Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1900

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 28 1953

T Economisch — Statistische.

_Berichten: L’

Het rad der fortuin

*

Prof. Dr J. A. de Haas

Walking the tight rope

*

Dr Ir Z. Y. van, der Meer

De woningbouw na iwee wereldoorlogen

De situatie na de eerste wereldoorlog

*.

Dr F. W. C. Blom

Schepping van geld en van kasmiddelen

V. Wouters

De positie van de B.L.E.U. in de E.B.U.

in 1952 en 1953

11

UITGAVE VAN HT NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

No 1900
WOENSDAG 28 OCTOBER 1953

/

1
~~

Ew

KLYNVELD,KRAAYENHOF & Co.

Accountants

vragen voor verschillende hunner

vestigingen:

ci) enkele accountants, lid N.
I.v.A. of

V.A.G.A.;

b) enkele
vergevorderde assistenten

Sollicitaties
uitsluitend
schriftelijk aan het kantoor-
adres: Tesselschadestraat 18, Amsterdam (W.)

R. MEES & ZOONEN-

A172O

BANKIERS & ASSURANTIE

MAKELAARS

*

ROTTERDAM

AMSTERDAM
.
‘s-GRAVENHAGE

DELFT

SCHIEDAM
.
VLAARDINGEN

INDUSTRIËLE ONDERNEMING

TE ROTTERDAM

vraagt:

Ass.
ADMINISTRATEUR

volkomen op de hoogte, zowel theoretisch

als practisch, van de moderne bedrijfsad-

ministratie. Diploma M.B.A. vereist.

Brieven met uitv. ml. onder letters MTR

aan Nijgh & van Ditmar, Adv. Bur., R’dam.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij
H.A.M. ROELANTS

Schiedam

Ter overname een VEBSTER
WIRE RICORDER,
in goede
staat, uitnemend geschikt voor
het opnemen van het gespro-
kene in vergaeringen, bijeen-
komsten ed., voorzien van 4.
microfoons, 4 trommels, 6 uur-
spoelen, 1 Koptelefoon en 1
voetpedaal. Er. onder no. ESB
44-2, Bur. v. d. El., Postbus 42,
Schiedam,

ZEND Uw opdrachten

ECONOMISCH-

TIJDIG in

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch
Instituut

Adres
voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres
voor België:
Dr
J.
Geluck,
Zwijnaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rolterdam-W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese R(jksdelen (per zeepost) f26—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie

tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

• iICRHIM

E 1 D E fl

NG
MA
cl

Uitvoering van bouw- en

betonwerken onder toepassing

van alle moderne bouw-

methoden

VRAAGT
BROCHURE
WERNINK’s
WERKEN
No. 35

N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie: P.
A.
WERNINK jr en In
.
1.
G.
VAN
HOEK

858

28 October 1953 .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

859

Het rad der fortuin

• De na-oorlogse politieke en economische ontwikkeling

van West-Europa vormt een onderwerp, dat voort-

durend blijft boeien. Vele groeperingen en organisaties,

nationale en internationale, bestuderen dee ontwikke-

ling en trachten haar te beïnvloeden; talloos zijn de

auteurs, die de resultaten – vaak ook die hunner eigen

overdenkingen. – op papier hebben gezet; een littera-

tuurlijst zou vele pagina’s in beslag nemen. Heeft al dit

werk practisch nut?

In de inleiding op zijn boek ,,Fortune de l’Europe”l)

brengt Guy de Carmoy zijn overtuiging onomwonden tot

uitdrukking: ,,L’Europe …… sembie avoir perdu

aujourd’hui la liberté la plus précieuse, celle de l’esprit,

qui permet l’exercice constant d’un jugement impartial”;

technische documentatie en feitelijke analyse ‘van West-

Europa’s problemen zijn in overvloed aanwezig; de

rapporten stapelen zich op in het stof der bibliotheken;

waar echter vindt men synthese, visie? Implicatie van

deze verzuchting is, dat ,,Fortune de l’Europe” deze visie

en deze synthese wil geven, en daarover laat de rest der

inleiding dan ook geen twijfel bestaan.

Deze ambitieuse opzet rechtvaardigt de openhartige

critiek, dat De Carmoy slechts ten dele is geslaagd. Voor-

treffelijk is het boek in zijn feitelijke analyses, zijn be-

schrijving van nationale economieën, internationale in-

stellingen (O.E.E.S., E.K.S.G., Raad van Europa,

N.A.V.O., E.D.G., Europese Politieke Gemeenschap) en

hun onderling verband. De schrijver bewijst aldus, dat

hij de jaren, gedurende welke hij als directeur aan de
O.E.E.S. verbonden is geweest, niet onbenut voorbij

heeft’• laten gaan. Voortreffelijk ook is de wijze, waarop

de geleidelijk veranderde positie van Europa in het

wereidpolitiek bestel wordt uiteengezet; waarbij dient

aangetekend, dat de schrijver zich scherp keert tegen

het vooral in Frankrijk opgeld doende neutralisme ,,La
thèse neutraliste. … satisfait des esprits négatifs, qui….

rejettent â la fois l’amitié américaine et la réconciliation

‘)
Guy de Carmoy, Fortune de I’Europe, Editions Domat, Paris 1953; 389 blz.
met kaarten, tabellen en graphieken.

allemande et qui se félicitent d’ajourner toute décision

constructive en Europe” (blz. 364). Als naslagwerk is

het boek stellig geslaagd.

Juist daarom echter, door de overvloed aan feitelijk

conimentaar, komt de beloofde synthetische visie slechts

moeizaam uit de .tekst naar voren. Het ideaal van De

Carmoy is economisch een proces van integratie en

expansie (schepping van een ,,marché commun”), poli-

tiek een federatie van de zes ,,Schuman”-landen en het

constitueren van een associatie tussen deze groep, het

Britse Gemenebest en de overige landen van West-

Europa. Gegeven een dergelijke constellatie,, zou Europa
een aan de Verenigde Staten aan te bieden gecoördineerd

expansieprogramma kunnen opstellen; voor de Ameri-

kaanse Regering is dan, als tegenprestatie in Europa’s

strijd tegen een toestand van politieke en economische

afhankelijkheid, een speciale taak weggelegd op het gebied

van tariefpolitiek en internationale ifivesteringen. Alleen

op deze wijze, door een internationale samenwerking

dus, waarin de wederzijdse verantwoordelijkheden worden

gekend en erkend, kan Europa zijn plaats in een politiek

gezonde en economisch welvarende Westerse wereld her-

nemen.

Jammer, dat De Carmoy in de ontwikkeling van dit

ideaal nergens de trefzekerheid van bijv. Barbara Ward’s

,,The West at Bay” bereikt; zijn boek wekt de indruk,

mengsel te zijn tussen studie en manifest, dit laatste vooral

door overdreven gebruik van de tegenwoordige tijd bij

de beschrijving van zaken, die jaren geleden zijn voorge-

vallen. Mag het voorts geoorloofd worden geacht, een

studie betreffende West-Europa in sterke mate te baseren

op het dollartekort, dat toch sinds medio
1952
niet meer heeft bestaan?

Het rad der fortuin. Echter, welke wending ook de

toekomst te zien zal geven, negativisme en pessimisme kan

West-Europa niet gebruiken. Het boek van De Carmoy
zal vooral door zijn enthousiasme het Europees denken

kunnen ‘stimuleren.

Chaville.

J. H. L.

INHOUD

Blz.

Blz.
Hetrad derfortuin,
door’Drs J. H.Lubbers … 859
Interna,tionale notities:


Walking the tight rope,
door Prof. Dr J. A. de

Vrouwenarbeid in Amerika,
door Dr P. S.
Haas…………………………….
861

Pels

……………………………
872
De woningbouw na twee wereldoorlogen; de si-

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
873
tuatie na de eerste wereldoorlog,
door Dr Ir

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in September
Z. Y. van der Meer ………………….
864

1953
door Dr L. Delmotte

874
Schepping van geld en van kasmiddelen,
door

S
t a t i

s t i e k e n
Dr F. W. C. Blom ……………………
866
.

