Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1948

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 6 1954

Economts h

che

Berichten

.__

0

Inkonensverdeling in een Franse

bedrijfsgerneenschap

*

DrsJ. A. Links en Prof. DrJ. Tinbergen

Is er in Nederland inflatie?

*

Tien jaren Bretton Woods

*

Mr D. J. Hulshoff Pol

Her Nederlands-Indonesische accoord

*.

J. van Thillo

J3elgische zeevisserij in het defensief

Levensvatbaar in Benelux-verband?

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

39e JAARGANG

No 1948

WOENSDAG 6 OCT,.OBER. 1954

/

1
1

WERKNEMERS
WERKGEVERS
-,,

DE ONMISBARE SCHAKEL IS DE

Hollandsche Societeit

van L&iensverzekeringen N.V.

Ao 1807

*

COLLECTIEVE PERSONEELVERZEKERINGEN

KAPITAALVERZEKERINGEN

LIJFRENTEN

DIRECTIEPENSIOENEN

COMPAGNONS VERZEKERINGEN

IAI’8o7

Hoofdkantoor:

Amsterdam-C. Herengracht 475 Telefoon 49100

Kantoren door het gehele land

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft – Schiedam- Vlaardingen

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON II 19 80

EENDRACHTSWEG 11

(3 LIJNEN)

ROTTERDAM

RUSSEN

e
Ç51i011C4C1t IYCU4

weftte”

Idéale vestigingsplaats voor industrie

Zeer
lage
grondprijs
(f 1.62
4
per m
2
),

bouwrijp
met spoorwegaansluiting,

gas,
water,
electriciteit.

Ruime arbeidsmarkt.

Bevolking is
industrieminded
en zeer

werklustig.

Gelegen aan de belangrijke spoorlijn

Amsterdam-Rotterdam-Duitsland.

acut natuurôdeoon,

Nadere inlichtingen:

INDUSTRILCOMMISSIE

Stadhuis Rijssen (0v.)

Telefoon K 5480-444, toestel 3

BERICHT

Wijziging telefoonnummers

De
redactie
is berikbaar onder K1800-52939

De
administratie
onder K1800-38040.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Neder1anu:ieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres vor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,

overige landen f 28,— per jaar. Abonnementen kunnen

ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per

ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75
ets.

Aauigetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle corrëspondentie betreffende advertenties

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f 0,30 pe mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie, behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.

786

6 October
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

787

Inkomensverdeling, in een Franse bedrijfsgemeenschap

In Frankrijk en het Frans-talige deel van Zwitserland

bestaan sedert een tiental jaren ôngeveer 50 communau’tés

de travail, gemeenschappen van arbeiders, die gezamen-

lijk in een eigen bedrijf werkzaam zijn. Over één dezer

gemeenschappen, de ,,Communauté de travail Boimon-

dau”, heeft Drs E. C. H. Marx een belangwekkende

bröchure
1)
samengesteld. De beschikbare ruimte gedoogt

niet de door deze auteur gegeven beschrijving van het

doel, de organisatorische opbouw en de werkwijze dezer
gemeenschap hier te volgen. Wij zullen ons beperken tot

een weergave van de merkwaardige wijze, waarop

Boimondau heeft getracht een oplossing te vinden voor

het, juist in een bedrijfsgemeenschap, moeilijke vraagstuk

der inkomensverdeling.

De Communauté Boimondau kent geen voor alle’

compagnons gelijk inkomen: Het maandelijks voor uit-

kering beschikbare bedrag wordt verdeeld naar verhou-

ding van een aan iedere compagnon toegekend aantal

punten, die de maatstaf vormen voor zijn ,,valeur humai-

ne”, zijn menselijke waardé dus. Aan het vaststellen van

deze menselijke waarde llgt de uitzonderljke betekenis,.

die Boimondau toekent aan het begrip arbeid, ten grond-,
slag. Zij verstaat ni. onder arbeid alle activiteiten; die tot

het bereiken van het tweeledige doel der gemeenschap:

het verwerven van inkomsten en het ,,maken van mensen”,

bijdragen. Arbeid is dus niet alleen datgene, wat dimens

verricht om in zijn levensonderhoud te vorzien, maar
ook datgene, wat hij in zijn vrije tijd doet, voor zover

dit althans bijdraagt tot de menselijke ontwikkeling, het

,,maken van mensen”. Boimondau is van mening, dat

degene, die tijd en kracht offert voor niet-beroepsmatige

arbeid, ook voor deze ,,sociale arbeid” dient te worden

beloond.

Als consequentie van dit ruime begrip arbeid valt de

,,valeur humaine” uiteen in twee componenten: de

,,valeur professionnelle” en de ,,valeur sociale”. Voor

de vaststelling van de ,,valeur professionnelle”, de waarde

die de compagnon heeft voor het bedrijf, baseert Boi-

mondau zich op de algemene normen van de bedrijfstak.

Voo,r de hogere functionarissen wordt daarbij naar

beneden afgeweken in dier voege, dat het hoogste inkomen

dat in de gemeenschap wordt genoten, niet meer bedraagt

‘)Drs E. C. H. Marx: ,,De Communauté de travail Boimondau. Schets van doel en structuur van een arbeiderswerkgemeenschap in Frankrijk”. Publicatie no 340
van het Nederlands Instituut voor Efficiency, 1954, 43 blz.

dan ongeveer vijfmaal het laagste. In tijden van depressie

vindt een verdergaande nivellering plaats.

Vertoont derhalve de vaststelling der ,,valeur profes-

sionnelle” geen of weinig bijzondere aspecten, anders is

het gesteld met de ,,valeur sociale”. De normen voor de

bepaling hiervan hebben enerzijds betrekking op de

persoonlijke eigenschappen der compagnôns. Voor ver

schillende eigenschappen worden punten toegekend; voor

sommige eigenschappen veel: het kunnen dragen van

verantwoordelijkheid wordt beloond met maximaal 90

punten, voor andere, ook indien zij sterk zijn ontwikkeld,

weinig: voor intelligentie is het maximum slechts 9 punten.

Anderzijds houden de normen verband met de feitelijke

activiteiten der compagnons. Deze activiteiten worden in

drie catagorieën verdeeld, nI. sociale arbeid binnen de

Communauté; sociale arbeid daarbuiten, die dus betekenis

moet hebben voor de maatschappij in het ‘algemeen, en

persoonlijke culturele werkzaamheden, die van belang

zijn voor de eigen ontwikkeling, zoals lezen van boeken,

beoefening van kunst en sport, en bioscoopbezoek.

Teneinde de verrichte sociale arbeid bekend te maken

vult ieder lid der gemeenschap maandelijks een formulier

in, waarop deze arbeid, verdeeld naar de zojuist genoemde

categorieën, alsmede de daaraan bestede tijd is vermeld.

Op grond van deze opgave wordt de compagnons door

een commissie van vertrouwenspersonen een aantal

punten toegekend, dat afhankelijk is van aard en hoeveel-

heid van de sociale arbeid. Ieder is gerechtigd tegen de

uitspraken dezer commissie op te komen. Het aantal

punten, dat huisvrouwen uit hdofde van hun sociale

arbeid ontvangen, wordt vermenigvuldigd met een coëffi-

ciënt, die verband houdt met het aantal kinderen.
De Communauté Boimondau pretendeert geenszins

met de ,,valeur humaine” een absolute inkomensver-

delingsmaatstaf te hebben gevonden. Het hier beschreven

systeem wordt dan ook met omzichtigheid toegepast.

Dit moge o.a. blijken uit het feit, dat bij de vaststelling

der ,,valeur humaine” het unanimiteitsbeginsel wordt

gehuldigd, hetgeen wil zeggen, dat niet alleen de ,,gewaar-

deerde” zelf, maar ook de overige leden der gemeenschap

het met de toegekende waarde eens moeten zijn. Vermel-

ding verdient ten slotte, dat de auteur, die ten opzichte

vn het beloningsstelsel een gereserveerde houding aan-

neemt, gedurende zijn verblijf in Boimondau geen

absurditeiten heeft ontdekt.
Z.

INHOUD

Blz.

Blz.

Inkomensverdeling in een Franse bedrijfsgemeen-

schap, door Drs J. H. Zoon ……………..
787

Is er in Nederland inflatie?,
door Drs J. A. Links

en Prof. Dr J. Tinbergen ………………..
789

Tien jaren Bretton Woods ……………….791

Het Nederlands-Indonesische accoord,
door Mr

D J. Hulshoff Pol …………………..
793

Belgische zeevisserij in het defensief (II). Levens-

vatbaar in Benelux-verband?,
door J. van

Thillo ……………………………….
796

Ingezonden stuk:

Loonsverhoging in Nederland?,
door H. M.

Meinesz

………………………….
798

Internationale notities:

Het Binnenscheepvaartcongres over de E.G.K.S.

en het vervoer,
door Drs P. W. Seton ……
799

Geld- en ‘kapitaalmarkt,
dopr Drs J. C. Brezet
..
800

Statistieken:

Maanacijfers van de grote banken in Nederland
801

In- en uitvoer van Nederland ……………
801

Emissies in

1954

……………………..
801

Recente economische publicaties …………..
802

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

788

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 October 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Drs J. A. LiNKS en Prof:’ Dr J. TINBERGEN, Is er in

Nederland inflatie?

Schrijvers onderwerpen het artikel van Prof. Dr H.

J. Witteveen in ,,E.-S.B.” van de vorige week aan een

onderzoek. Wat betreft het infiatoir effect van de beta-

lingsbalans wordt betoogd, dat dit aanmerkelijk groter

is, daar Prof. Witteveen uitgaat van een vergelijking

met 1953, in welk jaar zelf reeds inflatie bestond. Voorts

dient de marginale importquote niet gelijkgesteld te

worden met de gemiddelde, daar de stijging van de ge-
middelde importquote juist het gevolg was van de zeer

hoge marginale importquote. Op grond van deze over-

wegingen komen schrijvers tot een geheel ander beeld

van de ,,00rzaken der inflatie”. De begroting voor 1954,

gecorrigeerd voor secundaire belastinggevolgen, wordt

vergeleken, met de uitkomsten van 1953
zonder
deze

correctie. Brengt men die correctie aan, dan is het infia-

toir effect van de begroting 1954 geringer dan in 1953.

Als Prof. Witteveen wijst op de tegengestelde beweging

van het invoerprijspeil en de kosten van levensonderhoud,

en daaruit concludeert, dat de Regering niet de juiste

economische politiek heeft gevoerd, ziet hij aan enige

complicaties voorbij: de invoerprjzen geven geen beeld
van het .algemene internationale prijsniveau,’ daar onze

invoer in belangrijke mate uit sterk in prijs fluctuerende

grondstôffen bestaat; de kosten van levensonderhoud

zijn niet representatief voor het binrfenlandse prijspeil,

omdat daarin o.a. de eliminatie van ,,kunstmatigheden”

– bijv. de verhoging van het huurpeil – tot uitdrukking

komt. Veronderstelt men dat de toestand in Nederland

iets ,,te infiatoir” is, dan moet dit geweten worden aan

het feit, dat de omvang van de inflatoire invloed van de

Overheid aangepast moet worden aan het deflatoir effect

van de particuliere sector; het laatste is niet nauwkeurig

van te voren te bepalen, waardoor afwijkingen naar boven

of beneden kunnen ontstaan.

Tien jaren Bretton. Woods.

Sëhrijver gaat na, hoe de Internationale Bank en het

Internationale Monetaire Fonds zich in de tien jaren na

hun oprichting hebben ontwikkeld, daarbij aansluitend

aan de redevoeringen door Dr M. W. Holtrop en Minis-

ter J. van de Kieft te Washington ‘gehouden. De Bânk

heeft zich aanvankelijk vopral gericht op West-Europa,

maar na 1949 op de hulp aan minder ontwikkelde landen.

Het Fonds heeft’ tot nu toe weinig kunnen bijdragen tot

een evenwichtige internationale ontwikkeling, aanvanke-

lijk vanwege de uiterst gecompliceerde monetaire om-

standigheden, thans echter door het uitblijven van de

convertibiliteit van de Westeuropese valuta’s. Het dollar-

tekort schijnt thans opgeheven, maar aangedrongen wordt

op een vrijer handelsverkeer met de Verenigde Staten,

met name door Engeland. Schrijver betoogt, dat collec-

tief inslaan van de weg van de vrijheid, d.w.z. tezamen
met het sterlinggebied de enige mogelijkheid is, gezien

de moeilijkheden die ontstaan voor een land dat zelf-

standig deze weg wil bewandelen. Gevaar van convertibi-

liteit is de mogelijkheid van een zich langzaam maar zeker

verspreidende inflatie via een onttrekking van middelen

aan het Fonds.

Mr D J. HULSHOFF POL, Het Nederlands-Indonesi-

sche accoord. ‘
Schrijver overziet het samenstel van flnancile en

economische bepalingen van het Nederlands-Indonesisch&

accoord van 10 Augustus ji., en komt tot de slotsom,
dat hièrdoor in de bestaande toestand bijna geen ver-

andering wordt gebracht. Het eigen belang van Indonesië
blijft bepalend voor de houding van de Overheid ten aan-

zien van Nederlandse personen en bezittingen. Van be-

voorrechting van Nederlandse belangen boven die van

andere vreemdelingen is evenmin als tevoren sprake.

Een verbetering van dè wederzijdse betrekkingen kan

haar oorzaak vinden op psychologisch’ gebied, daar de

wrevel, die sinds de souvereiniteitsoverdracht bestaat

met betrekking tot het Unie-Statuut zal verdwijnen.

Het handhaven van de vooinaamste bepalingen blijft

van belang daar zij de basis van de onderlinge ver-

houding tussen beide landen vormen.

J. VAN THILLO, Belgische zeevisserij in het defensief (II).

Levensvatbaar in Benelux-verband?

De volledige unificatie van ‘de Nederlands-Belgische

markt voor yisserjproducten wordt in Belgische Visserij-

kringen met grote bezorgdheid tegemoet gezien. Er

wordt nl. gevreesd, dat de Belgische zeevisserij ge

leidelijk

aan zal worden doôdgedrukt.- De politieke en sociale

invloed, die door haar kan worden uitgeoefend is echter

zo miniem, dat tegen alle protest in de markt voor

bodemvis en garnalen geleidelijk wordt geliberaliseerd.

chr. gaat na, of de Belgische zeevisserij zich op de ge-

unificeerde markt zal kunnen handhaven. Voor de oes-

ter- en mosselenteelt, alsmede voor de zoute en verse

haringvisserj, behoeven geen moeilijkheden te worden

verwacht. Anders staat het ‘met de voor de Belgische

visserij zeer belangrijke sector van de bodemvis. De

mogelijkheid bestaat, dat de Belgische markt voor schol

en tong door te grote invoer uit Nederland zal worden
ingedrukt. Het grootste gevaar loopt de Belgische gar-

nalenvisserij.

– SOMMAIRE –

Drs J. A. LINKS ei Prof Dr J. TINBERGEN, Est-ce

qu’il y est d’inflation aux Pays-Bas?

Les auteurs, en étudiant l’article de Prof. Dr H. J.

Witteveen en ,,E.-S.B.” de la semaine dernière, concluent

que le budget de 1955 n’occupe pas une place si grande
entre les forces infiatoires, mais que l’effet du bilan des

payements internationaux est plus fort qu’estimé.

Les accords de Bretton Woods existent depuis 10 ans.

L’auteur décrit, dans des grandes lignes, l’évolution

‘de la Banque Internationale pour la Réconstruction et le

Développement et ‘ du Fonds Monétaire International,

en commentant les discours prononcés par 1e Ministre

néerlandais des Finances, J. van de Kieft, et par le

président de la Nederlandsche Bank, Dr M. W. Holtrop.

Mr D. J. HULSHOFF POL, L’accord Néerlando-Indo-

nésien.

L’auteur passe en revue les clauses écbnomiques et

financières de l’accord conclu le 10 aofït dernier entre
les TPays-Bas et l’Indonésie. II conclut que cet accord

n’apporte pratiquement pas de changements â la sjtuation

existant dans la réalité.
J. VAN THILLO; La pêche maritime belge sur la défen-

sive (II). Est-elle viable dans le cadre de Benelux?

