van de

tekst en de bedoeling van de wet op de Raden van Beroep

vindt men in deze nieuwe wet terug: de procedure heeft

weinig formalisme. Met het noemen van enkele verande-

ringen moge worden volstaan.

Het is niet meer de inspecteur (Partij!) die appellant

vraagt het onvolledige beroep3chrift aan te vullen doch de

voorzitter van de belastingkamer. Het nemen van beslissin-

gen in enkelvoudige kamer zal waarschijnlijk regel worden.

Een verandering die verdergaande consequenties zal

hebben is de uitbreiding van het aantal cassatiegronden.

De wet op de Raden van Beroep kende er twee, nl. verkeerde

3)
,,Roam” in Weekblad voor Fiscaal Recht, nos. 4253 en
4279.

toepassing en schending der wet. In de nieuwe wet is geen

opsomming gegeven, zodat de artikelen
95
en 99 van de

wet op de Rechterlijke Organisatie bepalend zijn. Dit be-

tekent dat ook cassatie mogelijk is:
1, in het belang der wet;

wegens het verzuim van de op straffe van nietigheid

voorgeschreven vormen;

wegens overschrijden van rechtsmacht.

Dit zal van belang zijn voor de ontwikkeling van de

fiscale jurisprudentie, speciaal door de eerste grond. Het is

de vraag, of de behoefte aan uitbreiding van de cassatie-

gronden wel zo groot is in de sector der directe belastingen,

maar daarnaast zou het aantal cassatiegronden voor het

successierecht beperkt zijn wanneer men de oude constructie

had behouden.

Wanneer het ontwerp 1950/51 no. 2079 tot wet ver

heven wordt zal artikel 99 der Wet op de Rechterlijke.

/ Organisatie bovehdien als cassatiegronden kennen schen-

ding van het jecht (gewoonterecht, vreemd recht) en on-

juiste uitleg van reglementen, statuten en standaardbe-

dingen.

Voortgaande coördinatie.

De coördinatie in de heterogene fiscale wetsrnaterie

vordert, zij het dan niet zo snel. Het ontwerp van de

,,Algemene Wet” (niet zé algemeen als de naam zou doen

vermoeden: er is nog een Algemene wet, nI. van 1822 welke

het terrein der invoerrechten en accijnzen bestrijkt) is op
,

16 december 1955 ingediend, en nog steeds is men er op

de Kneuterdijk en het Binnenhof niet over uitgepiekerd.

Deze wet zal gelden bij de heffing van alle rijksbelastingen,

met uitzondering van invoerrechten en accijnzen. Ze regelt

algemene onderwerpen als aangifteplicht, ,aanslagregeling,

bezwaarschriften, zodat de materie aansluit bij de hiër

besproken wet, zo zelfs dat men zich met recht af kan

vragen waarom er twee wetten nodig zijn. Voor de voor

standers van het systeem van één beroepsinstantie hou’dt

het evenwel de hoop in dat wanneer (eindelijk) de Algemene

Wet van 1822 zal worden vervangen door een nieuwe, deze

nieuwe wet voor het terrein der invoerrechten en accijnzen

evenzeer zal aansluiten bij de Wet Administratieve Recht-

spraak Belastingzaken!

Schoonhoven.

B. W. BUEN1

XANTEKENINGEN

..

.

.

t

.

-..

– Frankrijk en de Franse overzeese gebieden

Het Franse moedeland en de Franse overzeese gebieden,

de zgn. pays d’outre-mer, waartoe gerekend worden alle

territoires en départements d’outre-mer, benevens Algerië,

Marokko en Tunesië, zijn door talrijke financiële relaties

met elkaar verbonden. Zonder ook maar en enigszins

volledig beeld te geven zou ik een korte uiteenzetting over

deze relaties willen geven. Ik heb hierbij speciaal-over-

wogen, dat de Franse overzeese gebiedsdelen bij de

onderhandelingen over de Gemeenschappelijke Markt een

bijzonder belangrijk onderwerp uitmaken. Voor het ver-

zamelen van gegevens voor deze beschouwin heb ik ge-S

bruïk gemaakt van het derde jaarrapport van het ,,Comité

274

Monétaire de la Zone Franc”. Het blijkt, dat de regelingen

tussen Frankrijk en de verschillende overzeese gebieden

in grote lijnen gelijk-zijn.