Emissies in 1953 …………………….
875
De positie van de Belgisch-Luxemburgse Eco-

nomische Unie in de Europese Betalingsunie in

Werkloosheid in Nederland ……………876

1952 en 1953,
door V. Wouters ………….
870

In- en uitvoer van Nederland …………..876

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; .H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;

J. von Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT

860

ECONOMISC11..STATIST1SCHE BERICHTEN

28 October 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Prof. Dr J. A. DE HAAS, Walking the tight rope.

De Republikeinse Partij heeft beloofd de begroting

in evenwicht te brengen en tegelijkertijd de belastingen

te verlagen. In feite heeft de Regering Eisenhower, die

de begroting van de vorige Regering iets verlaagde, het

nodig geoordeeld het Congres te vragen de wettelijke

schuldlimiet te verhogen in anticipatie op voortdurende
overheidstekorten. Het bezuinigingsprogramma van de

Regering heeft enige invloed uitgeoefend op de nationale

productie. Toch acht schrijver de vooruitzichten niet

ongunstig, daar er enige factoren zijn die een aanzien-

lijke steun vormen voor de economie. Behalve t.a.v. de

begroting, kent de Amerikaanse Regering ook problemen

t.a.v. de landbouw. Millioenen dollars worden ieder jaar

uitgegeven om de boeren d.m.v. landbouwscholen en
diensten der landbouwdepartementen van de federale

Regering en de staten op te leiden. Hierdoor is de pro-

ductie per acre voor het merendeel der belangrijke pro-

ducten de laatste jaren aanzienlijk gestegen. Deze uit-

gaven hebben echter ook de landbouwsurplussen in het

leven geroepen, daar de boeren gesteund worden door

de Regering. De buitenlandse economische politiek van

de Regering wordt niet gekenmerkt door de formule

,,trade not aid”, daar de ,,pressure groups” haar niet

hebben geaccepteerd. Hoe de toekomstige houding van
de Regering zal zijn, valt nog niet te beoordelen.

Dr Ir Z. Y. VAN DER MEER, De woningbouw na twee

wereldoorlogen; de situatie na de eerste wereldoorlog.

In de eerste wereldoorlog ontstond woningnood, daar

de aanbouw zeer beperkt moest blijven door schaarste

aan bouwmaterialen. Dit leidde tot maatregelen tegen

huuropdrjving. Spoedig na de eerste wereldoorlog wer-

den maatregelen genomen om te trachten de woning-

bouw weer op gang te brengen, o.a. . door de particuliere

bouw te stimuleren. Het resultaat van de maatregelen

was matig en zeker niet voldoende om op korte termijn

de woningnood belangrijk te verlichten, o.a. doordat

de bouwkosten stegen, terwijl de huurwetten een algemene

stijging der huren tegenhielden. De baisse, die in 1920

begon, kwam drie jaar later tot staan. In de woningbouw

heerste echter levendige activiteit, vooral in de sector

van de particuliere bouw. Met ingang van 1 Januari 1924

werden geen premies meer verstrekt door de Overheid

voor de woningbouw. De bouwkosten waren zo ver, ge-

daald, dat een lonende exploitatie zonder ovejheidshuip

mogelijk was. In 1927 werden de huurwetten ingetrok-
ken, daar toen het woningtekort was ingehaald.

Dr F. W. C. BLOM, Schepping van geld en van kasmid-

delen.

Schrijver hanteert de definitie: geldschepping door een

instelling is gelijk aan het surplus van haar geldpassiva

boven haar geldactiva, om de geldschepping per ultimo

1952 te berekenen. De geldcirculatie bedraagt, buiten het

saldo van de Schatkist, ongeveer 40 pCt van het nominale

nationale inkomen van f 20 mrd. Als men aanneemt,

dat het nominale nationale inkomen van 1952 op 1954

met 10 pCt stijgt wegens bevolkingsgroei, productivi-

teitsverhoging en verdere loonsverhoging, zou een ver-

dere geldscheppirfg van f 900 mln nodig zijn om de geld-

voorziening evenredig te houden. De voorziening met

betaalmiddelen is slechts een beperkt onderdeel van de

totale monetaire situatie, daar een aanmerkelijk deel van

de liquiditeiten van gezinnen, fondsen, bedrijfsleven en

lagere Overheid wordt aangehouden in de vorm van

andere kasmiddelen dan geld. Schrijver berekent de kas-

middelschepping per einde 1952. De omvang der kas-

middelen beçlraagt ca 70 pCt van het nationale inkomen.

De schepping er van wordt grotendeels door de Schat-

kist bewerkstelligd. Nederland heeft een enorme hoe-•

veelheid kasmiddelen nodig, zonder dat er tekenen zijn

van dreigende inflatie. Mocht het nominale nationale

inkomen van 1952 op 1954 met 10 pCt toenemen, dan

kan een verdere kasmiddelschepping van ca f 1.400 mln

nodig zijn om deflatie te voorkomen.

V. WO UTERS, De positie van de Belgisch-Luxemburgse

Economische Unie in de Europese Betalingsunie in

1952 en 1953.

De zeer belangrijke overschotten, die de B.L.E.U.

in 1951 boekte in haar betalingsverkeer met de E.B.U.-

landen, verdwenen geleidelijk in 1952; tijdens het eerste

halfjaar van 1953 boekte zij zelfs een tekort. Schrijver

geeft hiervoor enige verklarende factoren aan. De struc-

tuur van het internationaal handelsverkeer schijnt sinds

de oprichting van de E.B.U. enkele belangrijke wijzigin-

gen te hebben ondergaan. De invoer van de B.L.E.U.

uit de E.B.U.-landen nam relatief sterker toe dan uit de an-

dere landen. Deze verschuiving werd o.a. verwezenlijkt
ten koste van de dollarzone. De export werd in belang-

rijker mate gericht op de dollarmarkt, o.a. door de grotere

economische activiteit in de Verenigde Staten. Schrijver

acht de kans groot, dat de B.L.E.U. in de nabije toekomst
op haar E.B.U.-rekening een tekort zal boeken, waardoor

de afwikkeling van de betalingen zonder moeilijkheden

zal geschieden.

SOMMAIRE

Prof Dr J. A. DE HAAS, Walking the tight rope.

L’auteur traite. des problèmes rencontrés par le gou-

vernement américain, quant â ses budgets de la politique

de l’agriculture et de la politique extérieure économique.

Dr fr Z. Y. VAN DER MEER, La construction d’habita-

tions après deux guerres mondiales; la situation après

la première guerre mondiale.

L’auteur étudie le développerhent de la construction

aux Pays-Bas pendant et après la première guerre mon-
diale, avec commearrièrefond le développement écono-

mique de ces années.

Dr F. W. C. BLOM, Emission d’argent et de moyens de

caisse.

L’auteur dénombre l’émission d’argent et de monnaie
de caisse en Hollande, jusqu’â fin 1952. 11 conciut que

la Hollande a visiblement un besoin énorme de mon-

naie de caisse, sans qu’il y ait des signes d’une infiation

menaçante.

V. WOUTERS, La position de 1′ Union Economique Belgo-

Luxembourgeoise du sein de 1′ U. E. P.,
en
1952 et 1953.

L’auteur examine quels facteurs ont joué pour que les

bonis que l’U.E.B.L. a enregistré du sein de W.E.P.

durant 1951, aient graduellement disparu et aient fait
place â un mali, pour le second semestre 1953. Sur le

terrain du trafic commercial et financier avec les pays de

l’U.E.P., l’auteur estime qu’il y a beaucoup de change

pour que les paiements U.E.P. de l’U.E.B.L. encourrent

un déficit dans le proche avenir.