L’auteur examine quels secteurs, de la pêche maritime

beige pourront se maintenir sur le marché commun

belgo-néerlandais des produits de la pêche.

6 October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

789

Is er ‘n Nederland inflatie?

Professor Witteveen heeft in het vorige nii’mmer van

dit blad een beschouwing gewijd aan de vraag hierboven

gesteld
1).
Daarbij heeft hij er o.a. aan herinnerd dat hij

verleden jaar heeft gewezen op hét gevaar dat het tekort

op de begroting 1954 onze economie in de richting van

de inflatie zou drijven en thans gesteld dat dit gevaar in

snel tempo bezig is zich te realiseren. Hij trekt daaruit

bepaalde conclusies t.a.v. het toekomstige beleid die wij

hier onbesproken willen laten. Wij gevoelen echter wel

behoefte om enige kanttekeningen te maken bij zijn analy-

se’van de huidige situatie; de tendentie daarvan zal zijn,

dat wij het accent anders leggen dan hij en met name wil-

len trachten een tegenwicht te vormen tegen wat wij

voelen als een zekere overdrjving in zijn accent.

Wat doet de heer Witteveen in zijn – overigens zeer

lezenswaardig – artikel? Om te beginnen bouwt hij de

stijging van het nationale inkomen t.o.v. het vorig jaar

op uit zekere componenten, die hij enigszins het karakter

van oorzaken geeft. Daarbij komt hij met name tot de
conclusie dat buitenlandse oorzaken van weinig bete-

kenis zijn geweest voqr deze stijging. Zijn opstelling

luidt ni.:

Jnflatoir effect van de betalingsbalans

……………………..
f 0,2 mrd
Toeneming particuliere investeringen

3
overheidsbestedingen
autonome consumptie

……………….
………… ..
0,5

Totaal alle autonome stijgingen …………………………….
f 2,0 mrd
Toeneming nationaal inkomen 0,9 x2,0 =

.
..
1
,
8

waarbij het getal 0,.9 een multiplicator voorstelt vân het

type Keynes-Polak. .

Essentieel in deze opstelling is wel dat het een reeks

stgingen t.o.v. het vorig jaar
is; wil men deze gebruiken

als oorzaken-analyse, dan gebruikt men een begrip

,,00rzaak” in de zin van chronologische verklaring, die

niet noodzakeljkerwijze behoeft samen te vallen met de

,,00rzaken” die men in een normatief betoog nodig

heeft. Als men bijv. wil betogen, dat ee’n bepaald bedrag

in deze opstelling ,,te hoog” is, dan houdt men zulk

een normatief betoog en dan gebruikt men daarbij dus

onwillekeurig het jaar
1953
als norm. De heer Witteveen

stelt dat 0,2 niet erg hoog is, en dat is juist, maar er

volgt niet uit, dat niet het infiatoir effect van de betalings-

balans hoger was; dat hangt er van af hoe het in 1953

was. In elk geval is het goed naast zijn cijfer toch in

gedachten te houden het absolute cijfer van het beta-

lingsbalansoverschot, dat veel hoger is (of vermoedelijk’

zal zijn) dan de f 0,2 mrd in bovenstaande opstelling;

wellicht f0,6 mrd of f0,7 mrd. Op grond van de overwë-

ging dat dit cijfer in een toestand van monetair evenwicht

in de buurt van nul moet liggen, kan men dus wel dege-

lijk beweren dat het infiatoir effect van de betalingsbalans

in 1954 vrij groot is geweest. Het verschil in beoordeling

zit er hem dan in, dat de heer Witteveen het jaar 1953

als uitgangspunt kiest, dat ook reeds een belangrijk over-

schot te zien gaf
2)
.
. .

Intussen valt oök op de door de heer Witteveen be-

rekende cijfers bij nadere beschouwing het nodige”af le

dingen. In de verklaring van tabel 1, waarin de autonome

factoren worden becijferd, wordt de marginale import-

1)
Prof.
Dr H.
J. Witteveen: inflatie, revaluatie en de Millioenennota
1955″
in ,,E.-S.B.” van 29 September
1954, blz. 769..

1)
Een finesse is dat de heer Witteveen een verfijning heeft aangebracht door de
autonome invoer te. beschouwen, waarvan men alleen de bewegingen en niet het
absolute peil kan vaststellen. Een
norm
heeft men echter alleen voor het betalings-.
balansoverschot tussen uitvoer en invoer als geheel. .

quote,/n, gelijk verondersteld aan de gemiddelde import-

quote, die van 0,42 in 1949 tot 0,50 in 1953 is gestegen

Naar onze mening is de gemiddèlde quoté zo sterk geste-

gen, juist omdat de marginale quote zoveel hoger. ligt.

Uit de feitelijke ontwikkeling van invoer en nationaal

inkomen tussen 1949 en 1954 zou een marginale quote

volgen van
0,75.
Deze houdt echter geen rekening, zoals

de heei Witteveen wil, met de autonome invoerontwik-

keling. Het is daarom gewenst de totale quote op, te

bouwen uit de uit het verleden afgeleide quotès der con-

sumptie, investeringen, exclusief voorraden, export en

overheidsuitgaven. Zodoende komt men zelfs tot een

marginale invoerquote .t.a.v. het nationale inkomen van
ruim 0,90. Deze noodzakelijke verhoging van dit cijfer,

tezamen met een kleine correctie van de marginale con-

sumptiequpte, die blijkens de door de heer Witteveen

gebezigd’ cijfers niet 0,40 doch 0,50 bedraagt, doet de

berekening totaal verschillend uitvallen. Op basis van

Witteveens raming voor 1954 wordt dan de volgende

opstelling verkregen:

oyr.
infiatoir effect betalingsbalans
…………………………….
f 1,0 mrd
Toeneming particuliere investeringen
1 3
overheidsbestedingen

.’,’

.
autonome consumptie

………………………… ..
0,3

Totaal alle autonome Stijgingen
…………………………..f 2,6 mrd

MultiplicatorT’

+ 0,90 = 0,7.
Tonming inkomen 0,7 x 2,6 f1,8 mrd.

Deze nieuwe opstelling geeft wel een totaal ander beeld

van de onderlinge verhoudingen der onderscheidene

,,00rzaken der inflatie”. Het zal duidelijk zijn dat ook

het ,,leerzame perspectief” van de voorafgaande jaren
onder invloed van deze correcties enigszins gewijzigd

zal moeten worden. .

Een tweede punt waarin wij de heer Witteveen in zijn

feitelijke analyse niet kunnen volgen is zijn berekening

vuil
het effect., van de begroting 1954
3).
Hier worden

met elkaar vergeleken de ex-ante cijfers van de begroting

van 1954 met de ex-post cijfers van de begroting van 1953.

Aangezien het de heer Witteveen te doen is om de auto-

nome primaire oorzaken, .heeft hij terecht de ex-post

grootheid, nl. de geschatte uitkomst van 1954, gecorri-‘

geerd voor de secundaire belastinggevolgen. Afgezien
van het feit dat deze correctie o.i. niet juist is geschied
– zij had alleen betrekking mogen hebben op de secun-

daire belastingstijging t.g.v. de overheidsbegroting zelf,

terwijl nu gecorrigeerd is voor de secundaire gevolgen

van’
‘alle
autonome factoren – moet vanzelfsprekend het,

cijfer’ voor 1953 om dezelfde reden worden gecorrigeerd.’

Het gaat immers, evenals in tabel 1, om de vergelijking

der primaire oorzaken. Aannemende dat de correcties

van beide jaren eenzelfde percentage bedragen, moet wor-

den geconcludeerd dat het totalé inilatoire effect van

1953 op 1954 zelfs is gedaald (zie Witteveens tabel 2)’

inplaats van met f 384 mln te zijn gestegen. Er zou dus-

in afwijking van Witteveens mening veeleer van een

negatief effect op de inkomensstijging van 1954 kunnen

wofden gesproken.

De eigenlijke normatieve uitspraak geeft Professor

Witteveen echter eerst in een volgend stadium van zijn

3)
Het bedrag 17716 mln ja kennelijk een drukfout,’aassgezien het volgensWitle-
veens berekening f384 mln n5oet bedragen. Deze fout Staatoverigr.a niet alleen,
Elders wordt gesproken van een,prijsstijging van 324 pCt i.p.v. een prijsstijging
tot 324pCt..

‘.’
……….

700

ËCÖNÖMIC1-I-TATISTISCHE BERICHTEN

6October 1954

betoog, wanneer hij de vergrQting van het nationaal

inkomen beziet en stelt dat deze nief mag uitgaanboven

de volumestijging die mogelijk is; elke prijsstijging acht
hij verwerpelijk. En hij suggereert enigszins.dat de stij-

ging van het indexcijfer der kosten van levensonderhoud

van
120
tot
127
de verderfelijke gevolgen van een te groot

tekort. op de begroting demonstreert.

Hierkomt dus de blangrjke vraag naar voren: wat

moet de norm zijn voor de economische politiek van een

klein land en in welke mate is deze norm overschreden?

Over de wenselijkheid van een hoge en stabiele werkge-

legenheid is er daarbij tussen de heer Witteveen en ons

weinig verschil van inzicht. Ten aanzien van het prijs-

niveau moet allereerst worden gesteld dat een klein land,

met weinig bescherming, daarop, afgezien van veran-

deringen in zijn wisselkoers, niet veel invloed zal kunnen

oefenen. Ideaal is, dat internationaal het prijsniveau

stabiel wordt gehouden en dat ons land daarin meegaat.

Helaas is in de afgelopen jaren het prijsniveau op de

wereidmarkten niet stabiel geweest; doch in de laatste

paar jaren is er eerder een daling dan een stijging ge-

weest. Door de stijgingen op de wereldmarkten na de

Korea-gebeurtenissen was ook een stijging van het prijs-

peil in Nederland in de jaren 1950 en 1951 niet te ver-

mijden. Over wat bij een daling van de wereldmarkt-

prijzen door een klein land gedaan moet worden kan men

nog enigszins van mening verschillen. Wij laten in het

midden of men in zo’n geval moet streven naar een con-

stant prijsniveau dan wel de daling moet volgen. Pro-

fessor Witteveen verwijt in verband daarmede de politiek

der Regering dat tegenover een daling van het invoer-

prijspeil van 116 tot 110 de kostén van levensonderhoud

gestegen zijn van
120
tot
127.
Hier vestigt hij, naar onze
mening, èen sterk overdreven indruk van de discrepantie

en gaat hij aan enige complicaties voorbij waarop, wij

nog even willen ingaan.

Er zijn verschil1endemaatstaven .voor het prijsniveau.

Ons invoerprjsniveau is niet de enige maatstaf voor het

buitenlandse en onze kosten van levensonderhoud zijn

niet de enige voor het binnenlandse prijsniveau. Het

invoerprijsniveau bevat relatief veel grondstoffen en,

fluctueert daardoor sterker dan het algemene. De kosten

van levensonderhoud vertegenwoordigen maar een deel

van onze nationale productie, nl. de verbruiksgoederen
voor arbeidersgezinnen. Neemt men de prijsindex voor

alle verbruik dan is de index voor 1954, op basis
1953=
100, slechts 104; de index voor de door de Overheid ver-

bruikte goederen is 103; die voor de investeringsgoede-

ren 100 en die voor de uitvoerproducten
95.
Het gemid-

‘delde is 100 en voldoet dus aan de eis van gelijkbljvei.

Maar is er voor de divergentie tussen dit cijfer en dat

van de kosten van levensonderhoud dan een ook voor

hem aanvaardbare reden aan te geven? Ten dele wel.

Wij zijn bezig om bepaalde ,,kunstmatigheden” in ons

prijsniveau tè- elimineren. We hebben, met ingang van

1 Januari jl., het huurpeil verhoogd. Dit hçeft enkele

punten voor ‘zijn rekening genomen. Hier streven we er

bewust naar een divergentie die er was• – nl. dat de

binnenlandse prijzen abnormaal laag waren – uit te

schakelen. ..
Dat de druk op ons prijspeil, uitgaande van het buiten-

land, ook overigens allereerst het uitvoerprjspeil treft, be-

tekent ten dele eveneens een uitschakelen van een diver-

gentie: het is bekend genoeg dat wij, een eiland van goed-

koopte waren en nog enigermate zijn. Men moet ook

hier dus bedenken dat de situatie in 1953 niet als een

evenwichtstoestand kan worden beschouwd.

Er zijn daarnaast nog enkele andere factoren te noemen

die tot de prijsverhoging hebben bijgedragen, doch ver-

moedelijk maar tijdelijk zijn, t.w. de klimatologishe

omstandigheden in dit deel van de wereld in het jaar

1954. Daardoor zijn hier de prijzen van enige producten

van land- en tuinbouw wat opgetrokken in vergelijking

toteldes. De invloed van,de loonstijging van 1 Januari

ji. was waarschijnlijk maar zeer gering.

Een en ander neemt niet weg dat het proces van prijs-

stijging dat wij sedert de oorlog achter de rug hebben

in verschillende opzichten te betreuren is. Waak-

zaamheid op dit punt blijft natuurlijk nodig. Een vraag

van de toekomst zal zijn of tegen mogelijke te grote

verstarring van het prijsniveau door monopoloïde fac-

toren iets moet worden ondernomen en of dit door mo-

netaire maatregelen dient te geschieden. De, prijsstijging

is echter in het laatste jaar aanmerkelijk minder ernstig

geweest dan men geneigd zou zijn te geloven na Witte-,

veens analyse.
Laten wij intussen aannemen, met Professor Witteveen,

dat de’toestand in ons land – gezien bijv. de arbeids-

markt – iets ,,te infiatoir” is.

Als laatste stap na zulk een normatieve beoordeling

van de’ situatie kan men dan de vraag stellen, wat er an-

ders had moeten zijn in de door de Regering gevolgde

politiek. Hier luidt theoretisch het antwoord: de uit-

gaven hadden iets geringer ‘of de belastingen iets hoger

moeten zijn. Daarbij moet men zich hoeden voor het

misverstand dat de gehele ,,inflatoire impuls” door de

Overheid uitgeoefend eigenlijk afwezig had moeten zijn.

De grote omvang van deze impuls zoals (juist of onjuist)

berekend door Professor Witteveen is zeker niet in zijn

geheel misplaatst geweest. Dat hangt af van de deflatoire

reactie, die tezelfder tijd van de particuliere sector is

uitgegaan en die door de impuls van de Overheid moet

worden gecompenseerd. Immers, de toeneming van het
inkomen in de particuliere sector, die voortvloeit uit de

infiatoire impulsen, zal niet voor het gehele bedrag tot

additionele bestedingen leiden. Deze deflatoire reactie

is, naar de jongste schattingen aannemelijk maken, vrij

aanzienlijk geweest. ‘Dat bij het compenseren van een

zodanige reactie – die slechts ruw kan worden benaderd

bij de huidige stand van onze statistische kennis – af-

wijkingen naar boven of beneden kunnen ontstaan is
duidelijk. Met een kleine variant op een door de heer

Witteveen gebruikte uitdrukking zou men mogen zeggen,

dat zelfs het beste planbureau ter wereld hier wel een

foutenmarge van ruim 1 pCt van het nationaal inkomen,

d.i. voor Nederland f
200 â
f 300 mln, zal moeten aan-

nemen.

‘s-Gravenhage.

J. A: LINKS.
J. TINBERGEN.

RECTIFICATIE

In het’ artikel van Prof. Dr H. J. Witteveen over

,,Inflatie, revaluatie en de Millioenennota
1955″
in

,,E.-S.B.” van vorige week staat op blz.
771
linkerkolom

bovenaan: ,,In vergelijking met ‘de herziene begroting

1953 is dit een stijging vanf
716
mln;
dit bedrag geeft

dus een ruwe benadering van het effect van de begroting

1954 op de inkomensstijging van dat jaar”. Voor f
716

mln moet gelezen worden
f384
mln.

6 October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

791
/

Tien jaren Bretton Woöds

Men
sch,ijft ons:

Het is een uitstekende gedachte geweest van de voor-

zitters van de jaarvergadering vap de Governors van

• de Internationale Bank en het Internationale Monetaire

Fonds, Minister J. van de Kieft en Dr M. W. Holtrop,

in hun openingsredevoeringen
1)
tijdens de jaarverga-

• dering van Governors in Washington stil te staan bij het

verleden en de toekomst van genoemde instellingen.

