Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1957

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 8 1954

EconomischmStatt”stische

B

,,Business convenhions” in Amerika

*

B. Bolnieijer.

Inkomstenbelasting en mvellermg

van inkomens

*

Mr W. J. van Eijkern en Drs P. G. Ridder

Voetbal en monopolie

W. Kats
/

De Amerikaanse Lanclbouwwet 1954

en de katoenmarkt

*

Drs P. da SUva

1

Eeii wijziging in de economische politiek

van Turkije

UiTGAVE VAN HËT NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

39e JAARGANG
No 1957
S

WOENSDAG 8 DECEMBER 1954

W:

KAS—ASSOCIATIE N.V.

SPUISTRAAT
172

AMSTERDAM

Voorschotten op effecten en

schatkistpapier

DE KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE
A

TOERISTENBOND A.N.W.B.
N
W

zoekt voor zijn Juridische Afdeling

EEN JURIST(e)

voor het verstrekken van adviezen aan leden
en aan buitenlanders.

Een goede talenkennis is vereist. Brieven met opgave
van leeftijd, op!., ref e.d. te richten aan de Afd.
Peroneel, Parkstraat 18-26, Den Haag.
Op de
enveloppe te vermelden:
Soli.
JA.

AW

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Graven hage
Delft – Schiedam

Vlaardingen

Beheer en Administratie

van Vermogens

Executele en Bewind-

______

voering

(Zie voorts blz. 984)

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.

Telefoon, redactie: K 100-52939. Administratie: K 1800-.

38040.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterda,n.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdamn-W.
Abonnementsprijs,
franco per Post, voor Nederland en de

Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—, overige landen

f 28,— per jaar. Abonnementen kunnn ingaan met elk

nuinmer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bjjkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties. Alle correspondentie
betreffende
advertenties

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj

H. A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f
0,30 per mln. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor o,n advertenties zonder opgaaf_ van

redetjen te weigeren.

BERUCHT

In het jonste jaarverslag van het Nederlandsch Eco-

nomisch Instituut – gepubliceerd in het nummer van

21 Juli ji. – kon met genoegen worden vastgesteld, dat

het aantal lezers van ,,Economisch-Statistische Berichten”

voortdurend stijgt en op een niveau is gekomen, hoger
dan in enig voorafgaand jaar. Door deze ontwikkeling

is het, ondanks de aanzienlijke stijging der diverse kost-

prijsfactoren sedert de oorlog,– mogelijk geweest de

abonnementsprijs van het blad negen jaar lang, ni. van

1 Januari 1946 af, ongewijzigd te laten.

Nu onze drukker onlangs moest berichten, dat hij in-

gaande 1 October jl. de prijzen voor ons blad wederom

moest verhogen als gevolg van een stijging der lonen en

papierprijzen en er geen verandering ten gunste in het

verschiet ligt, zien wij ons ten slotte toch gedwongen de

abonnementsprijs met ingang van 1 Januari
1955
als

volgt te wijzigen:

abonnementen
voor Nederland

en de Overzeese Rijksdelen

van
f
26 in
f
29

abonnementen overige landen van
f
28 in j’ 31

studentenabonnementen

van
f
19,50
in
f23

De abonnernentsprijs voor studenten aan de Neder-
landsche Economische Hoogeschool, die dank zij een

subsidie van het Hoogeschoolfonds
f
16,25 bedraagt, zal

worden gewijzigd in
f
20. De prijs voor losse nummers

blijft gehandhaafd op f 0,75.

Wij nemen, gezien het bovenstaande, aan dat onze

abonné’s, die zelf midden in het economisch leven staan,

dit besluit tot prijsverhoging zullen billijken.

966

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

967

,,Business conventions” in Amerika

Jaarlijks worden er in de Verenigde Staten ongeveer

75.000 ,,business conventions” gehouden. Ruim 12.000

hiervan zijn jaarvergaderingen e.d. van industriële orga-

nisaties, tentoonstellingen of samenkomsten van beroeps-

genoten; meer dan 60.000 zijn zgn. ,,company conven-

tions”, bijeenkomsten van verkoopleiders of vertegen-

woordigers van een bepaalde onderneming, die o.a.

coördinatie der te voeren bedrijfspolitiek ten doel hebben.

Het aantal personen, dat ,,conventions” bijwoont, be-

loopt ieder jaar ca 6 millioen. Bijwonen van ,,conven-

tions” is, aldus lezen wij in ,,Fortune”
1),
een tijdrovende

bezigheid. Verschillende functionarissen zijn er, vooral

wanneer hun onderneming een grote verscheidenheid van

artikelen voortbrengt, dan wel haar producten aarf diverse

branches afzet, in totaal één of meer maanden per jaar

aan kwijt.

De ter ,,convention” doorgebraclte tijd wordt door

buitenstaanders vaak beschouwd als clandestiene vacantie.

Ten onrechte evenwel: ,,conventions” yergen van de

meeste zakenlieden veel energie. Sommige ondernemingen

sturen een topfunctionaris op pad, voorzien van een heel

programma, dat hij moet afwerken. Hem wordt voor-
geschreven, welke inlichtingen hij moet inwinnen, op

welke zittingen hij aanwezig moet zijn en met welke

personen hij een ontmoeting dient te arrangeren. Voorts

wordt na afloop der ‘;,convention” van hem een uitvoerig

rapport verwacht. Bedenkt men nog, dat aan de meeste

,,conventions” tijd en energie opeisende festiviteiten zijn

verbonden, dan is het begrijpelijk, dat de meeste zaken-

lieden het bijwonen van ,,conventions” allerminst kunnen

zien als verkapte vacantie.

Hét ligt voor de hand, dat de zakenman zich niet voor

zo’n tijd- en energieverslindende bezigheid zou lenen,

indien hij er in zakelijk opzicht geen heil van verwachtte.
Er zijn ondernemingen, die de ,,conventions” /geen posi-
tieve betekenis toekennen; niettemin zijn zij steeds trouw

vertegenwoordigd, omdat, zoals een functionaris, die het

oog had op de aanwezighid van zijn concurrenten ter

,,convention”, het uitdrukte: ,,you can get hurt by staying

away”. Omtrent de betekenis der gebruikelijke voor-

drachten zijn de meningen verdeeld. Hoewel de meerder-

1)
Daniel Seligman: ,,Are conventions worth it?’. ,,Fortune” van Augustus
1954, blz. 99 e.v..

heid der ,,convention”-gangers te kennen gaf lezingen te

waarderen, waren er nauwelijks twee congressisten te

vinden, die ten aanzien van de te behandelen onderwerpen

dezelfde verlangens koesterden. Een grote meerderheid

kent de voordrachten geen’ of weinig betekenis toe.

Mocht er iets naar voren worden gebracht, dat werkelijk

belangrijk of nieuw is, dan verschijnt dat wel in druk,

was de mening van deelnemers, die zich tijdens de lezin-

gen in de wandelgangen plegen te houden.

De grote betekenis van ,,conventions” ligt in de con-

tactmogelijkheden’ die zij bieden. Beroepsgenoten worden
in staat gesteld te spreken met mensen, die hun problemen

kennen en begrijpen; daardoor keren zij vaak moreel.

gesterkt huiswaarts. Grote ondernemingen, die over een

wijdvertakt verkoopapparaat beschikken en wier produc-

ten alom bekend zijn, benutten ,,conventions” niet om

orders te boeken, maar om ,,goodwill” te kweken bij

distribuanten en klanten en relaties aan te knopen met

gedelegeerden van andere ondernemingen.

Het meest in het oog lopende voordeel van ,,conven-

tions” genieten de ondernemiiigen, die kans zien aldaar
in korte tijd
2)
zaken te doen, of die orders boeken, welke

langs andere weg moeilijk te krijgen zijn. Meestal zijn

de laatste kleine of jonge ondernemingen, wier product

nog weinig bekendheid geniet. Het komt ook wel voor, dat

zij in contact komen met gedelegeerden van branches,

waarop hun reclame niet is gericht. Een aardig voorbeeld

is bekend van een onderneming, die een laadapparaat

voor bananen tentoofistelde. Een vertegenwoordiger van

een vleesverpakkingsbedrijf vroeg de verkojer, of het

apparaat ook kon dienen voor het laden van vlees in blik.

De verkoper, die dit nooit geprobeerd had, gaf een

demonstratie, die zo gunstig uitviel, dat de grootste order

uit de geschiedenis der onderneming werd geboekt.

Het ziet er naar uit, zegt ,,Fortune”, dat de zakenlieden,

hoêzeer zij over ,,conventions” ook mopperen, er ieder

jaar in groten getale heen zullen tijgen. ,,With all their

time-consuming, long winded faults, they seem to f111 a

need in the Ainerican economy; seem tangibly, or in-

tangibly, to pay off in the long run”.

• ‘) Een fabrikant, die in 26 hotels 1.000 vertegenwoordigers van distribuerende
ondernemingen en 6,500 kleinhandelaren samengebracht, boekte in vier dagen
tijds orders ter waarde van ruim
S
64 mln. –

INHOUD

De abonné’s wordt verzocht aandacht te schenken aan nevenstaand bericht

,,Business conventions” in Amerika ………..967

Inkomstenbelasting en nivellering van inkomens,

door B. Bolmeijer …………………….
969

Voetbal en monopolie,
door Mr W. J. van Eijkern

en Drs P. G. Ridder ……………………
972

De Amerikaanse Landbouwwet 1954 en de

Een, wijziging in de economische politiek van

Turkije,
door Drs P. da Suva ……………
977

Bedrijfseconomische notities:

Financiële public relations,
door J. B. Kelholt
979

B o e k b e s p r e k i n g :

E. Browaldh en L. E. Thun.holm: Changes in

bank balance sheets 1938-1952,
bespr. door

Dr C. F. Karsten …………………..
980

katoenmarkt,
door W. Kats …………….
974 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
982

COMMISSIE VAN RED4CTI’E: Ch. Glasz; H. W: Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C.
van den Berg
(secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. È. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

968

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8.Deceniber 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

B. BOLMEIJER, Inkomstenbelasting en nivellering van

inkomens.

Na een schets van het ontstaan van de inkomstenbe-

lasting te hebben gegeven, waarbij met name wordt ge-

wezen op de beëindiging van de gemeentelijke bevoegd-

heid tot heffing in 1929, en de daarna geleidelijk op gang
gekomen uniformiteit van belastingdruk, berekent schrij-

ver de belasting, welke in Groningen sedert 1900 van de
inkomens van gehuwden met twee niet-verdienende kin-

deren werd geheven. Naast de ,,nominale” wordt de

,,reële” druk bepaald. Blijkens de in twee tabellen ver-

vatte cijfers is de progressie na beide wereldoorlogen

sterk toegenomen, hetgeen impliceert, dat uit hoofde

van de gevoerde belastingpolitiek twee keer een nivelle-
ring van inkomens heeft plaats gehad, waarvan de eerste

is te verklaren uit het bij de eeuwwisseling gegroeide besef

van sociale rechtvaardigheid, en het daaruit afgeleide

draagkrachtbeginsel; de tweede toename van de progressie

is een gevolg van het veranderde karakter van de belas-

tingpolitiek: er kan volgens schrijver van een ombuiging

in de richting van een nivelleringsprincipe gesproken

worden. De centralisatie van de heffing der inkomsten-

belasting heeft zowel een individuele afhankelijkheid –

zich uitend in consumptiebeperking en geringere moge-

lijkheid tot sparen – als ‘een gemeentelijke afhankelijkheid

—de onmogeljkheidtothetdoenvan grote uigaven zonder

staatshulp – bewerkstelligd.Ten slotte blijkt, dat in 1954 de

belastingdruk berekend naar de nominale inkomens belang-

rijk lager is dan die berekend naar de reële inkomens.

Mr W. J. VAN EIJKERN en Di’s P. G. RIDDER, Voetbal

en monopolie.

De recente crisis in de voetbalwereld is ook voor eco-

nomisten belangwekkend, omdat hetgeen zich hier af-

speelde een strijd rond een monopolie was, waarbij stra-

tegie en tactiek voor ieder zichtbaar waren. Schrijvers gaan

in op de monopolistische positie van de Koninklijke

Nederlandse Voetbalbond, en de wijze waarop deze Bond

hiervan gebruik maakte. De K.N.V.B. poogde te ontken-

nen een exploitant van vôetbal als kijkspel te zijn en be-

schouwde de recettes als toevallige baten; het amateuris-

me was reglementair tot in details
vastgelegd.
Dientenge-

volge waren de ,,produötiekosten” van de factor spelers

zeer gering; spelers gingen naar het buitenland en de
efficiency binnen het monopolie daalde. Het publiek

wenste een beter ,,productieresultaat”: de dit jaar ver-
schenen Nederlandse Beroepsvoetbalbond trachtte op

dit ptint de K.N.V.B. te overtreffen. Deze bond. diende

echter te concurreren dp drie punten: om de gunst van

het publiek, om de spelers en om de velden. Alleen t.a.v.

de velden verkeerde de N.B.V.B. in het nadeel. Het ver-

weer van de K.N.V.B. droeg alle-kenmerken van het op-
treden van een monopolist tegen,een gevaarlijk outsider:

de eigen bedrijfspolitiek werd aangepast aan die van de

tegenstander; licentie-contracten, een concurrentiebeding

en een steunfonds waren evenzeer monopolistische trek-

ken. De dreigende strijd met daarmee gepaard gaande
grote offers maakte de situatie rijp voor een vergelijk.

Schrijvers gaan ten slotte nog in op de
toekomst
van het

Nederlandse topvoetbal.

W. KATS, De Amerikaanse Landbouwwet 1954 en de

katoenmarkt.

De strijd om de nieuwe agrarische politiek in de Ver-

enigde Staten kreeg op 28 Augustus 1954 haar beslag

door de ondertekening door President Eisenhower van

de Landbouwwet 1954. De aanvankelijke verwachting,

dat deze nieuwe wetgeving de steunprijzen voor ruwe

katoen op een meer realistische basis zou vaststellen, is

– althans voor het seizoen
1955/56
– niet in vervulling

gegaan. Dewet is vrij gecompliceerd; duidelijk zijn de’

sporen merkbaar van op menig gebied getroffen compro-
missen. Schrijver geeft in dit artikel een overzicht van de

inhoud van de nieuwe wetgeving en behandelt de conse-
quenties, welke uit deze wetgeving voortvloeien voor de

marktontwikkeling op katoengebied in de Verenigde

Staten.

Drs P. DA SILVA, Een wijziging in de economische poli-

tiek van Turkije.

Tegenover de nadruk, die de Republikeinse Regering van

Turkije legde op de industriële ontwikkeling, is de aan-

Øacht van de thans sedert enige jaren aan het bewind zijnde

Democraten meer gericht op de agrarische en de verkeers-

sector. Aanvankelijk verliep, begunstigd door internatio-

nale factoren en de weersgesteldheid, de uitvoering van

ontwikkelings’programma’s voorspoedig, maar de gefor-

ceerde investeringen veroorzaakten betalingsbalans-moei-

lijkheden en verstoorden het binnenlandse monetaire

evenwicht. Ter handhaving van het agrarisch inkomen

werd de prijs van tarwe – het voornaamste exportpro-

duct – zo lang mogelijk hoog gehouden, waardoor afzet-

markten verloren gingen, terwijl vervolgens bij prijsdaling

tot prijssteun voor de boeren werd overgegaan. Ondanks

pressie van het buitenland tot beperking van de inflatie

is de Regering niet bereid haar huidige politiek te ver

laten. Ongunstige agrarische productie, die de export

zal doen afnemen, heeft de Regering evenmin tot een

verandering in de economische politiek kunnen brengen.

Wel is er met betrekking tot enkele punten sprake van een

nieuw inzicht en een verandering van koers; van een vol-

ledige ommekeer kan echter niet worden gesproken.

SOMMAIRE

B. BOLMEIJER, L’impôt sur les revenus et le nivellement

des revenus.

L’auteur décrit tout d’abord l’origine et l’évolution de

l’impôt surles revenus aux Pays-Bas. 11 recherche ensuite

l’infiuence de cet impôt sur le revenu réel et nominal.

A cette occasion ii étudie plus spécialement le processus

de nivellement des revenus.
Mr W. J. VAN EIJKERN et Drs P. G. RIDDER, Footbail

et monopole.