28 October 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

861

Walking the tight rope

The Eisenhower administration has thus far been wal-

king the tight rope with on the one side the rashly made

campaign promises and on the other the inescapable

demands of economic and political necessities.

The campaign prornises had a great popular appeal.

Who indeed could deny the desirability of lower taxes,

a balanced budget, a strong military establishment ob-

tained with less expenditures. Ariother popular appeal,

at least to certain business interests, was contained in

the promise that there would be less government control

of business and agriculture. All in all it was a promise to

turn back the clock to happier days, to re-establish the

,,American system of free enterprise” and to put a stop

to the ,,creeping socialism” which, so it was claimed, had

been responsible for all the unpopular developments under

the Truman adrninistration.

To outsiders it is often difficult to understand the cli-

mate of American thinking. Aware of the higher level of

prosperity which has made government control less ne-

cessary than in other less fortunate countries the American

public has been led to believe that it was the absence of

government interference that was largely responsible
for this prosperity. ,,Fiee enterprise” has therefore, in

some circies, been set up as a fetish and the impression

his been created not only that ,,free enterprise” was an

American invention but that the solution for the problems

of other countries can be found in their copying the

,,American system”.

The success of the Republican party in the recent

elections to a large degree may be attributed to the hope

on the part of many Americans that a repubiican admi-

nistratjon would re-establish this ,,American system”;

the key to unlimited prosperity.

Now it cannot be
«
denied that in recent years many

economic developments have taken place that may well
cause concern. The decreasing purchasing power of the

dollar – as a result of risin.g prices – is feit by rich and

poor alike. What is not so generally understood are the
causes for these price increases. One easy explanation,

readily accepted, is that increased government expendi-

tures are the primaiy cause. There has indeed been a

spectacular increase in government spending. In 1915

the Federal government spent about $ 760,000,000

annually. The last budget prepared by the Truman ad-

ministration provided fdr éxpenditures of more than

$ 78,000,000,000. Since notwithstanding increased taxes

on individuals and corporations receipts fell below ex-

penditures the accumulating national deficit has caused

the government debt to increase from $ 1,191,000,000
and $ 11.85 pet capita in 1915 to $ 1,800 per capita or

close to the legally established iimit of $ 275,000,000,000.

The Republican party therefore tpuched upon a pain-

ful spot in the American economy when it promised to

balance the budget, while at the same time reducing taxes.

It did not at the time appear how this miracle was to be

achieved and subsequent events have demonstrated that

there is a wide margin between what may be theoretically

desirable and what is practically possible. As a matter

of fact the Eisenhower administration has found it neces-

sary, while somewhat reducing the budget estimates of
the preceding administration to ask Congress to lift the

legal debt limit from 275 billion dollars to 290 billion

in anticipation of continued government deficits. This

came as a great shock and disappointment to those who

supported the Republican ticket. It did not surprise those

who had looked in vain for possibie drastic cuts in the

federal budget.

There had been voices raised demanding a reduction

in civilian personnel. The fact that nearly 2 million people

are on the civil service pay roll and that there is, as may

be expected, inefficiency in some departments and some
duplication of activity among departments had been pre-

sented to the public as one of the major reasons for the

annual deficits. But only $ 0.17 out of every dollar of

government spending is set aside for services maintained

by the non-military departments of the government

and $ Q.59 are absorbed by the military services. Ob-

viously if any appreciable savings are to be made the

military expenditures offer the most attractive opportu-

nity.

Since the Eisenhower administration took over thou-

sands of civilian workers have been discharged to satisfy

the demand for economy. Apart from the fact that what-

ever saving may be achieved must of necessity be of

small significance a very definite injury has been done to
the morâle of the civilian workers and even to those who

belong to the permanent Civil Service. In fact the demand

tô get rid of the ,,bureaucrats” has in some quarters gone

to such extremes that it has been proposed to do away

with the Civil Service guarantees of tenure. Fortunately

such irresponsible suggestions find no response among

those in whose hands policy decisions are placed.

There was a deflnite fear – and some danger – that

the enthusiasm for government economy and the déep-

rooted dislike of a large military establishment would

be reflected in drastic reductions in the military forces

and government expenditures for their maintainance

as soon as a Korean truce was signed. The shadow of the

demand to ,,bring the boys home” which led to the rapid

and ii advised disarmament after both the first and the

second world war was once more cast over the thinking

of at least a portion of the American public. Fortunately

however under the leadership of Eisenhower this demand

did not lead to similar precipitous action. In his budget
message President Eisenhower did indeed recommend

that defense spending be. reduced. But he assured the

public that this would not meari a reduction in military

effectiveness. He pointed out that by greater efficiency

and by a more carefully coordinated procurement system

substantial savings could be achieved without affecting

preparedness. More important stili he found upon taking

office that about $ 81 billion authorized by the Truman
administration had not yet been paid out.

These funds represent contracts let to flrms engaged

in defense production from Whom delivery had not yet

been received. As Eisenhower stated: ,,There is little

room for immediate economies in this area”. No one but

a military man with full knowledge of the military needs

of the country can determine to what extend next year’s

necessary outlays may be expected to be less than they
are to-day. Who can be said to be more fully informed

than General Eisenhower? What is of importance to the

business community and to foreign nations as well is

that a reduction in the military budget will not result in

an immediate reduction in the payments by the govern-

862

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 October
1953

ment to industry. These $ 81 billion will remain largely

to be spent.

This is illiportant for the obvious reason that a drastic

reduction in government spending would bring on a reces-
sion in business of major proportions. Early in the year the
psychological effect of expected reductions was registered

in a decided slowing down of business activity. From

December 20 to January
3
industrial activity declined by

4.8 pCt of the December 20 figuie. Inventories during

the month increased by $ 800,000,000, the bulk of the

increase was found in the inventories of retailers which

showed an increase for the month of $ 500,000,000.

Employment during December 1952 showed a decine

of 748,000 over the preceding month. This relatively
slight slowing down of business was probably due to

purely psychological causes. The enthusiasts for economy

were beginning to wonder what the. effect of such hopes

for economies might well be upon business activity.

Most of these misgivings now have subsided. The cut

of nearly $ 13,000,00
9
,000 from the Truman budget

gave new hope for tax reductions in the not fair distant

future. And the knowledge that notwithstanding a cut

of $ 7,000,000,000 in the military budget government

spending would not be drastically cut as the backiog of

$ 81 billion was being expanded all contributed to giving

business renewed confidence at least with respect to the

immediate future.

As more careful thoughts took the place of the cam-

paign enthusiasms businessmen have begun to ask the all

important question ,,What is going to happen when the

government really begins to econoniize and the support

that this government spending has given to business is

withdrawn”. It is becoming apparent to the business

world that a sudden reduction in government spending

would bring disaster. Annual military expenditures of

nearly $ 45,000,000,000 take a good slice out of the na-

tional income even though on the basis of recent estimates

this income for 1953 may reach $ 290,000,000,000. A

disastrous decline in business in the United States would

inevitably affect unfivorably all the rest of the world

and yould mean that foreign aid payments for economic

or military purposes would stop.

The economy program has had definite though limi-

ted . effects upon national production. Expansion planned

in anticipation of government orders is now slowing

down or in some cases halted altogether. The buying

of raw materials for stock piling by government and

private enterprises is also slowing down with depressing

effects upon the prices of the essential raw materials.
Although government funds are stili available for de-

fense orders the expenditures are now to be spread over

a longer period. The Treasury is saving money now that

ammunition, planes and other equipment are no longer

destroyed in the conflict but this also means a slowing

down of orders to industry. The stock piling by the

government alone during 1952 meant an outlay of

$ 912.000.000. The slowing down of this policy does

mean that manufacturers may now obtain at lower pri-

ces raw materials that at one time were hard to obtain.