Immers, het is tien jaar geleden dat de eerste steen gelegd
&
wer
d voor de eerste internationale monetaire instellingen,
‘welke thans vrijwel de gehele vrije wereld vertegenwoor-

digen
2).
In deze, tien jaren is de ontwikkeling geheel

anders geweest dan de ,,Founding Fathers” zich in 1944

in Bretton Woods hadden voorgesteld.

In zijn rede heeft Minister Van de Kieft vooral gewezen

op de verschillende taak van Bank en Fonds en de rede-

nen- aangegeven, waarom de Bank een meer ‘actieve rol
dan het Fonds kon spelen. In de eerste na-oorlogse jaren

• heeft de Bank immers vooral West-Europa geholpen met

reconstructieleningen (bijna $ 500 mln). Eerst in 1949

i’begon de tweede phase van haar activiteit, het verstrekken

van leningen voor economische ontwikkeling van minder

ontwikkelde landen. Sinds dat jaar is voor een bedrag

van $ 1,4 mrd geleend aan landen over de gehele wereld

verspreid.

De Bank is werkelijk internationaal geworden. -Dit

geldt zowel voor de actiefzijde als voor de passiefzijde

van haar bedrijf. Wat de actiefzijde betreft, neemt niet

a1leen het aantal landen, aan wie leningen worden ver-

strekt, elk -jaar toe, ook worden steeds meer leningen in

andere valuta’s dan dollars gegeven. Ook de passiefzijde

krijgt vooral in de laatste jaren hoe langer hoe meer een

internationaal stempel. Dit blijkt uit drie feiten, nl. het
toenemende gebruik van de 18 pCt kapitaalsubscriptie

van de leden-landen; het uitgeven van obligatieleningen

in andere landen dan de Verenigde Staten (Canada,
Engeland, Zwitserland en Nederland) en de recente

onderhandse lening van $ 50 mln, welke geheel buiten de

Verenigde Staten is geplaatst.

• Terecht kon Minister Van de Kieft opmerken, dat de

leningen van de Bank hoe langer hoe meer de spil en

‘gangmaker van globale ontwikkelingsplannen worden.

In de discussies werd de belangrijke rol van de Bank op

dit gebied vooral door Minister Butler onderstreept.

Het ‘Internationale Monetaire Fonds heeft sedert het

zijn werkzaamheden begon aan veel groter critiek bloot-

–gestaan-dan de Bank. Deze critiek, die zelfs zo ver ging

door te spreken van een volledige mislukking, is niet
-geheel gerechtvaardigd. Men moet niet vergeten, dat

het Fonds nog een zeer jonge instelling is en in zijn

,,baby”-tijd heeft moeten werken onder uiterst gecom-

pliceerde internationale monetaire omstandigheden. Ver-

der heeft de Marshall-hulp de credietverlening van het

Fonds aan West-Europa beperkt. Rekening houdende

met deze factoren heeft het Fonds echter niet aan de

vetwachtingen beantwoord. Minister Van de, Kieft en


Dr
Holtrop zijn beiden mild géweest in hun oordeel.

‘Dat zij tevreden zijn over de gang van zaken kan men

‘niet afleiden uit hun redevoeringen, welke in hun kwali-

) Minister van de Kieft voor de gecombineerde vergaderingen en Dr lioltrop
voor de afzonderlijke vergaderingen van het Fonds.
‘) Begonnen met 44 leden, bedraag,t het aantal leden thans 57. De belangrijkste
landen welke geen lid zijn van de Bretton Woods-instellingen zijn: Argentime,
Nieuw-Zeeland en in Europa: Rusland, Portugal, Spanje en ‘Zwitserland.

teit van voorzitters van de Board of Governors en het

milieu waarin zij werden uitgesproken, niet te critisch

konden zijn..
Het Fonds heeft inderdaad op enkele punten een niet

onbelangrijke bijdrage geleverd in de korte tijd van zijn

bestaan. Het in zijn statuten eerstgenoemd,e doel, de

bevordering van internationale monetaire samenwerking,

is bereikt. Het Fonds is een autoriteit geworden in het

bestuderen van monetaire kwesties. Nergens is een zo

grote kennis van de monetaire problemen in de wereld

aanwezig als in Washington:

Of het Fonds een belangrijke bijdrage heeft geleverd

tot de uitbreiding en evenwichtige groei van de wereld-

handel is moeilijk na te gaan. Het beginsel van vaste

wisselkoersen heeft, zoals de Minister stelt, daartoe zeker

bijgedragen. Het volume van de wereldhandel was in

1953 ongeveer 50 pCt groter dan in 1938. Hoewel er dus

een aanzienlijke uitbreiding was, kan bepaald niet ge-,

zegd worden, dat de groei evenwichtig was. Hierin

openbaart zich de werking yan structurele factoren.

Terecht heeft Minister Van de Kieft ook gewezen

op het uitblijven van een dereciatiewedloop. Op grond

van de ervaring van de dertiger jaren waren de ,,Founding

Fathers” in Bretton Woods zeer bevreesd .voor dit euvel.

Eerder heeft, aldus de Minister, het omgekeerde plaats-

gevonden. Een groot aantal landen heeft getracht door

kwantitatieve restricties en meervoudige koersen ter

bescherming van hun betalingsbalans, devaluaties te

voorkomen.

Evenwel zijn verschillende stelsels van meervoudige
wisselkoersen verkapte devaluaties, vooral als tegen de

pariteitskoers vrijwel geen ,transacties worden. afgesloten.

Desondanks heeft in de na-oorlogse periode een zeer

groot aantal ,,officiële” devaluaties in de wereld plaats-

gevonden. Voor zover zij door de leden van het Fonds

werden gedaan, heeft deze instelling zich bij elk voorstel

moeten neerleggen. In Engelse en Amerikaanse beschou-

wingen over het Fonds wordt er vaak op gewezen, dat

de Board of Directors van deze instelling weinig meer kan

doen dan ieder voorstel goedkeuren. Dit is begrijpelijk.

De beslissing over een voorstel tot devaluatie moet zo

snel worden genomen, dat de Board meestal geen tijd

heeft voor grondige studie, vooral niet als een voorstel

onverwacht komt.

Dit jaar is in dat opzicht in elk geval een periode van

betrekkelijke rust geweest. Voor een belangrijk deel is dit

toe te schrijven aan het hoge niveau van be’drijvigheid in

Vrij Europa ondanks de milde recessie in de Verenigde

Staten en Canada. Weinigen hebben dit markante en

heugelijke feit voor mogelijk gehouden. Het heeft tegelijk

bijgedragen tot een verdwijning van het dollartekort.

Want als zelfs het cycische dollartekort tijdens een re-

cessie in Noord-Amerika verdwijnt, hoe veel minder

reden schijnt er dan te zijnvoor de vrees voor een chro-

nisch dollartekort.

Of het dollartekort werkelijk verdwenen is, kan niemand

beoordelen. -De afwijkende conjuncturele ontwikkeling

in Noord-Amerika en-Europa kan een gevolg zijn van

eenmalige factoren. In dit verband is.het goed er aan te

herinneren, dat de recessiein 1949 in de Verenigde Staten,

tegen veler verwachting” in, .geen terugsiag in Canada

teweegbracht, -terwijl. dit thans ,wel het

geval is. De gun-

stige toestand in. ‘Vrij .:Europa is

aan verschillende fac-

792

ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 October 1954

toren toe te schrijven, waaronder de stijgende militaire
uitgaven van de Verenigde Staten in Europa zeker een

van de belangrijkste is.
Hoe men ook over het dollarprobleem moge denken,

zeker is het, dat weinigen in Europa enkele jaren geleden

de (tijdelijke?) verdwijning van het dollartekort voor mo-
gelijk hebben gehouden. Dit feit heeft het zelfvertrouwen

van Europa t.o.v. de Verenigde Staten versterkt. Dit

zelfvertrouwen sprak ook uit de rede van Dr Holtrop,

die het betoog van Minister Van de Kieft op enkele pun-

ten nader uitwerkte. Deze Nederlandse autoriteiten heb-
ben er heel duidelijk de nadruk op gelegd, dat de wereld

op een kruispunt staat. Beiden hebben echter een con-

structieve gedachte ontwikkeld.

De voorwaarden voor het inslaan van de goede weg

– terugkeer tot volledige convertibiliteit – schijnen

voor Engeland nog niet vervuld te zijn. De afwijzende

houding van Minister Butler tegen een spoedige conver

tibiliteit was geen verrassing. Reeds bij zijn vertrek uit

Londen had hij hierop gezinspeeld. Als eerste voorwaarde

had de Engelse Minister toen vrijer handel met de Ver

enigde Staten genoemd. Waarschijnlijk zijn redenen van

intern politieke aard voor de Engelse Regering minstens

zo belangrijk als de. Amerianse handelspolitiek.
Critiek hierop ontbrak natuurlijk nie
,
t in deze verga-

deringen. Ieder weet, dat de huidige Amerikaanse Admi-

nistratie de aanbevelingen van het Randali-rapport wil

doorvoeren, maar dat de intern politiekeconstellatie dit

tot dusverre heeft verhinderd. Is het fair van de Engelsen

om de Amerikanen hierover op de vingers te tikken,

terwijl zij waarschijnlijk zelf oolç door intern politieke

verhoudingen weerhouden worcjen hun eigen goede

voornemens uit te voeren? De economische en mone-

taire autoriteiten in beide lafiden bevinden zich in dit

opzicht in dezelfde positie, namelijk dat zij de goede weg

zouden willen bewandelen, maar het helaas niet kunnen.

Van evenveel belang als de Amerikaanse handeLspoli-

tiek is voor een vrij multilateraal betalingsverkeer ook

een blijvend hoog niveau van productie in de Verenigde

Staten. De milde recessie schijnt voorbij, maar zekerheid

daarover bestaat voorlopig niet, in elk geval niet voor vele

Europese autoriteiten die hun toekomstige politiek hier-

op moeten baseren. Niettemin moet niet uit het oog wor-

den verloren, dat de huidige Amerikaanse Administratie

door haar politiek de recessie heeft verzacht. De bedrij-

vigheid was in het begin van het vorige jaar op een zo

uitzonderlijk hoog niveau, dat het werkelijk een econo-

misch wonder zou zijn
geweçst
als dit, bij afnemende de-

fensie-uitgaven, jarenlang gehandhaafd had kunnen wor-

den. Een terugsiag was daarom onvermijdelijk, maar het
feit dat het onvermijdelijke contractieproces geen cumu-

latief karakter heeft gekregen, is zeker een van de belang-

rijke economische verschijnselen van de laatte jaren in

de wereld.

Zo zal de Vrije Wereld op dit gebied nog ongeveer

een jaar moeten stil staan bij het kruispuut van wegen,

waarvan de ene een voortzetting is van de oude weg van

bilateralisme en discriminatie, de andere de vrijheid op

het gebied van het betalingsverkeer aanwijst.

Het spreekt vanzelf dat landen zoals België, Duitsland

en Nederland van ongeduld po,pelen om deze weg in

te slaan. Zij kunnen dit echter niet doen omdat het be-

wandelen van deze weg alleen, hen bloot kan stellen aan

onverwachte gevaren. Dit werd heel duidelijk door

Dr

Holtrop uiteengezet. De zgn. overgangsperiode, waarvan

de statuten van het Fonds spreken, is voor deze landen

voorbij, maar zij kunnen toch niet zonder meer de weg

van’ de vrijheid inslaan; dit is alleen collectief, d.w.z.

tezamen met het sterlinggebied, mogelijk.

Het grote obstakel voor deze landen is namelijk de

overgang van art. XIV naar art. VIII van de Articles

of Agreement van het Fonds. Het eerstgenoemde artikel

geeft de landen het recht restricties voor betalingen voor

lopende rekening in te voeren, te handhaven of te ver-

anderen. Artikel VIII daarentegen legt de leden-landen
de verplichting op niet dergelijke restricties opnieuw in

te voeren zonder de goedkeuring van het Fonds vei-

kregen te hebben. Onder art. XIV is het land min of meer

zijn eigen rechter,- onder art. VIII onderwerpt een lid

zich echter aan het oordeel van het Fonds.

Als een land art. VIII aanvaardt, is terugkeer tot art.

XIV niet meer mogelijk. Een land dat dit doet, verbrandt
zijn schepen, welke het zouden kunnen terugvoeren naar

het gebied van discriminatie. Yoordat een land dus art.
VIII aanvaardt, moet het zekerheden hebben. Het moet

weten, bij welke regels het Fonds in zijn kwaliteit van

rechter wordt geleid. Deze ontbreken echter. Dit schept

geen grote moeilijkheden voor een land als de Verenigde

Staten, maar wél voor landen, waar de uitvoer een zeer-

belangrijk deel van het nationaal inkomen verteg nwoor-

digt, en waar slechts een deel van de uitvoer naar conver-

tibele landen (in dit geval dollarlanden) gaat.

Zolang een land in de club van art. XIV zit, kan het

zich verdedigen, verlaat het die club, dan kunnen de

leden van die club onmiddellijk tegen het oude clublid

discriminerende maatregelen nemen zonder mogelijkheid

van verdediging. De neiging hiervoor is groot, omdat

dergelijke landen .op die-manier de nieuwe convertibele

valuta meestal gemakkelijker kunnen krijgen dan 4ollars. –

Men kan zich gemakkeljk.voorstellen wat er zou gebeu-
ren als de Benelux-landen bijv. art. VIII zouden aanvaar-

den en dus conrertibel zouden worden volgens de sta-

tuten Van het Fonds. Dan zouden andere landen, door
opvoering van de uitvoer naar deze landen en belem-

mering van de invoer uit deze landen, trachten een kleiner

passief saldo of een groter actief saldo te kweken om

meer convertibele guldens of Belgische francs te krijgen.

De Nederlandse suggestie van bestudering van -de overJ

gang van art. XIV naar art. VIII werd gesteund door de
Engelsen en Amerikanen, zodat over deze kwestie eer-

lang een studie zal verschijnen.

Een ander punt waarover onzekerheid heerst is het

gebruik van de middelen van het Fonds. De trekkings-

politiek van het Fonds is in de laatste jaren elastischer

en liberaler geworden. Trekkingen ter grootte van de

eigen goudbijdrage zijn bijna automatisch; de waiver

clausule, waardoor een land in een periode van 12 maan-

den meer dan 25 pCt van zijn quotum kan trekken, is

in de laatste jaren enkele malen toegepast en de invoering

van de ,,stand-by” arrangementen heeft reeds enkele

landen grote diensten bewezen. –

Terecht heeft Dr Holtrop er echter op gewezen, dat
het Fonds geen vast ornlijnde trekkingspolitiek heeft.

De leden weten niet, welke voorwaarden vervuld moeten

worden om toegang tot de middelen van het Fonds te

krijgen.

– De aanvaarding van art. VIII door verschillende leden
zal ook voor de middelen van het’ Fonds betekenis heb-

ben. Immers, dan worden meer valuta’s- inwisselbaar

in de zin van de Fonds-overeenkomst. Hoe meer hét

Fonds succes heeft in zijn streven om art. Vul door

-leden aanvaard- te krijgen en hoe gemakkelijker de toe-

gang tot de -middelen van het Fonds wordt, hoe grpter

hef risico, aldus Dr Holtrop dat het Fonds een instru-

6October
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

793

ment wordt voor een zich langzaam maar zeker versprei-

•dende inflatie. De ervaringen, welke Nederland in dit

opzicht opgedaan heeft met de Europese Betalings

Unie, versterkten het betoog van Dr Holtrop. Het gaf
1

‘hem tevens aanleiding te wijzen op de noodzaak landen,

welke inflatie voeren, ni& tot de middelen van het Fonds

toe te laten. –

Op dit punt lopen de belangen van Fonds en Bank

parallel. In vele landen wordt min of meer bewust een

inflatie gevoerd om de economische ontwikkeling te ver

snellen. Het was- zeker een van de hoogtepunten van de

vergaderingen, toen de nieuwe Minister van Financiën

van Brazilië, een land dat onderhevig is aan een perma-

nente inflatie, er nadrukkelijk op wees, dat onderont-

wikkelde hunden, door inflatie het zo broodnodige buiten-

landse kapitaal afschrikken.

