Ga direct naar de content

Jrg. 40, editie 1990

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 3 1955

Economtsch .

Statistische

0

Be’richten
,

De opschorting van de omzetbelasting

op suiker

‘S

*

Drs J. A. Links

Hoe verdelen wij onze welvaart?

Dr D. van ‘Puyvelde

Structuur en betekenis van het

verzekeringwezen_in Bélgië

(II)

Drs A. G. ter Hennepe

Bouwt WesfrDuitsland nu werkelijk

nîeer woningen dan, Nederland?’

*

C.
Vermey

De vrachtenmarkt in het eerste

halfjaar 1955

5
.

U1I’GAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

40e JAARGANG

No 1990

WOENSDAG 3 AUGUSTUS 1955

J ERZEI
4

YINSYIIZE1

1
ANK
sc

1

S

AMW

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amstrdam – ‘s-Gravenhage

Delft-
Schiedam – Vlaardingen

Financiering van

In en Uitvoer

N
Wij verstrekken

U alle gewenste

inlichtingen op het gebied von de

F1

internationale

handel.

Ons

14-

daags Bank-Bulletin, hetwelk spe-

ciaal ten behoeve van im- en ex-

H H
porteurs wordt uitgegeven, wrdt

II

U gaarne op

aanvraag

kosteloos
II
toegezonden.

Nederlandsche
S

M

Handel-Maatschappij N.V.
N

H

Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzeistraat 32J
H
111111

IERSTE KIDERIANDSCHE

VERZEKERING MIJ OP HET LEVEN EN TEGEN

INVALIDITEIT N.V.

GEVESTIGD TE ‘S-GRAVENHAGE

PENS 101N REGRI NGEN

4

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland: Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-

38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-

merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdarn-W.

Abonnementsprijs:
franco
per post, Voor Nederland en de

Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen

f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts..

No. 1977:
f
2,-

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel .1 of 3).

Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contrzct-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.
682

3 Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

683

De opschorting van de omzetbelasting op suiker

De tamelijk summiere bekendmakingen over het

tijdelijk buiten werking stellen van de omzetbelasting op

suiker als onderdeel van het samenstel van politieke

maatregelen, welke met betrekking tot de huurverhoging

zijn genomen
; hebben bij velen van hen, die daarmede te

maken hebben, de vraag doen rijzen hoe nu eigenlijk de

verhoudingen op het gebied van de suiker komen te liggen.

Dat is begrijpelijk. Want ook voor hen, die geen

vreemden in suikerland zijn, is het tamelijk moeilijk een

relatie te ontdekken tussen:

een verlaging van de suikerprjs voor de consnent

met f 0,03 per kg;

het wegvallen van de omzetbelasting op de leverin-

gen door de suikerfabrikanten van f3,60 per 100kg en

de verhoging van de garantieprjs van de door de

suikerfabrieken af te leveren suiker met f 3,60 per

100 kg boven de voor de oogst 1954 gegarandeerde

prijs van f 48,— per 100 kg.

Sedert 1 Januari
1955
ziet het ,,calculatieschema” voor

suiker er als volgt uit:
Consumentenprijs ongeveer
…………………………
f81,— per 100kg
Bruto-wint tmarge voor groot- en kleinhandel gezamenlijk on-
geveer

……………………………………….
f 9,

per 100kg

Vaste prijs af fabriek
………………………………
f72,— per 100kg
Door de suikerfabriek te betalen:
accijns

……………………….
f19,— per 100kg
5
pCt omzetbelasting
…………….
f 3,60 per 100 kg
f 22,60 per 100 kg
Netto-opbrengst voor de suikerfabrikant
……………….
f 49,40 per 100 kg
Gegarandeerd aan de suikerfabrieken voor de oogst 1955
….
f 51,60 per 100kg

Bijdrage uit het Landbouw-Egalisatiefonds
………………
f 2,20 per 100kg

Het is duidelijk, dat de Regering, indien zij de bijdrage

uit het Landbouw-Egalisatiefonds niet wil verhogen,

bezwaarlijk met een verlaging van de suikerprjs van

f0,04 per kg zou kunnen komen. Door het wegvallen van

de omzetbelasting van 5 pCt van de prijs af fabriek van

f72,— per 100 kg zou de prijsverlaging ten hoogste f 0,036

per kg kunnen bedragen. Indien men de toch al zeer lage

– te lage – marge voor groot- en kleinhandel gezamen-

lijk niet nog verder wil aantasten, zou men bezwaarlijk

met een verlaging van de suikerprjs met f 0,04 per kg

kunnen komen. De Regering heeft dat dan ook kennelijk

niet gewild.

Suiker is het grootste artikel in het kruidenierswaren-

assortiment. Het is dan ook alleszins begrijpelijk, dat men

zich in de kringen van groot- en detailhandel in krui-
denierswaren zeer ernstig bezig houdt met de vraag:

waar blijft nu eigenlijk die f 0,60 per 100 kg, nu de

Regering een verlagin.g van de suikerprjs met slechts

f 0,03 per kg heeft aangekondigd? Men behoeft, dunkt

mij, geen profeet te zijn om te voorspellen, dat het Land-

bouw-Egalisatiefonds in deze wel eens de hoogste ogen

zou kunnen gooien. In dat geval zal de oplossing worden

gevonden door het verlagen van de thans nog geldende
door de Regering vastgestelde suikerprjs af fabriek van

f72,— per 100kg met f3,— tot f69,— per 100 kg. De sub-

sidie uit het Landbouw-Egalisatiefonds kan dan van f 2,20

per 100 kg met f 0,60 worden verlaagd tot f 1,60 per

100 kg.

Het suikerverbruik in Nederland is ongeveer 400 mln

kg per jaar. Een eenvoudig rekensommetje leidt al spoedig

tot de conclusie, dat door de verlaging van de suikerprijs

met f 0,03 per kg de consumenten een bedrag van f 12

mln per jaar in de schoot wordt geworpen. Aangenomen,

dat de Nederlandse bevolking 10 mln zielen telt, betekent

de verlaging van de suikerprjs dus een voordeel voor de
consument van f1,20 per jaar oftewel f 0,10 per maand.

Een te verwaarlozen bedrag. Toch zou ik ook voor dat

bedrag de hand niet in he,t vuur willen steken. Een Kamer-

lid was daar blijkbaar ook niet geheel gerust op, toen hij

de vraag stelde, of de prijsverlaging de consument wel ten

goede zou komen voor zover de suiker in suikerhoudende

artikelen wordt verwerkt en geconsumeerd. Het is wel-
iswaar volkomen juist, dat de Regering fl2 mln per jaar

ter beschikking stelt van de consumenten, maar het feit,

dat van de 400.000 ton verbruikte suiker meer dan

100.000 ton de consumenten bereikt in de vorm van

suikerhoudende goederen, doet inderdaad de vraag

rijzen in hoever de prijsverlaging met f 3,— per 100 kg

terug te vinden zal zijn in de eindprjzen van die goederen.

Het zal overigens duidelijk zijn, dat de mate waarin

die producten suiker bevatten alsook de prijs van die

producten, mede beslissend zijn voor de doorwerking van

de verlaging van de suikerprjs. Men zal zich ten aanzien

van de prijs van bijv. een rolletje zuurtjes, een ons tover-

ballen, een reepje chocolade, een half pond koekjes, een

flesje limonade daarover wel geen al te grote illusies

behoeven te maken. De doorwerking zal bij vele suiker

houdende goederen niet merkbaar zijn. Niettemin is de
concurrentie over het algemeen wel van die kracht, dat

de doorwerking van de verlaging van de suikerprijs,

indien zij al niet in alle artikelen in het assortiment van

de fabrikanten merkbaar is, toch wel in een aantal daar

van tot uiting zal komen.

‘s-Gravenhage.

L. R. PASMAN.

INHOUD

Blz.

Blz.
De opschorting van de omzetbelasting op suiker,

De vrachtenmarkt in het eerste halfjaar 1955,

door Drs L. R. Pasman
………………..
683

door C. Vermev
…………………….
.. 691

Hoe verdelen wij onze welvaart?,
door Drs J. A.
Links
………………………………
685

Structuur en betekenis van het verzekeringwezen

in België (II),
door Dr D. van Puyvelde
……..
686

Bouwt West-Duitsland nu werkelijk meer wonin-

gen dan Nederland?,
door Drs A. G. Ier Hennepe
689

Ingezonden stuk:

Woningexploitatie en huurpolitiek,
door Drs

A. W. Hermse, met een naschr(ft van Drs

A. C. J. Sars
………………………
692

Aantekening:

De betalingsbalans 1954
……………….
695

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet

697

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F.ColIin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte;
A. Vlerick.

AIJTEtJRSRECHT VOORBEHOUDEN

684

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Augustus 1955
DE ARTIKELEN VANDEZE WEEK

Drs J. A. LINKS, Hoe verdelen wij onze welvaart?

De huidige hausse gaat gepaard met een brede stroom

van wensen op economisch en sociaal gebied: hogere

reële lonen en meer vrije tijd, sociale voorzieningen,

hogere huren maar zonder aantasting van het inkomen

van de huurder, onderwijs en cultuur, Delta-plan, onder-

ontwikkelde gebieden. De totale kosten worden in een

dezer dagen verschijnende monografie van het Centraal

Planbureau geraamd op ruim f
5
mrd en op ruim f 4 mrd

exclusief de verkorting van het aantal arbeidsuren per

week. De monografie geeft ter illustratie van de kansen

om het verlanglijstje te verwezenlijken twee alternatieven:

de groepen ,,loontrekkenden” en ,,overige inkomens”

ontvangen beide hun specifieke verlangens en hun propor

tionele aandeel in de stijging van het nationale inkomen;

beide groepen zien hun specifieke verlangens gehono-

reerd, doèh hun proportionele aandeel slechts v_oor zover

dit de specifieke wensen te boven gaat. De totale kosten

worden vergeleken met de additionele middelen, die naar
raming in 1960 ter beschikking zullen staan. Aldus wordt
nagegaan of de geformuleerde verlangens in de volgende

vijf jaar zullen kunnen worden verwezenlijkt.

Dr D. VAN PUYVELDE, Structuur en betekenis van het

• verÈekeringwezen in België (II).

Na in het eerste gedeelte van zijn artikel (gepubliceerd

in ,,E.-S.B.” van 20 Juli jl.) een algemeen overzicht van

de ontwikkeling van het verzekeringwezen in België te

hebben gegeven, gaat schrijver in dit tweede en laatste

gedeelte speciaal in op de Belgische levensverzekering;

behandeld worden de structuur, de contrôle op de parti-

culiere maatschappijen, de productie en de beleggingen.

Uit de beide overzichten blijkt, dat het verzekeringwezen

in België de afgelopen jaren wordt gekenmerkt door een

uitgesproken expansie. Deze groei is volgens schrijver

nog geenszins tot stilstand gekomen. De zeer snelle ont-

wikkeling van het verzekeringwezen acht schrijver gunstig

omdat de spaarstrdom, welke daarvan het gevolg is, een

stabiel karakter heeft en aldus een blijvende bron is voor

de financiering van de voor België •hoogst wenselijke

investeringen.

Drs A. G. TER HENNEPE, Bouwt West-Duitsland nu

werkelijk meer woningen dan Nederland?

In verscheidene persberichten en naar aanleiding daar-
van ook in discussies in de Tweede Kamer, is gesteld dat

in West-Duitsland meer woningen worden gebouwd dan

hier te lande. Dit was voor de directie van de Herstelbank

aanleiding een onderzoek te doen instellen naar de vraag

in hoeverre deze stelling waarheid bevat. Hetuitgebrachte
rapport is bewerkt tot een tijdschriftartikel, dat verscheen

in ,,E.-S.B.” van 18 Mei 1955 en ,,Bouw” van 19 Mei

1955.
Het, geleverde betoog was in het kort het volgende:

a. in West-Duitsland worden inderdaad per 1.000 in-

woners meer woningen aan de voorraad toegevoegd dan

in Nederland; b. de betrokken cijfers geven echter zonder

meer geen juiste indruk van de bouwactiviteit in de beide

landen en moeten op relevante punten worden ,,ge-

wogen”. Een gedeelte van de woningproductie in West-

Duitsland is nl. niet geheel gelijk te stellen aan de bouw

van nieuwe woningen, daar zij ontstaat uit wederopbouw,

herbouw, herstel, verbouw en uitbreiding. Voorts is de

gemiddelde grootte per nieuwgebouwde woning in West-

Duitsland aanzienlijk geringer dan in Nederland; c.

wanneer men met de onder b. genoemde factoren rekening

houdt zijn de prestaties van de Westduitsè en Nederlandse

woningbouw per 1.000 inwoners ongeveer gelijk. In

,,De Telegraaf” van 21 en 23 Juli jl.is door een bijzondere

niedewerker op dit betoog gereageerd met een tweetal

artikelen onder de titel ,,Jawel, Duitsland bouwt veel

meer woniugen dan wij, in Nederland”. Schrijver gaat

nu in dit artikel op de door de medewerker van ,,De

Telegraaf” geleverde critiek in.

C. VER MEIÇ De. vrachtenmarkt in het eerste haifjaar

1955.

In dit artikel geeft schrijver een beeld van de verbetering

welke zich op de vrachtenmarkt heeft voltrokken. De

basis, waarop het herstel berust, is vooral de Europese

behoefte aan Amerikaanse koleil. De bevrachters houden

ook in de nabije toekomst rkening met een betrekkelijk

hoog vrachtenpeil. Enkele minder gunstige factoren voor

de vrachtenmarkt zijn o.a.: de exploitatiekosten, die nog

steeds generlei neiging tot dalen vertonen; de herhaalde

wijd verspreide stakingen in een aantal havens; het lang-

durig oponthoud door onvoldoende outillage in ver-

schillende havens; het toenemend euvel der vlagdiscrimi-

natie; de hoge bouwprjzen, welke extra afschrijvingen
noodzakelijk maken. Ondanks al deze minder gunstige

factoren heeft de algemene vrachtvaart het getij mee en
zulks zal dan ook ongetwijfeld in de bedrijfsuitkomsten

dier rederijen, welker vloot geheel of ten dele in de zgn.

,,wilde vaart” emplooi vindt, in de cijfers over het lopend

boekjaar tot uitdrukking komen.

– SOMMAIRE –

Drs J. A. LINKS, Comment répartir notre richesse?

Ii existe en Hollande une multitude de desiderata dans

le domaine écononiique et social: salaires effectifs plus

élevés et davantage de loisirs, prévoyance sociale, augmen-

tation des *loyers, enseignement et culture, projet Delta,

régions sous-développées. Leur coût total est comparé

aux moyens additionnels qui sront disponibles en 1960

d’après évaluation. Ainsi est étudié si les voeux exprimés

pourront être réalisés dans les cinq années â venir.’

Dr D. VAN PUY VELDE, Structure et signfication du

secteur des assurances en Belgique (II).

Après avoir fourni dans les ,,E.-S.B.” du 20 juillet

dernier un aperçu général du développement du secteur

des assurances en Belgique, l’auteur entre dans le présent

numéro en détails au sujet de la question des assurances

vie en Belgique. Sônt traités la structure, le contrôle sur

les sociétés privées, la production et les investissements.

