t
.
Econ’o,mt’@sch •- Statistische
BeriC
–
hten’
Onderwijs en inkomen in de
Verenigde Staten
*
Loonbeheersing door de
*
Sociaal-Economische Raad?
*
.,
Dr J. F. van Saarloos
Het buitenlandse vreemdelingenverkeer in
Nederland
W.Kats
‘
De katoenpclitiek der Verenigde Staten
Mej. Mr G. J. Stemberg
*P.
De 37se zitting van de Internationale
Arbeidsconferentje
UITGAVE VAN HET NEDERLANSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
39e JAARGANG
•
,
No 1941
1
*
WOENSDAG 18′ AUGUSTUS 1954′
•
/
–
/
0′
580.0
loss
KAS-ASSOCIATIE
N.V
$UISTRAATJ72
–
AMSTERDÂrvI
Betaalkantoor voor coupons,
dividenden ien uitgelote stukken
PHILIPS
N.V. PHILIPS’
GLOEI LAMPEN FABRIEKEN
E
1 N.D H 0 V E N
Voor de centrale organisatie ,an het Philipsconcera
te Eindhoven worden gezocht
ervaren medewerkers
voor het verrichten van bedrijfseconomische werk-
– zaamheden ten behoev’e van de commerciële af
delingen.
Aanbiedingen van hen, die beschikken over ervaring
op het gebied van bedrijfsprognoses (omvattende
om, marktonderzoek, planning, budgetering en
rentabiliteits-calculaties) zullen bijzondere aandacht
genieten.
Hoewel een gedegen theoretische ondergrond in
de bedrijfseconomische richting wordt geëist, zijn
het niet uitsluitend afgestudeerde economen, aan
wie een aantrekkelijke kans wordt geboden.
Gezien de aard van de functie, welke vele contac-
ten op zeer verschillend niveau met zich brengt,
zal voor aanstelling de persoonlijkheid van de
gegadigde dooi slaggevend kunnen zijn.
Brieven met volledige gegevens, waarin vooral aandacht moet worden geschonken aan een be-
schrijving van de werketijke kennis en ervaring, kunnen vergezeld van een recente foto – worden
gericht tot de afdeling Personeelzaken. Willem-
straat 20, Eindhoven, onder ESB 54194.
N.B. Indien men reeds onlangs op deze advertentie
heeft geschteven (werd reeds eerder in andere
bladen geplaatst) behoeft men zulks niet
opnieuw te doen.
Regelmatige reclame
verhoogt Uw goodwill
0
‘
R. MEES & . ZOOHEH-
A01720
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS
/
ROTTE RDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT
– SCHIEDAM –
VLAARDINGEN
Wij lichten U gaarne voor over het nut
van Ongevallen Verzekering bij Personeels-
Tochten en Uitstapjes
/
–
PRAKTIJKDIPLOMA BELASTINGRECHT
van de
Stichting Federatieve Fiscale Examens
Schriftelijke en mondelinge cursus ter verkrijging
van het DIPLOMA BELASTING-ASSISTENT.
Aanvang: September
Examens onder Rijkstoezicht.
Inlichtingen
Kraaienlaan 13, ;s-Gravenhage
–
Telefoon: 330460
•E CON OM!
S
CH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg
357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs,
franco per post,’ voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f 28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
–
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. .Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
–
69300, toestel 1
of
3).
– –
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikhare krachten”
1
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
646
.
.
–
n personen, veraeela
ling en geslacht in 19
Leeftijd, en inkomen in dollars
Aantal schooljaren
20-21
35-44
45-54
55-64
65-74
tOtS.51
jaar jaar jaar jaar jaar
en ojder
Mannen:
3een schooljaren voltooid
679 1.267 1.465
1.736
827
1.108
Elementary:
1 tot 4 jaar
826
1.562
1.741
1.727
846
1.365
5 tot 7 jaar
1.055
2.252
2.371
2.172
1.164
2.035
8 jaar
1.364
2.803
2.912
2.601
1.505
2.533
Eligh school: 1 tot 3 jaar
1.471
3.178
3.209
2.927
1.771
2.917
4 jaar
1.617 3.523
3.687
3.436
2.262
3.285
ollege:
1 tot 3 jaar
786
3.962
4.099
3.601
2.362
3.522
4 jaar of meer
854
5.142
5.54
5.142
3.597
4.407
ichooljaren onbekend
1.351
2.794
2.698
2.389
1.321
2.329
Alle mannen
……
Tiiî
3.085
2.980
2.553
Ti
2.699
Vrouwen:
3een schooljaren voltooid
418
536
693
692
452
518
Slementary:
1 tot 4 jaar
464
650
707
616
440
547
5
tot 7 jaar
490 900
882 765
494
725
8 jaar
839 1.193
1.171
942
599 909
E1igh school: 1 tot 3 jaap
973
1.266 1.275
1.036 682 1.086
4 jaar
1.527 1.719 1.799
1.472 876 1.584
ollege:
1 tot 3 jaar
684
1.775
1.869 1.607
1.051
1.660
4 jaar of meer
854
2.470
2.668
2.591 1.499 2.321
ichooljaren onbekend
1.154
1.403
1.464
1.161
687 1.084
Alle vrouwen
……
1
1.164 1.357 1.310
1.011
619 1.089
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
647
Onderwijs en inkomen in de Verenigde Staten
»
The economic advantage of the educated
Appears reasonably dear though somewhat belated”.
Dit wrange rijmpje staat boven een verhandeling vai
Prof. M. W. Reder, waarin de hoogte van het inkomen
uit een andere hoek dan de algemeen gebruikelijke wordt
bezien. Doorgaans immers, wordt er een verband gelegd
of gezocht tussen de inkomenshoogte en het beroep, dat
de genieter van dat in-
komen uitoefent. Reder
nu, heeft nagegaan, of
er een relatie bestaat tus-
sen de hoogte van het in-
komen en het aantal
s5hoo1jaren, dat de
inkomenstrekker met
vrucht heeft doorlopen’).
Het is ni. volgens hem
geenszins zeker, dat het
beroep een betere aan-
wijzing is voor de poten-
tie een bepaald inkomen
te verwerven dan de
schoolopleiding, hoewel
er tussen beide indica-
toren een uiteraard zeer
nauw verband bestaat.
In sommige gevallen is
de schoolopleiding als
zodanig zelfs beter ge-
schikt, omdat zij ge-
makkelijker dan het
beroep – is te classifice-
ren en bovendien direct
meetbaar is.
‘
Belangwekkend, maar binnen deze ruimte niet in zijn
geheel reproduceerbaar, is de tabel, die genoemd auteur
heeft samengesteld. In nevenstaand staatje zijn daaruit
de voor Reders betoog belangrijkste leeftijdsklassen over-
genomen. Duidelijk blijkt, dat er, wanneer de verschillen-
de, naar opleiding gerangschikte groepen, eenmaal de
25-jarige leeftijd zijn gepasseerd, een zeer nauwe relatie
1)
M. W.
Reder: ,,Age and income” H. Papers and prnceedirigs
5
of the sisty-
sixth Annual Meeting of the American Economic Association. Amcricao Economic
Review, May 1954.
bestaat tussen het mediaan-inkomen
2)
en het aantal
schooljaren. Opmerkelijk is, dat de leeftijd, waarop het
hoogste inkomen wordt bereikt, weinig varieert met de
opleidingsduur der inkomenstrekkers: zowel voor mannen
als voor vrouwen ligt deze leeftijd in vrijwel alle opleidings-
categorieën tussen de 45 en 54 jaar. Niettemin wordt het
hoogste inkomen voor alle opleidingscategorieën tezamen
genoten in de leeftijdsklasse 35-44. Reder schrijft dit toe
aan het feit, dat perso-
nen met een hooginko –
men en een uitgebreide
opleiding een groter per-
centage van de lagere
dan van de hogere leef-
tijdsklassen uitmaken.
Academisch gevormde
mannen hebben v66r
de 25-jarige leeftijd
t.o.v. de overige groe-
pen een inkomensna-
deel; daarna een voor
–
deel, dat groeit met de
jaren. Dit voordeel is
naar verhouding groter
voor hen, die ouder zijn
dan
65
jaar, dan voor
de jongeren. Het inko-
mensvoordeel voor aca-
demisch gevormde wou-
wen is in de leeftijds-
klassen 45-54 en
55-64
zeer groot; het inkomen
van deze vrouwen is
dan ruim tweemaal zo
hoog als dat van alle vrouwen. Daarna echter vermindert
dit voordeel sterk. Dit komt, zegt Reder, omdat veel
academisch gevormde vrouwen zich op 65-jarige leeftijd
uit hun beroep terugtrekken, hetgeen een drastische
daling van hun inkomens met zich brengt. De overige
vrouwen evenwel, geven hun werkkring doorgaans eerder
op, zodat hun inkomensdaling ook vroeger optreedt en
in de leeftijdsklassen boven de 65 minder tot uiting
komt.
2)
Verder genoemd: inkomen. Het mediaan-inkomen is het middelste van
een reeks, in volgorde van grootte gerangschikte, inkomens.
INHOUD
Blz.
Blz.
Onderwijs en inkomen in de Verenigde Staten 647
Loonbeheersing door de Sociaal-Economische –
Raad…………………………….649
Het buitenlandse vreemdelingenverkeer in Neder-
land, door Dr J. F.
van
Saarloos …………652
De. huidige en toekomstige katoenpolitiek van de
Verenigde Staten,
door W. Kats ………….655
De 37ste zitting van de Internationale Arbeids-
conferentie,
door Mej. Mr G. J. Stember ….
657
Grepen uit de wetenschappelj1e
literatuur:
Zestig jaren woningbouw in de Verenigde
Staten, door Prof Dr Ir H. G. van Beusekom
660
Boekbespreking:
Cebuco: Vademecums van een aantal markt-
analytische gegevens van de afgeronde
Nederlandse provincies,
bespr. door L. A.
van der Linden. ……………………
661
Aantekening:
Het Westduitse arbeidsconflict …………..662
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. Willems …. 663
Statistieken…………………………….664
Voor de niet-gesigneerde artikelen is de commissie van redactie verantwoordelijk.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur:
T.
H. Zoon.
COMMISSIE
VAN.
ADVIES VOOR
BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
T. van Tichelen;
R. Vandeputte;
A. Vlerick.
–
flLIS
t T
,nnnfl,J,JL,r..r.
648
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Augustus 1954
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Loonbeheersing door de Sociaal-Economische Raad?
In dit artikel wordt betoogd, dat ht verkeerd zou zijn
de loonbeheersing onder de huidige verhoudingen in haar
volle omvang aan de Sociaal-Economische Raad over te
dragen. De gehele wijze van denken, waarbij men zich
de loonbeheersing voorstelt als in handen 6f van de
Overheid, 6f van de Sociaal-Economische Raad, 6f van
de bedrijfstakken, 6f van de ondernemingen, 6f van de
Stichting van den Arbeid, is onpractisch en dogmatisch.
Juister ware het, na te gaan, of en op welke wijze delen
van het huidige systeem, d.w.z. bedrijfstakken, groepen
van ondernemingen, groepen van arbeidsvoorwaarden,
kunnen worden geliberaliseerd. Een dergelijke liberalisatie
zou partiële, sectorsgewijze, overdracht van bevoegdheden
aan bijv. de Sociaal-Economische Raad kunnen inhouden.
Zij zou, op sommige punten, tot een verdergaande libe-
ralisatie kunnen leiden, waarbij de zeggenschap wordt
gelegd bij de bedrijfstakken of zelfs bij de ondernemingen;
er zijn zonder twijfel bedrijfstakken aan te wijzen, die hun
eigen boontjes kunnen doppen en geen formeel toezicht
(afgezien van een eventueelvetorecht) van hogere organen
van node hebben. In andere sectoren, waar de verhoudin-
gen bijzonder moeilijk zijn, zou tot een voorlopige con-
tinuering van de bevoegdheden der Rij ksbemiddelaars
kunnen worden besloten. Het is deze meer flexibe1e her-
ziening van de looribeheersing die in ernstige overweging
wordt gegeven aan al diegenen, die het aangaat.
Dr J. F. VAN SAARLOOS, Het buitenlandse vreemde-
lingenverkeer in Nederland.
Het buitenlandse vreemdelingenverkeer in Nederland
heeft de afgelopen jaren een ongekende omvang aange-
nomen en, indien de tekenen niet bedriegen, zal in het
lopende jaar een nieuw record worden gevestigd. Ten
gevolge van het feit, dat de niet-zakelijke component van
het vreemdelingenverkeer, het toerisme, zich op de zomer-
maanden concentreert, terwijl het aanbod van logiesruim-
te zeer star is, doet zich tijdens deze maanden een tekort
aan logiesaccommodatie en in de wintermaanden over-
capaciteit voor. Dit verschijnsel legt een verdere expansie
van het vreemdelingenverkeer moeilijkheden in de weg.
Na bespreking van de maatregelen om tot verruiming
van deze bottleneck te komen, stelt scfrrjver vast, dat bij
de huidige vraagverdeling nimmer ëen volledige oplossing
van het probleem zal worden gevonden, omdat het nooit
verantwoord zal zijn de hotelcapaciteit af fe stemmen op
de topafzet gedurende enkele dagen of weken per jaar.
Voor het bereiken van een gezonde toestand zal op de
duur de prijs-kostenstructuur der hotellerie meer in even-
wicht moeten worden gebracht.
W. KATS, De huidige en toekomstige katoenpolitiek in de
Verenigde Staten.
De Assistant Secretary van het Amerikaanse Departe-
ment van Landbouw heeft onlangs een rede gehouden,
die een duidelijke uite,enzetting omtrent de in de naaste
toekomst door de Regering der Verenigde Staten te volgen
katoenpolitiek bevatte. Deze politiek, die volgens schr.
rekening houdt met de uiteenlopende belangen der con-
sumenten- en prdducentenlanden, kan als volgt worden
samengevat. a. Het steunprijsprogramma wordt ook voor
de sector katoen in de Verenigde Staten voor het seizoen
1954/55 gehandhaafd; h. er komt geen exportsübsidie
voor de oogst 1954, welke voor het seizoen 1954/55 wordt
verhandeld; c. de Regering beoogt d.m.v. areaalrestricties
en het streven het verbruik van ruwe katoen uit te breiden,
op wat langer termijn bezien, aanbod van en vraag naar
katoen meet aan elkaar aan te passen; d. uit de boodschap
van President Eisenhower aan het Congres is bekend ge-
worden, dat wordt gestreefd naar het vaststellen van flexi-
bele steunprijzen in de toekomst. Schr. behandelt in dit
artikel achtereenvolgens de consequenties, welke voor de
prijsontwikkeling in 1954/55 voortvloeien uit de Ameri-
kaanse katoenpolitiek, de katoensituatie in de Verenigde
Staten en het
pr
ogramma van President Eisenhower voor
de katoenoogsten van 1955 en later.
Mej. Mr G. J. STEMBERG, De 37ste zitting van de
Internationale Arbeidsconferentie.
De agenda van de 37ste zitting van de Internationale
Arbeidsconferentie bevatte, behalve de jaarlijks weer-
kerende, de volgende onderwerpen: beroepsrevaliditatie
van minder valide arbeiders; migrerende arbeiders in
minder ontwikkelde landen; poenale sanctie in geval van
arbeidscontractbreuk en vacantie met behoud van loon.
Schrijfster geeft een overzicht van hetgeen ter zitting is
besproken. Aan het slot van het artikel wordt opgemerkt,
dat de 37ste zitting er geen is, waarop de leden trots kun-
nen zijn. Meer en meer wordt afgeweken van de doelein-
den der I.A.O. Er heerst nl. een streven om geen verdra-
gen, maar liever aanbevelingen tot stand te brengen.
– SOMMAIRE –
Contrôle des salaires par le Conseil Economique et Social?
Dans eet article on rend évident qu’il est injuste de
déléguer dans la situation actuelle uniquement au Con-
seil Economique et Social le régime des salaires. La
conception suivant laquelle on se représente que le
régime des salaires dépend de l’Autorité, ou du Conseil
Economique et Social, ou des organisations industrielles,
oU
des entreprises, ou de la ,,Stichting van den Arbeid”
est dogmatique et peu fondée. Ii serait plus judicieux
d’examiner dans quelle mesure, certains éléments du
système actuel pourraient être libéralisés.
Dr J. F. VAN SAARLOOS, Le mouvement des étrangers
aux Pays-Bas.
Le mouvement des étrangers aux Pays-Bas a pris des
proportions inconnues jusqu’ici. L’insuffisance de loge-
ments durant les mois d’été entrave augmentation de ce
mouvemçnt au curs de cette période. L’auteur exâmine
les .mesures prises, ou qu’iI estime encore â prendre, pour
éliminer ces difficultés.
