Ga direct naar de content

Jrg. 40, editie 2005

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 16 1955

Economis,ch – Statistische

Berichten •

De keerzijde van het
witte
boord?

5*

S
.

B. Bolmeijer

,,Zeven loonronden”,
de fiscus en het prj’sverloop

Dr M. Neirynck

Strijd’ om de vijfdagenweek in België

/

E.J.Muller

Brandstofeconomie

0

UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

S

40e JAARGANG

No2005

.

WOENSDAG 16 NOVEMBER
1955

/

0

-.

I IR STE

IRLANDSCH I

VERZEKERING MIJ OP HET LEVEN EN TEGEN

INVALIDITEIT N.V.

GEVESTIGD TE S-GRAVENHAGE

N

GEN


/1
kA

1___

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rottérdam

Amsterdam ‘s.Gravenbage

Delft
– Schiedam – Vlaardingen

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON 1119 80

EENDRACHTSWEG 11

(3 LIJNEN)

ROTTERDAM

Tien jaar economisch leven in

Nederland

Hërstelbank 1945-1955

Dit werk geeft een beeld van de financiële, economische
en sociale politiek, zoals die in de jaren 1945-1955 in
Nderland is gevoerd.

Volledige inhoudsopgave

Ten geleide, door Zijne Koninklijke Hoogheid Prins
Bernhard.
Woord vooraf, door Mr. Arn. J. d’Ailly.

1 Tien jaar Herstelbank

Drs J.. F. Posthuma
II Tien jaar Bankpolitiek
Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart
III Tien jaar economische politiek Prof. G. Brouwers
IV Tien jaar monetaire politiek Prof. Dr C. Goedhart
V Tien jaar overheidsfinanciën
Prof. Dr M. T. H. Smeets
VI Tien jaar buitenlandse economische betrekkingen
Mr S. Th. J. Teppema
VII Tien jaar Europese economische integratie
Dr H. M. Hirschfeld
VUT, Tien jaar ontwikkeling van de vermogensstructuur
Prof. Ch. Glasz.
IX Tien jaar financiële vraagstukken yoor de insti-
tutionele beleggers

Dr M. Niemeijer
X Tien jaar maatschappelijke ontwikkeling
Prof. Dr Sj. Groenman

De schrijvers (biografische bijzonderheden)

Omvang 334 blz.

Gebonden
f
10.-

Bestelt een exemplaar van dit belangrijke boek bij:

DE WESTER BOEKHANDEL

N. BIN N ENWEG 331

POSTGIRO 18961

R 0 T T E R DA M

TEL. 32076 – 53941

Gespecialiseerd op economisch gebied

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redaclie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rot(erdam-W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen
f 31,.. per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar. Losse nummers 75 cts.
No 1977 en no
2000: f2,—.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedok, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninkljjke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of.3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan- –
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschtkbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele,kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om’advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. von den Berg: Ch. Glasz; L. M. Koyck.
1
H. W. Larnbers: J. Tinbergen; F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit: Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË:
F.
Collin:
J. E. Menens de Wilmors; J. van Tichelen: R. Vandeputte: A. Vlerick.

16November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1015

De keerzijde van het witte boord?

De beloning der beoefenaren van ,,white collar jobs”,

o.a. in vergelijking tot de inkomsten die in andere beroeps-

categorieën wor4en genoten, is de laatste tijd – in ieder

geval voor de ,,witte boorden”-dragers zelve – een bron

van ongerustheid. Een grond voor de veronderstelling,

dat deze ongerustheid niet tot ons land is beperkt, vormt
o.a. het feit, dat in de Verenigde Stateneen vergelijkend

onderzoek in de tijd is ingesteld naar de economische

positie van ,,witte boorden”-dragers en handarbeiders,

welks resultaten zijn gepubliceerd in ,,The Journal of

Business”. Het betreffende onderzoek beslaat het tijdvak

van 1890-1952, dat is gesplitst in een periode van 1890-

1928 en één van 1929-1952. In nevenstaande tabel zijn

enkele van de resultaten

weergegeven. De vermelde

gegevens betreffende de

,,white collar”-groep over

de periode 1890-1928 zijn,

vergeleken met die over de

daarop volgende periode,

geflatteerd. Aangezien de

zich aftekenende ontwik-

keling in beide perioden

vrijwel gelijk gericht was,

wordt het algemene beeld
hierdoor niet vertroebeld.

Dit algemene beeld duidt
op een daling der inkomens

van ,,witte boorden”-dra-

gers ten opzichte van die

der handarbeiders. Een

aantal factoren heeft tot

deze ontwikkeling bijge-

dragen. In de eerste plaats
heeft de iiithreidin

vom

de onderwijsmogeiijkheden tot gevoig gehad, dat

de opleidingseisen, die voorheen de ,,white collar”-

groep als een barrière tegen concurrentie beveiligden,

als zodanig in betekenis zijn afgenomen. In de tweede

plaats heeft de toepassing van wetenschappelijk bedrijf’s-

beheer en mechanisatie de eisen voor de uitoefening der

meeste ,,white collar jobs” minder zwaar gemaakt en

voorts hebben werkende vrouwen voor een ruim arbeids-

aanbod tegen lagere kosten gezorgd. Ten slotte zijn,de

factoren, die de marktpositie der handarbeiders bepalen,

gunstiger geworden en de sterke organisatie der hand-

arbeiders maakte het hun, aldus genoemd blad, mogelijk
deze gelegenheid aan te grijpen voor verbetering hunner

economische positie.

Dit laatste komt vooral tot uiting ‘in de secundaire

arbeidsvoorwaarden. Was in het verleden de betaalde

vacantie vrijwel, uitsluitend een voorrecht der ,,witte

boorden”-dragers, na de tweede wereldoorlog is zij ook

voor de handarbeiders gemeengoed geworden. De snelle

groei van allerlei soorten groepsverzekering en de ont-

wikkeling der oudedagsvoorziening hebben voorts ook

in dezen de positie der handarbeiders aaizienlijk dichter

bij die der ,,witte boorden”-dragers gebracht.

Tot slot een enkel woord over de stabiliteit der diverse

inkomens. Het onderzoek heeft, zoals mocht worden

verwacht, doen zien, dat de inkomens der handarbeiders

sterker fluctueerden dan die der ,,witte boorden”-dragers.

In tijden van inflatie en gedurende de oorlogen liepen de

handarbeiders, wat hun inkomens betreft, het meest op
de hectefentren der white

in; gedurende

perioden, van deflatie daar-

entegen werd hun achter-

_________

stand weer groter. Voorts

was in depressieperioden de’

werkloosheid van de hand-,

arbeiders groter dan die der
,,witte boorden”-dragers.

Genoemd blad meent ech-

ter, dat het grote kostenele-

ment, dat de,,whitecollar”-

sector in het hedendaagse

bedrijfsleven is gaan vor-

men, alsmede het minder

persoonlijke karakter in de

Organisatie van het werk,een

tendentiein zich bergen, dat

het leger ,,witte boorden”-
dragers in tijden van laag-

conjunctuur sterker zal wor-

den gedund dan voorheen.
Het komt genoemd blad, gezien de aard der factoren,

die tot de toenemende egalisatie der inkomens en secun-

daire arbeidsvoorwaarden hebben bijgedragen, onwaar-
schijnlijk voor, dat de meerderheid der beoefenaren van
,,white collar jobs” in de naaste toekomst meer zal gaan

verdienen dan de meerderheid der handarbeiders. Hier

komt nog bij dat ernstig rekening moet worden gehouden

met de mogelijkheid, dat, voor het eerst, de techno-

logische ontwikkeling op kantoren die in de fabriek zal

benaderen of zelfs zal overtreffen, hetgeen voor de groot-

ste ,,white collar”-groep in de Verenigde Staten, het

kantoorpersoneel, ingrijpende gevolgen zou kunnen

hebben. Of dit het geval zal zijn en 6f de gevolgen dan

dusdanig zullen zijn, dat van een – vermoedelijk minder
witte – ,,keerzijde van het witte boord” zal kunnen wor-

den gesproken, ligt nog in de toekomst verborgen.

witte boorden”-
aren
,,wjtte boorden”-
dragers a)
}{andarbeiders
dragers
in pCt van
handarbeiders

(gemiddelde
jaarinkomens
in dollars)
861
457
188
1.257
615
204
2.126
1.437
148
2.040
1.209

.
169
2.398
1.372
175
(gemiddelde

1920

…………………

weekinkome
s in dollars)

1890

…………………
1915

…………………

1922

………………….
1928

…………………

34,78
27,14
128
29,42
18,59
158
32,57
25,25
129
1939

… ……………
33,04
25,44
130

1929

………………..
1933

……………..

43,63 45,27
96

1937

………………..

49,14

..

45,83
107
1944

………………..
1946

……………….
57,57
56,75
101
1949

……………….
1952

……………….
66,63
69,24
96

a) Doordat voor de periode 1929/52 meer statistisch materiaal beschikbaar was
konden in die periode o.a. ook inkomens van lager gesalarieerden worden verwerkt.
Afzonderlijke gegevens heeft ,,The Journal of Business” gepubliceerd Omtrent de
inkomens van

witte boorden”-dragers in de sectoren groot- en kleinhandel en
telefoondiensten, die tot de laagst betaalde ,,white collar”-sectoren behoren. De inkomens lagen sedert 1937 beneden die der handarbeiders, nt. in 1937 1 pCt in
1944 27 pCt en in 1952 18 pCI.
1

îiDJJJii

Blz.

De keerzijde van het witte boord”
…………
1015

,,Zeven loonronden”, de fiscus en het prijsverloop,

door B. Bolfrnef/er
……………………
1017

Strijd om de vijfdagenweek in België,
door Dr M.

Neirynck
……………………………
1023

Brandstofeconomie,
door E. J. Mulle,
……….
1025

nl_IS
cun.an.c,,nS
V ÇJlJfl.00.fl¼flJJJE.IN

Blz.
Ingezonden stuk:

De overtekening van emissies,
door A. van

Borselen, met naschqft van Drs M. P. Gans
1027

Internationale notities:

De Amerikaanse conjunctuur in het derde

kwartaal van 1955,
door Drs R. Iivema . .. .
1029
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet . .
1030

1016

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16November 1955

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

B. BOLMEIJER, ,,Zeven loonronden”, de fiscus en het

prijsverloop.

Van de zeven loonronden die in ons land hebben plaats

gevonden, beoogden er zes een aanpassing der lonen en

salarissen aan de veelal gestegen kosten van levensonder-

houd; die van 1 October 1954 had ten doel de werkne-

mers in de gestegen welvaart te doen delen. Schrijver

heeft een onderzoek ingesteld naar de mate, waarin, de

bedoelde aanpassing van de lonen aan de prijzen, en het

deelnemen aan de welvaart is geëffectueerd. Hieraan

voorafgaand bespreekt hij de invloed der belastingen.

Het blijkt, dat het aandeel, waarmede de werknemers

in de gestegen welvaart participeerden, uit hoofde van

de belasting op het inkomen gedurende het tijdvak van

1 October 1954 tot 1 September
1955
– voor zover hun

loon buiten de belastingvrije zone was gelegen – aan

een zeer hoog disagio onderhevig is geweest. Schrijvers

berekeningen omtrent de ontwikkeling van prijzen en

lonen voert hem tot de conclusie, dat t.a.v. de reële lo-

nen van de nijverheidsarbeiders sedert het vierde kwartaal

1947 en van het administratief personeel sedert het derde

kwartaal 1948 tot aan, 1954 geen enkele vooruitgang is te

bespeiren, zulks in tegenstelling tot de reële lonen der

landarbeiders. Ten slotte gaat schr. in op de regelings-

lonen en salarissen van het overheidspersoneel. Deze zijn,

gemeten in guldens van 1938/39, sedert de bevrijding tot

heden niet alleen voortdurend in meerdere of mindere

mate beneden hun peil van 1938/39 gebleven, maar rela-

tief gezien tevens beneden dat der nijverheidsarbeiders

en het administratief personeel.

Dr M. NEIR YNCK, Strijd o7n de vifdageniveek in België.

Sinds enkele maanden is er in België een hevige strijd

aan de gang rondom de vijfdagenweek. Ter verduide-

ljking van het inzicht in de oorzaken en het verloop van

deze strijd, schenkt schrijver aandacht aan de weerslag

van de syndicale actie op de algemene politiek en omge-

keerd. De vijfdagenweek is in België thans hoofdzakelijk

een prestigekwestie. Niettemin wordt nog de vraag gesteld,

wat het beste is voor de arbeider: een hoger inkomen

dank zij loonstijging, of hetzelfde inkomen maar met

beperkte arbeidsduur. Zeker is, dat de vermindering

van de arbeidsduur bij de industriëlen geringe sympathie

vindt op het ogenblik, dat het aanbod moeilijk aan de

vraag kan voldoen. Volgens schrijver zou het goed zijn,

indiende discussie omtrent de vijfdagenweek zou worden

teruggebracht op zuiver sociaal en economisch terrein.

Is men geneigd minder met het prestige dan wel met de
realiteit rekening te houden, dan moet de mogelijkheid,
in een hersteld sociaal klimaat de vijfdagenweek ratio-

neel in talrijke Belgische ondernemingen door te

voeren, aanwezig worden geacht. In een naschrift wijst

schrijver er nog op, dat onder de directe dreiging van een

uitgebreide staking een nieuwe bijeenkomst van de

Regering, werkgevers en werknemers heeft plaats ge-

vonden op 27 en 28 October
1955.
Deze bijeenkomst

leidde tot een protccol, waarin wordt gezegd, dat met

orde, methode en geleidelijkheid zal worden gestreefd

naar een 45-urige werkweek, eventueel verdeeld over

vijf dagen, echter ,,zonder de stabiliteit van de bedrijven

en van de nationale economie in gevaar te brengen”.

E. J. MULLER, Brandstofeconomie.

Nederland moet per jaar voor f 600 â f 700 mln aan

vaste en vloeibare brandstoffen importeren. De binnen-

landse kolenproductie en die in kolenproducerende

buurlanden vertoont eerder een neiging tot dalen dan tot

stijgen. Stijgende lonen in de mijnbouw, moeilijkheden

bij de voorziening met mijnarbeiders, uitputting van rijke

kolenlagen, stijgende zeevrachten enz. zijn indicaties dat
ons op de duur nog hogere kolenprjzen te wachten staan.