Les auteurs envisagent la récente crise du football néer-

landais sous son aspect économique, c. â A. comme une

lutte autour d’un monopole.

W. KATS, La bi de 1954′
sur l’agriculture aux Etats Unis

et le marché du coton.

L’auteur étudie la nouvelle législation agraire aux

Etats Unis et expose les conséquences ‘de celle-ci sur le

marché du coton.

Drs P. DA SIL VA, Modflcation de la politique économique

de la Turquie.

Le rapide développement économique de la Turquie

a provoqué un déficit de la balance ‘des payements ainsi

que l’in.flation. L’auteur décrit la politique poursuivie

par le Gouvernement en vue de rétablir l’équilibre.

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

969

Inkomstenbelasting en nivellering van inkomens
Inleiding.

In ons rijksbelastingstelsel is de heffing van een directe

belasting van het inkomen betrekkelijk laat opgenomen

en tot ontwikkeling gekomen. Nadat in de vorige eeuw

niet minder dan zeven ontwerpen van wet waren aan-

geboden, die alle weer werden ingetrokken (1842, 1848,

1849, 1870, 1871, 1883 en 1884), kwam in 1893 de ,,Wet,

regelende de heffing van bedrjfs- en andere inkomsten”

tot stand. Deze wet werd in 1914 vervangen door die

op de Inkomstenbelasting, welke op haar beurt in 1941

werd ingetrokken bij de invoering van de Besluiten op

de Inkomsten- en de Loonbelasting.

Tegen heffing van een belasting op het inkomen door

de gemeenten golden aanvankelijk niet de bezwaren,

welke tegen een rij ksheffing werden aangevoerd; de reeds

tijdens de Franse overheersing aan sommige gemeenten

verleende faciliteit tot heffing enr inkomstenbelasting

werd dan ook in 1851 bij de totstandkoming van de ge-

meentewet verruimd in deze zin, dat voortaan alle ge-

meenten bevoegd waren een dergelijke belasting te heffen

(hoofdelijke omslag).
Daar vele van de gemeentelijke regelingen zich in sterk

progressieve richting ontwikkelden, iezen daartegen,

vooral na de invoering van de Wet van 1893, bezwaren,
aan welke de wetgever in 1897 tegemoet kwam, door te
bepalen, dat na aftrek van een bedrag voor noodzakelijk

levensonderhoud, een voor allen gelijk percentage moest

worden geheven, ten gevolge waarvan gemeentelijke pro-

gressie zo goed als uitgesloten werd (proportionele of

Benthamse stelsel). Bij wetswijziging in 1900 werd dit

stelsel in beginsel gehandhaafd, maar kregen de gemeenten

de bevoegdheid een voor hen enigszins gunstiger tarief

toe te passen.

Sedert 1920 dienden de gemeentelijke regelingen nauwer

teworden afgestemd op het stelsel van de Wet van 1914,

o.a. diende rekening te worden gehouden met de draag-

kracht (samenstelling gezin).

Aan de gemeentelijke bevoegdheid tot heffing ener

inkomstenbelasting kwam in 1929 een eind; de wetgever

was nl. van oordeel, dat, nu de band tussen de ingezetenen

en de gemeente zoveel losser was geworden, het bestaan

van een eigen plaatselijke belasting naast die van het Rijk

niet meer gewenst was. De gemeenten werden schadeloos
gesteld uit de opbrengst van een tezelfder tijd ingevoerde,

door het Rijk te heffen ,,Gemeentefondsbelasting”. Het

gevolg was Len toeneming van de geleidelijk op gang

gekomen uniformiteit in belastingdruk, welke in 1941 vol-

komen werd door de invoering van de reeds genoemde

besluiten op de Inkomsten- en Loonbelasting, ingevolge

welke de gemeentelijke classificatie verdween en voor het

gehele land ten slottë eenzelfde tarief tot stand kwam.

In een halve eeuw is de situatie dus wel grondig ver-

anderd. Na jarenlange onthouding heeft het Rijk het

alleenbeschikkingsrecht over het terrein van de inkom-

stenbelasting, dat oorspronkelijk door de gemeenten werd

uitgeoefend, volledig tot zich getrokken.

Deze ontwikkelingsgang ging, zoals hierna moge blij-

ken, gepaard met een belangrijke wijziging in de be-

lastingdruk. In welke mate dit het geval is, kan moeilijk

voor het gehele land worden aahgetoond, daar, zoals uit

het voorgaande kan worden opgemaakt, de gemeentelijke

druk niet overal gelijk was. Evenwel mag worden aan-

genomen, dat dooi het van hoger hand uitgeoefende

goedkeuringsrecht op de plaatselijke belastingverordenin-

gen, deze druk vooral in de latere jaren niet zodanig

uiteenliep, dat uit een onderzoek van een bepaalde

representatieve gemeente niet een algemeen beeld van

het verloop kan worden verkregen.

Object van onderzoek.

Hiervan uitgaand heb ik de belasting berekend, welke

in Groningen, in de hierna te bespreken jaren, van de

inkomens van gehuwden met twee niet-verdienende kin-

deren werd geheven. Ik meen dat Groningen als derde

handelsstad van ons land een zodanige positie inneemt,

dat zij voldoende representatief kan worden geacht om

in dezen als object van onderzoek te kunfien dienen.

De door haar geheven belasting op het inkomen stemde

vele jaren in hoofdtrekken overeen met die van de grote

en grootste gementen, zodat de conclusies, welke uit

het onderzoek kunnen worden getrokken, geacht mogen

worden van meer dan plaatselijke betekenis te zijn.

De keuze van een gehuwde als bovenbedoeld komt

overeen met de norm welke in het algemeen geldt bij de

bepaling van de bekende prijsindxcijfers van het gezins-

verbruik.

De becijferingen.

De berekening van de belastingbedragen heeft plaats

gehad met inachtueming van alle op de heffing betrekking

hebbende factoren, dus inclusief de diverse op de hoofd-

som geheven opcenten e.d. De uitkomsten zijn, voor

zoveel mogelijk, geverifieerd met behulp van de door het

C.B.S. gepubliceerde belastingstatistieken op het inkomen.

De bedragen van de belasting in de diverse jaren zijn per

periode samengeteld en gedeeld door het betrekkelijke
aantal jaren, zodat de gemiddelden zo zuiver mogelijk

zijn weergegeven. Ten slotte is de belastingdruk, ter

verduidelijking van het overzicht, omgerekend in pro-

centen van de zuivere inkomens.

De uitkomsten.

De uitkomsten van het onderzoek zijn in de tabellen

1 en Ïi verwerkt. Onder A van tabel
1
zijn de percentages

vermeld, welke van de in kolom 1 genoemde zuivere

inkomens
1)
in de onderscheidene perioden zijn geheven.

Déze percentages geven het verloop van de druk op de

constant veronderstelde nominale inkomens weer; met

de inkomensverschuivingen is daarbij dus geen rekening

gehouden. In rubriek B van deze tabel komt de druk

op bedoelde inkomens tot uiting in procenten van die
van vroegere perioden; kolom 10 vermeldt de druk in

1920/1924 in procenten van die van 1900/1909, de kolom-

men 11 tot en met 13 vermeldn voor de perioden 1948/
1950, 1951/1953 en het jaar 1954 de druk in procenten

van 1935/1939. Rubriek C geeft, in opklimmende waar-

den van f 10.000 inkomen, de
toeneming
an de druk weer;

de aanvangspercentages en de toeneming bij f5.000 zijn

ter completering van ‘het overzicht ingevoegd. Tabel II

geeft een overzicht van de druk op de reële inkomens.

Deze tabel komt na bespreking van de nominale inkomens

aan de orde.

1)
In 1948 en
latere jaren verminderd met
f
100 verwervingskosten om aan te
sluiten aan het tarief der loonbelasting.

970

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 December 1954

TABEL 1.

A
B
C
Bedrag van het
zuiver inkomen
Belastingdruk op het inkomen van gehuwden met twee niet-
verdienende kinderen, iii procenten van het zuiver inkomen, in de Gemeente Groningen

belasting
in 1920/
124 in pCt

Belasting in
________________________
Toeneming van de procentuele
belastingdruk
1948/50 11951/53

1954
in procenten van

190011011920/24
1925/29 1930/34 1935/39
1948/50
1951/53 1954
1900/09
1935/1939
1935/39
1948/50
1951/53
1954

1
2
3
4
5
6 7
1

8
9
1

10
11
1

12

1

13
14
15
1

16
17

3,5
0,3 0,2
0,5
0,9

– –
9



0,9
– –
4,2
1,3
1,-
-1,3
1,8

– –
31

– – –

– –
4,8
2,4
1,8
2,-
2,3
– –

50


– –
– – –
5,3 3,4
.
2,6 2,4
2,9
– –

64

– –
– – – –
5,7
4,4
3,4
3,1
3,7
0,6


77
16
– – –
0,6


6,
2 5,1
3,9
3,4 3,9
1,2


85
31



– –

6,7 6,7
5,2
4,6
5,3
3,2


100
60


– –


7,2
8,-
6,3 5,5 6,3
4,7
1,9

111
75
30



1,9

7,6 .

9,-
7,-
6,2
7,- 6,-
3,2
1,9
118
86 46
27



1,9
7,9
9,7 7,6
6,7 7,6
7,6
4,6
3,4
124
100
61
45
– –


8,1
10,3 8,1
7,2
8,1
8,6
5,8
4,5
127 106
72
56
– – – –
8,4
10,9
8,5
7,7
8,7
9,8
7,1
5,6
130
113
82 64
7,8
9,2
5,2
3,7
8,7
11,8
9,3
8,5
9,7
,12,7
9,1
7,3
136
131


94
75
– –


9,-
12,6
9,8
9,1
10,3
14,8
10,8
8,8
140 144
105
85
– –


9,2
13,2
10,3
9,7
11,-
16,6
12,5
10,2
143
151
114
93
– –


9,4
13,8 10,8
10,3
11,7
18,7 14,6
11,9
147
160
125
102
– –


9,8
14,3
11,2 10,7
12,3
20,1
16,1 13,1
146
163
131
106
3,6
10,3
9,-
7,5
10,2
15,3

11,8 13,5
23,1
19,-
15,8
150
171
141
117
– –


10,5
16,-
12,6
12,5 14,5
25,4 21,3
18,2
152 175 147
126




10,7
16,6

13,2 15,2
27,8
23,8


20,9
155
183
157 138
– – – –
II,-
17,1
13,4


13,8
16,-
30,-
26,3
23,4
155
188
164 146




11,2
17,5
13,8
14,2 16,5
31,6
28,3
25,5
156
192
172
155
4,2
11,5
12,2
12,4
11,5 18,8 14,8
15,3 17,9
35,7
33,1
30,5
163
199
185
170
– – –

11,7 19,7 15,5
16,1
19,-
39,8
36,9
34,6
168
209
.

194 182
2,5
8,2
8,6
9,1
11,9
20,8
16,4 16,9
20,1
41,8
39,9 37,8
175
208
199
188
– –



11,9
21,6
17,1
17,7
21,1


44,2
42,5
40,6
182
209
201 192
2,1
4,4 5,6
6,-

12,-
22,7
18,-
18,4
22,-
46,3
-44,8
43,1
189
210 204
196
– –
– –
12,1
23,6
18,7
19,2
23,-
47,9
46,6
45,1
195
208
203

196
1,9
3,7
4,1
4,5
12,2
25,5
20,3
20,5
24,8
51,-
49,9
48,6
209
206
201
196
1,8 3,1
3,3 3,5
12,3
26,9
21,5
21,7
26,4 53,4
52,5
51,4
219
202
199
595
1,6
2,4 2,6
2,8
12,4
28,3
22,7 22,7 27,9
55,5 54,6 53,7
228
199 196
192
1,5
2,1 2,1
2,3
12,4
29,5 23,6
23,6
29,2 57,4 56,6
55,8 238
197 194
191
-1,3 1,9
2,-
2,1
12,4
30,4
24,4
24,3
30,4
58,9 58,2 57,5
246
195
191
189
1,2
1,5
1,6
1,7

Samen! 30,4
1
58,9
1
58,2
1
57,5

1.000 1.200 1.400 1.600 1.800
2.000 2.500
3.000
3.500
4.000 4.500
5.000 6.000 7.000 8.000
9.000
10.000 12.000
14.000 16.000 18.000
20.000
25.000
30.000
35.000
40.000 45.000
50.000
60.000
70.000 80.000
90.000
100.000

De ,,nominale” druk.

In de periode 1900/1909, dus onder de werking van

het Benthamse stelsel, gedurende welke periode geen

rekening werd gehouden met de samenstelling van het

gezin, was de druk relatief het zwaarst voor de lagere

en de middelbare inkomens; de hogere inkomens hadden,

zoals tabel
1
uitwijst, weinig redenen zich over progressie

te beklagen.

De factoren ,,draagkracht” en ,,progressie” kwamen

meer tot gelding in de jaren tussen beide wereldoorlogen

in; de lagere inkomens werden ontlast, de progressie

kreeg een sterker verloop.

In de periode na de eerste en in die v66r de tweede

wereldoorlog was de belastingdruk in het algemeen ge-

nomen het hoogst; in de tussenliggende jaren was de

druk het laagst. De hoge druk in de periode 1920/1924

werd enerzijds veroorzaakt door de in de oôrlog ontstane
achterstand in de uitvoering van onderscheidene werken,

anderzijds door toeneming van de ovèrheidsbemoeiing

op velerlei gebied; die van 1935/1939, welke grotendeels

met die van 1920/1924 overeenstemt, valt voornamelijk-

toe te. schrijven aan de door de crisis veroorzaakte werk-

loosheid en de dientengevolge verleende steunuitkeringen,

zomede door het onder de crisisomstandigheden terug-

lojen van een aanzienlijk deel der inkomens.

De lagere druk in de jaren 1925/1934 kan ten dele

worden verklaard door het aflopen van-de Verdedigings-

belasting II en voorts uit de voor het rjkspersoneel in

1925 ingegane loonsverlaging, waardoor de totale last

van lonen en salarissen met ca 20 pCt daalde, welke

maatregel door de gemeenten geleidelijk werd nage’o1gd.

De ontwikkeling na de tweede wereldoorlog mag als

bekend worden verondersteld. De belasting voor de 1ager

inkomens werd, in verband met de voortdurende stijging

van het prijspeil, enige keren verlaagd. Na de periode

1948/1950, gedurende welke de belastingdruk op de mid-

delbare en hogere inkomens wel bijzonder zwaar was,

trad ook voor deze inkomens enige ontspanning in. –

Zowel na de eerste als na de tweede wereldoorlog doen

zich belangrijke verschuivingen ten gunste van de lagere

inkomens voor. Naar verhouding van 1900/1909 is de
druk in 1920/1924
lager
voor de inkomens beneden

f2.500; vergeleken met 1935/1939 is dit in 1948/1950,

1951/1953 en 1954 het geval voor de inkomens tot respec-

tievélijk f4.000, f7.000 en rond f9.000. In die jaren zijn

de inkomens beneden respectievelijk fl.720, f2.590 en

f3.010 successie’elijk vrijgesteld van belasting. Deze

ohtwikkeling ging gepaard met een toeneming van druk

op de hoger liggende inkomens. De verzwaring is het

sterkst voor de inkomens van 10 tot 20 mille; van 20

tot 30 mille zet een lichte daling van de toeneming in,

welke zich vervolgens voortzet. Van periode tot periode

bezien wordt de relatieve daling voor de hogere inkomens

getemperd door een lichte stijging, welke stijging het

logisch gevolg is van de zoëven bedoelde opwaartse ver-

schuiving van de belastingvrije marge voor de lagere

inkomens. – –

De ,,reële” druk.