W. KATS, La politique cotonnière dei Etats Unis.
La politique cotonnière, que le Gouvernement des
Etats-Unis compte suivre dans un proche aenir tient
compte des intérêts divergents. des pays producteurs et
consommateurs. Cet article contient un exposé de cette
politique.
Melle G. J. STEMBERG, La 37e session de la Confé-
rence Internationale du Travail.
Cet article passe en revue les sujets traités au cours de
la 37e session de la Conférence Internationale du Tra-
vail. L’auteur estime que l’avenir de l’Organisation
Internationale du Travail est sombre, car les sessions de
la Conférence s’écartent de plus en plus de son but.
18Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
649
Loonbeheersing door de Sociaal-Economische Raad?
Het is bijna een jaar geleden, dat in dit tijdschrift werd
geschreven over een viertal wegen, die men terzake van
het systeem van loonbeheersing zou kunnen inslaan
1).
Deze vier richtingen – te weten: de continuering, ge-
combineerd met een zekere versoepeling, van het huidige
stelsel; de ,,margepolitiek”; de overdracht der huidige
bevoegdheden van het College van Rij ksbemiddelaars
aan het publiekrechtelijk georganiseerde bedrijfsleven,
di. hetzij aan de schappen, hetzij aan de Sociaal-Econo-
mische Raad; en de ,,vrje” loonvorming – waren op
dat ogenblik nog geheel gelijkwaardig in die zin, dat er
geen doorslaggevende beslissingen waren genomen ten
faveure van een hunner. Alles was nog open, en sterker:
de hier en daar opkomende denkbeelden omtrent de te
volgen weg waren voor het merendeel vaag, om niet te
zeggen vaak nogal duister. Wel was er reeds in Maart
1953 door de Sociaal-Economische Raad een advies aan
de Regering uitgebracht, waarin werd aanbevolen voors-
hands in hoofdzaak de status quo te handhaven, terwijl
de meerderheid van de Raad er voor bleek te voelen te
eniger tijd de invoering van marges bij de loonbepâlingen
te overwegen, maar deze mening droeg toch een zeer
voorlopig karakter, hetgeen nog eens werd onderstreept
toen de werkgeversbonden, enkele maanden na het ver-
schijnen van het advies, waaraan zij overigens hun stem
hadden gegeven, in een geruchtmakende verklaring mee-
deelden, dat zij na 1 Januari 1954 niet meer aan algemene
loonmaatregelen – wat dat overigens ook mogen zijn
– wensten mee te werken, en daarmee een uitspraak
deden, die een geheel andere geest ademde dan het ge-
noemde advies van de S.-E.R.
De meningsvorming is echter inmiddels voortge-
schreden. Men kan niet langer zeggen, dat alles open,
laat staan vaag is. De Stichting van den Arbeid, door de
Regering naar haar opvatting over de organisatie van de
loonbeheersing gevraagd, heeft uit haar midden een
bijzondere commissie ingesteld, welke het probleem ge-
durende negen maanden onder het hart heeft gedragen;
zij schonk’ in Juni het licht aan een rapport, houdende
concrete voorstellen. Daarop heeft de Stichting zich,
medio Juli, na ruggespraak met de bij haar aangesloten
organisaties, in een rustige en bosrjke omgeving terug-
getrokken om naar aanleiding van dit rapport haar stand-
punt te formuleren. Terwijl wij dit schrijven is het overleg
nog niet beëindigd. Er is intussen door enkele publicaties,
met name die in de ,,Volkskrant”, wel zoveel uitgelekt
over de ontwikkeling der denkbeelden binnen de Stich-
ting, dat daarin een duidelijke lijn valt te onderkennen.
De weg, die de Stichting wil inslaan, is die van de over-
dracht der bevoegdheden aan’ organen van de publiek-
rechtelijke becfrijfsorganisatie en in het bijzonder aan de
Sociaal-Economische Raad. Het is thans nog niet geheel
zeker, welke nadere uitwerking zij aan dit principe wenst
te geven; het staat uiteraard ook niet vast, dat de S.-E.R.
zelf, wanneer hij zijn licht over de zaak laat schijnen,
het met het genoemde principe eens zal zijn; vervolgens
moet worden afgewacht welk standpunt de Regering zal
innemen; en ten slotte zal het Parlement zich moeten
uitspreken, al was het slechts omdat de overdracht der
bevoegdheden waarschijnlijk zekere wettelijke voor-
zieningen (wijziging van het Buitengewoon Besluit
Arbeidsverhoudingen, misschien van de Wet op de Be-
‘)
,,De
loonbeheersing op de viersprong’ in ,E.-S.B.” van 11 Augustus 1953.
drjfsorganisatie) vereist, terwijl men omtrent de loop
van de parlementaire discussie thans uiteraard nog in
het meestvolstrekte duister tast. Er is dus nog veel te
bedisselen en te bedenken, voor er in feite iets komt van
de wijziging in de Organisatie van de loonpolitiek. Maar
toch is het van veel betekenis, dat de Stichting van den
Arbeid in hoofdzaak haar gedachten heeft bepaald. Aan-
nemende, dat de hoofdgedachte is, zoals hierboven werd
aangestipt, lijkt het daarom zin te hebben haar nader op
haar voor en tegen te bezien.
Laten wij daartoe eerst nagaan welke concrete organi-
satievorm ons daarbij voor ogen staat. Velen stellen zich
de bemoeienis van de 5.-ER. voor als een vaderlijk
toezicht op het doen en laten in de bedrijfstakken en de
ondernemingen, een gedistancieerd, min of meer inter-
mitterend, niet op de voorgrond tredend, wellicht zelfs
nauwelijks voelbaar, optreden; te vergelijken met het
toezicht van een politieagent, die zich nabij een kruispuiit
heeft opgestelden het verkeer gadeslaat, met de bedoeling
wel eventuele verkeerszondaars te achterhalen, doch het
,,normale” va-et-vient ongemoeid te laten. Zoals bekend,
werkt het huidige stelsel anders – daar geeft het College,
hetzij in de vorm van een gefiatteerde collectieve arbeids-
overeenkomst, hetzij in de vorm ener loonregeling, voor-
schriften en noch de bedrijfstakken, noch de onder
–
nemingen mogen, buiten deze voorschriften, een vin ver-
roeren zonder daartoe een specifieke machtiging (dispen-
satie) van het College te hebben bekomen
2).
De velen,
waarvan zoëven sprake was, prefereren daarom op het
gevoel af de zoveel toleranter geachte bemoeienis door
de officiële topôrganisatie van het bedrijfsleven, in casu
de S.-E.R., boven die door de Overheid, in casa het Col-
lege. Maar zij zouden zich wel eens kunnen vergissen.
De gedistancieerde, globale contrôle is niet het enige en
zelfs niet het meest voor de hand liggende stelsel van
loonbeheersing door de S.-E.R. Zien wij goed, dan beoogt
de Stichting van den Arbeid veeleer een systeem, waarbij
de collectieve arbeidsovereenkomsten, evenzeer als thans,
een flat nodig hebben van het hogere orgaan om rechts-
geldig te zijn, waarbij het hogere orgaan bindende loon-
regelingen kan treffen, en waarbij de ,,vrjheid” van
bedrijfstak en onderneming bij de loonvaststelling for
–
meel even beperkt is als bij het huidige stelsel. Men kan
zich wel voorstellen, dat het anders ware; dit impliceert
dan inmiddels niets anders dan wat in het gangbare
jargon met een lelijk woord ,,margepolitiek” heet, en
waarvan de grondgedachte bestaat in de aanwezigheid
van een zekere, door de lagere organen naar eigen inzicht
te gebruiken, speelruimte tussen de, door het hogere
orgaan vastgestelde, loonvloeren en loonplafonds. De
margepolitiek heeft haar eigen voor- en nadelen, die hier
buiten beschouwing kunnen blijven; zien wij goed dan
kan zij niet meer op een grote populariteit bogen en dat
de S.-E.R.-loonbehbersing dit systeem zou kiezen is niet
waarschijnlijk. A fortiori behoefden wij eigenlijk niet
eens te spreken over het stelsel, hetwelk de zëér vrijheids-
lievenden voor de geest staat en waarbij allerwegen de
ruimte tussèn vloer en plafond zo groot is, dat de bedrijfs-
takken en de ondernemingen practisch de Vrije hand bij
) Dit afgezien van het feit, dat de bevoegdheid tot het verlenen van aispensaties
aan individuele ondernemingen somtijds is overgedragen aan bedrijfstaksgewijze
organen; en ook van de algemene machtigingen, die op sommige terreinen door
het College zijn gegeven (bijv. de 3 pCt winttuitkeringsregeling in de metaalindus-
trie). Ten slotte verdient vermelding dat de invoering van de werkclassificatie in de
metaalnijverheid in handen is gelegd van de Vakraad Metaal.
.650
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIC.HTEN
18 Augustus
1954
de loonvorming hebben. Het is intussen toch wel gewenst
om dit grensgeval ener loonbeheersing – die dan geen
loonbeheersing meer is -. door de S.-E.R. hier even aan
te stippen, omdat degenen, die de achterban der werk-
geversbonden vormen, en met name die ondernemers,
welke betrekkelijk ver van de besturen der genoemde
bonden afstaan, de indruk schijnen te hebben, dat het deze
.,kant opgaat! Deze indruk is, voof zover het de huidige
discussie betreft, onjuist.
Het is derhalve duidelijk welk stelsel wij hier I’Çet best
en het eenvoudigst kunnen bezien. Het is formeel gelijk
aan het huidige, maar het College yan Rijksbemiddelaars
wordt vervangen door de Sociaal-Economische Raad;
de Overheid treedt terzijde, het bedrijfsleven neemt de
opengevallen plaats in. De beslissingen van de Raad
hebben alsdan dezelfde bindende kracht als
•
die van het
College thans, en zij zijn in dezelfde mate voorgechreven.
Zij kunnen, naar men toch eigenlijk wel moet aannemen,
‘door de Regering worden vernietigd evenals dat thans,
theoretisch, met de beschikkingen van het College het
geval is.
Maar als de loonbeheersing door het bedrijfsleven, in
casu de S.-E.R., werkelijk formeel identiek zou zijn aan
het huidige régime met alleen adreswijziging der loon-
beheersers en een changement de décor (de burelen der
Rij ksbemiddelaars, hoewel onlangs geverfd en van een
enkele nieuwe stoel voorzien, steken maar sobertjes af bij
het kloeke en welingerichte gebouw, waarin de
S.-E.R.
zetelt), waar ligt dan het materiële verschil tussen. de
beide stelsels? Dit is de vraag, die wij willen trachten te
beantwoorden.
De vraag draagt de kiem van het antwoord in zich:
de S.-E.R. is het College niet. De Rijksbemiddelaars
vormen een gezelschap, bestaande uit mannen van wijs-
heid en gezag, die geen andere rechtstreekse betrekkingen
met de loonpolitiek onderhouden dan die, welke uit het
rijksbemiddelaar,schap voortvlôeien. Men vindt er hoog-
1erarén in het arbeidsrecht bij, en de burgemeester van
Wieringermeer, en een kamerlid. Zij vertegenwoordigen
niets enniemand behalve het Gezag; hun persoonlijke
gezag en dat, wat de Overheid op hen afstraalt. Anders
staat het met de S.-E.R.: de kroonleden zijn, wat hun
werk buiten de Raad betreft, nog te vergelij ken met de
Rijksbemiddelaars. Maar de overige leden staan meren-
deels in nauwe relatie met werkgevers- en werknemers-
organisaties. Het zijn de voorzitters, de secretarissen en
eventuele andere bestuursleden dezer instellingen, per-
sonen dus, die los van hun S.-E.R.-lidmatschap, van de
bemoeienis met arbeidsvoor.waardèn hun dagelijks werk
maken, en meer: die bij dit dagelijkse werk belangen-
groepen vertegenwoordigen. Prachtig, .zal men zeggen,.
deskundigen dus, nourris dans le sérail, en daaren-
boven rechtstreeks en op verantwoordelijke wijze bij de
loonvorming betrokken. Onder het voorgestelde régime
zijn het de betrokkenen zelf, die hun eigen ±aken regelen.
En inderdaad ligt het aantrekkelijke van het leggen van
de loonbeheersing in handen van de
S.-E.R.
bij de ruimte,
die aisdan voor de zelfwerkzaamheid van het bedrijfs-
leven wordt geschapen, bij het ,,zelf doen” der organisa-
ties. Het lijdt ook geen twijfel, dat de vrijheid dezer organi-
saties ten aanzien van de loonpolitiek alsdan groter wordt.
Dit klemt nog temeer wanneer men, zoals de Stichting
van den Arbeid bjijkbaar wil, ook de beslissing over de
vra(g wîelk loonniveau verenigbaar is met het globale
economisch evenwicht des lands, aan de S.-E.R. wil
overlaten, zij het’ ook ai;weer, dat daarbij in een veto-
recht van de Regering is voorzien. In deze zin houdt het
‘)
Door Mr R. J. Erdbrink in zijn tweede artikel over: ,,30 jaren Rijksbemidde-
laars” in ,,E.-5.B.” van 28 Juli 1954, blz. 594.
overhevelen der bevoegdheden van het College naar de
Raad dus een liberalisatie in, welke voorts – en dat is
voor velen een zéer belangrijk voordeel – past in de
totstandkoming van de publiekrechteljke bedrijfsorgani-
satie en dus meewerkt aan de hervorming van de maat-
schappij in een gewenste richting.
Maar het is niet het enige aspect. Men kan zich denken,
dat de S.E.R. bewust aan de loonpolitiek een andere
materiële inhoud wil trachten te geven dan deze ‘tot nog
toe had. Mén zou zich kunnen’voorstellen, dat de S.-E.R.
grotere loonverschillen tussen de verschillende ‘iirbeids-
niveaux, dus verlicale denivellering, zomede grotere loon-
verschillen tussen bedrijfstakken, dus horizontale deni-
vellering, zou toestaan of aanmoedigen. Er bestaat vrijwel
een communis opinio over de economische gewenstheid
van beide. Men kan zich deze wijziging in het beleid voor-
stellen, maar zij vloeit hiet noodzakeljkerwijs voort uit
het karakter van de Raad. Als zij tot stand komt, is zij
wellicht veeleer de consequentie van een wat gewijzigde
tijdgeest dan van de overdracht der bevoegdheden. En.
men kan er niet genoeg de nadruk op leggen, dat in ieder
geval de verticale denivellering evengoed door het College
als door de S.-E.R. kan worden bewerkstelligd en mis
schien wel beter; het huidige beleid gaat trouwens, stap
voor stap, in deze richting. Met de horizontale denivel-
lering staat het wellicht enigszins anders. Het schijnt wel,
dat het College, daarbij geadviseerd door de Stichting
van den Arbeid, fronsend tegenover bedrjfstaksgewijze
loonverschillen voor technisch ongeveer geljkwaardige
arbeid staat, al worden zij in beperkte mate toegelaten.
Het komt ons echter voor, dat dit niet rechtstreeks uit
het karakter van het College voortvloeit en dat het beleid
in dezen binnen de huidige Organisatie van de loon-
politiek gewijzigd zou kunnen worden. Daarop heeft de
S.-E.R. Overigens, in zijn advies van het vorige jaar, ook –
aangedrongen.
Is er derhalve reden om te vermoeden, dat debedrjfs-
taksgewijze loonverchillen onder het régime van de
–
S.-E.R.
zouden toenemen, zo is er anderzijds aanleiding
om te veronderstellen, dat de loondifferentiatie binnen
de bedrijfstakken, dus per onderneming gezien, wel eens
belemmerd zou kunnen worden. Onder het huidige
stelsel kan het College ten behoeve ener onderneming
dispensatie van een loonregeling verlenen. Het vraagt
dienaangaande advies van de bedrijfsgenoten. De er-
varing leert, dat deze laatste de dispensatie vaak ongaarne
verleend zien. Zouden de bedrijfsgenoten nu, zoals bij
het S.-E.R.-régime te verwachten is, in dezen een groter
en beslissender invloed verkrijgen, dan wordt hierdoor
aan de ondernemingsgewijze loondifferertiatie wellicht
een barrière in de weg gelegd. In dit opzicht zou de over-
dracht van de loonbeheersing aan de Raad wel eens het
tegendeel van een versoepeling kunnen meebrengen
Er valt te vrezen, dat het ‘huidige loondirigisme bij éen.
grotere zeggenschap der belanghebbenden, plaats zou
kunnen maken voor wat in dit tijdschrift loonrigidisme
is genoémd ).