De overzeese gebieden behoren tot de Franse franc

zone: Bij een eventuele wijziging van de pariteit van de

Franse franc zal de pariteit der valuta in de verschillende

overzeese gebieden dienovereenkomst ig moeten- worden

gewijzigd. De overzeese gebieden mogen geen afzonder-

lijke betalingsakkoorden afsluiten. De uitgifte van bank-

papier vindt gedecentraliseerd plaats door instellingen met

regionale erkingssfeer. Wanneer men de statuten van

enige der voor de overzeese gebiedsdelen werkende, met

S’

j

de uitgifte van bankpapier belaste instellingen bez(et,kan

men concluderen, dat het moederland in staat is een be-

langrijke invloed op deze instellingen uit te oefenen. Alleen

reeds het feit, dat deze statuten de goedkeuring van de

Franse Regering behoeven, wijst in deze richting. De

statuten regelen de algemene lijnen, de controle enz. De
benoeming van de topfunctionarissen ‘geschiedt door de

Franse Minister van Financiën en die van de overzeese

gebieden. In de raden van commissarissen zijn vertegen-

woordigers van enige Franse Ministeries en van de ,,Banque

de France” opgenomen. Deze raden moten minstens

viermaal per jaar vergaderen en o.a. regelingen treffen

over de omvang der geldcirculatie.’

De monetaire samenwerking der met de uitgifte van

bankpapier belaste instellingen wordt bevorderd door het

in 1952 opgérichte ,,Comité Monétaire de la Zone Franc”.

De be
y
oegdheden van dit comité liggen op het gebied van

monetaire zaken en van het treffen van regelingen voor he’t

bankwezen. Deze bevoegdheden worden uiteraard beperkt

door het algemene beleid. De door het comité getroffen

regelingen houden weliswaar rekening met de verschil-

lende plaatselijke omstandigheden, doch zijn, om een

term uit het derde jaarrapport van het comité te gebruiken

,,analogues dans leurs dispositions essentielles”, hetgeen

mij te zwak lijkt te zijn uitgedrukt. De monetaire instellin-

gen mogen goud en vreemde ‘valuta aanhouden. Zij

moeten bij hun transacties in deze waarden rekening

houden met de centrale regelingen voor’het verkeer in

goud en vreemde valuta. ,,L’Office des Changes” heeft

in de verschillende gebieden een vertegenwoordiging,

welke o.a. tot taak heeft machtigingen voor transfers te

verlenen en eventuele overtredingen op te sporen. De

belangrijke beslissingen worden evenwel overgelaten aan

de centrale commissies te .Parjs, waarin vertegenwoordigers

van de overzeese gebieden zijn opgenonen.

Het valt op, dat de omvang van de subsidies van Frank-

rijk aan de overzeesë gebieden toeneemt. De hogere ambte-

naren in de overzeese gebieden worden sinds 1948 geheel

door Frankrijk zelf betaald. In
1956
gaf Frankrijk, in

tegenstelling tot voorgaande jaren, een belangrijke sub-

sidie voor de bezoldiging der lagere ambtenaren. Frankrijk

geeft voorts subsidies voor bevordering der economische

ontwikkeling, voor hulp aan de bevolking enz. (ook wel

voor de begroting zonder nadere specificatie).

Ca.
65
pCt. van de totale buitenlandse handel van de

overzeese gebieden vindt plaats met Frankrijk. De handel

van deze gebieden gezamenlijk met Frankrijk resulteerde

over 1955 in een tekort van Fr. fr. 183 mrd. De invoer

van Frankrijk uit deze gebieden betreft voor een belangrijk

deel landbouwprodukten
5
(wijnen, granen, suiker, olie-

noten), die in ruime mate beschermd worden. De uitvoer

van Frankrijk naar de overzeese gebieden is veel meer ge-

differentieerd, doch wordt veelal ook geprotegeerd. Het

lopende verkeer der overzeese gebieden, voor zover niet

afgerekend in Fr. fr., wees over 1955 een tekort aan van
ca. $ OO mln., waarvan ongeveer 2/3 aan het verkeer in

Amerikaanse dollars vieltoe te rekenen.

De strijd in Noord-Afrika leidde o.a. tot een stijging

der overheidsuitgaven en een stijging der particuliere

transfers uit Noord-Afrika naar Frankrijk. Frankrijk heeft

kredieten verstrekt om de aan Algerië gegeven garantie

voor het in evenwicht brengen van het Algerijnse budget

effectief te maken. Er wordt een stringente kredietpolitiek
gevoerd om een te sterke uitbreiding van de geldcirculatie

en van de vraag naar goederen tegen te gaan. Door de

verlangzaming der economische activiteit en door het ge-

ringe investeringsniveau is echter veel geld Vrij gekomen.