Zo blijft tien jaren na Bretton Woods nog een groot

aantal problemen voor het Fonds bestaan. Dat deze in

het eerstvolgende decennium zullen worden opgelost

is niet waarschijnlijk. Minister Van de Kieft heeft in zijn

slotrede, geïnspireerd door de naam van het hotel (May-

flower), waarin vergaderd werd, er op gewezen, dat de

monetaire autoriteiten in de wereld op hun weg naar een
betere internationale monetaire samenwerking, in zekere

zin pelgrims zijn. De vooruitgang
‘op
deze. weg is lang-

zaam geweest, maar zoals onze Minister er aan toevoegde,

vooruitgang is er, duidelijk en onbetwist. En als de mone-

taire autoriteiten in de wereld met hetzelfde idealisme

bezield

waren als de pelgrims van de Mayflower, dan

zou men o.i. met optimisme de toekomst tegemoet kun-

nen gaan. Daarvoor is thans helaas ‘nog niet voldoende

reden.

– Het Neder-lands-Indonesische accoord

– Bij het op 10 Augustus jI. tussen Nederland en Indo-
nesië gesloten accoord is de, Unie tussen beidé landen

verbroken en werden de aan het Uniestatuut gehechte

overeenkomsten geheel of ten dele vervallen verklaard.

De beide landen zijn daardoor geheel zelfstandig tegen-

over elkander komen te staan en door geen enkele band

meer aan elkandér verbonden. Wij zullen in dit artikel

de betekenis van de aangebrachte veranderingen nagaan

en ons daarbij uitsluitend bepalen tot de economische en

financiële’ bepalingen. Die betreffende de defensie- en

culturele aangelegenheden, welke overigens zonder meér

zijn opgeheven, lateh wij buiten beschouwing.

De in 1949 gestichte Nederlands-ludonesische Unie

beoogde de verWezenlijking van een georganiseerde

samenwerking tussen beide gebieden ter behartiging van
hun gemeënschappeljke belangen. Hiervan is in de prac-
tijk niets terechtgekomen. Reeds van den beginne af aan
heeft Indonesië de verkregen souvereiniteit aldus eïnter-

preteerd, dat het in alle aangelegenheden van financiële

en economische aard zijn eigen weg ging, zonder, zich

om zijn partner te bekommeren. Het volgde uitsluitend

een gedragslijn, welke het in overeenstemming met zijn

eigen belangen achtte. De Unie-gedachte werd aldus een

volkomen uitgehold begrip. De opheffing van de Unie
heeft dus geen practische betekenis gehad en was -ten
slotte niets anders dan de formelë bevestiging van een

sinds lang bestaande toestand. Zij veranderde niets aan

de daadwerkelijke situatie en de beëindiging van het

Unie-verband behoeft werkelijk niet te worden betreurd.

De exploitatie der bedî(jven.

De aan het Unie-statuut gehechte financiële en econo-

mische overeenkomst, welke ons in het bijzonder zal

bezighouden, bevatte in de eerste plaats een afdeling A

betreffende de onder het Nederlandse bestuur aan parti-

culieren’ verleende rechten, concessies, vergunningen en

gelégenheid tot bedrijfsuitoefening. Deze is in de nieuwe
overeenkomst onveranderd gehandhaafd. Vorenbedoelde

rechten enz. werden door Indonesië in ‘beginsel erkend,

terwjl de rechthebbenden, vbor zover zulks nog niet was

geschied, in de feitelijke uitoefening van hun recht zouden

worden hersteld. ‘Het is bekend, dat de tenuitvoerlegging
van deze bepaling nogal wat te,wensen’ heeft overgelaten

-en ‘ook nu no

g niet bevredigend is te achten. Inderdaad

zijn verschillende cultuurofrnemingen en andere be-

drijven aan de rechthebbefiden teruggegeven, doch dit

isveelal in een zeer langzaam tempo geschied. Nog steeds

wachten sommige ondernemingen, bijv. petroleumonder-

nemihgen in Noord-Sumatra, op teruggave en de moge

ljkheid tot hernieuwde exploitatie. Ongetwijfeld zijn

– hierbij nog andere factoren in het spel geweest, nI. de

onveiligheid in een aantal streken ten gevolge van rond-
zwervende benden, döéh ook is meermalen van de Indo-

nesische autoriteiten niet de nodige medewerking onder

vonden. Men mag hopen, dat zulks, nu de veiligheid de

laatste tijd in belangrijke mate is vooruitgegaan, beter

zal worden.

Een nôg ernstiger situatie is echter geschapen door de

zgn. onwettige occupatie van ondernemingsgronden door
de bevolking. In vorenbedoelde afdeling A van de finan-

ciële en economische overeenkomst is o.a. bepaald, dat

rekening zou worden gehouden met het feit, dat gedurende

de Japanse bezetting en de daarop gevolgde revolutie-

periode ondernemingsgronden ten behoeve van de voed-

se:voorzienng of de, bewoning dcor de levolking
2ijn

geoccupeerd. In bepaalde gevallen zou een teruggaiie te

grote onrust verwekken, zodat deze veelal onmogelijk

zou zijn. Elk geval zou afzonderlijk worden beoordeeld


en er zou een voor alle partijen aanvaardbare oplossing

worden gezocht. – Hiervan is, zoals bekend mag worden

géacht, niet véel terechtgekomen. De Overheid heeft in

de meeste gevallen de bevolking, die tot occupatie van

de betrokken gronden overging, niet aangedurfd en de

situatie gelaten zoals zij was. Erger nog: niet alleen de

inbezitnemifigen van de gronden gedurende de Japanse

bezetting en de revolutieperiode, maar oôk die, welke

later plaatsvonden, werden door de Overheid weinig

tegengegaan. De cultuurondetnemingen ter Oostkust van

Sumatra hebben getracht het euvel te verhelpen door

-met de Overheid een overeenkomst aan te gaan, volgens

welke zij een deel van hun gfonden voor de bevolkings-
nederzettingen afstond, mits het ovefige geheel voor hen

‘gereserveerd bleef. Ook dit heeft weinig geholpen: zelfs
in het overblijvende gedeelte vinden nog steeds inbezit-

• nemingeh plaats.

Fevens is in meergenoemde afdeling,A van-de financiële

en econopuische overeenkomst bepaald, dat de Indofiesi-

sche Overheid de nodige maatregelen zou treffen ter

794

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 October 1954

veiligstelling van de uitoefenitig van de rechten der. par-

ticuliere ondernemingen. Daarbij zou echter in het oog

moeten worden gehouden, dat de algemene economische

politiek van de Overheid in de eerste plaats gericht zou

zijn op de verhoging van de welvaart van de bevolking.

Hoe dit in de practijk is toegepast, is welbekend. De

invoering van een 40-urige arbeidsweek, die in een weinig

ontwikkeld land als Indonesië praematuur moet worden

geacht, was niet bevorderlijk voor de exploitatie van

de ondernemingen. Verder werden de lonen der arbei-

ders door acties van de vakverenigingen, in het bijzonder

de onder communistische leiding staande Sobsi, en door

wilde stakingen voortdurend opgedreven. Hiertegenover

nam de Overheid in het algemeen een zwakke houding

aan en dikwijls ondersteunde zij de acties. Van vorenbe-

doelde bepaling, dat het nodige zou worden gedaan ter

ondersteuning van de exploitatie der ondernemingen, is

dus niet veel terechtgekomen. Talloos zijn de klachtën

van deze ondernemingen, dat door de loonacties de pro-

ductiekosten worden opgedreven, terwijl de arbeidsprc-

ductiviteit veel te gering is.

Ook op ander gebied ]aat de belangstelling .van de

Overheid voor de veiligstelling van de exploitatie der

Nederlandse bedrijven te wensen over, nl. ten aanzien
van de importhuizen. Zij heeft van den beginne af aan

er naar gestreefd de invoer zoveel mogelijk in handen te

geven van Indonesische firma’s. Zij doet zulks door de

importvergunningen van een groot aantal artikelen uit

te reiken aan vorenbedoelde firma’s. Deze, die onder de

gemeenzame naam van de ,,benteng-groep” worden aan-
geduid, zijn daartoe wegens hun commerciële vakkennis

• en gebrek aan bedrijfskapitaal niet altijd geschikt en geven

daarom de verkregen vergunningen dikwijls door aan de

gerenommeerde buitenlandse (meest Nederlandse) im-

porthuizen, die de transacties dan tot stand brengen.

Niettemin worden laatstbedoelde importhuizen door deze

politiek in môeiljkheden gebracht en zulks temeer, om-

dat de Overheid haar gedragslijn met grote vasthoudend-

heid doorzet. Zij streeft er naar ten minste 50 pCt van

/de invoer te reserveren voor de Indonesische import-

huizen. De . Indonesische Minister van Economische

Zaken heeft tijdens zijn verblijf in Nederland in verband

met de onderhandelingen betreffende de opheffing van

de Unie, te kennen gegeven, dat de buitenlandse handels-

huizen in de toekomst ten hoogste 15 pCt van de totale

import toegewezen zullen krijgen en de staatsburgers van

niet-Indonesische oorsprong (dus o.a. Chinèzen en

Indiërs) eveneens 15 pCt, zodat de overige 70 pCt aan

Indonesische handelshuizen zullen toevallen. Tot laatst-

genoemde worden bedrijven gerekènd, welker kapitaal

voor 50 pCt of meer in handen is van staatsburgers van
Indonesische’ oorsprong. Intussen is op deze verklaring

van genoemde Minister tot dusver nog geen officiële

bevestiging uit Indonesië gevolgd, doch men mag wel

aannemen, dat het op den duur in deze richting gaat.

Voorts is er eenibepaling in afdeling A van de financieèl-

economische overeenkomst waarbij de buitenlandse
ondernemers verplicht worden, zo spoedig mogelijk

daartoe geschikte Indonesiërs in de leiding (inclusief de

directies) en staven der bedrijven op te nemen. Zij moeten

ook gelegenheid geven tot opleiding van dergelijke per-

sonen, waardoor na zekere redelijke teimijn het o*rwe-

gende deel van het leidend stafpersôneel der bedrjèn zal

• kunnen bestaan uit Indonesische stâatsburgers. Hoezeer

het de Overheid hiermede ernst is, blijkt wel hieruit, dat

aan de bedrijven voortdurendgrote inèéilijkheden in de

weg worden gelegd bij de aanwerving va’n mëuw buiten

lands personeel ter vervanging van de employé’s, die

repatriëren. In dit opzicht volgt zij een zeer geforceerde

politiek, die niet in het belang van de bedrijven is.

Financiële aangelegenheden.

• Van de afdeling B van de financiële en economische

overeenkomst betreffende de financiële betrekkingën zijn

de artikelen 14 t/m 17 en 19 vervallen. De artikelen 14

en 15 schreven inachtneming van internationale regelin-

gen voor, w.o. voorschriften van het Internationale

Monetaire Fonds. Artikel 16 bepaalde, dat over wijziging

van de wisselkoers van de munteenheden van Nederland

en Indonesië tussen beide landen voorafgaand overleg

zou worden gepleegd. Gemist wordt dit thans vervallen

artikel allerminst, omdat Indonesië in de jaren van zijn

bestaan enige malen practisch
op eigen gezag
openlijke of

verkapte devaluatie heeft doorgevoerd, waardoor de rupiah

zeer belangrijk in waarde ten aanzien van de gulden daal-

de. Artikel 17 bepaalde, dat beide landen overleg zouden
plegen over de voor de wederpartij van wezenlijk belang

zijnde .punten van deviezenbeleid, zolang er een deviezen-

regime bestond. Ook hieraan heeft Indonesië zich niet

gehouden, zodat ook dit artikel zonder bezwaar kon

vervallen. In artikel 19 werd o.a. vastgesteld, dat zolang

Indonesië aan Nederland schuldver5lichtingen had,

daarbij inbegrepen de door Nederland ten behoeve van
schulden van Indonesië gegeven garanties, het tevoren

met Nederland overleg zou plegen over de Muntwet en

de Javasche Bankwet en ook over een nieuwe Indonesi-

sche muntwet en circulatiebankwet. In dit opzicht is

Indonesië echter in de practijk zijn eigen weg gegaan,

zodat bedoeld artikel eveneens waardeloos was.

Het belangrijke artikel 18 is echter bij de overeenkomst

van 10 Augustus jl. gehandhaafd. Het bevat de transfer-

regeling van Indonesië naar Nederland van de noodzake-

lijke uitgaven in Nederland ten behoeve van het bedrijf

in Indonesië, bijdragen aan pensioen- en andere fondsen,

pensioenuitkeringen, rente en aflossing van ten behoeve

van het bedrijf in Indonesië geleende gelden, de jaarlijkse

winsten en afschrijvingen volgens goed koopmansge-

bruik, verzekeringspremies, rente en aflossing van open-

•bare leningen enz. Indonesië behoudt zich intussen het

•recht voor om ten aanzien van deze transfer zodanige

beperkingen toe te passen, welke het noodzakelijk acht

in verband met zijn deviezenpositie. Te dien aanzien kan
worden opgemerkt, dat Indonesië aan overmakingen van
verchillende rubrieken geen beperkingen heeft opgelegd,

zoals die van rente en aflossing van Indonesische staats-

leningen, die bij de souvereiniteitsoverdracht werden

overgenomen, de uitkering van pensioenen van gewezen

landsdienaren enz.

Aan de andere kant heeft het echter de overmaking

van de aflossing en rentebetaling van de Indonesische

gemeenteleningen, nl. die van Batavia, Semarang, Soe-

rabaja en Bandoeng sterk vertraagd. Veel erger is echter,

dat het niet heeft geaarzeld verstrekkende beperkingen

toe te passen op andere transfers, waarvan speciaal bui-

tenlandse cultuur- en andere” ondernemingen het slacht-

offer zijn geworden. Dit is in het bijzonder gebeurd in

de jarén
1953
en
1954,
omdat toen de deviezenpositie

van Indoiesië als gewilg van de prijsdaling van zijn export-

producten sterk achteruitging. Zo werd eerst bepaald,

dat niet meer dan 40 pCt yan de bedrjfswint van onder-

nemingen getransfereerd mocht worden, terwijl in het

geheel geen overmaking werd tÖegestaan, ,yoo,r afschrij-

vingen van zgn ,,actieve’ investeringen, d w z inves

:-tetiïign. van in

N&derland. gevestigde oiidernemingen

6 October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

795

die ten tijde van de souvereiniteitsoverdracht reeds be-
stonden of van in Indonesië gevestigde ondernemingen

(bijv. dochtermaatschappijen van vorengenoemden) waar-

van het kapitaal uitsluitend in handen is van één of

slechts enkele personen.

Ook mag practisch geen overmaking plaatsvinden van

kantooronkosten in Nederland van ondernemingen, die

tot de ,,actieve” investeringen behoren. Verder mag rente

van in Nederland lopende schulden, niet later dan 1

Augustus 1946 aangegaan, ten behoeve van Indonesische

bedrijven uitsluitend worden getransfereerd voor ge-

• cQnsolideerde leningen, zoals obligatieleningen. Indien

dus een Nederlandse onderneming aan een Indisch

dochterbedrijf bedrijfskapitaal verstrekt in de vorm van

een lening op korte termijn, mag de rente daarvan niet

worden overgemaakt. Krachtens een in Maart 1954 in

werking getreden noodwet werd met intrekking van

vorengenoemd voorschrift volgens hetwelk niet meer

dan 40 pCt van de bedrijfswinst mocht worden getrans-

fereerd, een extra-heffing van
662/3
pCt geheven op

transfers, die betalingen van diensten (invisibles) zijn.

Dit geldt dus voor dividenden, tantièmes e.d., zodat ook

hier de buitenlandse ondernemingen weer het slacht-

offer zijn, Vorenbedoelde extra-heffing wordt niet toe-

gepast op zgn. sociale transfers (dus voor verlofssala-

rissen, alimentatiegelden, studiekosten, spaargelden, pre-
miebetalingen voor levensverzekeringen e.d.) en ook. niet

voor vrachten. Uitgezonderd zijn ook de opbrengsten

van bedrjven in de industriële sector, indien die bedrijven

zijn opgericht in het jaar 1954 of daarna, alsmede trans-

fers, welke rechtstreeks ten laste van de begroting van

de Staat of een autonoom gebiedsdeel komen, zoals die

betreffende Indonesische staats- en gemeenteleningen.