Daarbij komt nog, dat het kolen- en olieverbruik in ons

land als gevolg van het verhoogde welvaartspeil. en de

voortschrijding der industrialisatie een stijging vertoont,

zodat onze brandstoffenbehoefte een steeds grotere druk

op onze handelsbalans zal gaan uitoefenen. Het is daar-

om van belang na te gaan in hoeverre door omschakeling

in het gebruik van brandstoffen besparing kan worden

bereikt. Schrijver wijst er op dat voor diverse vormen van

bestrating zeer uiteenlopende hoeveelheden brandstof

nodig zijn: het calorieverbruik voor een klinkerweg ligt

ca 50 pCt boven dat van een beton- en ongeveer 500 pCt

boven dat van een asphaltweg. Uit het oogpunt van brand-
stofeconomie is er aanleiding een verschuiving van straat-

klinkers naar asphalt of beton te overwegen, mede in

verband met het feit, dat zich overbezetting in de ene

tak van wegenbouw en onderbezetting in de andere,

ni. de asphalt- en betonwegenbouw, voordoet.

– SOMMAIRE –

B. BOLMEIJER, Sept augmentations générales des sa-

laires, lefisc et le développement des prix.

Des sept augmentations générales des salaires qui ont

eu lieu en Hollande, six avaient pour but d’adapter les

salaires au coût augmenté de la vie; la dernière, qui est

entrée en vigueur le premier octobre 1954, visait â faire

profiter les salariés de la prospérité accrue. Dans le présent

article l’auteur rend compte des résultats d’une enquête

qu’il a faite pour savoir dans quellemesurel’adaptationdes

salaires aux prix et la participation â la prospérité ont

été réalisées.

Dr .M. NEIR YNC’K, La lutte pour la semaine de cinq

jours en Belgique.

A titre d’explication des causes et du développement

de la lutte intense pour la semaine de cinq jours en Bel-

gique, l’autéur attire l’attention sur les répercussions de

l’action syndicale sur la politique générale et vice versa.

L’auteur fait remarquer que la semaine de cinq jours est
actuellement surtout une question de prestige. On ferait

bien de rapporter la discussion â ce sujet sur le terrain

purement social et économique. Si l’on y est disposé,

l’éventualité d’appliquer rationnellement la semaine de
cinq jours dans de nombreuses entreprises belges dans

un climat social amélioré doit être jugée possible.

E. J. MULLER, Economie de combustibles.

11
y
a de sérieures raisons d’agir de façon économique

avec les combustibles. L’auteur propose de passer lors
de la construction des routes de pavés au bitume ou au

béton, étant donné que’ces derniers exigent considérable-

ment moins de combustibles. Ce changement est égale-

ment important parce que la construction d’apparte-

ments doit lutter avec la pénurie de’ matériaux et que

les entreprises de construction de routes bitumées et

bétonnées disposent de commandes inférieures â leur

capacité.

16 November
\
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1017

,,Zeven loonronden”, de fiscus en het prijsverloop

Inleiding.

In ,,E.-S.B.” van 22 September
1954
heeft Drs J. H.

Zoon onder de titel ,,Zeven loonronden” in het kort

de ontwikkeling geschetst van de in de na-oorlogsjaren
in ons land tçit stand gekomen loonronden, ten aanzien

waarvan hij o.a. opmerkt, dat zo men voor de telling

daarvan als criterium aanneemt ,,een stootsgewijze en

blijvende verhoging der lonen en salarissen van vrij alge-

mene aard”, in het behandelde tijdvak zes van die ron-

den hëbben plaats gevonden; de zevende stond inmiddels

voor de deur.

De zes loonronden hadden, zoals uit het betoog van

Drs Zoon blijkt, in het algemeen geen verdere pretentie

dan de lonen en salarissen aan de veelal gestegen kosten

van levensonderhoud aan te passen; bij de laatste, die

per 1 October 1954 is ingegaan en die de naam van

,,welvaartsloonronde” heeft verkregen, zat de bedoeling

voor de werknemers in de gestegen welvaart te doen
delen.

Daar het dienstig kan zijn te weten in welke mate

bedoelde aanpassing van de lonen aan de prijzen en het

deelnemen aan de welvaart is-geëffectueerd, heb ik dien-

aangaande, voor zover het beschikbare materiaal dit

mogelijk maakte, een onderzoek ingesteld, waarvan de

resultaten hierna worden besproken; de invloed van de
belasting op het inkomen is mede in het onderzoek be-

trokken en gaat aan de bespreking vooraf.

De belastingdruk op het inkomen.

De belastingdruk komt in de hierbij geplaatste, grafiek

en in de tabellen T t/m III tot uitdrukking.

In de grafiek, welke ter oriëntering dient en daarom ht

eerst aan de orde wordt gesteld, is de belastingdruk op

de constant veronderstelde
nominale
inkomens van ge-

huwden met twee niet-verdienende kinderen voor de aan-

gegeven perioden en voor het jaar 1954 in beeld gebracht.

Zij sluit aan op de gegevens welke in mijn in ,,E.-S.B.”
van 8 December 1954 opgenomen artikel zijn verwerkt

eh brengt tevens de belastingdruk in beëld welke ontstaat

krachtens het bij de Wet van 15 Augustus 1955 (Stbl.

370) vastgestelde tarief voor het jaar 1956 (Tarief 1956).

Men kan er ook de reële belastingdruk, zoals die in

genoemd artikel is omschreven en nader in tabel
1
tot

uitdrukking komt, van aflezen.

TABEL!.’

Ten einde de relatieve druk zowel op de lage als op de

hoge inkomens even duidelijk te doen uitkomen is de

grafiek op blz. 1018 op dubbel logarithmische schaal

getekend. Een gewone schaal zou te veel ruimte vergen,

terwijl de verhoudingenmoeilijk afleesbaarzouden worden.

Blijkens het betreffende snijpunt in de curve 1935/1939
is de druk op de
nominale
inkomens, die zoals in het be-

wuste artikel is opgemerkt, naar verhouding van die

periode in de jaren1948/1950, 1951/1953 en 1954
7ager

was geworden voor de inkomens tot resp. rond f 4.000,

f 7.000 en f 9.000 volgens het tarief voor
1956
verder ver-
laagd tot ca f 11.000.

De marge beneden welke geen belasting verschuldigd
is, is bij het nieuwe tarief verder opgeschoveii. In tegen-

steffing daarmede blijft de druk op de
belastbare
inko-

mens in de lagere regionen (totca 20 mille) relatief zwaar.

De progressie als zodanig ondergaat bij het nieuwe

tarief
(1956)
in verhouding tot het vorige (1954) weinig

verandering; zij komt slechts op een ietwat lager niveau.

Een en ander brengt mee, dat ook de reële belastingdruk,

welke in het geciteerde artikel is besproken, weinig ver-

andering ondergaat, zodat de belastingdruk in wezen

zwaarder is dan de geconstateerde lagere nominale druk

op de genoemde inkomens doet vermoeden. Dit komt

mede tot uitdrukking in tabel T, waaruit blijkt, dat op

de met het indexcijfer gegroeid veronderstelde inkomens

een zwaardere druk dan in 1938/1939 rust; reeds op een

huidig nominaal inkomen van f 4.245, waarvan de reële

waarde gemeten in u1dens van 1938/1939 rond f 1.500

beloopt, is de druk zwaarder dan op een inkomen van

ca f 1.500 in 1938/1939.

Fiscale loonkorting.

De relatie tussen de fiscus en de loonronden komt tot

uitdrukking in de tabellen II en
tElT
op blz.
1
l019. In de

eerste is de invloed van de belasting op het inkomen

aangegeven t.o.v. de zes-procents-welvaartslo onronde;

de tweede toont de fiscale invloed aan op een eventueel op

de welvaartsloonronde aansluitende loonronde van even-

eens zes procent, onder de werking van het tarief
1956.

In rubriek A van tabel II is t.a.v. ongehuwden, van

gehuwden zonder kinderen en van gehuwden met één

kind, resp. twee kinderen, de
korting aangegeven, welke

op de 6 pCt verhoging
plaatsvindt, uit hoofde van de door

Zuiver inkomen in de jaren
Bedrag der belasting
Belasting in procenten
Belastmg in’

1938/39
1948
1

1955
van de inkomens van gehuwden met twee niet-verdienende
1948
1956
1′
kinderen vermeld in de kolommen

Berekend naar

de

prijsindexcijfers van

het

1
1

2
3
J

1
2
3
levensonderhoud

van

arbeidersgezinnen

op
in procenten van
1938/39
basis 1938/39
=
100
in de jaren

100
206
283
1938139
1948
1956
1938/39
1948
1956

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

f 1.000
f

2.060 s)
f

2.830 a)
f

9
f

30
f


0,9
1,5

167

r.soo
,,

3.090
,,

4.245
,,

39
,,

149
125
2,6
4,8
2,9
185
111
2.000
.
4.120
,,

5.660
,,

78
,,

326
,,

316
3,9
7,9
5,6
203 144
2.500
5.150
,,

7.075
,,

133
,,

549
557
5,3
10,7
7,9
202
149
3.000
6.180
,,

8.490
189 796 818
6,3
,12,9
9,6
205
,

152
5.000
10.300
14.150
435
2.140
2.397
8,7 20,8
16,9
239
194
7.000
14.420
19.810
,,

721
3.756
4.632
10,3
26,0
23,4
252
227

a) Verminderd met f 100 om aan te sluiten aan het tarief der loonbelasting.

S-

1018

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November
155

____

••i•u•u•uuuuu••••i•uuu•nuiu

uuuuuiaiuii•nii••uiui•uin•

IUIII••II•IIIH•UuII••IIIlU!I

auuuu••uuiuuuuuuuuuuiu•uuium

IIIIIIUUIUIIIIHIiIlUflLlIIHU

•uiiui••iiiuiiiuiiuuuiui•uii

•RUIIUUIilIUNUII•lIllUUIIU

•lU
M•UUUl•UUil•UUUI••IIU

•uiir’iu•inuiuuiauiiuuuuiui

IPiHIiIflhIIHhIIIHllUIIIIIIIII

UV1•UIIIU••lII•UIlIUU••IlUUlIM

deze verhoging
meer
verschuldigde belasting volgens het

tarief 1954. In rubriek B is het
voordelig verschil
aange-

geven tussen de belasting van de verhoogde inkomens naar

het in
1954
geldende tarief, vergeleken met dat van 1956.

De bedragen, vermeld in A en B, zijn uit-

gedrukt in procenten van de inkomens vôôr hun verho-

ging met 6 pCt (kolom 1) in dé rubrieken Cen D opge-

nomen. Ten slotte zijn in rubriek E de voor- rsp. nadelige
verschillen aangegeven, welke bestaan tussen de percen-
tages vermeld in de rubrieken C en D.

Blijkens rubriek C van tabel II kwam een niet onaan-
ken,
voor

$

MENEM

NUMIN

b

u•uu•uuuuuiiiiu•••uu•uuuu

•iuu•ui•i•uuu•uuuu•uin•

iUIII•iIIlUIIIi•UliiUUUHUUIiU•

zienlijk deel van de ldonsverhoging aan de fiscus ten

goede. Voor .ongehuwden beliep die korting, uitgedrukt

in procenten van deT inkomens welke golden v66r het

tijdstip van ingang der loonsverhoging; P,6 tot 3,19;

voor de groep die in dezen het minste nadeel lijdt, die

der gehuwden met twee niet-verdienende kindèren, liep

de korting op van 1,07tot 2,23 pCt. Het aandeel waar-

mede de werknemers in de gestegen welvaart participeer-

den is dus uit hoofde van de belasting op het inkomen,

gedurende het tijdvak van 1 October 1954 tot 1 Septem-
ber 1955, naar uit deze berekeningen moge blij

S-

N
‘0
.-

4)

lIJ

NPlenO–en-0
.44
P4
en..0.

Pl

Pl

+++II+HI
to

O00PO
–00-r’len
000000
‘-‘4)0
++++H+IlI
00’0J
.0
0):-
4)
()


o0
0…”
00ene
40en
enp’.en–00-plen
OOOdOOO
++++
i I+

II

‘.1
to
0000000000
t++HI+III

.44
00

1

4-
enen’t
040000
-or-o
40 40

0)
OenPlr’lO0000en0000
4.
00

0)
en
0000040
– –
Pl en en
en

.44
00
ben’øenO
0.-en-en
000000
00
en en
‘0
0
Pl
——-
S
v
ei

5–
-oo
ei
o
.44

.44
en
000’to-ene’lenro-
.
enoen

o

0)
•40

0)
.0
40
.44
ei
enenooroenenOplO4O
000en40enen45-en
0

000
– – – –

rOei

0
-e.4c’

0en-enenNenOe

ri’t04r4-00000eno4
0
eneno-o4or.len-

0)
r’l

S

‘0
en
.
0004
Pl
04
en
‘t
4004
Pl
N
en
0000
r- 00-

en en
Pl 00
.5

.5 Pl
‘0
.44

04

ooeiooen’t-en00o’t
enen00000Pl004OenQ
.44
Q
.
.44

4)os04
0)
000000-N-Plenoo-
nba4r’)’teneen–
4′.
—PlPlen00


o’°

ei
en en en
000400
en
04
en
.5
.
‘0
enen’t00040-00enen
—enen
Pl
We
S

0004 4
,
-ei ‘0’0004i40
2
.
en

00Pl’t0000’teneie’.’t
0′-
o

Pl
‘tenen-Pl
en
00
40
en
0
4.-

00040en4.000-eno400
S- 0 OJ
o5
0,)
en
‘t
en
00
Pl en
0004040
en
—-PlPien’t

.5
0000000000
40
00000004′) 00.000
en
0
-eienen’t’ten’OPlO
.5

4.4
en’en
00e4-.’i
‘.4
S
4)00
o
4)05


4-

40
0000000000

000000000 ooOen
en’ten’04-0004oe’len

40

/

-I

/

45
0)
.40
0
0 0

‘0
0) 40

.0
.5
.5
.5
.5

40

0)
.5
.5
S
0
0 0
4-
4)
S
‘0
•0
.5
S

16 November 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

/

-ool0000-0004en
-4

0
o

r.l

oo-cÇ—c’iri

fi

‘0

Pl
en en
4′-
00
000000000

‘0

04

0O’0enen’t
000

.5
40
o
05
N

0–

00

00Pl
‘0P
00400
“00

.0
40

Ci 0)

en
00 400 .-
en en en
t-.
95

/

t’-

en-e
fo

t”) 4′)
Pl
en en

40.5

IO00enO-‘tenenen

.44

40

lenen’0Nenenb.-

.5-40
Pl
‘.,,

………
504)
0

>5
00

.5
05

2

.5

,

‘o
en
000
en
a ei 0040
en

s

en

Plen’t’0enenen’0oo

4)
4

40
0

40°

15


.0

0)04.0

0’0’Oen
04 Pl40
en
Pl
Ci

en’t’tenoo’t40en040

.4
0.0

0

,

045

.5

.5

15

en
ene’)
00 en
en en
000000

bb

o

en40N-Ple’i-ten-en

en

–PlPlPl’ten

40
0


en
os r-u,o
aen
40
en
.5

40

en0-‘t.0oo-en

en
Cd

* 50

en
1″o
en
0000Pl

00

.5

.E

O

4
-00
:4:”
……

o
‘0

4004-
>
2
0000000000

.5°

os’te’orqoo’teeno

‘0

-Plenen’t’ten’0r-l0
‘0

en
‘ten ‘öt’ 00040
en en
‘5.00)

‘0

TABEL IV.