Uit het bovenstaande blijkt, dat de visie ‘op de even-
tuele wijziging in de loonpolitiek gemakkelijk aan over-
simplificatie ten prooi valt. De leuze: ,,overheveling van
bevoegdheden naar het bedrijfsleven geeft meer vrijheid
en meer differentiatie” moet genuanceerd en geclausuleerd
worden. Formeel krijgen de toporganen van het bedrijfs-
leven alsdan inderdaad en per definitie meer vrijheid,
maar of, materieel, de bedrjfsgenoten buiten de S.-E.R.,.
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
651
daarvan veel zullen merken? En in soimige opzichten
is wellicht een grotere loondifferentiatie te verwachten,
maar in andere weer niet.
Intussen zijn met het bovenstaande de consequenties
van een loonbeheersing door de S.-E.R. nog geenszins
uitputtend aangeduid. Dé omstandigheid, dat de S.-E;R.
overwegend uit belanghebbenden bestaat, kan veel verder-
strekkende gevolgen hebben, en het zijn juist deze, die in
de huidige discussie uit het oog verloren dreigen te worden.
Het College van Rijksbemiddelaars staat boven de
partijen. Het neemt zijn beslissingen weliswaar in het
nauwste overleg en vaak in volledige overeenstemming
met het bedrijfsleven, maar het heeft in beginsel de poten-
tie om ,,neen” te zeggen op bepaalde voorstellen en om
zijn eigen, onafhankelijke, meningen bindend op te leg-
gen. De partijen weten dat. Deze wetenschap beïnvloedt
bij voorbaat hun houding. Zij kennen bovendien de
normen, die het College hanteert. Het een en het ander
matigt hun eisen; het houdt de belanghebbenden binnen
zekere grenzen. Het stelt hen voorts in staat, de resul-
taten of het achterwege blijven van verwachte resultaten
van het loonoverleg met meer succes te ,,verkopen”aan
de achterban. Het beïnvloedt odk op een beslissende wijze
de verhouding der partijen tot elkaar. De werkgevers
kunnen, als de onderhandelingssituatie zulks vergt, ten
aanzien van de werknemers scheutig zijn, indien zij ver-
moeden, dat het College tQch wel remmend zal optreden;
dit veronderstelt geen overdreven macchiavellisme hunner-
zijds, doch een natuurlijke menselijke attitude. De arbeids-
vertegenwoordiger’kan, bij een afwijzing zijner eisen, het
College de schuld geven. Partijen worden aldus in staat
gesteld de vergadertafel aan het Emmapark in Den Haag
broederlijk te verlaten, eendrachtig foeterend op de Rijks-
bemiddelaars. Het College heeft een brede rug; het aan-
vaart de rol van zondebok als een logisch en nuttig uit-
vloeisel van zijn functie. Ons inziens wordt te weinig be-
seft welke grote betekenis dit heeft voor de huidige
sociaal-psychologische constellatie. Zonder twijfel zou
de heilzame arbeidsvrede in Nederland, waarom vele
landen ons benijden, nimmer zijn ontstaan noch gehand-
haafd zonder de bewonderenswaardige houding van het
georganiseerde bedrijfsleven. Maar de zware taak, die
het bedrijfsleven in dezen heeft volbracht, is stellig ver-
licht’door het gezag van het College en door zijn natuur-
lijke functie, in moeilijke situaties als zondebok op te
treden.
Dit verandert als de Raad de loonbeheersing zou over-
nemen. De belanghebbenden bevinden zich daar onder
elKaar en tegenover elkaar, en de aanwezigheid
van
kroon-
leden kan dat niet verhelpen. Evenmin biedt de delegatie
der bevoegdheden van de S.-E,R aan een commissie uit
zijn midden – de Loonraad – uitkomst. De S.-E.R.
heeft stellig gezag naar buiten; maar waarop berust,
binnen de Raad, het gezag van de ene partij tegenover
de andere?
4).
Bij de hui
4
ige werkzaamheden van dè S.-E.R. is reeds
herhaaldelijk gebleken, dat van achter de beide lange
tafels der werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers,
face â face opgesteld, verschillende meningen tot uit-
) De kwestie heeft nog een techntsch aspect. De Rijksbcmiddelaar kan, afgezien
van de7 formele bekrachliging door het College en het intermitterende collegiale
overleg zelfstandig beslissingen nemen, hetgeen een snelle afdoening van zaken
bevordert. Ook de permanente aanwezigheid van de voorzitter draagt hiertoe bij.
De taakverdeling tussen de leden van het College levert geen moeilijkheden op;
dc een behandelt de landbouw, de ander Ac metaal” enz. Een dergelijke taak-
erdeling is in de S-ER. of in de Loonraad niet mogelijk; men kan bezwaarlijk
de Secrelaris van het Centraal Sociaal Werkgeversverbond bevoegdheden toeken-nen in de chemische sector, of de voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakver-
bond ten aanzien van de kanloorbedienden. Alles moet hier in materieel opzicht
collegiaal geschieden. De lezer realisere zich wat dit wil zeggen wanneer er jaarlijks
meer dan vijfduizend beslissingen genomen moeten worden, die ieder voor zich
bron van meningsverschil kunnen zijn.
ROTTERDAMSCHE
BAWz
FINANCIERING VAN
IMPdRT- EN EXPORT-
TR A N S A C T I E S
250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advprtcnte)
–
drukking kunnen komen. Een advies -van de Raad is
vaak een gedeeld advies. Dat gaat desnoods nog, als er
slechts een advies in het geding is en het doorhakken van’
de knoop aan een ander — i.c. aan de Regering – toevalt.
Maar in de loonpolitiek moet beslist worden; met ge-
deelde rapporten komt men er niet. De standpunten
zullen elkaar dan mceten naderen, wil het face A face niet
verworden tot een dos â-dos. Hoe zullen de omstandig-
heden zijn, waaronder deze toçnadering’ plaats moet
vinden? Wij willen niet teveel in de toekomst trachten te
zien. Maar tastenderwijs laat zich de, ontwikkeling als
weinig gunstig voorspellen. De politieke verhoudingen
spitsen zich de laatste tijd toe. Onverdraagzaamheid en
wederzijdse verkettering steken de lelijke koppen op.
Het Nederlan’ds Verbond van Vakverenigingen is, zoals
bekend, uit de Raad van Vakcentralen getreden. Het lijkt
niet te pessimistisch te veronderstelleti, dat de drie ar-
beidersbonden zullen proberen te bewijzen, dat zij, ieder
voor zich, de krachtigste pleitbezorgers voor hogere lc5nen
zijn. Economisch inzicht, de retji bij uitstek op onverant-
woorde loonsverhoging, geraakt in een dergeljk con- –
currentiestrjd licht op de achtergrona. En de werk-
nemers zullen een ,,neen” van de werkgevers in de S.-E.R.
moeilijker kunnen aanvaarden nu de zondëbok geslacht
zal zijn! . Deze omstandigheden kunnen wat het loon-
niveau betreft, maar één ding betekenen: opwaartse
stuwing en wat de sociaal-psychologische constellatie be-
treft: verstoring van de arbeidsvrede. Voeg daarbij de
neiging tot grotere horizontale denivellering; zij leidt tot
hogere lonen in de florerende bedrijfstakken met het ge-
vaar, dat in de overige bedrijfstakken niet te stuiten loon-
acties opduiken. Zelfbeperking moet de grondslag zijn
voor rationele horizontale loonverschillen; machtsstrijd
houdt gevaar voor een verkeerde loonstructuur en voor
een opwaartse loondruk in.
Het laatste geldt met name op een gespannen arbeids-
markt. Bij het huidige werkloosheidsniveau, dat ‘(ge-
corrigeerd voor de seizoenschommeling) niet ver boven
de 2 pCt ligt, zijn onverantwoorde loonstijgingen toch
reeds te duchten. Nu is het alweei moeilijk te zeggen,
hoe dit percentage er uit zal zien op het moment, dat een –
overdracht van de loonbeheersing actueel
zal
worden.
Dit tijdstip ligt zeker nog ten minste een jaar van ons ver-
1
652
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Augustus 1954
wijderd, en waarschijnlijk meer. De huidige exceptionele
hoogconjunctuur zal ‘dan misschien tot het verleden
behoren, maar volledige werkgelegenheid, dus een werk-
loosheidpercentage, dat niet ver boven de drie ligt, blijft
het doel waar bedrijfsleven en Overheid naar blijven
streven. Zolang dit gerealiseerd blijft, blijft ook de
arbeid arkt enigermate gespannen en blijft een latente
druk loonsverhoging aanwezig, die zich met name
manifesteert op de meest krappe deelmarktên en in de
sterkst georganiseerde sectoren. Het zou de taak van de
S.-E:R. zijn, deze druk binnen verantwoorde perken te
houden. Het voorgaande wijst er op, dat hij deze zware
taak riet onder gemakkelijke voorwaarden op zit5h zou
zien gelegd. En met een mislukking is de loonstructuur,
het loonniveau en de arbeidsvrede gemoeid.
Maar dat niet alleen. Ontaardt het face è. face binnen
de S.-.R. in een dos â dos, dan zal dit zijn weerslag
hebben op alle aangelegenheden, die de Raad als top-
orgaan van ce publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie te
behandelen krijgt en dus op de ontwikkeling van de be-
drjfsorganisatie zelve. Wij ontmoeten hier een bijzonder
facet van een algemeen vraagstuk: in welk tempo moet
de toebedeling der taken aan de publiekrechtelijke be-
drjfsorganisatie plaatsvinden? Is het tempo te langzaam
dan wordt de ontwikkeling geremd; is het tempo te hoog,
dan wordt de ontwikkeling gefnuikt. Daartussen ligt een
optimum. Men zal zich ernstig hebben af te vragen, of
dit’optimum. met wordt overschreden door onder moei-
lijke omstandigheden een zo loodzwaar en wijdvertalt
vraagstuk als dat van de loonbeheersing in volle omvang’
op de stoep van de Raad neer te leggen. Hierdoor zouden
loonpolitiek en publiekrechtelijke bedrjfsorganisatie
beide kunnen worden geschaad.
Moet dit nu tot de slotsom leiden, dat de S.-E.R.
ongeschikt is om de loonbeheersing over te nemen?
Moet het huidige stelsel worden gecontinueerd of moet
worden uitgezien naar nog weer andere organen om de
taak van de Rij ksbemiddelaars over te nemen? Tot deze
conclusie komen wij niet. Wij concluderen wel, dat het
verkeerd zou zijn de loonbeheersing onder de huidige
verhoudingen
in haar volle omvangaan
de Raad over te
dragen. En de conclusie gaat verder :° de gehele wijze van
denken, waarbij men zich de lodnbeheersing voorstelt als
in handen 6f van de Overheid, 6f van de S.-E.R., 6f van
de bedrijfstakken, 6f van’ de ondernemingen, 6f van de
Stichting, is onpractisch en dogmatisch. Juister ware het,
na te gaan, of en op welke wijze delen van het huidige
systeem, d.w.z. bedrijfstakken, groepen van «ndernemin-
gen, groepen van arbeidsvoorwaarden, kunnen woeden
geliberaliseerd. Een dergelijke liberalisatie zou partiële,
sectorsgewijze, overdracht van bevoegdheden aan bijv.
de S.-E.R. kunnen inhouden. Zij zou, op sommige punten,
tot een verdergaande liberalisatie kunnen leiden, waarbij
de zeggenschap wordt gelegd bij de bedrijfstakken of
zelfs bij de ondernemingen; er zijn zonder twijfel bedrijfs-
takken aan te wijzen, die hun eigen boontjes kunnen dop-
pen en geen formeel toezicht (afgezien van een eventueel
vetorecht) van hogere organen van node hebben. In
andere sectoren,-waar de verhoudingen bijzonder moeilijk
zijn, zou tot een voorlopige continuering van de bevoegd-
heden der Rijksbemiddelâars kunnen worden besloten.
Het is deze meer flexibele. herziening van de loon-
beheersing, die wij in ernstige overweging zouden willen
geven aan al diegenen, die het aangaat. Een
–
partiële en
geleidelijke liberalisatie heeft haar v6ordelen: de ge-
leidelijkheid, het realisme, de ndodzaak concrete verhou-
dingen in bedrijfstakken te bezien, de mogelijkheid om
van sector tot sector en van tijd tot.tijd dat te doen wat
zakelijk voor de hand ligt en maximale decentralisatie
verenigt met minimaal risico de mogelijkheid ook tot
inschakeling van de S.-E.R. op een wijze, die bij de draag-
kracht van de Raad past en die gedurige groei mogelijk
maakt. De geleidelijke liberalisatie heeft stellig ook na-
delen: zij is gecompliceerd, zij vergt discriminatie tussen
bedrijfstakken, zij eist moeilijke beslisingen.- Maar
ij
is
waard om te worden bezien. De tot nu toe in de discussies
gevolgde denkwijze, die slechts een overheveling van be-
voegdheden bestudeert, welke wij als de methode-van-
plompverloren-overdracht zouden willen bestempelen, is
weliswaar gemakkelijker, spreekt beter aan bij degenen,
die in simpele schema’s denken; maar een genuanceerder
denktrant is meer geschikt om bij te dragen tot een ver-
standige wijziging in het systeem van de loonbeheersing.
Het. buitenlandse vreëmdelingenverkeer in Nederland
Cijfers.
Het buitenlandse vreemdelingenverkeer naar Nederland
heeft de afgelopen jaren voor ons land ongekende v2rmen
aangenomen, en, indien de voortekenen niet bedriegen,
zal in het lopende jaar een nieuw hoogterecord worden
bereikt.
Terwijl de inkomsten, welke Nederland uit hoofde van
het internationale vreemdelingenverkeer_geniet, in de
jaren 1937 en 1938 voor slechts f 6 mln in de betalings-
balans zijn’opgenomen, worden voor 1952 en 1953 cijfers
” genoemd van resp. f 140 mln en f 160 mln (in welke cijfers
niet zijn begrepen de bedragen, welke de buitenlandse
toeristen uitgaven voor reizen met Nedeilandse vervoers-
ondernemingen), terwijl men voor het lopende jaar als
voorlopige schatting een bedrag van f 180 mln aanhoudt.
Het aantal buitenlandse overnachtingen bedroeg – in
1953omstreeks 1.666.000 tegen ongeveer 560.000 in 1938,
d.i. een toeneming met bijna 200 pCt. De volgende tabel,
overgenomen uit het jaarverslag van de A.N.V.V., geeft
voor 1953 een verdeling van het aantal buitenlandse
overnachtingen naar het land van herkomst der gasten.
In de cijfers zijn niet begrepen overnachtingen bij particu-
liere kamerverhuurders, familie of kennissen, alsmede in
vacantiehuisjes, jeugdherbergen, kampeercentra, caravans,
boten, enz.
Land van herkomst
Aantal
tingen
In pCt
‘
totaal
Land van herkomst
Aantal
°”
tingen
In pCt
‘
totaal
West-Duitsland
267.169
16
30.509
2
Verenigde Staten
241.017
14
Oostenrijk
20.284
14
Engeland en Schot-
1L995
1
224.407
13
Ierland
5.402
4
België en Luxemburg
189.366
11
Overig Europa
32.386
2
124.859
74
Italië
……………..
Overig Amerika
49.401
•
3
Geallieerde militairen
116.907
7
Spanje
……………
Canada
15.396
1
land
………..
87.530
54
65.896
4
Frankrijk
………
zwitserland
82.755
5
24.448
14
z’eden
………..
Denemarken
. . – –
43.861
24
Azië
……………..
Afrika
…………..
Noorwegen
32.553
2
Totaal
1.666.141
100
i
Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat West-Duitsland
in 1953 weer aan de top is komen te staafi met 16 pCt
van het totale aantal buitenlandse overnachtingen. Daarop
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
653
volgen de Verenigde Staten (14 pCt), Engeland en Schot-
land (13 pCt) en België met Luxemburg (11 pCt).
Tot slot van deze ,,inleiding in cijfers” volgt hier nog
een (evençens uit het jaarverslag van de A.N.V.V. over
–
genomen) tabel, waaruit de verdeling van het aantal
buitenlandse en binnenlandse overnachtingen over het
jaar valt af te lezen.
Maand
Buiten-
landse over-
nachtingen
In pCt
Binnen-
landse over-
nachtingen
In pCt
Totaal
aantal over-
nachtingen
In pCI
Januari
60.321
3,6 150.485 4,9
210.806 4,5
Februari
54.444
3,3
143.451
4,7.
