Ga direct naar de content

Jrg. 41, editie 2038

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 11 1956


Eco.noml*sch.
\
Statis

Berichten’

*

Mr. A. B.Raven

Wiiistdeling en prestatiebel6ning

1

Drs. P. Vink

De ontwikkeling der rijksgarantie-

kredieten

L

Huishudrekeningen

*

W.
de Ridder
Financiering eigen woningbezit

*

A. v.d. Putten

Televisie in Nederland

t
i
Sche
7
‘.


S

1

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1

S

.•

S••.•S

/

/

.

41e JAARGANG

. .

No.2038

S
.

WOENSDAG 11 JULI 1956

S

/

9

1•

/

Er staat wat in!

Voor geen
goud zou deze Neder-
lander in den vreemde de Week-
editie van de N.R.C. willen missen.

Elke week ziet hij reikhalzend uit
naar het vliegtuig, dat hem het
laatste nieuws uit het vaderland
brengt. Hij leest er alles in wat hij
als ontwikkelde Nederlander wil en
moet weten.

13 hebt Uw
familieleden, vrienden en
kennissen yer van U vandaan wél uit
‘t oog, maar natuurlijk niet uit ‘t hart
verloren? Verras hen daarom met een
abonnement op dit goede en actuele
weekblad. Zij zullen
U
er dankbaar
voor zijn. Vraag echter eerst een proef-
nummer ter kennismaking. Doe het nu.
Ret verplicht U tot niets!

Aan
de Weekedit

van
de
N.B.C.

Postbus
824, Rotterdam
i ON
sttlur mii efl gratis proefnumm& van de
weektin met 0pgate van de kosten voor

lichtPost

. –

per zeepos
naar
……..

Naam: …………… ..••

Adres: …………..

1′

R. Mees& Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam.

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam. Vlaardingen

Albiasserdam

Adviezen inzake

levensverzekeringen

en pensioencontracten

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120
»
Rotterdam- W.

Telefoon redactie; K 1800-52939. Administratie: K 1800-

38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-

merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland en de

Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar. Losse nummers 75 ct.

Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor

Westzeedjjk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondente betreffende advertenties

te richten aan de Koninkljjké Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te wéigeren.

-.–

‘-

.1

1

/

11juli 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN;

639

Huishoudrekeningen

Het C.B.S. heeft, in aansluiting op het Nationaal

Budgetonderzoek 1951, in volgende jaren soortgelijke

onderzoekingen op beperkter schaal verricht met als

voornaamste doel: het verkrijgen van inzicht in eventuele

verschuivingen in het uitgavenpatroon van enige maat-

schappelijke groepen. De resultaten der enquête over 1954

zijn kort geden onder de titel ,,Huishoudrekeningen

1954″
1)
openbaar gemaakt. In de betreffende publikatie

zijn de uitgaven- en verbruiksrekeningen van gezinnen van

geschoolde handarbeiders, en middelbare employés en
ambtenaren onderling en in de tijd vergeleken. Van de

geproduceerde grote hoeveelheid cijfermateriaal is in

nevenstaand staatje een /

klein gedeelte weergegeven.

D&cijfers doen o.a. zien,

dat voeding, kleding, en

schoeisel voor beide groe-

pen geënquêteerden een

vrijwel even groot aandeel

der totale uitgaven vergen;

dat de voeding bij de

handarbeiders een belang-

rijker deel der uitgaven in

beslag neemt dan bij de

hoofdarbeiçlers, en dat de

verhouding bij de overige

uitgaven juist andersom ligt.

Dit alles ligt, evenals het

feit, dat de basisvoedings-

middelen – brood, aardappelen, vetten, melk enz. – in

het voedingsmiddelenbudget der handarbeiders een

belangrijker rol spelen dan in dat der hoofdarbeiders,

maar dat laatstgenoemde categorie zowel absoluut als

relatief meer uitgeeft voor luxe voedingsmiddelen, en

genotmiddelén, in de lijn der verwachting. Hetzelfde kan

worden gezegd van de grotere belastingbedragen, die de

middelbare employés en ambtenaren uit hun hoger inko-

men moeten betalen.

Het verbruik was voor beide groepen hoger dan de

uitgaven: nl. voor de handarbeiders f. 604 of 13 pCt. en

voor de employés en ambtenaren f. 779 of 11,5 pCt.

Opbrengsten uit eigen tuin, van klein vee, verbruik uit

voorraden, zelfvervaardiging van kleding, eigen woning-

‘) ,,Huishoudrekeningen 1954; uitgaven- en verbruiksrekeningen van gezinnen
van geschoolde handarbeiders en gezinnen van middelbare employés en ambte-
naren”, tjitgeversmaatschappij W. de Haan NV., Utrecht
1956,
32 blz., f. 2,75.

bezit en ,,last but not least” het werkgeversaandeel in de

sociale verzekeringspremies, dat bij de handarbeiders 56

en bij de hoofdarbeiders zelfs
65
pCt. van het verschil

tussen verbruik en uitgaven voor zijn rekening nam,

droegen daartoe bij.

Zeer belangwekkend is het hoofdstuk, waarin het

C.B.S. heeft nagegaan, welke bedragen de gezinnen van
geschoolde handarbeiders, gezien de prjsveranderingen,

zouden hebben moeten uitgeven om zich in 1954 een-

zelfde goederen- en dienstenpakket aan te schaffen als zij

in 1951 plachten te doen. Het bleek, dat zij daarvoor

f. 4.108 nodig zouden hebben, terwijl hun in feite f.
4.580

ter beschikking stond. Dit

deed de vraagijzen in wel-

ke richtingen deze ,,wel-

vaartsvermeerdering” van

f. 472, waarvan f. 122 –

bijna 26 pCt. – aan belas-

ting en premies voor sociale

verzekering moest worden

betaald, is aangewend. Wel-

nu, vergelijking van de be-

rekende theoretische met de

gegeven feitelijke uitgaven

deed zien, dat 10 pCt. der

totale welvaartsermeerde-

ring voor voedingsmiddelen

is besteed. De verbruiks-
toeneming viel in hoofd-

zaak in de sector der meer luxe voedingsmiddelen en die

der genotmiddelen te constateren.

Ruim 17 pCt. der welvaartsvermeerdering viel ten deel

aan bestedingen ten behoeve van de woning en haar

inrichting; bijna 18’pCt. aan de aanschaffing van kleding

en schoeisel – vooral dames- en kinderbovenkleding en

kinderschoenen – en
S
pCt. aan reiniging en medische

en hygiënische zorg. Niet minder dan 24 pCt. ten slotte

vond zijn weg naar de sociale en culturele sectoren. Het

C.B.S. constateerde hier de grootste toenemingen bij con-

tributies voor allerlei verenigingen, uitgaven voor huisvlijt,

sportartikelen, bromfietsen en motorrij wielen. Met name

de kans om een deel der welvaartsvermeerdering om te

zetten in een gemotoriseerd vervoermiddel werd kennelijk

met beide handen aangegrepen: de reële uitgaven voor

auto’s en motorrijwielen overschreden nl. de theoretische

ten belope van f. 15 met f. 32, of ruim 200 pCt.!

Handarbeiders
Middelbare employés en
ambtenaren

1951
1952
1954
1951
1952
1954

3.952
3.921
4.669
6.051
.6.702
7.000
nesparingen

… …….
+5
+89
-47
+53
+218
Uitgaven
3 .959
3.916
4.580
6.098
6.649 6.782
waarvan in PCt. voor:
35,7
36,1
34,5 25,8
25,5
27,3
Woning

…………….
18,9 19,9
20,0
19,0 18,5
19,0
Kleding en schoeisel

. . .
12,9
11,1
11,0
13,3
10,6 11,4

Geldinkomen

………..

Reiniging,

medische

en
hygiisische zorg

.-7

6,0′
6,3
6,0
8,0 8,5
7,8

Voeding a)
…………..

0
vikkeling,

ontspan-
hing,

verenigingen

en

14,0
13,5
14,6
15,0 16,0
15,8
Verzekeringen

en

belas-
verkeer

……………

9,0
9,8
10,6 14,6 16,7
14,5
tingen

…………….
Overige uitgaven

…….
3,5
3,4
3,3
4,3
4,2
4,1

a)

Gecorrigeerd i.v.m.
kosten van
voeding
voor kostgangers en dienttpersoneel.

INHOUD

Blz.

/

Blz.

Huishoudrekeningen…………………….639

Winstdeling eti prestatiebeloning,
door Mr. A. B.

Raven……………………………..
641

De ontwikkeling der rij ksgarantiekredieten,
door

Drs. P. Vink ………………………..
644

Financiering eigen ioningbezit,
door W. de

Ridder ……………………………..
646

Televisie in Nederland,
door A. v. d. Putten ….. /
648

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIE: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

4%U Lx.Ultotte.t.r11 VUUKbIt.,UUUL)hN

Boekbespreking:

Prof. W. (J. de Langen: De grondbeginselen van

het Nederlandse belastingrecht, deel 1,
bespr.

door Prof. Dr. B. Schendstok …………..
649

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet 650

Statistieken:

Emissies in mei 1956 …………………..651

/

640

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11juli 1956

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Mr. A. B. RA VEN, Winstdeling en prestatiebeloning.

Dit artikel heeft tot uitgangspunt, dat de resultaten

van een onderneming mede aan de prestaties van iedere

individuele werknemer zijn toe te schrijven. In dit kader

wordt de verhouding tussen winstdeling en prestatie-

beloning behandeld. Daartoe wordt eerst een omschrij-

ving van winstdeling gegeven en vervolgens worden de

kenmerken van prestatiebeloning behandeld. Schr. is

van mening dat een winstdelingsstelsel alleen met vrucht

kan worden geïntroduceerd, als de werkgever de werk-

nemer als medewerker beschouwt, dus de samenwerkings-

gedachte naar voren komt. Hiermee komt dé winstdeling

in het sociale vlak en buiten de stelsels van prestatiebe-
loning te liggen. Pas wanneer de sociale voorzieningen

in een onderneming op een bepaald niveau liggen kan

aan winstdeling een plaats worden ingeruimd in het

kader van de ontwikkeling van goede menselijke be-

trekkingen in de onderneming. Indien aan bepaalde,

door de schr. genoemde voorwaarden is voldaan, zal

de winstdeling een gunstige invloed hebben o de pro-

duktiviteit. Tot slot merkt schr. op, dat de mogelijk

heden en wijzen van winstdeling verschillen van bedrijf
tot bedrijf.

Drs. P. VINK, De ontwikkeling van de rjksgarantie-

kredieten.

Sedert 1927 zijn dd meeste middenstandsbanken ver-

enigd in één centrale t.w. de Nederlandsche Midden-

standsbank N.V. Tijdens de grote depressie van de der-

tiger jaren zijn de door het Rijk gegarandeerde kredieten
ontstaan. Voor zover deze kredieten f. 4.000,— te boven

gaan, verkreeg de Nederlandsche Middenstandsbank de
uitsluitende bevoegdheid tot verstrekking. In 1939 deed

een nieuwe vorm van garantiekredieten haar intrede

nl. het werktuigenkrediet. Hieruit groeide een na de

oorlog zeer populair geworden vorm van het garantie-

krediet, het bedrjfsuitrustingskrediet. De verschillende

vormen ,der rij ksgarantiekredieten worden besproken.

Het zgn. overname-, inrichtings- en hypothecair krediet

wordt door het Algemeen Waarborgfonds behandeld,

daar dit een groter risico neemt dan de Nederlandsche
Middenstandsbank kan accepteren. Behalve de beoor

deling van balansen en resultatenrekeningen over de

laatste jaren, vormt een technische beoordeling van het

bedrijf, zonodig door de Rijksnijverheidsdienst, de basis

waarop de verlening der rjksgarantiekre1ieten geschiedt.