151
PO

2’5
.5

00
0
>00
.
0
>40>

0
40*5-
.

4)55
u

Rang of ambt
Ja

ar 0
2
2
5

00

4000
4055
0’t

1
.o150so
0.
..E.O
E-
.So’-‘
00
2o
0
-1
0
‘5og

2
3
4
5.
6 7

Vakman

,.,,….
1938/1939
1.565
– 100
100
1.565
100 1948
2.556
163
206
1.241
79
1954
3.314
212
275
1.205
77
1955
3.645
233
283
1.288
82
3.078
100 100
3.078
100
1948
4.560
148
206 2.214
72
1954
5.760
187
275
2.095
68
1955
6.324
205 283
2.235
73
Raadadviseur

– . ,
1938/1939 5.985
100 100
5.985
100
1948
9.840
164
206
4,777
80

Commies

………1938/1939

1954
12.600
211
275
4.582
77 1955
13.836
231
283
4.889
82
Minister

.

1938/1939
13.680
100
100
13.680
100 1948
18.000
132
206
8.738
64
1954
31.500
230
275
11.455
84
1955
33.480
245 283
11.830
86

1020

ECÖNÖMISCH-STATISTISCHË BItIUCHTEN
16November 1`955

zover hun loon buiten de belastingvrije zone was gelegen,

aan een zeer hoog disagio onderhevig geweest.

Ingaande laatstgenoemde datum trad, naar uit de

rubrieken D en E moge blijken, ten gevolge van de ver-

laging van de belasting in zoverre verbetering in, dat

het disagio geheel of ten dele kon worden afgeschreven.

Bedenkt men echter, dat deze afschrijving tot stand is

gekomen door inbreng van de claim welke de werknemers

op de belastingverlaging hadden en die als zoaanig niet

meer voor andere doeleinden kan worden aangewend, dan

vertoont de balans weer een minder gunstig beeld.

Het nieuwe tarief (1956) brengt weinig verandering

in de situatie. Bij toekenning van een eventueel nieuwe

loonronde, in orde van grootte van de welvaartsloonronde,

zal blijkens rubriek B van tabel III, wederom een belang-

rijke korting op die loonsverhoging door de fiscus wor-

den toegepast, welke korting in grote trekken overeen-

komt met die volgens het tarief 1954 (rubriek C van tabel

II).

Op grond van vorenstaande fictieve berekeningen mag

m.i. worden geconcludeerd, dat ifidien een nieuwe stoots-

gewijze en blijvende verhoging van de nominale regelings-

lonen (bruto-lonen) in orde van grootte van de behan-

delde loonronden niet tevens gepaard gaat met een op die

loonsverhoging afgestemde verlaging van de belasting op

het inkomen, of uit anderen hoofde ter zake geen compen-

satie plaatsvindt, t.a.v. die inkomens welke buiten de be-

lastingvrje grens vallen, een naar gelang van de tarief-
klassen waarnaar de belasting wordt berekend meer of
minder aanzienlijk deel van de loonsverhoging aan de

fiscus ten goede komt.

Mocht die loonsverhoging worden berekend naar

– en afgestemd zijn op – het indexcijfer, dat betrekking

heeft op het levensonderhoud van arbeidersgeziniien,
bij de bepaling waarvan, voor zover bekend, rekening

wordt gehouden met de belasting voor bruto-weeklonen

tot maximaal f 60, dan ligt het voor de hand, dat de hoger

liggende inkomens bij toekenning van eenzelfde procen-

tuele verhoging als de lagere inkomens, in geringere mate
comoensatie voor de verhoogde belastinR on het inkomen

/na’ezep6r5 v
/oneii

rvs/rn

ia
4.en

DAFIEV
4
vinden dan die lagere inkomens; de belasting op het

inkomen werkt in dat geval dus nivellerend.

De aanpassing aan de prijzen.

1Aer gelegenheid van de discussies in de 33e verga(tering

van de Eerste Kamer der Staten-Generâal, betreffende

de bezoldiging van het overheidspersoneel, bij welke ge-

legenheid de lonen van de, niet in tarief werkende, ar-

beiders in de metaalindustrie als vergelijkingsmateriaal

uit de particuliere sector in het geding zijn gebracht,

werd van regeringswege gesteld
1),
dat door de verschil-

lehde loonronden, aanvankelijk die van kort na de oor-

log, later – na Korea – die van 1950/1-951, de waarde-

vermindering van het geld volledig is opgevangen. Mede

met het oog op het feit, dat voor het overheidspersoneel

bovendien nog afzonderlijke voorzieningen waren getrof-

fen, waarbij met name op die van 1948 en’1953 alsmede

op de in behandeling zijnde werd gewezen, was men van

regeringswege van oordèel, dat de Overheid haar perso-

neel in geen geval heeft gedupeerd, doch integendeel

de nadelige gevolgen van de waardevermindering van het

geld meer dan goedgemaakt heeft.

Bij dat betoog wordt dus blijkbaar uitgegaan van de

premisse, dat de lonen zowel van bedoelde arbeiders uit

de particuliere sector als die van het overheidspersoneel,

vergeleken met v66r de oorlog, door de diverse loonron-

den in die mate op de prijzen zijn aangepast, dat de

waardevermindering van het geld volledig is opgeheven

en dat het overheidspersoneel onder de gegeven ômstan-
digheden in de gunstigste positie verkeert.

Ten einde een en ander op ruimere schaal te peilen

heb ik,
Wet
gebruikmaking van liet beschikbare statistische

materiahl, bedoelde aanpassing van de lonen aan de prij-

zen nader onderzocht en de resultaten daarvan in de

hierbijl opgenomen grafieken A
2)
en B in beeld gebracht;

daarop aansluitende gegevens betreffende enkele repre-

sentatieve figuren uit de overheidssector zijn in tabel

IV op blz. 1019 opgenomen.

‘)
Handelingen Eerste Kamer der Staten-Generaal (zitting 1954/1955, blz. 2205)
t)
,,Met schriftelijke machtiging van de Directeur van he Centraal Bureau
voor de Statistiek overgenomen
uit ,,Regelingen van lonen en andere arbeidsvoor-
w,nrdn in Nrfrrl,nd nn
31
fl,,mhtr 1954″

::IIlIIIlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIpuiIIIIII:

U.IIIIllllhIIIIIH1IIP””‘
Il…uI.1IIIIIIlIuIuIIIIIII…

IIiIIIi!I!!HhiiÎIIIIH!!I!l!I!!EIIIIIIIII

II!iI!!IIHhIÏIlIIIIlIIIIII!IIIOhIIIIIIIII
IIIiiIhllhI1OHIllhiiiIUhIIlIIIIAIOIIII

oil
111111IRMIS

.uIi.

/4crn
7
evsi/dme/ pI
.
5/nIeX97eI va4 4e/ /ev’naonderi4o€jd van ar ,ch’ra
7
ez,rnpn o,o hQ/ eitie ‘v
,
, Cl
wa,-/aa/ /
a-
ioof
6Ppttme
F555

16November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1021

Als toelichting moge het volgende dienen

Grafiek A.
In deze grafiek is, naar in de desbetreffende
publicatie is vermeld, op basis 30 Juni 1938/30 Juni 1939

= 100 het verloop van de
regelingslonen
voor volwassen

mannelijke arbeidskrachten in beeld gebracht en wel

afzonderlijk voor arbeiders in de akkerbouw en vee-

houderij, in de nijverheid (24 bedrjfsgroepen) en voor

administratief personeel in het bankbedrijf, het levens-

verzekeringsbedrijf en de metaalindustrie. Voor deze
laatste personeelscategorie zijn de cijfers in de basis-

periode geschat. De gegevens hebben uitsluitend betrek-

king op de lonen volgens regelingen van tijdloonwerkers;

ôver verdiensten uit hoofde van arbeid in tarief enz. zijn

dus buiten beschouwing gelaten.

AFIEV
b

100 eveneens door het C.B.S. verstrekt. Aangezien de

reeks waaraan deze curve is ontleend evenals die be-

treffende het verloop van het prijsniveau door koppeling

als hiervoor bedoeld is verkregen, geven de curven dus

een globale indicatie van het \’erloop van bedoelde lonen

en van het inkomen per hoofd; het geheel draagt dus

het karakter vn een raming.

Tabel IV
spreekt m.i. voor zich zelf, zodat een toe-

lichting daarvan gevpegelijk achterwege kan blijven.

Conclusies.

1. In de lijnen van grafiek A komt de invloed van de

algemene loonronden
(5
pCt, 1 Japuari 1950, 1 Septem-

ber
1950,
22 Maart
1951,
1 Janupri 1954, 6 pCt October

1EEL rATlOt1AA1 IriVOMEI1 PEO l400Fb bED BEVOLVIPj 01) bAI

938 = loo
En
4ET ‘QeLE IrWOMEPI VAII V0LWA0 MAn1I1ELIJV ADElD5

Vb4CllTErI EDEkV1D nIMD De VOOD 44&l QELDEMDE QEGELIM456LOMEM
op
bAI 1938/1939 = lOO

uuuuii•uuuuauiuiuuuiu•uuuiusuiiiuiiiiiuiuu•iu

•uiamuiumsiwuaiuusuivauuivauuaumuauiaiuiusuaiu

•ii•uiuuuiiuuiii•iiuui•iu•iuiiuinu•uiiuiiu

siuuuisiisumiuuiiuuuiivauiiiauiuivaiuumsus

U1IIR1IUIIIISIIIIIlSIIIIIIIUIIIIRISIIUI!!IIIU

UIUIUIIlUIIIIUUlIUINIIIlIIl•IlINUiIIilIllUIU

uiuuuiuiuuiiivauivauiiuuuiiiuuiiu•uuiuuiiiui

…………………………..

•uuauuiuuiiuuuiu••uuiuuiu•uiiuiii•iiivasia

i•uuiiiauiiuumui•uuiuiuuii•uiiiuiiiiuuiiiuui

•uauliiuI.uI..mIII.uuuu•n.uuIII.lIIuuii..ii.

-.-. .
.

Het verloop van het prijsniveau is ontleend aan een

publicatie van het C.B.S.
3)
en door mij op basis 1938/

1939 = 100 ingevoegd in de grafiek; de cijfers voor 1955

zijn op de bekende welwillende wijze door dat Bureau

te mijner kennis gebracht. Daar de indexcijfers, welke be-

trekking hebben op het levensonderhoud van arbeiders-

gezinnen, zijn ve,rkregen door koppeling van twee van

elkaar onafhankélijke reeksen, zijn de in de grafiek ver-
werkte cijfers niet absoluut; de curve heeft derhalve het

karakter van een raming.

Grafiek B.
Met behulp van de zo even genoemde in-

dexcijfers zijn de in grafiek A. vermelde lonen op basis

1938/1939 = 100 op hun reële waarden herleid. De ge-
gevens betreffende de curve van het reëel nationaal in-

komen per hoofd der bevolking
4)
zijn op basis 1938 =

3)
Prijsindexcijfers van het levensonderhoud van gezinnen. Uitg. Mij W. de
Haan NV., Utrecht 1955.
‘) Thans door het C.D.S. aangegeven met: ,,index nationaal inkomen tegen
constante prijzen” of met ,,hoeveelheidsindex van let nationaal inkomen”.

1954) en van de bijzondere vorzieningen (Joekesgulden

1 November 1948, premie Wachtgeld- en Werkloosheids-

verzekering 1 Juli 1952) duidelijk tot uitdrukking.

Aan het eind van het le kwartaal .1947 blijkt het prijs-

niveau, vergeleken met de basisperiode (198/1939) met

100 pCt, de regelingslonen van de landarbeiders met

140 pCt te zijn gestegen; de regeingsionen van de nijver-

heidsarbeiders en die van het administratief personeel

volgen met 65 en 53 pCt. Laatstgenoemde personeels-

categorieën boeken dus t.o.v. het stijgingspercentage

van het prijsniveau een achterstand van resp. 35 en 47 pCt.

Aan het eind van het 4e kwartaal 1954 belopen de stij-

gingen, vergeleken met 1938/1939, resp. 177, 300, 150
en 130 pCt; het aanvankelijk verschil tussen de stijging

van het prijsniveau en de lonen van de nijverheidsarbei-

ders is tot 27 punten gereduceerd, dat van het administra-

tief personeel is onveranderd.

Neemt men het eind van het le kwartaal 1947 tot

1022

ECONOMISCH-STATISTISCHE BE’RICHTEN
16November 1955

basis (100) dan beloopt aan het eind van het 4e kwartaal

1954 de stijging van het prijsniveau 38,5 pCt, die van de

lonen resp. 66,7, 51,5
en
50,3
pCt;
de lonen zijn dus sedert

het le kwartaal 1947 procentueel meer gestegen dan het

prijsniveau, zodat de hiervoor geconstateerde achterstand

van de nijverheidsarbeiders en het administratief personeel

enigszins is ingelopen.

In de lijnen van grafiek B, waarbij ‘de reële lonen als

maatstaf zijn genomen, zodat het beeld niet door ,,geld-

illusie” wordt gecamoufieerd, ziet men een ander beeld

dan in de lijnen van grafiek A, bij de samensteffing

waarvan uitsluitend in ntminaal geld is gedacht.

Het blijkt, dat het reële loon van de landarbeiders ver-

geleken met 1938/1939 = 100, aan het eind van het le

kwartaal 1947 een verhoging van 20 pCt heeft ondergaan,
welke stijging op het eind van het 4e kwartaal 1954 is op-

gelôpen tot 44,4 pCt. De reële lonen van de nijverheids-

arbéiders blijken, in dezelfde vergelijking, te zijn gedaald

met rsp. 17,5 en 9,7 pCt, die van het administratief

personeel met resp. 23,5 en 17 pCt.
Neemt men ook hier het eind van het le kwartaal 1947
tot basis (100), dan blijkt op het eind van het 4e kwartaal

1954 het totaal aan loonsverhogingen een stijging van het

reële loon van de onderscheidene personeelscategorieën

van resp. 20,3,
9,5
en 8,5 pCt te hebben opgeleverd.