Een groot gedeelte ervan wordt belegd in schatkistpapier.

Dank zij de door het schatkistpapier verkregen middelen

is de Overheid in staat dd schulden bij de circulatiebank,

welke o.a. een gevolg zijn van aankopen van vreemde

valuta, binnen de perken te houden:

Investeringen.

De ontwikkeling van de particuliere inveteringen in de

overzeese gebieden verloopt, ondanks het feit, dat vele

regelingen zijn getroffen om deze investeringen aan – te

moedigen, zeer onbevredigend. Kort na de oorlog was het

de wens van de Franse Overheid om tot meer particuliere

investeringen en tot meer investeringen door deze gebieden

zelf te komen. De feitelijke ontwikkeling is tegengesteld

geweest. Frankrijk zelf heeft op vrij ruime schaal in zijn

overzeese gebieden geïnvesteerd. Er is een• gebrek aan

goed statistisch materiaal over de investeringen; zelfs de

bestudering van eventuele investeringsmogelijkheden door

de betrokken Franse Ministeries verloopt niet vlot en ge-

schiedt slechts fragmentarisch.

Bij de financiering van,Franse overheidsinvesteringen in

de overzeese gebieden speelt het Fonds de développement

économique et – social (F.I.D.E.S.) een belangrjkë rol.

Daarnaast vindt men ook bijdragen van de territoriale

overheden vermeld. Deze bijdragen zijn meer schijn dan

werkelijkheid, daar zij praktisch volledig worden ge-

financierd door leningen van de ,,Caisse Centrale de la

France d’outre-rner”. Van de nakoming der lenings-

verplichtingen stelt men zich niet veel voor. Er is zelfs een

voorstel gedaan om voor het financieren van deze zgn.

leningen 100 pCt. subsidie uit het Franse budget te geven.

Het rapport vraagt zich af, of het nög wel juist-is, dat de

territoriale assemblées de bevoegdheid behouden om

ontwikkelingsprogramma’s vast te stellen.

Pr,jsstabilisatie.

In 1954 werd de mogelijkheid ingevoerd om stabilisatie-

kassen (,,Caisses de stabilisation”) op te richten. Het doel

van deze kassen is regelend op te treden inzake de prijs,

de produktie en de afzet van één bepaald soort goederen

in één bepaâld gebied. Het systeem voorziet o.a. in hef-

fingen in de goede jaren voor de financiering van uitkerin-

gen
id
de magere jaren. In
1955
werden twaalf van derge-

ljke kassen opgericht. Hieronder vallen een coprakas in

Oceanië en elf kassen voor katoen, koffie of cacao in ge-

bieden, welke onder het verzamelbegrip ,,l’Afrique noire”

(Kameroen, Frans Equatoriaal Afrika, Togo en Frans

West-Afrika) vallen. De algemene opzet van deze regelin-

gen is geregeld bij een decreet van 14 oktober 1954 en is

voor alle gevallen dezelfde. Daar de mogelijkheid bestaat,

dat de stabilisatiekassen op een bepaald moment over

onvoldende middelen beschikken, is tevens een ,,Fonds

national de régularisation des cours des produits d’outre-

mer” (F.N.R.C.P.O.M.) opgericht. Dit fonds verschaft

gelden op leningsbasis. Het stelt zijn hulp afhankelijk va’n

de aanvaarding van een nauwkeurig voorgeschreven

programma.

Hoewel de stabilisatiekassen tot nog toe per produkt

en per gebied werkten, hoopt men tot een ruimer en ge-

coördineerd verband te komen. Het in de vorige alinea

genoemde ,,Fonds national” zou hierbij een rol kunnen

spelen. Er is reeds een ,,Comité consultatif des cafés de

.l’Union française” opgericht, dat een poging wil doen

275

om de prijsstabilisatiepolitiek der koffiekassen te coördi-

neren

Het beheer der kassen is opgedragen aan commissies

van bestuur. Regeringscommissarissen kunnen seen vet
uitspreken over de beslissinger van deze commissies. De

Minister voor Overzeese Gebieden kan dergelijke veto’s

ongedaan maken of bekrachtigen. De kassen kunnen hun

middelen slechts bij de schatkist of bij het ,,Fonds national”

onderbrengen. Het fonds kan voorts middelen verkrijgen

van de Overheid. Op de Franse begröting van 1956 was

een bedrag van Fr. fr. 5.750 mln, voor steun aan dit fonds

uitgetrokken.