197.895
42
Maart
75.331
4,5 165.270 5,4
240.601
5,1
April
157.560
9,4
197.217
6,4
354.777
7,5
Mei
181.150
10,8
240.779
7,8
421.929
8,9
Juni
181.230
10,9
350.387
11,4
531.617
11,2
Juli
247.430
14,9
521.949
17,0
769.379
16,2
Auguatus
286.734
17,3
540.958
17,6
827.692
17,5
September
160.511
9,6 265.724
8,7
426.235
9,0
October
110.960
6,6
182.190
5,9
293.150
6,2
November
85.920
5,2
157.920
5,2
243.840
5,1
December
64.550
3,9
152.570
5,0
217.120 4,6
Totaal
1.666.141
1
100
1
3.068.900
100
4.735.041
100
Het logiesverstrekkend bedrijf als bottleneck in het verkeer.
Het totale vreemdelingenverkeer valt uiteen in twee
wezensverschillende componenten, t.w. het zakelijke
vreemdelingenverkeer en het niet-zakelijke vreemdelingen-
verkeer (toerisme). Terwijl het zakelijke vreemdelingen-
verkeer over het ghee1 genomen betrekkelijk gelijkmatig
over het jaar is verdeeld, concentreert zich het toerisme
(en daarmede de toeristische vraag naar logiesaccommo-
datie) ten gevolge van de hier te lande heersende klima-
tologische omstandigheden en het daarmede samen-
hangende verschijnsel van het samehklonteren der vacan-
ties op het voor reizen meest gunstige jaargetijde, dat
zijn de zomermaanden.
De totale vraag naar logiesruimte wordt weerspiegeld
in bovenstaande tabel met betrekking tot de spreiding
van het totaal aantal in hotels, logementen en pensiofis
doorgebrachte overnachtingen over de verschillende
maanden van het jaar. Uit de gegeven cijfers blijkt, dat
44,9 pCt van het totaal aantâl overnachtingen in de
maanden Juni t/m Augustus viel, terwijl de maanden
Mei en September nogmaals 17,9 pCt voor hun rekening
namen.
Tegenover de hier gedemonstreerde wisselvallige vraag
staat een zeer star aanbod van logiesaccommodatie.
Afgezien van de seizoenaccommodatie, welke nog geen
15 pCt van de totale beschikbare capaciteit uitmaakt, is
het aanbod van logiesruimte in de slappe wintermaanden
even groot als tijdens het hoogseizoen.
Het gevolg van deze vraag- en aanbodverhouding is,
dat zich tijdens het hoogseizoen een tekort aan logies-
accommodatie voordoet (in die zin, dat de vraag het
aanbod van logiesruimte van bepaalde klassen, op ver-
schillende plaatsen overtreft), terwijl daarentegen tijdens
de wintermaanden het logiesapparaat over het algemeen
genomen een grote overcapaciteit te zien geeft.
Het valt niet te ontkennen, dat dit een verdere expansie
van het buitenlandse vreemdelingenverkeer naar ons land
tijdens het hoogseizoen moeilijkheden in de weg legt
Hoe is de ontwikkeling van het buitenlandse toerisme tot
de huidige hoogte mogelijk geweest?
Reeds verscheidene jaren geleden werd er over geklaagd,
dat het, logiesverstrekkende bedrijf tijdens het hoogseizben
een ernstige bottleneck in het verkeer vormde en een
verdere uitbreiding van het buitenlandse bezoek in de
weg stond. Niettemin heeft het buitenlandse verkeer naar
ons land zich gestaag in opgaande richting ontwikkeld.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ
.c4&ert de’E13arj
&&’fl’1.
I4ERENGRACHT 450
–
AMSTERDAM
Internationaal handelscon tact
Financiering
van
de buitenlandse handel
(Advertentie)
Meer nog dan aan uitbreiding van het apparaat is dit
te danken aan het feit, dat de intensivering van het buiten-
landse vreemdelingenverkeer gepaard ging met een steeds
in omvang toenemende uittocht van Nederlanders naar
het buitenland, waardoor logiesruimte voor buitenlandse
gasten vrij kwam. Naar schatting (exacte gegevens zijn
niet bekend) nam het aantal binneilandse overnachtingen
van 1949 tot 1953 af met 15 pCt.
Zo op het eerste gezicht zou men geneigd zijn om aan
te nemen, dat de daling van het binnenlandse bezoek ruim
voldoende was om de toenemende stroom buitenlandse
gasten geheel te kunnen opnemen. Hierbij mag evenwel
niet uit het oog worden verloren, dat het buitenlandse
toerisme zich vooral richt op de
vter
grote, steden:
Amsterdam, ‘s-Gravenhage met Scheveningen, Rotterdam
en Utrecht, terwijl de daling van het binnenlandse bezoek
zich, behalve in genoemde steden, vooral ook daarbuiten
voltrok. Het gebrek aaTi logiesaccommodatie tijdens het
hoogseizoen van de betere klassen, welke de buitenlanders
vooral zoeken, nam dan ook ondanks de dalende Neder-
landse hotelbezetting de afgelopen jaren nog toe. Dit
manifesteert zich in het bijzonder in Amsterdam, doch
ook in ‘s-Gravenhage met Scheveningen, Rotterdam en
andere centra van internationaal toerisme.
Gunstige omstandigheden zijn:
le. dat het seizoen zich, wat het buitenlandse bezoek
betreft, naar voren heeft verlengd. In het bijzonder de
tweede helft van April (bloembollentijd) gaat in het
Westen van ons land een steeds belangrijkere rol spelen;
2e. dat de ruimtelijke spreiding van het buitenlandse
toerisme aanzienlijk beter is geworden. Terwijl men het
aantal buitenlandse overnachtingen buiten de vier grote
steden in 1938 op slechts 17,5 pCt van het totaal aantal
buitenlandse overnachtingen schat, wordt voor 1953 een
percentage van 35 genoèmd. Voor de vier kwartalen van
1953 worden als percentages genoemd: 24, 36, 40 en 25,
waaruit blijkt, dat de ruimtelijke spreiding tijdens het
hoogseizoen het grootste was. Behalve aan het verschil in
prijspeil tussen de grote steden en de ,,provincie” is deze
dan ook mede te danken aan de dwang, welke uitgaat
van de omstandigheid, dat de hotels in de grote steden
voor het hoogseizoen het eerst zijn volgeboekt.
Maatregelen, welke zijn genomen om tot verlichting ‘van
het knelpunt te geraken.
– a.
Vacantiespreiding.
Een ruimere spreiding van de
zomervacanties zou een verlichting kunnen betekenen ten
aanzien van het gebrek aan logiesruimte tij’dens de periode
15 Juli tot 23 Augustus, gedurende welke periode dit
probleem het meest nijpend is. De activiteit van het Bureau
voor Vacantiespreiding van het Centrale Werkcomité
Vacantie heeft hier te lande wel enig succes geboekt, doch,
onder andere door gebrek aan medewerking van onder-
654
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18Augustus
1954
wijskringen (de kern, van het probleem ligt bij ruimere
spreiding der schoolvacanties) is het resultaat nog maar
nauwelijks merkbaar. Soörtgeljke acties in het buitenland
kunnen eveneens op weinig succes bogen.
Propaganda.
De buitenlandse propaganda voor
reizen buiten het hoogseizoen heeft meer resultaat gehad,
gezien vooral ook het feit, dat in het bijzonder de bollen-
tijd de laatste jaren ongekend veel buitenlandse bezoekers
trekt.
Ook ten aanzien van de ruimtelijke spreiding zijn, zoals
hiervoor werd aangetoond, successen geboekt. Hoewel
moet worden toegegeven, dat deze spreiding in de
eerste plaats te danken is aan het gebrek aan hotelruimte
tijdens het hoogseizoen in de
–
grote steden en aan (het hjer-
mede samenhangende) verschil in hotelprijzen tussen deze
steden en de ,,provincie”,.is toch ook de gevoerde propa-
ganda hierop van invloed geweest, terwijl in dit verband
* voorts dient te worden gewezen op de:
Logies-informatiebureaux.
Zoals bekend, zijn de
laatste jaren aan de in’alspoorten tot ons land, alsmede
in de voornaamste centra van toerisme, logies-informatie-
bureaux ôpgericht, welke ten doel hebben de reizigers
naar die hotels te dirigeren, die nog logiesruimte beschik-
baar hebben. Zodra de hotels in de centra van toerisme,
welke het feitelijke doel der reizigers zijn, geheel zijn
opgevuld, kunnen ze naar elders worden gestuurd. Een
gunstige factor is in dit verband, dat de afstanden in ons
land gering zijn en voor het snel toenemende autotoerisme
een rol van betrekkelijk geringe betekenis spelen.
Hotelbouw.
Ten slotte heeft mn verlichting ge-
zocht in uitbreiding der hotelaccommodatie. H,et grote
probleem, dat men hierbij had te overwinnen, was, dat
rentabiliteit van hotels in geval van nieuwbouw slechts
in uitzonderingsgevallen mogelijk is, ten gevolge van het’
scheeftrekken der prijs-kostenstructuur. Terwijl de ex-
ploitatiekosten, gemiddeld genomen, ten opzichte van
v66r de oorlog met bijna 300 pCt zijn gestegen, zijn de
‘logiesprjzen in de grote steden• slechts toegenomen met
150 pCt, terwijl dit percentage voor de rest van ons land
weinig meer dan 100 bedraagt.
Men heeft dit probleem trachten op te lossen door uit
de tegenwaarderekening van de Marshall-hulp een fonds
van f7 mln te creëren, waarmede men de onrendabele top
kon financieren van nieuwbouw-, moderniserings- of
recônstructieplannen, welke aan te stellen eisen voldeden.
Op deze wijze is een niet te verwaarlozen uitbreiding
van de Nederlandse logiescapaciteit bereikt, doch onvol-
doende om
–
de bottleneck geheel weg te nemen. Opvallend
is, dat zulk een belangrijk gedeelte van de ter beschikking
gestelde gelden zijn weg vond naar de ,,provincie”, terwijl
het knelpunt toch het sterkste in de grote steden, in het
bijzonder in Amsterdam, voelbaar is. Dit is niet in de
laatste plaats te wijten aan de afwijzende houding, welke
d,00r de bestaande hotellerie ten opzicht van de op deze
wijze van overheidswege gestimuleerde hotelboui werd
ingenomen, uit angst voor de concurrentie, welke men van
de nieuwe hotels zou ondervinden. Geheel ongerecht-
vaardigd was deze angst niet. Zoals gezegd, is rentabiliteit
in geval van nieuwbouw slechts lin uitzonderingsgevallen
mogelijk. Dit houdt in, dat, indien men op basis van
vervangingswaarde zou calculeren, de exploitatiefesulta-
ten der bestaande hotellerie over het algemeen een negatief
beeld te zien zouden geven. Op den duur moet deze
situatie zich, indien geen verandering optreedt, wreken.
Uitbreiding van de capacitêit ‘zou dit proces uiteraard
versnellen, doordat de inkomsten, in het bijzonder tijdens
de wintermaanden, wanneer een toestand van overcapaci-
teit ‘bestaat, zouden dalen.
Moet men zich dan bjj de bestaande toe.tand iieerleggen?
Vooropgesteld, dient te worden, dat bij de huidige
vraagverdeling nimmer een volledige oplossing van het
probleem gevonden zal kunnen worden. Immers, ‘het zal
nooit verantwoord zijn om de hotelcapaciteit af te stem-
men op de topafzetmogelijkheid gèdurende enkele dagen
of weken per’jaar. Voorts zal men voor ogen moeten
blijven houden, dat uitbreiding van’ een bedrijfstak,
waarvan de rentabiliteit over het algemeen genomen reeds
zodanig is, dat de instandhouding, op langere ternijn
gezien,, geenszins is gegarandeerd, een hachelijke onder-
neming is.
Overigens hangt de beantwoording van de hierboven
gestelde vraag uiteraard af van de verwachtingen, welke
men ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van het
buitenlandse toerisme koestert. In dit verband is het
gewenst eens even na te gaan welke factoren vooral de
toeneming van het buitenlandse bezoek hebben bewerk-
stelligd.
,,,
Allereerst dienen «dan genoemd te worden de ont-
wikkeling van het verkeerswezen, de toenemende be-
volkingsdichtheid, de inkomensnivellering en de omstan-
digheid, dat sedert de tweede wereldoorlog het overgrote
deel der Westeuropese en Nodrdamerikaanse bevolking
in het genot is gekomen van betaalde vacantie. Door deze
ontwikkeling is het ondernemen van een buitenlandse reis
binnen het, bereik van steeds bredere bevolkingslagen
D
gekomen. e hier genoemde factoren zijn van structurele
aard en kunnen als zodanig een meer blijvende intensive-
ring van het interiiationale vreemdelingenverkeer ten
gevolge hebben.
Daarnaast is de gunstige conjunctuur uiteraard van
grote invloed geweest. Alhoewel de conjunctuurbeheer-
singsmethoden aanzienlijk beter ontwikkeld zijn dan vôôr
de oorlog het geval was, dient toch te worden afgewacht
in hoeverre men in staat zal blijken economische depressies
te voorkomen of af te remmen. Een dergelijke depressie
zôu zich ogenblikkelijk wreken op het uiterst con-
junctuurgevoelige internationale vreemdelingenverkeer.
Voorts kan men zich in dit verband afvragen, of de inter-
nationale samenwerking tegen die tijd zo ver gevorderd
zal zijn, dat men weer niet als tijdens de dertiger jaren zijn
toevlucht zal gaan nemen tot tal van belemmeringen op het
gebied van het internationale handels- en betalingsverkeer,
welke dan ook wel niet ongemerkt aan het vreemdelingen-
verkeer voorbij zullen gaan.
Ten slotte dient in dit verband gewezen te worden op
de omstandigheid, dat ons’land momenteel tot de goed-,
koopste toeristenlanden der wereld behoort. Gezien het
feit, dat het internationale toerisme, in buitenlandse
overnachtingen gemeten, in geheel West-Europa ten
opzichte van’v66r de oorlog met 170 pCt is toegenomen,
terwijl dit percentage voor ,Nederland, zoals gezegd,’ 200
bedraagt, kan ‘men zich afvragen, of de invloed van deze
factor niet wel eens enigszins wordt overschat. Naar onze
mening is het prijspeil echter
,
toch wel van zeer grote
invloed. Of de positie van goedkoopte-eiland, welke
Nederland momenteel nog inneemt, op den duur te hand-
haven zal blijken, moet worden afgewacht. Het toeristische
prjsverschil met omringende landen is reeds niet onaan-
zienlijk afgenoiîien. Enkele loonronden, die bij de toch
reeds scheefgetrokken prijs-kostenstructuur wel in de
hotelprjzen moeten worden verdisconteerd, kunnen het
verschil gauw opheffen. Voorts dient te worden afge-
18.Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
655
wacht, of de wisselkoersverhoudingen onaangetast zullen
blijven.
Wanneer men op grond van de voorafgaande overwe-
gingen tot een prognose moet komen, dan kan men
stellen, dat het waarschijnlijk is, dat het internationale
vreemdelingenverkeer zich op hoger peil zal blijven
bewegen dan véôr de oorlog het geval was, doch dat een
inzinking ten opzichte van de huidige omvang lang niet
tot de onmogelijkheden behoort. Zoals de toestand zich
momenteel laat aanzien, zal het buitenlandse bezoek de
eerstkomende jaren nog wel een verdere stijging te zien
geven, al zal het tempo van toeneming afnemen, doordat
thans wel de voornaamste belemmeringen op het gebied
van deviezenrestricties, paspoorten, visa enz. zijn opge-
heven, zodat uit het wegnemen van deze belemmeringen
geen nieuwe impulsen te verwachten zijn. Tegenover dit
toenemende buitenlandse bezoek zal echter vermoedelijk
een verdere daling van het Nederlandse bezoek staan.
Samenvattend kan men zeggen, dat voor de centra van
internationaal toerisme een gematigd optimisme ge-
wettigd lijkt. Voor de hotellerie buiten bedoelde centra,
ziet de toestand er minder rooskleurig uit, doordat hier
voor het dalende binnenlandse bezoek geen voldoende.
compensatie wordt gevonden iii het toenemende bezoek
van buitenlanders.
Verdere maatregelen ter opheffing van de bottleneck in de
centra van internationaal toerisme.
Gezien uit het standpunt van het algemeen belang is
uitbreiding der logiesaccommodatie in centra van inter-
nationaal toerisme eerder verantwoord, dan gezien uit
het gezichtspunt van de particuliere ondernemer, omdat
men zo
4
beschouwd niet slechts rekening dient te houden
met ae additionele inkomsten der hotellerie, ten gevolge
van die uitbreiding, doch ook met de revenuen, welke
andere sectoren van de vreemdelingenindustrie zullen
toevloeien, terwijl voorts het betalingsbalansaspect e.d.
om de hoek komen kijken.