Overigens zijn de zgn. sociale transfers ook tot op

zekere hoogte het kind van de rekening geworden. Be-

paald is, dat voor dit doel (dus voor verlofsslarissen, ah-

mentaties enz.) niet meer dan 20 pCt van het totaal

• belastbare rupiah-inkomen mag worden overgemaakt.

In de practijk worden nôg wel enige concessies gedaan.

Zo mag blijkbaar voor verlofssalarissen
1/3
van het be-

lastbare inkomen worden overgemaakt, nadat dit is ver-S

.minderd met 15 pCt voor çle gesçhatte belastingaftrek en

tot een maximum van f900 per maand en voor gezins-

delegaties evenzeer
1/
van het belastbare inkomen, ver-
minderd met de kosten van levensonderhoud van de in

Indonesië achtergeblevene of achtergeblevenen. Intussen

blijkt hieruit toch wel, dat de sociale transfers zeer worden

• beperkt.

Handelspôlitieke betrekkingen.

Afdeling C van de financiële en economische overeen-

komst betreffende de handelspohitieke betrekkingen en

samehwerking is in haar geheel ingetrokken. In deze af-

deling werd uitgegaan van het beginsel, dat zowel Neder-

land als Indonesië de verantwoordelijkheid voor de eigen

handelspohitiek droegen, doch op dit gebied zouden

samenwerken. Bij de onderhandelingen met derde landen

zouden zij, hoewel twee afzonderlijke delegaties vormend,

tegenover het derde land gecoördineerd optreden. Hier-

van is in de practijk weinig terecht gekomen. Van den

beginne af aan heeft Indonesië zelfstandig en zonder

.overleg met Nederland onderhandelingen gevoerd en een

groot aantal handelsverdragen afgesloten. De meeste

hiervan hebben echter de betekenis yan een schijnver-

tqnig, omdat zij telkens doorkruist worden door de

verscherpte Indonesische maatregelen ter. beperking. ‘an

de invder of van de deviezentoewij zing. Zij werden. dân

ook veelal voor een jaar gesloten met vaststelling van be-

paalde contingenten, en stilzwijgend verlengd in plaats

van te worden vernieuwd.

Verder was in vorengenoemde Afdeling C overeenge-

komen, dat beide landen bereid waren een systeem van

wederkerige voorkeursbehandeling in overweging te

nemen. Een dergelijke systeem diende tot beider voordeel

te strekken en mocht niet in strijd komen met internatio-

nale overeenkomsten. Tot een soortgelijke voorkeursbe-

handeling is het echter nooit gekomen.
Ook was bepaald, dat beide gebieden telkens voor een

nader vast te stellen tijdschema overeenkonsten zouden

aangaan voor het onderlinge handelsverkeer. Dit is.inder-

daad in den beginne gebeurd en erkend mo’et worden,

dat de onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten

in het algemeen een gunstig beloop hadden. In de laatste

tijd zijn zij echter achterwege gebleven in verband met

de omstandigheid, dat Indonesië wegens zijn slechte

deviezenpositie verplicht was de invoer steeds meer te

beperken.

Bij het accoord van 10 Augustus ji. werd nu overeen-

gekomen, dat meergenoemde •afdeling C zal worden

vervangen door een accoord inzake handelsbetrekkingen.

.Welke vorm dit accoord zal hebben, is thans natuurlijk

nog niet te zeggen. Er van uitgaande, dat vorenbedoelde

afdeling C de titel droeg van ,,handelspolitieke betrek-

kingen en samenwerking” en dat het latere accoord uit-
sluitend de handelsbetrekkingen betreft, ligt het voor de

hand aan te nemen, dat de samenwerking geheèl geëcarteerd

zal worden en dat het vermoedelijk een overeenkomst zal

zijn waarbij meestbegunstigingsclausules zullen worden

overeengekomen en eventueel wederzijds contingenten

zullen worden vastgesteld. Een verhouding dus van vol-

komen vreemde tegenover elkaar staande partners, die

op zuiver commerciële basis een accoord aangaan. In

feite wordt hierbij aan de practisch bestaande toestand

niets veranderd.

Overname van openbare schulden.

In afdeling D van de financiële en economische over-

eenkomst werden de openbare schulden vermeld, die

Indonesië bij de soüvereiniteitsoverdracht overnam. Ten
aanzien hiervan aanvaardde Indonesië de verantwoorde-

lijkheid voor betaling zowel van rente als aflossing. Deze

bepalingen zijn bij het accoord van 10 Augustus jI. ge-

handhaafd. Indonesië heeft de hier bedoelde rentebetaling

en aflossing steeds voldaan.

Toelating van Nederlanders.

Ten slotte is in het accoord van 10 Augustusjl. bepaald,
dat de staatsburgersvan ieder der partijen de bevoegdheid
zullen hebben zich naar het rechtsgebied der andere partij

te begeven, zich daar te vestigen, zich te verplaatsen, een

verblijfplaats te kiezen en het land te verlaten, een en

ander op de voet van de daar te lande geldende wetten

en regelingen nopens toelating, verblijf en vestiging van
vreemdelingen. In deze laatste restrictie zit voor een be-

langrijk deel de. betekenis van het :voorschrift. De Indo-

nesische Regering kan op grond daarvan o.a. aan het

binnenkomen van vreemdelingen, dus ook van Neder-

landers, allerhande belemmeringen in de weg leggen. Zij

doet zulks dan ook in ruime mate ten aanzien van o.a.

buitenlands personeel, dat de ondernemingen menen

– nodig :te. hebben yor, de exploitatie van hun bedrijf.

yeel waarde heeft de bepalffig dan ook- niet en de situatie

blijft ook in dit opzicht bij het oude.

796

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6
October 1954

Conclusie.

Overziet men derhalve het samenstel der financiële en

economische bepalingen van het accoord van 10 Augustus

ji.., dan moët men tot de conclusie komen, dat dit in de

reeds lang bestaande toestand practisch geen verandering

brengt. De houding van de Indonesische Overheid ten

aanzien van Nederlandse personen, .bedrjven en goederen

blijft als tevoren gedicteerd door haar eigen inzicht, dat

gebaseerd is op wat zij als haar eigen belang ziet. Van een

bevoorrechting van Nederlandse belangen tn opzichte
van andere vreemdelingen is evenmin als tevoren bok

maar enigszins sprake.

Intussen mag worden aangenomen, dat de handhaving

van een groot aantal bepalingen van het vroegere Unie-

statuut, ook al zijn deze in de practijk in grote mate

uitgehold, van belang is. Zij vormen ten slotte de basis

van de onderlinge verhouding tussen beide landen en

zullen van meer betekenis worden al naarmate bij de

Indonesische Regering een beter inzicht ontstaat om-

trent de juiste verhouding ten opzichte van het buiten-

land. Verder bestaat de kans, dat de opheffing van de

Unie om psychologische redenen tot een verbetering

van de wederzijdse betrekkingen zal leiden. Nu Indonesië

niet alleen feitelijk, doch ook formeel geheel van Neder-

land is losgemaakt, zal de wrevel, die sinds de souvereini-

teitsoverdracht bestond over het overblijfsel van het

koloniaal bestuur, als hoedanig de Unie door Indonesië

werd beschouwd, verdwijnen. Dit kan slechts leiden tot

een meer gezuiverde atmosfeer van de wederzijdse be-

trekkingen.

‘s.Gravenhage.

Mr D. J. HULSHOFF POL.

Belgische zeevisserij in het defensief

II

Levensvatbaar in Benelux-verband?

• We schreven bij de aanvang van dit betoog
1),
dat men

in de Belgische visserjkringen de a.s. volledige unificatie
van de Nederlands-Belgische markt voor visserijproduc-

ten met grote bezorgdheid tegemoet ziet. Er wordt hier

inderdaad gevreesd dat de Belgische zeevisserij geleidelijk

aan zal worden doodgedrukt door een productie met veel

groter potentieel en merkelijk lagere exploitatiekosten.

Nederland, met zijn lange kuststrook, bezit talrijke grote

en kleine redersplaatsen. De kustwateren zijn veel rijker
aan vis en garnaal dan de Belgische, zodat door de kust-

visserij op korter tijd meer kan worden aangevoerd. rn

mindere mate geldt dit ook voor de middenslag- en hciog-

zeevisserij. De afstand tot de goede visgronden in de

Noordzee, de DcenEe en de Noorse kust, zijn kleiner van
uit Ijmuiden dan van uit Oostende. De Belgische Visserij

heeft dus ofwel bij eenzelfde aantal zeedagen minder

effectieve arbeidsuren dus normaliter geringere vangst,

ofwel een even grote effectieve arbeidsduur maar dan met
meer zeedagen, dus met grotere kosten, kwaliteitsvermin-

dering en kans op ongunstige prijzen in de afslag. Deze

handicap kan weliswaar worden verminderd door de

inzet van snelleie en beter geoutilleerde schepen maar

.door de vaste lasten aan rente en afschrjving op de gro-

tere investering blijft de Belgische zeevisserij toch weer

in het nadeel.

Zwaarder nog dan deze biologische en geografische

factoren weegt het verschil in arbeidslonen. Er werd in

meer’algemeen verband sinds de tweede helft van
1952

over deze discrepantie reeds zoveel geschreven dat het

onnodig is er nog uitvoerig op in te gaan. Stippen we enkel

aan dat de lonen in de zeevisserij naar gelang het type

van hët vaartuig van 30 tot 60 pCt van de totale be-

somming vormen zodat het niveauverschil een zware

incidentie heeft. Hierbij komen de lonen, betaald in de

bedrijven die vodr de visserij werken, zoals de scheeps-

-timmerwerven, de motorenfabrieken, de leveranciers van

brandstof, touwwerk, netten enz., om niet te spreken van

het vervoer.

Om deze redenen heeft het Belgische bedrijf zich van

het begin af – en dit begin situeert zich op de Oostendse

Benelux-conferentie van Juli 1950 – hardnekkig verzet

tegen unificatie van de markt. De politieke en sociale

druk die door de visserij kan worden uitgeoefend is ech-

ter zo miniem dat tegen alle protest in de markt voor
1
‘) Zie ,,E.-S.B.” van
29 September ‘1954.

bodemvis en garnaal geleidelijk aan wordt geliberaliseerd.

De invoer van verse zeevis boven 40 cm kwam reeds vrij

op 1 Maart
1952;
de sinds 1933 totaal verboden invoer

van zeevis onder 40 cm maakt, uitsluitend wat Nederland

betreft, sinds April yan dit jaar het voorwerp uit van

een trimestrieel invoercontingent dat iedere zes maanden

zal worden vergroot om op einde Februari 1956 plaats

te maken voor een volledig vrije markt; ten slotte werd

het invoercontingent gepelde garnaal in Maart 1954

van 100 op 200 ton gebracht voor de twaalf maanden die

gaan tot 1 Maart 1955, datum waarop ook de garnaal-

markt geheel zou moeten vrijkomen.

De vraag is nu: zal de Belgische zeevisserij zich op deze

geünifieerde markt kunnen handhaven?

Om het antwoord hierop te vereenvoudigen zullen we

beginnen met de visserijseôtoren waarin het probleem

der Nederlandse concurrentie zich niet stelt. Dit is dan

in de eerste plaats het geval met de oesters en de mosselen,

die in België practisch niet worden geproduceerd en waar

voor het er enkel op aankomt de gezamenlijke belangen

bij de afzet zo goed mogelijk te coördineren. Deze coör-

dinatie ligt uiteraard practisch uitsluitend op handels-

gebied: Ook in de sector van de zoetwatervisserij zijn er

om dezelfde reden geen problemen.

Nemen wë nu de voor Nederland zo belangrijke haring-

Visserij. In de zoute haringsector behoeven zich geen

moeilijkheden voor te doen, voor zover, van Belgische

zijde de traditionele verhoudingen niet kunstmatig

worden versto’ord. De zoute haringvisserj (drjfnet en

trawl) wrdt door de Belgen niet beoefend. De aanzien-

lijke, maar tegenover v66r de oorlog ongeveer constant

gebleven Nederlandse productie van gezouten haring

(ruim 106.000 ton verleden jaar) moet voor een groot deel

kunnen worden geëxporteerd en België is hier steeds een

der voornaamste afnemers geweest. De Belgische invoer

van haring
fs
altijd vrij geweest en heeft practisch nooit

marktstcrend gewerkt. Integendeel, deze invoer uit

Nederland is in de laatste jaren enigszins verminderd in

verband met de grotere Belgische aanvoer van verse

trawlharing, waardoor tevens in de Belgische visserij de

drang tot exporteren groter werd. Een en ander komt in
de tabel bovenaan blz. 797 tot uitdrukking.

Wat de ,verse haring betreft, lijken, we op het eerste

gezicht al dichter te komen bij wrijvingsmogelijkheden.

Niet alleen door Nederland, ook door België wordt verse

6 October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

797

Belgische aanvoer

Belgische uitvoer

Belgische invoer
verse trawiharing

verse trawlharing

gezouen hating
(1.000 kg)

(1.000 kg)

uit(000

1938
5.883

1.631

16.351
1951

8.058

1.472

13.369
1952

14.016

2.431

11.688
1953

16.440

5.073

12.270

haring aangevoerd. Het feit echter dat er in België meer

ijle haring wordt aan wal gezet dan in Nederland en in

Nederland meer volle haring dan in België vergemakke-

lijkt in niet onaanzienlijke mate de afstemming der beide

visserijen, temeer daar de exportperiodes -verschillen.

Bovendien is onmiddélljk na het openstellen van de

Nederlandse markt op 1 Januari
1952
gebleken dat de
Nederlandse visverwerkende nijverheid interessç heeft

voor de tijdens de wintermaanden aangevoerde ijle haring

uit België, een product uitstekend geschikt voor de inleg-

gerij.

Belgitchc uitvoer van ijle haring naar Nederland


(1.000 kg)

1938

115


1952

969
1953

2.207

Anderzijds kan ieder jaar opnieuw worden vastgesteld

dat tijdens de maanden van grote aanvoer van volle haring

te Oostende (Augustus/October) de Nederlandse uitvoer

van verse haring naar België eerder gering is. Deze invoer

is in België in verband met de behoeften der visverwerken-

de nijverheid steeds vrij geweest zonder dat hierdoor de

ontwikkeling vin de Belgische haringvisserij in het ge-

drang is gekomen.

Anders staat het met d voor de Belgische visserij zeer

belangrijke sector van de bodemvis. Hier bestaat wel dege-

lijk reden tot bezorgdheid, temeer daar deze sector

alhoewel de aanvoer van bodemvis in beide landen prac-

tisch dezelfde is (ongeveer 40.000 ton per jaar) voor de

Belgische reders betrekkelijk een veel grotere betekenis

heeft omdat hij vier vijfden vormt van de totale be-

somming tegen slechts één derde in Nederland. Er dienen

‘nog verdere distincties gemaakt. Zo liggen in de sortering
van de vangst merkelijke verschillen. De Belgische vissrj

levert meer kabeljauw en tong dan de Nederlandse,

terwijl de Nederlandse vloot ongeveer driemaal meer

schol aanvoert dan de Belgische. De aanvoer van grove

rondvis uit de IJslandzee door de Nederlandse Visserij

is – vooralsnog – onbeduidend, die door de Belgische

relatief zeer aanzienlijk. Ook de gl,pbale exportposities

verschillen. Door Nederland wordt één vijfde van de

totale aanvoer van bodemvis geëxporteerd, door België

slechts één tiende.

In de sector van de bodemvis dient in de eerste plaats

t6 worden bezien de reeds op 1 Maart 1952 vrijgekomen

invoer van vis boven 40 cm. Er moet worden erkend dat

deze liberalisatie tot op heden voor de Belgische zee-

visserij geen ernstige gevolgen heeft gehad. De Neder-

landse leveringen – die in hoofdzaak bestaan uit witte

kabeljauw, waarvan in de door de Belgische verbruiker

gevraagde sortering niet steeds voldoende door de eigen

visserij wordt aangevoerd – gaven weliswaar in de eerste

maanden na de liberalisatie een merkelijke stijging te

zien maar bleven sindsdien min of meer stationnair,

terwijl de gecontingenteerde Belgische invoer uit Dene-

marken verlaagd werd, zodat het globale invoervolume

geen grote wijziging onderging.