Another factor affecting business is that the government

has thus far allowed a rapid amortization of plants en-

gaged in war production. This will also end before long,

increasing the cost of production and offsetting in large

measure the gains resulting from lower raw material

prices. Altogether these events mean that business must

readjust itself to changed conditions, some favorable

some unfavorable.

There is however good reason to expect that the effect

will be moderate. There are moreover many economic

,,cushions” that will operate to prevent any decine

comparable to the collapse of 1930. Speculation on .the

stock exchange has been placed under strict control
with the result that the banks are not to-day, as they

were in 1930, deeply involved in margin transactions.

The failure of banks has been made less possible by the

Federal insurance of deposits thereby creating public

confidence. Since 1930 many states have in cooperation

with the federal government provided unemployment

insurance. Those unemployment benefits will aid- in

sustaining purchasing power in the event of a business

recession. About 58 pCt of the civilian labor force is now

protected by unemployment insurance. These payments

extend, according to the various state systems, from 6 to

26 weeks and amount in some states to $ 30.a week. Not-

withstanding high prices and high taxes the liquid sa-

vings in the hands of individuals amount today to near-

ly 360 billion dollars. This again provides an effective

cushion to soften the effect of a depression. The Social

Security Act provides for pensions to workers and their

wives above the age of
65
which in many cases amounts

to $ 120 a month. This means that the older workers

now engaged in industry may be discharged when busi-

ness slows down but they will not loose their purchasing

power altogether. An other important cushion is provided

by the expenditures of states and municipalities. Many

of these outlays for the improvement of streets and high-

ways, for the building of municipal buildings have been

postponed and may be made once prices and employ-

ment opportunities decine. The rapid growth of the

population resulting from a suddn increase in the birth

rate since World War T has created a need for new schools

and more houses.
All these expenditures for npn-military purposes will

help to support the market should a .decine of conse-

quence develop. All in all, therefore the outlook is not

unfavorable. Adjustments will be called for but these

cushions combined with the reducedbut continued spen-

ding for defense promise to provide substantial support

to the economy.

The major headaches of the administration are the

farm situation and the foreign economic policy. The two

are of course intimately related. The high tariff has played

an important role in increasing the prices of most of the

things the farmer must buy. The prices of agricultural

products are in most cases determined not by domestic

but by world markets. Ther inevitable result has been

that the farmers have been squeezed. As a result of pres-

sure by the well organized farming interests a curious

situation has developed. Millions of dollars are spent
each year to educate the farmers through agricultural

schools and through services of the federal and state

departments of agriculture. This means that productions
per acre has in recent years shown marked increases for

most of the important crops. But these expenditures have

also created farm surpluses. The yield per acre of cotton

is estimated to average today 291.7 pounds compared

with 271.4 for the preceding ten year average. Other

crops show similar increases in per acre production.

Acting upon the principle that a healthy economic

life is in the last analysis based upon a prosperous far

ming population the government since World War T

has undrtaken to give financial support to the farmers

in an attempt to provide them with adequate purchasing

28 October 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

863

power and to offset the increase in prices of the goods

farmers must buy. This farm support program has taken

on different forms. Liiuitation of acreage and guaranteed

prices have been the principal methods used. In order

to support agricultural prices the government has purcha-

sed huge supplies of the principal agricultural products.

Under the ,,Commodity Credit Corporation” created in

1933 stocks in government warehouses and private ware-

houses under governn1nt contract more than 3 billion

dollars have been invested in these stocks. The accumu-

lation is at present fantastic. Some 540 million bushels

of corn, 470 .million bushels of wheat, 160 million pounds

of butter not to mention, vegetable oils, dried eggs and

other farm products are now in storage. The warehouses

are bulging, ships and caves are used to accomodate

these supplies and some of the wheat and corn for which

no shelter can be found is stored in the open under can-

vas. covering.

The relative importance of these stored commodities

may be gathered by comparing them with the annual

production figures. The production of wheat is approxi-

mately 1,000,000,000 bushels a year, that of corn is usually

about 3,000,000,000 bushels. As a result, largely of this

policy, the gross farm income for 1952 was about 37

billion dollars as compared with 7 billion during the

depression year 1932. The new Secretary of Agriculture

upon entering office expressed the opinion of the new

administration that ,,Farmers should not be placed in

a position of working for government bounty rather
than of producing for a free master”. But it is not so

simple to apply thjs principle to the actual’ situation.

There are some optimists who claim that before long th

country will need all the farm products it can produce.

They base this statement on the fact that since World

War 1 the American birth rate has shown a sudden in-

crease and that because of improved medical care the

life expectancy of this country has been greatly increased.

It is therefore estimated that whereas the present popu-

lation is 160,000,000 by 1975 it will beat least 200,000,000.

Whatever may be the situation in 1975 the fact remains

that at present the United States is faced with agticul-

tural surpluses and that notwithstanding the loudly voi-
ced criticisms of the previous administration the Eisen-

hower administration is faced with the necessity to con-

tinue financial support to the farmers and to resort even

to the so often condemned ,,scarcity” policy. A popular

vote of the wheat farmers favored by a 7 – 1 margin

rigid controls over wheat acreage in return for an agree-

ment on the part of the government to suppott the price

at 90
0
/0
of panty or at $ 2.20 a bushel. The government

has had great diffipulty in disposing of these surpluses

without breaking. the domestic market. Obviously the

foreign market offer an opportunity to dispose of them.

Under the International Wheat Agreement the United

States joined 41 other exporting countries in an agree-

ment to seil specified quantities of wheat at a price $ 0.63

below the domestic price-support level. This means a

substantial export susidy. Wheat and other farm corn-

modities have also 8en exported as gifts to India and

other countries in distrèss. It cannot be claimed that this

is a healthy situation’and with justice the wisdom of the

farm policy has been the subject of much discussion.

The recent statement of the British chancellor of the

exchequer, Mr. R. A. Butler, to some pointed the way

toan ultimate solution. ,,Trade not aid” has an attractive

sound to the average business minded ‘American. To him

it not only means’an escape from the burden of foreign

spaart

kilometer na
R. S. STOKVIS & ZONEN N.V

140 dealers en subdeale

kilometer geld .overal in Nederland.
4

(Advertentie)

gifts but offers in addition the promise of profitable

transactions. Trade may not only afford the countries

now receiving financial assistance an opportunity to pay

for their requirements but may also result in a gradual

adjustment of the American price level to the price level

in other countries, Once the farmer prçducing on the

basis of American prices can seil in markets of a more

nearly comparable price level government support of

the farmers will no longer be needed and as Mr. Randali

recently proposed all that will be needed then is some

form of crop insurance to protect the farmers against

the vagaries of nature.

The proposal of Mr. Butler met with instant response.

Henry Ford II in an address before the Inland Daily

Press Association in Chicago on February 17, 1953 advo-

cated a basic revision of the American Tariff and the

elimination of most, if not all import duties. This radi-

cal proposal published in pamphlet form under the title
of ,,The Free World Can’t Trade on a One Way Street”

started off a general flood of similar proposals. Mr.

R. G. Follis, Chairman of the Board of the Standard

Oil Company of California ofi May 14, 1953 made the

statement that to restrict imports of petroleum from

abroad is ,,neither in the best interests of the nation nor

those of many countries ofthe free world”. The Detroit

Chamber of Commerce, The Chamber of Commerce of

the United States and most surprising of all the National

Association of Manufacturers all came out with a demand

for freer trade.

This change in sentiment may inspire some ,with the

hope that we are to witness a complete reversal of Ame-

rican foreign policy. It would mean that at long last the

United States has become aware of the economic impli-

cations of its change from a debtor to a creditor nation:

It would mean that no longer, as in 1930, the government

would seek to protect the nation from economie events

abroad by a policy of economie isolation.

It would be well however to restrain our enthusiasm.