Drs A. G. TER HEIVNEPE, L’Allemagne Occidentale

construit-elle vraiment plus de logements que la

Hollande?

A la suite de l’article publié dans les ,,E.-S.B.” du

18 mai
1955:
,,L’Allemagne Occidentale construit-elleplus

de logements que les Pays-Bas?” le quotidien ,,De Tele-

graaf” a fait paraître’ deux articles intitulés: ,,Mais oui,

l’Allemagne construit bien plus de logements que nous,

en Hollande”. Dans le présent numéro l’auteur fournit

sa réaction â la critique du dit quotidien.

C. VERMEY, Le marché du fret dans le premier semestre

de’1955.

L’auteur. de cet article montre l’amélioration qui s’est

réalisée sur le marché du fret. ‘Ce redressement est surtout

basé sur les besoins de l’Europe en charbon américain.

3Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

685

Hoe verdelen wij onze welvaart?

De huidige hausse gaat gepaard met een brede stroom

van wensen op economisch en sociaal gebied. Een raming

van de kosten van een aantal door verschillende organ.i-

saies geformuleerde verlangens wordt gegeven in een

dezer dagen verschijnende monografie van het Centraal

Planbureau ‘)

Het verlanglijstje is respectabel: hogere reële lonen en

meer Yrje tijd, sociale voorzieningen, hogere huren maar

zonder aantasting van het inkomen van de huurder,

onderwijs en cultuur, Delta-plan, onderontwikkelde

gebieden.

De totale kosten worden in deze publicatie geraamd op
ruim f
5
nird en op ruim f 4 mrd exclusief de verkorting

van het aantal arbeidsuren per week. Voor de specificatie
zij naar tabel 1 verwezen
2).

TABEL 1.

Lijst van ingediende verlangens

Bedrag per jaar in 1960 (in mln
gld; prijs- en loonpeil van 1954)

Aard
Betaald Ten laste

door par-
ticuliere
van de
Totaal
sector
Overheid

1. Opheffing gemeenteclassiflcatieverschil-
220
25
245
2. Loondifferentiatie naar bedrijfstakken
250
50
300
3. Gelijke beloning van mannen en vrou-

450
15
465

en ondernemingen

………………

100
80
180

15
15

len
…………………
…………..

Salarissen bij het onderwijs

50
50
Verhoging vacantiegrstificaties
210
40
250

Subtotaal typische looneisen
1.230
275
1.505

Noodvoorziening weduwen en wezen

60
60

ven

………………………….
4.

Denivellering

…………………….

9. Definitieve ouderdomsverzekering
-.

480
40 520a)

5.
Overheidswerklieden
………………

Invaliditeitsverzekering

…………
250-

30
220
Kinderbijalagregeling zelfstandigen

..
75
10
85
Vergeten groepen

………………
– –
p.m. Bezitsspreiding

………………..


p.m.

..

Subtotaal sociale verzekeringen en voor-

.. ..

805
80
885

Overige uitgaven onderwijs en cultuur

200
200

zieningen

……………………

Delta-plan

……………………

.
100
100

Onderontwikkelde gebieden

..

120 120

Subtotaal diverse overheidsuitgaven
..

420
420

360

360
8. Belastingverlaging

…….
.
……..
.

700
700
19. Verlenging vacanties

…………..

250

250

Huurverhoging

………………….

Totaal exclusief vijfdaagse werkweek

.-

2.645
1.475
4.120



1.250
W. Vijfdaagse werkweek

……………

Totaal
inclusief
vijfdaagse werkweek
..


5.370

a) Dit zijn niet de totale kosten van de nieuwe ouderdomsregeling, doch slechts
de uitgavenverhoging t.o.v. 1954.

Maar met deze ingediende bijzondere wensen zijn we

er – zoals in de monografie betoogd wordt – nog niet.

Immers, hierbij is wel een aantal dat de lonen van be-

paalde arbeiders zal verhogen, doch de arbeider . die in.

geen enkele bijzondere câtegorie valt, is nog niet aan bod

gekomen. De ondernemer, die in eerste instantie het

geld ontvangt, zal van zijn gestegen ontvangsten althans

een gedeelte ,willen behouden.

In het S.-E.R.-rapport no 8 van 1954 – Nota betref-

fende het vraagstuk van eventuele loonsverhogingen –

dat de grondslag is geweest voor de jongste 6 pCt loon-

ronde, is door de S.-E.R. in beginsel gesteld, dat de

1)
Monografie io 3: De verdeling van een toekomstige toeneming van het
nationale inkomen. Uitgegeven door het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf.
‘) Tabel
1
van de monografle. De bijlage van de monografie bevat een uitvoerige
toelichting op de raming.

werknemers een voldoende aandeel in de stijging van het

nationale inkomen moeten hebben. Dit is aldus uit-

gewerkt, dat het reële loon (per arbeider dus) gelijk op

moet stijgen met het reële nationale inkomen per hoofd

van de totale werkende beyolking. De vraag is alleen hoe

dit proportionele aandeel wordt geïnterpreteerd: moeten

de speciale verlangens, die ten goede van de werknemers

komen, uit dit proportionele aandeel worden gehono-

reerd, of is het de wens der arbeidersorganisaties dat de

;,gewone» arbeider aan zijn trekken komt via het propor-

tionele aandeel en dat de bijzondere groepen van arbeiders

hierboven nog eens hun bijzondere wensen verwezenlijkt
zien?

Hetzelfde geldt voor de groep ,,overige inkomens”,

die zowel de inkomens van ondernemèrs als meer passieve

inkomsten zoals rente, dividenden en huren omvat. Zal

een verhoging van de huren, of de invoering van de kinder-

bij slag voor zelfstandigen ten laste van het aandeel van

de ondernemers in het nationale inkomen gaan of niet?
De monografie geeft ter illustratiè van de kansen om

het verlanglijstje te verwezenlijken twee alternatieven:
T. De grQepen ,,loontrekkenden” en ,,overige inkomens”

ontvangen beide hun specieke verlangens en hun

proportionele aandeel.

H. Beide groepen zien hun specifieke verlangens ge-

honoreerd, doch hun proportionele

aandeel slechts
voor zover dit de specifieke wensen te boven gaat.

De – verlangens zijn vergeleken met de additionele

middelen
3),
die naar raming in 1960 ter beschikking zullen

staan. Aangenomen is namelijk, dat de verschillende

groepen hun verlangens in of voor 1960 verwezenlijkt

willen zien. Het uitgangsjaar voor de berekeningen is

1954. Het stijgingstempo van het nationale inkomen per

hoofd

per jaar is op 14 pÇt geraamd. Dit is dezelfde

stijging als in de periode 1900-1930.
Bij de vergelijking van middelen en wensen is ook reke-

ning gehoüden met de eisen die de toeneming van de

bevolking stelt. Deze vergelijking wordt gegeven in

onderstaande tabel
4).

TABEL 2.

Middelen en wensen in 1960
(in mrd gid, prijspeil 1954)

Middelen
Alternatief
1
Bestedingen
Alternatief

2

III
1

Ii

Middelen
5,2

5,2
Specifieke wensen:

2,1

2,1
overige inkomens b)

…………
0,6

0,6

belastingverlaging

. ………….
overheidsuitgaven c) en verlenging
..
0,7

0,7

VacantieS

………………
0,7

0,7

Tekort
2,2

0,5

loontrekkenden a)

………….

Proportioneel aanbod loontrekkenden
Proportioneel aandeel overige inko-

4,1

4,1

1,3

1,3
1,1

..

..

Uitbreiding bevolking

…………

0,9

0,3

7,4

5,7

mens

………………………


7,4

5,7

Bestaande uit looieisen (tabel 1, nos 1 t/m 7), de invaliditeitsverzekering, 2/3
van weduwen- en wezen- en ouderdomsverzekering.
Bestaande uit 1/3 van de weduwen- en wezen- en ouderdomsverzekering, kin-derbijslag zelfstandigen en huurverhoging. Exclusief looneisen en sociale voorzieningen.

Uit deze tabel blijkt dat op basis van de ramingen van

de monografie bij beide alternatieven een tekort aan-

wezig zou zijn, ook na uitsluiting van-een verkorting van

‘)Vnl. bestaande uit een stijging van het nationale inkomen en een geringere
voorraadvorming dan in het basisjaar 1954. ‘ )Tabel 3 van de monografie.

/

686

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3Augustus 1955

de wekelijkse arbeidduur. Bij het tweede alternatief is

dit tekort echter gering, gezien de onzekerheden die bij

dergelijke ramingen aanwezig. zijn. Bij het eerste alter-

natief is het geraamde tekort groot ruim
f
2 mrd.

De wensen, opgenomen in het verlanglijstje van tabel t,

kunnen dus wellicht in de volgende vijf jaar worden ver-

wezenlijkt zonder dat iemand in inkomen achteruit be-

hoeft te gaan, indien deze wensen mede gehonoreerd

kunnen worden uit het proportionele aandeel van de

betreffende groep. Indien er naar gestreefd zou wordeii

om de proportionele aandelen te verwezenlijken naast de

specifieke wensen ontstaat ernstig gevaar voor prijs-
stijging, m.a.w. honorering van verlangens ten koste

van de vaste inkomenstrekkers.
Dat de verdeling van de welvaart evengoed grote pro-

blemen meebrengt als de verdeling van de armoede is

bekend. De quantificering gegeven in deze monografie

moge een nuttige bijdrage tot de studie over de verdelings-

problematiek vormen.

De monografie eindigt met de conclusie, dat het voor

de hand ligt dat bij de verwezenlijking der geformuleerde

wensen een zekere mate van geleidelijkheid in acht moet

worden genomen. Op haar beurt brengt dit laatste met

zich, dat een zekere mate van coördinatie en prioriteits-

bepaling onvermijdelijk is. Tevens zal het wenselijk zijn

dat het economisch en sociaal beleid als geheel, voor zover

het bijv. loonronden, belastingverlaging e.d. betreft,

reeds van tevoren wordt afgestemd op de in de nabije

toekomst te verwezenlijken verlangens van grrnere om-

vang. De bovengeschetste situatie maakt immers aan-

nemelijk, dat de marge tussen het beschikbare inkomens-

accres en de geformuleerde wensen eerder negatief dan

positief zal zijn.

‘s-Gravenhage.

J. A. LINKS.

Structuur en betekenis van het verzekeringwezen in België

(jj)l)

De levensver2ekering.

1. Structur.

Het Belgische levensverzekeringbedrjf omvat twee

sectoren: eensdeels de particuliere maatschappijen welke

er door de Overheid toe gemachtigd zijn levensverzeke-

ringen te sluiten, anderdeels de publieke sector welke

twee verzekeringkassen telt, respectievelijk bedrijvig in

de schoot van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en

van de Nationale Maatschappij voor de Kleine Land-

eigendom. Beide kassen hebben hoofdzakelijk tot doel

door middel van tijdelijke verzekeringen met afnemend

kapitaal de aflossing te waarborgen van de leningen

voor huisvestingsdoeleinden verstrekt door de moeder-

instellingen.

Einde 1953 waren er in de particuliere sector 84 ver-

zekeringmaatschappijen werkzaam, waarvan 34 buiten-

landse en 50 Belgische. Zij zijn aan de contrôle van de

Overheid onderworpen..

‘) Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 20
Juli 1955.

TABEL 1.

2. De contrôle op de particuliere maat-

schap pij en.

De contrôle van het particuliere levensverzekering-

bedrijf werd in België geregeld door de wet van 25 Juni

1930 en door het koninklijk besluit van 17 Juni 1931.

Deze wetgeving beoogt voornamelijk het sparen in dè

vorm van levensverzekering te beveiligen. Tot dat doel

werd een aantal minimumvoorwaarden gesteld, waaraan

de maatschappijen moeten voldoen. De bepalingen

hebben betrekking op de grçotte van het maatschappelijk

kapitaal, het vestigen van een waarborg, de eventuele
deelneming van de verzekerden in de winst, enz. Ook

de beleggingen werden geregeld.

Om levensverzekeringen te kunnen sluiten moeten
de maatschappijen de toelating van. de Overheid be-

komen. Zij zijn voorts onderworpen aan het toezicht

van de Dienst der verzekeringen, die thans afhangt

van het Ministerie van Economische Zaken.

De verder volgende cijfers zijn, althans voor de par-

ticuliere ondernemingen, alle afkomstig van deze Dienst.

Evolutie der verzekerde bedragen

(einde jaar, in milloenen frank)

1938
1949
1

1951
1953

Aard der verzekering
Bedrag
pCt
Bedrag
pCt
Bedrag
pCt
Bedrag
pCt

Kapitaalverzekeringen:
Particuliere sector:
Belgische

Maatschappijen

…………………………….
Buitenlandse maatschappijen

…………………………..
7.482,9
4.528,1
54 32
48.402,0
16.781,3
67
23
61.848,3
21.059,7
64
22 77.944,8
25.552,5
63
21

12.011,0 1.974,3

..

86
14
65.183,2
7.003,5
90
10
82.908,0
13.112,0
86
14
103.497,4
19.750,3
84
16
Totaal

…………….
…………………………..
Publieke

sector

…………………………………………

Algemeen

totaal

………………………………..
13.985,3
100
72.186,7
100
1

96.020,0
100
123.247,7
100

Renteverzekeringen:

Particuliere sector:
Belgische

maatschappijen

…………………………….
86,1
14,0
86
14
399,8
60,9
87
13
506,0
68,8
88
12
612,5
84,5
88
12

…100,1
.

..

100
.
460,7.
.
100
.
574,8
0,9
100
0
697,0
2,9
100
0

Buitenlandse maatschappijen

…………………………….

Totaal

……………………………………….

Publieke sector a)

………………………………………..

‘Algemeen

totaal

…………………………….:
100,1 100
460,7
100
575,7
100
699,9
100

a) Renteverzekeringen worden alleen gesloten door de verzekeringskas van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. v66r 1951 werd evenwel de kapitaalwaarde
van die verzekeringen opgenomen in het bedrag der kapitaalverzekeringen. De daaruit- voortvloeiende onnauwkeurigheid van bovenstaande tabel is evenwel
zeer gering, aangezien de renteverzekering bij de Verzekeringskas nimmer een grote omvang heeft genomen.

3 Augustus 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

687

Vermelden wij nog dat de cijfers uitsluitend betrekking

hebben op de rechtstreeks in België gesloten verrichtingen,

met uitsluiting dérhalve van de herverzekering.

3. Enkele cijfers betreffende de productie.

Zoals moge blijken uit onderstaande analyse, welke

betrekking heeft op de jaren 1938, 1949, 1951 en
1953,

kende het levensverzekeringwezen na de oorlog een

buitengewone bloei. Hoewel deze strekking in nagenoeg

alle ontwikkelde landen tot uiting kwam, werd zij in

België nog aangewakkerd door de in 1951 uitgevaar-

digde fiscale maatregelen ten gunste van de levensver-

zekering
2).