In het voorgaande zijn twee factoren biiten beschou-

wing gebleven, welke bij de beoordeling van de belasting-

druk van betekenis zijn, nl. le. de fluctuaties van het

prijsniiieau en de daarmede gepaard gegane schommelin-

gen van de reële waarde van onze munteenheid; 2e. de

veranderingen in de inkomensverdeling, welke zich in de

loop der jaren krachtens economische factoren en uit

hoofde van door de Overheid getroffen voorzieningen

op maatschappelijk terrein hebben voorgedaan. –

De eerste factor is nagegaan aan de hand van de door

het Bureau Statistiek Amsterdam gepubliceerde prijs-

indexcijfers van het gezinsverbruik bij
arbeiders gezinnen

te Amsterdam, met behulp van welke cijfers een overzicht

is samengesteld van de reële waarde van de gulden voor

die gezinnen bij de besteding van hun inkomen, uit-

8December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

971

gedrukt als percentage van de waarde vergeleken hij de
voor het onderzoek gebzigde periode 1935/1939 = 100.
Deze waarden geven dus voor die gezinnen bij benade-

ring de relatieve koopkracht weer in de verschillende jaren

in verhouding tot die in de periode
1935/1939
= 100.

De cijfers luiden:

Reële waarde

van de gulden
Periode of jaar

in pCt
van
1935/1939 (af-
gerond) (1935/
S-

1939 = 100)

1900/ 1909 1920/ 1924
1925/1929
1930/ 1934 1935/ 1939
1948/1950
1951/1953
1954

Met behulp van deze cijfers kan de druk op de reële

inkomens worden berekend. Daar het samenstellen van

een volledig overzicht te omvangrijk zou worden, is

volstaan met een opzet voor het jaar 1954, welke in

tabel II is verwerkt.

TABEL II.

Procentuele belasting-
1954
Reële waarde
m
druk in 1954 vergeleken
van- de in-
Belasting
met die in 1935/1939
komena ver-
meld in
pCt welke
in 1935/1939
op

A
1

B
Belasting in
kolom 1,
werd gehe-
pCt van het
t.o.v.
ven van de
de
reële
l
de
nominale
Zuiver
zuiver in-
1935/1939

inkomens
inkomens
inkomens
inkomen
komen ver-
(1935/1939=

vermeld in

in kolom
vermeld
meld in
100)
kolom 3
kolom 1
3

1

1
2
3
4
5
6

3.000

1.110
1,4
– –
4.000
3,4
1.480
2,6
131
45
5.000
5.6
1.850
3,7
151
64
6.000
7,3
2.220 4,6
159
75
7.000
8,8
2.590

5,5
160
85
8.000
10,2
2.960
6,2
165
93
9.000
11,9
3.330
6,8
175 102
10.000
13,1
3.700
7,3
179 106
20.000
25,5
7.400
10,4
245
155
30.000
34,6
11.100
13,-
266
182
40.000
40,6
14.800
14,8
274
192
50.000
45,1
18.500
16,1
280
196
60.000
48,6
22.200
17,2
283
196
70.000 51,4 25.900

18,1
284
195
80.000
53,7
29.600
18,9
284
192
90.000
55,8
33.300
19,7
284
191
100.000

57,5
37.000
20,5
280
189

De reële waarde van de gulden in 1954, in de zin als

hiervoor bedoeld, t.o.v. 1935/1939 beloopt 37 pCt, welk

percentage is afgeleid van een indexcijfer van 271. Daar-

naar berekend kan de reële waarde van de inkomens
vermeld in kolom 1 van tabel II, in 1954, vergeleken

met 1935/1939, worden gesteld op de bedragen genoemd

in kolom 3 van deze tabel. Van die bedragen is de pro-

centuele belastingdruk over 1935/1939 vermeld in kolom 4,

in welke periode de ,,nominale” waarden van de inkomens

gelijk waren aan de ,,reële” waarden. De cijfers tonen

aan, dat in 1954 de reële belastingdruk aanmerkelijk

verschilt met de nominale. Van een nominaal inkomen

bijv. groot f 10.000 beloopt in 1954 de belasting 13,1 pCt.

In 1935/1939 bedroeg de belasting van dit nominale

inkomen 12,3 pCt. De reële waarde van een nominaal

inkomen van f 10.000 in 1954, vergeleken met 1935/1939,

beloopt f 3.700, van welk inkomen in die periode 7,3 pCt

belasting werd geheven. Enerzijds luidt dus de verge-

lijking 13,1 : 12,3, anderzijds 13,1 : 7,3, d.w.z. ,,nomi-

naal” beloopt het percentage in 1954 t.o.v. 1935/1939

106, ,,reëel” echter 179.

Van dit standpunt uit bezien komt de belastingdruk

in een geheel ander licht; de kolommen 5 en 6 van tabel 11

brengen dit tot uitdrukking. De verschillen zijn evident.

Zij wijzen uit, dat in plaats van een
verlaging
van druk

tot de inkomens van f9.000 (reëel f3.330) in werkelijk-

heid bij een inkomen van f4.000 (reëel f 1.480) reeds een

verzwaring
van druk is ontstaan. De relatief zwaarste

druk begint ook hier bij de-inkomens tussen 10 en 20

mille (reëel f3.700 tot f7.400). De stijging voltrekt zich

verder vrijwel naar analogie van de nominale druk, maar

beweegt zich op een hoger niveau, zodat ook opwaarts
de druk zwaarder is.

Wijziging in de inkomensverdeling.

Aan deze factor zijn bij het heersend gebrek aan sta-

tistisch materiaal weinig positieve gegevens te ontlenen.
De statistiek der inkomstenbelasting vermeldt bijv. geen

gegevens over het beroep der aangeslagenen; grond-

materiaal aan de hand waarvan het nationaal inkomen

en de verdeling daarvan in reële grootheden tegen con-

stante prijzen kunnen worden berekend, is niet voor-

handen, terwijl ten slotte prjsindexcijfers van het gezins-

verbruik voor andere dan arbeidersgezinnen ontbreken.

Dit complex van leemten vormt een ernstige belemmering

bij het doen van onderzoekingen op het terrein van de

inkomensverdeling. Het maakt zelfs de discussies bij de

behandeling der staatsbegroting over de inkomens van

het overheidspersoneel vrijwel onvruchtbaar en noopt

er toe, zo men zich niet in speculatieve beschouwingen

wil verdiepen, van een ontleding van deze uiterst belang-

rijke factor af te zien.

Conclusies en slotopmerkingen.

Blijkens tabel 1 is de progressie na beide wereld-
oorlogen sterk toegenomen, hetgeen impliceert, dat ge-

durende de halve euw, waarover zich het onderzoek

uitstrekt, uit hoofde van de gevoerde belastingpolitiek
twee

keer een nivellering van inkomens heeft plaats gehad.
Daar het tariefstelsel van de inkomstenbelasting na de

tweede wereldoorlog voor het gehele land gelijk is, draagt

het nivelleringsproces in deze jaren een rniform karakter;

ten aanzien van de ontwikkeling na de eerste wereld-

oorlog mag, om redenen welke eerder zijn .uiteengezet,

worden aangenomen, dat, hoewel het onderzoek zich

tot Groningen heeft beperkt, het proces zich destijds vrij

algemeen naar analogie van die gemeente heeft vol-

trokken.

De na de eerste wereldoorlog tot stand gekomen

nivellering is een gevolg van het bij de eeuwwisseling

gegroeide besef van sociale rechtvaardigheid, als uit-

vloeisel waarvan het
draagkrachtbeginsel
weerklank vond

bij de gevoerde belastingpolitiek, welke zich in beginsel

vrijwel onveranderd tot aan de tweede wereldoorlog heeft

gehandhaafd.

Nadien is de belastingpolitiek grondig van karakter

veranderd. Zij beoogt velerlei doeleinden van sociale en

econoiiiische aard; de progressie, welke is vereist voor

de toepassing van het draagkrachtbeginsel en aldus een

matige nivellering meebrengt, is dermate opgevoerd, dat

van een ombuiging in de richting van een nivellerings-

principe
kan worden gesproken.

Door het volledig aan zich trekken van de heffing

der belasting op het inkomen en het opvoeren van de

progressie heeft de wetgever, uiteindelijk, tweeërlei af-

hankelijkheid bewerkstelligd:

een
individuele,
zich uitend in de vorm van con-

sumptiebeperking, en een inkrimping van de mo-

gelijkheid tot – individueel – sparen;

een
gemeentelijke,
welke de betrokken besturen p1att

123
71
80
93
100
45
38
37 (voorl. raming)

972
1

EcØNØMIsCH-STATIsTÏsCHE BERICHTEN
8 December 1954

voor de onmogelijkheid tot het doen van grote uit-

gaven voor de i.iitvoering van belangrijke werken,

zonder hulp van de Staat.

4. Blijkens tabel II is de belastingdruk in
1954,
be-

rekend naar de nominale inkomens, belangrijk lagef dan

die berçkend naar de reële inkomens. Bij de beoordeling

van de hedendaagse verhoudingen, ook met betrekking

tot de nivellering der itikomens, dient met dit verschijnsel

rekening te worden gehouden, wil men niet tot onjuiste

gevolgtrekkingen komen. Met betrekking tot het gekozen

voorbeeld moge worden opgemerkt, dat aan de berekening

van de reële inkomens prjsindexcijfers voor arbeiders-

gezinnen t’en grondslag liggen, zodat, aangezien cijfers

voor andere groepen van de ‘bevolking ontbreken, deze

prijsindexcijfers ook voor de omrekéning van de hogere

inkomens zijn aangehouden. Dit betekent, dat de reële

waarde van die inkomens hoogstwaarschijnlijk is over-

schat. Hierdoor mag worden aangenomen, dat de ,,reële”

belastingdruk niet geflatteerd is voorgesteld.

5.
Ten slotte een enkele opmerking. Bij het onderzoek

heb ik mij uitsluitend bepaald tot het verzamelen en

verwerken van gegevens, welke benodigd waren om de

nivellering van inkomens uit
hoofde van de belastingdruk

op het inkomen aan te tonen. De economische gevolgen

van
deze
nivellefing voor onze volkshuishouding, welke

buiten- mijn gezichtskring vallen, laat ik gaarne ter be-

oordeling aan de ter zake kundigen over.

Groningen.

B. BOLMEIJER.

Voetbal en monopolie’

De recènte crisis in onzé nationale voetbalwereld is

niet alleen belangwekkend voor de voetbalenthousiasten

– een groep burgers, tot wie dit blad zich niet in de

eerste plaats richt – doch ook voor economisten en

andere beoefenaren van sociale wetenschappen. Voor de

socioloog bijv. heeft het zeker zijn charmes nu en dan

éen onderzoekend oog te doen gâan over het verschijnsel

van de massasport. Hem zal de enorme publiciteit, die

de bewuste crisis heeft omringd, en die de weerspiegeling

moet zijn van de bewogen belangstelling van een breed

publiek, in de eerste plaats opvallen. Zo heeft een serieus

dagblad als de Nieuwe Rottefdmse Courant in de afge-

lopen vijf maanden aan deze kwestie 132 berichten gewijd.

Het is aan deze knipselverzameling en aan de kennis,

die wij zojong verwierven, dat zij bijkans aangeboren mag

heten, te danken, dat wij in staat menen te zijn een ruwe

schets te geven van de conventionele economische aspecten

van dit voor economisten zo inconventionele onderwerp.

Wat zich heeft afgespeeld was immers, economisch ge-

zien, een strijd rond een monopolie. Nu zijn de vol:

strekte monopolies schaars
1).
Bovendien pleegt noch de

vorming van een monopolie, noch de wijze, waarop het

wordt aangevallen, voor anderen dan insiders gemakke-

lijk waarneembaar te zijn. Strategie en tactiek van de

betrokkenen zijn in dit geval echter voor ieder zichtbaar

geweest; de publiciteit was over en weer zelfs een factor

in het spel van aanval en verdediging.

De monopolist.

Gôed voetbal is een economisch goed, want veel men-

sen hebben er geld voor over om het te zien. Iedereen,

die de maatregelen heeft aanschouwd, welke de verkeers-

politie moet nemen, als er in een der grote stadions een

interlandwedstrjd wordt verspeeld, begrijpt, dat het o-

ganiseren van voetbalwedstrijden een reële commerciële
propositie is.

Tot voor kort was de Koninklijke Nederlandse Voet-

balbond hier te lande met betrekking tot lucratieve voet-

balwedstrijden volstrekt en onbetwist monopolist. De

K.N.V.B. is een van die merkwaardige massa-organi-

saties – als verschijnsel kenmerkend voor ons maatschap-

pelijk bestel, maar nog weiniggeanalyseerd -, die haar

exclusieve positie
ontlenen
aan een veelheid van factoren.

In de eerste. plaats bevordert het element van kcht-

meting in de sport op het nationale vlak reeds een or

‘) ,,Le monopole pur .est certairsement aussi rare que la concurrence ilIimite
et absolument libre’ (Richard Lewinsohn, Trusts et Cartels dans l’Econornie
mondiale, blz.
336).

ganisatorische concentratie. Wellicht mede hierdoor

heeft ook het voetbal op confessionele grondslag een.

plaats in een eenheidsorganisatie gevonden.

Voorts leidt hetzelfde element van krachtmeting er

toe, dat internationaal de diverse landelijke organisaties

slechts één Organisatie per land kunnen erkennen. De

betekenis van deze factor kan niet meer worden onder-

schat door degene, die beseft, dat een buiten de K.N.V.B.

voetballend speler zich nimmer onder de tonen van het

Wilhelmus kan aangorden ter verdediging van de eer

van zijn vaderland.

Bovendien zijn er in de winter geen andere sportieve

kijkspelen, waaraan het publiek verkleefd is. Wielrennen

is hier te lande alleen mogelijk in de zomer.

Ten slotte geniet

de K.N.V.B. een zeker algemeen

maatschappelijk aanzien en leunt hij, mede uit dien

hoofde, evenals sommige ândere monopolisten, eniger-

mate aan tegen de Overheid. Aan deze laatste kan nI.

een Organisatie, waarin circa 400.000 burgers (74 pCt van de

mannelijke bevolking) een belangrijk deel van hun vrije

tijd besteden, niet onverschillig
1
bljven. De overheids-

steun is van velerlei aard en loopt van de aanleg en het

op niet commerciële grondslag verhuren van sportvelden

tot bijstand van immateriële en slechts het aanzien van de

bond verhogende aard, zoals de verlening van het praedi-

caat ,,Koninklijke”. –

De K.N.V.B.-monopolist had de merkwaardige poli-

tiek, dat hij eigenlijk poogde te ontkennen een exploitant
van voetbal als kijkspel te zijn. Hij zag (en ziet nog) zijn

doel in de bevordering van een zuivere sportbeoefening,

rekening houdende met alle aspecten van ohtspahning en

jeugdvorming.

De recettes der wedstrijden warén in die gedachten-

gang toevallige baten, die overigens welkom waren om

allerlei activiteiten van de bond, zoals het jeugdvoetbal,

te financieren. In deze visie paste, dat de spelers zelfs

voor de meest profitabele wedstrijden geen enkele ver-

goeding ontvingen.
S

Het exclusivisme en het amateurisme waren reglemen-

tair tot in details vastgelegd en van scherpe sancties als

schorsing en uitsluiting voorzien. Hoe effectief deze

reglementering was, hebben wijzelf moeten ervaren, toen

het personeel van het kantdor, waar wij werkzaam zijn,

een genoegelijkheidswedstrijd wilde organiseren en daar-

bij geen K.N.V.B.-elftal als tegenstander bleek te kunnen

krijgen.

Er was ongetwijfeld en’ wisselwerking tusen deze

8 December
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

973

politiek en het feit, dat de landelijke competitie zovele

eerste-klasseclubs telde. Door het gebod van amateurisme

waren de ,,productiekosten” van de factor spelers zeer

gering en was er daarom plaats voor veel clubs met eerste-

klassepretenties. Bovendien stond dit amateurisme de

concentratie van de sterke spelers in weinig clubs in de

weg, omdat het een van de voornaamste redenen, waarom

een speler van club zou willen veranderen, elimineerde.

Het amateurisme was dus in het algemeen in overeenstem-

ming met de gevestigde belangen der verenigingen.

Deze politiek ontmoette bezwaren. Vooreerst van de

kant van de spelers, die niet begrepen, waarom hun talent,

dat zoveel publiek trok en zoveel revenuën opleverde,

niet voor henzelf exploitabel zou mogen zijn. Hun hou-

ding werd in de hand gewerkt door. de enige uitwijk-

mogelijkheid, die het monopolie kende. Nederlandse

spelers konden nl. in beroepsclubs in het buitenland

gaan spelen. De tot legenden vervormde verhalen over

hun welstand, hun huizen, hun auto’s enz. maakten aan

hun Nederlandse sportbroeders het profijtioze van hun
eigen situatie des te pijnlijker bewust.