To be sure even the Republican party traditionally corn-

mitted to a high tariff policy in its platform included

the further extension of Huil’s Reciprocal Trade Agree-

ment Policy and has recently supported President Eisen-
hower’s request for the renewal of this act, but economie

pressure groups immediately swung into açtion to pre-

vent drastic tariff reductions. Now it must be adinitted

that in industries like the automobile industry operating

on a gigantic scale and with a cost of production in which

labor does not form a predominant part may with equani-

mity face the elimination of import duties, But indu-

stries which operate on the basis of a high labor coeffi-

cient are in a different position. With average hourly

earnings in mânufacturing industries of nearly $ 2 such

industries are not in a favorable position to meet the

864

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 October 1953

.competition of foreign producers. This is important since

raw materials are on the whole subject to only moderate
import duties and are in some cases on the free list. Ma-

nufactured products are the principal obstacles to redu-
ced tariff rates.

That notwithstanding the apparent enthusiasm for

the ,,Trade not aid” message pressure groups have not

accepted it, is evidenced by the fact that in the recent

Congress no less than 38 buis were prepared that con-

templated increases in duties. Nor have certain pieces

of
legislation giving excessive protection to industry

been repealed. The ,,Buy American Act” is stili on the

books. How this act operates was recently demonstrated

when bids were asked for electrical equipment to be

used in the construction of the Joseph Dam in Washing-

ton state. A British firm made a bid nearly $ 1,000,000

below that of the lowest American bid, notwithstanding

the fact that the British firm would have to pay nearly

$ 600,000 in import duties. The American firm was

awarded the contract for the act provides that the Federal

Government cannot place orders abroad unless the fo-

reign firms quote a price at least 25
0
/
0
below the lowest
American bid.

The battie for low tariffs is therefore by no means

wön. The one hopeful sign is that not only important

business interests but President Eisenhower are backing

the principle of continued tariff reduction. With the sup-

poft of President Eisenhower the administration has

discovered a loop hole in the ,,BuyAmerican Act”. The

law states that foreign purchases may be made if they

are consistent with,,the public interest”. In consequence

the army recently placed an order for $ 857,000 with the

British Ferranti Ltd. although the lowest American bid

approached it with $ 983,228. Much will depend upon

the support President Eisenhower will be able to secure
in Congress. Thus far a split has been in evidence in the

Republican Party in Congress and to a considerable

degree support for Eisenhower’s freer trade proposals

– has come from the Democratic side. Eisenhower’s popu-
larity continues at a high level. It’is therefore significant

that he apparently believes whole heartedly in a policy

of lower tariffs. On August 24 Eisenhower forwarded

a report to Clarence Randali, chairman of the new Corn-

mission on Foreign Economic Pölicy in which it said:

,,If further progress is. not made toward the removal of
restrictions on trade and a more unfettered exchange of

currencies, it is quite likely that, despite any international

political institutions that have been erected or that may
be erected in the future, the unity of the flee world will

remain precarious and fragile”.

This gives us hopë for the future. It may well be that

the fear of Russia which to a large extend has, in recent

years, dominated American policy, both domestic and

foreign, will prove the most power ful factor in causing

a more liberal trade policy on the part of the United

States. It is too early to judge what the future attitude of

the Republican administration will be. It may be that

the party which has in the pastbeen the party most con-

cerned with big business may again revert to its former

attitude. But it seems unlikely that there will be a revi-

val of the old economic isolationism. The party is not

unanimous. It is split on the issue of trade as it is on many

other issues. The indications are however that the group

aware of the need of international economic cooperation

will win out. The Mttle will not be easily won but the
fact that perhaps for the first time some important in-

dustrial interests have discovered a point of agreement –

with the farming interests inay justify an optimistic point

of view.

• Claremont, California.

Prof. Dr J. ANTON DE HAAS.

De woningbouw na twee wereldoorlogen

.1

De situatie na de eerste wereldoorlög

Bij het bezien van de resultaten op het terrein van de

woningbouw in de jaren na de tweede wereldoorlog ligt

het voor de hand vergeljkingen te maken met de tijd

na de eerste wereldoorlog. Het is daarbij echter wel

zaak te trachten de dingen in hun verband te plaatsen.

In dit en in een volgend artikel zal allereerst worden ge-

poogd in het. kort het verloop van de woningbouw te

schetsen tegen de achtergrond van de economische ont-

wikkeling na de beide wereldoorlogen, terwijl in een

slotartikel enkele beschouwingen zullen volgen, ingege-

ven door een vergelijking van deze beelden.

In de eerste wereldoorlog behoorde ons land niet tot

de. belligerenten. De alom optredende goederenschaars-

te, gepaard gaande met sterk stijgende prijzen, deed

zich echter uiteraard ook in ons land gevoelen. In de

beginjaren van de oorlog – althans nadat de eerste

schok was opgevangen -. boden de weggevallen buiten-

landse concurrentie en de ruime voorraden bij handel

en industrie aanvankelijk niet onaantrekkelijke winst-

mogelijkheden voor ons land. De onbeperkte duikboot-

oorlog evenwel legde in de latere jaren het goederen-

vervoer overzee practisch geheel stil en deed de schaarste

hand over hand toenemen. Bij stijgende kosten van le-

vensonderhoud bleven looneisen natuurlijk niet uit, ter-

wijl anderzijds door allerlei omstapdjgheden de arbeids

productiviteit daalde. De ontwikkeling van lonen en

prijzen vertoonde infiationistische tendenties. De Over-

heid hield zich niet afzijdig, en een voor die tijd omvang

rijk crisisapparaat werd opgebouwd, dat evenwel eerst
tegen het eind van de oorlog goed op toeren kwam.

Een en ander bleef niet zonder gevolgen voor de wo-

ningbouw. Geleidelijk aan kwam de particuliere bouw

vrijwel geheel tot stilstand, terwijl
siechts
met behulp van

allerlei crisisbijdragen (rentevoet-, materiaalprjzenbij-

drage) door verenigings- en gemeentebouw op voet van’

de Woningwet de bouw althans enigermate gaande kon

worden gehouden. De schaarste aan bouwmaterialen

kon echter ook de Regering niet verhelpen, zodat de aan-

bouw zeer beperkt moest blijven: :Er ontstond woning

nood. Dit leidde tot maatregelen tegen huuropdrjving:

in 1917 nog alleen voor woningen van lagere huurwaarde,

in 1918 uitgebreid tot alle woningen en gecompleteerd

door een wet, die opzegging.van huur op grote schaal

moest bezweren.

In de laatste jaren van de ôorlog begon de toestand in

ons land snel slechter te worden. De beschikbare goede-

renvoorraad was aanzienlijk verminderd, de geldcircu-

latie daarentegen, mede door de toevloed van grote hoe-

28 October
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

865

veelheden goud uit het buitenland, sterk aangezwollen.

Hoe gevaarlijk de toestand zich wellicht ook bij het uit-

blijven van een spoedige vrede had kunnen ontwikkelen,

weldra bleek, dat de problemen minder te wijten waren

aan een totale economische uitputting dan wel aan ,,bottle-

necks” in de productie. Het .staken van de vijandelijk-

heden bracht dan ook prompt een ommekeer. Reeds de

enkele verwachting, dat het overzeese handelsverkeer

spoedig zou worden hervat, werkte, zoals Prof. Keesing

het uitdrukte, als toediening van zuurstof aan een pa-

tiënt, de de verstikkingsdood nabij is ‘).