‘s-Gravenhage.

Mr. C. L. DOORMAN.

De Braziliaanse economie in 1956

De ontwikkeling van de Braziliaanse ëconomie in het

afgelopen jaar wordt gekenmerkt door een zeer sterk

uiteenlopen van de buitenwaarde en de binnenwaarde

van de cruzeiro
1
). Deze situatie is vooral in de tweede helft

van 1956 opgetreden. De koers van de dollar op de Vrije

markt, welke in januari ca. Cr$ 72 had ‘bedragen, steeg

tot Cr $ 86 in mei en juni, maar vertoonde vervolgens een

daling tot Cr$ 66 in december. De ôp zich zelf belangrijker

goederendollar, welke ter beurze wordt geveild
2),
ver-

toonde de volgende gemiddelde quotering: januari Cr $ 97,

mei Cr$ 126, december Cr$ 66. Lijnrecht daartegenover

staat een voortdurende ontwaarding van de cruzeiro op

de binnenlandse markt. De groothandelsprijzen stegen. in

1956 met 24 pCt. en de kosten van levensonderhoud met
ca. 20 pCt.

De volgende verschijnselen hebben tot het ontstaan van

deze eigenaardige toestand meegewerkt.

In 1956 vertoonde
\
de handelsbalans een gunstig saldo

van bijna US$ 250 mln. (basis cif – fob). Deze gunstige

situatie is vrijwel uitsluitend te danken aan de stijging

van de koffie-uitvoer, hoewel ook een verdere daling van

de invoer (t.o.. 1955 met US$ 72 mln.) daartoe heeft

meegewerkt. Onderstaande opstelling verduidelijkt ‘ de

situatie.

1954

1

1955

1

1956

US$ miljoen

Invoer c.i.f. ……………….

.1.634

1.307

1.235
Uitvoer f.o.b. ……………..

.1.562

1.423

1.482
ffi
(wo. koe)

………………
(948)

(844)

(1.038)
Saldo handelsbalans
…………1

—72

1

+116

t

+247

Hieruit blijkt tevens dat de uitvoer van de overige

goederen, welke in 1954 en
1955
om en nabij de US$ 600

mln, bedroeg, in 1956 daalde tot US$ 450 mln.

Mede door een niet onaanzienlijke thevloed van buiten-

lands kapitaal, vooral in de industriële sector, nam de

deviezenvoorraad van de Banco do Brasil met ca. US$160

mln. toe. Door de hogere devidenontvangsten werd het

mogelijk in het tweede halfjaar een belangrijk hoger bedrag

aan deviezen op de veilingen aan te bieden dan gedurende

het eerste halfjaar (maandgemiddelden resp. US$ 12,8

mln. en US$ 7,3″rnln.), hetgeen tot de reeds vermelde

prijsdaling van de goederendollar leidde. De prijsdaling

van de dollar op de viije markt moet enerzijds worden

toegeschreven aan een verhoogd aanbod (mede van de

Het merendeel van de gegevens voor dit onderwerp ontlenen
wij aan
,,Conjuntura Economica”
van februari 1957, dat een
algemeen overzicht over de economische situatie’in 1956 geeft.
VgI. mijn artikel ,,Brazilië’s buitenlandse betalingen” in
,,E.-S.B.” van 15 en 22 september 1954.

zijde van koffie-exporteurs; die een gedeelte van hun –

töegenomen – exportoj,brengst niet aan de Banco do

Brasil âfdroegen) ‘alsmede aan een zekere geldkrapte in de

particuliere sector. De noterinj van de overige valuta

vertoonde een soortgelijke tendentie.

Intern nam echter de inflatie sterk toe. Tot de reeds

genoemde prijsstijgingen droegen de loon- en salaris-

stijgingen in sterke mate
bij.
Nadat in het eerste halfjaar

het omvangrijke ambtenarenapparaat, benevens alle

militairen, een verhoging van gemiddeld 70 pCt.’ hadden

ontvangen, trad per 1 juli 1956 de verhoging van het zgn.

minimumloon in werking; de omvang van deze laatste is
per staat verschillend en varieerde tussen 50 pCt. en 183

pCt., maar bedroeg voor de belangrijkste centra ca. 60 pCt.