W.
DE RIDDER, Financiering eigen woningbezit.

In vervolg op een onlangs in dit blad verschenen

artikel van dezelfde schrijver, behandelt dit artikel de

26 mei jl. afgekondigde Algemene Maatregel van Be-

stuur, ter bevordering van het eigen-woningbezit. Over-

eenkomstig het voorstel van de commissie eigen-woning-

bezit is de zgn. jaarlijkse bijdrage omgezet in een toeslag

ineens, welke
25
pCt. van de premie bedraagt. De voor

waarden aan de toekenning van deze toeslag gesteld,

worden besproken. Bij de financiering van de bouw

kan het, vooral voor minder draagkrachtigen bezwaren

opleveren, dat premie en toeslag pas worden uitbetaald

als de woning gereed is. Doordat de regeling eist, dat de
toeslag moet worden terugbetaald wanneer de eigendom

van de woning binnen 10 jaar overgaat, vormt dit element

een rem op de mobiliteit. Met het oog op krotopruiming

geldt deze regeling eveneens als de aanvrager eigenaar

van een krot is, dat hij gedurende minstens één jaar

voor de datum van de aanvrage om toeslag heeft be-

woond.

A. VAN DE PUTTEN, Televisie in Nederland.

Nu sedert 1 januari 1956 iedere houder van een tele-

visietoestel verplicht is dit te laten registreren, is het

mogelijk een, althans benaderend, inzicht te verkrijgen

in de regionale spreiding der televisietoestellen. Hoewel

met de aanmelding aanvankelijk geen grote haast werd

gemaakt, telde Nederland per 1 juni jl. bijna 60.000 ge-

registreerde toestellen. Uit een kaartje blijkt de reik-

wijdte van de in Nederland en van de in de nabijheid

van onze landsgrenzen gelegen buitenlandse televisie-

zenders; eveneens is aangegeven volgens welk lijnen-

systeem deze.werken. De cijfers in de tabel betreffende

de geografische spreiding der geregistreerde televisie-

toestellen, zijn globaal in overeenstemming met de in

het kaartje aangegeven reikwijdte der televisiezenders.

Nadat in 1
957
het aantal televisiezenders is uitgebreid,

zal men praktisch overal in Nederland de Nederlandse

uitzendingen kunnen ontvangen.

SOMMAIRE –

Mr. A. B. RAVEN, Participation aux bénefices et récorn-

pense de prestation.

L’auteur traÏte du rapport entre la particpation aux

bénéfices et la récompense de prestation. II est d’avis

qu’un système de participation aux bénéfices peut seule-

ment être introduit efficacement quand la notion de

coopération se met en avant et que les dispositions

sociales dans une entreprise se trouvent déjâ sur un

certain niveau.
Drs. P. VINK, Le développement des cré1its de garantie

de l’Etat.

L’auteur nous parle des différentes formes de crédits

accordés aux entreprises de la classe moyenne, avec

garantie de l’Etat. Ceux-ci sont accordés non seulement

pour couvrir les besoins de crédit â brève échéance,

mais aussi ceux â longue échéance.

W.
DE RIDDER, Le financernent de l’habitation en

propriété.

Faisant suite â un article paru récemment dans notre

hebdomadaire de la main du même auteur, celui-ci

traite des dispositions qui viennent d’être réalisées pour

l’encouragement de l’habitation en propriété.

A. VAN DE PUTTEN, La télévision en Hollande.

Dans eet article il est fourni une vue d’ensemble de

la répartition du nombre enregistré do postes de télé-

vision en Hollande. II appert des chiffres que la répar-

tition dans le pays est fixée dans une importante mesure

par la portée des postes émetteurs de télévision.

-..-.,,-.–

11juli 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

641

Winstdeling en prestatiebeloning

Het is wellicht dienstig enkele beschouwingen te wijden

aan de relatie tussen winstdeling en prëstatiebeloning,

beide vraagstukken, welke meer dan eens in onderling

verband met elkaar worden genoemd. Volgens een systeem

van winstdeling – in de betekenis, welke hieraan in het

onderstaande wordt tôegekend – deelt de werknemer in

de financiële resultaten van de onderneming, waarin hij

werkzaam is. Deze resultaten zijn mede aan zijn prestaties

te danken: iedere individuele werknemer heeft een aandeel

in de gezamenlijke inspanning der bedrjfsgenoten. Indien

deze prestaties veranderen, zullen ook de resultaten der

onderneming hiervan op korter of langer termijn de

weerslag ondervinden. De vraag is dus gewettigd, hoe

precies deze relatie moet worden beschouwd. Is winst-

deling als een systeem van prestatiebeloning te beschou-

wen? Zo ja, welke plaats neemt het in de prestatiebelo-

ningssytemen in? Zo neen, hoe dient het verband dan te

worden beschouwd?

Omschrijving van winstdeling.

Aangezien het begrip winstdeling in onderscheiden

betekenissen wordt gehanteerd, lijkt het, voor een goed

begrip van het hieronder volgende, wenselijk een korte

omschrijving te geven van dit begrip, zoals wij het op-

vatten. In dit verband dienen de volgende elementen te

worden gènoemd:

dat het om werknemers in de eigen onderneming

handelt;

dat het winstdeel wordt toegekend boven en behalve

het normale loon;

dat er van een duurzaam stelsel sprake is;

dat met de winst bedoeld wordt het netto overschot

van de opbrengst boven alle kosten en inhoudingen,

welke naar goed koopmansgebruik in de onderneming

moeten wordenaangewend’); de uitkeringen geschie-
den in deze gedachtengang eens per jaar;

dat de uitkering geschiedt uit de winst; de uitkering

moet dus ook uit de winst betreden kunnen worden.

Het arbeiderswinstdeel kan bijv. uitgedrukt worden

in een bepaald percentage van de winst dan wel

afhankelijk worden gesteld van de hoogte van het

dividend
2).

Winstdeling dient dus volgens het bovenstaande te

geschieden kachtens een stelsel, waarbij aan werknemers

in een onderneming door die onderneming boven het loon

een aanspraak wordt toegekend op een aandeel in de winst

van die onderneming.

Zonder verder in te gaan op de stelsels, welke ingevolge

de bovengegeven omschrijving niet onder een winst-

delingsstelsel vallen, zij toch ter voorkoming van mogelijk

misverstand erop gewezen, dat fabricagewinstdeling,

Scanlonplan cd., welke in bepaalde opzichten veel op het

omschreven begrip van winstdeling gelij ken en soms onder

de vlag van winstdeling varen, niet als winstdeling dienen

te worden begrepen
3).

Is winstdeling een vot’lln van prestatiebeloning?

In de aanhef werd er reeds op gewezen, dat de financiële

‘) zie interim-rapport der Comniissie Bezitsspreiding: 1-Jet vraagstuk der winst-deling, ‘s-Gravenhage 1952, blz. 17.
‘) Het vraagstuk der winstdeling, blz. 53 e.v.
‘) Zie H. J.
M. 1.
van der ven, Onderneming en Winstdeling, diss., Leiden 1954,
blz. 10 cv.

resultaten van een onderneming mede afhangen van de

inspanning van alle in de onderneming werkzaam zijnde

werknemers. De vraag rijst echter, of deze relatie vol-

doende basis is voor de stelling, dat winstdeling een vorm

van prestatiebeloning is.

Wil men van prestatiebeloning spreken, dan zal men de
volgende elementen moeten kunnen aanwijzen: ten eerste

een
loon,
in de betekenis van een geldelijke waardering

als contraprestatie voor het leveren van (contractueel)

bedongen arbeid;

ten tweede een
loon,
dat nauw
verband houdt met
de

geleverde
prestatie, hetgeen dus wil zeggen, dat naarmate

de prestatie stijgt, in een zekere verhouding tot die stijging

ook de in geld uitgedrukte waardering van die prestatie

moet töenemen;

ten derde het oogmerk
een
prestatie verhoging te stimu-

leren,
door de arbeider meer financieel belang te ‘geven

bij een hogere prestatie.

Wat nu het eerste element van prestatiebeloning, het

loon, betreft, moge gewezen worden op een element in de

winstdeling,
,
dat men wel het maatschapselement
4)
zou

kunnen noemen.

Vergelijkt men de contractuele beloning met de civiel-

rechtelijke maatschap, dan valt het op dat de maatschap-

pelijke verhouding geen arbeidsverhouding is. Ieder

vennoot treedt in beginsel zelfstandig op en wordt geleid

in zijn activiteiten door de normen, welke uitdrukkelijk

of stilzwijgend tussen de vennoten zijn overeengekomen.

De maatschapsverhouding is een samenwerkingsverbou-

ding, welke gelijkheid der vennoten vooronderstelt. Voorts

deelt iedere vennoot in de gezamenlijk gemaakte winst –

of draagt eventueel bij in het geleden verlies – zulks,

tenzij bij overeenkomst anders bepaald, evenredig aan

ieders inbreng. Doch afgezien van de wijze van bereke-

ning van ieders aandeel in de winst is het feit, dat de

grootte van de gemaakte winst ieders inkomsten bepaalt,

naast het element van zelfstandigheid, essentieel in dit

systeem.

Het hierin gelegen element van onzekerheid betreffende

de grootte der inkomsten ten gevolge van marktfiuctuaties,

die de vennoot persoonlijk ondervindt, ook al behoeft hij

– zoals artikel 1672, lid 2, B.W. mogelijk maakt –

wellicht niet in de verliezen te delen, beoogt men nu

juist met het looncontract op te heffen. In laatstgenoemde

verhouding bedingt de arbeider een loon, dat afgestemd

is op de functie, welke hij vervult, en dat – bij bepaalde
loonstelsels – slechts kan fluctueren naar gelang van de

produktieve prestaties van de betrokken werknemer of –

bij een stelsel van collectieve premies – van die van een

groep werknemers. Vanzelfsprekend is ook hier een ver-

band met de markt in zoverre de uitkomsten der betrokken

onderneming – wil deze zich op de lange duur kunnen

handhaven – de betalingen der bedongen lonen mogelijk

moeten maken. Voorts zal bij blijvende stijging van de

welvaart de invloed van de georganiseerde arbeid ervoor

zorgen, dat de hoogte van het loon de welvaartsstijging

volgt. Doch dit volgen van de welvaart geschiedt zodanig,

dat de schommelingen daarin – uitgezonderd catastrofes

– hun weerslag niet aan het loon (althans niet aan het

nominale loon) meedelen. Het direct verband, tussen

inkomsten en markt is dus a.h.w. doorgeknipt, een mdi-

‘)
Het vraagstuk der winstdeling, blz. 24.

642

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11juli1956

recte’ of verwijderde relatie is blijven bestaan. Dat

catastrofes hun uitwerking op de loonhoogte niet hebben

gemist – men denke slechts aan de depressie in de jaren

dertig en aan de versluierde vorm waarin dit bij de

consumptiebeperkingsloonronde enige jaren terug ge-

schiedde – is er een bewijs voor, dat het loonstelsel niet

onder alle omstandigheden aan zijn doel beantwoordt,

doch dit doet niet af aan het principieel onderscheid

tussen arbeidsverhouding en loonsysteem enerzijds en

maatschap en winstdeling anderzijds.

Met betrekking tot h’et element van de relatie tussen

loon en prestatie, zij gewezen op de wijze van totstand-

koming van de financiële resultaten, de winst, waarin de

werknemers delen. Wanneer men deze analyseert, dan

blijkt, dat de produktieve bijdragen van de werknemers

der onderneming slechts een der factoren zijn, welke de

winst bepalen. Een grote invloed gaat uit van de organise-

rende activiteit van de leiding der onderneming, waarnaast

echter evenzeer externe factoren, welke met de markt-

structuur of conjuncturele situatie samenhangen, een

rol spelen. Het is dus zeer wel mogelijk – om een

extreem voorbeeld te noemen – dat, ondanks een daling

van de arbeidsprestatie, ten gevolge van een sterke stijging

van de vraag naar het arbeidsprodukt der onderneming

de winst stijgt. In vele gevallen
5)
zal dan oôk het winst-

deel der arbeiders stijgen. Wij menen dan ook dat om

deze reden reeds winstdeling niet,, goed

,

als een vorm van

prestatiebeloning kan worden beschouwd.