Zou men op grond hiervan van overheidswege hotel-
bouw gaan forceren, dan zou men de bestaande hotellerie
in grote moeilijkheden brengen, met als niet denkbeeldig
gevaar, dat het effect der genomen maatregelen op langere
termijn grotendeels illusoir zal blijken.
Wil een gezonde toestand hersteld worden, dan zal op
den duur de prjs-kostenstructuur der hotellerie meer in
evenwicht moeten, worden gebracht en dit bereikt men
niet door maatregelen als ,,het financieren van ,de on-
rendabele top”, welke in feite de huidige situatie be-
stendigen. De oplossing zal meer gezocht dienen te worden
in de richting van het scheppen van een gunstiger econo-
misch klimaat. In de eerste plaats valt hier uiteraard te
denken aan verlichting van de fiscale druk, een wens die
overigens niet tot deze bedrijfstak beperkt blijft.
Een specifieke moeilijkheid, waarmede de hotellerie te
kampen heeft, is echter de financiering. In het bijzonder
bestaat er (mede door de fiscale politiek) een grote be-
hoefte aan risicodragend kapitaal, waarin niet voorzien
kan worden. Vele, overigens gezonde, plannen blijven in
portefeuille enkel en alleen, doordat ze afstuiten op de
financieringsmoeiljkheden. Het zou van groot belang zijn,
indien men zou komen tot de oprichting van een finan-
cieringsinstelling, die in deze behoefte zou kunnen
voorzien.
Overigens zal men verder moeten gaan op de ingeslagen
weg van de bevordering van een betere spreiding van het
toerisme in tijd en ruimte.
s-Gravenhage.
–
Dr 1. F. VAN SAARLOOS.
De huidige en toekomstige katoenpolitiek in de Verenigde Staten
Inleiding.
Schokkende gebeurtenissen heb-ben de laatste tijd in
de katoenwereld niet plaats gevonden. Van tijd tot tijd
is het echter nuttig de balans der feiten op te maken.”
Augustus is daarvoor een geschikt tijdstip. Immers, aan
het begin van deze maand wordt de definitieve steunprijs
voor de oogst 1954/55 van de Verenigde Staten vast-
gesteld, terwijl in ongeveer dezelfde eriode het traditio-
nele tweede oogstrapport in
Washington
gepubliceerd
wordt; in welk rapport de omvang van de katoenoogst
1954 officieel wordt geraamd. Er zijn thans voldoende
gegevens ter beschikking om een beeld te ontwerpen van
de toekomstige prijsontwikkeling voor ruwe ‘kato,en in
de Verenigde Staten.
Voorlopige liquidatie van de plannen voor een internationale
goederen overeenkomst op katoengèbied.
De laatste jaren heeft in katoenkringen op regerings-
niveau een op zichzelf interessante, maar overigens
theoretische gedachtenwisseling plaats gevonden over
de vraag, in hoeverre de katoenproblemen door middel
van een internationale goederenovereen komst zouden
kunnen worden opgelost.
In
de Be Plenaire Vergadering
van de International Cotton Advisory Committee (door
schrijver dezes bijgewoond), welke bijeenkomst plaats-
vond in Sao Paulo van 7-16 Juni jl., is men blijkens de
ook aan de openbaarheid prijs gegeven resolutie echter
tot de conclusie gekomen, dat de huidige katoensituatie
in de wereld het ondernémen van verdere stappen om tot
een internationale katoenovereenkomst te geraken niet
rechtvaardigt. Het door drie internationaal bekende
katoendeskundigen uitgebrâchte technische rapportheeft
met name de Amerikaansé autoriteiten de overtuiging
geschonken, dat een dergelijke goederenovereenkomst
op katoengebied, van welk tyji’e dan ook, technisch niet
uitvoerbaar is.
het steunprijsprogramma wordt ook voor de s&ctor
katoen van de landbouw in de Verenigde Staten
voor het seizoen 1954/55 gehandhaafd;
er komt geen exportsubsidie voor de oogst
1954,
Korte samenvatting van de huidige Amerikaanse katoen- /
politiek.
Van groot belang was in Sâo Paulo de door Mr. John
Davis, Assistant Secretary van het Departem’ent van
Landbouw te Washington D.C., afgelegde en mede aan
de pers ter beschikking gestelde verklaring. De rede van.
d heer Davis bevatte een zeer duidelijke uiteenzetting
»mtrent de in de naaste toekomst dooi’de Regering der
Verenigde Staten te volgen katoenpolitiek. Een politiek,
welke m.i. rekening houdt met de uiteenlopende belangen
van de consumenten- en producentenlanden.
Voor het met dit artikel gestelde doel worden de meest
saillante punten uit genoemd betoog als volgt kort
samèngevat:
656
ECONOMISCH
–
STATISTIISCHE BERICHTEN
18 Augutus 1954
welke in het seizoen
1954/55,
lopend van 1 Augustus
1954 tot 31 Juli 1955, verhandeld wordt;
de Regering der Verenigde Staten beoogt, door
middel van areaalrestricties in 1954 en door middel
van het streven de consumptie van ruwe katoen uit
te breiden, op wat langer zicht bezien het aanbod
van en de vraag naar katoen meer aan elkaar aan
te passen.
–
ten slotte is uit andere bron, nl. de boodschap van
President Eisenhower aan het Congres, bekend, dat
gestrefd wordt naar het vaststellen van flexibele
steunprjzen in de toekomst.
Met behulp van de maatregelen vermeld onder c. en d.
wordt getracht de bestaande surplusvoorraden van ruwe
katoen tot meer hanteerbare proporties terug te brengen.
De hierboven summier gereleveerde katoenpolitiek
van de Regering der Verenigde Staten moet van het
grootste belang worden geacht voor. de gehele katoen-
wereld. De voordelen daarvan voor de katoenverbruiken-
de landen springen dadeljk in het oog. Immers,
de bodem in de markt blijft gehandhaafd;
de prjsonzekerheid is weggenomen, omdat er in het
seizoen 1954/55 geen exportsubsidie komt;
met de grote surplusvoorraden in de Verenigde
• Staten wordt omzichtig omgesprongen.
–
Ook voor de producentenlanden is de. geschetste
Amerikaanse politiek van de grootste betekenis, aangezien
het instellen van een exportsubsidie op Amerikaanse
katoen of het spuien op grote schaal van surpluskatoen
ongetwijfeld zou leiden tot een prijsdaling van de niet-
Amerikaanse katoenvariëeiten, met als onvermijdelijk
gevolg een verstoring van de economieën van diverse
katoenproducerende larden (in Azië, het Midden Oosten,
Afrika en Zuid Amërika).
Mr. Davis verzocht ter bereiking van de gestelde doel-
einden de medewerking van alle katoenverbruikende
landen door de consumptie van ruwe katoen zoveel
mogelijk uit te breiden. Voorts wordt in de overgangs-
periode, door hem ,,the Adjustment Period” genoemd,
van de overige katoenproducerende landen een positieve
bijdrage gevraagd in dier voege, dat van. de situatie onder
de bescherming van de Amerikaanse prijsparapluie geen
misbruik wordt gemaakt door over tegaan tot uitbreiding
van het katoenareaal.
Het laatstbedoelde verzoek, gericht tot de overige
katoenproducerende landen, is gepaard gegaan met een
waarschuwing, welke niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is.
Mr. Davis merkte op, daarmede de opvattingen terzake
van de Regering van het grootste katoenproducerende
land ter wereld vertolkende: ,,If we are taking acres out
of production and the other producérs ard putting acres
in, well in that case we will have to reconsider our whole
position”. Het is duidelijk, dat een eventuele herziening
van de Amerikaanse katoenpolitiek betrekking zou
moeten hebben op de7 oogsten na
1954.
In hoeverre aan het Amerikaanse verzoek zal worden
voldaan, zal de tijd moeten leren. Het is allèszins begrijpe-
lijk, dat het de Amerikanen een doorn in het oog zou zijn
als toch elders tot uitbreiding van het katoenareaal zou
worden besloten. Via het steunprjsprogramma geeft de
Améri
kaanse Overheid in wezen indirect een subsidie aan
alle katoenproducerende landen-, die bij de uitvoer’van
ruwe katoen aanzienlijke uitvoerrechten heffen.
Consequenties voor de, prijsontwikkeling in het seizoen
1954155 voortvloeiend uit de katoenpolitiek der Verenigde
Staten.
Gedurende het seizoen
1954/55
geldt in de Verenigde
Staten hetzelfde steunprijsprogramma als voor het daar-
aan voorafgaande seizoen. De steunprjs wordt gebaseerd
op de pariteitsprijs van midden Juli 1954, welke 35,09
dollarcent per lb. bedraagt en derhalve hoger is dan de
voorlopig als basis voor de berekening aangenomen pan
–
teitsprjs per medio Januari 1954, t.w. 34,72 dollarcent.
Voor de normale oogst is thans definitief het volgende
steunprij s schema vastgesteld (ter vergelijking zijn ook
de gegevens van 1953 vermeld):
per Ib.
1953
pariteitsprijs per 1 Augustus
………………..
35,09
34,22
beleningstarief voor middling 7/8 inch (90 pCt van
de pariteitsprijs)
……………………….
..31,58
30,80
premie voor 15116 inch boven
718
inch
1,65
1,90 –
,,loanrate” voor middling 15116 inch
33,23
32,70
futures equivalent
……………………
..ca 1,00
1,06
34,23
33,76
De bodemprijs in de Amerikaanse katoenmarkt voor
het katoenjaar
1954/55
is derhalve 34,23 dollarcent per lb.
De gemiddelde beleningstarieven van de ,,long staple
varieties”, welke in de Verenigde Staten geproduceerd
worden, zijn als volgt, officieel vastgesteld voor de oogst
1954:
per Ib.
1954
1
1953
(in_dollarcenten)
voor extra langvezelige katoen
……………..
65,25
73,92
American Egyptian katoen
…………………
65,53
74,52
Sea Island katoen
……………….
…….
.56,22
56,22
De verlaagde prjssteun voor Amçrican Egyptian
katoen heeft prompt aanleiding gegeven tot een sterk
gereduceerde aanplant van deze katoen. In het jongste
oogstrapport wordt de productie van deze katoenvariëteit
in 1954 geraamd op 25.200 balen vergeleken met
65.500
balen in 1953.
De katoensituatie in de Verenigde Staten.
De eind vorig jaar bij Boerenreferendum met over
–
weldigende meerderheid goedgekeurde a.reaalrestricties
reduceerden het katoenareaal in de Verenigde Staten met
21 pCt tot 19.961.000 acres. In weerwil van de usantiële
marktrapporten met klaagliederen over droogte, BolI
Weevilschade etc. en op grond daarvan wereldkundig
gemaakte particuliere ramingen variërend van12 tot 12,2
mln balen,, blijkt uit het officiële oogstrapport van
9 Augustus jI., daP een oogstopbrengst geraamd wordt
van 12.680.000 balen, met een opbrengst per acre van
313,5 lbs, tegenover een oogst van 16.465.000 balen en een
opbrengst per acre van 324,2 lbs in 1953. Alhoewel de
officiële export- en consumptiecijfers voor het gehele
seiwén 1953/54 nog niet definitief bekend zijn, kan aan
de hand van de beschikbare gegevens een vrij nauw-
keurige raming worden gegeven van de ontwikkeling van
de katoensituatie in 1953/54. Ter verduidelijking van het
totale beeld voegen wij hieraan de ramingen in mln balen
van 500 lbs voor het reeds aangevangen seizoen
1954/55
toe.
seizoen
seizoen
1953154
1954/55
carry-over 1/8/1953
….
5,6
carry-over 1/8/1954
….
9,7
import ………………0,2
import
……………0,2
.
productie
…………..
..6,4
productie
…………
12,6
22,2
–
22,5
consumptie
……
8,6
Consumptie
……
9
export
……..
3,9
12,5
export
……..
4
13,0
carry-over 1/8/1954
….
9,7 a)
carry-over 1/8/1955
….
9,5
a) Hiervan in handen van de Commodity Credit Corporation 6,8 mln balen.
18 Augustus
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
657
Om in
1953/54
een export van 3,9 mln balen te bereiken
is o.a. dotr de F.O.A. beschikbaar gesteld $ 232 mln en
door de Export Bank leningen ter waarde van $ 114,7
mln, in totaal toereikend voor de financiering van 1,8
mln balen.
J
–
Iet programma van President Eisenhower voor de katoen-
oogsten van 1955 en later.
Welke maatregelen zullen wolden getroffen om in het
seizoen
1955/56
de per 1 Augustus
1955
aanwezige voor-
raden, welke practisch even groot zijn als per 1 Augustus
1954, van de hand te doefi, is nog maar ten dele in con-
creto bekend. Het nieuwe katoen programma van President
Eisenhower elimineert gedeeltelijk de grote fout van de
tot dusverre gevoerde katoenpolitiek, welke vastgelopen
is, @mdat in strijd met de opzet van de Landbouwwet
1949 de prjsregulatie bij te grote oogsten werd uitge-
schakeld.
Ofschoon laatstgenoemde Wet voorziet in een systeem
van steunprjzen variërend van 75 tot 90 pCt van de pan-
teit al naar gelang het reële aanbod groter of kleiner is
dan de geschatte vraag in binnen- en buitenland plus
30 pCt carry-over, zal het om politieke redenen niet
mogelijk zijn de oude bepalingen van de Landbouwwet
1949 weer in werking te laten treden. Zoals de zaken er
thans voorstaan, zal zeer waarschijnlijk een compromis-
voorstel om een veranderlijke pnijssteun vast te stellen,
welke varieert van 824 – 90 pCt van de pariteitsprjs voor
de basisoogsten (w.o. kat(?en) voor 1955’worden aanvaard.
Het ligt verder in het Voornemen de herziene, zgn.
moderne pariteit voor ruwe katoen per 1 Januari 1956 in
te voeren. De oude paniteitsformule is gebaseerd op ver-
houdingen van 40 jaar geleden (1909/1914 = 100).
De nieuwe pariteitsformule houdt rekening met prijs-
verhoudingen gedurende de meest recente 10 jaar. Van
groot gewicht is, wat er gebeurt met het voorstel van de
Regering Eisenhower om een belangrijk gedeelte van de
huidige carry-over uit de markt te nemen en afzonderlijk
te houden als een speciale reserve voor onvoorziene om-
standigheden. Officieel is er geen kwantum genoemd,
maar in de handel werd gesproken over een kwantum
van 4 tot
5
mln balen katoen. Wegens de aanzienlijke
speciale reserve, die de Amerikaanse Regering wil vormen;
bestaat de zekerheid, merkt President Eisenhower in zijn
Boodschap aan het Congres van 11 Januari 1954 op, dat
de wijzigingen in het niveau der steunprijzen van ge-
leidelijke aard zullen zijn. Aangenomen moet worden,
dat het de bedoeling is, deze speciale reserve bij de be-
rekeningen ter vaststelling van eventuele nieuwe areaal-
restricties en van de steunprjzen niet mee te tellen.
Er zijn nog te veel onzekere factoren om een verant-
woorde opinie te geven ten aanzien van de te verwachten
prijsontwikkeling in het seizoen 1955/56. Uit alles blijkt
echter, dat de noodzakelijke aanpassing op voorzichtige
wijze tot stand wordt gebracht. De National Cotton
Council of America raamde destijds, dat het aantal
personen in de Verenigde Staten, dat voor hun levens-
onderhoud van katoen afhankelijk is, rond 15 mln be-
draagt, terwijl het aantal ,,cotton farms” geschat werd
op rond 14 mln. De waarde van de katoenoogst beliep
in 1953 volgens een berekening van het Amerikaanse
Departement van Landbouw, mcl. katoenzaad, rond
$ 3 mrd. Met dergelijke reusachtige belangen kan men
uiteraard niet anders dan omzichtig te werk gaan.
Ondanks veelszins gerechtvaardigde critiek over het
te hoge prijspeil van ruwe katoen, welke critiek vaak in
de kringen van de katoenverwerkende industrie geuit
wordt, moet erkentelijkheid worden betuigd voor de ver
–
standige en voorzichtige katoenpolitiek, welke de Rege-
ring der Verenigde Staten, bewust van haar verantwoorde-
lijkheid als productie- en prijsleader op de wereldmarkt,
voert.
Arnhem.