Tabel 1 bevat een overzicht van de
verzekerde bedragen

op het einde van de drie genoemde jaren. De kapitaal-

verzekeringen bereikten einde 1953 de coëfliciënt 9

t.a.v. de vééroorlogse stand, dan wanneer de overeen-

komstigë verhouding voor prijzen en inkomens zich op

4 â
5
situeerde. De ontwikkeling was bijzonder sterk
in de publieke sector, hoofdzakelijk als gevolg van de

.
buitengewone bedrijvigheid der parastatale instellingen,
inzonderheid van af het jaar 1949, op het stuk van huis-

vestingscrediet. Bij de particuliere maatschappijen valt

nochtans sedert 1949 insgelijks een belangrijke expansie

te noteren waarvan de voornaamste oorzaken gelegen

zijn in de ontwikkeling van de groepsverzekering en

in de reeds vermelde fiscale gunstmaatregelen.

In het geheel van de particuliere sector is het aan-

deel van de buitenlandse maatschappijen relatief mer-

kelijk verminderd. Houdt men enkel rekening met het

bij particuliere maatschappijen verzekerde kapitaal,

dan blijkt dat aandeel inderdaad te zijn geslonken van

38 pCt einde 1938 tot minder dan 25 pCt einde
1953.

Deze minder gunstige evolutie moet voornamelijk hier-

aan worden toegeschreven dat de bijzonder grote ex-

pansie van de groepsverzekering tijdens en na de oorlog

nagenoeg uitsluitend aan Belgische maatschappijen ten

goede is gekomen.

De renteverzekeringen, welke nimmer een belangrijke

plaats hebben bekleed in het geheel van de levens-

verzekering, hebben zich, insgelijks dank zij de groeps-
verzekering, t.a.v. de vôéroorlogse situatie weliswaar in

beduidende mate ontwikkeld, doch hun relatieve be-

tekenis blijft niettemin gering.

In 1953 werd een premiebedrag geboekt dat ruim

zeven maal groter was dan dat van 1938.

TABEL 2.
Premie-ont vangsten
(bedragen in millioenen frank)
Particuliere sector

Publieke
sector
Algemeen
totaal
Belgische
Buitenlandse
Jaar
maatschap- maatschap-
Totaal

I

pijen pijen

Bedrag
1
pCt
Bedrag pct
I
Bedrag
I
pCt
Bedrag
lpct
I
Bedrag pCt

1938
1

357,8
61
207,8
1
36
565,6
97
19,8
1
585,4
Iioo

1949
11.774,2
1
62
699,5
j
25
2.473,7
87
367,8
1

13
2.841,5
100
1951
2360,5

1
68
853,1
25
3.213,7
1
93
236,7
1

7
3.450,4
1100
1953
2885,9
1
66
1.049,0
24
3.934,8
90 438,3
10
4.373,1
1100

Uit de verdeling tussen de particuliere en de publieke

sector valt af te leiden dat het aandeel van de laatst-

genoemde na de oorlog beduidend is toegenomen, het-

‘) Wet dd. 8 Maart 1951. Aan die wet werden nog verbeteringen gebracht door
de Wet van 10 November 1953, die ongetwijfeld een nieuwe stimulans voor de
levensverzekering uitmaakt.

geen hoofdzakelijk hierdoor dient te worden verklatrd

dat bij de twee kassen uit de publieke sector de enige

premie de regel is, terwijl dit systeem slechts bij uit-

zondering in de particuliere sector wordt toegepast.

Voor de particuliere sector i1s geheel valt ook op dit
gebied de vrij gevoelige relatieve achteruitgang van de

buitenlandse maatschappijen te vermelden.

De
wiskundige reserves
vertonen eveneens een bujten-

gewone aangroei. Ook in dit geval was de toeneming

bijzonder groot in de publieke sector, hetgeen nogmaals

met de reeds vernoemde oorzaak iii verband dient te

worden gebracht.

In de particuliere seëtor was het accres insgelijks zeer

aanzienlijk; dit was inzonderheid het geval ,voor de

Belgische maatschappijen, waarvan de reserves einde

1953 meer dan verzevenvoudigd zijn t.a.v. de stand

einde 1938.

De buitenlandse maatschappijen blijven nog enigs-

zins beneden de coëfficiënt 6.

TABEL 3.
Wiskundige reserves, waarborgsommen

en reservefondsen. a)

(bedragen einde jaar, in millioenen frank)

Particuliere sector



Belgische

1
Buitenlandse
1
1 1
Publieke
Sector
Algemeen
1

totaal
Jaar
maatsehap-
1
maatschap-
1
Totaal

1
pijen
pijen

Bedrag
PCt Bedrag
pCt
Bedrag
pCt Bedrag lpCt
I
Bedrag
pCt

1938
2.200,31
64
1

956,61
28
3.156,9 92
1
265,9
1

8

3.422,8
100

1949
9.162,91
68
3.441,91
25112.604,81
93
877,81
7

13.482,61
100
195!
11.909,71 67
4205F
24 16.200,21
91

1
1.580,41
9

17.780,61
100
1953 15.531,91
66
1
5.423,2
24
20.955,1
1

90

1
2.416,01
10

23.371,1
1100

a) De waarborgsommen hebben betrekking op de effecten of gelden, welke
door de particuliere maatschappijen bij de Deposito- en Consignatiekassen dienen
te worden gedeponeerd. Einde 1953 vertegenwoordigden zij 162,0 mln frank. Hun-
nerzijds hebben de twee kassen uit de publieke sector de verplichting hun winsten
integraal over te dragen aan een reservefonds. De twee fondsen bereikten ultimo
1953 tezamen 540,8 mln frank, waarvan 500,2 mln bij de verzekeringskas van de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

Uit de voorgaande cijfers moge voldoende gebleken

zijn dat het levensverzekeringbedrijf na de oorlog in

België een buitengewone bloei heeft gekend.
Niettemin moeten er in België nog ruime perspectieven

voor de levensverzekering bestaan, aangezien het ge-

middeld per hoofd van de bevolking verzekerde bedrag

nog laag is in vergelijking met het overeenkomstig ge-

middelde voor de meeste andere landen. Naar schatting

bereikte dat bedrag)n 1952 slechts 10.000 frank, dan

wanneer die som in Nederland 19.000, in Zweden 20.000

en in Zwitserland 24.000 frank zou belopen
3).

4. De beleggingen.

Voor de beleggingen in het levensverzekeringbedrjf

werden in België strikte voorschriften uitgevaardigd.

Voor de particuliere maatschappijen gelden terzake de

beschikkingen van de koninklijke besluiten dd. 17 Juni

1931 en 8 Augustus 1935.

De wiskundige reserves dienen als volgt te worden

belegd:

ten minste 15 pCt in Belgische overheidsfondsen of

in daarmede gelijk te stellen effecten, alsmede in

effecten van vennootschappen waarbij rente en

aflossing door de kolonie zijn gewaarborgd;

ten hoogste 50 pCt in obligatiën van Belgische

vennootschappen, die ten minste sedert
5
opeen-

volgende jaren al hun verbintenissen met behulp

) J. Wautier, ,,L’Importance économique et sociale de l’assurance-vie”, in
Industrie,
November 1953, blz. 705.

/

688

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3Augustus 1955

van hun, gewone middelen hebben nagekomen.

Eén waarde mag echter niet meer dan
5
pCt van

het totaal uitmaken;

maximum 10 pCt in obligatiën van Belgische ven-

nootschappen die niet aan genoemde voorwaarde

voldoen;

S

niet meer dan 15 pCt in aandelen van Belgische

vennootschappen die de bovenvermelde voorwaarde

‘\’ervulln;

ten hoogste 50 pCt in leningen en credietopeningen

op onderpand van onder 1. en 2. aangeduide effecten;

6.. in polisbeleningen tot bel6op van de afkoopwaarde;

maximum 65 pCt in onroerende goederen gelegen

in België en in hypotheekleningen op die goederen.

Worden die leningen afgelost door middel van vaste

of levenslangè annuïteiten, dan mag de verhouding

75
pCt bedragen;
niet meer dan 20 pCt in buitenlandse waarden, voor

zover deze bij ministeriële beslissing zijn aangenomen;

in andere beleggingen, door de onderneming voor-

gesteld en bij ministeriële beslissing aanvaard.

Ten aanzien van de belegging der. waarborgsommen,

waarvoor, jaarlijks 3 per mille van het premiebedrag

moet worden gereserveerd totdat het totaal ten minste

TABEL
:
4.

3 pCtvan het bedrag der wiskundige reserves bereikt,

werden soortgelijke bepalingen uitgevaardigd.

Vooi de twee kassen uit de publieke sector zijn even-

eens beleggingsvoorschriften van kracht, doch hierbij

werd niet .bepaald in welke mate elk der aangegeven

objecten in het totaal der beleggingen moet of mag ver-

tegenwoordigd zijn. Beide kassen mogen in hun effecten-

portefeuille enkel Belgische staatsfondsen en daarmede

gelijk te stellen effecten opnemen, evenals obligatiën van

Belgische vennootschappen welke sedert ten minste

5
opeenvolgende jaren al hun verbintenissen met behulp

van hun gewone middelen hebben nagekomen. De

publieke kassen mogen ‘derhalve, in tegenstelling met de

particuliere maatschappijen, geen aandelen of buiten-

landse effecten in hun portefeuille opnemen.
De Verzekeringskas van de Algemene Spaar- en Lijf-

rentekag is er voorts toe gemachtigd hypotheekleningen,

landbouwleningen, voorschotten aan de Openbare kassen’

van lefiing, alsmede voorschotten aan de door de Al-

gemene Kas• erkende credietmaatschappijen voor ar-

beiders- en goedkope woningen te verstrekken. Harerzijds

mag de Verzekeringskas van de Nationale Maatschappij

voor de Kleine Landeigendom haar gelden nog aanwen-

den voor het toekennen van hypotheekleningen en voor

het aankopen van in België gelegen ônroerende goederen.

De ontwikkeling van de beleggingen voor het geheel
van het levensverzekeringbedrjf’bljkt uit tabel 4.

Beleggingen van het levensverzekeringbedrj/f
(bedragen einde jaar, in millioenen frank)

1938

1

1949

1

1951

J

1953

Bedrag
1

pçt
I
Bedrag
I
pCt
I
Bedrag
I
pCt
I
Bedrag
I
PCt

1.713,1

, 51

5.991,8

45

7.179,2

40

9.752,1

41

314,0

9

3.137,3

23

4.243,0

24

5.391,1

23

170,0

5

648,6

5

878,6

5

1.386,4

6′

2.197,1

65

9.777,7

73

12.300,8

69

16.529,5

70

647,7

19

2.287,3

17

3.657,3

21

4.659,6

20

253,4

8

609,5

4′

790,8

4

1.051,5

4

152,7

4

619,8

5

792,1

4

874,1

4

140,5

4

83,5

1

387,6

2

465,9

2

3.391,4
1
100

1
13.377,8

1
100

1 17.928,6
1
100

1
23.580.6
1
100

Categorieen van beleggingen

Effectenportefeuilte:
Overheidsfondsen en daarmede gelijk te stellen effecten
……..
Obligatiën van vennootschappen Aandelen van vennootschappen
…………………………….
Totaal
……………………………………………..

Hypotheekleningen

……………………………………….
Onroerende goederen
……………………………………..
Beleningen op polis
……………………………………….
Diversen a)

Algemeen totaal

…………………………………….

a) voornamelijk liquide middelen.

De structuur dezer beleggingen heeft zich t.a.v. het

v66roorlogse beeld gevoelig gewijzigd. Het aandeel van

de effectenportefeuille stijgt van 65 pCt einde 1938 tot

70 pCt einde
1953.
Einde
1945
was die verhouding zelfs

tot ruim 86 pCt opgelopen. In de samensteffing van de

portefeuille deed zich evenwel een belangrijke verschui-

ving voor ten gunste van de obligatiën van vennoot-

schappen, waarvan het aandeel verhoogde van 9 pCt

v66r de oorlog tot 23 pCt. De portefeuille der overheids-

fondsen verloor daarentegen merkeljk aan relatieve be-

tekenis
4
). Doordat het levensverzekeringbedrjf na de

oorlog een belangrijke bijdrage tot de financiering van

de woningbouw heeft geleverd, hadden de hypotheek-

leningen, welke ultimo
1945
nog slechts 6 pCt van het

totaal uitmaakten, einde 1953 hun relatieve positie her-

wonnen. Dat de onroerende goederen ‘nog steeds ver op

hun vôôroorlogse betekenis ten achter blijven, is voor-

namelijk hieraan toe t6 schrijven dat de maatschappijen

nog niet tot volledige herwaardering van deze activa-post

zijn overgegaan. De beleningen op polis,. overigens

)
Uit een
in
het
Tijdschrift voor
Documentatie en Voorlichting.(Januari
1954)
onder de titel ,,De belegging in Belgische overheidsfondsen” gepubliceerde studie
blijkt dat het eifide 1952 uitstaande bedrag aan overbeidsfondsen nagenoeg 186 mrd frank bereikte. Het levensverzekeringbedrijf bezat hiervan,
blijkens
de ge-
gevens van tabel 9, 4,4 pCt tegenover 4,1 pCt einde 1949.

een bescheiden plaats in het gehèel van de beleggingen

bekleden, handhaafden hun positie. De rubriek diversen

is uiteraard aan vrij grote schommelingen onderhevig,

zodat hier bezwaarlijk vergelijkingen te maken zijn.

De respectieve beleggingsstructuur van de twee sectoren

op 31 December 1953 komt in de twee volgende tabellen

voor. Op die datum bereikten de totale beleggingen 23,6

mrd frank, waarvan 21,2 mrd of 89 pCt door de parti-

culiere maatschappijen en 2,4 mrd of 11 pCt door de

publieke sector werden beheerd. Hierbij kan vermeld

worden dat het aandeel van deze laatste sector na de

oorlog beduidend is toegenomn, aangezien het- einde

1949 slechts
6,5
pCt bedroeg.

Blijkens tabel
5,
welke de samensteffing van de beleg-

gingen in de particuliere sector aangeeft, vertoont deze

samenstelling een zeer nauwe overeenkomst met de

verdeling voor het geheel van het levensverzekering-

wezen zoals opgenomen in tabel 4. Er vallen echter aan-•
zienlijke verschillen waar’ te nemen tussen de Belgische

en de buitenlandse maatschappijen. Het bezit aan over-

heidsfondsen van de buitenlandse naatschappijen is in

relatief opzicht bijna dubbel zo groot als dat van de

Belgische maatschappijen, terwijl hun portefeuille van

3Augustus 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

689

TABEL
5.

Belggingsstructuur in de particuliere sector

van het levensverzekeringbedrjf
(toestand einde 1953, bedragen in millioenen frank)

Belg
ts
ische

Buitenlandse
maachap- maatschap-
I

Totaal
Categorieën van beleggingen

pljen

pijen
Bedrag
I
pCt
I
Bedrag
I
pCt
1
Bedrag JpCt

Effectenportefeujfle:
Overheidsfondsen e.d.m
…….
Obligatiën

………………
Aandelen

………………

..
5.115,2
..4.422,5
..1.106,4

33
28
7

3.297,3
368,4
280,0

60
7
5

8.412,5
4.790,9
1.386,4

40
23
6

Totaal

………………
10.644,1
1
68
3.945,7
1

71
14.589,8
69

Hypotheekleningen

…………..
Onroerende goederen
Beleningen op polis
…… ……
..
Diversen

………………….