De verhoging van het minimumloon had tot gevolg, dat

in Rio de Janeiro de gemiddelde industrielonen reeds

onmiddellijk met bijna 30 pCt. stegen, terwijl vele ver-

hogingen pas later in werking traden. Overigens zij op-

gemerkt dat ,,loonnivellering” ook in Brazilië geen on-

bekend verschijnsel is.

De geldcirculatie steeg met ’21 pCt. (van Cr$ 178 mrd.

tot Cr $215 mrd.), terwijl de totale nationale. produktie

met ten hoogste 3 pCt. toenam
3
). De particuliere banken

breidden hun kredieten met eveneens 21 pCt. uit. Daar

van komt echter tweederde voor rekening van het eerste

halfjaar, terwijl in het Tmidden van het jaar kredietbeper-

kende maatregelen werden ingevoerd (verplichte storting

bij de Banco do Brasil van 40 pCt.’ van dç toename van de

deposito’s
4).
De kredieten van de Banco ‘do Brasil aan de

particuliere sector, die ca. 25 pCt. van de totale financiering

van die sector uitmaakten, ‘waren echter groter in het

tweede halfjaar dan in het eerste. De kredietverlening van
de Banco do Brasil aan de Schatkist bereikte het bok voor

Brazilië ongekende bedrag van Cr$ 18 mrd. (in slechts

11 maanden).

Tot de betrekkelijk geringe toename van het najionaal

produkt droeg in sterke mate een gelijkblijvend produktie-

niveau in de landbouw bij. De koffie, die een zo belangrijke

bijdrage leverde tot verbetering van de situatie t.o.v. het

buitenland, was ook hier een belangrijke oorzaak; als

gevolg van slechte weersomstandigheden was de oogst
22 pCt. kleiner dan in 1955. Voor 1957 zijn de vooruit-

zichten weer gunstiger. Volgens voorlopige schattingen

steeg de industriële produktie in 1956 met ca.
5
pCt.,

terwijl ook de vooruitzichten niet ongunstig zijn. Daartoe

– draagt ook bij het feit, dat de schaarste aan elektrische

energie minder nijpend is.

De zo .verschillende ontwikkeling in de buitenlandse en

• de binnenlandse sfeer,
kan op de lange duui moeilijk

gehandhaafd worden. In het lopende jaar zal het probleem

van een herziening van de deviezenregeling, waar vooral

van exporteurszijde sterk op wordt aangedrongen, hoog-

nodig moeten worden aangepakt. Een eerste vereiste voor

een dergelijke herziening is echter het beëindigen van de

inflatie; dit is thans Brazilië’s grootste probleem. De

oplossing hiervan is echter geen gemakkelijke taak; voor

1957 wordt een tekort in de publieke sector van tenminste
Cr$ 20 mrd. geschat.

Rio de Janeiro.

G. F. LOEB.

De gemiddelde jaarlijkse toename van het nationale
produkt gedurende de periode 1948-1955 bedroeg
51
pCt.
De desinfiationaire werking van deze maatregel werd
echter gefrustreerd door meerdere kredietverlening door de
Banco do Brasil op basis van deze verplichte stortingen. De
noodzaak van een echte Centrale Bank wordt door de ervaring
in 1956 versterkt.

276

De geidmarkt.

De recente verlaging van het verplichte kaspercentage

voor de maart/april-periode van 7 tot
6 pCt., waardoor

ca. f.
50
mln, aan bankmiddelen vrij kwam, bleek wat de

geldmarktsituatie betreft de afgelopen week weinig zoden

aan de dijk te hebben gezet. Deze situatie bleef wat zij was,

dus zeer krap. Naar middelen speurende aspirant-ver-

kopers van schatkistpapier, die nu en dan hier en daar een

koper vonden voor een klein postje – bijv. voor. drie-

maands op ca.
35/s
pCt. gaven op de open markt de toon

aan. Calikrediet werd ook naarstig gezocht, doch zelden

gevonden; de notering bleef 34 pCt. De barre nood der

gemeentefinanciën bleek uit de rente van
5 â
5
1
/
8
pCt. voor

driemaands kasgeldieningen, de moderne kapitaalvorm

voor woningbouwfinanciering. Voor de minder voor-

komende termijn van één jaar werd bereids
5/ â
53/8 pCt.

geboden.