Al was dan bijna de adem afgesnoerd, toch kwam ons

land zonder al te veel kleerscheuren uit de oorlog te

voorschijn. Oorlogsverwoestingen waren er niet, een oor-

logsindustrie van enige betekenis, die in korte tijd op

vredsproductie moest worden omgeschakeld was er al

evenmin. Roofbouw op ons industrieel en agrarisch ap-

paraat had vrijwel niet plaats gevonden. Het verkeers-

apparaat was intact. De handelsvloot was zelfs nog gro-

ter dan v66r de oorlog. De terugkeer tot normale ver-

houdingen ging dan ook in het algemeen verrassend

snel in zijn werk. De schaarste was vrij spoedig overwon-

nen en het in de oorlog in het leven geroepen crisisappa-

raat werd in korte tijd geliquideerd.

Op het gebied van de woningvoorziening zag het er

minder goed uit. Het woningtekort was omvangrijk.

De eind 1919 gehouden eerste woning- en gezinstelling

becijferde een tekort van ongeveer 60.000 woningen.

Op de telling was echter, naar later bleek, wel het een
en ander aan te merken. Meestal wordt voor het tekort

na de eerste wereldoorlog een getal genoemd van rond

100.000 woningen
2).
Hierin kan evenwel geacht worden

ook de nodige woningreserve’begrepen te zijn.’
Spoedig werden maatregelen genomen om te trach-

ten de woningbouw weer op gang te brengen, o.a. door

de particuliere bouw te stimuleren. Zo kennen wij uit

deze periode de rijksbijdragen in gevolge de Woning-

noodwet 1918 ten behoeve van de bouw vai noodwo-

ningen, omvattende 90 pCt ‘van de stichtingskosten;

rijksbijdragen â fonds perdu ingevolge het K.B. van

18 Juli 1918 ter bevordering van de particuliere bouw-

nijverheid voor de voorzieningin de behoefte aan wo-

ningen voor de arbeidersstand en voor de kleine midden-
stand en rijksbijdragen â fonds perdu in gevolge het K.B.

van 6 November 1919 yoor de bouw van middenstands-
woningen. Behalve het Rijk verleenden ook de gemeen-

ten bijdragen. Het resultaat van al deze maatregelen was

echter matig en ieker niet voldoende om op korte ter

mijn de woningnood belangrijk te verlichten. Ten dele

zal dit wel op rekening kunnen worden geschreven van

een zekere mate van ingewikkeldheid der betreffende

regelingen. Het kan echter ook zijn nut hebben de econo-

mische situatie in deze ‘eerste na-oorlogse jaren gade

te slaan.

Even aarzelde de co’njunctuur na de wapenstilstand.

Politieke onlusten in het buitenland en het tevoorschijn

komen van vrij aanzienlijke voorraden, die zich ‘aan de
distributie hadden wetèn te onttrekken, en die korte tijd

een scherpe prijsdaling teweeg brachten, waren daaraan

niet vreemd. Spoedig evenwel kregen prjsverhogende

tendenties weer de overhand, waardoor de prjsdaliig

niet alleen tot stand kwam doch weer in haar tegendeel

omsloeg. Een algemene hausse zette in, al konden de

groothandeisprijzen het peil van 1918 nie.t meer bereiken.

‘) Prof. Dr ‘T. A. G. Keesing. De conjuncturele ontwikkeling van Neder

land en de evolütie van de economische overheidspolitiek, 1918 – 1939″, blz. 10.
‘) Prof. Dr
Ir H. G. van Beusekom: ,,De volkshuisvesting”, blz. 5 e.v.

GRAFIEK 1

1

1

1′

1

1
lrtdexcijers, 1914:100

qrootstartd.Isprijz,n


kottqrt lqvin,ondsrhoud
bo,wkottqr, woning.n

id
Id

nko

in
-.

– —

11

‘II

1
1918

1919

1920

1021

1922

1923

1924

1925

Voor het verloop van een aantal indexcijfers zij’ verwe-

zen naar grafiek 1, waarin echter, omdat met jaarcijfers

is gewerkt, de zo juist genoemde tijdelijke prijsdaling

niet tot uitdrukking komt.

De bouwkosten volgden de ontwikkeling en gaven

eveneens een stijging te zien. Aangezien echter de huur-

wetten een algemene stijging der huren tegenhielden, lag

het voor de hand, dat voor de particuliere woningbouw

de tijd niet guhstig was, zodat mede daardoor het be-

oogde effect van bovengenoemde maatregelen tot be-

vordering ervan goeddeels uitbleef. De woningbouw

vond zoals uit grafiek II blijkt, in deze eerste na-oorlogse

jaren dan ook vrijwel uitsluitend plaats’in de sector van

de woningwetbouw. ‘ –

GRAFIEK II

Aantal voltooide woningen
totaal
50.000

woningbouwstrtni9in9t ,n
gemeenten
particulierrt

40.000—

30.000—

20.000

. /
5
10.000

1918

1919

1020

1921

1922

1923

1924

1925

1926

De hausseperiode in het economisch leven bleek van

korte duur te zijn. De oorzaken hiervan kunnen wij in

het kader van dit artikel verder buiten beschouwing laten,

maar in de loop van 1920 ‘vertoonden zich tekenen van

een omslag in de conjunctuur en aan het einde van dat

j’aar zaten wij midden in een baisse. Eerst drie jaar later

kon men zeggen, dat deze tot staan was, gekomen.

300
200

100

866

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 October 1953
Voor de woningbbuw waren deze jaren echter geens-

zins slechte jaren. Integendeel, hier heerste levendige

activiteit, vooral in de sector van de particuliere bouw.

Het K.B.
van 8 November 1920, waarbij premies â fonds

perdu voor de bouw van woningen beschikbaar werden

gesteld, die geheel door het Rijk werden gedragen, ter

wijl ook hypotheken konden worden verstrekt, had de

wind in de zeilen. Eensdeels lag de oorzaak hierin, dat de

regeling eenvoudig van opzet was en de bouwer geen

belemmerende bepalingen oplegde. Het enige, waartoe
deze zich verplichtte was de woning gedurende 15 jaar

als zodanig te doen gebruiken. Anderzijds echter kan

gezegd worden, dat de tijd rijp was voor een dergelijke

maatregel. Zij kwam o.a. juist aan het begin van een pe-

riode van verminderde credietbehoefte in de overige sec-
toren van het economisch leven en aan de vooravond van

een daling van de bouwkosten. Aanvankelijk werd de

premie bepaald op ten hoogste f 2.000 per wöning (voor

plaatsen met dure funderingen op ten hoogste f 2.250

per woning). De lust tot bouwen bij deze premiebedragen,

die aanmerkelijk lager waren dan die van de hiervoôr

genoemde regeling van November 1919, was zo onver-

wacht groot, dat het mogelijk bleek de premies in een

Vrij snel tempo te verlagen. Het maximum van f 2.000

werd in Mei 1921 verlaagd tot f 1.700, daalde in Decem-

ber van dat jaar verder tot f 1.200 en liep na nog enkele

verlagingen in December 1922 terug tot f 300. Met in-

gang van 1 Januari 1924 werden in het geheel geen pre-

mies meer verstrekt. De bouwkosten waren zo ver gedaald,

dat een lonende exploitatie zonder overheidshulp mo-

gelijk was.

Bleef in en onmiddellijk na deoor1og de woningbouw

voornamelijk beperkt tot bouw door woningbouwver-

enigingen en gemeenten met behulp van de financiële

paragrafen van de Woningwet, in de jaren na 1920 nam
de bouw in deze sector snel af. Mede onder invloed van

budgetaire overwegingen in de depressiejaren – de finan-

ciering van de woningwetbouw vond nl. plaats met

rjksvoorschotten – trok de Overheid zich steeds meer

terug en ging de woningwetbouw zich wederom bepalen
tot aanvullende bouw op het gebied van de eenvoudigste

arbeiderswoningen.