3.454,1
554,5
613,1
..408,9

..

22
4 4
2

795,6
483,7 261,0
31,1

14
9
5
1

4.249,7
1.038,2
874,1
440,0

20
5
4 2

Algemeen totaal

………
15.674,7 1100 5.517,1

1100
121.191,81100

obligatiën en aandelen van vennootschappen nauwelijks

één derde van de portefeuille der Belgische maatschap-
pijen bereikt. Ook de hypotheekactiviteit van de buiten-.

landse maatschappijen is merkelijk geringer, terwijl

anderdeels hun bezit aan onroerende goederen beduidend
groter is..

De beleggingen in de publieke sector welke einde 1953

nagenoeg 2,4 mrd frank bereikten, kwam ten belope

van ruim 2,1 mrd frank voor rekening van de Verzeke-

ringskas van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

TABEL 6.

Beleggingsstructuur in de publieke sector
van het levensverzekeringbedrjf

(toestand einde 1953, bedragen in millioenen frank)
Categorieën van beleggingen

Bedrag
1

pCt

Effectenportefeuille:
Overheidsfondsen e.d.m.

………………..
1.339,6
56
600,1
25
Obligatiën

…………………………….

1.939,7

..

81
Totaal-

……………………………

409,9
17
Hypotheekleningen a)

…………………….
1
Onroerende goederen

……………………….13,3
Liquide

middelen

………………………..
25,9

Algemeen totaal
……………………J

2.388,8

1

100

a) Inclusief de voorschotten van de Verzekerissgskas der Algemene Spaar- en Lijfrentekaa aan de erkende credietmaatschappijen voor arbeiders- en goedkope
woningen. Die voorschotten worden door bedoelde maatschappijen aangewend om hypotheekleningen voor huisveatingsdoeleinden te verstrekken.

In deze sector bekÏeedt het effectenbezit met 81 pCt

verreweg de belangrijkste plaats. Bij de Verzekeringskas

van de Algemene Kas vertegenwoordigt de effecten-

portefeuille zelfs 91 pCt van het totaal. De beleggingen

van de andere Verzekeringskas bestaan daaientegen voor

85
pCt uit hypotheekleningen. Haar onroerend bezit

vertegenwoordigt ruim
5
pCt van het totaal, terwijl haar

effectenportefeuille niet eens 4 pCt uitmaakt.

Bij de Verzekeringskas van de Algemene Kas dient

vooral gewezen te worden op de grote relatieve achter-
uitgang van de hypotheekleningen ten voordele’.van de

effectenportefeuille. In het effectenbezit zelve deed zich

sedert 1949 een belangrijke verschuiving voor van de

obligatiën naar de overheidsfondsen.

Tot besluit.

Zoals uit dit noodgedwongen onvolledig overzicht

moge gebleken zijn, werd het verzekeringwezen in

België tijdens de jongste jaren door een uitgesproken

expansie gekenmerkt. Het staat bovendien vast dat deze

groei nog geenszins tot stilstand is gekomen. De ver

beteringen, welke door de wet van 10 November 1953

aan de fiscale gunstmaatregelen ten bate van de levens-

verzekering werden aangebracht, hebben in 1954 zeer

duidelijk hun invloed doen gelden. De verzekerde kapi-

talen zijn inderdaad gestegen van 104,2 mrd tot 116,1

mrd frank, d.i. met 11,4 pCt. Hoewel nog geen vaste

gegevens bekend zijn, kan niettemin aangenomen worden

dat de wiskundige reserves op 31 December 1954 hun-
nerzijds
26,5
m.rd frank bedroegen, zodat het accres t.a.v.

de stand op einde 1953 ruim 3,1 mrd frank bereikt.

Ook in de andere sectoren heeft men goede reden

om een verder gaande ‘uitbreiding te verwachten. Onder
invloed van de grote bouwbedrjvigheid neemt het aantal

woonhuizen nog steeds belangrijk toe. Anderzijds is

het streven naar het bezit van een autovoertuig bij de

Belgische bevolking nog steeds zeer levendig.

Deze gunstige ontwikkeling van het verzekering-
wezen stemt tot voldoening omdat de spaarstroom,

welke daarvan het gevolg is, een stabiel karakter heeft

en aldus een blijvende bron is voor de financiering van

de voor België hoogst wenselijke investeringen.

Brussel.

Dr DIRK VAN PUYVELDE.

Bouwt West-Duitsland nu werkelijk meer woningen

dan Nederland?

Op gevaar af, dat een discussie ontaardt in statistisch

geharrewar, zou ik toch gaarne een dupliek willen leveren

op een tweetal artikelen, die in ,,De Telegraaf” van 21 en

23 Juli ji. onder de titel ,,Jawel, Duitslanti bouwt veel

meer woningen dan wij, in Nederland’! verschenen.

Het komt mij echter nuttig voor eerst te recapituleren

wat voorafging. In verscheidene persberichten – onder
andere in ,,De Telegraaf” – en naar aanleiding daarvan

ook in discussies in de Tweede Kamer, is gesteld dat in

West-Duitsland meer woningen gebouwd zouden worden

dan hier te lande. Dit was voor de directie van de Herstel-

bank aanleiding een onderzoek te doen instellen naar de
vraag in hoeverre deze stelling waarheid bevat. Het uit-

gebrachte rapport is bewerkt tot een tijdschriftartikel,

dat verscheen in ,,E.-S.B.” van 18 Mei
1955
en ,,Bouw”

van 19 Mei
1955.

Het geleverde betoog was in het kort het volgende:

In West-Duitsland worden inderdaad per 1.000 in-

woners meer woningen aan de voorraad toegevoegd

dan in Nederland.

De betrokken cijfers geven echter zonder meer geen

juiste indruk van de bouwactiviteit in de beide landen

en moeten op relevante punten ,,gewogen” worden.

Een gedeelte van de woningproductie in West-Duits-

land is namelijk niet geheel gelijk te stellen aan de

bouw van nieuwe woningén, daar zij ontstaat uit

wederopbouw, herbouw, herstel, verbouw en uit-

breiding. VQorts is de gemiddelde grootte per nieuw-

geböuwde woning in West-Duitsland aanzienlijk

geringer dan in Nederland.

Wanneer men met de onder b. genoemde factoren

690

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Augustus 1955

rekening houdt zijn de prestaties van de Westduitse

en Nederlandse woningbouw per 1.000 inwoners

ongeveer gelijk.

De ,,Nieuwe Rotterdamse Courant” haalde het artikel

aan in haar rubriek ,,Critisch Commentaar” van 24 Mei

1955
en thans reageert ,,De Telegraaf” met een tweetal

artikelen van een bijzondere medewerker. Enkele op-

merkingen daarin geven mij aanleiding nog eens op de

zaak terug te komen. Deze zijn met name de volgende:

le. De bedoeling van het publiceren van het artikel in

zou ,,kenneljk zijn de gemoederen te sussen”.

2e. Er zou een verkeerd gebruik zijn gemaakt van

statistieken en daardoor ,,kwam het artikel tot een ge-
forceerde conclusie”, die de Nederlandse activiteit ,,in

een even gunstig als onwerkelijk daglicht stelt”. Zo zou

,,de grove fout begaan zijn de wederopbouw af te trekken
van het totaal aantal ter beschikking gekomen woningen”.

3e. Vervolgens: door vergelijking van cijfers over 1951

en 1952 voor Nederland met cijfers voor 1952 en 1953
voor West-Duitsland zou een verkeerde indruk zijn ge-

vestigd van de prestaties op woningbouwgebied in beide

landen.

4e. ,,De Telegraaf” neemt dan cijfers uit mijn artikel

over en bewijst daarmede, dat men in West-Duitsland

wel degelijk tot een grotere prestatie zou komen dan in

Nederland. Zo zou de woningvoorraad in West-Duitsland

van 1949 tot 1954 blijkens mijn eigen cijfers zijn toe-

genomen van 4,57 tot 10,90 woningen per 1.000 inwoners,

in Nederland van 4,94 tot 6,70 per 1.000 inwoners.

– 5e. De kwaliteit van de nieuwgebouwde woningen is

in West-Duitsland beter dan in Nederland.

Alvorens op deze critiek in te gaan het volgende.

Belangrijk is in eerste aanleg niet, wie gelijk heeft, dôch

de vraag of de wijze, waarop men in West-Duitsland de
woningbouw heeft aangepakt tot betere resultaten heeft

geleid dan ons systeem. Er zal over één punt zeker geen

meningsverschil bestaan: het woningvraagstuk is één

van de grote hiaten, zo niet de grootste, in ons nationale

herstel sedert de, oorlog. Het is een sociaal vraagstuk

waarvan de ellende voor de daarbij betrokkenen niet

ernstig genoeg kan worden genomen. Bovendien echter

dreigt het een nationaal-econbmisch vraagstuk te worden,

dat een knelpunt kan zijn en waarschijnlijk reeds is voor

de noodzakelijke industriële expansie. Iedere suggestie,
ook die welke wij kunnen ontlenen aan resultaten in het
buitenland bereikt, om de woningproductie te verhogen

moet dan ook ernstig worden onderzocht. Maar dan ook

ernstig onderzocht; met ,,kreten” en onbewezen stellingen

is niemand gebaat. Integendeel stelt men zich dan bloot

aan nodeloze critiek, waardoor wellicht de zaak zelve

schade kan lijden.
Wil men nu nagaan, of het Westduitse systeem betere

resultaten afwerpt, dan moet men vergelijken op een

basis, die werkelijk vergelijkbaar is. Dit is in mijn artikel

gepoogd. De vergelijking was nog allerminst ideaal –

dat is in het artikel ook gesteld – maar zeker beter dan

de simplistische methode, waartegen het artikel was

gericht.

Beschouwen wij thans de punten van critiek:

Ad le.
De bedoeling waarmede het artikel oorspronke-

lijk is geschreven is stellig niet geweest de gemoederen

te sussen. Het feit dat, zoals ook in het artikel uitdrukke-

lijk was vermeld, de Herstelbank het initiatief heeft ge-

nomen de studie te ve

,

rrichten had hiervoor reeds vol-

doende bewijs moeten zijn. In de verschillende jaar-

verslagen van deze instelling – en zeer in het bijzonder

in dat over 1954 – is het standpunt van de Herstelbank

ten aanzien van dit vraagstuk ondubbelzinnig uiteengezet

en dat standpunt heeft met sussen niets van doen. De

bedoeling is juist geweest’ het vraagstuk nuchter en on-
bevooroordeeld te stellen en bovendien de Nederlandse
bouwnijverheid voor haar na-oorlogse prestaties de eer
te geven die haar toekomt.

Ad 2e.
Voor de studie zijn de officiële statistieken ge-

bruikt en daarvan de gegevens, die voor het onderzoek

werkelijk van belang waren. Daarbij is geen enkele

,,kunstgreep” toegepast, waartoe ook niet de minste

reden bestond. De redactiës van ,,E.-S.B.” en ,,Bouw”

zouden dit trouwens ook niet hebben kunnen aanvaarden.

Bovendien bleek, nadat het artikel voltooid was, dat

Dr H. Umrath met vrijwel dezelfde redenering tot gelijk-

luidende gevolgtrekkingen was gekomen. Het is toch

hoogst onwaarschijnlijk, dat twee personen, die in deze

zaak geen van beiden partij zijn en in het werken met

statistieken wel enige ervaring hebben, beiden dezelfde
fouten zouden maken. Voorts zijn de cijfers en de con-

clusies besproken op het Westduitse Ministerie voor

Woningbouw, dat dezelfde mening was toegedaan als

neergelegd in het artikel.

De bouw van woningen voor de bezettende macht is

inderdaad niet meegeteld; deze valt buiten de statistiek.

Doch deze zijn van het begin van de discussie af niet

meegerekend, ook niet door ,,De Telegraaf”, dus laten

wij deze er ook thans buiten laten.

In hoeverre het juist is de wederopbouw enz. af
te

trekken van het aantal aan de voorraad toegevoegde

woningen is een zeer moeilijk punt. In mijn artikel is

stellig niet ,,de grove fout begaan” dit te doen. De weder-

opbouw geheel gelijk te stellen aan.de bouw van nieuwe
woningen is echter eveim’iin juist als haar geheel weg te

laten. Om deze moeilijkheid te ontlopen is in het artikel

nagegaan wat de verhouding in de woningproductie in de

beide landen is, wanneer men de wederopbouw volkomen
gelijkstelt aan de bouw van nieuwe woningen en wanneer

men deze geheel weglaat. In het eerste geval bleek de West-

duitse productie per 1.000 inwoners ongeveer 8 â 12 pCt

groter te zijn dan de Nederlandse, in het tweede ongeveer

15 pCt geringer. Is dan de conclusie, dat ,,de woningbouw

in Nederland en West-Duitsland naar verhouding van de

omvang van de bevolking een vrijwel gelijke prestatie

leveren” ,,geforceerd” en ,,stelt zij de Nederlandse acti-

viteit in een even gunstig als onwerkelijk daglicht”?

Ad 3e.
Waarschijnlijk wordt gedoeld op tabel 3 van

mijn artikel, waarin de gemiddelde grootte van de wonin-

gen wordt vergeleken. De enige oorzaak van deze schoon-

heidsfout is, dat ik op het moment dat het artikel werd

geschreven niet over andere cijfers beschikte. De hierdoor

gemaakte fout is echter stellig van zeer ondergeschikte
betekenis.

Zou men de fout echter willen elimineren, dan zou dit

waarschijnlijk de conclusie slèchts versterken. Immers,

zou men voor de Westduitse productie de jaren 1951 en

1952 kiezen in plaats van 1952 en 1953 dan zou de gemid-

delde grootte per nieuwgebouwde Westduitse woning

nog lager uitvallen dan voor de berekeningen is aan-

genomen. Het verschil zou echter zo gering zijn, dat de

conclusie niet verandert.

Ad 4e.
Aan tabel 1 van mijn artikel worden door

,,De Telegraaf” enkele cijfers ontleend, echter met een

verkeerde omschrijving. Wanneer de woningvoorraad in
West-Duitsland zou zijn gestegen van 4,57 tot 10,90 per

1.000 inwoners en in Nederland van 4,94 tot 6,70 per

1.000 ‘inwoners zou inderdaad de woningvoorziening in

West-Duitsland aanzienlijk meer verbeterd zijn dan in

3Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

691

Nederland. D absolute wQningvo6rraad zou dan echter

in beide landen wel bedroevend laag zijn!