Anderzijds heeft de liberalisatie van deze sëctor aan-
leiding .gëgeven tot Belgische export van IJslandse vis

naar Nederland. Het b9lang van deze export mag echter

niët hoog worden aangeslagen. Het betreft hier vooral

de zeer goedkope koolvis, die dan bovendien nog maar

alleen kan worden afgezet bij zeer ongunstig markt-

verloop te Oostende. Reeds verleden jaar was deze export

lager dan in 1952
(805
ton tegen 1.193 ton), omdat dë

Belgische aanvoer van koolvis geringer was en niet meer

de spotprijzen van 1952 noteerde. Ook de algemene

vooruitzichten van deze export zijn weinig gunstig nu

men van Nederlandse zijde van plan blijkt op volkomen

kunstmatige wijze – prjsgarantie plus rechtstreekse

subsidiëring – een IJsiandvisserij tot ontwikkeling te

brengen.

De moeilijkheden beginnen eigenlijk pas in ernst bij

de bodemvis onder 40 cm. Het betreft hier in hoofdzaak
de platvis en in de eerste plaats de schol en tong, die het

grootste gedeelte vormen van de aanvoer en meer nog

van de besomming der Belgische middenslagvisserij,

welke op haar beurt qua tonnemaat, aanvoer, besomming

en investering het voornaamste deel uitmaakt van de

Belgische vissersvloot. De tongenvisserj vooral heeft

de laatste jaren een steeds grotere betekenis gekregen.

De besomming er van vertegenwoordigde verleden jaar

niet minder dan 140 millioen fr. op een totale besomming

voor bodemvis van 379 millioen fr., tegen amper 95

millioen fr. voor de hele aanvoer van de verre visserij.

Hier bestaat nu inderdaad de mogelijkheid dat de

Belgische markt voor schol en tong door tè grote invoer

uit Nederland zal worden ingedrukt en niet meer ren-

dabel zal zijn, vooral nadat de contingeitering zal hebben

plaats gemaakt voor geheel vrije invoer. Met zekerheid

kan menzich hierover, rLa een contingenteringsexperiment

dat nog maar vijf maanden bezig is, nog niet uitspreken.

Wel is het reeds nu duidelijk dat de Belgische invoer van

vis onder 40 cm uit Nederland inderdaad in hoofdzaak

uit tongen bestaat. Het prijsverschil is,niet zo dramatisch

als werd gevreesd. Bovendien zou een lichte nivellering

van de markt .voldoende kunnen zijn om de in de laatste

jaren weggeschrompelde Belgische exportmarkten voor

fijne vis nieuw leven in te blazen. Wat de mindere soorten

kleine vis betreft, de hande1swaarde er van lijkt pver het

algemeen te gering om bij de relatief hoge transport-

kosten IJmuiden/Antwerpen-Brussel en het verschil in

fiscale behandeling (9 pCt bij de invoer, 6,75 pCt op de

eigen aanvoer) de invoer er van voor de Belgische groot-

handel aantrekkelijk te maken. Dit verklaart voor een

deel dat de quôta tot op heden vèrstrekt niet volledig

benuttigd worden. –

Belgische invoer van vis onder 40 cm Uit Nederland

Jaar ‘1954

Quota (1.000 kg)
J
Invoer a) (1.000kg)

April

80


Mei

.

14
53

Juni

)

41
Juli

;

……………….
125

37
Augustus ‘)

b)
voorlopige cijfers.
Cijfers nog niet beschikbaar.

Het grootste gevaar loopt de Belgische garnaalvisserij.

Qua productievoorwaarden en prijzen is deze tegenover

de Nederlandse kustvisserj zo in het nadeel dat een

volkomen loslaten dèr bescherming op 1 Maart
1955
ondenkbaar is.
We zouden als volgt willen concludern:

De Benelux-markt voor visserjproducten is een kwestie

van leven en laten leven. Onze Nederlandse vrienden

hebben getoond begrip te hebben voor de moeilijkheden
der Belgische zeevisserij door het aanvaarden van over-

gangsfosmules.. In die geest moet v’orden verd&r gegaan.

De toestand van de sëctor van de bodemvis onder 40 cm

dient tijdens de contingenteringsperiode van nabij ge-

798

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6
October
1954

voigd in gemeen overleg tussen Belgen en Nederlanders
met het oog op eventuele waarborgen voor de Belgische
middenslagvisserij bij het vrijkomen an de maikt. Onze

Benelux-partners zullen hopelijk willen inzien dat be-
scherming van de Belgische garnaalvisserj op 1 Maart

1955
onmogelijk kan worden opgegeven. En mogen .we

ten slotte de wens uitdrukken dat zo spoedig mogelijk

een einde zou worden gemaakt aan het experiment van

de Nederlandse regeringsteun voor de verre visserij?

We hebben in dit betoog naar wij menen duidelijk genoeg

de wellicht tè optimistische mening uitgesproken dat bij

de gegeven verhoudingen – de kleine garnaalsector

buiten beschouwing gelaten – de Benelux-markt voor

visserjproducten waarschijnlijk geleidelijk aan zal kunnen

worden t& stand gebracht. De recente evolutie van het
probleem der lonen in Nederland versterkt ons in deze
mening. De gegevens van dergelijke integratie worden

echter totaal vervalst zodra een der partners
op volkomen kunstmatige wijze
de productie- en concurrèntieverhoudin-

gen gaat veranderen, met bovendien nog de wel zeer be-
zwarende omstandigheden dat het hier de partner betreft

die reeds over bijna heel de lijn in het voordeel is en dat

het gaat om een product waarvoor op de Nederlandse

markt practisch geen afzet bestaat. Indien met deze poli-

tiek wordt voortgegaan moet dit o.i. voor België aan-
leiding zijn om herziening der Benelux-accoorden op

visserijgebied te vragen.

Wilrijk/Antwerpen.

J. VAN THILLO.

het bestaan van internationale prijsverschillen,

waarbij Nederland gunstig afsteekt;
de geleidelijke stijging van de arbeidsproductivitéit

in Nederland;

het zeer gunstige aandeel van de lonen in het natio-

naal inkomen in Nederland, waardoor o.a. het ge-

middeld reëel inkomen per hoofd van de bevolking
een sterke stijging vertoont t.o.v. de7 toestand v66r

de oorlog;

een betrekkelijk gröot overschot op de Nederlandse

betalingsbalans.

Men kan zich vervolgens afvragen, of een nieüwe

loonsverhoging noodzakelijk of geoorloofd is ter be-

‘) Dr F. W. C. Blom: ;,Loon- of koersaanassing?” in ,,E.-S.B.” van 22Sep-
tmber 1954.

reiking van, achtereenvolgens, een aanpassing in de

internationale prjsniveaux, een compensatie voor de

stijging van de arbeidsproductiviteit, een herverdeling

vn het nationaal inkomen en/of een sluitende betalings-

balans. Dan blijkt bij het zoeken naar het antwoord op

deze vragen:
indien onaangepaste prijsniveaux bestaan, is dit een

gevolg van het gelden’van invoerrechten of contingen-

teringen. Prjsverschillen voor dezelfde artikelen in

verschillende landen zouden – indien alleen zuiver

economische motieven bij de consument een rol

zouden spelen – niet bestaanbaar zijn zonder het

bestaan van invoerrechten of contingenteringen.

Relatief hoge arbeidsproductiviteit in een bepaald

land heeft op den duur niet tot gevolg een relatief

laag prijsniveau; èf er is gelijkheid in de prjsniveaux

(onder invloed van het gelden van ,,productie onder

toenemende kosten”), ôf er is exclusieve productie

in het land met de gunstigste kostprijs, èf er is een

productieverdeling die vergezeld gaat van contingen-

terings- of tarievenpolitiek;

inderdaad zou loonsverhoging, gezien de stijging

der arbeidsproductiviteit, met gelijk blijven van

het prijsniveau kunnen samengaan. Maar de prijzen

moeten juist dalen, want dan komt de arbeids-

productiviteit ten -goede aan allen, gegeven dat er
f

geen geldinfiatie plaats heeft; d.w.z. een prijsinfiatie,

die niet haar fundrment heeft in een stijging van de

reële productiekosten. Of: een gelijkblijvend prijs-

niveau bij stijging van de arbeidsproductiviteit be-

tekent in principe een verstoring van het monetair

evenwicht;

indien de bedrijven hun verkoopprijzen handhaven
bij stijging van de arbeidsproductiviteit, zouaen de

variabele inkomens ten opzichte van de lonën

stijgen. Dit zou een herverdeling van het nationaal

inkomen betekenen, die juist omgekeerd is aan het-

geen door de arbeiders wordt gewenst. Bovendien

zou een dergelijke prjspolitiek gegeven weer een

uitblijven van geldinfiatie, zoals hierboven gedefi-
nieerd – op den duur het onstaan van werkloosheid

tot gevolg moeten hebben;

het voeren van een bepaalde loonpolitiek – en, via

deze, van een bepaalde prjspolitiek – is niet drin-

gend nodig ter verkrjging van een sluitende betalings-

balans. Er is immers nog steeds een netto-schuld van

Nederlandten opzichte van het buitenland! Zolang

ook deze niet vervroegd is afgelost, behoeft er geen

reden aanwezig te worden geacht om maatregelen

te nemen tot een verlaging van het overschot op de

betalingsbalans. Binnen de Benelux en de E.B.U.

is er ooknog een netto-schuidpositie van Nederland. –

Het bovenstaande is uiteraard niet meer dan een zeer

globale, schets. Maar zij kan volstaan om duidelijk te

helpen maken, dat een voortgang op de weg der loons-

verhogingen in .Nederland geenszins dringend is; om nog

maar te zwijgen over de gevolgen van een dergelijke
politiek voor de vaste inkomensgenieters met smalle

beurs, en het handelen hierbij tegen primaire regels van

de economische theorie en politiek.

Naschrij’t.

De redactie stelt zich voor binnenkort op het hierboven

aangesnedeii onderwerp terug te komen.

Red.

a.

1;,

INGEZONDEN’ STUK

Loonsverhoging inNederland?

C.

De heer H. M. Meinesz te ‘s-Gravenhage schrijft ons:

Het kan geen kwaad, wanneer in ons land in toe-

nemende mate stemmen worden. gehoord, die waar-

schuwen tegen het voortdurend bewandelen van de weg
der loonronden. Het artikel van Dr Blom ‘) kan als goed –

voorbeeld gelden. Men vraagt zich ondertussen af:

waarom geen handhaving van de ,,status quo”? Afgezien

van het bekende nadeel van een voortgaande, zij het
beheerste, inflatie – het steeds weer achteropraken van d.

de kleine luiden met vaste inkomens — kan men stellen,
dat een prijsstijging, die steeds de loonbeweging als een

schaduw volgt, om andere redenen in het geheel niet

nodig is Langs theoretische weg is het toch niet moei-

lijk dit – globaal – aan te tonen. Men kan in de huidige

economische situatie in Nederland een viertal voor het

vraagstuk van de loonsverhoging relevante verschijnselen

waarnemen, nL:

6October 1954

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

799

INTERNATIONALE NOTITIES.

Het Binnenscheepvaartcongres over de E.G.K.S.
en het vervoer

Het 17e Binnenscheepvaartcongres, dat op 28 Sep-

tember te Rotterdam werd gehouden, verenigde de bloem

van de Nederlandse vervoerswereld in discussies op een

hoog niveau, welke zich ontsponnen om de drie prae-

adviezen: ,,Transport en het E.G.K.S.-verdrag, bezien

vanuit het standpunt van de verlader” door P. R. Bentz

van den Berg, ,,De K.S.G. en het vervoer te water” door

Mr W. Jonker en ,,De K.S.G. en het vervoer per spoor-
weg” door Drs D. J. Wansink.
Reeds in, een openingsspeech werden hooggestemde

klanken vernomen: ,,La solution est en marche et rien

ne l’arrêtera”. De slotindruk van de bijeenkomst kan

deze woorden helaas niet honoreren; wij voor ons kun-

nen het Congres niet als een zeer constructieve bijdrage

aan de zo broodnodige Europese integratie zien. Met

enige overdrjving zouden wij zelfs willen beweren, dat

de spreekwijze ,,Europa congresseert. zichzelf dood” op

dit congres van toepassing was.. De teneur van de drie

praeadviezen immers was uitermate critisch van toon

t.a.v. de bemoeiingen van de E.G.K.S. met het vervoer,

doch stelde weinig of niet het grotere en hogere belang

– de toekomst van Europa – in het ,licht. De sinds ge-

ruime tijd heersende ,,Europa-moeheid”, welke door het

mislukken van de E.D.G. nog versterkt is, trad op het

Congres duideljkaan den dag. Men kan de praeadviseurs
stellig geen gebrek aan nuchterheid verwijten; inderdaad

zitten wij in Nederland, om de woorden van Mr H.

Willemse te gebruiken, ,,boordevol met critiek” op de

E.G.K.S. en deze critiek is zeker niet steeds ongerecht-

vaardigd. Maar wij kunnen ons geheel bij de genoemde

spreker aansluiten, waar hij het betreurde, dat er niet

naast drie critische praeadviezen een vierde was uitge-
bracht, waarin de constructieve rol van de E.G.K.S. op


het gebied van de integratie in het algemeen en de ver-

voersintegratie in het bijzonder, was belicht. Te veel

werd de nadruk gelegd op bepaalde Nederlândse belan-

gen, waarbij een breder en verder strekkend Europees

belang niet tot zijn recht kwam. Wij zijn ons er van be-

wust met deze visie de knuppel in het hoenderhok te

werpen; er heersen grote en diepgaande meningsver-

schillen t.a.v. de competentie van de Hoge Autoriteit en

ook de appreciatie voor haar werk is zeer uiteenlopend.

De heren Bentz van den Berg en Jonker besteedden

beiden veel aandacht aan de discriminaties in het binnen-

scheepvaartvervoer, terwijl de directe degressieve inter-

nationale spoorwegtarieven vooral dor de heren Wan-

sink en Jonker werden behandeld. De harmonisatie der

vrachttarieven ten slotte werd door alle inleiders in

hun beschouwingen betrokken. T.a.v. de dispariteiten

tussen de gebonden nationale binnenscheepvaarttarieven
te ener zijde en de in vrijheid tot stand komende tarieven

in het grensoverschrijdend vervoer te anderer zijde waren

de heren Bentz van den Berg en Jonker beiden van oor-

deel, dat deze niet als een discriminatie in de zin van art.

70 lid 2 van het Verdrag van de E.G.K.S. kunnen worden

aangemerkt. De eerstgenoemde inleider spreekt hier

tenminste van ,,beweerde” discriminaties, de tweede ont-

kent zelfs’positief, dat het genoemde structuurndetscheid
in de vrachtvorming onder, de discriminaties zou vallen.

De heer Bentz van den Berg poneerde de stelling, dat

de dispariteiten geen discriminaties in de zin van art. 70

zouden zijn, doch tot het terrein van art. 67 zouden be-

horen. Deze gedachte is volkomen nieuw en de heer

Reinarz van de Transportafdeling van de Hoge Autori-

teit zegde dan ook toe, dat de Luxemburgse juristen
hiervan een diepgaande studie zouden maken. Nu is

het merkwaardig, dat art. 67 in het geheel niet, maar

dan ook met geen woord, over het vervoer rept, terwijl

art. 70 daarentegen uitsluitend betrekking heeft op het

vervoersbeleid in de E.G.K.S. Dit artikel stelt als alge-

mene eis, dat aan verbruikers, die in overeenkomstige’

omstandigheden verkeren, overeenkomstige tarieven wor-

den berekend. Voorts wordt nog verlangd, dat in het

binnenlandse vervoer van kolen en staal dezelfde vracht-

prijzen zullen worden berekend als in het grensover-
schrjdend vervoer over hetzelfde traject. Het wil ons

voorkomen, dat de veelal aanzienlijke vrachtverschillen

tussen internationale trajecten en overeenkomstige bin-

nenlandse trajecten in flagrante strijd zijn met beide

eisen, in het bijzonder met de laatste en derhalve wel

degelijk als discriminaties in de zin van’ art. 70 moeten

worden gezien. Hoe deze discriminaties nu moeten wor-

den opgeheven is een tweede kwestie. Of de door de

heer Bentz van den Berg geopperde combinatie van even-

redige vrachtverdeling en vrijgelaten vrachtprjzen in

het binnenlandse vervoer levensvatbaarheid heeft, ook
in een periode van laagconjunctuur, is o.i. aan ernstige

twijfel onderhevig.