W. KATS.
De 37ste zitting van de Internationale Arbeidsconferentie
De agenda der 37ste zitting was niet overladen; de
verschillende punten konden dan ook binnen de daarvoor
gestelde termijn worden afgehandeld. Die agenda bevatte
behalve de jaarlijks wederkerende onderwerpen: t.w. het
rapport van de Directeur-Generaal van het Internationaal
Arbeidsbureau, de begroting en andere vraagstukkèn van
financiële aard, de rapporten over de toepassing van de
verdragen en aanbevelingen, de navolgende onderwerpen:
beroepsrevaliditatie van minder valide arbeiders; migre-
rende arbeiders in minder ontwikkelde landen, poenale
sanctie in geval van arbeidscontractbreuk en vacatie
met behoud van loon. Over laatstgenoemd onderwerp
moest de tweede discussie plaats hebben; de ander9
onderwerpen kwamen voor de eerste maal op de agenda
voor.
Vacantie met behoud van loon.
Ter zake van het onderwerp: vacantie met behoud
vanloon, ook wel betaalde vacantie genoemd, had het
Internationaal Arbeidsbureau, rekening houdende met
de opmerkingen door de diverse Regeringen gemaakt
naar aanleiding van de door de Conferentie in 1953 vast-
gestelde punten, een aanbeveling opgesteld. Deze werd
door de commissie, uit de Conferentie daartoe ingesteld,
behandeld. Tijdens de discussies van die commissie heeft
de ontworpen tekst nogal wat wijzigingen ondergaan. De
regeling, welke door de commissie ten slotte werd aange-
nomen, houdt in, dat de arbeiders, die onder toepassing
van de aanbeveling vallen, recht op een jaarlijkse vacantie
moeten hebben; de duur van de vacantie zal fhangen
van de tijd, dat een arbeider gedurende het jaar bij een
of meer werkgevers heeft gewerkt, doch zal niet korter
mogen zijn dan twee weken voor een diensttijd van een
jaar. Dit is een afwijking van de het jaar daarvoor ge-
nomen beslissing; toen spraken de commissie en de Con-
ferentie zich uit voor een vacantie van twee weken voor
arbeiders, die een geheel jaar bij éénzelfde werkgever in
dienst waren. (Het I.A.B. had de concept-aanbeveling
dan ook in die zin ontworpen). De regeling zal van toe-
passing zijn op alle arbeiders, behalve op zeelieden, land-
arbeiders en personen, werkzaam in ondernemingen,
waarin uitsluitend leden van het gezin van de werkgever
werken. Dientengevolge zal de aanbeveling ook van toe-
passing zijn op huispersoneel. Aan de aanbeveling kan
op allerlei wijzen uitvoering worden gegeven: bijv. door
wettelijke maatregelen, bij collectief contract etc. Tijden
van onderbreking van de 2irbeid, waarover de arbeider
loon ontvangt, zijn niet van nadelige invloed op het
recht of op de duur van de vacantie. De Conferentie nam
deze aanbeveling met 146 stemmen voor, 11 tegen en 39
onthoudingen aan. De :Nederlandse regeringsyertegen-
woordigers. ,n de arbeidersvertegenwoordiger stemdên
voor, de werkgeversyetgnw9prdiger tegep.
658
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Augustus 1951
Vrije tijdsbesteding.
Het vorige jaar had de Conferéntie het I.A.B. verzocht
een rapport over het vraagstuk van de besteding van de
Vrije tijd samen te stellen. Het Bureau heeft daaraan gevolg
gegeven. Naar aanleiding van dat rapport had een aantal
arbeidersafgevaardigden een resolutie ingediend betr’ef-
fende de besteding van de vrije tijd. De commissie, door
de Conferentie ingesteld ter behandeling van het vraag-
stuk der betaalde vacantie, die ook deze resolutie moest
behandelen, besloot, wegens tijdgebrek, de behandeling
dier resolutie aan een kleine, driedeligé commissie op
te dragen, met verzoek een korte tekst samen te stellen,
waarin slechts algemene ‘richtlijnen voor de besteding
van de vacantie zouden worden opgenomen. Die. kleine
commissie voldeed aan dat verzoek en stelde een resolutie
op, waarmede de commissie zich, na enige discussie en
het aanbrengen van een enkele wijziging, kon verenigen.
De resolutie bevatte slechts enkele algemene richtlijnen
ter zake van de besteding van de vacantie. Daarbij is
van de gedachte uitgegaan, dat de arbeider volkomen
vrij moet zijn bij het bepalen van de wijze, waarop hij
fijn vacantie wil besteden, doch dat het van belang is
maatregelen te overwegen om de arbeiders bij te staan
het maximum nut van de vacantie te hebben. De Confe-
rentie heeft die resolutie met 100 stemmen voor, geen
tegen en 12 onthoudingen aangenomen.
thuis verricht kan worden). Verder hebben enkele pLnten
betrekling op speciale maatregelen voor minder, valide
kideren en jeugdige personen.
Ten slotte werden nog enige punten opgenomen be-
trekking hebbende op de toepassing van de beginselen
van de beroepsrevaliditatie. Over het algemeen werden
de opgestélde punten met ingenomenheid begroet en kon
de Conferentie er zich mee verenigen. Er was echter één
punt (no 30), betrekking hebbende op té nem’en’maat-
regelen ter bevordering dat werkgevers een bepaald aantal
minder valide personen indierist zullen nemen, bepaalde
‘beroepen zullen reserveren voor minder validen,en ter
verzekering dat minder yallide personen voorkeur zullen
genieten bij plaatsing in beroepen die geschikt voor hen
geacht worden, waarôver de werkgevers stemming ver-
zochten. De meerderheid der afgevaardigden in de Con-
ferentie was evenwel tegen schrapping van dat punt.
Bij de stemming over het geheel der punten hebben dien-
tengevolge enkele werkgeversvertegenwoordigers tegen
gestemd, enkele zich onthouden. De werkg&iers willen
trachten het volgend jaar dat punt te doen verwijderen
of behoorlijk te wijzigen.’
Behalve de hiervoren genoemde punten heeft de Confe-
rentie ‘een resolutie aangenomen betreffende de beroeps-
revaliditatie van lichamelijk ongeschikte mijnarbeiders.
Deze resolutie vestigt de aandacht op die in 1949 door de
steenkoolmijnençommissie over dat onderwerp aange-
nomen. Daarin wordt de hoop uitgesproken, dat bij het
instellen en ontwikkelen van revaliditatiediensten voor
minder valide mijnwerkers, de Regeringen behoorlijk
aandacht zullen schenken aan de beginselen neergelegd in
de resolutie van 1949, welke nog eens wordt herhaald,
Migreiende arbeiders in minder ontwikkelde landen.
In de minder, ontwikkelde landen, die tot industriali-
satie overgaan, doet het zich voor, dat grote groepen
personen, die een zeer armoedig bestaan hebben, naar de
centra trekken waar .vraag naar arbeiders is, in de hoop
aldaar een beter bestaan te zullen vinden, doch waar zij
rneestentijds grote moeite hebben zich aan de nieu/e
omgeving aan te passen en waar zij; mede door gebrek
aan bescherming, een noodlijdende groep vormen.
Bescherming van die groep arbeiders bij hun werk is het
doel van de voor hen te ontwerpen regeling. Het is niet
de bedoeling voor hen speciale nieuwe regelen te ont-
werpen, doch meer om de bepalingen en voorzieningen,
welke in de internationale wetgeving en in de wetten van
zeer vele ledn-landen der Organisatie reeds voorkomen
voor de arbeiders, ook op de hierbedoeldé groep arbeiders
va toepassing te doen zijn. De commissie uit de Confe-
rentie, welke dit onderwerp te behandelen had, was in
meerderheid van oordeel, dat het geëigend was de te ont-
werpen regeling de vorm van een aanbeveling te doen
aannemen. De door die commissie opgestelde punten
hebben betrekking op vaste arbeiders zowel als op seizoen-
arbeiders. Punten zijn vastgesteld betreffende de bescher-
ming van de migrerende arbeiders en hun gezinnen tijdens
de reis heen en terug naar de plaats waar zij gaan werken
en voor bescherming tijdens de diensttijd. Een speciale
uitzonderingsregeling, meende de commissie, behoeft’
voor hen niet te worden geschapen. Zij moeten echter
genieten van de algemene regelingen van het internatio-
nale recht. Behoudens enkele wijzigingen verenigde de
c’ommissie zich met de opgestelde puntenlijst. Het volgend
jaar zal derhalve over dit’ onderwerp een aanbeveling
moeten worden vastgesteld.
Beroepsrevaliditatie van minder validen.
Dit vraagstuk kwam voor het eerst ter sprake. In tal
van landen bevindt het zich nog in eerC beginstadium.
Vandaar, dat het m.i. van belang is, dat de Raad van
Beheer vn het I.A.B. dat punt op de agenda geplaatst
heeft, zodat daarover op internationaal niveau een ge-
dachtenwisseling zou kunnen plaatsvinden en de grond-
ideeën van dat onderwerp in een verdrag of aanbeveling
zouden kunnen worden vastgelegd. De door de Confe-
rentie benoëmde commis,ie, welke het onderhavige’vraag-
stuk te behandelen had, gevoelde het’ meest voor een
aanbeveling en heeft de punten vastgesteld, welke in een
aanbeveling zouden kunnen• worden opgenomen. De
9nferentie heeft zich daarmede verenigd. Hoewel ik
persoonlijk over het algemeen weinig voor de vorm van
een aanbeveling voor een internationale regeling gevoel,
is het mogelijk, dat het onderhavige vraagstuk nog niet
rijp is om in eeninternationaal verdrag te worden gere-
geld. De verschillen, welke er in de praktijk ten aanzien
van dit vraagstuk in de diverse landen bestaan, zijn nog
te groot dan dat regeling bij verdrag waanichijnljk enige
kans van slagen zou’hebben. Bij de beoordeling van de
punten, welke ten slotte werden opgesteld, moet bedacht
wordën, dat de I.A.O. dit vraagstuk van de maatschappe-
lijke kant, niet van de medische kant aanpakt. Onder
beroepsrevaliditatie wordt hier verstaan dat deel van de
revalidïtatie, dat voorzieningen bevat voor beroepsvoor-
lichting, val,opleiding, uitgezochte plaatsing om het de
minder, aliden mogelijk te maken ‘een passende werk-•
kring te verkrijgen en te behouden. De lijst van punten
heeft betrekking op de beginselen en de methoden van
vakopleiding en de plaatsing van minder valide personen,
de administratieve organisatie, de samenwerking tussen
de autoriteiten verantwoordelijk voor de geneeskundige
behandeling en die verantwoordelijk voor de beroeps-
revaliditatie. Een aparte afdeling van de opgestelde punten,,
bevat de methoden om werkgelegenheid voor minder
,validen te .vinden (bijv. speciale werkplaatsen, trachten
voor hen, die aan huis gebonden zijn werk te vinden, dat
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
659
.Poenale sanciie in ‘geval van arbeidscontractbreuk.
In 1939 heeft de Internationale Arbeidsconferentie in
haar 25ste zitting een verdrag betreffende de poenale
sanctie bij niet nakoming van de arbeidsoÇ’ereenkomst
door de inlandse arbeiders aangenomen. Dat verdrag
was zeer eenvoudig. Het bepaalde, dat-alle poenale sanc-
ties voor het niet-nakomen van een arbeidsovereenkomst,
gesloten met een inlands .arbeider, geleidelijk en zo spoe-
dig moge1jl rnoeten worden afgeschaft, terwijl de poe-
nale sanctie ten aanzien van.jeugdige personen onmiddel
;
lijk moest worden afgeschaft. Dat verdrag is helaas
slechts door een paar landen geratificeerd. De noodzaak
werd gevoeld – en ook door verschillende lichamèn tot
uiting gebracht, o.a. door de commissie van deskundigen
voor de sociale i3olitiek in de buiten het moederland
gelegen gebiedsdelen – om bedoeld verdrag aan te vullen
met een aanbeveling, inhoudende de onmiddelljke af-
schaffing van bepaalde vormen van poenale sanctie en
de uiteindelijkè afschaffing binnen enige jaren. Vandaar
dat dit onderwerp op de agenda der Conferentie was ge-
plaatst. De commissie uit de Conferentie, welke dit onder-
werp te behandelen had, gaf de voorkeur aan de vorm
van een aanbeveling. De commissie heeft uitdrukkelijk
de poenale sanctie veroordeeld in naam van de moderne
opvatting van de verhouding werkgever-arbeider en van
de waardigheid van vrije mensen. Zij heeft verklaard, dat
er bij de poenalesanctie geen onderscheid van ras moet
worden gemaakt, behalve de verschillen genoemd in het
boven vermelde verdrag. De werkingssfeer van de be-
doelde nieuwe aanbeveling is dezelfde, als die van het
bestaande verdrag. Slechts enkele punten voor een aan-
beveling werden vastgesteld. Deze hebben ten doel zo spoe-
dig mogelijk afschaffing van de poenale sanctie in haar
geheel te bevorderen. De Conferentie heeft zich, na enige
discussie, met’ de voorgestelde punten verenigd. Behalve
die punten – yoor een eventuele aanbeveling nam de
Conferentie nog een resolutie aan, waarin zij als haar
mening uitsprak, dat de poenale sanctie binnen drie jaar
na de aanneming van die resolutie afgeschaft zou moeten
zijn.
Resoluties
higevolge de beslissing van de Raad van Beheer van
het I.A.B. had het Internationaal Arbeidsbureau ee’n
rapport inzake de technische hulpverlening samengesteld,
dat een uiteenzetting bevatte van dat vraagstuk, van de
ontwikkeling daarvan, van de taak van de I.A.O. in dezeri
en van de werkzaamheden,- welke op dit gebied door de
I.A.O. verricht waren. Besloten werd, dat dit onderwerp
door de resolutiecommissie — daartoe met verschillende
leden uitgebreid – zou worden behandeld. Naar het
oordeel van die commissie zou het programma van de
J.A.O. een onmisbaar onderdeel zijn in de strijd tegen
armoede, waar ook. De Indische regeringsvertegenwoor-
(Inge2onclen mededeling)
diger heeft in de commissie een resolutie inzake de tech-
nische hulpverlening ingediend. Na een algemene dis-
cussiedaarover werd die resolutie door een kleine ,,wor-
king party” verder bestudeerd. Na enige wijziging werd
zij eerst door de 6ommissie en later door de Conferentie
aangenomen. Als mening wordt er in uitgesproken, dat
de hulp van de I.A.O. in dezen van overwegeiid belang kan
zijn cSm de economisch minder ontwikkelde landen te
helpen een evenwichtige economische en sociale ont-
wikkeling ter verhoging van de levensstandaard te be-
vorderen; verder wordt daarin bij de Regeringen aange-
drongen in overleg zo n6dig met de betrokken organisa-
ties, het recruteren van deskundigen te vergemakkelijken
als ook het plaatsen van fellows etc. en om zo veel moge-
lijk medew’rking te verlenen; verder wordt de Raad van
Beheer verzocht het toezicht op het werk van de Orga-
nisatie inzake de technische hulpverlening voort te zetten
en op de juiste wijze te richten, en wordt op de wenselijk-
heid van verschillende punten, welke in het rapport zijn
uitgeverkt de aandacht gevestigd.
Behalve deze resolutie heeft de Conferentie nog enige
andere resoluties aangenomen, o.a. een betreffende de
verkorting van de arbeidsduur, een betreffende ,,iner-
national flow” van kapitaal voor de economisch minder
ontwikkelde landen.
Het rapport van de Directeur-Generaal van het I.A.B.
vestigde
4
it jaar speciaal de aandacht op het woningvraag- –
stuk. Dit vraagstuk heeft eveneens de speciale aandacht
gehad van’de Aziatische Conferentie, in 1953 te Tokio
gehouden. Een zeer . groot aantl sprèkers heeft naar
aanleiding van het rapport het woord gevoerd. Een groot
deel van de tijd werd ook dit jaar weer daardoor in beslag
genomen. Ik vraag mij echter af, of al die speeches veel
tot de oplossing van de in het rapport aangesneden vraag-
stukken zullen bijdragen en of niet een minder tijd en geld
kostende wijze van behandeling van het rapport zou
kunnen worden gevonden ‘).
**•
*
De 37ste zitting van de Internationale Arbeidsconfe-
rentie was niet saai, ‘zoals de zitting van vorig jaar. Zij
was m.i. evenwel geen zitting, waarop de leden trots
kunnen zijn. Meer en meer wijkt men af van de doeleinden
van de Organisatie. Een van de doeleinden, welke de
oprichters voor ogen heeft gestaan, was het vormen van
een internationale arbeidscode; daartoe waren de ver-
dragen bedoeld. En wat geschiedt thans? Er is een streven
om maar geen verdragen doch liever aanbevelingen tot
stand te brengen.