Wanneer men citeert, moet men het goed doen; deze

cijfers hebben namelijk niet betrekking op de woning-

voorraad maar op het aantal woningen, dat aan de

voorra&J wrd
toegevoegd.
In dit licht zijn zij veel minder

suggestief dan in de artike1envan ,,De Telegraaf” en

juiste bewerking er van leidt weer tot dezelfde conclusie:

vrijwel gelijke prestatie in Nederland en West-Duitsland.
Wie maakt hier onjuist gebruik van statistieken om pres-

taties in een even gunstig als onwerkélijk daglicht te

plaatsen? /

Ad 5e.
De kwaliteit van de
:
woningen is stellig vap zeer

groot belang, doch deze is in mijn artikel, buiten be-

schouwing gelaten. Ten eerste ging daarover de discussie

niet en ten tweede kan men de kwaliteit, daar deze bepaald

is door zeer vele factoren, die men niet onder één noe-

mer kan brengen, moeilijk vergelijken. In West:Duitsland

worden stellig mooie woningen gebouwd, in Nederland

ook. In beide landen heb ik daarvan voorbeelden gezien,

doch ook voorbeelden hoe het zeker niet moet. Ik zal mij

echter wel wachten een oordeel uit te spreken over de

vraag of in West-Duitsland nu in absolute zin beter wordt
gebouwd dan hier, of niet.
Nogmaals, dat een zo groot mogelijke woningproductie

een dringende eis is, daarmede zal ieder weldenkend mens

het eens zijn. Dat men in West-Duitsland wat dit betreft

een grote prestatie levert is zeker en dat veel voor ons
navolgenswaard zou zijn eveneens. Maar laten wij de

zaken nuchter beschouwen zoals ze zijn en ons vooral

hoeden voor overdrijving. En als wij problemen stellen, – -.

laten wij het dan juist doen. Alleen dan verkrijgen wij eeii

goed uitgangspunt om de vraagstukken op te lossen;

‘s-Gravenhage.

A. G. TER HENNEPE.

De vrachtenmarkt in het eerste halfjaar 1955

De gunstige gang vanzaken, die zich reeds in de laatste

maanden van 1954 aftekende, heeft zich in het eerste

halfjaar in versneld tempo voortgezet. Het was en is ook

thans nog de aanhoudend grote vraag naar ruimte voor

het vervoer ‘van kolen van Noord-Amerika naar Europa

die tot de aanzienlijke stijging der vrachten heeft bij-

gedragen.

De oorzaak is bekend. Sterk gedaalde productie in

Engelanddat’op grote schaal tot aanvoer van elders moet

overgaan. Overwogen wordt de reeds belangrijk vermin-

derde uitvoer van kolen verder te beperken teneinde

groter hoeveelheden ter beschikking der binnenlandse

verbruikers te kunnen stellen, de verliezen vai de National

Coal Board’ die de zoveel duurder Amerikaanse kolen

tegen de binnenlandse prijzen levert te beperken en dollars

te sparen.

Als tweede factor dient de in West-Europa op top-

capaciteit werkende industrie, hetgeen een sterk gestegen

verbruik van brandstof impliceert, te worden genoemd.

Het zijn vooral deze beide oorzaken welke de, noodzaak

verklaren om de eigen, ontoereikende productie door aan-

voer van elders aan te vullen.

Op een kort geleden gehouden bijeenkomst der

Economische Commissie voor Europa van de Verenigde

Naties kwam men tot de slotsom dat de heersende

schaarste op de Europese kolenmarkt nog allerminst is

overwonnen en zich, indien de voortekenen niët be-

driegen, in het derde kwartaal nog sterkér zal doen ge-

voelen. Naar schatting zal Engeland alleen dit jaar ten

naaste bij 12 mln ton kolen moeten aanvoeren, waarbij

dan nog komen de behoeften van West-Duitsland, de

(Ingezonden mededeling)

Benelux-landen, Italië, Japan, Latijns-Amerika om slechts

deze te noemen.

Ofschoon de bedrijvigheid in de graansector de laatste

maanden enigszins is verminderd, hebben de kolen-

vrachten van Noord-Amerika hiervan geen noemens-

waardige terugsiag ondervonden. Bedroeg”de hoogste

vracht in het afgelopen jaar voor het vervoer van kolen

van Hampton Roads naar Antwerpen/Rotterdam 50/6

(laagste vracht 1954: 27/6), thans wordt grif 60/6 tot

61/- betaald, terwijl tevens op grote schaal ruimte. voor

achtereenvolgende reizen tot eind 1956 en langer door

bevrachters wordt gesloten. Het zijn vooral deze laatste

afdoeningen welke aanzienlijke steun aan de markt ver-

lenen en de verwachting wettigen dat de vergeleken met

het eerste halfjaar .1954 zo zeer verbeterde stemming

voorshands zal voortduren.

Droeg de misoogst in Europa verleden jaar in belang-

rijke mate tot het herstel in het tweede halfjaar bij –
er ontwikkelde zich dientengevolge grote vrag naar

ruimte zowel voor graan- als kolenvervoer – een verdere

spectaculaire stijging der vrachten in de Amerikaanse

sector lijkt bij de zoveel gunstiger Europese oogst-

vooruitzichten minder waarschijnlijk. Overigens bewegen
ook de graanvrachten zich op een belangrijk hoger niveau

dan twaalf maanden geleden. Een enkel voorbeeld moge

dit illustreren. De laagste vracht voor zwaar graan van

de Laplata Rivier naar het Verenigd Koninkrijk bedroeg.

verleden jaar 67/-, terwijl thans 100/- naar Antwerpen-

Hamburg met vrij lossen wordt betaald.

Van Australië zijn de graanvrachten naar het Verenigd

Koninkrijk eveneens aanzienlijk hoger dan die welke in

met
papIer
geïsoleerde kabels

voor zwakstroom en Yerkstroorn

koperdraad en koperdraadkabel

Jabelgarnituren, vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT-
/

692

ECONOMISCH-STÂITISTISCHE BERICHTEN

3Augustus
1955

het eerste halfjaar 1954 golden. Recentelijk is de vracht

bovendien wederom met 2/6 per ton gestegen. Tegenover

een laagste vracht van 100/- per ton 1954 voor het ver-

voer van suiker van Queensland naar het Verenigd

Koninkrijk, wordt thans 160/- per ton betaald.

In uitgaande richting is er vrij regelmatig vraag naar

ruimte voor het vervoer van kunstmest en potas van de

continentale havens naar het Verre Oosten evenals voor

cement naai de westkust van Noord-Amerika, Nieuw-
Zeeland etc. tegen resp. 120/- met vrij laden en lossen

voor kunstmest resp. ca
$ 15 voor potas, 37/6 vrij in en
uit voor cement naar de westkust van Noord-Amerika

resp. 147/6 naar Nieuw-Zeeland.
Beter dan een gedetailleerd overzicht van de verschil-

lende sectoren der vrachtenmarkt geeft onderstaande

tabel een beeld van de verbetering welke zich op de vrach-

tenmarkt heeft voltrokken.

Thans
1954
1955

.l
elden
h
d.

V
a
s-loogste
Laagste
ïite
Laagste vracht
vracht
vracht
vracht

Graan
Victoria/Nieuw Zuid Wales/Ver.
1151-
.
65/-
95/-
701-
optie Antwerpen-Hamburg
127/6
– – –

St. Lawrence-Ver. Kon
…….
76/3
75/-
411-
52/-
46/-
Gulf-Ver. Kon.

…………
93/9
85/-
4216
55/3
461-
Kolen
/
Hampton

Roads/Antwerpen-
Rotterdam

…………….

.. ..

61/-
5016
27/6 37/6 27/6
Hampton Roads/Japan
…….
.

15,10
$
$ 12,10
$ 9,-
$

9,75
$

7,90

Kon…………………1301-

Hampton Roads/W. Italië.’
$

9,30
$

7,95
$

4,45.
$

5,25
$

4,20
Hampton Roads/ Westkust Ver.
57/6
361-
– –
Suiker
.

60/-
1501-
1001-
137/6 102/6

Kon…………………67/6

Mauritius/Ver. Kon.

……..
91/-
1001-
62/6 67/6
60/-
Queensland/Ver. Kon.

……
..

Erts
.

Bona/ Ver. Kon.

…………
.36/6
32/6
24/-
251-
22/6

Verleden jaar daalden de wachten het scherpst geduren-

de het eerste semester. Vergelijkt men de vrachten in de

rubriek ,,laagste vracht”, d.w.z. die welke in het eerste
halfjaar 1954 golden met de huidige, dan is het herstel

opvallend. Een en ander blijkt troiwens ook duidelijk

uit het verloop der door de Chamber of Shipping gepubli-

ceerde indexcijfers der sterlingvrachten in de algemene

vrachtvaart:
Basis: 1952=100

1955
1954
1953

115,1
71,9 79,3
119,8
77,6 80,0
Maart
…….. …..
113,7
77,4
83,2
110,2
75,8
86,5

Januari
…………..
Februari
…………

Mei
….. ….. …..
122,6
77,4
82,2
128,0

.

77,6
73,8

79,7 75,8

April
… …………


80,1
73,9

Juni
……………

.

90.6
73,9

Juli

……………
Augustus

………..

October
…………

99,5 77,5
September

……….
.

110,4 73,8
November
……….
December

……….

115,5
71,5

Typerend voor de invloed, welke de’grotevraag naar

ruimte voor kolenvervoer van Amerika op het vrachten-

peil oefent, is de stijging met 19,4 punten in Juni ver-

geleken met het sub-indexcijfer voor kolen in Mei ji,

met bijna 15 punten voor suiker van Queensland naar

het Verenigd Koninkrijk en bijna
1,5
punt vPor graan van

Noord-Amerika naar West-Europa.

Vast gestemd is ook de timecharter sector, waarvoor

het sub-indexcijfer van
125,2
in Mei tot
135,4
in Juni

steeg. In feite beweegt het algemeen indexcijfer zich met

128 op het hoogste sedert de Korea-hausse bereikte

niveau. Vergelijkt men laatstgenoemd cijfer met de al-

gemene index voor het gehele afgelopen jaar, t.w. 86,1

dan is het zonder meer duidelijk dat de omstandigheden,

waaronder de algemene vrachtvaart thans wordt uit-

geoefend, aanmerkelijk guntiger zijn d,an een jaar

geleden.

Is de basis, waarop het herstel berust, nl. vooral de

Europese behoefte aan Amerikaanse kolen, betrekkelijk

smal, hier staat als min of meer stabiliserende factor

tegenover dat de vraag naar ruimte voor het vervoer van

kolen zich niet beperkt tot
1955.
Een aantal sêhpen toch

werd zoals reeds gereleveerd voor achtereenvolgende
reizen gedurende 1-3 jaren bevracht waaruit blijkt dat
bevrachters met een betrekkelijk hoog vrachtenpeil in

de nabije toekomst rekening houden.

Overigens dient, wil men zijn verwachtingen niet al te

hoog spannen, met enkele minder gunstige factoren wel

degelijk rekening te worden gehouden. De exploitatie-

kosten tonen nog steeds generlei neiging tot dalen,

integendeel dient met een verdere stijging der oliebunker

prijzen – C grade fueloil is thans reeds schaars – reke-

ning te worden gehouden. De herhaalde wijd verspreide

stakingen in een aantal havens, onvoldoende haven-

outillage – men denke in dit verband o.a. aan Engeland
– in verschillende havens,, veroorzaken vaak langdurig

oponthoud waardoor de reisresultaten ongunstig worden

beïnvloed. Een zegsman der Hamburg Amerika Linie

wees er kort geleden op dat de vaartijd op de Australië-

route rond zestig dagen, het verblijf in de havens daar-

entegen negentig dagen bedraagt! Elk uur oponthoud in

de haven kost de rederij Dmk 500! In achttien maanden

tijds stegen de door de Hapag in New York betaalde

stuwadoorskosten als gevolg der verhoogde ,,longshore
men” lonen met rond Dmk 1,5 millioen!

Naar mate de wachten zich in stijgende richting be-

wegen kunnen reders de nadelige gevolgen van een en

ander uiteraard gemakkelijker opvangen maar ook de

aanspraken der werknemers op ,,een evënredig deel der

toenemende welvaart” worden voortdurend hoger om

van het aandeel van de fiscus in de bedrijfsresultaten maar
niet te spreken. Op het toenemend euvel der vlagdiscrimi-

natie is reeds bij herhaling gewezen evenals op de zeer

hoge bouwprjzen welke extra afschrijvingen noodzakelijk

maken. –

Ondanks al deze minder gunstige factoren heeft de

algemene vrachtvaart het getij mee en zulks zal dan ook

ongetwijfeld in de bedrijfsuitkomsten dier rederijen,

welker vloot geheel of ten dele in de zgn. ,,wilde vaart”

emplooi vindt, in de cijfers over het lopend boekjaar tot

uitdrukking komen.

Rotterdam,

C. VERMEY.

INGEZONDEN STUK

Woningexpl9itatie en huurpolitiek

Di’s A. W. Hermse te ‘s-Gravenhage schrijft ons:

De beschouwing van Drs A. C. J. Sars over bovenstaand

onderwerp in ,,E.-S.B.” van 13 Juli ji., gaf ons aanleiding

tot onderstaand commentaar.

De heer Sars heeft zich, naar het ons voorkomt, in zijn
streven naar het vinden van een oplossing over de strijd-

vraag of en in hoever toekomstige huurverhogingen,

uitgaande boven de stijging der directe exploitatielasten,

ten gunste van de eigenaren van vooroorlogs gebouwd

onroerend goed behoren te komen, wel heel sterk in

het politieke vlak bewogen. Hij benadert het vraagstuk

vanuit het politieke compromis en veronachtzaamt

daarbij het feit,. dat dit compromis geboren is uit de

3 Augus1s 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

693

onmogelijkheid om in de huidige omstandigheden,

waarin de meningen ten principale sterk uiteenlopen,

een huurbeleid te voeren hetwelk er toe moet leiden, dat

teruggekeerd wordt tot ,,het gezonde principe, datde
kostprjshuur uit het inkomen moet worden betaald”.

Het compromis is een noodoplossing, kennelijk be-

doeld om de brede basis, waarop de politieke samen-

werking thans nôg moeizaam mogelijk is, tot de ver-

kiezingen in
1956
in stand te houden. Ter wille van deze

door de onderscheidene regeringspartijen noodzakelijk

geachte continuatie van samenwerking op alle andere
terreinen van he( maatschappelijke en politieke leven

hebben zij, elk voor zich, met betrekking tot het huur-

vraagstuk langs de weg van geven en nemen, deze nood-

oplossing als adempauze van tijdelijke aard, contre

coeur, aanvaard. Uiteraard met handhaving van het eigen

standpunt c.q. vrijheid van standpunt kiezen in de toe-

komst.

Wanneer de schrijver dan ook komt tot de conclusie,

dat het ,,gezien de uitspraken van de voornaamste

politieke groeperingen moeilijk zal zijn over verdere huur

verhogingen overeenstemming te bereiken”, dan zal deze

wel door een ieder, die met dit vraagstuk tot op heden is

geconfronteerd, worden onderschreven.

Komen wij dan echter onzerzijds tot de vraag, of de

schrijver een bijdrage heeft geleverd tot een verheldering

van inzicht in het a-politieke vlak, dan môeten wij daarop

helaas een negatief antwoord geven.