Bovendien maakte de reeds gereleveerde relatief ,,lage

productiekosten” het amateuristische voetbal tot een

quasi-natuurlijk monopolie. Aan deze monopolies is een

zekere tendentie tot inefficiency inhaerent. Hierboven

werd reeds uiteengezet, dat het niet leidde tot de vorming

van de sterkst mogelijke elftallen. Voorts was het vrijwel

onmogelijk, daar amateurisme trainingsdwang uitsloot,

tot een verbetering van het ,,productieresultaat” te komen.

Het spelpeil daalde dan ook, m.n. ten opzichte van andere

landen, die het amateurisme hadden laten varen, hetgeen

op onwederlegbare wijze werd aangetoond door de

slechte resultaten in internationale wedstrijden. Het pu-

bliek toonde zich hierover ontevreden en liet blijken, dat

het beter voetbal wenste, ook al zou dit niet amateuris-

tisch zijn. –

Er is wellicht veel te zeggen voor de stelling, dat mono-

polies inslapen. Er schuilt echter gevaar in een dergelijke

generalisering en in de litteratuur met betrekking tot het
monopolieverschijnsel hebben wij haar dan ook niet ex-

pliciet aangetroffen. Vast staat echter, dat de leiding van

de K.N.V.B. ondanks weerstanden aan het amateurisme

bleef vasthouden. Nog geen drie jaar geleden nam het

hoogste bestuursorgaan met een verpletterende meer

derheid een motie in die richting aan.

Dit is wellicht alleen begrijpelijk door zich het karakter

van de K.N.V.B. als massale Organisatie voor ogen te

stellen. De bond mocht een politiek van amateurisme

volgen, hij is allerminst dilettantisch. Hij heeft een strikt

verzakelijkte, pyramidale structuur, waarin de positie der
afzonderlijke clubs, gegroepeerd naar speelsterkte, plaats

van herkomst en al dan niet confessionele grondslag, in

een ingewikkeld machtsevenwicht organisatorisch tot uit-

drukking komt. Hij beschikt over een zeer omvangrijk cen-

traal bureau en heeft een opperste leiding van het moderne

manager-type. In dit opzicht vertoont de K.N.V.B. geheel

de wezenskenmerken van een machtsorganisatie, welke

men in de economische litteratuur met trust pleegt aan te

duiden
2).
Ineen dergelijke Organisatie kunnen van die van

de leiding afwijkende inzichten lang worden onderdrukt.

De outsider.

Achteraf gezien, had de situatie zich in de loop der

jaren zodanig ontwikkeld, dat zij optimaal was voor

het optreden van een outsider. Deze verscheen in de

1)
Verg.
R. Liefmann: Kartelle, Konzerns und Truats, blz. 344ev.

maanden Mei en Juni van dit jaar in de vorm van de

Nederlandse Beroepsvoetbalbond (N.B.V.B.),

De beroepsbond moest met de K.N.V.B. op drie

punten concurreren: om de gunst van het publiek, om

de spelers en om de velden.

Met betrekking tot de eerste twee punten was de

beroepsbond zonder twijfel in het voordeel. Betaald

voetbal kan, bedrijfseconomisch gezien, vergeleken met
amateuristisch voetbal worden gekenschetst als een ver-
betering van de productietechniek. Wel eiste dit, temeer
waar de beroepsbond om een serieus outsider te kunnen

zijn een zekere omvang, wat betreft het aantal bij hem

aangesloten clubs diende te hebben, een niet onbelang-

rijke investering
3),
doch dit schijnt nimmer een moeilijk-

heid van betekenis te hebben opgeleverd.

Het publiek heeft van den beginne af zeer gunstig op

de beroepsbond gereageerd, omdat deze beter spel be-

loofde te bieden dan de K.N.V.B.-ploegen. Daaraan

zal echter ook de uiterst handige publiciteitscampagne

van de beroepsbond – een essentieel onderdeel van de

bedrjfspolitiek van de moderne ondernemer — niet

vreemd zijn geweest.

Ten aanzien van de velden was de beroepsbond in

het nadeel. Aanleg van nieuwe velden kwam niet in aan-

merking; de bond was dus aangewezen op terreinen van

K.N.V.B.-clubs, die bijv. in financiële moeilijkheden ver-
keerden, en van gemeenten. Daarbij was uiteraard sïechts

huur op commerciële grondslag mogelijk. K.N.V.B.-

clubs, die hun terreinen beschikbaar stelden, konden

vanzelfsprekend de scherpste sancties van hun. bond

verwachten; in een enkel geval werd zelfs overgegaan

tot schorsing. De gemeenten aarzelden ook met de be-

roepsbond in zee te gaan, omdat zij beseften daardoor
de positie van de K.N.V.B.-clubs en aldus de sportbe-

oefening als ontspanning te ondergraven. . Dit leidde tot

debatten en stemmingen met uiteenlopende uitslag in

verschillende gemeenteraden.

Alles overziende wekt het geen verwondering, dat

de aanloopperiode van de beroepsbond ten minste een

half jaar heeft geduurd en de aanloopkosten naar schat-

ting f 700.000 hebben bedragen.
Ten slctte vertoonde de beroepsbond ook in dit op

zicht een traditioneel kenmerk van een succesvol out-

sider, dat zijn leiding bewees van goed kaliber te zijn.

De strijd.

Ook bij de beroepsbond bestond een immanent streven

naar een monopoliepositie. Dit volgt, wij wezen er reeds

op, o.a. uit het element van krachtmeting in de sport.

Had de bond succes, en alle tekenen wezen in die richting,

dan moest dit dus op lange termijn leiden tot een ver-

dwijnen van de K.N.V.B., niet slechts als enige, maar ook

als de voornaamste leverancier van voetbal als kijkspel.

Dit betekende dus voor de K.N.V.B. een zeer ernstige
bedreiging van zijn positie, welke tot verweer noopte.
Daarbij kwam, dat ook binnen het trustverband onrust

ontstond. Door het succesvol opereren van de beroeps-

clubs zagen vele K.N.V.B.-clubs zich in hun bestaan

bedreigd door het verlies van hun spelers en hun publiek.

Dat bracht met name in Limburg – in K.N.V.B.-kringen

al spoedig aangeduid als noodgebied – enkele K.N.V.B.-

clubs op de rand van het faillissement.

Het verweer van de K.N.V.B. droeg alle kenmerken

van het optreden van een monopolist tegen een gevaar

lijk outsider.

3)
Verg. Prof H. W. Lambers: Marktstra(egie en mededinging in De Economist 1950, blz. 821. Deze stelt, dat economisch de toetreding als aanbîeder kan worden
belemmerd, doordat bij de huidige stand van de techniek de minimtunomvang, die tot een lonende kostprijs leidt, hoog ligt,

974

ECO$IØMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 December 1954

In de eerste plaats werd de bond gedwongen zich aan

te passen aan de bedrijfspolitiek van zijn tegenstander.
Het bondsbestuur ging hier schoorvoetend toe over, na

op een wijze, die geleek op een staatsgreep, onder druk

te zijn gezet door de besturen van enige bedreigde ver

enigingen. In het midden mag worden gelaten, of het be-

stuur het bevoegde orgaan was in dezen een beslissing te

nemen, het was duidelijk, dat de spelers, toen eenmaal

de toezegging was gedaan, dat zij betaald zouden worden,

zich die belofte niet meer lieten ontnemen.

Daarnaast trad de K.N.V.B. met alle mogelijkheden,

die zijn nog altijd formidabele machtspositie bood, tegen

de beroepsbond op.

Deze mogelijkheden lagen vooral in het juridische vlak.

Met ,,licentie-contracten” werd beoogd het nog aanwe-

zige spelersbestand te behouden; ten slotte werd een

concurrentiebeding opgelegd, dat onder een zware boete

elke speler, ook de bescheidenste amateur, verbood in

ander dan K.N.V.B.-verband te voetballen. Voorts werd

een amnestie afgekondigd voor spelers, die naar de be-

roepsbond waren overgegaan en in K.N.V.B.-verband

wilden terugkeren. Dit leidde weer tot een aantal proces-

sen in kort geding wegens uitlokking van contractbreuk,

in welke processen de beroepsbord gewoonlijk aan het

langste eind trok
4).
Ook buitte de K.N.V.B. de bestaande

historische bindingen uit o.a. door pressie uit te oefenen

op gemeentebesturen, die velden aan de beroepsbond

ter beschikking wilden stellen.

Een kenmerkend trekje voor het optreden van de

K.N.V.B. als monopolist in strjdpositie was het instellen

van een steunfonds om de clubs, die in de concurrentie-
strijd het onderspit dreigden te delven, uit de financiële

moeilijkheden te halen. Tekenend voor de gehele situatie

was de geprojecteerde omvang van dit steunfonds van

enige honderd duizenden guldens.

Het bestuur werd ten slotte materieel ter zijde gesteld

door de instelling van een urgentiecommissie met vrijwel
onbeperkte bevoegdhedén.

Het vergelijk.

Hej zal duidelijk zijn, dat een machtsstrijd in een tak

van bedrijf, waaraan een tendentie tot monopolievorming

inhaerent is, een strijd op leven en dood betekent. Het

ligt voor de hand, dat een dergelijke strijd met grote

financiële offers voor beide partijen gepaard zal gaan.

Maar-waar de verhoudingen zo liggen – en dit gold

ongetwijfeld voor de verhouding K.N.V.B./N.B.V.B. -,

is de situatie tevens rijp voor het treffen van een vergelijk.

Voor een voortzetting van de strijd was hier te minder

aanleiding, nu – ongetwijfeld door het optreden van: de

N.B.V.B.—de K.N.V.B. tot betaald voetbal was overge-

gaan en dus geen principieel verschil in bedrjfspolitiek

meer bestond en op lange termijn ook geen essentieel

verschil in – verbeterde – productieresultaten (i.c.

spelpeil) viel te verwachten.

Het pleit voor de zakelijke inzichten van de leiding

van de beroepsbond en van de urgentiecommissie, dat

zeer spoedig, nadat eenmaal de onderhandelingen tussen

beide waren begonnen, een vergelijk werd bereikt. Dat

de schikking gunstig uitviel voor de economisch sterkste

partij, i.c. de beroepsbond, ligt voor de hand.

Het vergelijk houdt o.a. in een totale reorganisatie

van het topvoetbal in Nederland. Er zal thans een compe-

titie worden verspeeld tussen 56 clubs, die hun spelers

mogen betalen. Hieronder zijn ook de.vroegere beroeps-

clubs. Deze topgroep zal in twee jaar worden gereduceerd

tot ongeveer 20. De verhoudingen tussen de clubs, wat

betreft hun spelersbestand, worden voorshands zoveel

mogelijk bevroren. Het steunfonds voor financieel

zwakke clubs werkt door.

Bij dit project gaat het, economisch gezien, om de

vraag, hoe de gedragslijn van de trust moet zijn tegenover

de zwakke ondernemingen in het trustverband. Er zijn,

gezien de ervaringen in het buitenland, goede gronden
om aan te nemen, dat er in Nederland geen emplôoi is

voor meer dan circa 20 betalende clubs. Terecht wordt er

dan ook iaar dit getal gestreefd. Dit betekent echter,

dat er op dit ogenblik, met 56 betalende clubs, verspilling
plaatsvindt en dus een aantal clubs in financiële moeilijk-

heden
moet
komen. De bevriezing der verhoudingen en

de aanwezigheid van het steunfonds, dat de clubs niet be-

paald tot een conservatieve financiële politiek noopt,

snijden de natuurlijke middelen tot correctie af. Daarbij

is de overgalgsperiode van 2 jaar rijkelijk lang deze

kan de gevaren, welke de situatie in zich bergt, slechts

vergroten.

Het zou daarom de voorkeur verdienen, als zo spoedig

mogelijk een voorziening tot stand k’am, waardoor de

beste spelers in een gering aantal clubs worden geconcen-
treerd. Als complement daarvan behoort dan een transfer-

regeling te worden gecreëerd, zoals ook het buitenland die

kent. In zulk een regeling kan eeh club zijn medewerking

aan het overgaan van een van zijn spelers naar een andere

vereniging van het betalen van een vergoeding afhankelijk
stellen. Alleen als dergelijke voorzieningen bestaan, is een

rationeel bedrijfsbeleid voor de clubs mogelijk.

Het
is
echter begrijpelijk, dat het aanstonds invoeren

van dergelijke he,rvormingen, welke materieel op het

,,afslachten” van de zwakken neerkomen, geen kans van

slagen heeft. –

Mr W. J. VAN EIJKERN.
Ze bijv. N.J. 1954, no
586.

‘s-Gravenhage.

Drs P. 0. RIDDER.

De Amerikaanse Landbouwwet 1954 en de katoenmarkt
Inleidende opmerkingen
1).

Met meer dan gewone belangstelling is in textielkringen
het %erloop van de politieke beraadslagingen in Washing-

ton gevolgd over de nieuwe landbouwwetgeving in de

Verenigde Staten. De strijd omtrent de nieuwe agrarische

politiek kreeg op 28 Augustus 1954 haar beslag door

de ondertekening door President Eisenhower van de

Landbouwwet
1954.
Reeds eerder werden in een speciale

wet, nl. de ,,Agricultural Trade Development and Assis-

‘) Eij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van gegevens vervat in di-
verse publicaties van het Department of Agricutture en de I.C.A.C. in Washington.

tance Act of 1954″, bepalingen vastgesteld inzake de

verkoop van overtollige Amerikaanse landbouwproduc-

ten (inclusief katoen). De sindsdien bekend geworden

bijzonderheden maken het mogelijk een beter inzicht te

verkrijgen in de katoenpolitiek van de Regering der

Verenigde Staten in het a.s. seizoen
1955/56
en daarop
volgende seizoenen, zowel ten aanzien van het te ver-

wachten aanbod als met betrekking tot de te verwachten

prijsontwikkeling.

De aanvankelijke verwachting, dat deze nieuwe wet-

geving de steunprijzen voor ruwe katoen op een meer

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

975

realistische basis zou vaststellen, bijv. meer in overeen-

stemming met de prijsontwikkeling van de grote con-

current van ruwe katoen, d rayongrondstoffen, is –

althans voor het seizoen
1955/56
– niet in vervulling

gegaan. Het element prjsregulatie is bij te grote oogsten

in de Wet ingevoegd. Evenwel is de invloed daarvan door

concessies aan de politiek belangrijke katoeninteressenten

voor oogst 1955 geëlimineerd. Eerst voor het seizoen

1956/57 gelden ter berekening van het steunprjsniveau

normen, ten gevolge waarvan uiteindelijk lagère be-

leningstarieven zullen ontstaan. De Wet is overigens Vrij

gecompliceerd. Duidelijk zijn de sporen merkbaar van

op menigerlei gebied getroffen compromissen.
Ter verduidelijking van de hierna volgende uiteenzet-

ting, worden eerst de ramingen vermeld voor het seizoen

1954/55, hetwelk op 1 Augustus 11. is aangevangen:

Overzicht katoensituatie in het seizoen 1954155

(in mln bn van 500 lbs)
carry-over 1-8-1954

………………………………….
9,6 a)
importen

…………………………………………….
0,2
productie

…………………………………………..
13,2 b)

consumptie binnenland
……………………..
8,6 â 9,0 23,0

23,0

exporten

……………………………….
4,2

â

4,5
12,8 â 13,5

carry-over 1-8-1955

…………………….. …………….
10,2 â

9,5
Hiervan vrije voorraden bij industrie 1,2 mln bn


bij handel

1,3
C.C.C.-voorraden 7,1
Productieraming volgens het 5e officiële oogstrapport.

De zgn. ,,set-aside” (de speciale reserve).

De nieuwe Wet voorziet in de bevoegdheid van de

Regering minimaal 3 en maximaal 4 mln bn Upland-

katoen uit de in eigendom aan de Commodity Credit

Corporation toebehorende voorraden te nemen en af-

zonderlijk op te slaan. De Regering kan deze hoeveelheid

katoen, de zgn. ,,set-aside” aanwenden voor:

hulpverlening bij rampen;

verkoop, al dan niet door middel van compensatie-

transacties ter ontwikkeling van nieuwe markten voor

Amerikaanse landbouwproducten;

export in ruil voor buitenlandse deviezen tegen een

prijs, die acceptabel is voor de C.C.C., echter met

inachtneming van de bepalingen van de ,,Agricultural

Trade Development and Assistance Act of 1954″;
verkoop voor ongelimiteerd gebruik ter voorziening

in een behoefte aan ‘grotere voorraden tegen
105
pCt van de pariteitsprijs, d.w.z. voor middling
15/16
inch

37,98 dollarcent per ib. op basis van de pariteitsprjs

voor October 1954.