Aanbevelingen ter completering van verdragen kunnen
enig nut hebbeii; aanbevelingen, die op zich zelf staan,
‘)In tal van tijdschriften en bladen werd reeds over de quaestie van de geloofs-
brieven van de Russische werkgevers
,
en arbeidersdelegaties geschreven, zodat ik,
waar die qusestie niet een der zakelijke punten op de agenda voorkomend vorm-
de, meende daarvan hier geen melding te moeten maken.
met papier gelsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
It
koperdraad en koperdraadkabel
abelgarnituren,
vuimassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
660
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Augustus 1954
hebben bitter weinig nut. De meeste Regeringen toch
trekken zich van een aanbeveling niets aan; de aanbe-
velingen worden in de ministeriële archieven opgeborgen.
Ik kan me dan ook geheel aansluiten bij hetgeen de heer
Pequeno, – arbeidersafgevaardigde van Brazilië en vice-
voorzitter van de Conferentie,, in zijn – speech bij het
sluiten van de Conferentie gehouden, zeide, nl. dat hij de
evolutie van verdragen naar aanbevelingen ten zeerste
betreurde en daarin een zeer ernstige ontwikkeling zag,
zeer gevaarlijk, als we door onze daden en niet door
woorden het bestaan van de I.A.O. willen bewaren en
willen vermijden, dat de Conferentie een seminarium in
plaats van een parlement wordt en we niet willen, dat het
Statuut een dode letter wordt. Deze evolutie, waarop de
heer Pequeno doelde, gevoegd bij het feit, dat de poli-
tieke overwegingen een grotere rol gaan spelen dan de
zuiver zakelijke, doen mij de toekomst van de I.A.O.
somber inzien.
Amsterdam.
G.
J. STEMBERG.
GREPEN UIT DE WETÈN
–
SCH APPELIJKE LÏTERATUUR
Zestig jaren woningbouw in de Verenigde Staten
Door samenwerking van het ,,Institute for Urban
Land Use and Housing Studies” van Columbia Univer-
sity en het ,,National Bureau of Economie Research”
is een studie tot stand gekomen over de woningbouw in
de Verenigde Statengedurende een tijdvak van 60 jaar
1).
Deze studie .staat niet op zichzeff. Zij vormt een onder-
deel van een reeks van onderzoekihgen op het gebied
van de investeringen, welke mogelijk is gemaakt door
een grote gift van de ,,Life ,Insurance Association of
Amejica”.
Het gaat hier dus om de belangen en de belangstelling
van ide grote institutionele beleggers. Deze wensten te
wordeifi ingelicht over de kapitaalvorming op lange ter-
mijn en de wijze van belegging. Vooral op het gebied
van de woningböuw bestond grote behoefte aan gege-
vens, omdat deze in de officiële statistieken slechts zeer
onvolledig te vinden waren.
Het volûme van de woningbouw wordt in deze studie
uitgedrukt in het aaiital gebouwde woningen en het
daarin geïnvesteerde kapitaal. Er is slechts rekening
gehouden met de particuliere woningbouw met een
permanent karakter. Buiten beschouwing zijn gelaten
de bouw van overheidswege of met overheidssteun, de
bouw van .boerderjen en vordere uitbreiding, herstel en
vernieuwing van bestaande gebouwen.
Bj de bepaling vande kosten is niet alleen rekening
gehouden met de stichtingskosten van de gebouwen,
maar ook met de kosten van bouwrijp maken van de
terreinen met inbegrip van alle openbare werken: straat-
aanleg, riolering, leidingen, tuinaanleg enz. Alleen de
kosten van de ruwe grond zijn buiten beschouwing ge-
bleven.
Het aantal woningen, waarvan de bouw in de ver-
schillende jaren van de beschoiwde 60-jarige periode is
begonnen, vertoont een aantal laige, cydische schom-
melingen. Men kan
drie
lange schommelingen onder
–
scheiden. Er zijn toppen in 1892, in 1905, in 1925en in
1950 en daartussen dieptepunten in 1900, in 1918 en
in 1933.
‘)
JDavid M. Blank: ,,The Volume of Residential Construction, 1889-1950″.
Technical Paper no 9, 1954. van het National Bureau of Economie Research.
De stijging van 1933 tot 1950 is intussen onderbroken
van J941 tot 1944. Ziet men deze daling van de bouw-
activiteit eii de daarop gevolgde stijging âls een gevolg
van de zelfstandige conjunctuur in de woningbouw, dus
als een reëel onderdeel van de bouwconjunctuur, dan
zijn er
vier
lange schommelingen. Ziet men deze beweging
echter als een tijdelijke onderdrukking van de expansie,
die op de depressie van de jaren dertig is gevolgd, een
onderdrukking als gevolg van de beperkende maatre-
gelen tijdens de oorlog, dan zijn er slechts drie lange gol-
en in het aantal begonnen woningen.
Aantal particuliere woningen, waarvan de bouw is aange-
1
vangen in de periode 1889-1950
In dulzendtallen
o
0
0
–
0
o
m
-T
14
Verdeelt men )iet beschouwde tijdvak in perioden
van 10 jaar, dan was de gemiddelde jaarlijkse aanbouw
in duizendtallen aldus: –
1890-1899
………
294
1920-1929
……..
700
1900-1909
……..
361
1930-1939
……..
265
1910-1919
……..
359
1940-1950
……..
613
Hieruit blijkt, dat de periode 1920-1929 verreweg de
grootste aanbouw heeft geleverd, de periode 1930-1939
de kleinste.
Beschouwt men de verschillende schommelingen af-
zonderlijk, dan wordt de aanbouw aldus:
1892-1905
………………
281
–
1905-1925
………………
464
1925-1950
………………
484
Verdeelt men de laatste schommeling in tweeën, dan
krijgt men:
1925-1941
………………
430
–
1941-1950
………………
581
In grafiek II is de aanbouw onderscheiden naar de
bouwwijze. Juist uit een oogpunt van volkshuisvesting
is dit bijzonder belangrijk.
Behalve de piek voor de jaren 19 17-1920 blijkt de
bouw van eengezinshuizen v66r 1930 een regelmatige
daling te hebben ondergaan. Hij bleef echter steçds boven
50 pCt van de totale aanbouw.
Na 1930 echter treedt een belangrijke verandering
ten gunste van het eengezinshuis in. Het aandeel stijgt
tot 80 â 90 pCt, terwijl met name het type met twee
woonlagen vrijwel van de markt verdwijnt.
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
661
Percentages van de verschillende bouwwijzen in de periode
1900-1950
. EEfl(,€ZIfl5HUIZ@1
TWE€ wOØr1Lflf,fl
‘
—
S
FLflT(,€BOUWfl
: •.’
t,
1 1
%
,
,
t
/
t
,
40
30
00
0
0
0
0
0
IT
0
—t
0′
0′
0′
Hoewel de flatbouw zich nog tussen 10 en 20 t van
de aanbouw blijft bewegen, wijst deze ontwikkeling
toch wel op een vrij sterke verandering in de insteffing
van het Amerikaanse volk. De vraag naar flatgebouwen
met dure service blijkt verzadigd. Men keert terug tot
de eigen woning met het eigen stukje grond, waar de
gemiddelde Amerikaan zijn huiselijke werkjes zelf kan
opknappen.
Berekent men de kosten van de aanbouw in dollars
van 1929, dan blij ken de toppen en dieptepunten samen
te vallen met die van de aanbouw in aantallen woningen.
Bij omrekening in dollars van nu treedt een kleine ver-
schuiving op.
De gemiddelde stichtingskosten van een woning in
dollars van nu blijken in 60 jaar ongeveer vier maal zo
hoog te zijn geworden. In het begin van deze eeuw be-
droegen zij $ 2.000 â 2.500, thans $ 8.000 â 9.000. Tussen
de beide wereldoorlogen lag het kostenpeil op gemiddeld
$
5.000.
Uitgedrukt in dollars van 1929 echter is er een gelei-
delijke daling te constateren. Van een gemiddelde van
ongeveer $ 6.000 gedurende de eerste 10 jaren daalden
de kosten tot rond $ 3.600. Behalve een stijging na 1920
tot 1930 zette deze daling zich gedurende de gehele
periode geleidelijk voort.
Voor het tijdvak na 1905 kan een zeker verband wor-
den geconstateerd tussen de beweging van de bouw-
kosten en de gang van de bouwcyclus. Toppen in de
bouwbedrjvigheid corresponderen vaak met een stijging
van de gemiddelde bouwkosten, dieptepunten met een
daling.
• Het rapport waarschuwt echter, dat wij deze prjsbe
weging niet geheel op rekening van de conjunctuur mogen
stellen. Er is ook een andere factor in het spel. Bij stij-
gende conjunctuur blijkt er een neiging te bestaan om
grotere en duurdere woningtypen te bouwen, terwijl men
bij dalende conjunctuur gaat versoberen en eenvoudiger
woningtypen bouwt.
Een groot deel van het rapport wordt ingenomen door
beschouwingen over de wijze, waarop de verwerkte
gegevens zijn verkregen. Men heeft moeten werken mef
zeer onvolledige statistieken en door vaak ingenieuze
berekeningen getracht, het ontbrekende aan te vullen.
Voox de Nederlandse beschouwer zijn deze gegevens
iet van direct belang. Wel interessant is het verband,
dat gelegd wordt tussen bouwbedrjvigheid en bevolking.
Reeds David Wickens heeft in een survey over 257
steden in de periode 1920-1929 aangetoond, dat er een
nauwe relatie bestaat tussen bouwbedrjvigheid en be-
volkingsbeweging.
Wickens heeft er echter reeds op gewezen, dat men
moet uitgaan van de veranderingen in de bevolking, of
beter nog van de veranderingen in het aantal woning-
behoevende gezinnen (huishoudens). Een verband tussen
de nieuwe aanbouw en de oude bevolking is niet aan-
wezig. Van de gebouwde woningen dient 85 A 90 pCt
voor het huisvesten van
nieuwe
huishoudens en 10 â 15
pCt voor vervanging en de vorming van een reserve. De
bouwbedrjvigheid per hoofd der bevolking is dus een
cijfer, dat alleen maar tot misverstand kan leiden.
Op grond hiervan wrdt dan ook aangehouden,.dat de
bouwbedrjvigheid verband houdt met de groei van de
bevolking en niet met het bevolkingscijfei Wickens
heeft dit reeds met ,,scatter diagrams” aangetoond.
Het tweede punt, dat hierbij moet worden genoemd, is
de stratificatie. De verkregen gegevens moeten worden
ingedeeld naar zoveel mogelijk homogene subgroepen.
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Het rap-
port houdt hiervoor een regionale indeling aan en een
indeling naar gemeenteklassen. Tussen verschillende stre-
ken blijken belangrijke verschillen te bestaan. Evenzeer
tussen steden van verschillende grootte.
Zoals reeds gezegd beoogt deze studie te voorzien in de
behoefte aan meer gedetailleerde gegevens omtrent de
trend op lange termijn van de kapitaalvorming en de
investering. Dergelijke gegevens waren slechts zeer on-
volledig beschikbaar.
Het thans voor ons liggende rapport verschaft deze
gegevens met een grote volledigheid. Met inachtneming
van de nodige restricties omtrent de betrouwbaarheid
van de schattingen, die gemaakt moesten worden, waar
exacte statistieken ontbraken, kan worden geconstateerd,
dat men thans beschikt over een volledig overzicht van
de particuliere woningbouw, naar aantal en naar kosten,
over een periode van 60 jaar. De tendentie van de bouw-
bedrijvigheid en de richting, waarin de investeringen zich
hebben bewogen, liggen thans voor ons.
Een analyse van de factoren, die aan deze tendenties
en bewegingen ten grondslag liggen, wordt nog niet ge
geven. Deze volgt in een tweede monographie over de
vorming en investering van kapitaal in de woningbouw-
sector.
Thans hebben wij dus nog slechts statistische gegevens,
die intussen niet minder belangrijk zijn. Met belangstel-
ling zien wij echter de volgende monographie tegemoet,
die ons over de dieperliggende oorzaken zal inlichten. ‘s-Gravenhage.
H. 0. VAN BEUSEKOM.
BOEKBESPREKING
Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit van de Neder-
landse Dagbladpers, Vademecums van een aantal
marktanalytische gegevens van de afgeronde Neder-
laidse provincies.
‘s-Gravenhage 1953.
Deze onlangsafgesloten reeks uitgaven van het Cebuco
geven diverse statistische gegevens, die bestemd zijn voor
advertentiebureaux en voor hen, die door middel van
dagbladreclame de afzet van hun producten willen
stimuleren.
662
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Augustus 195’4
De redactie heeft Nederland naar eigen, wisselende
criteria verdeeld in 48 verzorgingsgebieden, die worden
omschreven als de samenvatting van een aantal gemeen-
ten, die in economische zin afhankelijk zijn van een ver-
zorgingscentrum, hetgeen meestal één gemeente is, soms
echter twee (bijv. Rotterdam/Schiedam), of een woonkern.
De afbakening der grenzen is hier en daar aangepast aan
de verspreidirigsgebieden der dagbladen.
In- elk deeltje zijn afzonderlijk de gegevens van de
verzorgingsgebieden en -centra van een aldus ,,afgerond”
provincie opgenomen met de overeenkomstige gegevens
voor Nederland en de betreffendê provincie.
De cijfers ‘en kengetallen in de tabellen betreffen de
demographie (o.a. aantal inwoners en huishoudingen,
dagbladabonné’s, kerkelijke gezindte en politieke par
–
tijen); de welstand (o.a. aantal woningen, betaalde huren,
aantal aansluitingen op openbare diensten, motorrijtuigen,
maatschappelijke positie en inkom.ensverdeling); detail-
handel en ambacht (aantal-vestigingen in iedere branche
en het gemiddelde kantal inwoners per ambachtsbedrijf
of detailhandelsvestiging).
In enige kaarten wordt de verdeling van de totale
bevolking en van die der werkende bevolking naar
bedrijfsklassen gegeven. Eeii bijlage verschaft adressen
van middenstands- en reclame-organisaties.
Als voornaamste bronnen werden de C.B.S.-tellingen
van 31 Mei 1947 en 16 October
1950
gebruikt; daarnaast
(iok eigen gegevens betreffende de verspreiding van
dagbladen.
Deze uitgaven maken veel verspreid cijfermateriaal
gemakkelijk toegankelijk; het Cebuco zal zeker niet over
belangsteffing er voor behoeven te klagen.
Wel blijven er nog wensen over: van de gegeven gemiddel-
den zou men de spreiding willen weten; van bepaalde
verschijnselen de ontwikkeling; maar vooral meer ge-
detailleerde cijfers over het verspreidingspatroon van de
dagbladen, waar de Amerikaanse marktanalyticus zozeer
mee verwend wordt en waarin hier te lande de Organisatie
van Tijdschriftenuitgevers is voorgegaan met het bekende
enquête-rapport 1949 betreffende Publiek-tijdschriften.
Mag men dan ook van de autoriteit op het gebied van de
Nederlandse courantenreclame niet meer verwachten in
een gids voor adverteerders? Ook zonder een uitgebreide
enquête over lezersgewoonten enz. zijn er toch wel
publiceerbare gegevens beschikbaar, bijvoorbeeld over een
indeling naar nationale, regionale en plaatselijke dag-
bladen?
•Wij hopen intussen, dat het Cebuco op de ingeslagen
weg voort zal gaan,- en dat het in ieder geval een heruit-
gave na een nieuwe volks- en beroepstelling zal laten
verschijnen.. –
Rotterdam.
L. A.
VAN DER LINDEN.
AANTEKENING
Het Westduitse arbeidsconflict
West-Duitsland is thans het toneel van een, naar na-
oorlogse, Duitse, maatstaven gemeten, ernstig arbeids
conifict. Een aantal vakbonden heeft de bestaande loon-
overeenkomsten opgezegd en in sommige gevallen zijn
de arbeiders er toe overgegaan door stakingen aan hun
looneisen kracht bij te zetten. De motieven, die van ver-
schillende zijden iils achtergrond van de looneisen worden
aangèwezen, lopen sterk uiteen. Inhet onderstaande zullen
de meest aangeduide motieven worden weergegeven en,
waar mogelijk, aan de hand van feitelijke gegevens wor-
den geïllustreerd.