Met uitzondering van de reële lonen van de landarbeiders,

waarvan de lonen zich boven hun honderdprocentspeil van

193811939 bewegen, valt t.a.v. de reële lonen van de n(jver-

heidsarbeiders seder7 het 4e kwartaal 1947 en van het

administratief personeel sedert het 3e kwartaal 1948 tot

aan het jaar 1954 geen enkele vooruit,ang te bespeuren:

nergens komen zij gedurende bedoelde tijdvakken boven

hun op eerstgenoemde tijdstippen geldend peil ui.

Bij overdenking hiervan -kan men, mocht men zich

nog aan ,,geldillusie” overgeven, ten aanzien van de in-

vloed welke ‘de algemene loonronden op het reële loon

hebben uitgeoefend, wel enigszins ontnuchterd worden.

Zoals ik destijds ook in mijn ii ,,E.-S.B.” van 3

Februari 1954 opgenomen grafiek betreffende enkele

rjksfunctionarissen heb gedaan, heb ik thans ter verge-

lijking van het verloop van de reële lonen van de drie

personeelscategorieën een curve van het verloop van het

reële inkomen per hoofd der bevolking in grafiek B op-

genomen. Aan het opnemen van deze curve ligt hetzelfde

principe tén grondslag welke in’de practijk bij toekenning

van de 6 pCt loonronde in October 1954 incidenteel tot

uitdrukking is gekomen, nl. het afstemmen van de lonen

op de algemene welvaart. Daardoor wordt bij gebreke

van een rechtsgeldige (,,wettelijke”) aanspraak a.h.w:

een rechtsgrond tot het participeren in de algemene wel-

vaart geschapen, waarbij als indicator de hôogte van

be,doeld inkomen wordt aangenomen.

Met 1938. = 100 als basis luidt bedoeld verloop in de

jaren 1948 t/m 1954 resp. als volgt: 102, 109, 111, 107,

110, 117 en 123.

Vergelijkt men deze cijfers met die welke hiervoor t.a.v.

de behandelde reële lonen, zijn geproduceerd, dan blijkt,

dat, relatief beziën, alleen de landarbeiders, waarvan het

loonpeil in 1938/1939 bijzonder laag was, in de welvaart

participeren.

Met betrekking tot de nijverheidsarbeiders en het ad-

ministratief personeel kan daarvan mi. moeilijk wor-

den gesproken; zolang hun reële lonen zich beneden het

peil van 1938/1939 bevinden, blijven zij, tenzij men hun
deelnemen aan de welvaart zeer euphemistïsch verstaat,

daarvan verstoken.

De zes-procents-welvaartsloonronde, die ,hun reële

loon enige tijd heeft doen stijgen – blijkens de betref-

fende lijnen in grafiek. B zijn deze reële lonen inmiddels

weer op hun retour – heeft voor hen voorshandsgeen

andere strekking, dan een sinds jaren bestaande acb,er-

stand in te halen.

Het verloop, zowel van het bruto-loon (maximaal

regelingsloon) als van dat van het daarvan afgeleide reële

loon van het burgerlijk rijkspersoneel, valt af te meten

met behulp van tabel IV, vaarin de betrekkelijke gegevens

voor enkele figuren, welke’ in dezen rèpresentatief kunnen

worden geacht, zijn opgenomen.

Vergeleken met 1938/1939 = 100 blijken de regelings-

lonen van de onderscheidene figuren in 1948 te zijn ge-

stegen met resp. 63, 48, 64 en 32 pCt. Per 1 Juli
1955,

d.w.z. na verdiscontering van de jongste verhogingn,

belopen de stijgingen, vergeleken met 1938/1939, resp.

133, 105, 131 en 145 pCt; die van de nijverhèidsarbeiders

en het administratief personeel op het eind van het

4e kwartaal 1954 resp. 150 en 130 pCt. Het verloop van

de regelingslonen en salarissen van het overheidspersoneel

ligt dus in hoofdzaak het dichtst bij laatstgenoemde per-

soneelscategôrie.

De reële lonen, welke vergeleken met 1938/1939 = 100

in 1948 met resp. 21, 28, 20 en 36 pCt zijn gedaald, blijken

per 1 Juli
1955
hun achterstand enigszins te hebben inge-

lopen: Per die datum beloopt de achterstand resp. 18,

27, 18 en 14 pCt t.o.v. 1938/1939; die van het nijverheids-

personeel en het administratief personeel bedragen resp.

12 en 19 pCt. Ook hiçr komt de verhouding het meest met

die van het administratief personeel overeen. •

De zienswijze, dat de Overheid haar personéel in geen

geval heeft gedupeerd, doch integendeel de nadelige gevol-

gen van de waardevermindering van het geld, via de rege-
lingslonen en salarissen voor dat personeel meer dan goed

gemaakt heeft, vindt in bo’enstaandë cijfers geen steun.

Hét tegendeel is m.i. het geval; instede van te zijn over-

gecompenseerd, zijn de regelingslonen en salarissen gemeten

in guldens van 193811939 sedert de bevrijding tot heden
niet alleen voortdurend in meerdere of mindere mate be-

neden hun peil van 193811939 gebleven, maar relatief

bezien tevens beneden dat van de nijverheidsarbeiders en,

over het geheel genomen, ook beneden dat van het ad-

ministratief personeel.

Aangezien voor de berekening van de reële waarden

van de salarissen van de
ambtenaren
de hiervöor bespro

ken indexcijfers van het levensonderhoud van
arbeiders-
gezinnen
zijn gebezigd, zodat wat de belasting betreft,
rekening is gehoudén met op de inkomens van die ge-

zinnen rustende belastingdruk, dan is, als men daarbij

tevens in aanmerking neemt, dat de lonen en salarissen

ook van het overheidspersoneel in 1938/1939 een peil

hadden bereikt, dat mede naar het oordeel van de toen-

malige Regering niet voor verdere verlagingen vatbaar

was, de situatie hoogstwaarschijnlijk te optimistisch

geschetst.

Ten slotte: de vraag in hoeverre de lonen van diege
2

nen, waarvan het„loonzakje” met oververdiensten uit

hoofde van arbeid in tarief enz. wordt aangévuld, aan

het prijsniveau zijn aangepast en in welke mate deze be-

trokkenen aan de welvaart deelnemen, kan bij gebreke

van statistische gegevens niet worden beoordeeld.
In verband met het feit, dat de maximum-percentages

welke bij arbeid in tarief of accoord
op het grondloon

kunnen wordenverleend, in het algemeen variëren van

16 November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1023

10 tot 30 pCt
5)
mag intussen wel worden aangenomen,

dat er een aanmerkelijk verschil in beloning bestaat tussen

diegenen die uitsluitend naar de regelingslonen worden

gehonoreerd en diegenen die in tarief- of accoordloon

werken.

Een onderzoek, gebaseerd op de ingehouden loonbe-

lasting, waartegen de belastingwetgeving zich niet verzet

en waartoe de daarop ingestelde moderne loonadmini-
straties thans ruimsôhoots de gelegenheid bieden, zou

in dezen het benodigd vergelijkend statistisch materiaal

kunnen opleveren.

Het aldus ter beschikking komend materiaal zou mi.

niet alleen het inzicht ten goede komen, maar tevens

goede diensten kunnen bewijzen om te voorkomen, dat

bij toekenning van verdere procentuele loonronden nog

grotere loonverschillen ontstaan, dan thans tussen de

zo even genoemde twee categorieën van werknemers

ongetwijfeld bestaan.

) Publicatie onder 2) genoemd.

Groningen.

B. BOLMEIJER.

Strijd om de vijfdagenweek in België

Sinds enkele maanden is in België een scherpe strijd

ontbran4 rondom de vijfdagenweek. Wie oorzaken en

verloop duidelijk wil zien, moet aandacht schenken aan

d& weerslag van de syndikale actie op de algemene

politiek en vice versa.
De syndikale strijd.

Op 24 oktober
1954,
voor een aantal ondernemings-

afgevaardigden,,maakte de heer A. Cool, Voorzitter van

het Algemeen Christelijk Vakverbond, bekend dat een

uitgebreid petitionnement, zich richtënd tot de Inter-

nationale Arbeidsorganisatie, zou worden georganiseerd,

met het doel op een veralgemening van de vijfdagenweek

aan te sturen. Niettegenstaande de Europese Conferentie

van de I.A.O. vroeger doorging dan aanvankelijk ge-

schikt, konden 573.269 handtekeningen van Bçlgische

arbeiders, bedienden en ambtenaren worden verzameld.

Te Genève deed zich bij de overhandiging een bevreem-

dend incident voor: de Belgische werknemersafgevaar-

digde, de socialistische senator N. De Bock,stemde tegen

de resolutie (in feite tegen het opnemen er van op de

agenda), dan wanneer de Belgische regeringsafgevaar-

digde en de vertegenwpordiger van de werkgevers haar

steunden.

Om de houding van de heer De Bock te begrijpen,

moet men de politieke toestand zien, zoals hij zich alsdan

in België voordeed. De verkiezingen van april 1954

hadden een einde gesteld aan de homogene C.V.P.-

Regering en een socialistisch-liberale coalitie aan het

bewind gebracht. Regeringskringen achtten het initiatief
van de heer Cool door politieke bedoelingen ingegeven:

het moest binnen afzienbare tijd de Regering moeilijk-

heden berokkenen.
De werkgevers keuren dus een actie voor de vijfdagen-
week op het internationale plan niet af: te Genève hebben

zij het A.C.V. gesteund. De wegen van werkgevers en

werknemers gifigen eerst uiteen toen de opportuniteit

van een nationale aktie ter sprake kwam. Het A.C.V.

oordeelde dat internationale arbeidsverdragen gewoonlijk

een bekrachtiging zijn van sociale verwezenljkingen in

een aantal landen. Daarom had België de plicht tot con-

creterealisaties over te gaan, de internationale organisatie

aldus beter in de gelegenheid stellend de regeling te ver-

algeniienen. Het Verbond der Belgische •Nijverheid

wenste het A.C.V. op dit terrein niet te volgen: na

officieuse besprekingen stelde het, op 18 februari 1955,

een tekst van protokol voor, dat de vijfdagenweek

afhankelijk maakt van internationale akkoorden. Het Al-

gemeen Belgisch Vakverbond beklemtoonde eveneens dit

aspekt van de kwestie en zo kon langs deze besprekingen
feitelijk niets worden bereikt.

In mei 1955 publiceerde het A.C.V. een sociaal-

economisch memorandum waarin de eis tot geleidelijke

verwezenlijking vai de vijfdagenweek, dank zij akkoorden

tussen werkgevers en werknemers, opgenomen was,

samen met andere eisen zoals het minimum uurloon van

20 fr. Ook het A.B.V.V. werkte een programma uit en

vroeg de bijeenroeping van de Nationale Arbeids-

conferentie. Hier gingen de wegen van de twee syndikaten

uiteen. De diepere oorzaak was de houding t.o.v. de

Regering Van Acker. Het A.C.V. verwees naar de gamma

sociaal-economische organisaties, in België uitgebouwd,

die moet toelaten alle sociale geschillen vlot te behandelen,

desgevallend op te lossen. Het A.B.V.V. verkoos een

Nationale Arbeidsconferentie, welke de Regering de rol

zou toebedelen van rechter-bemiddelaar, wat haar

prestige kon verhogen. Het V.B.N. volgde het A.C.V.,

echter niet zo ver dat het, wat het A.C.V. publiek had

verklaard, zou ingaan op elke uitnodiging tot een Nationale

Arbeidsconferentie. Nieuwe officieuse besprekingen

leverden niets op.

In juli .1955 besloot het A.C.V. Zaterdagstakingen te

organiseren ,,zowel om de werkgevers tot redelijke en

billijke toegevingen te dwingen, als om de Regering tot

een meer sociaal vooruitstrevende politiek aan te zetten”.

Er was een nieuw element, nl. openlijke syndikale aktie

tegen de Regering. Ongetwijfeld manifesteerde zich in die

periode een animositeit in de arbeidersmillieu’s: de

Belgische economie was in volle hoogconjunctuur, de

produktie bereikte rekordcijfers, de beurs werd steeds

ontstuimiger, en in die zelfde periode werden nieuwe,

hoofdzakelijk onrechtstreekse belastingen aan de be-

volking opgelegd. De Regering verklaarde dat het A.C.V.,

indien het zijn aktie doorzette, geen uitnodiging zou

krijgen tot de Nationale Arbedsconferentie. Het A.B.V.V.

steunde de Regering en verbood elke deelneming aan de

Zaterdagstakingen. Deze gingen door, met relatief sucçes.

De conferentievan 13juli 1955 – noteer dat de deel-

n’emers twistten over de naam; volgens de een was het

een Nationale Arbeidsconferentie, volgens de ander

helemaal niet – gaf slechts beperkte resultaten. De

regeringsgezinde krant
,,Le Soir” resumeerde in een

kadertje ,,Deux décisions majeures – le gouvernement

poursuivra avec fermeté la politique des prix et salaires;

la hausse du coût de la vie sera combattue, notamment

en ce qui concerne les prix de la viande et du charbon”.

Het A.C.V. ging door met zijn Zaterdagstakingen en

daarnaast kwamen volledige stakingen in beperkte.

sektoren, zoals te Gent in de machineconstructie. In de

Limburgse mijnen werd van 25 juli af praktisch algemeen

gestaakt. . . . Diezelfde dag was er te Brussel ,,toevallig”

een bijeenkomst van de drie betrokken partijen: arbeiders,

patroons en Regering. De Regering zou overgaan tot de

installatie van een sociale studiecommissie. De actuele

1024

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November
1955

problemen werden besproken en om 1.30 u. ‘s nachts

kon een akkoord bekend gemaakt worden. De speciale
toelage voor de moeder thuis kwam opnieuw in voege,

voor de geleidelijke invoering van de vijfdagenweek werd

een procedure uitgewerkt en de 20 fr. uurloon werd in

principe aanvaard.

De procedure werd als volgt vastgelegd: de paritaire

comité’s zullen een subcommissie met het onderzoek

van het probleem belasten. In geval van akkoord worden

datum en toepassingsmodaliteiten bepaald. Bij gemis aan

akkoord komt de Centrale Paritaire Commissie tussen

beide. Dee

zal ook optreden wanneer de beslissing der
paritaire commissies terugslag heeft op andere sektoren

of op de gehele economie, of nog wanneer zij bijkomende

lasten op de gemeenschap legt.