In feite heeft Secretary Benson reeds 1 mln bn op grond

van vorenstaande bepalingen uit de markt genomen, aan
welk kwantum, zodra zulks mogelijk is, alsnog additio-

neel 2 mln bn zullen worden gevoegd, teneinde het totaal

te brengen op het door de Wet voorgeschreven minimum.
Deze speciale reserve van 3 mln bn, welke desalniettemin

boven de markt blijft hangen, vormt een onzekere en

onstabiele factor in de nieuwe katoenpolitiek. Van belang

is hier reeds te noteren, dat genoemde reserve bij de

berekening van het steunprjsniveau van het zgn. totale

aanbod in mindering wordt gebracht. De ,,set-aside”

wordt echter in het totale aanbod opgenomen bij de be-

rekeningen ter beoordeling van de noodzakelijkheid van

eventuele areaalres tricties.

Prjsmaatregelen.

1

In de nieuwe Landbouwwet 1954 wordt het systeem
van flexibele steunprijzen ingevoerd met de bedoeling
door prijsregulatie bij te grote oogsten in de toekomst,

te beginnen bij oogst
1956,
de katoenproductie in de

Verenigde Staten meer aan te passen aan-de vraag. De

prjsmaatregelen vallen in twee hoofdgroèpen uiteen: in

de eerste plaats voor oogst
1955,
derhalve voor het a.s.

seizoen 1955/56 en voorts voor oogst 1956 en latere

oogsten. –

Prijsmaatregelengeldendvooroogst

1955,
derhalve voor het seizoen
1955/56.

Yoor oogst
1955
fluctueert de prjssteun tussen 82+ en

90 pCt van de pariteitsprjs. Indien de ,,marketing quo-

tas”, d.w.z. de areaalrestricties,
niet
afgestemd worden
bij het a.s. telers-referendum kan voor oogst 1955 de

prjssteun niet beneden 824 pCt van de pariteitsprjs

dalen. Het maximum, 90 pCt, kan bereikt worden, indien

het werkelijke of totale aanbod (carry-over plus oogst),

na aftrek van de speciale reserve (3 mln bn), 108 pCt .is

of minder dan het als normaal beschouwde aanbod in

1955/56.
Onder het normale aanbod blijft men verstaan

130 pCt
van de binnenlandse consumptie plus de export.

Voor extralangstapelige katoen geldt een enigszins af-

wijkende regeling, welke hier buiten beschouwing blijft,

omdat practisch het gehele beperkte aanbod van deze

katoen voor de Noordamerikaanse markt is gereserveerd.

Prjsmaatregelen voor oogst 1956 en

latere oogsten.

De steunprijs fluctueert voor oogst 1956 en latere oog-

sten tussen 75 en 90 pCt van de pariteitsprjs. Ook hiér

gaat men uit van de begrippen totaal en normaal aanbod,

waarvan hierboven onder 1. de definities reeds zijn ge-

geven. Het beleningstarief is 90 pCt van de pariteitsprijs

bij een totaal aanbod van niet meer dan 108 pCt van het

als normaal beschouwde aanbod. Voorts wordt de vol-

gende degressieve schaal toegepast:

totaal aanbod 108-124pCt van normaal aanbod: voor

iedere stijging van 2 pCt van het totale aanbod daalt de
steunprijs met 1 pCt tot 82 pCt; .totaal aanbod 125 pCt

en meer van normaal aanbod: voor iedere stijging van 1

pCt van het totale aanbod daalt de steunprijs met 1 pCt

tot het minimum van 75 pCt van de pariteitsprjs.

Bepaling pariteitsprjzen.

Er is thans sprake van drie soorten pariteitsprijzen:
de oude pariteitsformule, gebaseerd op verhoudingen

van 40 jaar geleden (1909/1914 = 100);

de nieuwe pariteitsformule, welke rekening houdt met

prijsverhoudihgen gedurende de meest recente 10 jaar;

de overgangspariteitsformule, welke de oude pariteits-

prijs is minus
5
pCt voor ieder volledig kalenderjaar

sinds 1 Januari 1955.

Laatstgenoemde pariteitsformule treedt in werking op

1 Januari 1956 voor het seizoen 1956/57 en geldt zolang

de nieuwe
5
of moderne pariteitsformule niet hoger uit-

komt dan eerstgenoemde.

Consequenties, welke voortvloeien uit de nieuwe landbouw-

wetgeving, voor de marktontwikkeling op katoengebied in

de Verenigde Staten.

a. Oogst 1954 en verkoop van surplus-

k a t o e n.

In aansluiting aan hetgeen omtrent de katoensituatie

in de Verenigde Staten reeds opgemerkt werd in een

artikel in ,,E.-S.B.” van 18 Augustus 1954
2)
wordt thans

aandacht gevraagd voor de actie van de Regering der

Verenigde Staten tot liquidatie van overtollige voorraden

‘)
,,De
huidige en toekomstige katoenpolitiek in de verenigde Staten” in ,,E.-S.B.”
van 18 Augustus 1954, no 1941, blz. 655.

976 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 December 1954

ruwe katoen. Een en ander vormt een onderdeel van de

nieuwe katoenpolitiek.

Volgens. de ,,Agricultural Trade Development and

Assistance Act of
1954″
kunnen in totaal voor $ 1 mrd

surplus landbouwvoorraden verkocht worden op bijzon-

dere voorwaarden. Voor $ 700 mln tegen buitenlandse

valuta, terwijl $300 mln surplus stocks gebruikt kunnen

worden voor hulpverlening aan bevriende naties (in geval

van hongersnood en andere catastrophes etc.). Naar alge-

mene verwachting zal katoen voor het laatste doel niet

in aanmerking komen. Voor de katoenindustrie is van

belang wat er gebeurt met de eerstgenoemde $ 700 mln.

Ditbedragis beschikbaar voorverkoop van overtolligeland-

bouwproducten, inclusief katoen tegen buitenlandse valuta.

Duidelijkheidshalve wordt hier eerst vermeld welke

quantiteiten katoen momenteel in de Verenigde Staten

disponibel zijn voor verkoop volgens de situatie per
12

November 1954.

Loan 1951- 126.000 bn thans eigendom van de C.C.C. sinds 14October 1954.
Loan 1952
– 1.675.000
hiervan zjjn door de Regering der Verenigde Staten
1 mln bn uit de markt genomen (de zgn. ,,set.aside”);
675.000 brs zijn eigendom van de CCC. sinds 1
Augustus 1954.
Loan 1953 – 5.059.000 ,, eigendom van de producenten, die de katoen bij de C.C.C. beleend hebben. Tot 31 Juli 1955 kunnen
de producenten de leningen afbetalen en de katoen
terugkopen. Het restant wordt door de CCC. op
1 Augustus
1955
in eigendom overgenomen.
Eerst
daarna zal er voor de Amerikaanse Regering de mo-

gelijkheid bestaan een additionele hoeveelheid van
2 mln bn uit de markt te nemen, teneinde de reserve, de zgn. ,,set-aside”, te brengen op 3 mln bn in totaal,
de minimale hoeveelheid, welke de Wet voorschrijft.
Loan 1954 – 764.000 ,, eigendom van de producenten, die de katoen bij
de C.C.C. beleend hebben.
Aan
free cotton is
er disponibel in het gehele seizoen 1954155:
carry-over free cotton per 1-8-54
…………
1,3 mln bn a)
productie
.1.
binneniands verbruik
(13,2 mln b) – 8,6 mln) 4,6

..

.

5,9 mits bn
Te verwachten export 4,2 â 4,5 mln bn. De miii atocka ad 1,2 min bn blijven buiten beschouwing.
Hiervan zijn per 12 November 1954 bij de C.C.C. beieend 764.000 bn.

Voor verkoop via de normale handelskanalen tegen

buitenlandse valuta komt in aanmerking: katoen uit de

voorraden, welke het eigendom zijn van de C.C.C. of

katoen uit stocks, die na aanvankelijke belening bij de

C.C.0weer worden afgelost. De exporteur kan eigen
katoen voor deze speciale export gbruiken, op voor-

waarde, dat deze katoen, d.w.z. de daarmede overeen-

komende waarde of hoeveelheid, vervangen wordt door

C.C.C.-katoen. Voor zover op dit moment bekend; wordt

deze katoen, welke onder de werkingssfeer valt van de

,,Agricultural Trade Developmènt and Assistance Act of

1954″,
tot het zelfde prijsniveau verkocht, als voor andere

buitenlandse importeurs geldt, indien zij de Amerikaanse

katoen tegen verrekening van dollar-valuta betrekken,

d.w.z. tegen de in de Verenigdç Staten geldende markt-

prijzen.

Er kan verder door landeI1, die van de Verenigde Staten

militaire of economische hulp ontvangen, katoen betrok-

ken worden binnen het kader van een bedragvan $ 350

mln, uitgetrokken voor alle surplusvoorraden van land-

bouwproducten.
De transacties vallen onder
,
de Mutual
Security Act van 1954, de voortzetting van het plan-

Marshall. In.wezen kan deze katoen derhalve tegen na-

tionale valuta aangeschaft worden tegen dezelfde voor-

waarden als hierboven vermeld. Ten slotte is er de speciale

reserve of ,,set-aside”, thans groot 1 mln bn. De verkoop

hiervan zal moeten plaatsvinden in overeenstemming met

door dè’ President (Administratie) vast te stellen voor-

waarden, waarbij ,verstoring van normale marktverhou-

dingen zal worden -voorkomen. De I.C.A.C. raamt de

extra verkopen krachtens deze maatregelen voorlopig

op rond 500.000 bn.

Ten gevolge van de grotere oôgstopbreiigst in. 1954 dan

aanvankelijk verwacht, nl. 13,2 mln bn (volgens de

jongste oogstraming ian 1 November .1954), is er quan-

titatief bezien voldoende kitoen uit de huidige oogst voor

export disponibel. De door de buitenlandse spinners ge-

vraagde ,,grades and staples” zal het noodzakelijk maken

ook katoen uit de loans (1953 en’1954) terug te’nemen.

De onvermjjdelijk’e consequentie daarvan is, dat de daar-

mede verbonden kosten moeten worden betaald. De

I.C.A.C. raanit deze’kosten als volgt:

om te beginnen 0,30 dollarcent per lb. C.C.C.-onkosteii,

dan 0,20 dollarcents per lb carryiflg charges per maand

(voor opslag, verzekering, etc.),

vervolgens’ 0,60 dollarcent per lb. minimaal ($ 3 per

baai) vergoeding voor de farmer.

Met nieuwe areaalrestricties voor oogst 1955 in het

vooruitzicht kan, niet te voorziene omstandigheden voor-

behouden, met hogergenoemde feiten voor ogen, in het

verdere verl,00p van seizoen
1954/55
niet anders dan een

relatief vaste markt voor Amerikaanse katoen worden
verwacht. Een hogere sl6traming voor oogst 1954 kan

het beeld nog enigszins in baisse-gunstige zin wijzigen.

b. Are aalrestricties voor oogst
1955.
‘-

De Landbouwwet 1954 noodzaakt de Amerikaanse

Regering voor het seizoen
1955/56
door middel van de

zgn. ,,marketing quotas” wederom areaalrestricties in te

stellen. Dit blijkt duidelijk uit onderstaande berekening

totaal aanbod 1954/55 – carry-over 1-8-1954

…………..
9,6 mln bn
oogst

….,,,,,,,,,,,.,,…..,….

13,2

22,8 mln bn
no,rmaai aanbod 1954/55 consumptie en export
…………..
13,5

– plus 30 pCt
………………,,..

4,0
1

17,5 mln bn
Het totaal aanbod is groter dan het normaa aanbod,

waaruit de wettelijke noodzaak tot beperking van het

areaal voor oogst
1955
voortvloeit. Intussen zijnde are-
aaltoewijzingen voor 1955 door Secretary Benson bekend

gemaakt, ni. 15 pCt beneden het areaal van 1954, in totaal

18,1 mln acres. De ,,marketing quotas” zijn vastgesteld

op 10 mln bn. Indien 2/3 gedeelte der producenten bij

het op 14 December a.s. te houden referendum met deze

maatregelen hun instemming betuigt, zullen de katoefi-

prijzen gesteund worden op basis van 82f 90 pCt van de

pariteit. In het tegenovergestelde geval daalt de steunprijs

tot 50 pCt van de pariteit. Het resultaat der stemming

staat uiteraard bij voorbaat vast. Er zullen echter onge-

twijfeld wederom ‘pogingen in het werk worden gesteld

langs wettelijke weg door een actie in het Congres een

verhoging van de areaaltoewijzingen te verkrijgen. Areaal-

bpèrking is overigens een hausse-gunstige factor.

‘Te verwachten prijsontwikkeling

oo’gst
1955.

Het hangt, zoals elders in dit artikel uiteen’gezet, vn de

verhouding tussen totaal en normaal aanbod in het sei-

zoen
1955/56
af op welk definitief percentage de steun-
prijs wordt vastgesteld. Volgens een voorlopige bereke

ning kan niet anders worden aangénornen, dan dat de

steunprijs voor oogst 1955 gefixeerd blijft op het niveau

van
1954,
derhalve op 90 pCt van de pariteit. Immers,
rekening houdende met de toe te passen’ aftrek van de

speciale reserve ian 3 mln bn kan het
totale aanbod in

het seizoen 1955/56geraamd worden op:

carry-over 1-8-1955

9,5 mln bn
minus speciale reserve

,…,…

,
3,0

6,5 mln bn
raming oogst 1955
………..
10

1. 12 mlnbn

– 16,5 â 18,5 min bn

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

977

Daartegenover staat een te verwachten
normaal aanbod

van 130 pCt van consumptiç plus export ad ca 13,5 mln

bn = 17,5 mln bn.

Volgéns deze berekening zou het totale aanbod 94 â

105
pCt
van, het normale aanbod bedragen, hetgeen

minder is dan het percentage van 108, hetwelk vereist is

om een steunprjsniveau van 90 pCt van de pariteit te

bereiken. Al naar gelang de situatie zich met betrekking

tot de omvang van oogst 1955 wijzigt, biedt de Wet de

mogelijkheid, door vergroting van de speciale reserve tot
maximaal 4 mln bn als gevolg waarvan het totale aanbod

een dienovereenkomstige daling ondergaat, zodapig te
manipuleren, dat een steunprjs van rond 90 pCt van de

pariteit kan worden gehandhaafd.

d. Te verwachten prijsontwikkeling

o o g s t 1956.

Het is uiteraard niet mogelijk thans reeds een verant-

woorde opinie ten beste te geven voor een zover verwij-
derd tijdstip als het seizoen
1956/57.
Uit de huidige land-

bouwwetgeving kan echter de conclusie worden getrokken

dat voor oogst 1956 in de eerste plaats geldt de flexibele

steunprjs van 75 tot 90 pCt van de pariteitsprjs. Voorts

wordt de overgangspariteitsformule toegepast (zie op-

merkingen onder het hoofdje , ,Bepaling pariteitsprijzen”).

Volgens de ramingen van het Departement van Landbouw

in Washington zal de steunprijs voor ruwe katoen in 1956

circa 2 dollarcent per lb. lager liggen dan in 1954.

Arnhem.

, KATS.

Een wijziging in. de economische politiek van Turkije
Snelle economische ontwikkeling.

be Democratische Regering, die sinds een aantal jaren

na de oorlog het bewind in Turkije van de Republikeinen

heeft overgenomen, streeft evenals haar voorgangster

naar çen.zo snel mogelijke ontplooiing van het land.

Terwijl de Republikeinse Regering in de eerste plaats

aandacht besteedde aan de industriële vooruitgang,

legden de Democraten meer de nadruk op de landbouw-

en verkeerssector.