De daling van het tegoed van het Rijk bij de Centrale

Bank tot f:
49
mln, per
25
maart deed in de pers weer grote
koppen verschijnen over de zichtbaar geworden bodem van

de Schatkist. IJverige rekenaars plozen uit dat de Staat de

komende vijf weken voor diverse doeleinden in totaal

ettelijke honderden miljoenen guldens in contanten op tafel

zal moeten leggen. Het zal dus voor de Schatkist ditmaal

geen aprilletje zoet worden.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt deden de internationals het de

afgelopen week weer het best. Aan hun invloed op het

algemeen aandelenkoersgemiddelde van A.N.P.-C.B.S. was

het vooral toe te schrijven, dat dit laatste zich met een

sprongetje tot
205
flink los maakte van het weerstands-

niveau van
200,
waaromheen het sinds
20
maart ji. met

geringe afwijkingen naar weerszijdeiï had geschommeld.

Hoewel Unilever met een sterke ‘koersstijging op de

laatste beursdag van de week, en Philips door handhaving

van haar dividend op
14
pCt. over het door emissie vergrote

kapitaal, in het nieuws waren, trok het hoofdfonds Ko-

ninklijke toch wederom de hoofdaandacht.
De koers van dit fonds overschreed woensdag de f. 180,
corresponderend met
900
pCt. op de ôude procentsbasis.

Neemt men in aanmerking dat deze koers een jaar geleden

nog 700 pCt. bedroeg, dan ging de zegswijze: ,,de aan-

houder wint” hier dus in de letterlijke zin des woords op.

Tot dergelijke aanhouders behoorden, blijkens hun onlangs

gepubliceerde jaarverslagen over
1956,
o.a. de grote Neder-

landse beleggingsmaatschappijen als het Ro.tterdamsch

Beleggingsconsortium en de Interunie. Het zware accent

dat deze beroepsbeleggers op Koninklijke en andere

petroleumfondsen hebben gelégd, heeft hun aandeel-

houders tot dusverre bepaald geen windeieren gelegd.

Het was niet oninteressant de motieven te beluisteren
welke voor de jongste hausse van aandelen Koninklijke

werden aangevoerd. Men noemde hierbij nog steeds Franse

vraag, verband houdend met nég meer toegenomen wan-

trouwen in de frank. Daarnaast zou er invloed zijn van via

Zwitserland opererend Frans kapitaal, uit Noord-Afrika

overgebracht naar dit Alpenland, waar de particuliere

kapitaalverschaffer nog in tel is, althans met rust wordt

gelaten. Voorts zou de door de stakingen verdei- vèrzwakte

positie van het pond een rol hebben gespeeld. Ten slotte

kon men nog – evenals elk jaar als de lente in het land
komt – horen verluiden ‘van een komend gunstig jaar-

verslag ën dito dividend.

Op de obligatiemarkt ondergingen, zoals onderstaand

koerslijstje illustreert, verscheidene obligaties een nieuwe

inzinking. Als specifléke oorzaak wezen sommigen op

verkopen van de zijde van spaarbanken, zulks i.v.m. in-

schrijvingen van spaarbankcliënten op gemeentelijke

premieleningen. Over het algemeen zal echter vermoedelijk

een grotere betekenis toekomen aan ruiltransacties van

beleggers die uit hun oude stukken willen, hetzij om aan

vroeger gedane toezeggingen te voldoen, hetzij om nieuwe

stukken op gunstiger condities te nemen. Wat dit laatste

betreft is er thans alle keus. Premieobligaties, converteer-

bare obligaties,
44
en
43/4
pCt. obligaties beneden pan,

alsmede
5
en
51/4
pCt. a pari worden door de Nederlandse

kapitaalyragers als om strijd op de emissiemarkt aange-

boden. De particuliere belegger, lang de verschoppeling van

de markt voor niet-risico-dragend kapitaal, zit nu op rozen,

indien hij althans nog te beleggen middelen heeft. Is dit

laatste niet het geval, dan zit hij op doornen.

Aand, indexcijfers

A.N.P.-C.B.S.
15 mrt.
22 mi’t.
29 mrt.

(1953

100)
1957 1957 1957

Algemeen

…………………………….
200,8 201,9
205,1
Internat.

cbncerns

………………… 277,2
279,2 286,1
Industrie

………………………………
146,9 148,3
148,4
Scheepvaart

…………………………
162,7 162,5 161,7
Banken

………………. . ………………
116,5
114,4
116,7
Indon.

aand.

……………………….
.•
99,1
99,2
98,2

Aandelen

Kon.

Petrolei,m

……………………
f. 170,10 f, 174,60
f.
178,30
Unilever

………………………………
362 358 369
1
,
4

Philips

…………………………………
251
247½
253
A.K.0.