In september noteert men een: voorname verwezen-

lijking: de gas- en electriciteitsbedrjven (ca 12.000

arbeiders) hebben van 11 septeii’iber af de vijfdagenweek

met 44 uur. In andere sektoren blijken de werkgevers

eerder stug (na enige tijd zouden de patroons uit de
metaalsektor, georganiseerd in Fabrimetal, radikaal

weigeren verder te onderhandelen) en in hun houding

worden zij gesterkt door de heer Rey, liberaal Minister

van Economische Zaken, die het internationaal argument

overtuigd tot het zijne maakt. Ook het A.B.V.V. komt
nu in opstand, en de bedrijfstakken worden aangeduid

waarin van 1 november af zou gestaakt worden: siderur-

gie, non-ferro metalen, mijnen, bepaalde sektoren van

de metaâlconstruktie en van de scheikunde. Op 26 sep-

tember begint alvast een staking in de synthetische be-

drijven. Ook de bediendencentrales eisen de vijfdagen-

week, speciaal in banken en grootwarenhuizen.

De tiende oktober brengt een verzoeningspoging.

Weer zijn de betrokken partijen ,,toevallig” samen, dit-

maal op volledig neutraal terrein, nl. in de Nationale

Bank. Verscheidene suggesties worden gedaan, bijv.

alle paritaire comité’s bespreken opnieuw de vijfdagen-

week – wordt een akkoord bereikt dan zal het Centraal

Paritair Comité zonder verder onderzoek (in tegenstelling

met de resolutie van 29 juli) bekrachtigen – wordt geen

akkoord bereikt, dan zullen drie experten advies geven,
waarna het Centraal Paritair Comité beslist; zijn de par-
tijen niet akkoord dan herneemt elkeen zijn vrijheid van

handelen. In ruil zou de stakingsaktie worden geschorst.

De vakbonden achtten een wijziging van procedure niet

voldoende en vroegen van de patroons de formele belofte

de vijfdagenweek in de zgn. basisindustrieën binnen een

beperkte termijn te verwezenlijken. De patroons ant-

woordden dat het geen zin zou hebben in die omstandig-

heden experten aan te duiden. De verzoeningspoging

was mislukt.

Onmiskenbaar is een openlijke prestigestrjd aan de

gang tussen -de twee syndikale machten, niet het minst

sinds het A.B.V.V. aan het A.C.V. en de liberale vak-

bonden een uitnodiging tot het vormen van een eenheids-

front stuurde, ,,aangezien deze zich bij de eisen door het
A.B.V.V. gesteld inzake de 45-uren over vijf dagen ver-
deeld, aansloten”. De leiding van het A.C.V. heeft in het

antwoord onmiddellijk beklemtoond dat het initiatief vuiï

haar is uitgegaan. Intussen valt een zekere spanning in

het christelijke kamp, waar ter gelegenheid van de strijd

tegen de onderwijspolitiek van de heer Collard een

opmerkelijke eensgezindheid heerste, niet te loochenen.

Bij de christelijke werkgevers is de reactie tegen wat ge-

heten wordt het syndikale, opbod bijzonder scherp,

evenals ten andere bij de middenstandsbeweging welke

met de vijfdagenweek een sterke uitbreiding van hèt zgn.

sluikwerk vreest.
Depolitieke strijd.

In België hebben enkele konkrete beloften van de

B.S.P. gedurende de kiesstrjd de ondergang van de hom6-

gene C.V.P.-Regering bespoedigd, speciaal de beloften

van de 18 maand-legerdienst en van de 28.000 fr. pensioen.

Het snel inlossen er van heeft de Regering Van Acker

groot aanzien gegeven bij de bevolking. De aktie voor de’

vijfdagenweek door het A.C.V. bewoog zich op gelijk-

aardig plan. De kaartspeler, die plots vaststelt hoe zijn

tegenspeler zijn taktiek heeft doorzien, geraakt gemakke-

lijk ontstemd. Zo was er in het socialistische kamp weinig

sympathie voor het initiatief van het A.C.V., hetgeen

zich o.a. manifesteerde te Genève. De werkgevers waren

t.o.v. een meer internationale aktie bepaald gunstig

gestemd. Wellicht hebben zij ook ondersteld dat gans le

aktie zich zou beperken tot een onderlinge syndikale

strijd. In die onstandigheden kon men het probleem

onvoldoende rijp achten om het voor de bestaande sociaal-

economische raden te brengen. De
vis originis
bleek

naderhand voldoende om de zaak buiten de geconsti-

tueerde lichamen te houden en haar te reserveren voor

een conferentie, waarvan de aard omstreden werd, een

toevallige bijeenkomst op een studiecommissie of in de

Nationale Bank.

In het misprijzen voor de organisatie die tot doel heeft

sociale betwistingen te behandelen, schuilt zeker een ge-

vaar: aangezien belangrijke zaken toch elders besproken
worden, zal men de gevestigde raden nog alleen aanzien

als een soort akademische instelling waar ongevaarlijk

studiewerk wordt verricht. Het kan niet goed zijn dat

vakbonden om reden van onderlinge strijd een Organisatie,
die zij zelf hielpen oprichten, in haar funkties,belemmeren.

De houding van het A.B.V.V. heeft een evolutie ge-

kend. Oorzaak was o.i. zowel het sücces dat het A.C.V.

te beurt viel als de sociale spanning die sinds de lente

1955
aan het licht trad. Steeds meer mensen waren over

tuigd van de wanverhouding tussen de resultaten van een

economie in hoogconjunctuur en het aandeel dat ging

naar de faktor arbeid. Zeker, de pensioenen werden ver-

hoogd in 1954 en in de loop van het laatste jaar werden

nieuwe bijdragen van de patroons geëist om de maat-

schappelijke zekerheid financieel gezond te maken, wat
uiteindelijk de arbeiders ten goede komt. Het werd door

de werknemers onvoldoende geacht, vooral toen nieuwe
onrechtstreekse belastingen werden geheven. In die om-

standigheden kan een arbeidersorganisatie, zij weze

innig verbonden-met een regeringspartij, moeilijk anders

dan haar verantwoordelijkheid opnemeIi. Automatisch

kwam het A.BV.V. op het terrein dat reeds werd be-

werkt door het- Syndikaat uit de oppositie. Mçt het doel

zich te affirmeren, zou het desgevallend de inhoud van

zijn programma verzwaren en de vorm verscherpen.

De periode van de ,,surenchère” waarover de patroons

zich ernstig beklagen!

Kansen van de vijfdagen week.

De vijfdagenweek is in België thans hoofdzakelijk een

prestigekwestie, die weinig transakties schijnt te dulden.

En toch, ook in de syndikale milieu’s wordt nog de vraag

gesteld wat het beste is voor de arbeider: hoger inkonien
dank zij loonstijging, ofwel hetzelfde inkomen maar met

beperkte arbeidsduur. De bedrijven die overbezetting

kennen, wensen natuurlijk de eerste oplossing. Zeker is

dat de vermindering van de arbeidsduur bij de industriëlen

16November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1025

geringe sympathie vindt op het ogenblik dat het aanbod

de vraag moeilijk volgt. De opposanten sluiten hierbij

aan en beweren dat men in een boom-periode moet rem-

men, wil men straks niet voor een te diepe val komen

te staan.
Een andere betwisting geldt de lange arbeidsdag. Men

kent de strijd die destijds werd gevoerd voor de acht-
urendag. In België is de herinnering aan lange werk-

dagen (11 uur en meer) nog levendig, speciaal in het

Vlaamse land, waar de textielnijverheid deze wântoestan-

den het meest heeft gekend. Vergeet daarbij niet dat

thans de dagelijkse migratie vooral van Vlaamse arbeiders

naar Waalse industriecentra of naar Brussel bij velen de

werkdag vroeg laat beginnen en uitzonderlijk laat em-

digen In een recente studie van het Institut Solvay

(Brussel) over het Vlaamse stadje Lokeren, wordt ge-

zegd: ,,dat het merendeel van de emigranten thans reeds

12 tot 14 uur per dag van huis weg is”. Is het logisch in

die omstandigheden de werkdag nog te verlengen? Nu

worden, ter verdediging van de vijfdagenweek, de reizen

vai dp arbeiders evenzeer ter sprake gebracht. Voor de

nijverheid zouden besparingen mogelijk zijn, terwijl de

arbeider per week van één reis volledig vrijgesteld kan

worden. De nijverheid is weinig gëvoelig voor dit argu-

ment, hetgeen men gemakkelijk zal begrijpen, wetend

dat langs de zeer goedkope werkabonnementen de on-

kosten grotendeels gedragen worden door de gemeen-

schap. Redukties op arbeidsaboniementen betekenen in

de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen

een jaarlijks verlies van 1.270 mln fr. Daarvan vallen

635 mln fr. rechtstreeks ten laste van de staatskas. Nog

onlangs heeft de heer Segers, oud-Minister van Verkeers-

wezen, ‘in de
parlementaire
commissie voorgesteld dat

de nijverheid de last van de werkabonnementen op zich
zou nemen. Voor de verspreiding van de vijfdagenweek

ware dif een goede zaak. Aan de andere kant moet dit

stelsel toelaten het vervoer van de arbeiders rationeler te

organiseren. De Staat kan, eventueel langs vrijstelling

van sommige belastingen, de nijverheid schadeloos stellen

voor deze nieuwe uitgave.

Het is mijn overtuiging dat juist de arbeiders die wegens

de reis zeer lang van huis verwijderd zijn, het meest de

vijfdagenweek zullen appreciëren. Zij zullen niet zo snel

protesteren wanneer minder dan één uur bij de gewone

werkdag wordt gevoegd met het doel tot een supplemen-
tai’re vrije dag te komen. Juist de zware dagelijkse reizen

zijn in mijn ogen een voornaam argument ten voordele

van de vijfdagenweek.

Een argument van gans andere aard is de realisatie van

de vijfdagenweek door bepaalde ondernemingen, zonder

enige syndikale druk. In het Antwerpse zijn deze fabrieken

relatief talrijk, oa. in de automontage. Citeren wij nogde
bekende Gevaert-fabriek. Vooral dit laatste voorbeeld is

typisch: het gaat hier immers om een zeer gespecialiseerde

onderneming die meer dan 90 pCt van haar produkten

in het buitenland verkoopt.
Het ware goed de diskussie omtrent de vijfdagenweek

terug te brengen op het zuiver sociaal en economisch

terrein. Voor de arbeiders kan de suppiementaire vrije

dag groot belang hebben om professionele, familiale en

algemeen menselijke redenen. Bij de professionele reke-

nen wij o.a de nieuwe mogelijkheden tot technische

scholing. Heel wat bedrijven moeten thans bekwaam zijn
de nieuwe lasten van deze hervorming te dragen. Zien zij

nauwkeurig toe dan ontdekken zij beslist dat de regeling

besparingen toelaat, bijv. op het gebied van verlichting,

verwarming, energie, de gemakkelijkheid om op de vrije

dag herstellings- en onderhoudswerk te laten verrichten,

enz. Bedrijven hebben de proef gewaagd en het resultaat

was dikwijls gunstig. Is men akkoord om minder het

prestige dan wel de realiteit op het oog te houden, dan

moet de mogelijkheid, in een hersteld sociaal klimaat de

vijfdagenweek rationeel door te voeren in talrijke Bel-

gische ondernemingen, als ernstig worden aangezien.

Naschrift.

Onder de rechtstreekse dreiging van een uitgebreide staking
had een nieuwe bijeenkomst plaats van Regering, werkgevers
en werknemers op 27 en 28 october 1955. Zij leidde tot een
protokol dat de goedkeuring bêkwam van de drie partijen.
Hernomen wordt in feite. de bemiddelingspoging, waarover
hierboven sprake was, maar daarnaast komt een formele belofte
van de patroons. Met orde, methode en geleidelijkheid, aldus
het protokol, zal gestreefd worden naar de
45
urenweek,
eventueel verdeeld over
5
dagen, echter ,,zonder de stabiliteit
van de bedrijven en van de nationale economie in gevaar te
brengen”. Wordt in de bedrijven paritair een akkoord bereikt,
dan zal de Centrale Paritaire Commissie dit akteren; is er geen
akkoord, dan neemt de C.P.C. de zaak ter hand, bijgestaan
door drie experten, voor uiteindelijk advies. Met kracht zal een
oplossing worden gezocht in de steenkolenmijnen. De datum
van 1 januari
1956
wordt in het vooruitzicht gesteld. In de
staalnijverheid is het 1 februari 1956. Als overgangsmaatregel
zal de stikstofnijverheid, waar zoals gezegd een staking aan de
gang was, de arbeidsduur verminderen tot 46.30 uur, terwijl
de experten verzocht worden hun verslag neer te leggen véér
15 december. Is het verslag ongunstig, dan zullen de betrokken
partijen de zaak opnieuw onderzoeken; in het andere geval wordt de 45 urenweek eveneens op 1 februari gerealiseerd.
De non-ferro metalen bekomen de hervorming reeds op
1 december as. In de banken wordt het vraagstuk onmiddellijk
ter studié genomen.

De vakbonden verklaren, dat nu spoedig in totaal 500.000 Belgische arbeiders het regime van de vijfdagenweek zullen
kennen. Spontaan zal de beweging uitbreiding nemen. Een
grote bekommernis blijft bij velen bestaan – zij vond ook
haar weerslag in de laatste paragraaf van het protokol: de
werkvoorwaarden van naburige en…. konkurrerende landen.

Kortrijk.

Dr MICHEL NEIRYNCK.

Brandstofeconomie

Nederland importeerde in 1954 ruim 7 mln ton kolen,

tegen een gemiddelde prijs van ongeveer f 55 per ton

c.i.f., dus voor een totaal bedrag van f
385
mln. Stellen

wij onze behoefte aan vloeibare brandstoffen op rond

f 250 mln, dan volgt daaruit dat wij momenteel aan

vaste en vloeibare brandstoffen voor een waarde van

f 600 â 700 mln per jaar moeten importeren.

Onze binnenlandse productie van kolen toont eerder

een neiging tot dalen dan tot stijgen; hetzelfde kan

worden gezegd van onze kolenproducerende buurlanden.

Stijgende lonen in de mijnbouw, moeilijkheden bij de
voorziening met mijnarbeiders, uitputt
1
ing van rijkere

kolenlagen en de duurdere bewerking van arme kolen-

lagen, stijgende zeevrachten etc., zijn indicaties .dat ons

op den duur nog hogere kolenprijzen te wachten staan.