Mr Jonker voert als argument aan, dat, om van discri-

minatie-te kunnen spreken, men moet uitgaan vanhet

geval, waarin één transportonderneming haar relaties

op ongelijke wijze behandelt. Daar in de binnenscheep-

vaart vele ondernemingen optreden, zou hier derhalve

geen discriminatie liggen. Ongetwijfeld is dit een inte-

ressante visie, doch – en daar komt het o.i. op aan –

art. 70 stelt de eis van één vervoersonderneming niet.

Geen der inleiders en debaters kon enig enthousiasme

opbrengen voor ‘de harmonisatie. Nu is het een on-

loochenbaar feit, dat dit een uiterst vage materie is, doch

dit is nog geen reden om haar, zoals een der sprekers

deed, te bestempelen als ,,ein Kind zum einschlummern”.
Men ging zelfs zover te beweren, dat in Luxemburg geen

harmonisatiedebat zou mogen plaatsvinden. Hiermede

ziet men echter aan de realiteit van het Verdrag voorbij;

of men het Verdrag nu al dan niet op alle punten kan

bewonderen, het ligt er eenmaal en het zal moeten worden

uitgevoerd. En de Hoge Autoriteit heeft volgens par. 10

van de Overgangsbepalingen niet slechts het recht, doch

zelfs de plicht om deze zaak door de Interdepartementale

Commissie van Deskundigen te laten bestuderen en het

initiatief te nemen tot onderhandelingen tussen de be-

trokken Regeringen. Hetzelfde geldt voor de directe

degressieve tarieven. In dit verband moet worden opge-

merkt, dat op het Congres bij herhaling meer of minder
bedekt werd gesuggereerd, dat de’ Hoge Autoriteit haar

bevoegdheden zou hebben overschreden of de neiging

zou koesteren dit te doen. Voor deze beschuldigingen
bestaat o.i. geen bewijs; tot nu toe heeft de H.A. niets

anders gedaan dan ten eerste via de deelhebbende Re-

geringen discriminaties opheffen, ten tweede de directe

degressiëve tarieven en de harmonisatie doen bestuderen

en ten derde hierover onderhandelingen doen plaats-

vinden. Zij zou beneden de maat zijn gebleven, indien zij

anders- had- gehandeld. –

Drs Wansink voerde velerlei bezwaren tegen de di-

recte internationale tarieven aan, welke o.i. niet alle,

van grond ontbloot waren. Het ware inderdaad onlogisch

en in strijd met de rentabiliteitsgedachte om grenskosten,

die – gevolg van een gebrek aan vervoersintegratie! –

800

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6October 1954
een maar al te reëel bestaan leiden, eenvoudig geheel

of gedeeltelijk weg te cijferen. ‘s Inleiders mening, dat

de Nederlandse vervoerspolitiek geen .belernmering voor

de Europese vervoersintegratie vormt, doch een van de

voorwaarden daarvoor biedt, kunnen wij onderschrijven.

Oneens zijn wij het echter met hem, waar hij stelt, dat

het principe der doorgaande degressie, bedoeld om dis-

criminaties te doen verdwijnen, steeds nieüwe degressies

teweeg brengt. Drs Wansink motiveert dit door er op te

wijzen, dat de vrachtprjs, die een verlader over een zekere

afstand in binnenlands, verkeer betaalt, steeds hoger is

dan de prijs, die hij over dezelfde afstand bij invoer be-

taalt, omdat die vrachtprjs dan gedrukt wordt door de

doorgaande degressie. In de termen van zijn voorbeeld
Amsterdam-Winterswijk-Dortmund betaalt de verlader

over het traject Amsterdam-Winterswijk in het inter-‘

nationale vervoer minder dan in het nationale vervoer.

Dit is uiteraard volkomen juist, maar wij menen, dat

dit niet als een discriminatie kan worden beschouwd

Het lijkt ons onjuist om het traject met beginpunt Am-

sterdam en het eindpunt Winterswij k te gaan vergelijken

met het traject met beginpunt Amsterdam en tussensta-,

tion Winterswijk; dit laatste traject immers is een onlos-

makelijk onderdeel van een groter traject. Zou de stelling

juist zijn, dan liggen er ook in het Nederlandse zuiver

binnenlandse spoorwegvervoe’r tal van discriminaties;
de verlader over het traject Amsterdam-Utrecht wordt

immers zwaarder belast dan de verlader Amsterdam-

Arnhem over hetzelfde traject. –

Diverse inleiders.en debaters meenden, dat men niet

tot de invoering van de internationale degressieve ta-
rieven zou mogen overgaan, ihdien dit, hetzij v6or de

spoorwegen, hetzij voor de binnenscheepvaart tot reper-

cussies zou leiden. Op deze wijze zal het echter onmo-

gelijk zijn in Europa een. integratie te verwezenlijken.

Integratie immers doorbreekt steeds bestaande verhou-

dingen; zij is, om met Minister Zijlstra te spreken, nu

eenmaal een’ hark, die door de tuintjes moet gaan, ten-

einde hen te bewaren voor het verval tot een woestijn.

Di% wil niet zeggen, dat Nederland nu maar iedere ‘reper-

cussie moet accepteren; wij zullen zeker ook binnen de

E.G.K.S. hebben te waken voor het behoud van een

plaats, die ons.op grond van ijver en deskundigheid toe-

komt. Maar dat houdt nietin, dat, louter en alleen uit,

angt voor verschuivingen tussen verschillende vervoers-

takken. onderling, de directe degressieve tarieven in-

acceptabel zpuden zijn. Bovendien schuilt er iets onlo-

gisch in, dat de binnenvaart zich bevreesd toont voor

afvloeien “an haar vervoer naar de’ spoorwegen ten

gevolge van de vrachtprijsverlaging,’ welke de directe

internationale spoorwegtarieven in zich houden, terwijl

tegelijkertijd de spoorwegen klagen over een vergroting’

van hun tekorten of over een defizitair worden van eenL

tot dan toe rendabel spoorwegbedrjf.

Wij konden het veelzijdige en boeiende Congres

slechts zeer fragmentarisch behandelen.

Vele aspecten moesten ‘onvermeld blijven; Om er

maar een te noemen: de angst voor het supranationale
kleed van de E.G.K.S., welke zich duidelijk manifes-

teerde in de ontwerpresoluties. In een hiervan werd een

duidelijke’ voorkeur voor de Permanente Conferentie

van Ministers van Verkeer uitgesproken. Menmeende

echter, o.i. terecht,- hiermede van de regen in de drup te

komen en deze resolutie werd dan ook teruggenomen.

Wij kunnen begrijpen en billijken, dat het Nederlandse

bedrijfsleven de E.G.K.S. niet als het ideale instrument

tot vervoersintegratie ziet. Inderdaad kleven aan deze

functionele integratiefiguur tal van gebreken, welke nu
eenmaal aan iedere bedrjfstaksgewijze integratie eigen

zijn. Doch het blijft ‘te betreuren, dat het Congres vrijwel

uitsluitend moeite deed de posi.tie en- de competentie

van de Hoge Autoriteit te ondergraven, zonder te zien,

dat juist deze eersteling op integratiegebied in haar

constructieve werk ter bereiking van het uiteindelijke,

ver boven de kolen- en staalsector uitgaande, doel der

algehele Europese eenwording, naast gerechtvaardigde

critiek, ook enige steun en lof verdient.

Dordrecht. ‘

P. W. SETON, écon. drs.

GELD- EN, KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Het labiele karakter van de geldmarktsituatie kwam

gedurende de verslagweek tot uiting in een verhoging

van de callgeldrente tot
3/4
pCt op 30 September; reeds

de volgende dag werd de notering echter weer tot het

minimum van
1/3
pCt teruggebracht. Ook de vorige

maand werd de notering korte tijd – nl. van 16-19

Augustus – tot
3/4
pCt verhoogd.

In de huidige situatie hebben de ultimo-verschui-

vingen in de verhouding tussen giraal en chartaal geld

derhalve wederom enige invloed op de geldmarkt. Dat

de repercussies echter beperkt blijven en met name slechts

in geringe mate in de marktdisconto’s tot uitdrukking

komen, is niet verwonderlijk. Naast de markt – waar

dit in verband met het ééiirichtingsveFkeer met relatief

grote prjsveranderingen gepaard zou moeten gaan –

fungeert nl. thans in veel sterker mate dan toen zulks

alleen via officieel disconteren’ en belenen mogelijk was,

de Centrale Bank als reservoir, waaruit schokken in de

liquidititspdsitie der banken kunnen worden opgevan-

gen. Naar verluidt zou dit ook bij de jongste ultimo,

in de vorm van een niet onaanzienlijke verkoop van schat-

kistpapier aan de circulatiebank, verlichting hebben ge-

bracht.

De kapitaalmarkt.

Op’de aandelenmarkt blijft het koersniveau zich binnen

Vrij nauwe grenzen bewegen op een peil, dat weinig ver-

schilt van het in Juli jl. bereikte maximum, welk laatste

op zijn beurt slechts een fractie beneden het na-oorlogse

hoogterecord bleef. In September bedroegen de minimum-

en maximumstand van het algemene aandelenindexcijfer

198,7 resp. 202,5, tegen een maximumstand voor 1954

van 202,7 op 15 Juliji.

Blijft het koersniveau derhalve de laatste tijd Vrij

çonstant, hetzelfde kan niet worden gezegd van de aan-

delenomzetten, die de afgelopen maanden’ een dalende

trend vertoonden. Zij bedroegen ni.: in Juli f 81 mln;

in Augustus f 53 mln en in September f 49 mln. De da-

ling van de buitenlandse vraag naar Nederlandse fondsen,

en haar repercussie’ op de binnenlandse belangstelling

voor aandelen, zal hierbij waarschijnlijk van betekenis,

zijn geweest. ‘ .

Cijfers, gepubliceerd door 1-let Financieele Dagblad

omtrent dividenddeclaraties over 1953, geven de laatste
maanden eveneens een iets minder opgewekt beeld dan

daarvô6r het geval was’. Bij 388 .t/m September gedecla-

reerde dividenden waren 170 ten opzichte

van 1952 on-

veranderd, waarnaast 172 verhogingen eh 46 verla-

gingen stonden. In Augustus en September tezamen kwa-

men daarentegen op 57 gevallen slechts 7 verhogingen

voor en 12 verlagiiigen. Echter is’ hierbij een speciale

factor in het geding, nl. het feit, dat onder laatstgenoemde

Uit omvet-
Waar-
ting van
Maand
0hfl-
Aande-
T

1
otaa
‘,

van
andere be-
leggingen
Niedw
gatiea len
flver
dOk
geld


siea
keerd te-

goed

309.447
100
309.547

197
309.350
38.071
4.808
37.879

46

37.833
Maart
56
2.352
2.408

56
2.352
6.161
5.854
12.015

18
11.997

Januari

………..
Februari

………

158
5.770
5.928

8
5.920
April



————-

507
5.195 5.702

2
5.700
Mei

………………
Jûisi

………………
Juli

…………..
5.567
101.984
-‘
23
101.961
Augustus

………
96.
.417
1.782
– –
7.349

32
7.317

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
(waarde in millioenen guldens)

Jaar
Invoer

1
1

Uitvoer
Dekkingspercentage

Aug.
jan-Aug.’
Aug.
Jan-Aug.
Aug.
jan-Aug.’

1938
116
117
90 84
78
72
1950 618
61,7
436
-395
71
64
1951
784
846
.

589
570
75
67 1952
610 704
581
659
95

94
1953
715
706 620 634
87
90
1954
872
849
702 717
81


.
84
i)
Bron:
C.B.S.

‘)
Maandgemiddelden.

6October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

801

declaraties die van Indonesische ondernem

SPECIFICATIE DER
EMISSIES
ingen relatief

IN MEI,
.n,
JULI EN AUGUSTUS 1954.
veel voorkomen.

.

.

(
Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt)

Aand. Indexelifers
24 Sept. 1954
1 Oct. 1954
Be-
Ren-
Loop.
Algemeen

……………………………
202,5 201,3
.
(nomi-
Koers drag

tevoet
tijd

Industrie

……………………………
291,3 290,0 naal)

Scheepvaart

…………………………
189,7

.
188,6
Mei:
Obligaties.
Banken

……………… ………………
161,1 161,6
Overheid:

Indon.

aand……………………….

64,9
63,8
8
100
8
3
14 ‘)

Aandelen.
Particulieren:
150 100 150
44
IS

‘)
A.K.0.

……….. . ………………………
229
229

Philips

……………………………….
2i5%
2751/
Aandelen.
600
100
600
Unilever

……………………………….
380
383½

Dekkers N.V., Dordrecht

……………


H.A.L…………………………………
.
159%

.
159%
N.V. Machinefabriek Hensen, Rotterdam
3.000
800
135
110-
4.050
880
Amsterd.

Rubber

………………….
.88%
86%

H.V.A.

……………………. …………..
123%

178 135
240

Kon.

Petroleum

……………………
458%,
452
J u n
i

:


Obligaties
Staatsfondsen


Overheid:

2%

pCt

N.W.S…………………….
78%
7815/16
2
1004
2
34
44′)

33i,.4

pCt

1947

………………………
00
3
/jg
100
5
/6
Particulieren:

3

pCt

Invest.

cert.

………………… …
lOOS/ig
1009/

Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika, Am-

maar”,

Alkmaar

…………………..

Stichting ,,Rusthuis Schoonoord der Her-
200
lOO
200
4
30 ‘)
3%

pCt

1951

.:…………….

102/


102%

Investeringscertificaten

…………………

Vereniging ,,Bijzondere Protestantte-Kleu-

3 pCt Dollarlening
De Auto Financier N.V., Groningen
105
200
1
)
100 100
105
200
4
44
40 ‘)
20′)

Indola NV., Voorburg

……………….

Aandelen
Diverse obligaties.

.

sterdam

…………………………

N.V.

Nederlandse

Machinefabriek

,,Alk-

3½ pCt Gem R’dam 1937 VI


102%
103
317
lOO
317

3%

pCt

Bataafsche

Pets’.. ………

.
-.

102½
102%
Koninklijke Nederlandse Papierfabriek
1.815
104
1.888
344

pCt

Philipa

1948

……….-
102%
102%


Amstleven,

Amsterdamsche

Maatschappij

3% pCt Westi. Hyp. Bank
99½

995/4
van Levensverzekering, Amsterdam

..
Koninklijke Handelmaatschappij v/h Boeke
2.000′)
100
2.000

3.

C.
BREZET.

terschool”, Heemstede

………………

en Huidekoper NV., Groningen
800
110
880

Beleggmgscertiflcaten

………………….

N.V.,

Maastricht

…………………..

Juli:

STATISTIEKEN
Obflg:ttes.

vormde Gemeente Baarn”

………….

21
100
21
3
14 i)
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDERLANDSE
2
1004
2
’35
441)
GROTE BANKEN EN VAN
HET NEDERLANDSE BEDRIJF
VAN DE

N.V. Electrotechnische Mechaniche Indus-
trie,

Utrecht

……………………….

50.000′)
100
50.000
35 20
1
)

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ’)
Particulieren: Maatschappij

van Berkel’s Patent NV.,
t
Nederl. Ban-
3.000′)
100
3.000
34
21 ‘)
N den nd e
ken en
St. Clarastichting (RK. Ziekenhuis), Rot-
(in nilllioenen guldens)
Ba:ken
Nederl. Han-

Inveateringscertiflcaten ………………….
Beleggingscertificaten

………………….

2.800′)
100
2.800
35
30 ‘) del-Maat-

Koninkrijk

België

…………………..