Interessant is nog een wijziging in het systeem van de
jaarlijkse bijdragen. In 1919 waren de rentevoet- en ma-

teriaalprijzenbijdrage uit de oorlogstijd vervangen door
één crisisbijdrage tot het bedrag van het volle exploita-

tietekort, te dragen voor 75 pCt door het Rijk en voor

25 pCt door de gemeenten. De ervaring leerde echter,

dat deze regeling een onvoldoende prikkel inhield tot

verlaging der bouwkosten en eveneens tot het doen be-

talen door de huurders van huren, welke enigermate in

overeenstemming waren met de gewijzigde çmstandig-

heden. Immers, de tekorten kwamen, toch voor rekening

van de openbare kassen.
,
In 1920 werd daarom overge-

gaan op een ander systeem. Voortaan bedroeg de bij-

drage een bepaald percentage van de totale exploitatie-

kosten, de rest moest door de huur worden gedekt. Aan-

Schepping van geld

Geldschepping.

De magisch aandoende termen ,,geldschepping” en

,,geldscheppende instellingen”, doen de vraag rijzen

waarom de instellingen, die deze lucratieve scheppings-

kracht bezitten, daarvan slechts beperkt ‘gebruik blijken

te maken. Het meest voor de hand liggende antwoord

vankelijk was dit percentage voor de kleinste arbeiders-

woningen 50 pCt, doch de daling van de bouwkosten

maakte het mogelijk het in een snel tempo te verlagen

en van’ 1924 af werd, evenals hierboven gememoreerd

voor de partiçuliere bouw, voor nieuw te bouwen wo-

ningwetwoningen geen bijdrage meer verleend, behalve

dan in verband met krotopruiming.

Waren aanvankelijk in de oorlog en daarna de bouw-

kosten veel sterker opgelopen dan de kosten van levens-
onderhoud, inmiddels waren beider indexcijfers weer in

elkaars buurt gekomen en trad een stabilisatie in. Te-

zamen met het nog steeds aanwezige woningtekoft en de

opgewekte stemming, die na 1923 ook weer in andere sec-

toren begon te heersen, bleek- dit voldoende te zijn om

de activiteit in de woningbouw op een hoog niveau te

handhaven. Om de particuliere bouw waar nodig bij de

kapitaalsverkrjging een ruggesteun te geven, werd na

stopzetting van de premieverlening in de loop van 1924

een tweede-hypotheekregeling in het leven geroepen,.

waarbij Rijk en gemeente samen het risico droegen.

Hoewel meermalen stemmen opgingen pm de huur-

wetten af te schaffen, werd hiertoe vooralsnog in verband

met het woningtekort niet overgegaan. Wel vonden ver

schillende wijzigingen plaats, die langzamerhand hogere

huren toestonden.

In Februari 1921 werden woningen;wâarvoor de bouw-

vergunning was verleend na 31 December 1919 en wo-

ningen, verhuurd door toegelaten verenigingen of stich-

tingen, buiten het bereik van de wet gebracht. Voor de

woningen met lagere huurwaarde werd een verhoging.

van 20 pCt boven de huurprijs van 1 Januari 1916 vrij-

gelaten, terwijl voor de woningen met hogere huurwaar-

de, die eerst in 1918 onder de wet waren gekomen, een

huur van 10 pCt boven het peil van 1 Januari 1918 zon-

der tussenkomst van de huurcommissie kon worden vast-

gesteld. Voorts kon de huurcommissie een grotere huur-

verhoging (tot maximaal resp. 150 pCt en 137f pCt)
toestaan met als norm: een billijke opbrengst van de

woning. Dit laatste was een weinig scherpe aanduiding,
die veel aan het beleid van de huurcommissies overliet.

Anders dan tevoren was echter niet meer nodig, dat de

huiseigenaar moest aantonen, dat de verhoging gebillijkt
werd door meerdere uitgaven ter zake van de exploitatie
van het huis.

In Juni 1923 werd huurverhoging tot de zojuist ge-

noemde percentages eveneens ‘vrijgelaten en behoefde

slechts verdere huurverhoging de toestemming van

de huurcommissie. Nadat geleidelijk in tal van gemeen-

tën de huurcommissies waren opgeheven werden ten

slotte in 1927 de huurwetten ingetrokken. Daarmede kan,

de periode na de eerste wereldoorlog als afgesloten wor-

den beschouwd: de bouw was reeds sedert 1924 renda-

bel, terwijl het woningtekort was ingehaald, zij het dan,

dat in de hogere huurklassen de toestand aanmerkelijk

gunstiger was dan in de lagere.

In een volgend artikel zullen wij het oog richten op

de periode na de tweede wereldoorlog.
‘s-Gravenhage.

Dr Ir Z. Y. VAN DER MEER.

en van kas middelen

is, dat elk dier instellingen klaarblijkelijk ergens een grens

kent, boven welke zij haar eigen geldschepping niet wil

uitbreiden.

Om hierin meer inzicht te krijgen is het in de eerste

plaats gewenst vast te stellen, welke geldschepping tot

nog toe tot stand is gebracht, en door welke insteffingen.

28 October 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

867

Een dergelijk overzicht is in ons land nog niet opgesteld.

Als geld wordt, in overeenstemming met de definities

van De -Nederlandsche Bank, beschouwd alles wat âlge-

meen aanvaard betaalmiddel is. Dus munten, munt- en

bankpapier, de opeisbare saldi bij prima banken en giro-
diensten
1).
Alle geld bestaat dus uit opeisbare vorde-

ringen op geldinsteffingen en alle geld is uiteraard ge-

schapen door geldinstellingen.

Men kent de definitie dat geld geschapen wordt door

credietverlening, aankoop van beleggingen, deviezen,

goud, gebouwen enz. uit opeisbare schulden van geld-

instellingen. Aan de hand van de kwartaalmutaties in

genoemde posten geeft De Nederlandsche Bank perio-

dieke overzichten van de mutaties in de geldschepping.

Het is uiteraard ook mogelijk yolgens dezelfde beginse-
len te berekenen hoeveel de totale aanwezige geldschep-

ping van elke instelling bedraagt.

Veel gemakkelijker is het echter een andere definitie

van de geldschepping te gebruiken, die tot precies de-

zelfde eindcijfers leidt, doch die de keerzijde van de me-

daille aangeeft. Deze definitie is: de geldschepping door
een instelling is gelijk aan het surplus van haar geidpas-

siva boven haar geldactiva. Dus niets anders dan het

,,liquiditeitstekort” van de betrokken geldinstelling.

Dit liquiditeitstekort is het essentiële van de geldschep-

pende functie; het is belangrijk daarop de aandacht te
concentreren waar. dit het centrale element is van het

bedrijfsbeleid van de geldinstelling. En door dit liquidi-

teitstekort voor haar verantwoording te nemen verschaft

de geldinstelling aan haar crediteuren grotere liquiditeit

dan zij zelf bezit; hetgeen gezien de enorme liquiditeits-

behoefte van dè-moderne maatschappij een uiterst nuttige

en totaal onmisbare maatschappelijke functie is.

Netto geschapen hoeveelheid geld
(in milliarden guldens)

geld-
passiva
geld-
activa
t to
ne
geld-
schepping

Schatkist

Saldo bij D.N.B
0,9

0,7

De Nedertandsche Bank
Bankbiljetten en rekening

courant

4,1

liandelsbanken

Kas,

t.N.B.,

giro,

cail,

bankiers
binnenland
P.M.

0,4
3,6

Muntbiljetters en munten

………0,2

:,andbouwbanken
Rekening courant crediteuren

….
0,4

crediteuren

…………………,l

Kas,

D.N.B.,

giro,

calt,

bankiers

Opeisbare verplichtingen

………4,0

binnenland

…………………

0,1
0,3

‘ostgiro
Rekening courant crediteuren excl.
Rijkscomptabelen
0,8

0,8

Visselmakelaars
Opgenomen callgeld

…………
..
9,5

P.M.
1,4
8,1

Toelichting:
rekening courant crediteuren van de
Schatkist
zijn buiten beschou-
wing gelaten; evenals de saldi van Rijkscomptabelen bij de
Postgiro,
die onge-
veer opwegen tegenover de saldi van de Postgiro via staatsbedrijf P.T.T. bij de
Schatkist; onder de passiva komen ook enige kleinere bedragen aan saldi van
buitenla,,dse
bankert voor; van de Post
wisselmakèlaars
ontbreken gegevens,
doch deze post zal relatief van weinig betekenis zijn;
Girodienst Amsterdam
is
buiten beschouwing gelaten omdat dit slechts een kleine post is die in de Ge-
meentekas opgaat.