Ten aanzien van het derde element van prestatiebelo-

ning zij het volgende opgemerkt. In het voorgaande werd

reeds aangeduid, dat men zich in plaats van een stelsel,

volgens hetwelk de whknemer een naar functie en tijd

gemeten vast loon beurt, kan indenken een stelsel, waarbij

de werknemer een loon ontvangt, bij de bepaling waarvan

mede met de schommelingen in zijn produktieve prestaties

wordt rekening gehouden. Het oogmerk van een zodanig

systeen’s van prestatiebel9ning is enerzijds om de werk-

nemers – individueel of per groep – een rechtvaardig,

d.w.z. een’mt de produk
q
eve prestaties verband houdend,

loon toe te kennen, anderzijds streeft het een verhoging

der produktie na, juist doordat de werknemer door het

uitzicht op een hogere beloning tot grotere prestatie

wordt aangespoord.

Het komt ons voor, dat bij een winstdelingsstelsel geheel

andere oogmerken vborzitten, althans behoren voor te

zitten. Zoals gezegd betekent introductie van een winst-
delingssysteem intioductie van elementen van het maat-
schapscontract. Deze elementen waren zoals gesteld die

van een directe relatie tussen inkomsten en marktprijs en

het element van persoonlijke verantwoordelijkheid en

zelfstandigheid, ja tot op zekere hoogte zelfs dat van

principiële gelijkhèid, welke inherent is aan een samen-

werkingsverband. Op dit laatste doelen wij hier. Intro-

ductie van en winstdelingsstelsel kan alleen met

vrucht geschieden, indien de werkgever daarmee tot uit-

drukking wif brengen, dat hij de werknemer beschouwt

als een medewerker met een eigen verantwoordelijkheid
en persoonlijkheid, die eefi bewuste – wij zouden willen

zeggen: niet strikt door het looncontract verplichte –

bijdrage in de gezamenljke inspanning voor een gemeen-

schappelijk doel levert. De introductie van de samen-

werkingsgedachte geeft aan de werknemers een nieuwe

5)
Niet in alle gevallen. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat afschrij-
vingen en reserveringen belangrijk hoger moeten worden gesteld, hetgeen uiteraard
de winststijging wat betreft het aandeel der arbeiders geheel of gedeeltelijk kan
compenseren. Deze complicaties latèn wij hier buiten beschouwing.

plaats en betekenis. En met die samenwerkingsgedachte

laat zich naar het ons wil voorkomen de idee van pro-

duktiestimulering door middel van een systeem van

prestatiebeloning, welke meer in de gezagsverhouding

past, niet goed rijmen. Erger nog: indien ingevoerd met

het oogmerk tot hogere produktie te prikkelen zou een

winsdelingsstelsel wel eens een averechtse uitwerking

kunnen hebben.
De winstdelingsgedachte ligt in het sociale of wil men
in het sociaal-psychologische vlak, waarin de ideeën van

individuele prestatie en van produktiestimulering aan

betekenis inboeten en de gedachte van samenwerking en

vanzelfsprekende produktieve bijdrage naar verrnbgen

veld winnen. Zoethout heeft in deze richting gewezen.

Terecht wijst hij er op, dat wij ér met de nodige voor-

zichtigheid naar moeten streven de dwang van buiten als

drijfveer te vervangen door de dwang van binnen. Evenzo

stelt hij, dat in de gebruikelijke vdrm van winstdeling een

loonprikkeL niet zit, -ja ,,nauwelijks een stimulans”
6).

Daarmee nu menen wij, dat de winstdeling buiten de

schaal der stelsels van prestatiebeloning is komen te liggen.

Praktische betekenis.

Op de beteknis voor’ de praktijk van bovenstaande

beschouwingen duidden wij in het vorengaande reeds,

toen wij erop wezen, dat invoering van winstdeling met

het oogmerk de arbeidsproduktiviteit op te voeren wel

eens op een mislukking zou kunnen uitdraaien. Deze

verwachting hangt samen met het feit, dat winstdeling

psychologisch anders door de werknemers wordt verwerkt

dan een systeem van prestatiebeloning. In het verleden

werd winstdeling wel ingevoerd met oogmerken
1
als behoud van het kapitalistische stelsel, vervreemding van

de vakbewging, e.d. Gingen deze motieven samen met
minder harmonische verhoudingen binnen dë onderne-

ming, dan is het duidelijk, dat hier de resultaten niet

overeenkomstig de verwachtingen kunnen zijn. Winst-

deling is naar onze mening een gevoelig systeem, waarbij
goede of slechte arbeidsverhoudingen en aanwezigheid of

gebrek aan gemeenschapsbesef de voorwaarden voor

slagen of mislukken vormen. Zij moet ,,om niet” en,niet

in de verwachting ‘van’ een contraprestatie worden

gegeven

Winstdeling kan onzes inziens dus piet goed bij wijze
van prestatiebeloning worden ingevoerd. Is een systeem

van tarief beloning in verband met de structuur der onder-

neming niet in.te voeren, bijv. omdat men waardedaling

van het prodükt – precisiehandwerk – vreest, dan

verdient onzes inziens toch een ,,merit-rating”-systeem de

voorkeur boven een winstdelingsstelsel. Ook wordt winst-

deling wel in verband gebracht met het zgn. competitie
systeem, dat in de Verenigde Staten toepassing vindt
8).

Kennisname van de hoofdtrekken van dit systeem “) laat

bij ons de sterke indruk achter, dat winstdeling moet

dienen om de fouten van het competitie-systeem op te

heffen. En daarvoor mag zij o.i. nooit dienen.

Het bovenstaande is tevens van betekenis voor de be-

antwoording van de vraag, wanneer een stelsel van winst-

deling moet worden ingevoerd. Een goed systeem van

6)
Bevorering van het gemeenschapsbesef in de bedrijven; Nederlands Instituut
voor Efficiency, Publicatieno. 291, 1949″, blz. 60. ‘) De Katholieke Werkgever van 14 april 1956, blz. 231, H. J. M. T. van der
Ven, die stelt, dat winstdeling in de eerste plaats niet gezien moet worden als een
maatregel
om
iets, dan wel als een uitvloeisel van iets en wel van het gemeenschaps-
karakter, dat aan een onderneming eigen is.
5)
Kerkhoven, De’grondslagen der loontec,hniek, blz. 147 cv.
5)
Elke prestatie wordt in dit systeem uitgedrukt in een percentage van de ge-
middelde prettatie, terwijl het loon, dat met de prestatie correspondeert, een gelijk
percentage op het gemiddeld loon uitmaakt. Het gemiddeld loon wordt evenwel, of de daarmee corresponderende gemiddelde prestatie nu op een hoog of laag ni-
veau ligt, steeds met een gelijk bedrag beloond.

11juli1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

643

prestatiebeloning behoort tot de eerste voorzienin-
gen, welke in een onderneming behoren te worden

ingevoerd. Winstdeling zeer zeker niet. Veelal wordt

winstdeling zelfs als een sluitstuk op een reeks van sociale

voorzieningen beschouwd
10).
Wij zouden zover echter

niet willen gaan. –

Daargelaten, dat toch moeilijk is uit te maken, wanneer

men aan de ,,afsluiting” van sociale voorzieningen kan

beginnen, zouden wij het eerder zo willen stellen, dat

wanneer aan bepaalde primaire, voorwaarden wat betreft

beloningsstelsel, hygiëne en andere voorzieningen is

voldaan, aan winstdeling reeds een plaats kan worden

ingeruimd en wel in het kader van een ontwikkeling van

goede menselijke betrekkingen in de onderneming, waarbij

zij dan tevens als complement van een eventueel aanwezig

prestatiebeloningsstelsel kan fungeren. Op ‘de betekenis

van winstdeling in het kader van de interne verhoudingen

in de ondeneming komen ‘vij nader terug.

Invlôed op de produktiviteit.

Zo al de vraag of winstdeling als een vorm van prestatie-

beloning moet worden beschouwd, in het bovenstaande,,,
ontkennend is beantwoord, dan is toch nog de vraag ge-
wettigd of winstdeling geen invloed op de produktiviteit

kan
hebben.

Naar onze overtuiging zal aan bepaalde primaire

voorwaarden moeten zijn voldaan alvorens enige ver-

wachtingen te dien aanzien kunnen worden gekoesterd.

Deze voorwaarden zouden als volgt kunnen worden

geresumeerd:

er moet een basis zijn in de vorm van een bereidheid
bij leiding en personeel om over en weer vertrouwen

in elkaftr te stellen en om een gezamenlijk doel te

onderkènnen;

winstdeling moet een uiting zijn van de principiële

erkenning van de werknemer door de werkgever als

volwaardig mens en medewerker en voortkomen uit de

uitsluitende behoefte aan deze principiële erkenning

ook in het materiële vlak gestalte te geven, zonder dat

men dus bëpaalde resultaten hiervan verwacht;

bij de werknemer dient bereidheid te bestaan mede-

verantwoordelijkheid voor de onderneming te dragen

en het besef dient bij hem aanwezig te zijn van de

noodzaak van een gemeenschappelijke inspanning;

winstdeling moet gezien worden als een onderdeel van

een complex van,maatregelen in het kader van de

menselijke verhoudingen. In dit kader dienen zekere

vormen van overleg afdelingsgewijs en voor de onder-
neming als geheel aanwezig te zijn;

een direct en permanent verband dient te worden

gelegd tussen deze vormen van overleg en de toepassing

van winstdeling, in die zin, dat regelmatig inlichtingen

worden verstrekt en gelegenheid wordt gegeven tot

overleg over de gang van zaken;

ook in de dagelijkse arbeid dient de gedachte van de

erkenning van de werknemer als volwaardig mede-

werker te worden gerealiseerd door – uiteraard voor

zover dit verantwoord is in verband met de eisen,

welke de structuur van de onderneming stelt – zoveel

mogelijk ieder een individuele taak en verantwoorde-

lijkheid te geven.

Kort gezegçl komen deze voorwaarden hierop neer,

dat winstdeling uiting moet zijn van een ,,team spirit” en

dat de toepassing gepaard moet gaan met ,,team work”.

10
) Het vraagstuk der winstdeling, blz.
75.

Indien aan deze voorwaarden is voldaan zal een latent

aanwezige energie tot uiting kunnen komen en ook

ongetwijfeld tot uiting komen.

Primair zullen de interne verhoudingen in de onder-

neming daarvan de gunstige invloed ondergaan, doch het

kan niet anders of bij het groeien van het besef, dat men

voor een gezamenlijk doel werkt, zal ook de produktiviteit

hiervan de gunstige gevolgen moeten ondervinden. Een

groot aantal gunstige vodrbeelden in het buitenland
11),

maar ook in het binnenland
12)
zijn bekend. Hierbij dient

te worden bedacht, dat niet de winstdeling als enige

oorzaak hiervan mag worden gezien. Deze dient, -zoals

gesteld, te worden beschouwd als een onderdeel van een

complex van maatregelen op het ‘terrein der menselijke

betrekkingen, doch in dat kader zal zij haar invloed

uiteraard hebben. Ook in de conjunctuurgevoelige bedrij-

ven zal winstdeling dan, gezien het nauwe contact dat

tussen leiding en personeel bestaat, met groter kans van

slagen kunnen worden toegepast. Weliswaar zal ook dan
i.v.m. de gemiddelde financiële draagkracht der werkne-

mers voorzichtigheid dienen te worden betacht t.a.v. de

hoogte der uitkeringen, doch bij de werknemer zal in

ieder geval begrip bestaan voor een eventueel ongunstige

ontwikkeling van zaken.