Waren de resultaten, waarop het Republikeinse be-

wind kan bogen, al in korte tijd verkregen, de opvallend

snelle groei, die de economie onder de Democraten te

zien heeft gegeven, dwong allerwege eerbied af. Aan de
waarde van deze prestatie wordt niets afgedaan door het

feit, dat een aantal hierna te noemen factoren meewerkte.

In de eerste plaats de Koreaanse hoogconjunctuur, die

de economische politiek van de Democratische Regering
begunstigde, waardoor zij met succes haar doel kon rich-

ten op een geforceerd ontwikkelingsplan. Verder ver-

zekerde de strategische ligging van het land tussen Oost

en West haar van de steun van het Westerse blok. Boven-

dien wâs zij zich er van bewust, dat het de Westerse landen

heel wat waard zou zijn zich van een zo groot mogelijk

deel van de snel groeiende binnenlandse markt te ver-

zekeren. Dit laatste was voor deze landen eveneens een
aanleiding credieten ten behoeve van de ontwikkelings-

projecten te verstrekken. Ten slotte zijn de weersomstan-

digheden zo geweest, dat in de afgelopen jaren zeer goede

oogstresultaten konden worden bereikt.

Zo zien we, dat binnen zeer korte tijd irrigatiewerken,

havens en vliegvelden werden aangelegd en de uitbreiding

van het spoorweg- en wegennet mogelijk was. Van niet

minder belang was de snelle productiestijging in de land-

bouw en het feit, dat nieuwe gewassen, zoals granen en

katoen, aan het agrarisch assortiment werden toegevoegd.
De tarwe-opbrengst vermeerderde zelfs zo snel, dat tarwe

thans het eerste Turkse.landbouwproduct en het belang-

rijkste uitvoergoed is geworden.

Hiermede maakte de Regering belangrijke vorderingen

in de richting van haar streven naar verhoging van het

welvaartspeil der armelijke agrarische bevolking. Ook
kon hierdoor de uitvoer worden vergroot, zodat de de-

.’iezenbron toenam. Dit was ook in hoge mate noodzake-

lijic voor de financiering van de invoer van kapitaal-
goederen, temeer daar de Regering het investerings-

programma progressief wenste op te voeren.

Betalingsmoeiljcheden en inflatie.

Het is haast vanzelfsprekend, dat deze snelle prestaties

niet zonder moeilijkheden konden worden verricht. Het

geforceerde. investeringsprogramma veroorzaakte dan

ook moeilijkheden op het gebied van de betalingsbalans

en het binnenlandse monetaire evenwicht.

De invoer, in het bijzonder die van kapitaalgoederen,

was zeer snel toegenomen. Hiermede kon de uitvoer geen
gelijke tred houden, vooral niet toen na de wapenstilstand

op Korea de grondstoffenmarkten verzadigd raakten en

de Turkse exportproducten ernstige concurrentie ont-

moetten. Doordat de Turken, vanwege de nog te hoge

voortbrengingskosten van de nieuwe producten, niet

tegen de concurrentiestrijd waren opgewassen en de

Regering, wat de tarwe betrof, zolang ‘mogelijk in het

berekenen van hoge exportprijzen bleef volharden,

moest op de exportmarkten terrein worden prijsgegeven.

Het gevolg hiervan was, dat het land wegens gebrek aan

deviezen in betalingsmoeilijkheden kwam en een grote

achterstand in de aflossing van de buitenlandse handels-
schulden ontstond.

Ook het monetaire evenwicht in het binnenland werd

verstoord, doordat het de Regering aan voldoende eigen

middelen ontbrak om de omvangrijke publieke inves-

teringen zonder de drukpers te financieren. De berotings-

tekorten, die ontstonden, veroorzaakten een infiatoire

druk. Eveneens infiatoir werkte naderhand de prijs-

steunpolitiek voor de tarwe. Door de hierboven geschetste

daling van de uitvoer, na de wapenstilstand op Korea,

bleef de Regering spoedig met grote onverkoopbare voor-

raden tarwe zitten. Hierdoor was zij gedwongen haar

tarweprjs geleidelijk aan die van de wereldmarkt aan te

passen. Om de boeren echter deze strop te besparen en

een daling van het landbouwinkomen te voorkomen, is

zij tot prjssteun van de tarwe overgegaan.

Volharding in deze economische politiek en pressie van

buiten.

Ondanks deze ontwikkeling veranderde de Regering

haar economische politiek niet. V66r de algemene ver-
kiezingen, die in Mei ji. werden gehouden, wilde zij dit

niet, omdat zij zich met deze economische politiek bij de
agrarische bevolking (die de meerderheid vormt) juist zo

populair had weten te maken. Nâ de verkiezingen, die

een overweldigende zege voor haar betekenden, wenste

978

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8December
1954

zij evenmin in haar politiek verandering te brengen. Het

was immers deze politiek, waaraan zij haar grote over-

winning had te danken.

Terwijl zij er -op speculeerde, dat de leveranciers van
Turkije voldoende vertrouwen zouden hebben in de toe-

komst van het land en in de toenemende belangrijkheid

van de Turkse markt, hoopte de Regering voor de oplos-
sing van haar problemen op de steun en credietverlening

van het buitenland.

Van verschillende zijden werd echter ôp de Regering

aandrang uitgeoefend, een wijziging te brengen in de

economische politiek. Terwijl reeds eerder bij het con-

flict met de Wereldbank (begin 1953) was gebleken, dat

aan de Regering de raad was gegeven een-minder infiatoire

politiek te voeren en de investeringen te beperken, heeft

de raad van deO.E.E.S. hetzelfde advies verstrekt. Ook
President Eisenhower schijnt tijdens het bezoek van de

Turkse Minister-President Menderes aan Washington in
Juni jl. zijn bezorgdheid over de financiële ontwikkeling

van Turkije kenbaar te hebben gemaakt. Hij schijnt

Menderes te hebben verzocht een verandering van politiek

‘in overweging te nemn. Verder zijn er iiidicaties, dat in

kringen van de Regering zelf het aantal voorstanders van
een wiziging van de politieke koers toeneemt.

Toch verandering van koers?

Al zal de pressie, die van buitenaf. op de Regering is
uitgeoefend, ongetwijfeld van invloed zijn geweest, zij

zou niet voldoende zijn om de Regering tot andere in-

zichten te bewegen.

Het zijn echter een aantal ernstige gebeurtenissen in

het land zèlf geweest, die haar tot stappen in andere rich-

ting hebben genoopt.

In de eerste plaats veroorzaakte de jongste ôntwikke-

ling op het gebied van de buitenlandse handel een verdere

achteruitgang van de’ reeds critieke betalingspositie.

Blijkens de cijfers van de buitenlandse handel bedroeg de

invoer in de eerste zes maanden van dit jaar T. £ 717,2

mln en de uitvoer T. £
454,9
mln, zodat een tekort van

T. £ 262,3 mln ontstond. Dit is meer dan het dubbele van

het deficit, dat in de overeenkomstige periode van het

o
vorige jaar was ntstaan (T. £ 113,2 mln). De oorzaak

hiervan is zowel toe te schrijven aan de toeneming van

de invoer als aan de verdere daling, die de uitvoer onder-

ging.

Ook de interne monetaire situatie is in de afgelopen

maanden slechter geworden. De inflatie, die zoals reeds
werd besproken, enige tijd het binnenlands economisch

evenwicht in gevaar bracht, heeft thans zulke vormen aan-

genomen, dat het publiek is gaan hamsteren en tekorten

aan voedingsmiddelen zijn ontstaan.

Bovendien dreigt een nieuwe sombere factor zich

bij bovengenoemde te voegen. Ofschoon de oogstverwach-

tingen in de meeste landbouwgebieden niet ongunstiger

zijn dan het vorige seizoen, wordt algemeen gevreesd,

dat in Aiato1ië de graanopbrengst 20 pCt tot 30 pCt

beneden die van 1953 zal uitvallen. Aangezien Anatolië

de belangrijkste graanstreek is, mag worden aangenomen,

dat bij een dergelijke ontwikkeling de totale graan-

opbrengst van het land beneden de verwachting zal blijven.

Indien dit wordt bewaarheid, zal minder tarwe voor de ex-

port beschikbaar komen. Nu dit product de belangrijkste
uitvoerpost op de handelsbalans is geworden, valt te be-

grijpen, dat de repercussies hiervan op de betalingsbalans

onder de gegeven omstandigheid ernstig zullen ‘zijn.

Nieuw inzicht, andere koers.

Vooral het laatste punt heeft de Regering doen be-

sluiten – al is het voorlopig schoorvoetend – de econo-

mische politieke koers te veranderen. Het schijnt de

Regering thans duidelijk te zijn geworden, dat de eco-

nomiche ,,planning” te veel is gebaseerd geweest op een

gunstige agrarische productie. Zoals gezegd, waren de

oogstuitkomsten de laatste jaren zeer voordelig. Ook zou

zij tot het inzicht zijn gekomen, dat te grote kapitalen

worden besteed voor omvangrijke publieke werken, ter

wijl met minder middelen, door gebruikmaking van

bestaande mogelijkheden, een grotere productie kan

worden verkregen.

Onder de maatregelen, die van een verandering van
koers blijk geven, is tenoemen een herziening van het

invoerprogramma. Ook zijn drastische maatregelen af-

gekondigd tegen de welig tierende goederenspeculatie.

Ten slotte zijn er aanwijzingen, dat de tRegering het

investeringsprogramma wil beperken. Zo heeft zij bijv.

het electrificatieproject der spoorwegen opgeschort.

Toch geen volledige ommekeer.

De veranderingen in het beleid van de Regering schijnen

echter nog niet zover te gaaii, dat zij ook ten aanzien van

de oplossing van de achterstallige handelsschulden en de
landbouwpolitiek wijzigingen overweegt.

De invoermaatregelen zijn namelijk gericht op een

selectieve programmering met het doel de bevoorrading

van essentiële goederen uit het buitenland te verzekeren.

Van een werkelijk drâstische beperking van de inves-
teringen en van de invoer van kapitaalgoederen blijkt

nog niets. Toch zal dit noodzakelijk zijn om een snelle

en doeltreffende oplossing te bewerkstelligen inzake het

onevenwichtige handels- en betalingsverkeer en het hier-

mee samenhangende probleem van de achterstallige

handelsschulden.

Als oplossing van dit laatste zoekt de Regering nog

steeds hulp van buiten af. Zij verlangt van de betrokken

buitenlandse regeringen, dat deze de handelsvorderingen
van de exporteurs overnemen. De op deze wijze ontstane

lening zou Turkije dan aflossen door leveranties uit de

aanwezige surplusvoorraden (in hoofdzaak tarwe)
1).

Uit vrees, dat het Turkse afzetgebied voor hen verloren

zal gaan,, heeft een aantal landen, waaronder West-

Duitsland en Zwitserland, op deze basis reeds bilaterale

overeenkomsten afgesloten. –

Ook ten aanzien van de infiatoire prijssteun van de

tarwe heeft de Regering geen ander standpunt ingenomen.

Zij blijft van mening, dat het op peil houden van het land-

bouwinkomen een zaak van meer belang is.

‘s-Gravenhage.

Drs P. DA SILVA.

‘) De ernstige gevolgen van een mislukte tarwe-oogst worden ons nog duidelijker
bij het besef, dat in zulke omstandigheid de aanwezige voorraden waarschijnlijk
voor andere doeleinden zullen moeten worden aangewend.

Zo spreekt U met de Hapi Easyphone, de luid-
sprekende telefoon. Geen geloop . geen ge.
schreeuw. geen wachten – geen gezoek. Reeds
van ca
8. j..
af leverbaar.
HAPÉ EASYPHONE
Vraag cIrc. Nr. 336/3 bIj C.V. Hapé. Kdam.C.
Nw.
Herengracht 11, Telefoon 48882-48321.

(Ingezonden mededeling)

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

979

BEDRIJFSECONOMISCHE

NOTITIES
Financiële public relations

Het veelvuldig gebruikte argument voor een summiere bericht-
geving, namelijk dat een uitvoerige berichtgeving eerder inzicht geeft
in minder gunstige gegevens, is niet houdbaar (Ir P. F. S. Otten
op 14 Mei 1954 in een rede voor aandeelhouders).
Wij wagen het de mening uit te spreken, dat nog te

weinig leiders van open naamloze vennootschappen zich

bewust zijn, dat het onderhouden van goede betrekkingen
met de financiële gemeenschap, de aandeelhouders en het

beleggend publiek uitermate noodzakelijk is.

Het verwaarlozen, in elk geval het onvoldoende ver

zorgen van goede betrekkingen met de financiële wereld,

moet uiteindelijk zijn weerslag hebben op de belegger

maar ook op de potentiële belegger..

Men zal ons tegenwerpen, dat een belegger alleen

belangstelling heeft voor de hoogte van het dividend.

Een onderneming kan – volgens deze opvatting – nog

zoveel zorg besteden aan public relations, dit baat niets

als het dividend beneden de verwachtingen blijft, terwijl

omgekeerd een hoog dividend alle moeite en kosten voor

public relations overbodig maakt.

Deze stelling is door haar eenvoud aantrekkelijk. Zij is

echter te simpel en daardoor onjuist.

Er zijn bij dQ dividenddeclaraties drie mogelijkheden:

het dividend blijft beneden de verwachtingen, het komt

er mee overeen of het is beter dan werd verwacht.

De belegger krijgt zijn kennis van de financiële positie
en mogelijkheden van de onderneming via een groep, die

wij eenvoudigheidshalve de financiële gemeenschap

hebben genoemd en die bestaat uit: de financiële pers,

de banken, de commissionnairs, de beleggingsadviseurs.

Zij allen zullen – ieder op eigen wijze en met eigen

middelen – de gang van zaken bij een onderneming

trachten te volgen, zij allen zijn dus aangewezen op feiten-

materiaal en naarmate dit materiaal duidelijker, vollediger

en openhartiger is, zullen zij zich beter een oordeel kunnen

vormen en objectiever de status van de onderneming en

haar vooruitzichten kunnen belichten. Dit moet weer

leiden tot een juistere koersvorming, een koers dus die

de positie, de winstcapaciteit en de vooruitzichten

weerspiegelt.

Er zijn op de Amsterdamse effectenbeurs
1.175
fondsen

genoteerd van in Nederland gevestigde privaatrechtelijke

ondernemingen. Het ligt voor de hand dat zij die het

publiek willen voorlichten, gemakkelijker en daardoor

soms ook eerder over die ondernemingen spreken, waar-
van de mérites bekend zijn. Uiteraard worden die andere
fondsen niet doodgezwegen doch zij zullen bij algemene

beschouwingen niet z6 gauw in het zoeklicht komen.

Naarmate een onderneming zich meer in geheim-

zinnigheid hult, volstaat met summiere gegevens in haar

jaarverslag en weigert om inlichtingen te verstrekken,

wordt de mogelijkheid om inzicht te geven in het doen en

laten van een onderneming steeds kleiner. Er wordt dan

een klimaat gekweekt, waarin – vooral in een hausse-

periode – tipgevers en soortgelijke voorlichters gemakke-

lijk spel krijgen.

Doch zelfs bona fide organen, die juist de opinie der

beleggers moeten helpen vormen, zullen door de schaars-

heid der gegevens de kans lopen, ondanks hun voor-

zichtige formuleringen, te worden misverstaan. Speciaal

in een tijd als deze, waarin de vraag naar beleggings- en

speculatiemateriaal zeer groot is.

HANDEL-MAATSCHAPPIJ

-C.c4t&ert de9ar1g & !o.
‘fl.’P.

HERENGRACHT 450

AMSTERDAM

Internationaal handelscon tact

Financiering van
de buitenlandse handel

(Advertentie)

Er is echter nog een andere reden om zoveel mogelijk

open kaart te spelen. Elke ondernemer moet de kapitaal-

markt beschouwen als het orgaan waarop hij eens een

beroep zou kunnen moeten doen. De emittenten zullen

voor hein die markt aftasten en op een gegeven ogenblik

tot een emissie adviseren. Het prospectus zal natuurlijk
opheldering kunnen en moeten geven, maar de emissie

zal nog beter beoordeeld kunnen worden en vaak ook

beter ontvangen worden, als het klimaat rondom die

onderneming door een regelmatige en zorgvuldige public

relations-activiteit goed is geworden, resp. is verbeterd.