Daarbij komt als gevolg van het verhoogde welvaartspeil

en de voortschrjding der industrialisatie, stijging der

consumptie van kolen en olie in het eigen land, zodat.

gerust mag worden gesteld- dat onze brandstof behoefte

een steeds zwaardere druk op onze handelsbalans zal

1026

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November
1955

gaan uitoefenen. (Wij laten hierbij de otttwikkeling der

atoomenergie buiten beschouwing).

Nu’ staat het er met die handelsbalans toch niet al te

best voor, want het deficit, dat in 1952 f 504 mln bedroeg,

steeg in 1953 tot f885 mln en in 1954 tot f1.629 mln.

Het hiervoren genoemde cijfer van f 600 h 700 mln voor

de import van brandstoffen vormt een belangrijke post

in het deficit onzer handelsbalans; er is dus gegronde

reden om met dit kostbare en steeds schaarser wordende

artikel zuinig om te springen.

Wij mogen wel aannemen, dat de verhoogde brandstof

prijzen automatisch tot een zekere economie in huis-

houding en bedrijf hebben geleid, doch zonder twijfel is

de uiterste zuinigheid nog lang niet bereikt. Het is daarom

van belang, na te gaan in hoeverre door omschakeling
in het gèbruik van brandstoffen een verdere besparing

kan worden bereikt. Schrijver dezes heeft in dit verband

reeds eerder gewezen op omschakeling in de wegenbouw.

Wij kennen in de Nederlandse wegenbouw drie ver-

schillende vormen van bestrating, t.w. klinkers, cement en

asphalt. Een op wetenschappelijke basis uitgevoerd

onderzoek heeft indertijd aangetoond, dat voor deze

verschillende vormen van bestrating zeer uiteenlopende

hoeveelheden brandstoffen nodig zijn, t.w.:

100 m
2
klinkerweg vereist 9 mln calorieën;

100 m
2
betonweg vereist 6,5 mln calorieën;

100 m
2
asphaltweg vereist 1,4 mln calorieën.

Het calorieverbruik bij een klinkerweg ligt dus ongeveer

50 pCt boven dat van een betonweg en ongeveer 500 pCt

boven dat van een asphaltweg. Het is met het oog op

onze brandstofeconomie derhalve van groot belang de

klinkerweg eens nader in ogenschouw te nemen.

Het verslag over 1954 van de Herstelbank vermeldt,

dat de productie van baksteen vorig jaar 1.432 mln stuks
(waalformaat) bedroeg en die van straatklinkers 528 mln

(waalformaat). Het verslag vermeldt, dat zich bij de

voorziening met metselsteen hier en daar moeilijkheden

vôordeden, hetgeen ook kan blijken uit de belangrijke

daling van de voorraden van 103,3 mln stuks eind

Februari tot 25,8 mln stuks in October, terwijl de voor-

raden straatklinkers eveneens een aanzienlijke daling

te zien gaven, nl. van 63,8 mln stuks tot 16,3 mln stuks in

dezelfde periode. Het is een algemeen bekend feit, dat

naast de moeilijkheden bij de voorziening met arbeids-

krachten, ook de voorziening met materialen in de bouw-

nijverheid oorzaak is’ van de trage ontwikkeling van de

nieuwbouw.

Er is dus alleszins aanleiding – vooral met het oog op

de te verkrijgen brandstofeconomie – een verschuiving

van straatklinkers naar asphalt of beton en van straat-

klinkers naar baksteen te overwegen. Daarvoor zijn nog

andere argumenten aan te voeren en wel de grote onder-

bezetting van het asphalt- en betonwegen bouwbedrijf.

In de jaren 1951, 1952 en 1953 hebbende Nederlandse

wegenbouwers hun wegenbouwin stallaties belangrijk

uitgebreid. Alleen reeds de leden van de Ned. Ver. van

Wegenbouwers investeerden in die drie jaren een bedrag
van f 12,5 mln in nieuwe machines, waardoor niet alleen

de totale wegenbouwcapaciteit, doch ook de efficiency

van de wegenbouw belangrijk werd opgevoerd. Het moet

dan ook ten zeerste worden betreurd, dat de aan de

wegenbouwers verstrekte opdrachten belangrijk achter-

bleven bij hun potentiële capaciteit; hierdoor bleef niet

alleen het wegennet in Nederland in zijn moderne ont-

wikkeling ten achter, doch moest tevens belangrijk

duurder worden gewerkt dan bij volle bezetting van het

wegenbouwmachinepark.

De capaciteit van het asphaltbeton wegenbouwbedrijf

bedroeg in 1954, in specie uitgedrukt, 1.030.000 ton,

waartegenover in dat jaar slechts een totaal aan opdrach-

ten stond Van 460.000 ton specie. Dit bedrijf was dus

slechts tot een derde van zijn potentiële capaciteit bezet

en er bestaat wel geen twijfel dat geen enkel bedrijf in

Nederland met zo’n ernstige onderbezetting heeft te

kampen
1).
Wat betreft de productie van cementbeton

wegen, verhouden zich de cijfers als 520.000 m
3
beton

capaciteit in 1954 tegen 320.000 m
3
productie. De onder-

bezetting is hier dus iets gunstiger dan in het asphalt-

betonbedrijf, doch bedraagt toch nog meer dan 50 pCt

van de potentiële productie.
Wanneer wij nu tgenover dit onderbezettingsprobleem

stellen de productie van 528 mln straatklinkers en daarbij

in aanmerking nemen, dat deze vorm van bestrating een

zoveel zwaardere aanslag pleegt op onze brandstof-

positie
2),
terwijl anderzijds Nederland laboreert aan een

tekort aan materialen in de huizenbouw, dan staan wij
hier voor een probleem, dat zonder twijfel de belang-

stelling onzer autoriteiten, die belast zijn met de indeling

van ons wegenbouwprogramma, waard is.

Schrijver dezes ontveinst zich niet dat er aan omschake-

ling van klinkerwegen op asphalt- of betonwegen talloze

problemen vast zitten, die niet alle kum1en worden over

zien, noch in een handomdraaien worden opgelost. Met

name geldt dit voor de aanleg van nieuwe wegen of daar

waar de ondergrond bijzondere eisen stelt. Bij nieuwe
wegen is het dikwijls van belang door middel van een

klinkerbestrating, die gemakkelijker kan worden ge-

repareerd, de zettingsperiode te overbruggen, waardoor

de kosten geringer zullen. zijn dan wanneer men direct

met aanleg van een asphalt- of betonweg begint. In de

practijk zal dikwijls blijken, dat het economisch wenseljke

wordt belemmerd door het ‘economisch of technisch

mogelijke.

Het doel van dit artikel was uiteraard niet een gedetail-

leerde studie te maken van de vele technische en andere

‘problemen, die aan een omschakeling van het ene weg-

type op het andere zijn verbonden, doch slechts in het

licht te stellen en belangstelling te wekken voor de brand-

stofeconomische problemen, die aan het vraagstuk van

de wegenbouw vast zitten, en waaraan zijn gekoppeld

problemen van overbezetting in de ene en grote onder-

bezetting in een andere tak van de wegenbouw.

Wassenaar.

E. J. MULLER.

1)
Er zitten aan het probleem klinkers voor wegenbouw nog andere factoren vast,
zoals uitputting van goede kleigrondsn, die daardoor geheel of gedeeltelijk voor
landbouw of veeteelt ongeschikt worden, doch dit punt is in het kader onzer
brandstofeconomie van ondergeschikt belang.
‘) Op het gebied van de dakpannenproductie liggen problemen die een zekere
gelijkenis met die van de wegenbouw vertonen. Ook de dakpan is een product dat,
in vergelijking tot een met mastik gedekt dak, brandstof-intensief kan worden
genoemd, terwijl ook de productiepositie van de dakpan in verhouding tot de be-
hoefte ongunstig kan worden genoemd. Zo vermeldt het hiervoren geciteerde ver-
slag van de Herstelbank: ,,Ten einde aan de moeilijkheden op de binnenlandse markt zoveel mogelijk het hoofd te bieden besloten de bij de Ned. Dakpannen
Conventie aangesloten producenten, door middel van een interne contingentering,
de export te beperken”. Deze daalde dan ook, zo gaat het verslag voort, van 21 mln
atuks in 1953 tot 14,5 mln stuks in 1954.

‘r.’r’

16November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1027

INGEZONDEN STUK

De övertekening van emissies

De heër A. van Borselen te Rotterdam schrijft ons:

Het artikel van de heer Drs M. P. Gans in ,,E.-S.B.”

van 21 September
1955
inzake de overtekening van

emissies heeft ongetwijfeld in brede kring belangstelling

getrokken. De huidige gang van zaken is zowel voor de

emittenten (in de practijk niet de vermogensvragers of,

om met de gebruikelijke term van ,,Rechtsherstel” te

spreken: ,,de uitgevende instellingen”, maar de emitteren-

de banken) als voor de teleurgestelde en daardoor ont-

stemde inschrijvers dèrmate onbevredigend, dat het van

groot belang is dat de moeilijkheden, die hier liggen, eens
in breder kring dan tot nu toe het geval geweest is, bezien
worden, ook al worden deze daarmede niet opgelost. Wat

dit laatste betreft, maakt de heer Gans ichzelf wellicht

geen al te grote illusies, bekend als het hem ongetwijfeld

zal zijn, dat zowel in bankierskringen als in de boezem

van de Vereeniging voor den Effectenhandel veel over het

euvel van de overtekening van emissies gedacht en ge-

confereerd is.

Dat het een euvel is, of eigenlijk
zIlIks
in de loop der

jaren meér en meer geworden is, daarover is men het

volkomen eens en dat het langzamerhand excessieve vor-

men heeft aangenomen, zodat elke toewijzing een schier

onmogelijke taak wordt, weet ieder die met het emissie-
bedrijf van dichtbij bekend is. Er zijn tijden geweest dat

het gebruik, inschrijvingen te majoreren, zich in rustiger

banen bewoog en meestal beperkt bleef tot het domein
van de effectenhandelaren, daarmede bedoeld de corn-

mssionnairs in effecten en de banken, welke buiten de

kring van emittenten ener emissie stonden en die, terwille

van hun cliënten, het risico namen van een inschrijving

voor eigen rekening. Zolang dit majoreren met bescheiden

bedragen geschiedde en de toewijzing daardoor altijd nog

wel op een zeker percentage van de ingeschreven bedragen

kon worden vastgesteld, was er voor de inschrijvers enig

succes van te verwachten, doch door de omvang die het

heeft aangenomen, zijn er moeilijkheden ontstaan waaruit

niemand een oplossing weet. Het is een ,,geluk” als er nu

ën dan een emissie voorkomt, waarvan he; succes minder

groot is dan verwacht werd, omdat het teveel toegewezene

dan maant tot grotere voorzichtigheid bij volgende ge-

legenheden. Intussen, zoals de zaken nu staan, kan er

van een procentuele’toewijzing-geen sprake zijn, direct al

omdat er tal van inschrijvingen binnenkomen waarvan,

zelfs bij een geringe percentuele toewijzing, de financiële

consequenties de kracht van de inschrijvers verre te boven

zouden gaan. Emittenten zijn daarom genoodzaakt een
zeker distributiesysteem toe te passen, waarbij taxaties

omtrent boniteit, financiële draagkracht, ciëntenkring e.d.

moeten worden verricht, met al de risico’s voor het begaan

van onjuistheden en onbillijkheden daaraan verbonden.

Wie nu mocht denken dat alleen de teleurgestelde be-

leggers met de huidige situatie weinig ingenomen’ zijn,

ziet over het hoofd dat emitteren betekent, zoals de heer

Gans zegt, het leggen van contact.tussen vragers naar en

aanbieders van vermogen en dat dus de emitterende

banken van hun kant er belang bij hebben de bonafide

belegger zo goed mogelijk te bedienen, opdat een uitge-

brachte emissie goed geclasseerd worde. Feitelijk zoekt

men voortdurend naar een oplossing, die echter nog met

gevonden is en dat ook de heer Gans die niet onmiddellijk

brengt, doet niets af aan het belang van zijn artikel, dat
wellicht nog meer geïnteresseerden aan het denken zet
over een kwestie, die het aanzien van de Amsterdamse

beurs ten nauwste raakt.

De heer Gans vangt zijn artikel aan met een onderzoek

naar de oorzaak van overtekening van emissies en uit

zijn betoog blijkt dat hij deze vooral ziet in tè aantrekkelij-

ke emissievoorwaarden. Inderdaad- ligt daar voor een

groot deel de kern van de zaak, doch de vaststelling dezer

voorwaarden is minder eenvoudig dan het in zijn artikel

wordt voorgesteld. Allereerst is er het belang dat de

uitgevende instelling heeft, enerzijds bij een zo laag mo-

gelijke rente en een zo hoog mogelijke emissiekoers, doch

anderzijds ook bij een volledig succes van de emissie.

Teneinde tot dit laatste te geraken zal het bankconsortium,

hetwelk de lening heeft overgenomen, zich moeten afvra-

gen wat het beleggend publiek in een bepaald geval zal

zeggen van de (soort) debiteur, van de looptijd der lening

en van het rentetype niet alleen, maar ook – wat in deze

tijd heel belangrijk is – welke houding de institutionele

beleggers en de spaarbanken zullen aannemen, en wat in

deze gevallen het opnamevermogen van de markt zal zijn.

Het is duidelijk dat hier grote risico’s kunnen liggen, als

men denkt aan het onverwacht gelijktijdig uitkomen van

een andere obligatie-emissie of zelfs van een aandelen-

uitgifte als bijv. van Philips, welke op een groot gedeelte

van het op de kapitaalmarkt beschikbare bedrag beslag

legt. Al deze kansen moet het bankconsortium trachten

in de emissievoorwaarden te verdisconteren, waarbij dan

nog een zekere marge aanwezig moet zijn voor niet te

voorziene ingrijpende gebeurtenissen, als plotselinge

discontoverhogingen in het bihnen- of buitenland, inter-

nationale politieke feiten e.d.

Dit alles maakt de vaststelling van emissievoorwaarden,

zelfs na een grondige studie van de marktsituatie uiterst

moeilijk en het vigerend rendementspeil voor soortgelijke

leningen, als genoemd door de heer Gans, kan hier ook
weinig helpen. De beurskoers nl., als factor voor de be-

rekening van dit peil, heeft meestal betrekking op kleine

transacties en wordt in elk geval bepaald door wat een
belegger, die op het onderhavige fonds zijn keus heeft

laten vallen, betalen wil: Daarentegen moet bij een emissie

een groot aantal gegadigden worden gekweekt, die aan-

vankelijk geen voornemen hadden obligaties als de aan-

gebodene aan hun portefeuille toe te voegen en de stoot

daartoe moet komen van de emissie- en leningvoor-

waarden.