Want al stelt de schrijver, dat ,,het geenszins nood-

zakelijk moet worden geacht een huurbelasting in te
voeren, als men de aanwending van de hogere huur-

opbrengst, voor zover deze een ,,redelijk geacht rende-

ment” te boven gaat, in het belang van de volkshuis-

vesting wil waarborgen”, dan is daarmede het punt van

geschil slechts in andere bewoordingen gesteld.
Node hebben wij gemist een duidelijk standpunt kiezen

van de schrijver terzake van het door hem geciteerde

standpunt van de Partij van de Arbeid, die het kapitaal-

rente- en afschrijvingsbestanddeel op historische kost-

prjswaarde berekent. Hieraan ligt immers ten grondslag

de opvatting, als zou de eigenaar van gebouwd onroerend

goed een belegger zijn analoog aan houders van schuld-

brieven en waarbij de functie van beziter van risico-

dragend kapitaal volkomen verwaarloosd dan wel ten

principale ontkend wordt. Hetgeen echter alleen mogelijk
is indien men doelbewust de ogen sluit voor het verleden,

ni. de periode 1922-1936, waarin deze functie zo duidelijk

aan de dag trad, dat de hypothekenmarkt met volkomen

ontwrichting werd bedreigd en de ,,markt” voor huizen

practisch bodemloos was geworden. Een prijsdaling die

slechts werd gestuit door resp. de Crisis-Hypotheek-

Aflossingswet van 1936 en de devaluatie van September

1936.

De noodtoestand waarin volkshuisvesting en huis-

eigenaren geleidelijk zijn komen te verkeren is vnl.

gevolg geweest van het feit, dat bij de prijsbeheersing

t.a.v. de huren – 4e prijzen der woondiensten – het

beginsel van de historische kostprijs bij voortduring

heeft vooropgestaan, zij het in deze vorm, dat de 1 uren

tot sluitstuk op de loon- en prjspolitiek der achtereen-

volgende Regeringen is gemaakt. Uiteraard ook met ver-

waarlozing van de wel zeer sterk gewijzigde monetaire

verhoudingen welke in de overige sectoren van het eco-

nomisch leven – ook in die van de eerste levensbehöeften

– tot uitdrukking zijn gebracht. Overigens is het begrip

historische kostprijs ook al weer een omschrijving zonder

duidelijke inhoud omdat de kostprjzen op de historie

gebaseerd sterk uiteenlopen al naar gelang van het tijd-

stip waarop de bouw tot stand is gekomen. De bouw-

kostenindex nI. vertoonde tussen 1923 en 1936 een daling

van
165
tot beneden 100 (basisjaar 1914 is 100).

Naar onze mening is het beginsel van de historische

kostprijs dan ook zowel op functionele als op practische

gronden onhoudbaar en valt het voorts uitermate moei-

lijk in te zien, waarom dit theoretisch wel op het huizen-

bezit, maar niet op de bezitters van andere kapitaal-

goederen zou moeten worden toegepast.

Zijn kleding, dekking en schoeisel, om maar enkele
primaire levensbehoeften te noemen, niet in rangorde
van een zelfde karakter en waarom werd dan ook niet

met betrekking tot deze dienstverleningen de, deze goede-

ren voortbrengende, kapitaalgoederen op het altaar van

het historische kostprjsbeginsel geofferd?

Als Drs Sars stelt: ,,allereerst dient dan duidelijk te

worden gemaakt, dat een sociaal gebruik van woning-

eigendom in de huidige omstandigheden eist, dat een

zeker deel der bedragen, die door de huurders? (vraag-

teken van mij – H) van woondiensten worden betaald,

ter beschikking komt voor vervanging en uitbreiding van

de woningvoorraad”, dan merken wij op, dat zulks nog
nooit is geschied en o.i. ook niet wel mogelijk zal zijn.

Dat hieruit wel zou kunnen worden afgeleid, ,,dat de
afschrijvingen, naar vervangingswaarde berekend of

althans een deel daarvan, dienen te worden gestort in

een fonds tegen afgifte a pari van waardepapieren, die

recht geven op de nominale uitkering als men tot inves-

tering in de woningbouw overgaat” laten wij gaarne voor

rekening van de schrijver.

Ten slotte, dat een redelijk onderhoud een eis van

sociaal gebruik van de woningeigendom moet zijn kan

worden onderschreven, mits bij de prjsbepaling van de

woondiensten met bedrijfseconomisch verantwoorde

kostenfactoren rekening wordt gehouden. Naar onze

stellige overtuiging is dit laatste tot nu toe achterwege

gebleven en men mist dan ook het morele recht een der-

gelijke eis te stellen. Bij ôen huurprijsfixatie op basis van

de ,,historische kostprijswaarde” is er noch ruimte

voor het doen van herinvesteringen, zoals deze bij het
oudere bezit veelvuldig plachten voor te komen, noch
ruimte voor aanpassing aan de tot het drievoudige ge-

stegen kosten van het levensonderhoud ook voor de huis-
eigenaren. In stede van een evenredig aandeel te genieten

in de zgn. gestegen welvaart; worden zij als maatschappe-

lijke groep geliquideerd en als burgers tot paupers ge-
maakt. Bepaalde politieke groeperingen mogen dit als

een begerenswaardig en nuttig doel zien; een andere

vraag is, of dit ook economisch en in het belang van de

volkshuisvesting gewenst is. Boendien of dit past in het
kader van de bezitsspreiding, waarvan de wenselijkheid

en noodzakelijkheid in vele toonaarden, en naar wij aan-

nemen te goeder trouw, wordt bezongen.

Het voorstel Van Saane, zoals thans door de schrijver

wordt aanbevolen, introduceert een nieuw dwangelement

in ons economisch en maatschappelijk leven, nl. de

investeringsdwang voor een bepaalde groep van be-

zitters van kapitaalgoederen, waarvan de prijs voor de

dienstverlening kunstmatig beneden een evenwichts-

niveau, gezien de veranderde monetaire verhoudingen,

is gefixeerd, met negatie van bedrijfseconomisch verant-

woorde kostprjzen.

Het introduceert vervolgens een ,,afroming”, weliswaar

gecamoufleerd, doch niettemin effectief; immers, het

verschil tussen de nominale waarde der uit te geven certi-

ficaten en de aankoopwaarde is kapitaalverlies voor die

694

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3Augustus 1955

Centrum
t,00r

Tel. O54O.5]
AL
ME
L
O

Industrievestiging in Twente

(Advertentie)

eigenaren van vooroorlogse woningen die, om welke

redenen ook – waaronder ook zeer plausibele – van

herinvestering wensen af te zien. Dit te lijden verlies

voert tot de reëds genoemde investeringsdwang en stelt

de collectieve aansprakelijkheid van de particuliere huis-

eigendom.

Het gaat geheel voorbij aan niet alleen de gewijzigde

monetaire verhoudingen sinds 1938/39, doch tevens aan
het feit, dat de eigenaren van vooroorlogse woningen in

hevige mate de gevolgen hebben ondervonden van de

sterk gestegen muntwaarde in de periode 1922 tot 1936.

Gedurende deze periode immers trad als gevolg daarvan

een sterke waardedaling der objecten in, eensdeels als

gevolg van de zwaarder drukkende hypothecaire leningen,

anderdeels ten gevolge van de sterke huurdaling!

De onrendabele bouwkosten, grotendeels gevolg van
een bewust toegepaste politiek van prijszetting met be-

trekking tot de woondiensten, worden afgewenteld juist

weer op deze groep van speciaal gedupeerden, die niet

alleen worden uitgesloten van een aanpassing aan de

gedaalde koopkracht van de gulden wat betreft hun

levensonderhoud – hun inkomen blijft immers vrijwel

gefixeerd op het nominaal inkomen van 1939 – terwijl

hun kapitaalbezit, in goederen gemeten, wordt ge-

tiërceerd.

Die eigenaren, die, ten gevolge van de huurprijs-

bevriezing, achterstallig onderhoud moesten tolereren

omdat aan het normale onderhoud in verband met de

gestegen onderhoudskosten niet een evenredig geldbedrag

kon worden besteed, zitten ook thans nog met dit pro-

bleem, -waarvoor ook de nieuw geprojecteerde huur-

verhoging geen voldoende uitkomst biedt.

En al die vele eigenaren, die wel uit andere bronnen

van inkomsten of vermogen voor een behoorlijk onder-

houd hebben zorggedragen en de daaruit voortvloeiende

exploitatietekorten voor lief hebben moeten nemen,

zouden thans mede hebben bij te dragen in de opheffing

van een kwaad, aan het ontstaan waarvan zij geen enkel

aandeel dragen, doch waarvan het gevoerde huurbeleid

voor het allergrootste gedeelte rechtstreeks aansprakelijk

moet worden gesteld.

Wij zien niet in op welke gronden in de huidige om-

standigheden de eis kan worden gesteld van een her-

investering der afschrijvingen op de bestaande woning-

voorraad. Voor een huurbelasting is o.i. geen enkele

rechtsgrond aanwezig; de voorgestelde regeling is in

haar effect gelijkwaardig, nl. zij voert tot socialisatie van

de particuliere woningvoorraad en schakelt de particuliere

eigendom van woningen in de exploitatiesector uit. Zij is

nog gevaarlijker, omdat dit effect wordt bereikt langs een

omweg, welke de schijn van het respecteren van de

elementaire rechten van de eigendom bewaart.

Het effect van dit voorstel zou zijn, dat de particuliere

eigendom op het terrein van het vooroorlogs gebouwd

onroerend goed volkomen zou worden uitgehold. De

eigenaren zouden permanent gedrukt worden op het

misère-exploitatie-peil van 1939. Voor zover zij tot her-

investering zouden overgaan, redden zij de nominale

waarde. hunner ,,waardepapieren”, hetgeen echter op
verschuiving van vermogensverlies naar de toekomst

neerkomt.
Imniers,
bij een verzadigde woningmarkt en

herleving van de concurrentie zowel op mâterialen- als
arbeidsmarkt zal het huurpeil, als gevolg van de hieruit

voortspruitende daling van de bouwkosten, weer inzak-

ken. Spanningen, analoog aan die uit de jaren ,,dertig”,

zullen dan intreden waarvan waardedaling der objecten

het enig mogelijke gevolg is.

Gezien de afstand tussen de feitelijke huren en die,

gebaseerd op het huidige bouwkostenpeil, zal de werke-
lijke ,,waarde” der certificaten wel buitengewoon gering

moeten zijn als, zoals de schrijver het stelt, ,,het verschil

tussen de nominale waarde der certificaten en de aankoop-

waarde een volledige vergoeding geeft voör het onren-

dabele deel van de bouwkosten”.

De ,,efficiënte bouwer” zal o.i. echter geenextra voor-

deel behalen, maar hij zal wellicht kunnen bouwen en

mogelijk aanvankelijk ook nog wel verkopen, zij het niet
aan zijn normale clientèle, de particuliere huiseigenaren,

maar aan institutionele beleggers. En, gezien de practijk

van de laatste jaren, zullen het in het algemeen zeker niet

de woningen in de lagere huurklassen- zijn die op deze

wijze tot stand zullen komen. De particuliere bouw-

ondernemer zou, dusdanig handelend, zijn natuurlijk

afzetgebied ondermijnen en samen met de particuliere

huiseigenaar uit ons maatschappelijk bestel verdwijnen.

Naschrij’t.

Er is weinig aanleiding in te gaan op de mening, welke

de heer Hermse hierboven uitspreekt over zaken, die in

mijn artikel in het midden werden gelaten. Het zij vol-.

doende enige punten, welke blijkbaar, m.i. onnodig, tot

misvatting geleid hebben, nog eens toe te lichten.

Ik heb er in mijn artikel duidelijk op gewezen, dat er

vrijwel overeenstemming bestaat over de wenselijkheid

de huren geleidelijk te verhogen zodanig, dat deze ren-

dabel zullen zijn op het te verwachten niveau van de

bouwkosten. De kostprjshuur, waarover dan in mijn

artikel wordt gesproken, moet dus een vergoeding in-

houden voor het kapitaairente- en afschrjvingsbestand-

deel op vervangingswaarde berekend. Dit komt in het

verband toch ook duidelijk tot uitdrukking. Verder heb

ik in mijn artikel gesteld, dat erkend dient te worden het

recht van de verhuurder op de volledige, redelijk geachte

huuropbrengst, d.i. de huurprijs gebaseerd op vervangings-

waarde. Het is mij dan ook duister,.hoe de heer Hermse

kan schrijven, dat geen duidelijk standpunt wordt ge-

kozen terzake van de controverse historische kostprijs

of vervangingswaarde, welke – dit moge terloops worden

herhaald – alleen betreft aan wie het verschil tussen

beide rechtens toekomt.

De erkenning van het recht van de verhuurder op de

volledige, redelijk geachte huuropbrengst brengt mee –

zo ws de strekking van mijn betoog – dat voor elk

ingrijpen in de Vrije beschikking er over gronden dienen

te worden aangevoerd, welke in de huidige omstandig-
heden al danniet aanwezig kunnen worden geacht.

De heer Hermse erkent, naar ik meen, dat de eis van

redelijk onderhoud der geëxploiteerde woningen kan

worden gesteld, wanneer in de toekomst ,,bij de prijs-

bepaling van de woondiensten met bedrijfseconomisch

verantwoorde kostenfactoren rekening wordt gehouden”..

Voor de eis, welke bij verdere huurverhoging eventueel

zou kunnen worden gesteld ten aanzien van herinvestering

van ,het afschrijvingsbestanddeel (naar vervangings-
waarde), acht hij in de huidige omstandigheden geen

gronden aanwezig. Ook na lezing van de uiteenzetting

van de heer Hermse kan men hierover echter m.i. van

mening verschillen.

3 Augustus 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

695

Zo kan m.i. worden opgemerkt, dat er wel degelijk

omstandigheden denkbaar zijn, waarin de Overheid ge-

rechtigd moet worden geacht ontsparing van het af-

schrijvingsbestanddeel der huren te voorkomen door

blokkering, bijv. in een tijd van acute kapitaalschaarste.

Het is duidelijk, dat van een zodanige algemene

kapitaalschaarste in çlit stadium niet kan worden ge-

sproken. Wel blijkt uit dit voorbeeld, dat fundering van

de eis tot herinvestering van het afschrijvingsbestanddeel

der huren niet a priori onmogelijk kan worden geacht.

Anderzijds echter, heb ik er in mijn artikel ook op ge-

wezen, dat de gronden, welke in de huidige omstandig-

heden een verplichting tot herinvestering van het af-

schrijvingsbestanddeel der huren noodzakelijk maken,

nog moeten worden aangevoerd.

Indien, zoals de heer Hermse meent, in de huidige

omstandigheden voor een zodanige verplichting geen

voldoende gewichtige gronden kunnen worden gevonden,

ontvalt aan een verplichting, zoals deze in het bedoelde

voorstel van de heer Van Saane is opgesloten, eveneens
iedere grond. De last, welke een dergelijke regeling aan

AANTEKENING

de groep der verhuurders oplegt door het verlies van de

vrije beschikking over een deel van de huuropbrengst, is

dan niet gerechtvaardigd. Men behoeft de nadelen van

een dergelijke regeling niet zo zwart te schilderen, als de

heer Hermse doet, om dit te erkennen.