Wil de financiële gemeenschap zich een gefundeerd

oordeel over een onderneming kunnen vormen, dan moet

zij ,,the ins and outs” van die onderneming kennen.

Een eerste eis is daarom dat die onderneming een ,,karak-

terbeschrijving” van zich zelf geeft.

In zijn voortreffelijk boek ,,Financial Public Relations”

somt Herman S. Hettinger een aantal punten op, dat als

uitgangspunt kan dienen voor het onderzoek naar een

onderneming. M.a.w., hij die een goed inzicht in een

onderneming wil krijgen, moet antwoord hebben op een

aantal vragen die wij thans laten volgen:

Welke producten worden er gemaakt; waarvoor worden zij
gebruikt; wat is de aard der afnemers; waarom zijn de eigen
producten beter dan die van de concurrentie?
Wie zijn de voornaamste afnemers; wat is de plaats van de
onderneming in de bedrijfstak? Als de onderneming zich op meer terreinen beweegt, wat is dan
het percentage van de omzet, dat op elk terrein wordt gehaald?
Wat zijn de potentiële mogelijkheden?
Welke waarde hebben de octrooien, de know how en de er-
varing bij productie en verkoop?
Hoe groot is de concurrentie en wie zijn de concurrenten?
Hoe is de ontwikkeling van nieuwe producten en wat zijn de
potentiële mogelijkheden hiervan? Ook t.a.v. de winst?
Als de onderneming bij het defensieprogramma is ingeschakeld,
in welke verhouding stdhn de defensie-opdrachten tot de niet-
defensie-opdrachten; wat is de aard van haar deelneming en
de betekenis van haar producten voor de defensie? Waar bestaat de fabrieks ui trusting uit; hoe groot is de capa-
citeit, het aantal fabrieken, haar omvang en de grootte van het
personeel; is men met modernisering of uitbreiding bezig?
Wat is de betekenis van de research bij de productie en de
verkoop?
Zijn er betrekkingen met afnemers wat de ontwikkeling van
nieuwe producten betreft?
Hoe is de afzet georganiseerd
mcl.
het reclameprogramma?
Hoe zijnde financiële gegevens over de laatste 10 jaar; winsten,
dividenden, bedrijfskapitaal, aandelenkapitaal, reserves, credi-
teuren?
En hoe zijn de laatste financiële gegevens?
Hoe is de geschiedenis der onderneming in grote trekken?
Wie vormen de directie en de raad van commissarissen?

De lijst is uitgebreid maar alleen op deze manier kan

het beeld van een onderneming voor ons oprijzen, waar-

bij wij er dan direct aan toe moeten voegen, dat deze spe-

ciaal op de industrie slaande vragen zeker nog niet uit-

puttend zijn.

980

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 December 1954

De reeks is natuurlijk ingesteld op Amerikaanse ver-
houdingen. Vergt zij daarom niet teveel van de Neder-

landse onderneming, die gemeenlijk nog een grote aversie

heeft tegen zo’n grote openhartigheid? Vermoedelijk wel,

doch dan zal een public relations-adviseur de ondernemer

er van moeten overtuigen, dat alleen door vertrouwen te

schenken vertrouwen kan worden gevraagd.

Er zijn verschillende media om dit vertrouwen te schen-

ken, waarbij het uiteraard van de grootte en de aard van

de onderneming zal afhangen in welke mate die media

gebruikt moeten worden en welke strategie gevolgd moet

worden. Herman S. Hettinger maakt onderscheid tussen

het geschreven woord en het persoonlijk contact.

Onder de eerste groep rangschikt hij het jaarverslag, de

tussentijdse verslagen, de speciale bulletins (bijv. om mede

te delen dat er nieuwe opdrachten zijn ontvangen
;
dat een

nieuw product wordt geïntroduceerd), een algemene

brochure waarin de antwoorden verwerkt worden, die

de ondernemer geeft op de hierboven geciteerde 16

vragen, overdrukken van belangrijke in tijdschriften of

kranten over de onderneming verschenen artikelen, het

in druk laten verschijnen van belangwekkende rede-

voeringen van directieleden.

Al deze publicaties moeten aan strenge eisen voldoen,

niet aleen wat de inhoud betreft maar ook wat de lees-

baarheid, de technische verzorging en het formaat aan-

gaat. Men onderschatte al deze factoren, waarop wij thans

niet verder kunnen ingaan, niet.

Onder het persoonlijk contact vallen dan het contact

met de aandeelhouders op de aandeèlhoudersvergadering,

het bezoek van aandeelhouders aan het bedrjf, het be-

antwoorden van brieven van aandeelhouders en last but

not least het openhartige gesprek – collectief of indi-

vidueel – met de financiële pers en alle anderen, die het

beleggende publiek voorlichten.

Het is een bittere ervaring, dat aandeelhouders niet op

jaarvergaderingen verschijnen. Wellicht dat de belang-

stelling groter wordt, als zij – door een bedrjfsbezoek

bijv. – eerst het bedrijf hebben leren kennen.

De onderneming zal met alle middelen, die haar ten

dienste staan, de financiële gemeenschap en haar aandeel-

houders moeten trekken. Is haar jaarverslag informatief

en attractief – en dit geldt ook voor haar bulletins en

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

brochure – dan zal zij niet scheutig met de toezending

moeten zijn.

In de eerste plaats natuurlijk aan allen uit de financiële

gemeenschap, die de voorlichting voor hun rekening

nemen, dan aan hen die er om vragen (in de Verenigde

Staten wordt – o.a. om vraag uit te lokken – het ver-

schijnen van een jaarverslag per advertentie bekend ge-

maakt). Daarnaast zijn er nog vele andere gegadigden:

universiteiten, handelseconomische bibliotheken, over-

heidspersonen, organen uit het bedrijfsleven, belangrijke

leveranciers, afnemers en tussenpersonen. Voorwaarde

VOOf
het sturen is echter wel, dat het jaarverslag niet zo

bloedeloos is als bij zeer vele ondernemingen het geval

pleegt te zijn.

Het gehele complex van activiteiten, dat moet leiden

tot nauwe en goede betrekkingen met de door ons be-

doelde groepen, eist – op straffe van mislukking – een

programmatische behandeling. Het opstellen van zo’n
programma moet evenwel met grote zorg geschieden.

De directie moet eerst grondig overwegen, of zij deze weg

zal inslaan en zo ja, welke koers zij dan zal volgen. Na dit

principiële besluit zal de strategie bepaald moeten worden,

waarna ten slotte het programma in details kan worden

uitgewerkt. Niets mag aan het toeval worden overgelaten
en systematisch moet er worden gewerkt.

Dit gehele terrein van de financiële public relations is

voor verreweg de meeste ondernemingen nieuw. Zij staan

vreemd tegenover dit opengooien van deuren en luiken
voor de financiële gemeenschap en de aandeelhouders.

Er breekt echter een nieuwe tijd aan. Terecht stelt de

Vereeniging voor den Effectenhandel pogingen in het

werk om bij grotere categorieën van het publiek belang-

stelling voor de beurs en het effect te wekken. Doch dit

werk zal alleen effect sorteren, als de ondernemingen door

grotere ‘openbaarheid voor een gunstig klimaat zorgen.
Amsterdam.

J. B. KELHOLT.

BOEKBESPREKING

E. Browaldh en L. E. Thunholm: Changes in bank balance

she ets 1938-1952.
Institut International d’Etudes

Bancaires, Parijs 1954.

De structurele wijzigingen, die zich in verschillende

landen in en na de tweede wereldoorlog in het bank-

wezen aan het voltrekken zijn, hebben tot nu toe in de

literatuur minder de aandâcht getrokken dan men eigen-

lijk zou mogen verwachten. Gedeeltelijk weerspiegelen

deze wijzigingen zich in de veranderingen in de bank-

balansen, doch waar de meeste banken nog zeer orthodox

zijn bij het verstrekken van meer ‘gedetailleerde gegevens,

onttrekken zich vele veranderingen aan de openbaarheid.

Wellicht is dit ook de verklaring voor de boven gesigna-

leerde absentie van belangstelling.

Het is daarom des te meer toe te juichen, dat in de

kring van bankiers de behoefte is gevoeld om te

komen tot de vorming van een InternatiOnaal Instituut,

dat deze onderwerpen als studieobject zou hebben (Institut

International d’Etudes Bancaires). Dit instituut, waarin

vooraanstaande bankiers uit alle Westeuropese landen

zitting hebben, heeft sedert de oprichting in 1951 op

iedere halfjaarlijkse bijeenkomst een bepaald onderwerp

behandeld. Zo’n onderwerp wordt steeds voorbereid

door één of twee rapporteurs. Waar bij de samenstelling

van de prae-adviezen vaak vertrouwelijke gegevens ge-

bruikt worden, heeft men tot nu toe deze prae-adviezen

niet gepubliceerd. Een uitzondering wordt thans

8 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

981

gemaakt voor het prae-advies, samengesteld door

E. Browaldh en L. E. Thunholm: ,,Changes in bank

balance sheets 1938-1952″.

In dit prae-advies wordt aan de hand van de verge-

lijkende cijfers van 11 Westeuropese landen een inzicht

gegeven in de veranderingen die zich in deze landen

hebben voltrokken t.a.v. de bankbalansen in de genoem-

de jaren. –

Men heeft hiervoor de volgende factoren uitgekozen:

het kaspercentage, d.w.z. ‘de vei’houding tussen kas-

geld enerzijds en crediteuren en termijndeposito’s

anderzijds;

de verhouding van beleggingen in overheidspapier

en van credieten en wissels t.o.v. de totale activa;

de .verhouding tussen crediteuren (dagelijks opzeg-

baar) en termijndeposito’s;

de verhouding tussen eigen middelen en crediteuren

plus termijndepoito’s;

de verhouding tussen eigen middelen en credieten

en wissels.

Het zijn dus percentages en geen nominale bedragen

die vergeleken worden. Dit is gezien de vele practische

moeilijkheden verbonden aan een vergelijking van de

cijfers, luidende in 11 verschillende valuta’s – met over

het verloop van deze jaren sterk wijzigend.e onderlinge

waardeverhoudingen -, begrijpelijk. .Toch moet men zich

bewust blijven, dat in het met ‘elkaar vergelijken van

percentages een zeker gevaar schuilt. Immers, vergelijken

wij een land waar de geidverhoudingen betrekkelijk stabiel

zijn gebleven en een ander land waar de inflatie bijzonder

sterk is geweest doch gelijkelijk verdeeld over de parti-

culiere.en overheidssector, dan zullen de percentages een

gelijk beeld vertonen doch de onderliggende krachten zijn

geheel verschillend.

Men moet dus zeer voorzichtig zijn met het trekken

van conclusies uit deze vergelijkingen; hoogstens kunhen

deze cijfefgroeperingen enigermate bevestigen wat men

vooraf uit een analyse van de verschillende landen al wist.

De bedoelde studie bewijst dit ook wel, .want het valt

bij het in ogenschouw nemen van de verschillende cijfer-

groeperingen op dat er zo weinig lijn in de ontwikkeling

zit. Wordt in de aanvang van het betreffende prae-advies

gesteld, dat er een opvallende gelijkheid is in de fundamen-

tele tendenties in de verschillende landen, dan kunnen wij

TABEL 1.
Overheidspapier in pCt van de totale activa

1938
1945

1946
1

1947
1

1948
1949
1950
1951
1952

15,8
48,0
56,1
53,0
50,6 50,2 48,2
47,1
46,7
Denemarken
6,1
18,2
12,2
13,7
18,1
10,3 10,2
8,3
10,1
37,0
62,6
61,7 58,6 56,9
53,7
52,0
44,0
50,3
10,7 21,1 15,2
9,4
6,7
4,7
2,9
1,9 2,1
Frankrijk
37,6
23,9 21,2 20,4
18,3
16,2
18,7

België

………..

Nederland
73,2 67,5
69,4
67,7
65,5
57,7 51,6 58,0

Engeland

……..
Finland

………

17,9
25,0
20,1
15,3
17,9
14,5
15,6
15,2
14,1
11,8
62,3 43,3
29,5 29,3
14,9
15,1
11,4
13,4
Italië

…………
Noorwegen

……
Spanje
35,1
31,2
27,0
25,3
24,0
25,4
23,2 22,9
Zweden

………
3,2
23,8
10,3
5,3
7,1
11,6
9,3
13,2
12,7
Zwitserland
3,4
25,6
17,2
13,3
15,8
19,3
15,6 14,9
12,5

TABEL 2.
C,’edieten en wissels inpCt van de totale activa

1938
1

1945
1946 1947
1
1948
1
1949
1950
1951
1
1952

44,0
15,9
23,0 27,2 29,0
30,2
30,0
30,7
30,4
Denemarken
66,4
23,7
34,4
46,8
57,3
59,6
62,5
65,4 64,0
40,4
16,3
16,8
19,8
21,7 24,0 25,2
32,5
27,4
52,8 60,3
61,8 71,7
74,1
74,7
69,5
76,1
Frankrijk
45,1
57,6
58,6
60,4
61,7
63,0 60,4
België

………..

Nederland
9,4
13,6
13,8
15,8
18,2
23,3
27,3
24,5

Engeland

……..
Finland

………67,5

41,9
20,9 28,9
33,3
44,7
46,0 45,6
44,3
47,1
Noorwegen
.. .
.’
63,1
17,5
28,1
33,5
42,7 47,2
55,3
54,8 57,5
Italië

…………

Spanje
36,4
41,3
48,2
48,1
48,2
48,6
49,4
49,8
Zweden

………
71,9
64,0 75,6 79,5 77,7 73,6
76,6
72,1
72,2
Zwitserland
……
51,8
44,5
51,3
53,9 53,3
49,3
53,2 55,7
57,1
(Advertentie)

dit in zijn algemeenheid eigenlijk alleen beamen voor. de

verhoudingscijfers van beleggingen in respectievelijk’

overheidspapier en incedieten en wissels (zie tabel 1 en 2).

Beide tabellen, zijn min of meer complementair, d.w.z.

het totaal van beleggingen in overheidspapier en credieten

en wissels gesteld tegenover de totale activa is door de

jaren heen betrekkelijk stabiel, wat dus betekent dat iedere

vermeerdering van de portefeuille met .overheidspapier

ten koste ging van de credieten en wissels en omgekeerd.

Geconstateerd kan worden dat in alle opgenomen landen

in de jaren tussen 1938 en 1945 een sterke stijging heeft

plaatsgevonden van de beleggingen in overheidspapier,

dat
1945
het topjaar was en dat daarna de credieten en

wissels weer in belangrijkheid toenamen. Hiermede houdt
echter alle mogelijkheid tot .vergelijking op.

Dat een zo ingrijpend gebeuren als een totalitaire

oorlog, waarbij de Overheid practisch het economisch

leven geheel beheerst, niet voorbij gaat aan de bank-

balansen is begrijpelijk en dat het geleidelijk herstel van

het normale zich daar ook in uitdrukt, is evenzeer accep-

tabel. Op dat punt geeft het onderzoek dus niets nieuws.

Waaraan echter behoefte is, is een verklaring waarom in

sommige landen het vooroorlogse niveau aan credieten

niet weer bereikt werd, terwijl het in andere landen werd

overschreden. Dit laatste is des te opmerkelijker omdat

men bij de landen die het vooroorlogse niveau over-

schreden twee zo verschillende landen vindt als Zwitser-

land en Finland (alsmede de Verenigde Staten!).

Nederland moet gerangschikt worden onder de landen,
die het vooroorlogse niveau in 1952 nog niet, hadden be-
reikt. Ook wanneer men de absolute cijfers voor ons land

neemt voor de jaren 1938 en 1952 en men brengt een

correctie aan op basis .van het indexcijfer voor groot-

handelsproducten, dan blijkt dat het totaal aan credieten

inmiddels beneden het niveau van 1938 ligt, een niveau

overigens dat op zichzelf al veel lager lag dan v66r 1931.