Het is anderzijds verklaarbaar dat, indien aan een of

meer voorwaarden niet wordt voldaan, een op zich zelf’
goed winstdelingssysteem kan mislukken
13).
Dat zal

vooral bij die ondernemingen geschieden, waar winst-

deling voornamelijk om financiële motieven is ingevoerd

en waar winstdeling doordat het niet a.h.w. is ingebed in

een geheel van maatregelen in het kader der menselijke

verhoudingen tot sleur is geworden
14).

Slotopmerking.

In het bovenstaande hebben wij uiteraard niet kunnen

behandelen vraagstukken betreffende de omvang van, het

bedrijf, Organisatie van de personeelsleiding, intelligentie-

niveau van de werknemer, ligging van het bedrijf en

andere factoren, welke in gunstige dan wel ongunstige zin
het getekende beeld kunnen wijzigen. Wij zijn er ons buy.

van bewust dat in een onderneming met een door de aard

van het bedrijf sterk wisselende personeelsbezetting

(bouwbedrijven), winstdeling weinig of geen nut heeft.

Voorts zullen bij stijging van het aantal werknemers

hogere eisen aan de personeelsleiding worden gesteld,

maar de moderne gedachten op dit terrein scheppen

voldoende waarborgen tot het opvangen van eventueel

hierdoor ontstaande complicaties
15).
Zoals gezegd kunnen

wij in dit bestek hierop niet verder ingaan. Wij zouden

aan het bovenstaande nog de aanbeveling willen verbin-

den, dat verdere onderzoekingen op dit terrein .vorden
ingesteld in ondernemingen, welke winstdeling (gaan)

toepassen, opdat een verdere bijdrage worde geleverd

tot verdieping van de kennis omtrent een terrein van

activiteit van de mens van vandaag, waarvan de grote

betekenis in toenemende mate wordt beseft.

voorburg.

,

A. B. RAVEN.

“) Irene M. Chambers, A Study of Contrasts in Industrial Relations, Summons
College, Massachusetts, U.S.A., geeft frappante voorbeelden: blz. 27 e.v., blz. 37
“) H. J. M. 1. van der Ven, o.c. blz. 100 e.v.
13)
Fortune, august 1951, The Pitfails of Profit Sharing; Factory,February
,

1939.
“) Het is dan ook niet verwonderlijk, dat P. Rijkens in ,,Theorie en Praktijk van
de Winstdeling”, Unilever NV., Rotterdam, tot een afwijzing van winstdeling
komt. Het is daarentegen niet duidelijk, waarorft evengenoemde dan wel voor uit-
kering van gratificaties geporteerd is (tap. blz. 19,34). Ook gratificaties kunnen
in evenveel gevallen als winstdeling tot een automatisme verworden.
1)
P. A. Knowlton, Profit Sharing Patterns, blz. 64, constateert na onderzoek
van 300 ondernemingen, dat de grootste ondernemingen de best geslaagde syste-
men kennen.

644-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11juli
1956

De ontwikkeling ‘der rij ksgarantiekrediet’en

Inleiding.

Zoals bekend mag worden verondersteld, neemt de

Nederlandsche Middenstandsbank een bijzondere plaats

in temidden der Nederlandse banken. Aanvankelijk leden

de diverse middenstandsbanken een nogal . noodlijdend

bestaan en moesten door regeringssubsidie en een dis-

contogarantie op de been worden gehouden. Ter oplos-

sing van de moeilijkheid heeft de Staat in 1927 doorgezet,

dat de meeste middenstandsbanken werden verenigd

in één centrale, t.w. de Nederlandsche Middenstands-
bank N.V. Het spreekt welhaast vanzelf, dat vanwege

deze bemoeienis van de Overheid, de Staat ook zijn deel

nam in het aandelenkapitaal, hoewel de invloed van de

Staat niet een overwegende werd, daar de door hem

genomen aandelen slechts voor een klein percentage

werden volgestort. De eerste kapitaaldeelname van de

Staat vond plaats in 1942, hetgeen in wezen vervanging

betekende van de eerder gegeven discontogarantie.

Ook aan de emissie van 1955 heeft de Staat weer naar

verhouding deelgenomen.

Deze met een speciaal doel geschapen bank is overigens

een instelling, die aan het algemene bankbediijf in de

ruimste zin volledig deelneemt, zodat het woord ;,midden-

stands”bank geen enkele beperking ten aanzien van de

kredietverlening, export- en/of importfinanciering of

anderszins inhoudt.

Het bijzondere van de positie der N.M.B. is vooral

gelegen in de uitsluitende bevoegdheid, welke zij heeft

verkregen tot het verstrekken van door het Rijk gegaran-

deerde kredieten aan alle bedrijven, welke deze krediet-

verlening behoeven en daarvoor in de termen vallen,

mits het gaat om bedragen van meer dan f. 4.000. Voor

de kleinere kredieten zijn de zgn. Rijks- of Gemeentelijke

Borgstellingsfondsen in het leven geroepen.

De verstrekking van de garantiekredieten is dus een

onderdeel van de gehele kredietverlening.

De aanleiding tot de instelling van de garantiekredieten

waren de grote moeilijkheden, waarin vele overigens

gezonde middenstandsbedrijven door de gr9te depressie

van de dertiger jaren waren komen te verkeren. Wanneer

gebrek aan liquide middelen een oplossing van de moei-

lijkheden’in de weg stond, dan kon van de N.M.B. een

zgn.
crisiskrediet
worden verkregen tot een maximum

van f. 10.000. Het was de taak van de Bank om de

risico’s tedrukken tot dat risico-minimum, wat onder

de gegeven omstandigheden mogelijk was. Liep de zaak

dan echter toch mis, dan dekte de Staat de strop. Deze

garantiekredieten werden in 1939 uitgebreid met een

nieuwe vorm, het zgn.
werktuigenkrediet.
Dit was niet

minder dan een investeringskrediet, het was namelijk

bestemd voor de aankoop van machines, winkelinven-

tarissen e.d. Hier werd dus krediet voor meerdere jaren

bevroren, hetgeen een intensieve bewaking van de zijde

van de Bank vereiste. Het is vooral deze kredietvorm,

welke na de oorlog zeer populair is geworden.
De vormen van de garanliekredieten.

Thans zullen wij allereerst een overzicht geven van de

verschillende vormen der rij ksgarantiekredieten, welke

zich na de oorlog hebben ontwikkeld.

l.Het bijzonder krediçt.

Dit wordt verleend aan alle bedrijven (zowel handels-

als industrë1e) welke gezond van opbouw zijn, langer dan

twee jaar bestaan en aanwijsbare mogelijkheden in zich

bergen om töt een uitstekende rentabiliteit te geraken.

De behoefte aan deze kredietvorm ontstaat, wanneer het

bedrijf door bijzondere omstandigheden in liquiditeits-

moeilijkheden dreigt te geraken, waardoor de ontwikke-

ling wordt geremd. Deze bijzondere omstandigheden

kunnen o.a. de volgende zijn:

grote investeringen in voorraden door snelle expansie

van het bedrijf. Geen motief zijn speculatieve aan-

kopen, want een garantiekrediet wordt niet verleend,

wanneer men zich op andere passende wij ze had kun-

nen helpen;

trage betaling door afnemers. Bij leveranties aan-

Rijk of gemeente kan de betaling soms maanden op

zich laten wachten, terwijl slechts een normaal

leverancierskrediet verkregen kan worden. Een

ander voorbeeld is dat van een handelsonderneming,

welke zich bezig houdt met de bevoorrading van

oceaanschepen, maar pas na afloop van de reis

wordt betaald;

een faillissement van een grote afnemer;

moeilijkheden, ontstaan door de aanslagen in de

Vermogensaanwasbelasting;

seizoenbehoeften. Zo was in
1955
het winterfruit

duur en schaars. Elke fruitgrossier moest toen in de

herfst trachten op zo’n kort mogelijke termijn een

zo normaal mogelijke voorraad te vormen om mee

te kunnen blijven draaien. Hetzelfde gold voor de

kolenhandelaren, bij wie de liquiditeit lange tijd nog

extra gedrukt werd door de zachte voorwinter.

Aan sommige kolenhandelaren is deze winter wel

tweemaal een bijzonder krediet verschaft. Toen

namelijk tijdens de lange vorstperiode nieuwe voor-

raden moesten worden besteld, eisten de mijnen reeds
vooruitbetaling bij bestelling. Vaak gebeurde het dan,

dat de leveranciers betaald moesten worden, wanneer

het geld van de geleverde of bestelde kolen nog groten-

deels onder de cliënten uitstond. Het bijzonder

krediet werd dan aan de kolenhandelaar als bank-

krediet gegeven en deze gaf het in de vorm van af-

nemerskrediet onmiddellijk weer door aan de mijnen.

Een seizoenvoorraad wordt ook ingéslagen door

haarden- en kachelsmeden. Ook deze hadden te

kampen met de zachte voorwinter, maar hier lag

het nog weer anders, want na december is het sei-

zoen voorbij; er worden dan vrijwel geen kachels meer

verkocht, vorst of geen vorst. Het sèizoenkrediet

wordt dan noodgedwongen een jaar permanent,

maar ook door deze
i5(jzondere
omstandigheid
blijft het krediet volkomen aan zijn doel beant-

woorden.

De bijzondere kredieten worden verstrekt tot een

maximum van f. 30.000. Meestal zouden zonder deze

kredietvorm de bedrijven niet geholpen kunnen worden.
Voor de grote banken zijn de posten qua ômvang en qua

perspectief weinig aantrekkelijk, voor de kleinere banken

en voor de N.M.B. zelf spelen de meestal niet zo sterke

financiële positie en de niet primaire zekerheid een rem-

mende rol, zodat een gçwoon rekening-courantkrediet

11juli .1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

645

ook door deze instellingen niet snel verleend zal worden.

H e t ‘bedrjfsuitrustingskrediet.

Deze vorm is verreweg het belangrijkste geworden

van de garantiekredieten. Het zijn zuivere investerings-
kredieten; ze worden verleend voor de financiering van

machines, installaties, transportmiddelen e.d., maar
ook

voor verbouwingen, verbeteringen van de pui enz. Dit

laatste wil zeggen dat hier bankkrediet wordt geïnvesteerd

in objecten, welke voor de bank als zekerheid geen waarde

hebben. Het spreekt vanzelf dat hier vrij ver wordt

gegaan en dat dan ook een zeer stringente bewaking

van het krediet nodig is. O.a. geschiedt dit door het bij-

houden van zgn. eindstaten waarop nauwkeurig elke stap

van de verbouwing door de Bank wordt aangetekend:

De
gehele
verbouwing, ook dus dat gedeelte dat men zelf

kan bekostigen,
moet
door de Bank worden betaald,
zodat een goede bestedingscontrole kan worden uit-
t

geoefend. Bovendien möet de kredietnemer een niet

investeringsverklaring tekenen, d.w.z.hij mag gedurende

de looptijd van het krediet geen nieuwe investeringen

ondernemen zonder voorkennis van de Bank. Boven het

verstrektebedrag aan zuiver bedrjfsuitrustingskrediet

kan een klein gedeelte, tot ca. 20 pCt., voor handeisgeld

worden gegeven.

De technische zijde van het bedrijf wordt beoordeeld

door de Rijksnijverheidsdienst of door de Ned. Bakkerij-

stichting, welke ook eventuele verdere investeringen

dienen te fiatteren. Ook deze kredieten worden verstrekt

tot een maximum van f. 30.000.

Het indus t, iële kredie t.

Voor kleine, snel expanderende industriële onder-

nemingen is het vaak heel moeilijk om liquide middelen

voor verdere ontwikkeling te verkrijgen, zeer in het

bijzonder wanneer zij nog te klein zijn om een publiek

beroep op de kapitaalmarkt te kunnen doen. Risico-

dragend kapitaal is voor dergelijke bedrijven vrijwel niet

te bekomen en ook de banken zijn weinig bereid om

investeringskredieten of anticipatiekredieten op lange

termijn te verschaffen. Na de oorlog is voor deze kritieke

situatie, waarin menig klein bedrijf na enige tijd komt

te verkeren, ten dele een oplossing gevonden door op-

richting vano.a. de Herstelbank en van de Ned. Partici-

patiemaatschappij.