…………………………………
192
189½
195
Kon.

N.

Hoogovens

………………
295 296
296
Van

Gelder

Zn.

……………………
192½
198
200
HAL.

…………………………………
..
169½
166½ 166½
Amsterd.

Bank

………………………
204
200%
202
H.VA.

…………………………………
91% 93%
90

Staatsfondsen

2%

pCt.

N:w.s.

…………………….
66%
66% 65%
31/
2

pCt.

1947

…………………………..
89% 87%
86% 3%

pCt.

1955

1

……………………….
87%
87%
86
3

pCt.

Grootboek

1946

……………

..
87%

86
5
/s
85%
3 pCt.

Dollarlening
…………………
93% 94% 94%

Diverse obligaties

3½ pCt. Gem. R’dam 1937 VI
90
1
/2
90% 90%
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem195411/III
85
8 3 %
82
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
92
91%
89%
3½ pCt.

Philips 1948

……………… 94%
94
92%
3
1
/4
pCt. Westl. Hyp. Bank
84
83,
83

New
York

Aandelenkoersgemiddelde

Dow Jones Industrials
474,3
472,9 474,8

Jr.

C.
BREZET

1

Blijf bij – Lees ,,E.-S.B.”!

277

r

H
t

LL

poli
jK4

W.

I0

, ,


RrENSySrJ

~LljItb?

!!ç,,,1,
000Io0_0j__j___________.____%

BULL NEDERLAND
p0oL,0ul

1

ADMINISTRATIE; EN STAT1Sh1EKMHtt4E MIJ. t4.V.

2222
2
.,l,H ,

0o

0

0

VUEGTUIGSTRAAT 26: AMSTERDAM
.

4

4 ,33 333 3
;
3 3,3

2212

TELEFOON 80303

‘6’&
8
6666
56
l4
455555555

4
4444
4
71
/1,

3

_J8’8;8
;

::

: ;: ::
‘6

.,
alp
•9999oo…

777
77

6

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

t
:

op hoog niveau, zijn de

advertentiekolommen van

,Economisch-Stotistische

Berichten”
het
aangewezen

medium;

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die d

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

278

Groté Industriële cnderneming in het Westen des lands ‘zoekt een

ADMINISTRATEUR

(lid V.A.G.A.
of N.l.V.A.)

aan wie de leidink van de administratie van de onderneming en

van de dochterondernemingen kan worden toevertrouwd.

Voor deze zeer verantwoordelijke
beleidsfunctie,
welke een levens-

positie waarborgt in een vooraanstaand concern, worden hoge

eisen gesteld aan persoonlijkheid en aan ervaring op beleidsniveau.

Leeftijd: 35 4 40 jaar.

Aan sollicitanten, die voor deze functie in aanmerking komen,

zullen vertrouwelijk nadere gegevens worden verstrekt.

Verwacht wordt, dat men bereid is zich aan een psychologisch

onderzoek te onderweipen.’

I

Eigenhandig ,’eschreven brieven, met pasfoto en volledige

inlichtingen omtrent opleiding, ervaring, levenslop, te

richten aan het LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE

PSYCHOLOGIE, Vossiusstraat 54-55, Amsterda,n-Z.,’ onder

letters ADM.
/

/

1

Maandblad

EKONOMI DAN KEUANGAN INDONESIA

(ECONOMIE EN FINANCIËN)

Uitgave in samenwerking met Nationaal Planning

Bureau, Ministerie “an Financiën en de Economische

Faculteit van de -Universiteit Indonesia.

R e d a c t ie: R. H. Djuanda, S. I. Djajadiningrat,

A. Kraai, Loekman Hakim, Oey Beng To en Sumitro

Djojohadikusumo.

Abonnementsprijs: Rp. 60 jer jaar, welke voor
abonnees in Nederland kan worden betaald door

overmaking aan de Bank Indonesia Amsterdam op

rekening van de Jajasan Penerbitan Ekonomi dan

Keuangan, Djakarta, van een bedrag ad N.f 20 per

jaar.

Adres Redactie: Djalan Langsat 1 no. 22

Kébajoran Baru

Djakarta – Indonesia.

,Adres Administratie: d/a P. T. Pembangwaan,

Gunung Sahari nr.
84

Djakarta –
Indonesia.