Als wij de verschillende remedies, waarvan de heer

Gans minder of meerder succes verwacht om het euvel

van de overtekening op te heffen, een ogenblik onder de

loupe nemen, dan is dit alleen om te doen weten dat al

deze mogelijkheden door hen die bij het emissiebedrijf

direct betrokken zijn en die verantwoordelijkheid dragen

zowel tegenover de uitgevende instellingen als tegenover

de beleggers, reeds van alle kanten overwogen zijn, zonder

dat zulks tot een resultaat leidde of zelfs kon leiden.

Voorop sta, dat he maken van vergelijkingen met het

buitenland niet goed mogelijk is, omdat de emissiepractijk

als geheel in het ene land verschilt van die in het andere.

De heer Gans noemt als algemene oorzaak van een te

grote relatieve aantrekkelijkheid van de emissievoorwaar-

den – waardoor de overtekening ontstaat —het feit dat

deze voorwaarden te

lang vôér de inschrjvingsdatum

1028

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16November 1955

worden vastgesteld en hij bepleit het bepalen van de

emissiekoers (slechts ëén der voorwaarden) zo dicht

mogelijk-véôr de datum waarop de inschrijving wordt

opengesteld. Hier gaat al direct de vergelijking met Ame
7

rika, waar zulks voorkomt, mank omdat daar de emissie

meestal in grote posten door de effectenhandel genomen
wordt teneinde later bij de beleggers te worden onderge-

bracht. In ons land echter geschiedt de plaatsing recht-

streeks bij het publiek, hetwelk zich beraden wil over het

object en de voorwaarden alvorens op een emissie in te

schrijven. Vaststelling van de emissiekoers op het laatste

ogenblik zou alleen leiden tot het royeren van inschrijvin-

gen van hen, die de koers te hoog zouden vinden. Hoe

nauw dit luistert moge blijken uit het feit, dat tal van

beleggers principieel niet deelnemen aan leningen die ook

maar een fractie boven pari worden uitgegeven. De heer

Gans noemt hierbij als voorbeeld de introductie van

buitenlandse waarden aan de beurs van Amsterdam in de

vorm van certificaten, doch daar ligt de zaak geheel anders

omdat in zo’n geval het publiek zich aan denoteringen in
het buitenland kan oriënteren omtrent de te betalen prijs,

waarvan trouwens in het betreffende prospectus al een

voorlopige berekening wordt gegeven.

Als andere remedies, zij het niet gericht op het weg-

nemen van de oorzaak der overtekening, dochslechts’op
de bestrijding van het feit als symptoom – dus als ,,lap-

middelen” – worden genoemd het stellen van een maxi-

mum per inschrijving, het sluiten van de inschrijving zodra

deze is voltekend en gedeeltelijke storting in contanten.

op de inschrijvingsdag, alle maatregelen die in verschillen-

de vormen in het buitenland voorkomen, doch die nu

juist niet passen in de wijze waarop het emitteren hier te

lande plaats heeft. Zoals gezegd geschiedt de inschrijving

op de emissies hier rechtstreeks door de beleggers; zij

geven de inschrijvingen aan hun commissionnair in effec-

ten of bank die het totaal van de bij hen ingekomen aan-

vragen doorgeeft aan het emissiekantoor. Dit laatste heeft

dus in feite te maken met de duizenden beleggers, echter

via honderden effectenhaitdelaren en het is duidelijk dat

er dan van het stellen van een maximum per inschrijving

geen sprake kan zijn, evenmin als van een bepaling dat
elke belegger slechts één inschrijving, mag aanmelden.

Hier wordt in de practijk al een zekere beperking opgelegd

door bij een sterk overtekende emissie de inschrijvingen

van effectenhandelaren, die bij meerdere leden van het

emissiesyndicaat hebben ingeschreven samen te voegen.

Zulks is echtei’ten opzichte van inschrijvingen van aan

het syndicaat onbekende particuliere beleggers niet mp-

gelijk. –

Om dezelfde redenen kan uien de gelegenheid tot in-
schrijving niet sluiten, wanneer de emissie voltekend is,
of een gedeeltelijke storting vooraf vragen. De kern van

dé zaak ligt hier, dat in ons land de banken en comrnission-

nairs in effecten als ‘volkomen geljkgerechtigden in de

effectenhandel optreden, zodat elke beperkende maatregel,

die in zijn consequenties.toch altijd op financieel gebied

zal liggen, ten nadele van laatstgenoemden zal werken.

In het eerste geval zou er een run onder de effectenhandel-

laren.ontstaan, waarbij de gegadigden er een slag in zou-

den moeten slaan, welk bedrag zij onder hun cliënten

zouden kunnen slijten en in het tweede geval moeten er

grote bedragen onmiddellijk beschikbaar zijn en zowel het

een als het ander zou voor de banken uiteraard veel minder

bezwaar opleveren, dan voor tal van commissionnairs in

effecten. De moeilijkheid ligthier niet op administratief.

terrein, zoals de heer Gans aanneemt, maar in de ongelijk-

heid van de aan de inschrijving deelnemende partijen.

De conclusie moet dus wel zijn, dat tegen het euvel van

de overtekening van emissies vooralsnog geen kruid ge-

wassen is. Ware dit wel zo,zonder twijfel zouden er reeds

la’ng maatregelen genomen zijn. De enige mogelijkheid tot

beperking er vait is de wijze van emitteren, zoals de Staat
die nu enige malen heeft toegepast, nl. door het als lening

op te nemen bedrag achteraf bekend te maken. Het
majoreren ‘blijft dan beperkt tot het domein van de

financieel heel sterken en de zeer moedigen, doch het

behoeft geen betoog dat’deze tactiek slechts in zeer speci-

ale gevallen (feitelijk alleen bij overheidsleningen) kan

worden toegepast.

Ten slotte is er aan’ de zaak ook een psychologisdhe

kant. ,Er is in de laatste jaren een constant gebrek aan

beleggingsmateriaal en hetgeen schaars is wil eeh ieder

nu eenmaal graag hebben. Wij kennen dat uit de tijd van

de rantsoenering. Komen er weer omstandigheden dat de
beleggingsbehoefte gemakkelijker bevredigd kan worden

en ondergaat het algemeen rentepeil een stijging, zodat

het beleggend publiek het niet meer de moeite waard vindt

om terwille van een fractioneel voordeel in de rente een

stbrmloop op een nieuwe emissie te houden, dan zullen

er ook in de emissiepractijk, wat de overtekening betreft,
wellicht rustiger tijden aanbreken.

NASCHIRWF

Omdatik mij in dit naschrift zou willen beperken tot
wat .ik als de hoofdzaak zie, zal ik voorbijgaan aan de
opmerkingen die de geachte inzender maakt naar aan-

leiding van die remedies tegen de overtekening -van

emissies, welke ik zelf heb aangeduid als ,,lapmiddelen”.

(Alleen uit deze benaming blijkt overigens al, dat ik mij

van hun effectiviteit geen overdreven voorsielling maak,

en dat ik er ten hoogste een beperkt effect van verwacht).

De bezwaren, die de heer Van Borselen tegen mijn

•hoofdremedie naar voren brengt, acht ik niet overtuigend,

zoals ik
in het navolgende zal aantonen.. Tot het .formu-

leren van de hier bedoelde bestrjdingswijze van de

overtekening, ben ik langs de volgende weg gekomen:

de oorzaak van overtekening is een te grote mate van

relatieve aantrekkelijkheid der emissievoorwaarden

(relatief, d.y.z. ten opzjhte van gelijksoortige be-

leggingsobjecten);

de emissievoorwaarden kunnen relatief te aantrekke-

lijk worden, doordat zij Vrij lang v66r de inschrijf-

datum worden vastgesteld; zij moeten dus worden

afgestemd op een ongunstige wending in de markt-
situatie, die zich echter in feite niet behoeft voor te

doen;

derhalve stelle men één van de emissievoorwaarden,
de emissiekoers, niet vast bij het verschijnen van het

prospectus, maar zo kort mogelijk v66r de inschrijf-
datum
1)

Sub 1.
Hiertegen voert de heer Van Borselen aan,

dat de vigerende rendementsverhoudingen geen zuivere

maatstaf vormen voor de vaststelling van de emissie-

voorwaarden. Op grond van dezelfde argumenteh die hij

hiervoor gebruikt, heb ik dan ook gesteld, dat de emissie-

‘) Hoewel de heer Van Borselen schrijft, dat alle doo’r mij genoemde remedies
in het emissiebedrijf reeds van alle kanten zijn overwogen, meen ik, dat dit juist
wat betreft deze remedie niet het geval is. Ik heb haar nog nimmer vermeld gezien;
ook in het zo juist verschenen boek van S. Brouwer: Beurs en Effectenhandel,
Amsterdam 1955, waarin een aparte paragraaf over voorgestelde remedies tegen
het majoreren is opgenomen (blz. 90 e.v.) wordt
zij
niet.genoemd.

Bruto-nationaal product in
0/
van zijn

moximole waarde

.
.

/•

1

t
1

t

t

t
t

1

t
u in
M i U -M M t
ii
in
1953

1954

1955

100

98

96

94

92

90

ee

86

16November 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1029

voorwaarden iets aantrekkelijker moeten zijn dan in

overeenstemming is met het vigerende rendementspeil.

Hoe groot dat ,,iets” moet zijn, hangt af van de ,,liquidi-

teit” van de beleggers.
Sub 2.
De voorbeelden, die de heer Van Borselen

bezigt om aan te tonen met welke moeilijkheden het

vaststellen van de emissievoorwaarden gepaard gaat,

demonstreren mi. overduidelijk mijn stelling, hoe ge-

vaarlijk het is deze bezigheid reeds bijv. twee weken vôér

de inschrijfdatum te voltooien. Letterlijk zegt de heer

Van Borselen o.a. dat ,,een zekere marge aanwezig moet

zijn voor niet te voorziene ingrijpende gebeurtenissen”.

Deze uitspraak is dan ook volkomen in overeenstemming

met mijn gedachtengang.

Sub 3.
De voorgestelde remedie zou nief toegepast

kunnen worden omdat in Nederlandde plaatsing recht-

streeks bij het publiek plaatsvindt. ,,Vaststelling van de

emissiekoers op het laatste ogenblik zou alleen leiden tot

het royeren van inschrijvingen van hen, die de koes te

hoog zouden vinden”. (Maar dit is precies de bedoeling

van deze remedie tegen de ôvertekening!) Bij het naar
voren gebrachte bezwaar wordt nog het volgende aan-
getekend..

Ten eersté: m.i. is de uitdrukking ,,plaatsing recht-

streeks bij het publiek” niet geheel juist, in deze zin, dat

commissionnairs en bankinsteffingen niet alleen voor

rekening van hun cliënten, maat – zeker bij aantrekke-

lijke emissies – ook voor
,
eigen rekening in kunnen

schrijven, om van beurscommissionnairs, daghandelaren,

hoeklieden e.d. nog maar te zwijgen. Een deel van de

premiejagers zal toch wel in deze regionen zijn terug te

vinden!

Ten tweedé: ik heb niet gezegd dat de emissiekoers op

het laatste ogenblik moest worden vastgesteld, maar ik

heb gesproken van een datum ,,zo dicht mogelijk v66r

de inschrijfdatum”. Ik bedoel hiermee bijv. 2 dagen te

voren. De beleggers hebben dan nog alle tijd om zich,

nadat zij zich aan de hand van het prospectus een voor-

lopige indruk hebben gevormd van de maximum koers

waarop zij nog bereid zijn in te schrijven, op de aantrek-

kelijkheid van de in feite vastgestelde koers te bezinnen, al

of niet in overleg met hun financiële adviseurs.

Ten derde: het bezwaar, dat velen tegen inschrijving

boven pari koesteren kan worden ondervangen door wel
de emissiekoers in het prospectus te vermelden, maar de

réntevoet eerst naderhand vast te stellen, welke moge-

lijkheid ik in een voetnoot bij mijn artikel heb opengelaten.

Tenslotte nog dit: in verband met de jongste ontwikke-

lingen ter beurze, in het bijzonder op de obligatiemarkt,

zullen velen misschien van mening zijn, dat het hier aan

de orde gestelde probleem reeds door de feiten is achter-

haald. Ik geloof dat dit niet het geval is. Immers, door het

vaststellen van de emissievoorwaarden te lang v66r de
inschrjfdatum, kan men het risico van onvoorziene ge-
beurtenissen ook onderschatten. Alsdan treedt het ver-

schijnsel op, dat de emissievoorwaarden op de inschrijf-

datum een te
kleine
mate van relatieve aantrekkelijkheid

bezitten, en dat de lening wordt ondertekend. Zonder in

te gaan op de kwestie of de jongste staatslening al dan

niet een succes is geweest, kan men zich bijv. afvragen,

of het voor de Schatkist niet aantrekkelijk zou zijn ge-
weest, indien zij ,,de laatste hand” aan de eipissievoor-

waarden twee dagen v66r de inschrijfdatum had kunnen

leggen, gèzien de ontwikkelingen ter beurze die sinds de

publicatie van het desbetreffende prospectus plaats had-

den gevonden.

Amsterdam.

.

M. P. GANS.

INTERNATIONALE NOTITIES

De Amerikaanse conjunctuur

in het derde kwartaal van
1955

Ook in het derde kwartaal van dit jaar zette de hoog-
conjunctuur in de Verenigde Staten zich voort. Zij ver-

toonde evenwel een duidelijke afvlakking. Terwijl het

bruto-nationaal product – gemeten in dollars van
1954-

van het eerste op het tweede kwartaal, op jaarbasis,

toenam met $ 9,5 mrd, bedroeg de stijging van het tweede

op het derde kwartaal $ 6,5 mrd. Een overeenkomstig
bçeld vertoont de industriële productie, welke van het

eerste op het tweede kwartaal met 3,3 pCt, doch van. het

tweede op het derde kwartaa,l nog slechts met 1,7 pCt

steeg.

Een duidelijk beeld van het con junctuurverloop wordt

verkregen in de nevenstaande figuur. Hierin is het verloop.

van de procentuele verhouding tussen het werkelijke en

het maximale bruto-nationaal product – .het bruto

nationaal product dat verkregen zou worden indien alle

beschikbare arbeidskrachten gedurende de gehele periode

een maximaal aantal uren per week zouden wérken –

in beeld gebracht. Deze verhouding geeft dus de bezet-
tingsgraad van het Amerikaanse ,,productie-apparaat” –

in de ruimste zin – weer.