International Bank for Reconstruction and
schappij
40.000
100
40.000 4
f5 ‘)
Gereformeerde }Çerk van Amsterdam-Zuid
600
99
594
34
30 i)

31
31
31
31

terdam

…………………………


Juli
Aug.
Juli
Aug.

Developmènt, Washington D.0……..

Aandelen.

1954
1954
1954
1954

Rotterdam

……………………….

Activa.
schappij N.V., Bergen op Zoom
500
100
500

.
Kas, kassiers en

daggeldleningen …………..
363
376 442 468

Asselberg’s Ijzerinduatnie en -Handelsmaats-

De Wit’a Textielnijverheid N.V., Helmond
Simon de Witt N.V., Zaandam (aand. B.)
1.600
512
100 100
1.600
512
1.746
1.671
2.398
2.294
500
105
525
2.109
2.047 2.840 2.762
N.V. Berghuizer Papierfabriek v/h B. Cra-
207

.


181
245
220
1.800
135
2.430

Nederlanda schatksstpapier

……………….

56 49
75
60
144 134
187
176
A u g u s t u
5:
Prolongatiën en voorschotten tegen effecten
110
101
186
165
Obligaties.

Andei- overheidspapier

.
………………….
Wissels

…………………………………
Bankiers in binnen- en buitenland …………..


j

N.V. v/h Nierstrasz, Amsterdam

…………..

nier,

Heerde

……………………….

Overheid:
27
100
27
3
14 i)
Debiteuren……
……………………….
1.055

1.062 1.297
1.299
5
1004
5
34
44 ‘)
Effecten en syndicaten

………………….
-177
170 190
183
.

Particulieren:
..

26
32
32

Investeri ngscerti ficaten

……………………

Congregatie der Broeders van O.L. Vrouw
..26
5
5
7
7

Beleggingscertificaten

…………………….

1.250
100
1.250
4
30
1
)
.



– –
van

Lourdes, Dongen

……………..
N.V.

Voorschotbank

v/h

Rotterdamsche

Deelnemingen (mcl. voorschotten) …………..

Passiva:
T85
Credietbank

te

‘s-Gravenhage

………..
500
100
500
44
25 ‘)

Gebouwen ………………………………

2.902
2.759 3.784 3.556

Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum

Diverse

rekeningen ………………………..

30
18
30
18
af toe estaan
580
*
604 796
835
Waarvan reeds tegen inschrijvingsvoorwaarden werd geplaatst
f
100.000.
Kassiera en genomen daggeldleningen

1
‘)

Waarvan verplicht te stôrten 10 pCt.

Crediteuren

…………………………….
Wissels

………………………………..

Diverse rekeningen ……………………….
126
132 135
.j


)

Waarvan reeds tegen inschrijvingsvoorwaarden werd geplaatst
f
15.000.000.

Deposito’s op termijn……………………..

3.638
3.513
4.710
4.548
‘)

Waarvan reeds tegen inschrijvingsvoorwaarden werd geplaatst
f
800.000.
169
169
229 229
‘)

Converteerbare obligaties; waarvan op inschrijvingsvoorwaarden
onderhands
Aandelenkapitaal …………………………
.
geplaatst f 175.000.
Reserve ……………………………………..


3.859
3.775
5.027
4.894

‘)
In verband met afrondingen behoeft de som der afzonderlijke
poaten

niet


EMESSIES IN 1954

..
met hel eindtotaal overeen te stemmen.
.
i

– – – –


(Rede bedragen

n duizenden guldens)

0

802

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 October 1954

RECENTE ECONOMISCHE PUBLICATIES

Advies inzpke het voorontwerp landbouwwet.
Publicatie

van de Sociaal-Economische Raad, 1954 no 6, 95

blz., f1,00.

Verslag van de werkzaamheden over het jaar 1953.
Publica-

tie van de Sociaal-Economische Raad, 1954 no 8,

85 blz., f1,00.

Advies inzake het voorontwerp van wet kinderbijslag-

verzekering voor zelfstandigen.
Publicatie van de

Sociaal-Economische Raad,
1954
no 7, 72 blz., f1,00.

De industrialisatie in Nederland na 1945,
door Dr W.

Brakel. Aspecten der economische politiek I. Leiden

1954, VIII + 175 blz., f 9,75.

De Duits-Nederlandse economische betrekkingen na 1945,

door Dr J. Wemelsfelder. Leiden 1954, 133 blz., f8,00.

Personeelsbeleid in deze tijd,
door Drs H. P. Meppelink en

J. G. Neeteson. Een algemene oriëntering ten dienste

van leidinggevenden en van kadervorming in en

buiten schoolverband. Amsterdam 1954, VIII + 186
blz., f 8,50.

Marktonderzoek.
Nederlandse bewerking van ,,A short

course in marketresearch” door Dr Max K. Adier.

Alphen a.d. Rijn 1954, 86 blz., f4,75.
De juridische achtergrond van het moderne bankiersgiro,

door G. A. J. Op de Haar. Rijswijk 1954, 120 blz.,

f
9,00.

Publiekrechteljke Organisatie van het bedrijfsleven,
door

Georges F. de Cuyper. Antwerpen-Brussel 1954,

283 blz., f 13,90.

Leerboek economische politiek,
door Dr F. Hartog.

Leiden 1954, 216 blz., f 8,00.

Huiden en ieder 1939-1945.
Bijdrage tot de economische

geschiedenis van Nederland in de tweede wereld-

oorlog, door A. J. van der Leeuw. ‘s Gravenhage

1954, 358 blz.

Practische bedrijfseconomie,
door Drs A. G. ter Hennepe.

Arnhem 1954, 164 blz., f 5,90.
Pet ite histoire des grandes doctrines économiques,
door

• Daniel Villey. Paris 1954, f 8,20.

Précis d’organisation industrielle,
door Pierre Camusat.

Het werk bestaat uit vier delen: L’organisation et

ses doctrines, Les fonctions générales de l’entreprise,

La préparation du travail, Organisation générale.

1954, f 6,00.
Organisation des entreprises,
door Fernand Borne. Paris

1954, f 5,70.

Finan cement, Autofinancement et Administration des

Grandes Entreprises,
door Charles Corbin. Parijs

1954, 203 blz., f 11,70.

Das Nationalbudget.
Seine Bedeutung für die politische

Strategie und das unternehmerische Handeln, door

Georg Strickrodt. Berlijn 1954, 102 blz., f 9,70.

Die Rechtsstellung des Verwaltungsrates nach dem Aktien-

recht der Vereinigten Staaten von Nordamerika,

door Andreas Escher. Basel 1954, 102 blz., f15,45.

Schmalenbachs Dynamische Bilanz.
Eine kritische Unter-

suchung, door Wilhelm Rieger. Stuttgart 1954,

140 blz., f 6,20.

Mönner, Möchte,Monopole.
Hinter den Türen der west-

deutschen Wirtschaft. Düsseldorf 1953, 430 blz.,

f 21,20.

Wegweiser zur Statistik,
door 0. Schlier. Berlin 1954,

144 blz., f 6,80.

Internationale Ordnung – heute,
door Wilhehui Röpke.

Zweiter stark vernderte und ergnzte Auflage.

Erlenbach-Zürich 1954, 360 blz., f 16,25.

Die niederliindische Volkswirtschaft heute. Ihre Wand-

lungen seit der Vorkriegszeit und ihr gegenwârtiger

Aufbau, door Dr Woifgang Kohte. Bearbeitet in

Verbindung met dem Nederlandsch Economisch

Instituut zu Rotterdam. Verwaltung und Wirtschaft,

Heft 9. Stuttgart und Köln 1954, 194 blz., f 11,05.

Untçrnehmer, Direktoren, Manager.
Krise der Betriebs-

führung?, door Peter A. Schlenzka. Düsseldorf 1954,

352 blz., f 18,00.

Wesen und Zielen des Ordoliberalismus,
door Dr Ernst-

Wolfram Dürr. Winterthur 1954, XXVIII + 166

blz., f 11,00.

Wörterbuch der Wirtschaft,
door Prof. Dr Friedrich

Bülow. Stuttgart 1954, VI + 543 blz., f 14,45.

Neue Wirtschaftslehren,
door Albrecht Forstmann. Berlin

1954, XXI + 512 blz,, f 34,25.

The structure of American industry.
Some case studies,

door Walter Adams, ed. thoroughly revised. New

York 1954, f 25,85. –

Beveridge and his plan,
door Janet Beveridge. London

1954, 232 blz., f 10,05.

Quality control.
A manual of quality control procedure

based upon scientific princiles and simplified for

practical application in various types of manu-

facturing plants, door Norbert Lloyd Enrick. 2nd

enl. ed. New York 1954, 181 blz., f 18,00.

TWEE BELANGRIJKE UITGAVEN

CHARLES W1LSON: Geschiedenis van Unilever.

Een beeld van eqonomische groei en maatschappelijke
verandering.

De Nederlandse bewerking is van Dr. Jane de Iongh.

Twee delen compleet, geb.
f25.-.

J. A. SCHUMPETER: History of economic Analysis
Edited from manuscript by E. B. Schumpeter.

Omvang 1285 blz. Geb.
f
75.60.

Deze kostelijke nalatenschap is verreweg de omvattendste
en diepste studie over de geschiedenis der Economie die
ooit geschreven is, en zij zal ook niet licht overtroffen
worden.
Prof. Dr P. Hennipman,
in De Economist van September
1954.

Nieuwe Binnenweg 331, Rotterdam
De Westèr Boekliaiidel

Tel. 32076- Giro 18961

Gespecialiseerd op economisch gebied

6 October 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

803

How inoiey is managed,
door Paul Einzig. Penguin-

Pelican.
f1,75.

Man, wages and employrnent,
door Georges Soule. A

noted economist examines the modern U.S. economic

system. Based upon the 20th Century Fund’s recent

800-page study: ,,Wages and employment in the

U.S.”. Mentor M. 115, 800 blz.,
1954,
f 1,90.

Timestudy for cost control,
door Phil Carroil. 3rd ed.

New York 1954, 315 blz., f 22,50.

Economic change in A,nerica.
Reading in the economic

history of the United Stateg, door Joseph T. Lambie

en Richard Vernon Clemence, eds. Harrisburg 1954,

608 blz., f 25,85.

Soviet national income and product 1940-1948,
door

Abram Bergson en Hans Heymann Jr. A compilation

of national economic accounts for the Sovjet Union,

done in terms of prevailing prices and revalued in

terms of adjusted factor cost. New York 1954,

261 blz., f 22,50.

Basing point pricing and regional developinent. A
case

study of the iron and steel industry, door George

Ward Stocking. An analysis of the iron and steel

industry’s structure and jts pricing practices, showing

their significance to the South and the national

economy. Chapeli Hill
1954,
281 blz., f28,60.

Consumer’s expenditure in the United Kingdom, 1900-1919,

door A. R. Prest en A. A. Adams. Nat. inst. of

Econ. & Soc. Research Papers. Cambridge 1954,

196 blz., f 26,05.

Management of new en/erprises,
door Lynn L. Bollinger

en John S. Day. 1954, 508 blz., f 24,75.

Economic activity analysis,
door E. Morgenstern. New

York 1954, 554 blz., f 29,70.

Economic processes and policies,
door William J. Baumol

en Lester V. Chandler. New York 1954, Viii + 690

blz., f
25,85.

Econo,nics.
An introduction to analysis and policy, door
George Leland Bach. New York
1954,
XVI + 720
blz., f 35,20.

Value, capital and rent,
door Knut Wicksell. London 1954,
180 blz., f 11,70.

Factors influenciîfg consuinption: an experimen tal analysis

of shoe buying,
door Ruth P. Mack. National Bureau

of Economjc Research, Technical Paper 10, 1954,

124 blz.

The economist in the twentieth century and other lectures

in political economy,
door Lionel Robbins. London
1954, 225 blz.

A&tuteei. U &A cle &-.PJ3.

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam -‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

olivetti

de grootste fabriek van kan-

toormachines in Europa.

Het staal, nodig voor de vervaar-

diging van alle Olivetti-producten

is van de beste kwaliteit en wordt

aan strenge laboratoriumproeven

onderworpen. Deze nauwkeurig.

held beheerst verder het gehele
fabricage-proces. Van de werk.

tekening af tot aan het eindproduct

gaan kwaliteit en vakmanschap te.
zamen.

Lexikon

een standaardschrijfmachjne voor

het kantoor van geheel oorspron.

Icelijke uitvoering getuigt van su-

perieur vakmanschap.

RUYS’ HANDELSVEREENIGING

Amsterdam, Rotterdam, s-Gravenhage,

Utrecht, Groningen, Arnhem, Eindhoven.

(Advertentie)

J’fluh”nhiuiuninhiiiinuuu”

— —
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP


— —
PIETERSEN
&
Co’s
— —
AUTOMOBIELBEDRIJF N.V.


t
gevestigd te Rotterdam


.


UITGIFTE van
-.
— — — —

j
300.000.-

aandelen


in stukken, elk groot t 1.000.—


aan toonder,

_
ten

volle

delende

in

de winst over het

boekjaar 1954

tot

de

koers van

112
%
— —
Ondergetekenden

berichten,

dat zij

de

—.
inschrijving op bovengenoemde aandelen

openstellen op


uINSDAG

12

OCTOBER 1954


van des voormiddags 9 uur tot des namid-
=
dags 4 uur ten kantore van N.V. Slaven-

burg’s Bank, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en
Schiedam, en van Mâhlers Bank N.V. te

Amsterdam, op de voorwaarden, vermeld


in het prospectus d,d. 5 October 1954.


De

officiële

notering

ter

beurze

van


Amsterdam en Rotterdam zal worden aan-

gevraagd.

— —
Exemplaren van het prospectus en in-
— —
schrijvingsbiljetten,

alsmede

tot

een
beperkt aantal

van de statuten, zijn bij

_
de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.



D
otordam, Amsterdam, 5 October
1954



N.V. Slavenburg’s Bank

Mahiers Bank N.V.

iiilnnngnhiuiiniiiIinIiHuir

EMEENTE UTRECHT

Bij de dienst der
Gemeentewerken,
onderafdeling Sociaal-

Economisch Onderzoek, kan een ambtenaar worden ge-

plaatst in de rang van

ADJUNCT-COMMIES

of COMMIES
Gegadigden moeten in staat zijn zelfst’andig de documen-

tatie van statistische gegevens uit te bouwen en een be-

langrijk gedeelte van het te verrichte.n rekenwerk kunnen

verzorgen.

Vereist is: diploma H.B.S.-B en diploma(‘s) van de Stich-

ting voor Statistiek of hiermede gelijkstaande opleiding,

alsmede ervaring in bovengenoemde werkzaamheden.

Aanstelling in een der genoemde rangen zal geschieden

afhankelijk van leeftijd en ervaring.

Salarisgrenzen:

adjunct-commies:
f
3.210,- tot
f 4.566,-

commies:

f
4.188,- tot
f
5.760,-

Kindertoelage volgens Rijksregeling. Vergoeding van reis-,

pension- en verhuiskosten voor gehuwden volgens ge-

meentelijke verplaatsingskostenverordening.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen te richten aan de

Directeur der Gemeentewerken, Achter Clarenburg 12-
14, Utrecht, binnen 10 dagen na de verschijning van dit

blad, onder vermelding van nr. 11313.

Advertentie-opdrachten

gelieve U uitsluitend te

adresseren aan:

Advertentie-afdeli’ng

,,ECONOMISCH-

STATISTISCHE

BERICHTEN”

1
*

Postbus 42

Schiedam

HOOGOVENS

Ii M U 1 D E N

De Koninklijke Necierlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
te IJmuiden
vraagt

EEN CHEF

* voor de administratie van een harer grote productie-afdelingen.

Vooropleiding: Bij voorkeur middelbare schoolopleiding.

Gegadigden dienen voorts in het bezit te zijn van het Staatspraktijk.
diploma voor Moderne Bedrijfsadministratie, de acte M.O.-Handelsweten-
schappen of een daarmee gelijk te stellen opleiding te hebben genoten.
Leeftijd ca. 35 jaar.

Eigenhandig geschreven sollicitaties, met beschrijving van opleiding en levensloop, worden, vergezeld van een recente pasfoto en onder vermelding van ons nummer ESB
383,
ingewacht
bij de Sociale Afdeling Beambten.

In

Auteur