AUM.F.
=

Het

ALGEMEEN MIJNWERKERSFONDS

VAN DE STEENKOLENMIJNEN IN LIMBURG

zo’ekt eén

topfunctionaris

voo’r d’e

financîëie sector

die in staat is, in nauwe samenwerking met directie
en financiële staf, leiding te geven aan de afdelingen
effectën, leningen, hypotheken en onroerend goed.

1 In aanmerking komen alleen caRdidaten met
academische of daarmede gelijk te stellen op-
leiding, die ervaring hebben in een leiding-
gevende functie bij een grote beleggingsmaat-
schappij of vergelijkbare instelling.

Schriftelijke sollicitaties met
vermelding
van leeftijd
burgerlijke
staat,
levensloop en referenties, vergezeld
van
een recente
pasfoto, te richten aan de Directie,
Akerstraat 92, Heerlen.

S.C.M.A.T. v/h B E DA U X

Keizersgracht 135, Amsterdam
vragen voor spoedig indiensttreding

MEDEWERKERS

Leeftijd beneden 45 jaar

Vereist worden: ACADEMISCHE OPLEIDiNG. Erva-

ring in leidinggevende bedrijfsfunctie of op het gebied

de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie; uitgesproken

organisatorische aanleg; grote stuwkracht; doorzettings-

vermogen; tact in omgang met mensen. –

Uitstekende S’ooruitzichten voor krachten die aan de

hoge eisen kunnen voldoen.

Eigenhandig geschreven brieven met recente pasfoto en

volledige inlichtingen te zenden aan bovengenoemd

Bureau.

PRODUCTSCHAP VOOR VEE EN VLEES

vraagt voor haar afdeling Buitenlandse handels-

aangelegenheden:

JONG ECOROOM

Vereist: Belangstelling op het gebied van de vee-

houderij, ruime kennis van moderne talen en goede

stijl.

Leeftijd niet boven 30 jaar.

Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een psycho-

technisch onderzoek te onderwerpen.

Eigenhandig geschreven sollicitaties onder letter B.D.

aan afdeling Personeelszakn, Laan van Meerder

voort 53, Den Haag.

Maak
gebruik van de r&ibriek
,,VACATURES”

voor het oproepen van sollicitanten voor .leidende

functies. Het aantal reacties, dat deze annonces

ten gevolge hebben, Is doorgaans uitermate

bevredigend,’ begrijpelijk: omdat er bijna
geen

grote
instelling
is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert
1

11

E

esehikba

!
ekrachtcIt
I

Directie-assistent
van middelgrote fabriek

• drs. econ. (33 jaar)
• gewend leiding te geven
• ervaring op beslissingsniveau

zoekt
Managers-functie

Brieveh onder no. E.-S.B. 14-1, Postbus 42, Schiedam.

SERVICEBURE,4U’

SLUITER

Telefoon-

verleent assistentie bij voor-
1
nummers

bereiding en invoering aan
41331

bedrijven, welke tot toepassing
en
45912

van het ponskaartensysteem

willen overgaan.

NIEUWE HERENGRACHT 31, AMSTERDAM-C.

Voord

particuliere belegger

‘het

.aangewezen

advies-orgaan

Verschijnt 1 keer per 14 dagen

VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER

Administratie Bel-Bel

Postbus 42

Schiedam

/

Levensverzekering-Maatschappij

N.V. Rotterdamsche Verzekering-Societeiten (R.V.S.)

Î

gèvestigd te Rotterdam, Westerstraat 3

Balans

p
31 December
1956

Vaste eigendommen

.

• •

f

37.738.000.-
Geplaatst maatschappelijk kapitaal

f

4.000.000.-

Hypotheken

.

.
. •
i

.

58.206.000.-
Extra reserve

.


.

20.723.000.-

“Effecten,

,

•’

,

• •

.

,

76.428.000.-
Premiereserve

,

,

s
,

.

393.771.000.-

Leningen op. schuidbekentenis
a

131.552.000.-
Deposito o/g

.

$


,

3.007.000.-

Polisbeleningen

..,…..
12.520.000.-
Gereserveerde uitkeringen

.

,

827.000.-

Inschr. grootboeken en schuldregisters

92.765.000.-
Gereserveerd voor belastingen


1.583.000-
Overige beleggingen

•…..
7.391.000.-
Crediteuren en andere passiva
• •

5.950.000.-

Debiteuren en andere activa
.

.

13.261.000.-

,
f. 429.861.000.-
f 429.861.000.-

_Refeeer aan annones -in ,,E.-S.B.”

1
,

..,

Auteur