Het gaat echter alleen – en dit bleek reeds duidelijk

uit mijn artikel – om de vraag, of van hen, die zich bezig

houden mt het exploiteren van woningen in de huidige
omstandigheden kan worden geëist, dat zij het kapitaal

dat in de vorm van afschrijvingen uit de bestaande woning-

voorraad vrijkomt, onmiddellijk weer tçr beschikkihg

stellen ter vervanging en uitbreiding van de woning-

voorraad. –

Het antwoord op deze vraag werd in mijn artikel niet

gegeven, omdat dit m.i. zonder nader onderzoek on-

mogelijk is. Het ontkennende antwoord van de heer

Hermse op deze vraag heeft het voordeel, dat het duidelijk

is. Het is jammer, dat het niet even duidelijk is, dat zijn

antwoord ook het enig juiste is.

Rotterdam.

Drs A. C. J. SARS.

De betalingsbalans 1954

In aansluiting op de aantekening over de Deviezen-

nota in ,,E.-S.B.” van 20 Juli jI., waarin aandacht is

geschonken aan enkele der belangrijkste facetten van de
betalingsbalansontwikkeling in het afgelopen jaar, moge

hieronder nog een meer gedetailleerde analyse volgen van

de betalingsbalans 1954, welke is ontleend aan hoofdstuk

III en aan bijlage A van de nota inzake de deviezenpositie.

Algemeen.

Ofschoon de lopende rekening van de betalingsbalans

op kasbasis in
1954
nog een overschot te zien gaf, was dit

aanzienlijk kleiner dan dat over 1953. Volgens de in tabel

1 vermelde voorlopige gegevens beliep het overschot
f 482 mln tegen f 1.279 mln in
1953.
Deze zeer sterke
daling is voor f 729 mln toe te schrijven aan een achter-

TABEL 1.

uitgang in de dollarsector. De overschotten op lopende
rekening in E.B.U.- en overige valuta’s daalden slechts

met resp. f 44 mln en f 24 mln.
Evenals in het voorafgaande jaar kwam het overschot

van 1954 vooraYtot stand in het eerste halfjaar; het be-

droeg in deze pel

iode nI. f 386 mln. Daarop volgde in

het derde kwartaal zelfs een tekort, groot f25 mln, terwijl

het laatste kwartaal een overschot van f 121 mln opleverde.

Grafiek 1 illustreert hoe de resultaten van de lopen-

de rekening per kwartaal zijn opgebouwd uit ontvang-

sten voor export, uitgaven voor import en het saldo der

overige posten.

In grafiek II is aangegeven hoe het totaal der lopende

rekening is samengesteld uit de groepen U.S.A.-dollars,

BETALINGSBALANS VAN NEDERLAND
Samenvatting van de door De Nederlandsche Bank geregistreerde betalingen
(in millioenen guldens; de
cijfers
over 1954 zijn voorlopig)

Waarvan Waarvan
Waarvan
Waarvan
Totaal
goud en U.S.A.- E.B.U.-
Totaal
goud en U.S.A.-
E.B.U.-
Ontvangsten
dollara
valuta’s
Uitgavep

.
dollars
valuta’s

1953

1

1954
1953
1954
1953

1954
1953
1954
1953

1

1954
1953
1954

Lopende rekening
Goedereninvoer
8.155
9.717
1.083 1.515
5.873
7.041
Goederenuitvoer
Particulier dienstenver-

Coupons,

dividenden
e.a. kapitaalopbreng-

7.738
2.304

552

8.612

2.375

675
943

466

116
901

270

130

5.692

1.682
248

6.563

1.983

363

Particulier

diensten-

Overheidsdiensten
(netto)
Coupons,

dividenden
e.a.

kapitaalop-
brengsten

804

34

322

965

119

379

98

-20

lii

114

28

119

598

41

145

725

60

162
sten

…………..

Overschot/tekort

op
lopende rekening
1.279
482
254
-475
965
921

10.594
11.662
1.525
1

1.301
7.622
8.909
10.594 11.662
1

1.525
1.301
7.622 8.909

Kapitaatrekening
Overschot/tekort

to-
Aflossing langlopende

keer

…………..

pende rekening
1.279
482
254
-475
965 921

verkeer

…………

overheidscredieten
223
493
91
241
100
227
Particulier

kapitaal-
Aflossing

kortlopende
verkeer

……….
-61
265
100
615
-132
-206
overheidscredieten
182

182
– – –
E.C.A./M.S.A.-hulp:
Overig overheidskapi-
schenking
-81
.51
81 51
– –
taal en overheidsbij-
lening

– – –


dragen
…………
13
.32
114
1
-114
-4
m
Deviezenozettingen
– –
890
358
-659
-499
Vermeerdering van:

..

goudvoorrasd
736

..

23
736
223


deviezenvoorraad
Nederi. Bank
108
-70
188
79
147
-94
deviezenvoorraad
deviezenbankeri
37
120
14
5
41
27

1.299
798
1.325
549
174
216
1.299
798
1.325 549
174
216

696

GRAFIEK L

mingids

800 –
S/opende rekening

S
9
diensten

N-

kop.opbrengst.

D
1%

0

Sgoederen –

$

Invoer

7
,

Uitvoer

77
1

1952

1953

1954

tekort goeo’erenba/ans

E.B.U.-valuta’s en overige valuta’s. Hieruit blijkt zeer

duidelijk, dat het saldo in de dollarsector en dat in de

E.B.U.-sector een divergerend verlöop vertonen; dit

verschijnsel valt reeds sedert het derde kwartaal van 1953

waar te nemen, doch komt vooral tot uitdrukking in het

vierde kwartaal van
1954.

GRAFIEK II.

Saldi lopende rekening der verschillende valutagroepen

Totaal
52

/op.rekenirig

/
\_
5′


/
/
S
2
/op rekening
…-.—.—–

ov.
va/uta’s

S
2
/op.rekening4′

1952

1

1953

1

1954

De ontwikkeling van het lopende betalingsverkeer in enige

valutagroepen.

a. U.S.A.-dollars.
Het percentage, dat de gezamenlijke

ontvangsten en uitgaven op lopende rekening in deze

valuta uitmaakte van het totale betalingsverkeer op

lopende rekening, onderging in 1954 t.o.v. voorafgaande
jaren een verdere daling. Terwijl in
1952
en
1953
dit per-
centage resp. 15,0 en 14,0 was, bedroeg het in
1954 13,5.

3 Augustus
195

Het resultaat op lopende rekening in deze valuta gaf

een sterke teruggang te zien, nI. van eeu overschot van

f
254
mln in
1953
naar een tekort van f 475 mln in 1954.

De voornaamste oorzaak hiervan was een krachtige

stijging van de import, ni. met f 432 mln (d.i. 40 pCt),

terwijl de export een geringe teruggang vertoonde, ni. met

f42 mln (d.i. 4 pCt). Ook het overschot van het totale dien-

sten verkeer onderging in 1954 een belangrijke daling (f261

mln) t.o.v.
1953.
Het saldo van de kapitaalopbrengsten

daarentegen vertoonde nauwelijks enige verandering.

E.B.U.-valuta’s.
Ook in 1954 vond het grootste deel

van de gezamenlijke ontvangsten en uitgaven op lopende

rekening in deze valuta’s plaats. Het percentage is zelfs

niet onbelangrijk gestegen t.o.v. voorgaande jaren; ter-

wijl het in 1952 en 1953 resp. 70,6 en 71,7 bedroeg, was
het in 1954 74,0.

Het overschot op lopende rekening in E.B.U.-valuta’s

vertoonde slechts een geringe teruggang t.o.v. 1953.

De import gaf ook in deze sector een sterke stijging te zien,

nl. van f 1.168 mln of 19,9 pCt, dus relatief aanmerkelijk

minder dan in de dollarsector. De export onderging in
tegenstelling tot die in de dollarsector een belangrijke

toeneming, nl. van f 871 mln of 15,3 pCt. Het nadelige
verschil van f 297 mln in de goederenbalans in E.B.U.-

valuta’s werd grotendeels goedgemaakt door een stijging

van het dienstensaldo met f
155
mln en een stijging van

het saldo der kapitaalopbrengsten met f 98 mln.

Overige valuta’s.
Deze valuta’s hebben voornamelijk

betrekking op landen, waarmede het handels- en be-

talingsverkeer bilateraal is geregeld, in het bijzonder

Indonesië, de Zuidamerikaanse niet-dollarlanden en de

Oost- en Middeneuropese landen. Het aandeel van deze

valuta’s in het totale betalingsverkeer op lopende reke-

ning bedroeg slechts 12,5 pCt, terwijl het in 1952 en 1953

resp. 14,4 pCt en 14,3 pCt was geweest.

Het positieve saldo op lopende rekening in deze valuta’s,

dat van 1952 op 1953 reeds tot f 60 mln was gedaald, liep

in 1954 nog verder terug, ni. tot f 36 mln. Het goederen-

verkeer, dat in 1953 een tekort opleverde van f 96 mln,

was in 1954 nagenoeg in evenwicht. Daartegenover stond

evenwel, dat het overschot uit hoofde van het diensten-

verkeer in 1953 omsloeg in een tekort voor 1954, terwijl

ook de post kapitaalopbrengsten een relatief sterke

achteruitgang onderging.

De afzonderlijke posten van de lopende rekening.

De uitvoer.
De uitvoerontvangsten stegen van 1953

op 1954 met 11,3 pCt. Deze toenèming was vrij gelijk-
matig over het jaar verdeeld in die zin, dat elk kwartaal

een ongeveer gelijke procentuele stijging vertoonde t.o.v.

het overeenkomstige kwartaal van 1953. Het uitvoer-

volume onderging in 1954 t.o.v. 1953 een stijging van

17,8 pCt; de uitvoerprijzen daalden met 4,8 pCt.

Omtrent de ontwikkeling van de geografische spreiding

van de uitvoer geeft tabel 2 een indruk. Hierin zijn op-

genomen debelangrjkste landen van elk der verschillende

valutagroepen.

Uit dit overzicht blijkt o.a., dat het aandeel van de

Belgisch-Luxemburgse Economische Unie – in 1953

nog onze belangrijkste afnemer – is gedaald, terwijl

het aandeel van West-Duitsland een dusdanige toeneming

te zien gaf, dat dit land in 1954 onze belangrijkste af-

nemer werd.

De invoer.
De betalingen uit hoofde van invoer

stegen in 1954 t.o.v. 1953 met f 1.562 mln
(of
19,2 pCt).

Bij een vergelijking van de overeenkomstige kwartalen

Lopende rekening in alle valuta’s

-20

-400

min gid

.280(

260.(

240

220(

200(

1 80C

160 C

mln gids

800

600

400

200

0

-200

-400

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

697

TABEL 2.

Uitvoer naar flnkele landen van bestemming a)

Waarde In millioenen

Percentage van totale

guldens

uitvoer

Totale uitvoer
………
8.007

8.063

9.059

100

100

100
waarvan:
België/Luxemburg

1.240

1.255

1.279

15,5

15,6

14,1
Ver. Koninkrijk

991

866

1.053

12,4

10,8

11,6
West-Duitsland

1.112

1.134

1.439

13,9

14,1

15,9
Frankrijk
………….
345

363

369

4,3

4,5

4,1
Ver. Staten …………515

644

593

6,4

8,0

6,5
Indonesië
………….
439

291

233

6,4

3,6

2,6
Argentinië

63

105 .

96

0,8

1,3

1,1
Brazilië

………….
135

45

73

1,7

0,6

0,8
Rusland

………….
18

86

125

– 0.2

1.1

1,4
a) Op transactiebasis; bron C.B.S.

van de jaren 1953 en 1954 blijkt, dat het grootste verschil

in het eerste kwartaal is opgetreden. Terwijl de ingevoerde
hoeveelheid over
1954 25,6
pCt groter was dan over 1953,

was het invoerprijspeil gemiddeld 5,2 pCt lager.

Wat betreft de spreiding van de invoer over de ver-

schillende landen van herkomst geeft tabel 3 enige

bijzonderheden. *

TABEL 3.
Invoer uit enkele landen van herkomst a).

Waarde in millioenen
I
Percentage van totale

guldens

invoer

Totale invoer
.
……….8.511

8.860

10.688

100

100

100
waarvan:
België/Luxemburg

1.447

1.526

1.822

17,0

17,2

17,0
Ver. Koninkrijk

745

835

871

8,8

9,4

8,1
West-Duitsland

1.148

1.392

1.781

13,5

15,7

16,7
Frankrijk ………….284

336

380

3,3

3,8

3,5
Ver. Staten
………..

..
1.084

896

1.277

12,7

10,1

11,9
Indonesië …………543

493

528

6,4

5,6

4,9
Argentinië

57

134

263

0,7

1,5

2,5
Brazilië

…………79

82

72

0,9

0,9

0,7
Rusland

…………97 1

119

87

1,1

1,3

0,8
a) Op transactiebasis; bron C.B.S.

Uit deze tabel blijkt, dat vooral het aandeel van de

Verenigde Staten in onze totale invoer is toegenomen.

Verdet kan worden vastgesteld, dat de’ invoer uit de

B.L.E.U., hoewel in absolute zin toegenomen, relatief

enigszins is gedaald. Door een toeneming van het aandeel

an West-Duitsland is dit land voor onze invoer bijna

even belangrijk geworden als de B.L.E.U.

C.
Dienstenverkeer (particulier).
Het particuliere dien-

stenverkeer vertoonde in 1954 bij een iets hoger niveau

van ontvangsten en uitgaven dan in 1953 een voordelig

saldo vn f 1.410 mln, d.i. f90 mln lager dan in 1953.

Overheidsdiensten (netto).
Het tekort in deze sector

is relatief belangrijk gestegen; met name het. saldo in

dollars onderging een belangrijke achteruitgang.

Coupons, dividenden en andere kap itaalop brengsten.

Dank zij het feit, dat de ontvangsten wegens een ver

snelling van de betalingen sterker zijn ‘gestegen, dan de

uitgaven, heeft het voordelige saldo in deze sector een

relatief belangrijke stijging ondergaan t.o.v. 1953, ni.

van f 66 mln.

De kapitaalrekening.

In de kapitaalrekening zijn opgenomen de transacties,

die betrekking hebben op het kapitaalverkeer met het

buitenland, alsmede de mutaties, die als gevolg van het

gehele betalingsverkeer – dus inclusief lopende posten –

in de goud- en deviezenvoorraden van De Nederlandsche

‘Bank en van deviezenbanken hebben plaatsgevonden.

Het verschil tussen laatstbedoelde mutaties en het saldo

van de lopende rekening is derhalve het netto resultaat

van heteigenlijke kapitaalverkeer. Voorts zijn in de kapi-

taabekening opgenomen de deviezenomzettingen tussen

de verschillende valutagroepen, die het totale resultaat

kwantitatief uiteraard onbeïnvloed laten.