Alvorens hiertoe wordt overgegaan zij er op gewezen,’
dat het uitbreken van het arbeidsconflict in West-Duits-
land thans, bezwaarlijk aan een – doorgaans aan een
dergelijk conflict ten grondslag liggend – uiteenlopen.
van lonen en kosten van levensonderhoud ten nadele
van de werknemers kan worden toegeschreven. De index
der bruto-uurin.komens van industrie-arbeiders is de
laatste jaren gestegen: op basis
:
1938 stond hij in 1951 op
185,8 en in 1953 op 208,9. In Februari 1953 en in dezelfde
maand van dit jaar bevond hij zich resp. op 200,6 en 205,3.
De index van de kosten van levensonderhoud daaren-
tegen is, op dezelfde basis berekend,, gedurende deze
periode vrij stabiel geweest. In 1951, 1952 en 1953 beliep
dezb index gemiddeld resp. 168, 171 en 168; van Februari
tot en met Mei jl. stond hij onveranderd op 168.
– Van werkgeverszijde wordt betoogd, dat de versterkte
loonpolitieke activiteit der vakbonden moet worden ge-
• zien als een poging het aandeel der in ‘de DeLltsche Ge-
werkschaftsbund (D.G.B.) – waarbij 16 vâkbonden zijn
aangesloten – georganiseerde arbeiders, dat van 1951
tot 1953 van 34,6 tot 33,7 pCt van het totaal aantal
werknemers is gedaald, te vergroten. In dit verband wordt
er tevens aan herinnerd, dat de leider van het ,,Wirtschafts-
wissenhaftlicheS Institut der Gewerkschaften” aan het
begin van dit jaar heeft verklaard, dat een scherpe loon-
politiek nodig is, om ,,die gewerkschaftliche Organisa-
tion im Bewusztsein der Mitglieder lebendig zu erhalten”
1
).
Tenslotte wordt gesuggereerd, dat de rivaliteit der vak-
verenigingsleiders met het oog op de aanstaande
D.G.B.-
verkiezingen aan de huidige situatie niet vreemd is:
De werknemers hébben naar voren gebracht, dat zij
recht hebben op hun aandeel in de grote productiviteit
en de hoge winsten, die zich de laatste jaren. in West-
Duitsland hebben voorgedaan. Zij hebben zich n1 na
de oorlog offers – in de zin van onsumptiebeperking–.
getroost, die»mede hebben bijgedragen tot het snelle her-
stel der Duitse industrie. Het particuliere verbruik in
West-Duitsland is dan ook, naar Westeuropese maat-
staven,.laag: het bedraagt slechts
55
pCt van het natio-
naal inkomen tegen resp. 67,5 en 65 pCt in Engeland en
Frankrijk, terwijl in .ons land het verbruik der gezins-
huishoudingen in 1953 66 pCt van het nationaal inkomen
bedroeg. Thans, nu Wet-Duitsland kennelijk in een
conjunctureel gunstige situatie verkeert, achten de werk-
nemers het moment gekomen hun deel in de grotere wel-
vaart op te eisen. Zij vinden daarbij steun bij gegevens,
die de ,,Bank Deutscher L’inder” omtrent de verdeling
van het nationaal inkomen heeft gepubliceerd. Van 1951
-tot 1953 is- het inkomen der gezamenlijke werknemers
gestegen van 54,6
1
mrd tot 67,9 mrd D.M., tegen dat der
ondernemers – inclusief bedragen voor’ investeringen,
afschrijvingen en enige posten van sociale aard –
van 35,3 tot 36,1 mrd D.M. Het blijkt echter, dat zich
in het eerste kwartaal van 1954 t.o.v. 1953 een verschui-
ving in de inkomensverdeling ten gunste der werkgevers
heeft voorgedaan.
**
*
—
De Westduitse industrie heeft de laatste jaren een op-
merkelijk herstel te zien, gegeven. Eind 1950 had de in-
dustriële productie der verwerkende industrie het niveau
van 1938 bereikt en ultimo 1953 was zij driemaalïo hoog
als in 1948. Uit een analyse in ,,Wochenbericht” van 6
dezer, waarin met geen woord over het huidige arbeids-
conifict wordt gerept, blijkt echter, dat de productie naar
verhouding nog’ steeds bij die der overige ‘O.E.E.0 –
landen ten achter is. De industriële productie in West-
1)
,,Der Volkswirt” van 7 Augustus 1953.
18 Augustus 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
663
Duitsland bedroeg nl. in 1953 131 pCt van die in 1938,
in de overige O.E.E.0 -landen
145
pCt. Met name de
kapitaal intensieve grondstoffen- en kapitaalgoederen-
industrie vertoont ten opzichte van West-Europa een grote
achterstand: de productie-index der metaalproducerende
industrie bevond zich, op basis 1938,. in West-Duitsland
op 90, in West-Europa, zonder Duitsland ,op 126; die der
metaalverwerkende industrie op resp. 137 en 166. Deze
door ,,Wochenbericht” gepubliceerde gegevens zijn, voor
zover kon worden nagegaan, niet in discussies, die
rondom het arbeidsconflict gaande zijn, te berde ge-
bracht.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De verkrapping van de geidmarkt zette zich ook in de
verslagweek voort. De affaire op de discontomarkt bleef
uiterst beperkt. Cailgeld noteert nominaal nog
4
pCt,
maar is practisch op deze notering niet verkrijgbaar
1).
De discontonoteringen lagen als volgt: 1 jaar
3/47/5
pCt, voor 2 jaar 1’/
16
, 3 jaar
11
/4_
1
/16,
5 jaar
1
/16i/8
pCt.
Deze krappe positie is betrekkelijk onverwacht ont-
staan en over de oorzaken lopen de gissingen uiteen.
De verplichte saldi der banken, thans met 9 pCt op circa
450 mln geraamd, binden uiteraard al een belangrijke
hoeveelheid middelen. Er wordt zelfs al de vraag ge-
steld of de verhoging van dit verplichte percentage met
1 tot 10 pCt per 22 Augustus wel definitief doorgang
zal vinden.
Voorts stromen er thans heel wat minder middelen
binnen uit verkoop van effecten naar het buitenland.
Vervolgens noemt men grote belastingbetalingen als
mogelijke oorzaak van de geldschaarste, terwijl men
ook dient te bedenken dat er deze periode 4lechts weinig
schatkistpapier vervalt. Ook voor de naaste toekomst
blijft de toevloeiing van pliddelen door het Rijk gering.
Terloops zij opgemerkt dat de vervroegde aflossing
van een deel der Wereidbanklening – op zichzelf een
verheugend bewijs voor Nederlands sterke deviezen-
positie – als zodanig, niet over de geldmarkt loopt.
D
De weekstaat van e Nederlandsche Bank per 9
Augustus toont als symptoom van de geldschaarste
een toeneming van de voorschotten in rekening courant
met ruim fl2 mln tot f45 mln. Kortlopend papier
werd niet afgenomen. Gelukkig liep de bankbiljetten-
circulatie na de ultimo terug met f95 n1n. Het saldo
van de banken kwam op f53] mln, een bedrag dat bij
een minimum-dekkingspercentage van 10 pCt slechts
weinig marge zou laten en bij de huidige situatie dan
ook stellig aanleiding geeft om met duidelijke ultimo-
spanningen op de geldmarkt rekefting te houden.
De kapitaalmarkt.
Geringe affaire, vacantiestemming, weinig belang-
stelling van het buitenland, onder invloed van Wall-
street, luidt de terminologie van de beursverslagen in
de berichtsperiode. Bij deze labiele situatie is het uiterst
moeilijk oorzaak en gevolg juist te stellen en kunnen
ook de reacties in een zo dunne markt zeer sterk zijn,
zodat men zich spoedig in de betekenis hiervan zou ver-
gissen.
1)
Terwijl wij dit schrijven vernemen wij, dat het percentage inderdaad per 16
dezer tot 3/4 pCt is verhoogd.
Het is inmiddels interressant eens te zien hoe het koers-
peil op de Amsterdamse beurs in de periode van een
jaar zich heeft ontwikkeld. Het C.B.S. publiceerde dezer
dagen de gemiddelde koers van gewone aandelen, ge-
noteerd aan de beurs te Amsterdam per 30 Juli en gaf
ook vergelijkende cijfers t.o.v. 1953. Deze gemiddelde
koersen (verkregen door deling van koerswaarde door
nominale waarde) waren dan als volgt:
per ultimo )uli
stljgmg
1953
1
1954
in pCt
160
214
34
166
235
42
158 188
19
Nederlandse
aandelen
…………………….
wo.:
industrie
…………………………
banken
………………………….
131
153
17
scheepvaart
…………………….
90
11
Indonesische
aandelen
…………………….81
Petroleuaandelen
………………………..
m
328
422
29
Totaal
…………………………….
1
190
1
253
1
33
De obligatiemarkt was in de verslagperiode in het
algemeen prijshoudend. De vraag- en aanbodpositie
is ook door de verruiming van het Benelux-kapitaal-
verkeer nauwelijks gewijzigd en het rentepeil blijft zo-
doende laag. De laatste uitgave van ,,International Fi-
nancial Statistics” geeft een tabel inzake het rendement
van langIopene overheidsobligaties, ‘waaraan wij ter
illustratie het volgende ontlenen:
vierde vierde
Juni
1938
1951 kwartaal kwartaal 1954
1952
1953
verenigde Staten
………..
2,49
2,70
2,75
2,79
2,54
4,52
4,60
4,47
4,34
4,28 4,20 6,44
5,31
5,43
5,45 a)
Belgit
…………………….
Frankrijk
…………………
2,98 b)
3,20
3,30
3,21
3,19 c)
Zweden
…………………..
Zwitserland
……………….
3,30
2,99 2,80
2,52 2,70
Nederland
……………….
Engeland
………………..
3,03
.3,57
3,55
4,05
3,28
4,21
3,17 3,89 3,17 3,78
a) Mei.
b) 1937.
c) April
Aand.
indoxcijfers.
6 Aug. 1954
13 Aug. 1954
Algemeen
……………………………
198,8
198,1
Industrie
……………………………
282,8
282,5
Scheepvaart
…………………………
187,8 185.7
Banken
………………………………
160,1
158,8
Indon.
aand
.
………………………
67,1
66,8
Aandelen.
A.K.0.
…………………………………
2331/
230/2
Philips
……… . ……………………..
275/4
270
1
/,
Unilever
………………………………
361/2
362%
H.A.L .
…………………………………
164% 160%
Amsterd.
Rubber
…………………
92
91
H
.V.A .
…………………………………
125
125%
Kon.
Petroleum
……………………
427 424’/z
Staatsfondsen.
2/
pCt
N.W.S
.
……………………
78
15
/ie
78
7
/ie 3_3
1
/2
pCt
1947
………………………
991a116
997/s
3
pCt
Invest.
cert.
…………………
100
3
)16
100%
3
1
/2
pCt
1951
…………………………
103
102%
3
pCt
Dollarlening
…………………
95/i
Diverse obligaties.
3% pCt Gem. R’dam 1937
VI
10118
101%
3
1
/
2
pCt Bataafsche Petr
102%
102
7
/g
3%
pCt Philips 1948
102%
102%
3% pCt Westi.
Hyp.
Bank
99%
100
J. WILLEMS.
‘1
(4dvertente)
• ‘.
. STATISTIEKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK (Voornaamste Oosten in duizenden guldens)
–
0
55
1
o
nec
Data
W
s
00
0
o
°.E
>-
iuli
1954
2.968.852
1.749.941
1
1.173
205.892
19 Juli
1954
3.018.207
1.685.567
1
650
214.273
26.823
26 Juli
1954
3.022.678
1.675.748
1
742
224.570
29.624
2 Aug. 1954
3.022.893
1.667.301
1
1.918
–
217.821
32.744
9 Aug. 1954
3.031.646
1.678.421
780
199.898
45.287
16 Aug.
1954
3.031.866
1.463.928
1.304
198.310
72.545
0
Saldi in rekening courant
2l5
Data
0
0
,5
:n
0
i2
.0
5°
12 Juli
1954
3.326.075
iT6031
616.593
814.077
79.453 25.087
19 Juli
1954
3.331.457
2.126.5971
720.961
814.0771 49.399
24.810
26 Juli
1954
3.394.617
2.056.0961
549.858
820.860! 47.683
25.212
2 Aug.
1954
3.438.601
2.001.4191
565.708
820.860! 50.072
25.226
9 Aug.
1954
.
3.343.482
2.092.4831
590.605
820.8601
52.637
24.827
16 Aug.
1954
3.313.364
1.973.0931
437.952
820.8601 77.718
24.692
NATIONALE BANK VAN
BELGIË
(Voornaamste oosten in millioenen frants5
•
0
0
‘5
–
5′
0
•
otl
•
o53
c
o
O.EO
Data
0
O_
5,
55
.Jij
1
0
o
>
c
•05,
o
to,
f
00
o
1-‘
;s-
_________
0
l)Juli
1954
38.265
.
349
13.640
–
16.417 1.104
8bJ
u
li
1954
38.265
441
13.683
17.105
854
15ÇJuli
1954
38.265
3.957
9.587
17.291
940
22(
4
Juli
1954
‘
38.270
4.036
9.443
17.297
672
29
1
‘1u1i
1954
38.270
3.815
9.441
18.121
520
5
Aug.
1954
38.170
3.853
9461
,
18.246.
860
–
Rekening-courant saldi
0
to. het buiten-
jlandi.v.m.beta-
Schatkist
Data
lingsaccoorden
__________
”d
‘0
.540
P
>°i
.
.
1 Juli
1954
277
100.569
5
1
119
1.224
1.484
1.062
280
8 Juli
1954
254
101.170
5
1
114
1.222 1.257
1.221
282
15 Juli
1954
244
101.104
7
1
114
1.223
1.694 679 295
22 Juli
1954 233
100.802
4
1
114
1.232
1.449 837
297
29 Juli
1954
241
10Q.951
2
1
114
1.219
1.906
906 274
5
Aug.
1954
240
102.099
2
1
114
1.212 1.299 932 214
–
BANK INDONESIA
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)
–
0
5′
0
.0
00
1L
.
0
5t
.°3
Data
00.05′
/
O
o
.0v
>
30 Juni
154
1.256.206
388.476
315.452
568.714
3.0.643
7 Juli
l54
1.256.206
442.162
337.537
591.12
41
1
3.538.770
14
Juli
1954
1.256.206
416.219 331.612
620.844
3.626.258
21 Juli
1954
1.256.206
371.481
387.913 651.920
3.725.110
28 Juli
1954
1.255.724
348.252
1489.133
638.538
3.676.049
4 Aug.
1954
1.293.418
329.037 494.478
654.595
1
3.788.095
Rekening courant
saldi
0
___________
v/d Reg. vid
Rep. Indon.
Data
•3O
°
0 .0
.Qo
.0
11
Bijzondere
rekening
.5
‘.
hulp
30 Juni
1954
1
5.937.711
11.591.842
494.868
1.532.223
7 Juni
1954
1
5.955.812
11.587.099
.
494.868
1.679.742
14
Juli
1954
1
6.039.461
1.599.086
494.868
1.748.444
21 Juli
1954
1
6.071.812 11.646.435
494.868
1.804.732
28 Juli
1954
6.030.805
11.647.039
494.868
1.890.119
‘4 Aug.
1954
1
6.091.024
11.624.288
494.868 2.013.762
AbomieertUôp
DE ECONOMIST’
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman, A. M. deJong, Prof P.
B. Kreukniet, Prof. H. W.. Lambers, Prof. J.
Tinbergen, Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. t
F. de Vrïes, Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f 22.50; fr. p. post t 23.60;
voor studenten’
f
19.-; franco per post t 20.10.
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM
4
/
–
Het Bestuur van het
ECONOMISCH TECHNOLOGISCH INSTITUUT
voor Gelderland roept sollicitanten op voor de
per 1 Januari
,1955
te vervullen functie van
DIRECTEUR
VAN HET INSTITUUT.
In aanmerking komen academici bij voorkeur
van de sociografische of economische richting.
Brieven met volledige inlichtingen en opgave van
referenties in te zenden binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van deze oproep aan de Commissaris der
Koningin in de Provincie Gelderland te Arnhem.
t
.
/
OPLEIDING TOT BELASTINGCONSULENT
De Nederlandse Federatie van Belastingconsulenten
(Bond en Instituut) organiseert mondelinge cursussen ir
AMSTERDAM, ROTTERDAM, DEN HAAG, UTRECHT,
ARNHEM, GRONINGEN, n eventueel elders.
– AANVANG: September. Middelbare schooloplèiding vereist
Examens onder Rijkstoezicht.
Prospectus en aanmelding:
BACHMANSTRAAT 39, DEN
•
HAAG – Tel., 116914.
cuutee/z. U CL13 ck
/
-S