Daarnaast verstrekt de N.M.B. sinds enige jaren zgn.

industriële kredieten voor bedragen tussen f. 30.000 en

f. 1004300. De bedoeling’ is vooral om de overgang van

ambachtsbedrjven (een loodgietersbedrijf of een grafisch

bedrijf bijv.) naar de industrie,le sector gemakkelijker te

doen plaatsvinden. Hoewel de behoefte groot is, is deze

kredietvorm tot nu toe weinig succesvol geweest. Hier-

van getuigt ook wel het bedrag der op 31 december ji.
uitstaande kredieten, nl. slechts f.
5
mln. Voordat het

krediet wordt verleend moeten namelijk diverse instanties
worden ingeschakeld. Er moeten uitgebreide onderzoeken

gedoogd worden van de Rijksaccountantsdienst, de

Rijksnijverheidsdienst en van het Economisch Tech-

nologisch Instituut, dit laatste om te beoordelen hoe het

bedrijf in de economische structuur van de omgeving

past. Nadat door de N. M. B. een alomvattend rapport

is opgesteld, wordt de aanvraag voorgelegd aan het

Ministerie van Economische Zaken, welke het krediet

uiteindelijk moet fiatteren. Met deze tijdrovende proce-

dure gaat soms wel zes maanden heen, hetgeen niet zelden

een belangrijk bezwaar is.

Het krediet voor economische

s a m e n w e ik i n g..

Deze kredietvorm heeft hetzelfde doel als het bijzonder

krediet. Het wordt verschaft aan die groepen van bedrij-

ven, welke tot de een of andere vorm van economische

samenwerking zijn gekomen, waardoor de bedrijfsvoering

voor ieder langs economisch doelmatiger en efficiëntere
wegen plaatsvindt. Zo bijv. een groepje van, vijf rijwiel-

handelaren, welke tezamen in een bepaald rayon het
monopolie hebben voor de verkoop van een bepaald

merk fiets en deze nu gezamenlijk inkopen, er gezamenlijk

reclame voor maken enz. en geleidelijk aan ook voor de

andere produkten tot een zekere economische coöperatie

komen. Tot nu heeft ieder van de handelaren afzonderlijk

een bijzonder seizoenkrediet gekregen, waarvan enkelen

met nogal wat vijven en zessen en met ware aflossing-

verplichtingen. Een krediet voor economische samenwer-

king (geen maximum-bedrag) voor de gehele groep zal

veel gemakkelijker worden verkregen, enerzijds als premie

voor de tot stand gekomen nuttige samenwerking, ander

zijds vooral
j
echter vanwege het reële voordeel voor de

bank, nl. een grote mate van risicospreiding.

Het overname-, inrichtings- en

hypothecair krediet.

Tot slot een drietal kredietvormen, waarvan de

aanvragen dit keer niet door de N.M.B. maar door het

Algemeen Waarborgfonds voor de Middenstand worden

behandeld. De reden is, dat het Waarborgfonds in deze

gevallen meestal een grotere risico neemt dan de N.M.B.

banktechnisch kan accepteren. Het gaat hier in de eerste

twee gevallen om het verschaffen van kredieten voor

installatie, voorradinvestering en handeisgeld aan be-

drijven welke zich in nieuwe wijken willen vestigen of aan

jonge zakenlieden welke een bestaand bedrijf willen

overnemen. Men wil deze vestigingen en overnamen

stimuleren en daarom geeft men kredieten tot een zeer

hoog percentage van het balanstotaal. Het maximaal

bedrag is f. 40.000.

Een hypothecair krediet wordt verleend aan die onder-

nemers, welke een bedrijfspand willen bouwen of nieuw

willen kopen. Het kredietmaximum is ook weer f. 40.000

en kan gaan tot 85 pCt. van de bruto-stichtingskosten

of van de koopsom van het bedrijfspand.

Het betreffende Waarborgfonds moet zien zo’n aan-

gevraagd hypothecair krediet ,,ergns” onder te brengen.

Het weinig aantrekkelijke voor de kredietgever is, dat

de staatsgarantie in dit geval niet verder gaat dan 50 pCt.;

voor de andere 50 pCt. krijgt de kredietgever geen garan-

tie en dat, terwijl deze kredieten beslist niet risicoloos

.zijn volgens de gebruikelijke interpretatie van dit woord.

Aan het succes van deze nog maar zeer recente krediet-

vorm moet daarom ernstig worden getwijfeld.

De ontwikkeling in cfers.

De omvang van de kredieten, onder staatsgarantie

verleend door de N.M.B., geven de laatste vier jaar een

snelle toename te zien.

Uitstaand krediet in miljoenen guldens

1
1952
1
1953
1
1954
1

1955

Middenstandskrediet
…………………
17

25

32,8

53,1
Industrieel krediet

3,1

5,3

17

25

35,9

58.4

De behoefte bij de middenstand aan deze kred jet-

faciliteiten wordt hierdoor duidelijk geïllustreerd. Het

leeuwedeel van de garantiekredieten komt op rekening

646

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11juli 1956

van de bedrijfsuitrustingskredieten. In het jaarverslag van

de N.M.B. 1955 wordt gesteld dat dé vraag naar bijzondere

kredieten verhoudingsgewijs afneemt, hetgen erop zou

wijzen dat de liquiditeitspositie bij volwaardige midden-

standsbedrijven de laatste jaren is verbeterd. Een zelfde
conclusie kan worden getrokken uit het in het algemeen

regelmatige verloop van de aflossingen op de garantie-

kredieten. In
1956
is het aantal bijzondere kredieten ,over

het gehele land eohter weer snel toegenomen. Ten dele

is dit te verklaren, doordat de achterstand van de Belas-

tingdienst voot het grootste deel is ingehaald, hetgeen

een zware druk op de liquiditeitspositie van vele midden-

standers betekent, hetgeen bij de vaak snel stijgende

/
omzetten (wat meestal een nog snellere voorraadstijging
moet inhouden) tot grote moeilijkheden leidt.

Wij zien tevens, dat het uitstaande industriële krediet

nog maar vi zeer bescheiden omvang is, waarschijnlijk

een gevolg van de hierboven geschetste moeizame en tijd-

rovende behandelingsprocedure van de aanvragen. Een

belangrijke behoefte aan dit soort krediet bestaat I er

namelijk zonder twijfel.

De beoordelingsmaatstayen.

Een technische beoordeling van het bedrijf, waarvoor

krediet wordt aangevraagd, vindt zonodig plaats door

de Rijksnijverheidsdienst. Voor de economische beoor

deling is de aanwezigheid van een goede administratie

vereist, waarbij in ieder geval- balansen en resultaten-

rekeningen over de laatste twee jaren worden verlangd.

Aan de hand daarvan moet men een indruk krijgen van

het verloop (vergelijking over enkele jaren!) en de sterkte

van de rentabiliteit, liquiditeit
en solvabiliteit.
Het is bij

deze garantiekredieten

niet zo dat de solvabiliteit per se

tenminste 50 pCt. moet zijn; soms zelfs gaat het ver-

strekte bankkrediet het eigen kapitaal niet onbelangrijk

in grootte te boven, wanneer tenminste voldoende vast-

staat dat de rentabiliteit in de toekomst. redelijkerwijze

goed moet zijn. De liquiditeit wordt bezien om na te gaan

of het aangevraagde, krediet werkelijk op korte termijn

noodzakelijk is. Is immers passende financiering op andere

wijze nodig en/of mogelijk dan worden de kredieten

niet verstrekt.

De door de kredietnemer te bieden dekking speelt bij

deze kredieten geen primaire rol.

Een volgend punt, dat gewicht in de schaal kan leggen,

is de beoordeling van de
moraliteit.
Niet zelden wordt

een kredietaanvrage afgewezen, uitsluitend op morele

gronden.

Bij de balansanalyses wordt gebruik gemaakt van een

vast schema van ratios. De icti’efzijde en passiefzijde

worden gesplitst in drie groepen (absoluut en in percen-

tages), t.w.: vastgelegde activa, vlottende activa en liquide

middelen enerzijds en eigen kapitaal, schuld op lange

termijn en schuld op korte termijn anderzijds. Van belang

is dan o.a. in hoeverre het eigen kapitaal het vastgelegd

actief dekt en ,hoeveel maal de kortiopende schulden

begrepen zijn in de vlottende middelen, alsmede de grootte

van het zgn. werkkapitaal.

Deze gégevens, verzameld, gecombineerd met nog

enkele andere, leveren, op uniforme wijze opgesteld, een

schat van vergelijkbaar materiaal voor alle soorten van

middenstandsbedrjven. Met de centralisering van dit

materiaal en het verwerken door middel van het hollerith

systeem is de N.M.B. eerst in dit jaar begonnen. De resul-

taten zullen er zeker toe medewerken een beter inzicht

te verkrijgen in de bedrijfseconomische verhouding’en

binnen de verschillende groepen van middenstands-

bedrijven.
Rotterdam.

.

Drs. P. VINK.

Financiering eigen woningbezit

De Algemene Maatregel van Bestuur van 26 mei 1956

tot bevordering van het eigen-woningbezit moet worden

gezien als een aanvulling op het Premie- en Bijdrage-

beslüit Woningbouw. Krachtens de bij dit bèsluit be-

horende premie- en bijdrageregeling woningbouw 1953

wordt aan een ieder, aan wie een premie voor de bouw

van een eigen woning wordt toegekend, de mogelijkheid

geopend om gedurende 10 jaar een bijdrage te ontvangen

van 24 pCt. van het bedrag dezer premie.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting

heeft het voorstel van de commissie eigen-woningbezit
1)

om deze jaarlijkse bijdrage om te zetten in een bijdrage

ineens overgenomen, zij het onder de benaming van een

,-,toeslag”. Hij bedraagt 25 pCt. van de premie. ,Indien

het gezin van de aanvrager bestaat uit 4 of
5
personen

en verder oplopend tot 12 of meer personen, wordt dit

percentage verhoogd tot 27-3
5,
afhankelijk van de

grootte van het gezin.

Deze toeslag wordt toegekend, wanneer na 1 juni van

dit jaar krachtens het genoemde premie- en bijdrage-
besluit de beschikking voor een premie is afgegeven.

Bovendien moet bdlanghebbende meerderjarig zijn, doch

mag de leeftijd van 65 jaren nog niet hebben bereikt,

terwijl
hij
de woning van de aanvang der eerste bewoning

af gedurende tenminste 10 achtereenvolgende jaren als
eigenaar moet bewonen.

Aan de toekenning van de toeslag zijn verder nog de

volgende bepalingen gesteld:

)
Zie
,,E..S.B.”
van
13juni 1956.

a. de oppervlakte van de woning mag in verband met

de huisvestingscapaciteit een bepaalde grens niet

overschrijden;

b de woning moet minstens 4 woon- of slaapkamers

bevatten;

de stichtingskosten van de woning mogen een bepaald

bedrag niet te boven gaan;

de aanvraag om toekenning van de toeslag moet

worden gedaan door tussenkomst van een toegelaten

bemiddelend orgaan.

Ad a. De woning, waarvoor de toeslag wordt gevraagd,

mag voor eengezinshuizen en etagewoningen met ver-

trekken op verschillende verdiepingen geen grotere ‘op-

pervlakte hebben dan
95-145
m
2
bij een geschiktheid

voor het huisvesten van 3-11 of meer personen. Voor

etagewoningen met alle vertrekken op één verdieping

wordt als oppervlakte aangehouden 90-135 m
2
. De

Minister kan voor bijzondere woningtypen hiervan af-

wijken.