Hiervoor zijn vele factoren verantwoordelijk, factoren

die de hoogte van het debiteurencijfer beïnvloed hebben

in negatieve zin:

incidentele:

achterstand in de belastinginning tot ongeveer 1952;

gewijzigde financiering van de internationale tussen-

handel (tot 1952 werd vrijwel alleen gefinancierd met

zgn. rug aan rug ‘documentaire credieten; eerst na

1952 begon de financiering door de Nederlandse

handelaar p bijv. 3 maanden weer in zwang te

komen);

centrale inkopen door regeringsinstanties (bijv.

credietrestrictje.

structurele:

prolongatiécrediet verboden;

.

grotere zeiffinanciering door bedrijven uit ingehouden
winsten;

.

opkomst van bedrijfspensioenfondsen, die vaak be-

legging zochten in eigen bedrijf;

982

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December
1954

onderhandse leningen van de zijde van institutionele

beleggers;

optreden Herstelbank;

grotere concurrentie van landbouwcredietbanken.

Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre deze of

andere factoren ook in andere landen een rol hebben

gespeeld. Eerst uit een dergelijk – verdergaand – onder-

zoek zou men kunnen constateren in hoeverre gelijke

structurele krachten in de verschillende landen werk-

zaam zijn.

Op het gebied van de kaspercentages is in het geheel

geen vergelijking mogelijk; daar spelen wettelijke voor-

schriften en gewoonten een te grote rol. Hetzelfde geldt

in zekere mate voor de verhouding tussen direct op-

vraagbare gelden en’ termijndeposito’s. Terwijl hier in

bijna alle landen het niveau van vôér de oorlog (met uit-

zondering van Engeland en Zwitserland) t.a.v. termijn-

deposito’s weer bereikt was, variëren de percentages van

land tot land (termijndeposito’s/totale deposito’s) van

5,3 tot 74,7. Hier spelen gewoonten naast structuur-

verschillen een grote rol.

Ten slotte de eigen middelen. Het is begrijpelijk dat de

banken na de oorlog, ondanks de sterk toegenomen

balanstotalen, weinig behoefte hadden hun eigen midde-

len terk te vermeerderen, aangezien hierdoor de rentabi-

liteit nauwelijks wordt verbeterd. Bovendien zag men de

noodzakelijkheid er niet van in, daar in de belegging in

overheidspapier niet die risico’s staken, die in credieten
schuilen. Geleidelijk – zoals wij zagen – vermeerderden

de credieten weer en hierdoor nam het risico weer toe.

In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de verhouding

tussen eigen middelen en het totaal van credieten plus

wissels.

TABEL 3.
Eigen middelen in pCt van credieten plus wissels

1938
1

1945
1
1946
1

1947 1948
1949
1950
1

1951
1952

Belgi8

……….
31,7
27,8
21,3 22,8
23,0
22,9 23,2 22,0
.20,8
Denemarken
22,7
..
30,5
22,6
19,0
16,7
16,4
15,8 15,3
15,7
Engeland

…….
17,9
15,1
12,4
11,1
10,0
9,4
7,4
8,9
12,1
10,0
7,9
6,8
7,5
9,2
9,1
8,3
Frankrijk
7,3
5,6
3,8
4,5
4,1
3,6
4,4
Nederland
91,9 92,5
84,4
77,0
63,5
56,3
46,3
51,1

.14,4

21,1
9,7
4,7
3,4 2,4 2,9
3,1
3,3
3,1

Finland

………15,9

22,5 33,7
22,5
17,0
13,9
12,5
11,0
10,3
9,9
Itali$

…………

Spanje
22,3
19,7
15,8
16,1
15,9 14,0 12,8
1l,8
Noorwegen

……

14,3
12,4
12,2
13,0
12,5
11,0 11,0
11,5
zweden

………17,3
Zwitserland
……
28,3
24,8
18,7 16,9 16,4 17,9 15,5
14,6
13,9

Opmerkelijk is dat men overal met een lager percentage

dan v66r de oorlog gënoegen neemt. In die landen, waar

de banken direct of indirect in overheidshanden zijn

(Frankrijk, Italië), ligt het percentage wel heel laag.

Vermoedelijk redeneert men, dat de Staat toch voor de

verliezen op moet komen. Voor de andere landen liggen

de percentages niet zover uit elkaar, met uitzondering

van Nederland, dat met 51,1 pCt er ver boven uit spJingt.

Slechts zeer gedeeltelijk kunnen wij de hoogte van dit

percentage verklaren uit het feit, dat bij ons het herstel

van de credieten en wissels t.o.v. de totale activa is achter-

gebleven (zie tabel 2). Ook v66r de oorlog lag het percen-

tage in ons land op dit niveau en zelfs nu in de laatste

jaren het herstel sneller is gegaan, is het percentage nog

betrekkelijk hoog (39).

Er is geen enkele reden om
aan
te nemen, dat de banken

in Nederland over belangrijk lagere stille reserves be-

schikken dan de banken in andere landen, integendeel.

Waar ook de credietgeving in Nederland geen riscanter

karakter draagt dan die elders, moet men wel aannemen

dat zuiver op historische gronden de Nederlandse banken
overgekapitaliseerd worden gehouden.

Concluderende mogen wij zeggen dat het prae-advies
vele vragen opwerpt en slechts een enkele beantwoordt.

Waar het Institut International d’Etudes Bancaires pas

aan het begin van zijn werkzaamheden staat, is dit alles-

zins verklaarbaar.

Rotterdam.

Dr C. F. KARSTEN.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Dat de banken de laatste maand niet ten onrechte de

politiek hebben gevolgd, liever hun renteloze liquide

middelen boven de verplichte minima te laten stijgen,

dan deze aan te wenden voor aankoop van schatkist-

papier bij De Nederlandsche Bank, trad in de week 22-29

November aan het licht. In deze ene week nam nl., door
het gecombineerd effect van de naderende ultimo en de

grote St Nicolaasaankopen, de bankbiljettencirculatie

met niet minder dan fl17 mln toe. Door genoemde voor-

zichtige beleggingspolitiek en voorts mede ten gevolge

van een toevloeiing van middelen naar het bankwezen

uit hoofde van een deviezenaanwas ad f33 mln en het

aflopen van schatkistpapier ad f 10 mln, kon deze stoot

door de banken over het algemeen zonder moeilijkheden

worden opgevangen. Het hierna resterend tegoed der

banken bij De Nederlandsche Bank ad f
562
mln per 29

November lag zelfs nog ruim boven het verplichte mini-

mum. In overeenstemming hiermede was op de open geld-

markt eerder van enige ruimte dan van krapte sprake; de
marktdisconto’s bleven practisch onveranderd, terwijl de

callgeldnotering bij voortduring op het minimum van
4.
pCt bleef gehandhaafd.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt maakten de haussiers de afge-
lopen week enige benauwde ogenblikken door, tcen de

koersen in het midden van de week plotseling sterk ach-

teruit liepen en de algemene aandelenindex daalde tot

224,8, of bijna 7 punten beneden het slotniveau van de

vorige week. Verlicht konden zij echter weder adem halen,

toen in navolging van Wallstreet in de tweede helft van

de week een aanmerkelijk herstel baanbrak. Wat de voor

uitzichten op langer termijn betreft, werd hun voorts een

hart onder de riem gestoken door een groeiend aantal

berichten van de overzijde van de Oceaan, volgens welke

de conjunctuur in de Verenigde Staten thans definitief een

duidelijk stijgende richting zou hebben ingeslagen.

De haussestemming, die de laatste maanden op de aan-

delenmarkt heerst, wordt door het sneven van steeds

meer records geïllustreerd. Het na-oorlogse hoogte-

record voor de aandelenomzet ter beurze, tot dusverre

gehouden door de maand Maart 1954 met een omzet
van f 88 mln nominaal, werd glansrijk geslagen door

November met een cijfer van fl10 mln. Waarschijnlijk

zal straks het aantal aandelenemissies in November en
December een record voor 1954 blijken te hebben ge-

vormd; de afgelopen week werden aandelenuitgiften

aangekondigd door De Groninger Industrieele Crediet-

bank (f0,45 mln â 115 pCt), Hoogenbosch Schoenen

(f0,5
mln a pan), de Nederlandse Optische Industrie

ENOT (f0,48 mln a pan) en de Crediet- en Depositokas

(f0,3 mln a pan).

Een nieuw hoogtepunt bereikte de kôers van Unilever,

welk fonds met een notering van 404 pCt, ex de bonus

van 25 pCt, op oude basis omgerekend de 500 pCt oer

schreed. Weer een ander record vormde de door Philips

averrenrsej

geub1iceerde omzet en winst, die over het le t/m 3e

kwartaal 1954 resp. 20 en
45
pCt hoger lagen dan in de

overeenkomstige periode van 1953.

Op de obligatiemarkt werd wederom een aantal 4 pCt

pandbrieven aflosbaar gesteld onder aanbieding van

omwisseling in 3
1
pCt stukken, ditmaal door de Hypo-

theekbank voor Nederland.

De Groninger Industrieele Credietbank emitteert niet

alleen aandelen, doch daarnaast ook
f
2 mln 3 pCt obli-

gaties â 99 pCt. De voortdurende expansie dezer onder-

nemuig, welke zich vnl. met financiering van huurkoop-

contracten bezighoudt, vestigt nog eens de aandacht op

de snelle groei, die het afbetalingscrediet de laatste jaren

hier te lande doormaakt.
Aand. indexcijfers
26 Nov. 1954
3 Dec. 1954

Algemeen

……………………………
231,5
228,8
Industrie

……………………………
334,8

331,4 Scheepvaart

…………………………
220,1
321,8
Banken

…………………………………
184,5 183,1
Indon.

aand .

…………………………
71,2
68,9

Aandelen

A.K.TJ.

…………………………………
322½
319
Philips

…………………………………
387½
378
Unilever

……………………………
472½
404 ex bonus
H.A.L.

…………………………………
184%
183½
Amsterd.

Rubber

…………………… 105½ 104½
H.V.A.

…………………………………
146½
139 Kon.

Petroleum

……………………
542
5371/2

Staatsfondsen

2’/z

pCt
N.W.S
.

………………………
SO/io
80
5
/1a
33,6

pCt

1947

………………………
1OO/
i
o
lOO/iu
3

pCt

Invest.cert.

…………………
101½
101%
3
1
/2

pCt

1951

…………………………
104
103
1
/2
3

pCt

Dollarlening

…………………
98/
98%

Diverse obligaties

3½ pCt Gem. R’dam
1937 VI

103
1
A

1
0
29
/is
3
1
A_ pCt
Philips 1948
………………
104

103%
31%
pCt Westi. Hyp. Bank

100½

101½

J.
C. BREZET.

N.V. NEDERLANDSCHE TANK-,
APPARATEN- EN MACHINEFABRIEK

,,NETAM”

gevestigd te Rotterdam.

UITGIFTE VAN

f500.000,— aandelen B..

in stukken, eik groot
f
1.000,— nominaal aan toon-
der, voor een vierde delende in de resultaten over 1954 en ten volle in die over volgénde boekjaren,

tot de koers van I25°/

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op
bovengenoemde aandelen, uitsluitend voor houders van claims van uitstaande aandelen, openstellen op

Dinsdag 14 December 1954

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur
ten kantore van N.V. Slavenburg’s Bank te Rotter-
dam, ‘s-Gravenhage en Dordrecht en van Miihlers
Bank N.V. te ,Amsterdam, op de voorwaarden, ,ver-
meld
in het prospectus d.d. 7 December
1954.

– Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljet-
ten, alsmede – tot een beperkt aantal
_L
van het
jaarverslag en de statuten, zijn bij de inschrijvings-
kantoren verkrijgbaar.

Rotterdam
7 December 1954. Amsterdam

N.V.SLAVENBURG’s BANK

MÂHLERS BANK N.V.

i
u{iie een volledig inzicht

wil krijgen met betrekking
tot de mogelijkheden die er zijn op het gebied van
het intern transport – en’
welke ondernemer van
enig formaat heeft geen
problemen op dit gebied?
– die abonnere zich op
het interessante maandblad

Verluden

waarin tevens expeditie-
vraagstukken worden be-
handeld. Abonnementsprijs
f 15.—
per jaar (f20.-
mci.
het weekblad ,,Be-
drijfsvervoer”, dat het ex-
terne transport behandelt,
technisch en economisch).
Vraagt gratis proefnum-
mers.

Adm. ,,Verladen”

Postbus 42

Schiedam

Kas, Kassiers en Dag;
geldleniigen

. .
f,
109.632.181,10

Nederlands
Schatkistpapier
.
476.200.000,

Ander Overheidspapier,,
60.433.707,29

Wissels

……..


14.894.808,39

Bankiers in Binnen- en
Buitenland……
52.190.313,79

Effecten, Syndicaten en
Waarden

……
61.577.798,51

Prolongatiën en Voor-
schotten tegen Effecten ,,
34.598.128,13

Debiteuren

. . .

. . .


304.298.111,31
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten). .,,
7.711.225,15

Gebouwen
. . . . . . .

5.000. 000, –

f. 1.126.536.279,67

Kapitaal.

. f 49.000.000, –
Reserve …………19.500.000,-
-Bouwreserve ……..1.000.000,-
Deposito’s op Termijn 264.060.881,46
Crediteuren ………728.998.206,82
Geaccepteerde Wissels ,, 631.854,99
Door Derden
Geaccepteerd – . ,,

1.111.436,16
Kassiers en Genomen
Daggeldieningen ,, 18.800.135,99
Overlopende Saldi en
Andere Rekeningen ,, 43.433.764,25

f.1.126.536.279,67

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstacu op 30 November 1954

983

(Vervolg van blz. 966)

Bij
Financiële instelling te Amsterdam
vaceert de
functie van

le niedewei’ker
van Chef Beleggingsafdeing

Vereisten: Universitaire opleiding of ruime ontwikke-
ling door zeifstudie, uitgesproken belangstelling voor
financiële problemen, langdurige ervaring op beleg-
gingsterrein. Voor toegewijde kracht mogelijkheid
tot carrière. Mits goede gezondheid en snel aan-
passingsvermogen elke leeftijd acceptabel.

Schrift, sollicitaties met opgave van opleiding en ver-
richte werkzaamheden te zenden aan Adv. Bur. de
Bussy, Rokin 60, Amsterdam, onder nr. PF 5137.

Regelmatige reclame

verh.00gt Uw gooçliuill

TYPE WRITERS

(HOLLAND) N.V.

LEIDEN

vraagt voor ipoedige indiensttreding

een assistent voor de

financieel directeur

Gegadigden dienen te beschikken over een

goede theoretische boekhoudkundige oplei-

ding (diploma S.P.D. of M.O. boekhouden),

alsmede ervaring, opgedaan in een industriële
onderneming.

Aangezien de aan te stellen fun.ctionaris zal

worden belast met werkzaamheden op finan-

cieel en bedrijfs-economisch gebied, wordt van

hem verwacht, dat hij ook in dit opzicht

theoretisch is onderlegd en deze kennis in de

practijk heeft toegepast.

Een ruime algemene ervaring op het gebied

van ondernem ingsbeheer wordt eveneens

noodzakelijk geacht’voor de goede vervulling

van deze functie.

Candidaten zullen eventueel worden uitge-
nodigd voor een psychologisch onderzoek.

Schriftelijke sollicitaiies, met vermelding van op-

leiding en ervaring, liefst vergezeld van ccii pasfoto,

te
zenden aan de Personeelsafdeling van de

ROYAL’ TYPE’vVRITERS (HOLLAND) NV.,

Oosterkerkstraat 11 te Leiden.

Naamloze Vennootschap

N.V. VER EENIGD BEZIT VAN 1894

gevestigd te Rotterdam

UITOIFTE VAN

Nominaal t 600.000.- gewone aandelen

in coupures van
f1000.— (4 â f250.—)

AAN TOONDER

ten volle delende in de resultaten

over het boekjaar
1954/55
en volgende jaren

TEGEN DE KOERS VAN 110%

De inschrijving op bovengenoemde aandelen wordt uitsluitend

voor de houders van gewone aandelen opengesteld op

DONDERDAG 16 DECEMBER
1954

van des voormiddags
9
tot des namiddags
4
uur, ten kantore van

de Heren R. MEES & ZOONEN te ROTTERDAM

en’s-GRAVENHAGE

de Heren BEELS & CO

DE CLERCQ & BOON

HARTSINCK te AMSTERDAM

op de voorwaarden van het prospectus dd. 6 December
1954

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten benevens, tot een beperkt

aantal, exemplaren van het laatste jaarverslag en de statuten;

zijn bij de-inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

Rotterdam, 6 December 1954.

R. MEES & ZOONEN,

Auteur