1030

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16November
1955

Zij blijkt in het derde kwartaal nog slechts een geringe

verbetering te hebben ondergaan. De werkloosheid nam

dan ook niet belangrijk af: zij daalde van 2,7 mln tot

2,3 mln, hetgeen betekent dat thans nog ca 34 pCt van de

beroepsbevolking werkloos is.

De afvlakking van de hausse wordt begrijpelijk, wan-

neer wij ons in de oorzaken van de jongste conjuncturele

opleving verdiepen. Deze zijn goeddeels van negatieve

aard geweest. Zij hebben nI. voor een belangrijk deel

daarin bestaan dat aan de inkrimping van de defensie-

uitgaven, welke na de vrede in Korea een aanvang nam,

een eind is gekomen en dat, ten dele daarmee samen-

hangend, de voorraadliquidatie hij het bedrijfsleven werd
gestaakt en omgezet in een hernieuwde voorraadaccumu-
latie. Hiervan ging voor het gehele economisch leven een

stimulerende werking uit, welke echter uit haar aard, geen

lang leven beschoren kon zijn. Toen de Amerikaanse

economie zich bij de stabilisatie van het niveau der over-
heidsuitgaven had aangepast, en de voorraadvorming bij

het bedrijfsleven weer een meer normale omvang had

bereikt, hetgeen in het tweede kwartaal van dit jaar reeds

het geval was, kwam aan de economische opleving veel

van haar kracht te ontvallen.

N.E.T.

R. IwEMA.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Het’ terugvloeien van middelen uit het verkeer naar de

banken in verband met omzetting van chartaal in giraal

geld na de ultimo, het aflopen van schatkistpapier en

enige stijging van de deviezenvoorraad waren tezamen

oorzaak, dat de tegoeden der banken bij de Centrale

Bank opliepen tot f 725 mln per 7 November. Dit bedrag

vormt een record voor de laatste jaren en ligt ci f200mln

boven het op grond van de kaspercentages verplichte

minimum.

D6 marktsituatie bleef door deze ontwikkeling uiterst

ruim. De marktdisconto’s voor sommige termijnen schat-
kistpapier liepen met
1
/
16
of
/8
pCt terug; de callgeldno-

tering bleef bij overvloedig aanbod van de zijde der geld-

gevers op het minimum van
/2
pCt gehandhaafd.

De grote lijn in de beleggingspolitiek der banken is en

blijft momenteel gericht op het aanhouden van een ruime
liquiditeit, ten einde gewapend te zijn tegen de verwachte
onttrekkingen voor belastingbetalingen (zowel ,,normale”

als, bij de n.v.’s, versnelde, dit laatste i.v.m. de vervroegde

afdracht van vennootschapsbelasting). In deze tijd van

het jaar is voorts oök het bezit van reserve-liquiditeit

traditie met ht oog op eventuele St Nicolaas- en Kerst-

surprises bij het opvragen van banktegoeden.

De kapitaalmarkt.

Aan de koerswinsten, die de vorige week op de aan-

delenmarkt waren behaald, werd per saldo gedurende
de verslagweek weinig toegevoegd. Ook thans was te

constateren, dat de feiten te Amsterdam nog steeds door

een zwarter bril worden bezien dan te New York.

In Wallstreet werd bijv. nogal veel aandacht besteed

aan gunstige gepubliceerde winstcijfers en aangekondigde

of verwachte stock-splits. Het aandelenkoersniveau

aldaar vertoonde hierdoor een verdere stijging, waarbij

het gemiddelde Dow Jones Industrials klom tot 476,5

per 11 November, een hoogterecord sinds de eerste Zwarte

Maandag (26 September jl., toen dit koersgemiddelde

omlaag tuimelde van 487,5 tot 455,6).

In Amsterdam darentegen vormden vnl. somberder

overwegingen een geliefkoosd onderwerp van gesprek,

zoals de ongunstige keer in de internationale politieke

besprekingen te Genève, de flauwe stemming op de West-
Duitse beurzen, en de daling der kolenvrachten. Gunstiger

tijdingen, als bijv. het feit, dat de A.K.U. haar productie-

capaciteit uit eigen middelen met 10 pCt zal verhogen,
vermochten de gereserveerde houding der Nederlandse
beleggers, ook voor de betreffende fondsen, niet in en-

thousiasme te doen verkeren. Inmiddels legt ook het

buitenland de laatste tijd weinig interesse voor Neder-

landse fondsen. aan de dag. Af en toe is sprake van wat

vraag van Franse zijde, maar de grote dollarregen is op

de Nederlandse aandelenmarkt nog steeds niet terug-

gekeerd. Waarschijnlijk om wat meer leven in de brouwerij

te brengen, werd tegen het einde van de week in Amerika

een uitvoerige brochure over de merites van Philips-

aandelen gepubliceerd, die inderdaad tot wat meer vraag
naar dit fonds aanleiding gaf; de koers steeg hierdoor tot

een niveau, ongeveer corresponderend met dat, waartegen

ue eiaiins 1aLsie1_1jx weruen vernanueiu.

Het momenteel ontbreken van beleggingsdrang op de

aandelenmarkt komt ook tot uiting in relatief kleine

omzetten. Gedurende de verslagweek bleven deze op

sommige dagen zelfs beneden de f 2 mln nominaal, het-

geen wel scherp contrasteert met de f 6 â f 7 mln per dag,

die vôér de omslag in September vaak werden bereikt.
De totale aandelenomzet in de maand October bedroeg

f 61 mln nominaal, tegen in Augustus en Septembr 1955
f 100 mln resp. f 94 mln; i’n het lopende jaar wâs slechts

de maand Mei met een omzet van nominaal f 56 mln

nôg lager.

Op de obligatiemarkt vond hier en daar enige verdere

koersafbrokkeling van beperkte omvang plaats. Hèt

onderwerp van gesprek vormde in deze sector van de ka-
pitaalmarkt. de thans officieel aangekondigde emissie van

f 50 mln 3
1
/
2
pCt Spoorwegobligaties a pan. Hoewel

sommigen het ontbreken van een staatsgarantie betreur-

den, schenen de condities over het algemeen nogal in

goede aarde te vallen. Met name gold dit voor het rente-

percentage, de gemiddelde looptijd ad ca 15 jaar, het

ontbreken van de (in wezen onzedelijke) clausule van

vervroegde afiosbaarheid ten allen tijde, die aan de meeste

andere Nederlandse obligaties is verbonden, en de, i.v.m.

de omvang der lening, Vrij grote courantheid dezer obli-

gaties.

28 Oct.

4 Nov.

11 Nov.
Aand. indexeijfers
(1953 = 100)

1955

1955

1955
Algemeen

……………………………
202,7

213,1

213,2

Internat. concerns
………………….
261,7

273.9

275,3

Industrie
………………………………
151,6

161,0

161,2
Scheepvaart

…………………………
148,8

158,2

154,2

Banken
…………………………………
139,1

146,2

145,6

Indon. aand
………………………….
156,4

164,6

162,1
Aandelen
zon.

Petroleum

……………………
577%
598 603
Unilever

……………………………
443
456% 457%
Philips

………………………………….
325
1
4
346 352
3
4
A.K.0.

…………………………………
.317
340%
.337%
Kon.

N.

Hoogovens

……………….
330%
366 378
Van

Gelder

Za

………………………
290 318
315’%
H.A.L
………………………………….
202%
215
209
Amster& Rubber
……………………
130½
141
1
,j
140%
H.V.A
.

…………………………………
151½
160%
157
1
,J
Staatsfondsen
2′,4

pCt
N.W.S.

………………………
75’»
75%
76½
3-3%

pct

1947

………………………
99Ç
99%
991%
3

pCt

Urootboek

1946

……………
98
97+8
96
7
/8
3

pCt Dollarlening

…………………
96
96%
96
1
A
Diverse obligatiec
3%
pCt
Gem.
Rdam 1937
VI
100%
101
1
,4
1001%
3’4 pCt
Bkv. Ned. Gem. 1954
11/111
97
97 97
3%

pCt Philips

1948

………………
101 101
1
/_-
101
3’4 pCt Westi. Hyp. Bank
97
97%
96
1
/.-,
J. C.
BREZE.T.

LEIW EI’EIUIAS?

/

De ware betekenis kunt U
opsloon in het monumen-
tale boekwerk jacht en
Tool”,een rijke verzame-
ling jacht- en jogerster-
men .en citaten, von de
hond van Dr A. G. J. Her-
mans. Een waardevol be-
zit en… een geschenk,
dat hogelijk gewaardeerd
wordt.
Prijs f 2,50

Vraagt Uw boekhandelaar

Uitgave van de KON. NED. BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS te SCHIEDAM

Gemeente Eindhoven

Bij de afdeling Survey van de Dienst van Gemeente-
Werken Eindhoven worden gevraagd:

1. een pIanoIoog

hoofd van de afdeling

Deze functionaris dient dodoraal examen te hebben
afgelegd in sociaal-economische, sociologische of sociaal-
geografische wetenschappen en ervaring in soortgelijke
functie te bezitten.

II. een ussistent .

.
Hiervoor genieten voorkeur, zij, die bovengenoemd
doctoraal examen hebben afgelegd.

Aanstelling c.q. tewerkstelling zal geschieden in
publiekrechtelijk dienstverband, dan wel op arbeids-
overeenkomst naar burgerlijk recht, voor de functionaris
genoemd onder 1: in de rang van Hoofdcommies le
klasse, salarisgrenzen f 7608f— en f
9444,—;
voor de
functionaris genoemd onder II: naar gelang van oplei-
ding en ervaring in de rang van Commies of Commies
le klasse, salarisgrenzen f 5162,— en f 7338,—.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen binnen 10 dagen
te richten tot de Directeur van Gemeentewerken, Stra-
tumsedijk 20 te Eindhoven.
Persoonlijke kennismaking uitsluitend na oproep.
Het verplaatsingskostenbesluit is van toepassing.

De Directeur van Gemeentewerken.

Bij de

GEMEENTE MAASTRICHT

,noet worden voorzien mde functie van

HOOFD

van een op te richten

GEMEENTELIJKE

PERSONEELSDIÉNST

Deze dienst, onder het College van Burgemeester
en Wethouders, zal als arbeidsveld hebben het
behandelen van aangelegenheden betreffende taak-
inventarisatie, werving, selectie, opleiding, bevor-
dering en andere onderwerpen met betrekking tot
het personeelsbeleid.

De voorkeur gaat uit naar academici of daarmee
gelijk te stellçn personen, die tevens door ervaring
bekendheid hebben verworven met vraagstukken
van modern personeelsbeleid. Leeftijd niet beneden
30 jaar.

Aanstelling zal aanvankelijk geschieden
In
de ran
van administrateur. (salarlsgrenzen In deze rang:
f10.200.– f 12.144.-)

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties,
met bijvoeging van een recente foto, te richten
aan de Burgemeester.

/

GROOT AMERIKAANS CONCERN

vraagt voor haar Nederlandse vestiging (fabriek en verkoopkantoor)

in het_Westen van het land een

administrateur

die in staat moet zijn om na een inwerktijd de huidige functionaris
volledig te vervangen. Behalve het geven van leiding aan ± 30 man
personeel, zal hij het financiëel bedrijfsbeleid in belangrijke mate mede moeten bepalen. Gedacht wordt aan een Ec. Drs (bedrijfs-ecoaomische
richting) of aan iemand met vergevorderde of voltooide N.I.V.A..opl.
Leeftijd: 35.40 jaar. Een goede beheersing der Engelse taal in woord
en geschrift is vereist. Aan personen met een ruime pract. ervaring in
een middelgrote industrie zal de voorkeur worden gegeven. Sollicitanten
kunnen eventueel voor een psychologisch onderzoek worden uitgenodigd.
Eigenhandig (niet met ballpoint) geschreven brieven met volledige ge-
gevens omtrent opleiding en ervaring worden t/m 4 Dec. a.s. ingewacht
bij het

PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
o.l.v. MR E. A. HOP, Psych. Drs
v. Weede v. Dijkveldstraat 101
Den Haag

Hebt u vacatures in de commerciële, administratieve of aan-
verwante sectoren? Verzuimt U dan vooral niet ,,Economisch-
Statistische Berichten” in te schakelen. Wanneer Uw adver-
tentie Dinsdag 22 November met de eerste post in ons bezit is,
wordt ze
nog geplaatst
in de editie die Woensdag 23November
verschijnt.

/

De II. R.C.
..u&et ovet de weteid

/

Contracten overtypen

is niet geheel zondér risico’s

Kleine foutjes, ontstaan bij hèt over-

typen van het origineel, kunnen U

later onverwacht voor moeilijke

situaties plaatsent

Vermijdt dit risico en fotocopiëer

Uw originelen met de

DOKUPHOT

Zelfs Uw jongste bediende kan on-

berispelijke fotocopieën maken van

alle voor U belangrijke documen-‘

ten, brieven, tijdschriftartikelen. enz.

Vraagt ons vandaag nog vrijblijvend
inlichtingen of demonstratie.

DAT
E
LAS
uI

Wist t.), dat de Nieuwe Rotterdamse
Courant ook een Weekeditie uitgeeft, welke
per iuchtpost naar Olie delen van de’
wereid
wordt gestuurd t

Nederlanders in den vreemde zijn daardoor
vliegensviug op de hoogte van het nieuws
uit het vaderland. –
t

t
Wilt U Uw familiéleden, vrienden of ken-
nissen overzee een groot genoegen doen
._

Verras hen dan met een abonnement op

t
de Overzeese Weekeditie N.R.C.

Wanneer U nj een abonnement op dit
goede en actuele Nederlandse weekblad neemt voor tenminste een kwartaal, dan
worden twee nummers gratis aan het
door U op te geven adres gezonden.
1)

1)
Vraag zonder
enige verplichting
een gratis proefnummer van de Week.
editie
M
– indien
U
nog geen abonné
mocht zijn – van de N.R.C. zelf.

1
.

POSTBUS 824 – ROTTERDAM

De k4taut von outwirkheede
men 6en.

3 Dimensies?
(3
D)
Eist van Carbonpapier 2 dimensies

Carboplan

krult niet,
vlekt niet en geeft
vele,
gave,
duidelijke copieön in één keer

Bank-,
effecten-
en assurantiezaken

N.V. SLAVENBURG’S BANK

Rotterdam – Amsterdam – Deu Haag – Dordrecht

Haarlem – Schiedam – Amersfoort – Maassluis

Vlaardingen – IJsselmonde – Utrecht

AGENTSCHAPPEN:

Zevenbergen – Vianen – Middelharn.is/Sornmelsdijk
Vrijhoeve-Capelle – Zwijndrecht

/

Auteur