Ad b. Dez bepaling moet t~\’ens worden gezien als een

poging om de uitbreiding van het aantal te kleine wo-

ningen af te remmen. Alleen wanneer de omstandig-

heden van de aanvrager of diens gezin daartoe aan-

leiding geven, kan de toeslag ook worden gegeven voor

woningen
s
met 3 woon- of slaapvertrekken.

Ad c. De stichtingskosten moge niet meer bedragen dan

f. 30.000 per woning. Gaan deze dit bedrag te boven,

,dan geldt als maximum vijf maal de toegekende premie.

11juli
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

647

Add. Hierop komen wij nog nader terug.

De toeslag wordt verstrekt zowel bij de bouw als voor

de aankoop van woningen, uiteraard ook hierbij, weer

gekoppeld aan de toekenning van dpremie na 1 juni

1956. Aanvragen daartoe, gedaan na afloop van een tijd-

vak van zes maanden na het voor bewoning gereedkomen

van de woning, worden niet in behandeling genomen.

Vooral voor de minder draagkrachtigen zal het veelal

op bezwaar stuiten, dat de premie en de toeslag eerst
worden uitbetaald als de woning gereed is. Stelt deze

regeling de mogelijkheid open om met eengering bedrag

aan eigen middelen een woning te verkrijgén, tijdens de
bouw moeten de bouwkosten in termijnen worden vol-

daan. Deaannemers zullen er dus rekening mede moeteh

houden, dat zij de laatste twee of drie termijnen eerst

• enige tijd na de oplevering van het werk zullen kunnen
ontvangen. Vooral wanneer zij veel werk onder handen

hebben, lopen deze bedragen snel op.

De toekenning van de toeslag wordt ingetrokken,

wanneer dit ook het geval is met de premie. Deze in-

trekking heeft ook plaats, wanneer wordt of is gebouwd

in afwijking van de aanvrage en de daarbij overgelegde

stukken, behoudens uitèraard verleende toestemming. /

Geheel of gedeeltelijk moet de toeslag worden terug-

betaald, wanneer de eigendom van de woning binnen de

genoemde termijn van 10 jaar overgaat of de woning

gedurende dezelfde periode niet door de belanghebbende

of diens gezin bewoond blijft. In bijzondere gevallen,

mits in de bewoning geen wijziging komt, kan de Minister

van terugvordering afzien. –

De regeling voorziet in het geval van overlijden van de

belanghebbende. Gaat de eigendom over op de over-
bljvendeechtgenoot of op een of meer erven, stief- of

pleegkinderen, dan blijven de rechten op de toeslag ge-

handhaafd, mits de nieuwe eigenaar of eigenaren de

geldende verplichtingen aan de toekenning van deze

toeslag verbonden, onverkort overnemen.

Kan men in zijn algemeenheid met deze bepalingen

vrede hebben, toch zit in de verplichting tot terugbetaling

een element, waardoor de aantrekkelijkheid van deze

regeling wordt aangetast. In dit verband denken wij aan

de belemmering van de mobiliteit en wel in het bijzonder

aan het aanvaarden van een werkkring in een andere

gemeente, waardoor verhuizen noodzakelijk wordt. Dit

kan niet als een bijzonder geval in de zin dezer regeling

worden gezien, zodat terugbetaling van de gehele of

gedeeltelijke toeslag onherroepelijkis. Heeft de strekking

van deze richtlijn ten doel eventuele speculatie te voor-

komen het ware billijker geweest om in analoge gevallen,

waarbij vaststaat, en dat is niet moeilijk na te gaan, dat

het streven naar winst niet de opzet is geweest, een ruimer

standpunt in te nemen.

Deze regeling beoogt de minder draagkrachtigen in de

gelegenheid te stellen een eigen woning te verkrijgen.

Beschikt men over weinig eigen middelen, dan zal een

groot bedrag moeten worden geleend. Deze mogelijkheid

is normaal niet aanwezig, want de als hypothecaire geld-

lening op te nemen bedragen belopen net meer 4an
2/3

tot 70 pCt. van de getaxeerde waarde. Teneinde echter

deze geldgevers in de gelegenheid te stellen dit percentage

op te voeren tot 90, kan de aanvrager aan de gemeente

verzoeken voor hem een zekerheid, in de vorm van borg-

tocht, te stellen voor de betaling van de hoofdsom en

rente van een eerste hypotheek, (voor het gedeelte, dat

60 pCt. van de netto-stichtingskosten te boven gaat),

wanneer:

1. hem een toeslag is toegekend; ‘

de lening niet meer bedraagt dan 90 pCt. van de

netto-stichtingskosten;

de lening niet, langer loopt dan hoogstens 30 jaren

en verstrekt wordt tegen een onveranderlijke

rentevoet;

de aanvrager nog niet
55
jaar oud is;

de aanvraag wordt gedaan door tussenkomst van

een bemiddelend orgaan.,

Een eventueel uit deze zekerheidstelling voortvloeiend

verlies wordt door het Rijk en de gemeente in gelijke ver-
houding gedragen..

Wij hebben reeds enkele malen ,,het bemiddelend or-

gaan” genoemd. Deze instituten kennen wij niet; zij

moeten nog worden opgericht. Veel weten wij hier nog

niet van; alleen kennen wij de taakomschrijving, opge-

nomen in artikel 12. In de regeling lezen wij dat de ver

zoeken om de toeslag en de zekerheidstelling bij de des-

betreffende instanties moeten worden ingediend door

bemiddeling van’ deze organen. Aangezien, zoals reeds

vermeld, deze organen nog niet bestaan, moet met de

toepassing van deze regeling tot een nadere datum worden

gewacht. Tot zolang blijft de bestaande premie- en bij-
drageregeling onveranderd van kracht.

Wij moeten nog wijzen op een uitbreiding ten opzichte

van de bestaande regeling: Tot nu,toe was de Overheid
slechts bereid een tegemoetkoming boven de premie te

verstrekken, wanneer het betrof de bouw van een een-

gezinswoning. De Minister heeft het voorstel van de

commissie eigen-woningbezit overgenomen en de toe-

kenning van de besproken faciliteiten uitgebreid tot het

meergezinshuis. Het is artikel 9, dat aangeeft dat ,,onder

eigenaar mede verstaan wordt het lid van een coöpera-
tieve vereniging, waarvan de leden op de enkele grond

‘an hun lidmaatschap het-.recht van uitsluitend gebruik

van een aan die coöperatieve vereniging in eigendom toe-

behorende woning hebben”. ‘Het eigendomsrecht van

een appartement is r&ds wettelijk geregeld, zodat bij de
verkrijging van een flat, die vooral in de grote steden de

laatste jaren steeds meer toepassing vindt, t.z.t. ook

van de regeling tot bevordering van, het eigen-woning-

bezit gebruik kan worden gemaakt.

De Minister heeft deze regeling tevens van toepassing

verklaard, wanneer op de datum van aanvrage van de

premie de aanvrager eigenaar of mede-eigenaar van een

krot is en hij gedurende minstens één jaar v66r deze

datum het krot heeft bewoond. Het behoeft geen nader

betoog, dat voor de krotopruiming ruimere faciliteiten
moeten worden verstrekt en daarom zijn de in de aan-
vang genoemde percentages van de premie als toeslag

voor deze gevallen met 30 verhoogd. Als voorwaarde is

hiervoor bovendien nog gesteld, dat het krot moet zijn

of worden afgebroken binnen zes maanden na het Yoor

bewoning gereedkomen van de nieuwe woning. Een

noodwoning, een keet, een woonwagen, een woonschip,

een plggenhut en soortgelijke bouwsels kunnen met çen

krot worden gelijkgesteld.

Volmaakt is deze regeling niet. Wij hopen echter, dat de

Overheid de mening van Prof. Dr. Ir. H. G. van Beusekom,

neergelegd in zijn preadvies voor de 173e jaarvergadering

van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en

Handel, zal overnemen. Deze komt in het kort hierop

neer, dat de eigen woning hèt middel is tegen alle maat-

schappelijke kwalen. De in deze regeling nog voörkomen-

de belemmeringen, zullen dan worden weggenomen en

het streven naar een ideaal verder worden bevorderd.

‘s-Gravenhage.

W. DE RIDDER.

648

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11juli 1956

Televisie in Nederland

Sedert 1 januari 1956, toen de Wet op het Kijkgeld van

kracht werd, is iedere houder van een televisietoestel ver-
plicht zijn toestel te doen registreren bij de dienst Luister-

en Kijkgelden van het Staatsbedrijf der P.T.T. Allen die

op genoemd tijdstip reeds in het bezit waren van een

televisietoestel moesten v66r 1 februari een televisiekaart

aanvragen. Indien algemeen aan deze verplichting was

voldaan zou dus per 1 februari een inzicht zijn verkregen

in de in Nederland aanwezige televisietoestellen.

Naar oud-vaderlands gebruik is echter niet door

iedereen met het vervullen van deze plicht grote haast

gemaakt, zodat op 1 februari slechts ca. 26.000 toestellen

waren aangegeven. Volgens een ruwe schatting was dit

ruim de helft van het werkelijk aanwezige aantal. Ge-

leidelijk wordt deze achterstand ingehaald, met een

duidelijke versnelling na een berichtje in de couranten dat

processen-verbaal zijn opgemaakt wegens het ontbreken

van een televisiekaart. Toch had in mei nog ca. 15 pCt. van

de aanmeldingen betrekking op v66r 1 februari aanwezige

toestellen. Het aantal in de laatste maanden aangeschafte

toestellen kan worden geschat op 3 â 4 duizend per maand.
geregistreerde tei ‘evisietoestellen

1 februari 1956.

26.267
1 maart
…….

39.818
1april
……..

48.025
1mei
………

55.364
1juni
……..

59.856

Het is nog niet mogelijk met normale middelen op elke

plaats in Nederland een. (of meerdere) televisiepro-

gramma(‘s) te ontvangen. Het bovenste der op blad-

zijde 649 staande’ kaartjes geeft een overzicht van

de delen van ons land die door Nederlandse en

buitenlandse zenders worden bestreken. Tevens is

hierin aangegeven volgens welk systeem de verschillende

zenders werken. Nederland en Duitsland hebben het

625-lijnensysteem, de Belgische zenders passen gëdeeltelijk

eveneens dit systeem toe (Antwerpen), gedeeltelijk het

Franse stelsel (Luik), terwijl Frankrijk volgens het 819-

lijnensysteem uitzendt.

De reikwijdte van televisiezenders is in het algemeen

niet veel groter dan de zgn. radio-optische horizon, dit is

de afstand van de top van de zendantenne tot de horizon.

De cirkels moeten worden beschouwd als een globale

begrenzing van het gebied, waarbinnen met grote waar

schijnlijkheid een bepaalde zender goed kan worden

ontvangen. De werkelijke ontvangstmogelijkheid op een

bepaald punt wordt door vele factoren, zoals hoogte-

ligging, aanwezigheid van heuvels of hoge bebouwing

tussen zender en ontvangstantenne, hoogte van deze

antenne, beïnvloed. Bovendien spelen atmosferische om-

standigheden een belangrijke rol. Het is dus zeer goed

mogelijk, dat, als gevolg van gunstige omstandigheden,

een zender ver buiten het aangegeven gebied kan worden

ontvangen. Duidelijk blijkt dat de kans op een redelijk

goede ontvangst in het noorden gering is. Nu 1 juli jl.
het Duitse station Oldenburg, dat tot die datum proef-

uitzendingen verzorgde, regelmatig is gaan uitzenden,is

wel een verbetering te verwachten. In de rest van het land

zal over het algemeen minstens één programma goed

kunnen worden ontvangen, terwijl in het zuiden bij een

gunstige situatie zelfs keus uit 4 of
5
programma’s kan

worden gemaakt. Dc zender te Eindhoven is het eigendom

van de N.V. Philips en wordt gebruikt voor experimentele

uitzendingen, waarbij het programma van Lopik wordt

gerelayeerd.