Het eigenlijke kapitaaiverkeer.
Terwijl deze sector

in 1953 een tekort opleverde van f398 mln, was dit tekor

in 1954 f209 mln. Deze ontwikkeling is de resultante van

elkaar gedeeltelijk compenserende wijzigingen in de’

samenstellende posten (zie tabel 1).

Deviezenomzettingen.
Onder dit hoofd zijn o.a.

opgenomen de omzettingen voortvloeiende uit de maan-
delijkse verrekening van’ de overschotten en tekorLen in

de E.B.U., de afdekkingen we1ke plaatsvinden ten ge-
volge van het overschrijden van in betalingsaccoorden

vastgelegde credietlimites, alsmede de opneming in derde

valuta’s –
vul.
E.B.U.-valuta’s – door Indonesië ten

laste van de accoordrekening. Per saldo hebben deze

transacties geleid tot een ontvangst van dollars, zij het in

aanzienlijk mindere mate dan in 1953. In 1953 was het

bedrag f 890 mln en in 1954 slechts f 358 mln.
Mutaties in de goud- en deviezenreserves.
Per saldo

onderging de totale goud- en deviezenvoorraad een aan-

was van f 273 mlii tegen f 881 mln in
1953.
De goud- en

dollarvoorraad, die in 1953 nog een stijging vertoonde

van f 938 mln, onderging in 1954 een toeneming van’

f 307 mln. De voorraad E.B.U.-valiita’s verminderde met

f 7 mln, terwijl in 1953 een toeneming met f 188 mln

plaatsvond. De reserve aan overige valuta’s nam verder

af, hoewel in mindere mate dan in 1953.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De geidmarkt bleef gedurende de verslagweek zeer

ruim met ongewijzigde rentepercentages. De saldi der

banken bij de Centrale Bank stegen tot f685 mln per
25
Juli, dus naar schatting ca fl85’mln boven de verplichte
minimum-kasreserve. Een voorname oorzaak van deze

stijging was de overboeking van ca f220 mln kwartaals-

uitkering van het Rijk naar de gemeenten, welke betaling

in eerste instantie grotendeels bij de bânken terecht pleegt

te komen.

Het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank,

dat de afgelopen maand ten gevolge van grote kasuitgaven

van de Schatkist toch reeds was ‘gedaald, bereikte ‘door

genoemde overboeking de voor de laatste jaren ongewoon

lage stand van f236 mln per’ 25 Juli. Hierin vond het

Ministerie van Financiën aanleiding met ingang van 1
Augustus de verkoop van schatkistpapier te her
y
atten.

De Agent geeft thans jaarspromessen af tegen een dis-

conto van 1 pCt, alsmede drie- en vijfjarige biljetten

tegen een rente van resp. 1
1
/
8
pCt per jaar. T.o.v.
4e
vorige afgifte door de Agent (18 April-28 Juni
1955)
is
de rente voor het vijfjarige papier ongewijzigd gebleven.

In plaats van 2 jaars h 1
1
/
pCt in laatsigenôemd tijdvak,

worden thans 3 jaarsbiljetten â 1
1
/
1
,, pCt beschikbaar

gesteld; rekening houdend met de verandering van de

termijn
laatzich
berekenen, dat ook hier in principe geen
rentewijz
iging is, aangebracht. De termijnverandering

houdt waarschijnlijk verband met de wens, een periode,

waarin weinig papier vervalt, enigszins te doen ,,op-

vullen”.

De verkoop van 3 en 12 maandspromessen door De

Nederlandsche Bank, die van 28 Juni af ,had opengestaan

en waarvoor grote belangstelling bestond, werd, in ver-

band met de hervatting van de afgifte door de Agent,

per 30 Juli gestaakt.

De kapitaalmarkt.

Gedurende de verslagweek werd de stijging in Wall-
street aanvankelijk voortgezet, waarbij nieuwe hoogte-

records werden geboekt; vervolgens trad echter

enige daling in. In Amsterdam

vertoonde het koersverloop op de

aandelenmarkt een overeenkom-

stig beeld. Zo noteerde Konink-
lijke op 29 Juli 636, nadat Dins-

• dag bereids een koers van 653

was’bereikt. Een bijna ononder-

broken stijging viel echter te con-

stateren bij scheepvaartaandelen

en (op kleiner schaal) bij cultures,

welke groepen nog steeds als

,,achterblijvers” worden be-

schouwd. De recente hausse der

• scheepvaartaandelen wordt ge-

illustreerd door de stijging van

het betreffende koersindexcijfer

van 144 op 24 Juni ji. tot 172 op

29 Juli. Emissieverwachtingen

spelen hierbij mede een rol; ge-

durende de verslagweek werden

deze gerealiseerd bij de Oostzee.

Op de obligatiemarkt werd de

belangstelling voor de emissie der

-:1′-.
44 pÇt £ obligaties Anglo Ame-

rican Rhodesian gekénschetst als
,,op geen stukken na zo groot als

bij de recente buitenlandse gul-

densleningen”. Het feit dat de

meeste institutionele beleggers

volgens hun reglementen niet
konden meedoen, was hierbij

mede van invloed. Nochtans werd

de lening ruim overtekend.

De vrij krappe kaspositie van

het Rijk was aanleiding, dat in

geldmarktkringen (althans vöér

het bericht van de hervatting der

afgifte van schatkistpapier) som-

migen meenden, dat na de vacan-

ties de uitgifte van een nieuwe

staatslening te verwachten is.

Naar ,,Het Financieele Dag-

blad” bericht, circuleren er voorts

op de obligatiemarkt geruchten

over de emissie van een conver-

teerbare obligatielening door de

Koninklijke- ter grootte van ca

f400 mln.

J. C. BREZET.

INTERNATIONAL BANK FOR

RECONSTRUCTION AND

DÈVELOPMENT

Hoofdkantoor te Washington D.C.

UITGIFTE
van

f 40.000.000,- 20jarige Obligatiën

3 ‘h pCt. Nederlandse Guldenslening 1955

Met verwijzing naar het prospectus d.d. heden berichten ondergetekenden,
dat zij de inschrijving op bovengenoemde obligatiën openstellen op –

WOENSDAG 10AUGUSTUS 1955

van des voormiddags’9 uur tot des’ namiddags 4 u
l
ur te hunnen kantore te

Amsterdam, Rotterdam ‘en ‘s-Gravenhage,

voor zover in genoemde plaatsen gevestigd,

TOT
DE KOERS VAN 100 pCt.

Prospectussen en-inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren van inschrij-ving verkrijgbaar.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.

Banque de Paris et des Pays-Bas

Be Twentsche Bank N.V.

Escomptobank
N.V.

Heldring &
Pierson

Hollandsche Bank-Unie N.V.

Hope
&
Co.

Incasso-Bank N.V.

Lippmann, Rosenthal
&
Co.


R. Mees
&
Zoonen

Nationale Handelsbank N.V.

Pierson
&
Co.

Rotterdamsche Bank N.V.

Amsterdam,

Rotterdam,

2 Augustus 1955.

‘s-Gravenhage,
3

VACATURES:

FINANCIEL-E INSTELLING

te Rotterdam, zoekt een Jonge

met academische opleiding, voor het ver

richten van researchwerk op het gebied
van effecten. –
Eigenhandig geschreven brieven met be-
knopte doch volledige levensbeschrij ving
worden onder no. 85 ingewacht bij

Psychologisch Adviesbureau
L. Deen en Dr J. G. H. Bokslag
Nwe Blnnenwe 474, R’dam

De Directie van de

CREDIET- EN EFFECTENBANK N.V.

te Utrecht
vraagt een

JURIST of ECONOMIST

als

Directie-Assistent

met de bedoeling dat de functionaris zich voornamelijk

inwerkt op de Afd. Vermogensbeheer, Belastingzaken,

Executele en Bewindvoering, teneinde later de leiding daarvan

in handen te nemen.

Leeftijd: niet oudèr dan 30 jaar. Bankervaring is noodzakelijk.

Voor theoretisch en practisch goed gevormde candidaten

zeer goede promotiekansen.

Brieven aan de Afd. Secretariaat van de Bank.

Bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten kan worden
geplaatst een

hoofdcommies-redacteur

salaris f 576,— tot f 690,— per maand (alle verhogingen

inbegrepen) (6 j. per. verh. van f 19,—per maand).

• Bij gebleken geschiktheid goede promotiemogelijkheden.

Voorkeur hebben juristen, economen of bezitters diploma

G.A. II.

Gemeentelijke ervaring strekt tot aanbeveling.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen over kennis en er-

varing aan de Directie, Paleisstraat
5,
Den Haag voor 20
Augustus
1955.

DIENST DER PUBLIEKE WERKEN

AMSTERDAM

-I

i
ç ”2

Bij de Dienst der Publieke Werken te Amsterdam; afdeling

Grondbedrijf,

kan worden geplaatst een.

JUR14ST

in de rang van HOOFDCOMMIES (salarisgrenzen f6.442,68

tot f 8.198,04). Salarisherziening per 1 Juli
1955
is in voor-

bereiding. Kindertoelage volgens gemeentelijke regeling.

Vereist wordt een algemene belangstelling voor de Ge-

meentelijke grondexploitatie, alsmede voor de verpachting

en de verhuring van eigendommen.

Ervaring in onteigeningszaken en kennis van het water-

staatsrecht strekken tot aanbeveling. Aan gehuwden, die

buiten Amsterdam wonen, worden reiskosten en eventuele

verplaatsingskosten vergord; ongehuwden kunnen in aan-

merking komen voor een vergoeding
van
40% der pension-

kosten.

Sollicitaties, met opgave van referenties, onder no. 217

P.W. in te zenden bij de Dlecteur der Gem. Personeels-

voorziening, Sarphatistraat 92, Amsterdam (C.).

±ieook de

VACATURE”

op achterpagina

Naamlooze Vennootschap

4
,,THOMSEN’S HAVENBEDRIJF”

,

gevestigd te Rotterdam

Uitgifte van

$

/3.000.000,- NIET-ROYEERBARE

CERTiFICATEN VAN AANDELEN

in stukken vanf 1000,., delende voor de helft in de

resultaten van het boekjaar-1955 en ten volle ge-

rechtigd tot de resultaten van volgende boekjaren.

De INSCHRIJVING op bovengenoemde certificaten

zal tot de koers van
110 pCt.

uitsluitend voor aandeelhouders, openstaan op

WOENSDAG 10 AUGUSTUS 1955
van 9 tot 16 uur, bij de kantoren van ondergtekende

te Rotterdam, Amsterdam en ‘s•Gravenhage, op de
voOrwaarden van het prospectus
dd.
1 Augustus 1955,

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, zomede afschriften
van de Voorwaarden van Administratie zijn vèrkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving, waar tevens, in beperkt aantal,

I

jaarverslagen en statuten der Vennootschap beschikbaar zijn.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

Bij de afdeling

STADSONTWIKKELING

bestaat gelegenheid tot plaatsing van:

een

JURIST

Stedebouwkundig-juridische belangstelling en enige

ervaring op dit gebied zijn vereist.

Aanstellingssalaris afhankelijk van leeftijd, be-

kwaamheid en ervaring (minimum f 6.926,04,

maximum f 8.834,04).

enige

ARCH ITECTEN

Gegadigden voor deze functie dienen in het bezit te

zijn van het diploma bouwkundig ingenieur van de

Technische Hogeschool te Delft, H.B.O. of van een

daaraan gelijkwaardigé opleiding.

Ervaring op stedebouwkundig gebied strekt tot aan-

beveling.

Aanstellingssalaris afhankelijk van leeftijd,
be-

kwaamheid en ervaring
(minimum f 6.926,04;

maximum f 9.97884).

Salarisherziening per 1 Juli 1955 is in voorbe-

reiding.

Kindertoelage volgens Gemeentelijke regeling.

Aan gehuwden, die buiten Amsterdam wonen, worden
de reiskosten en de eventuele verplaatsingskosten ver-
goed; ongehuwden kunnen in aanmerking komen voor

een vergoeding van 40 % van de pensionkosten.

Sollicitaties, onder No 220 P.W., in te zenden

bij de Directeur der Gem. Personeelsvoorziehing,

Sarphatistraat 92, Amsterdam (C.).

De Chemische Fabriek GE M BO N.V.

gevestigd te Winschoten,

met kantoren
en bedrijven te Winschoten en te Amsterdam, roept

SOLLICITANTEN

op voor een

LEIDENDE FUNCTIE

bij het commerciële en administratieve beheer der Vennootschap.

Leeftijd niet jonger dan
35
jaar.

De vereisten zijn:

Krachtige en representatieve persoonlijkheid met grote werkkracht en werklust;

commerciële ontwikkeling. Goed organisator en goed administrateur. Gemak-

kelijk in de omgang en over behoorlijke kennis der moderne talen beschikkend.

Liefst, doch niet noodzakelijk, academisch gevormd. Kennis der chemie en

van de handel in chemicaliën strekt tot aanbeveling.
Geheimhouding van sollicitatie wordt verzekerd.
Bij gebleken geschiktheid bestaat de mogelijkheid binnen afzienbare tijd
opgenomen te worden in de Directie.

Brieven met uitvoerige inlichtingen aan Mr Dr J. E. Hesse, President-

Commissaris, wonende te Groningen, Verlengde Heereweg 206.

De

overige

Personeels-

unnonces

treft U

aan

op

pagina

698 en 699

Beleggingsdepôt van Nederlandse, Belgische,

Congolese en Luxemburgse effecten

,,Benelux-Depôt”

Ondergetekenden, beheersters van het Benelux-Depôt, berichten, dat zij
ter beurze van Amsterdam zullen

doen verhandelen, voor het eerst op

DONDERDAG 4 AUGUSTUS 1955,

participatiebewijzen in bovengenoemd Beleggingsdepôt, uit te geven door het Tweede Kantoor van het Admini-

stratiekantoor Hubrecht, Van Harencarspel en Vas Visser N.V. te Amsterdam.

Per 2 Augustus 1955 zal op basis van de Voorwaarden van Administratie en Beheer, bij wijze van indicatie

omtrent de waarde per een recente datum, een afgifteprijs worden berekend, welke uiterlijk 3 Augustus 1955

per advertentie zal worden bekend gemaakt.

Exemplaren van een Bericht betreffende het Beleggingsdepôt zijn verkrijgbaar ten kantore van de Nederlandse
beheersters te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, alsmede bij het Administratiekantoor.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

BANQUE DE LA SOCIETE GENERALE

DE TWENTSCHE BANK N.V.

DE BELGIGUE S.A.

H. OYENS
&
ZONEN N.V.

SOCIETE BELGE DE BANQUE S.A.

AMSTERDAM,

BRUSSEL,

28 juli 1955.

Carbon is de scheikundige benaming voor
koolstof

De Rietschans

N ieuw-Loosdrecht

Lcarbop1anI

Tel.
K
2958-556

de enig juiste benaming voor

Café

Restaurant

goed, niet krullend carbonpapier

ICORES voor uw KORES-pondentie
Een diner met Uw zakenrelaties slaagt bij ons altijdl

Auteur