Ten einde een inzicht te geven in de geografische

spreiding van de (geregistreerde) televisietoestellen zijn in

onderstaande tabel de aantallen per provincie en per

gemeente met meer dan 100.000 inwoners opgenomen.

De meest recente verdeling die beschikbaar is, is die per

1 april; gezien de zeer kleine verschillen in de percentâges

per 1 februari, 1 maart en 1 april is het waarsçhijnljk dat

de relatieve verdeling, zolang de ontvangstmogelijkheden

als gevolg van het in bedrijf komen van nieuwe zenders

niet veranderen, vrij constant zal blijven.

Zoals te verwachten was is het aantal kijkers in Gronin-

gen, Friesland en Drente miniem. In het zuiden van

Friesland kan dank zij de relatief hoge ligging en de

invloed van het IJsselmeer, Lopik nog wel worden ont-

vangen; in oostelijk Groningen en Drente blijkt Langen-

berg nog wel door te komen. De beperkte ontvangst-

mogelijkheden en het aangewezen zijn op Duitse zenders

zullen invloed uitoefenen op de betaling van kijkgeld.

Opvallend is nog het, ook relatief, kleine aantal ontvangers

in Zeeland. Het grote aantal kijkers in Eindhoven behoeft

geen nadere verklaring.

Geografische spreiding van geregistreerde

televisietoestellen

Provincie

Aantal

In
pLt.

van totaal

9
0,0
Groningen

………………………………
..
Friesland

……………………………….
101
0,2
Drente
………………………………….
43
0,1 1.388
2,9
.

2.602

8,3 7,8

Overijssel

……………………………….
.

Noord-Holland
…………………………..
26,2

Gelderland

…………………………….3.991
Utrecht

………………………………..3.731

15.608 32,5
Zuid-Holland

……………………………
.

..
0,6
Zeeland

…………………………………303
Noord-Brabant

………………………….
7.007
14,6
Limburg
.3.242
6,8

To(aal

1
48.025
100

Gemeente
Aantal
fl
pCt. van
an

Amsterdam
……………………
5.888
12,3
0,68
3.458
7,2
0,57
6.061
12,6
0.84
797
1,7
0,67
620
1,3
0,62
Arnhem

…………………………

2.257
4,7
1,46
423

..

0,9
0,36

‘s-Gravenhage

…………………..
Rotterdam

……………………..

3
0,0
0,002
Breda

……………………………

985
2,1
0,59

Eindhoven

…………………….
Enschede
…………. ……………..

821
1,7
0,87

Groningen

……………………
Haarlem

………………………
..

874
1,8
0,72
Leiden

……………………….
..
Nijmegen

…………………….

Tilburg

……………………….

716
1,5
0,55
Utrecht

……………………….
2.008
4,2
0,82

Natuurlijk wordt de huidige, vooral voor het noorden

van het land onbevredigende, situatie niet bestendigd.

De P.T.T. kreeg via de Nozema opdracht vier televisie-

zendstations op te richten eii wel bij Appelscha, Markelo,,

Goes en Roermond. De hiervoor benodigde zenders

zullen door Philips’ Telecommunicatie Industrie worden

geleverd. Verwacht wordt dat de zender Goes voor de

zomer van 1957, de zenders Roermond en Markelo voor

het einde van 1957 in bedrijf zullen zijn. De zender Appel-

scha zal waarschijnlijk niet voor 1958 in bedrijf kunnen

worden gesteld. De na ingebruikneming van deze zenders

ontstane situatie wordt in het tweede kaartje
1)
weer-

gegeven.

1)
Dit kaartje en enige andere gegevens werden ontleend aan Het PTT-bedrijf”,
deel VII no. 1 A Sirvey of the TV and FM projects in the Netherlands, door
ir. J. L. Bordewijk.

Toekomstige situatie Nederlandse. televisiezenders

11juli1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

649

Huidige situatie televisiezenders

Praktisch het gehele land zal dan de Nederlandse uit-

zendingen kunnen ontvangen. Het ligt in de bedoeling

,.’

te zijner tijd, wanneer de geprojecteerde zenders enige tijd
/

in bedrijf zijn, nieuwe cijfers betreffende de geografische

/

verdeling van de televisietoestellen (gerelateerd aan aantal
/ OLO(flUÖ

inwoners en gezinnen) te publiceren.

/

‘s.Gravenhage.

A. v. d. PUTTEN.

BOEKBESPREKING

Prof W. J. de Langen,
\
De grondbeginselen van het Neder-

landse belastingrecht, deel 1,
N. Samson N.V.,

Alphen aan den Rijn 1954, 221 blz., f.
11,75.

Aanvankelijk hopend, het tweede deel tegelijk met

het eerste te kunnen bespreken, heb ik met de bespreking

van het eerste deel langer gewacht, dan achteraf wen-

selijk is gebleken. Thans meen ik echter met die bespre-

king niet langer te mogen wachten, ook al is het verslag
van de discussie in de Vereniging voor Belastingweten-

schap, die m.b.t. deel T op 30 april
1955
plaatsvond, nog

niet in druk verschenen.

Dat die vereniging een vergadering aan dat boek heeft

gewijd, toont reeds aan, dat in dit eerste deel een stuk

wetenschappelijk werk is verricht dat de aandacht ver-

dient zowel van hen, die in ons belastingrecht thuis zijn,

als van de juristen die voor dat belastingrecht belangstel-

ling zouden hebben, indien zij er meer in zagen dan een

beginselloos conglomeraat van telkens veranderende

regels.

Langs de weg der inductie, dus volgens de empirisch-

analytische methode, heeft De Langen reeds in zijn

oratie van 15 mei 1950 – aan hetzelfde onderwerp ge-

wijd – getracht, het positieve belastingrecht in Neder-

land te herleiden tot een synthese van,
of,
zo men wil,

een compromis tussen, een aantal algemene beginselen,

waarvan bij sommige een aantal ,,onderbeginselen”

valt aan te tonen. Na een inleidend hoofdstuk ,,Over het
verrichte onderzoek”, dat hoofdzakelijk van methodolo-

gische aard is, bevat deel 1 van zijn boek een behandeling

van de drie ,,verdelingsbeginselen” die De Langen ver

klaart te hebben onderkend: het
draagkrachtbeginsel,

het
beginsel van de bevoorrechte verkrjging.en het profijt-

beginsel. In deel II zullen aan de orde komen het
welvaarts-

beginsel,
het
beginsel van de minste pijn
en het
beginsel van
de geoorloofde realisatie,
welk laatste men m.i. ook zou

kunnen noemen het beginsel van de geoorloofde, immers

praktisch vereiste en dus geoorloofde simplificatie,

niet-realisatie of ruwheid.

In De Langens oratie was ook nog onderkend het

gelijkheidsbeginsel, maar omdat hij dat beginsel bij nader

inzien is gaan beschouwen als een beginsel van andere

orde (in deel II zal dit worden uitgelegd) is het in het

boek niet in de opsomming begrepen. In het boek komt

de auteur dus niet tot zeven beginselen, maar tot zes,

wat ik geruststellend vind: zeven is zo’n verdacht mooi

getal, dat een onbewuste hinderpaal zou kunnen zijn

om nog op zoek te gaan naar een achtste beginsel.

De Langen verklaart uitdrukkelijk dat hij die begin-

selen niet bepleit of belijdt, maar heeft
geconstateerd,

gevonden, en dat hij derhalve, waar hij moest uitgaan

van gezaghebbende rechtsoordelen, zijn persoonlijk

rechtsoordeel, dat hem ongemerkt in de deductieve

methode terecht zou kunnen brengen, zoveel mogelijk

heeft geëlimineerd. De vraag in hoeverre dat mogelijk

650

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 jüli
1956

is, is beslissend voor het oordeel over de methode; de

vraag, in hoeverre de schrijver binnen de grenzen van

het mogelijke geslaagd is, zijn eigen rechtsoordelen niet

te doen prevaleren, bepaalt het oordeel over het boek

bij hen, die, zoals ik, in de »methode op zichzelf wel ge-

loven. Op een enkel punt is, naar ik vrees, de schrijver er

niet in geslaagd om eigen opvattingen În voldoende

mate te ecarteren: dat is, waar hij de progressie in onze

inkomstenbelasting slechts ten dele verklaart uit een

onderbeginsel van het draagkrachtprincipe en haar voor
een deel toerekent aan het beginsel van de bevoorrechte

verkrijging.

Het boek schenkt mi. te weinig aandacht aan twee

vragen, t.w. le. hoe men v66r het begin van het onder-

zoek die bepalingen
»
uit ons positieve recht elimineert,

die niets te maken hebben met het rechtsbewustzijn,

doch uitsluitend met politieke b’ehendigheid (ook dit

zal wel door middel van gezaghebbende rechtsoordelen
moeten worden uitgemaakt, maar het wordt moeilijker,

naarmate de bepaling ouder is), en 2e. hoe het staat

met de historische veranderingen in het tegen elkaar

afwegen van tegenstrijdige beginselen en in het tot-

»standbrengen van een synthese tussen niet – (geheel)

tegenstrijdige beginselen. Wel bevat het hier en daar

kritische uitspraken die, hoezeer ik ze overigens juist

acht, in het kader van het boek niet zo gemakkelijk te

plaatsen zijn, bijv. dat thans ongehuwden teveel inkom-
»

stenbelasting betalen in v’rhoucling tot gehuwden. Met
de zes beginselen kan het tariefsverschil niet verklaard

worden (of misschien toch: met behulp van het wel-

vaartsbeginsel, waaraan men onder thans niet meer

bestaande omstandigheden een bijzonder groot gewicht

heeft toegekend?). Maar indien dat verschil niet met be-

hulp van de reeds ontdekte beginselen verklaard kan

worden, is dan aangetoond dat er niet nog een onontdekt

beginsel bestaat, waarop het
1
verschijnsel kan worden

teruggevoerd?

Wat er zij van zulke bedenkingen, het boek geeft op

tal van plaatsen een belangrijk inzicht in de samenhang

van bepaalde delen van ons belastingrecht en het prikkelt

de lezers, voor
zover:
zij niet sterk pramatisch zijn inge-

steld, dermate tot nadenken, dat het stellig methodo-

logische en andere vruchten zal afwérpen.

‘s-Gravenhage.

B. SCJ-1ENDSTOK.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Van een echte geldmarkt was er ook de afgelopen

week geen sprake daar er noch geld noch een markt

was. Voor callgeld werd de rentevoet officieel op 1+ pCt.

per jaar gehandhaafd, doch hierop warèn geen middelen

te krijgen.
Voor kasgeldieningen aan gemeenten met

enkele maanden looptijd werd een rente van 3 pCt.,

voor 6, resp. 9 maanden looptijd een rente van

resp.
31/4
(de maximum toegestane rente voor loop-

tijden tot 6 jaar) genoemd; ook hier lieten de geldgevers
echter verstek gaan.

Met argusogen sloeg men in financiële kringen de

precaire liquiditeitspositie van de Schatkist gade. Deze

was van zodanige aard, dat het Rijk zich genoopt zag

voor de tweede maal een groot beroep te doen op de

Centrale Bank, ditmaal in de vorm van het onderbrengen

van f. 120 mln. schatkistpapier bij haar. Dit, alsmede

het commentaar van de Bank hierbij, dat zij ,,thans

geheel heeft voldaan aan haar. verplichting tot over

neming van schatkistpapier op-de voet van» de Rijks-

markenovereenkomst, waarin die overeenkomst onder
,

bepaalde voorwaarden en tot beperkte bedragen voor-

zag”, brachten veler tongen in beweging. Met name

verdiepte men zich in gissingen over de vraag, van waar

het Rijk verdere benodigde liquide middeleh te voor-

schijn zou moeten toveren, in het geval zijn hoge kas-

uitgaven zouden voortduren en de nog aanwezige speel-

ruimte,
»
gevormd door een renteloos voorschot van De

Nederlandsche Bank aan het Rijk, ten bedrage van

maximaal f.
150
mln., zou worden uitgeput.

De kapitaalmarkt.

In Wallstreet werden de dingen gedurende de verslag-

week door een wat roser bril bekeken dan vorige weken:

Het koersgemiddelde Dow Jones Industrials, dat zich

sedert 11 rÇiei beneden 500 had bewogen, overschreed

dit niveau op
5
juli. Over ongunstige repercussies van

de grote staalstaking, welke deze week uitbrak, werd

nauwelijks gerept; eerder zag men daarin een voorbode
van een nieuwe loon-prijsspiraal. De plannen voor aan-

leg van een oliepijpleiding in West-Europa bleken danig

tot de verbeelding te spreken; oliefondsen, ‘waaronder

Koninklijke, ondergingen hierdoor een fikse koers-

stijging.

Dit laatste was oorzaak, dat in Amsterdam Konink-

lijke in één dal met niet minder dan 30 punten omhoog-

sprong. Dat de opwaartse koersbeweging, wat het Dam-

rak betreft, inmiddels meer het karakter van een solo

dan van een koorzang had, volgt uit onderstaand koers-

lijstje.

Het door de Rotterdamsche Bank berekende aan-

delenrendement bedroeg per 30 juni jl.
5;3
pCt., tegen

4,7, 4,4, 4,6 en 4,7 pCt. per ultimo juni, september, en

december
1955
resp. maart
1956:
De relatief grote recente

stijging van dit cijfer wordt in de toelichting daarop

zowel aan koersdaling (behalve bij de – internationale

concerns) als aan dividendverhogingen toegeschreven.

Op de staatsfondsenmarkt vertoonden verschillende

leningen enige verdere koersafbrokkeling. De atmosfeer,

gecreëerd door de gesprekken over de ,,lege” schatkist,

was uiteraard niet bepaald geschikt voor het optreden

van een koersherstel op deze markt. Overigens is de

lange réntestand hier te lande, zowel conjunctureel als
internationaal gezien, nog steeds eerder laag dan hoog

te noemen. Zo viel het op om van Duitse verhoudingen

nog maar te zwijgen – dat in Groot-Brittannië gedurende

di verslagweek de omzetting van de afiosbare 21 pCt.

War-Loan in 4 pCt. zes-jarige staatsobligaties â 984

pCt. werd »aangekondigd.

Een rem op verdere rentestijging in Nederland vormt

momenteel stellig het rentegamma. Weliswaar zijn de

vorige week de rentemaxima voor enkele termijnen een

kleinigheid verhoogd, doch dit gold niet voor de voor

de kapitaalmarkt belangrijkste termijn, nl. de langste

in het gamma vermelde gemiddelde looptijd (20 jaar »en

langer) waarvoor de maximum-rente op
41/4
pCt. werd

gehandhaafd. Tegen laatstgenoemde rentevoet werden

de afgelopen weken inderdaad enkele onderhandse

leningen door institutionele beleggers aan gemeenten

verstrekt. De betreffende geldgevers nemen het zekere

(nl. 4/
4
pCt. rente) voor het onzekere (nl. X pCt. in

de toekomst, waarbij X zowel > als < dan 4
1
/4
pCt.

kan zijn). Deze
»
bereidheid tot belegging over te gaan

vormt juist de rem op verdere rentestijging.

Aand.

indexciJfers

A.N.P.-C.B.S
22 juni 29 juni
6 juli
(1953
=
100)
1956
1956
1956
Algemeen

……………………………
221,1
2197
222,4
Internat.

concerns

…………………
301,0
298,0
303,0
Industrie

………………………………
163,2 163,7
164,3
Scheepvaart

…………………………
162,2 162,4 164,2
Banken

………………………………
142,1
140,7 141,8
/
Indon.

aand
………………………….
123,7
123,7
123,5

Aandelen


Kon.

Petroleum
…………. …………
802% 804% 839%
Unilever

………………………………
421%
417 419
Philips

…………………………………
306½ 295½
2931%,
A.K.0
…………………………………..
270
265%
259%
Kon.

N.

Hoogovens

……………….
325%
329
335
Van

Gelder

Zn .

……………………
248 246 248
H.A.L
………………………………….
183
.
183½
184%
Anisterd.

Rubber

…………………
98
1
/2
100½
99
1
/2
H.V.A

…………………………………
117%
118
‘119

Staatsfondsen

pCt.

N.W.S
.

…………………..
.
70%
69+jl
69
3
/4
3-3%

pOt.

1947

……………………
91h
91%
91
3%

pCt.

1955

1
……………………….
92
91%
91
3 pCt.

Grootboek 1946
91
1
/4
91%
90%
3

pCt.

Dollarlening

………………
93% 93%
92
3
/1

Diverse
obligaties
3
1
A pCt. Gem. R’dam 1937.VI
95
7
/s

/
96
96
3% pCt. Bk. v. Ned. Gem. 1954 11/111
88
88
89½
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
95is
95% 96%

pCt.

Philips

1948

……………
96%

96% 97%
3
1
/4
pCt. Westl. Hyp. Bank
90 90
90
J. C.
BREZET

OPENBARE EMISSIES ‘), UITLOTINGEN EN CONVERSIES ‘), mei 1956’

(in duizenden guldens)

Emissies

SS.2.D
>.lOs).e
Totaal

Binnenland:
396.000

396.000

Staatsleningen Overzeese

Rijks-
Staatsleningen Nederland

…….

delen

– –
Provincies

……………….

Gemeenten

……………….
12,000

12,000
762
4
)

Waterschappen

36

Bank voor Nederi. Gemeenten
– – – –

}{ypotheekbanken


7 1.108
Bank- en kredietinstellingen
350

350
4

3.620
3.870
488

Scheepvaart

……………….

14796
1
14.796
– –
Kerkelijke

en liefdadige instellin-



214

Industrie

…………………250
.

820
1.320
– –
gen
…………………….
Handel

…………………..500
Diversen

………………..

.


382

Algemeen Totaal

………….409.100 19.236 428.336

2.004

1.108

Wo. overheidssector

………408.000

408.000

909


Bank v. Nederl. Gemeenten


private sector

………..1.100 19.236

20.336

1.095

1.108

‘) Reële bedragen volgens ‘stortingsdatum.
‘) De bedragen der niet uitgelote obligaties c.q. pandbrieven, welke aflosbaar
werden gesteld, zijn niet bekend.
‘) Volgens datum van betaalbaarstelling.
‘) Inclusief premieleningen.
‘) Bron:
Statistisch bulletinvan het C.B.S.

Gevestigd te Amsterdam

Uitgifte van

Nominaal f 350.000.-

gewone aandelen

ten volle delende in de

esultoten over

het

boekjaar

1956
en

volgende

jaren

tegen de koers van 115
0
/

De inschrijving
op
bovngenoemde aan-

delen wordt uitsluitend voor de houders

van

gewone

aandelen opengesteld

op

WOENSDAG, 18JULI
1956

von des voormiddags
9
tot des iamiddags

4
uur, ten kantore van de Heren

R. MEES & ZOONEN

te Rotterdam en ‘s-Gravenhage

de Heren

BEELS & Co. – De CLERCQ & BOON

HARTSINCK te Amsterdam,

op
de voorwaarden van het prospectus
d.d.
9
juli
1956.

Prospeccussen en inschrijvingsbiljeccen

benevens,

tot een beperkt
aantal, exemplaren

van

het laatste jaarverslag

en

de

statucen
zijn bij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

Rotterdam,
9
juli
1956

L

R.MEES &.ZOONEN

S•• – e a S , – IS•U

• ••

Ie. .

Abonneert 1] op

DE ECONOMIST

DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Maandblad onder redactie
van:

Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniét,

Prof. H.’ W. Ladsbers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Venijn Stuart,

Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
f
22.50;
fr.
P.
Post
f
23.60; voor stu-
denten
f
19.—; fr. per post
f
20.10.

Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers

Gecombineerde Maana

Kas, Kassiers en Dag.
geldleningen

.
.f
104.218.755,27
Nederlandg’
Schatkistpapier
.
421.900.000, –
Ander Overheidspapier,,
56.226.692,82
Wissels

…………
18.200.223,01
Bankiers in Binnen- en
Buitenland……
35,901.217,03
effecten, Syndicaten en
Waarden

……
69.262.972,91
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten,,
35.178.519,71
Debiteuren

…… …
380.900.582,07
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten).
.,,
6.051.59895
Gebouwen……….
5.000.000,-

f1.133.440.561,77

.çtaat op 30 juni 1956

Kapitaal. .

,
/
49.000.000, –
Reserve …………20.500.000, –
Bouwreserve ……..1.000.000,-
Deposito’s op Termijn 279.448.054,16
Crediteuren . . . . . . . .. 752.201.927,16 Geaccepteerde Wissels ,, 1.505.774,73
Door Derden
Geaccepteerd . ‘.

1.610.274,03
Overlopende Saldi en
Andere Rekeningen ,, 28.174.531,69

J
i.IJ.).4’IU.i01,II

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

E
m
-01–m

C

0
1MI-000

o,

Industrieschap

‘de kanaalstreek’

7H

inde

Wan

aalstreek .
1

Langs het Stadskanal bieden zes gemeenten U
industrie-

terrein en een niet-overvoerde arbeidsmarkt. Er is
bouwrijpe grond, waar riolerirg, gas- en stroomleidingen

reeds aanwezig zijn. De bouwpremie bedraagt 25 %!
Uitstekende verkeersverbindingen, gbe1 onderwijs, cie
mogelijkheid voor gezonde recrëatie

dat alles bieden

deze plaatsen U én Uw staf.

Een uitvoerige documentatie omtrent de industriële
vestigingsfactoren in de Kanaaistreek wordt U op aanvraag

gaarne gezonden. Stel U daarvoor in verbinding met’

het Lndustriesctiap ,,De Kanaaistreek”.

Gemeentehuis Stadskanaal. Tel. 28 en 125.

GASSELTERNIJVEEN

STADSKANAAL

NW. BUINEN
MUSSELKANAAL

VALTHERMOND

TER-APEL

De
Rijksdienst voor het Nationale

Plan
roept sollicitanten op voor de

functie van

ASSISTE NT

VAN DE DIRECTIE

ECONOMISCH DOCTORANDUS

(bedr.econ. richting)

te Rotterdam
in
1955
afgestudeerd, 30
j.
oud, gehiwd, 2 kin-
deren, Indon. Staatsb., thans in Indonesia verblijvend,
zoekt

passende werkkring in Europa. Br; no. E.-S.B. 27-1, tur. v. d.

Blad, Postbus 42, Schiedam.

n
fl
~

IF

EERSTE NEDERLANDSCHE

VERZEKERING-MIJ. OP HET LEVEN EN TEGEN

INVALIDITEIT N
.
V.

• Pensioenregelingen

• Risico-herverzekering

van pensioenfondsen

• Aanvullingen op het

wettelijk bodempensioen

HOOFDKANTOOR:

JOHAN DE WITTLAAN 50

S.GRAVENHAGE

TEL, 01700-51.43.51

/

1

In aanmerking komen krachten van acade-

misch niveau, bij voorkeur met ervaring

op planologisch gebied op grond van werk-

zaamheden in de Overheidadministratie;

ruime belangstelling voor planologisch werk

is in ieder ievat gewenst.

Aanstelling, afhankelijk van leeftijd en er-

varing,’ geschiedt in de rang van adjunct-

planoloog dan wel planoloog. (Salaris

f
446.–

f
747.— p. m.).

Sollicitaties binnen twee weken na het ver-

schijnen van dit blad te richten aan de di-
recteur van de Centrale Personeelsdienst,

Bezuidenhoutseweg 15, ‘s-Gravenhage onder

0-1106/602.

Auteur