De berekening van het liquiditeitstekort (is gelijk de

geldschepping) van elke geldinstelling is uitermate een-

voudig, als men er maar aan denkt op alle geldpassiva en

geldactiva één objectief geldcriterium toe te passen. Dit

‘) Bovendien is het wenselijk de call-geidvorderingen op banken en op wissel-
makelaars onder het geld mede te rekenen, daar
zij
zowel vanuit het oogpunt
van de houders als vanuit hetoogpunt van de geldnemende instellingen practisch gelijkwaardig aan banksaldi worden geacht; voldoende statistisch materiaal over
het discontobedrijf ontbreekt echter.

O
ffi
lnI.w’~
,

b L
~3

2.c.41&ert
áe
<
Bcirg
&

HERENGRACHT 450

AMSTERDAM

Internationaal
handelscontact

Financiering van de buitenlandse handel
(Advertentie)

criterium is: geld is iedere opeisbare vordering op een

prima bank of girodienst of op de Schatkist. Men zegge

dus niet: geld in handen van banken wordt buiten be-

schouwing gelaten (hetgeen een subjectief geidbegrip is

al naar gelang wie de houder is), doch: geld in handen

van banken is de dekking van en deel hunner geidpas-
siva.

Aan de hand van het jaarverslag
1952
van-De Neder-

landsche Bank en enige andere gegevens, welke ten dele

op redelijke schattingen berusten, kan men nu voor elke

groep geldinstellingen door middel van eenvoudige af-
treksommen hun geldschepping per
,
ultimo 1952 bere-
kenen.

Het bovenstaande totaalcijfer van f 8,1 milliard komt

uiteraard overeen met de totale geldcirculatie vermeld in
de geidstatistieken. Het nut van de opstelling is, dat men
ziet welke instellingen de liquiditeitstekorten dragen. De

geldcirculatie bedraagt, buiten het saldo van de Schat-
kist, ongeveer 40 pCt van het nominale nationale inko-

men van f 20 milliard. Als men eens aanneemt dat het

nominale nationale inkomen van 1952 op 1954 met 10

pCt stijgt wegens bevolkingsgroei, productiviteitsverho-

ging en loonsverhoging, zou een verdere geldschepping

van f 900 millioen nodig zijn om de geidvoorziening

evenredig te houden.

Kasmiddelschepping

Intussen is de voorziening met betaalmiddelen slechts

een beperkt onderdeel van de totale monetaire situatie.

Een aanmerkelijk deel van de liquiditeiten van gezinnen,
fondsen, bedrijfsleven en lagere Overheid, wordt immers

aangehouden in de vorm van andere kasmiddelen dan

geld, waarvan de voornaamste zijn spaarsaldi, termijn-

deposito’s, Schatkistpapier en ander kort Overheidspapier.

Voor de houders zijn al deze andere kasmiddelen vrij-

wel even goèd als contant geld, daar zij deze andere kas-

middelen steeds op korte termijn enzonder onoverkome-

lijke bezwaren kunnen omzetten in betaaliniddelen. Deze

omzettingsmogelijkheid berust op de zekerheid dat de
banken een soliede beleid voeren, dat de lagere Over

heden in moeilijkheden op de Schatkist terugvallen, dat

de Schatkist en de spaarbanken in liquiditeitsmoeilijk-

heden door De Nederlandsche Bank worden opgevangen,

en dat het korte Overheidspapier door De Nederlandsche

Bank discontabel is verklaard. De mogelijkheid, de be-

doelde andere kasmiddelen (secundaire liquiditeiten met

inbegrip van spaarsaldi) in betaalmiddelen om te zetten,

is derhalve practisch onbeperkt. Daarom zou men alle

kasmiddelen wel geld in ruimere zin mogen noemen
2),

doch om spraakverwarring te vermijden kunnen wij de

term kasmiddelen aanhouden voor primaire en secun-

daire liquiditeiten, spaarsaldi inbegrepen.

‘) Aldus Mr H. F. van Leeuwen in ,,Geld, een beschouwing in het licht van
de practijk” in ,,E.-S.B.” van 12 en 19 September 1951.

68

ËCONÖMISCH-SÎATISTISCHË BËRICHTËN

28October 1953

De totale kasmiddelvoorraad is een veel belangrijker

zaak dan de geldvoorraad alleen.

Men kan op kasmiddelen precies dezelfde theorie toe-

passen als hierboven op geld is. gedaan. Alle kasmiddelen

zijn binnen korte tijd opeisbare vordetingen op kasmid-

delinstellingen.
Deze instellingen zijn de Schatkist, lagere Overheden,

banken, girodiensten en spaarbanken. De kasmiddel-

schepping van iedere kasmiddelinstelling is het surplus

van haar kasmiddelpas.siva boveh haar kasmiddelactiva.

Dit is een liquiditeitstekort, berekend op langer zicht dan

bij

de geldschepping het geval is.

Als kasmiddel worden beschouwd, ongeacht wie de

houder is: chaitaal en
.
giraal geld, spaarsaldi en termijn-

deposito’s, Schatkistpapier, ander kort Overheidspapier,

waarbij min of meer willekeurig overeenkomstig het dis-

contobeleid van De Ncdrlandsche Bank de grens wordt

getrokken bij het 5-jarig Schatkistpapier en bij het 1-jarig

ander overheidspapier.

Feitelijk moet men bij de kasmiddelen ook nog reke-

nen de binnenkort vervallende Overheidsobligaties; afge-

zien van de Opbouwobligaties-met-verklaring en de Be-

lastinkcertificaten speelt dit op het ogenblik geen grote

rol in ons land.

Op overeenkomstige wijze als voor de geldschepping

is geschied, kan men nu ook de kasmiddelschepping per

eind 1952 berekenen uit gegevens voorkomende in het

jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1952, aan-

gevuld met andere, deels benaderde, gegevens.

Netto geschapen hoeveelheid kasniiddelen

(in milliarden guldens)

kas-
middel-
passiva

kas-
middel- activa

netto
kasmiddel- schepping

Schatkist
0,2
Schatkitlpapier, Belattingcertificaten,
Opbouwobligaties-met-verklaring;
rekening courant

saldi

van

kas-
middelinstellingen

……………
6,1

6,3
.

6,9 5,4

De Nederlandsche Bank
4,1

Geldpassiva

…………………

Schatkistpapicr en geldactiva

….
0,2
3,9

Saldi bij D.N.B. (geld)

…………

Ilandelsbanken
4,0
Geldpassiva

………………….
Termijn- en spaardeposito’s

. . .
II

5,1

.

0,4
Geldactiva
…………………….
Schatkist e.a. overheidspapier

….
.’
3,9

4,3
0,8

Getdpassiva

…………………

Landbotuwbanken
0,4
Spaar- en termijn-deposito’s
1,6

2,0
eldactiva

………………….
0,1

Geldpassiva

…………………

Schatkist e.a

overheidspapier

. . .
0,5

0,5r)
1,5

Andere spaarbanken
Rijkspostspaarbank

…………..
Algemene spaarbanken

……….
..1,3
1,2

2,5
Kasmiddelactiva

….

0,3
.2,2
Postgiro

..

Geldpassiva

…………………
0,8
Schatkist e.a. overheidspapier

. . .
.
0,2 0 6

Wisselmakelaars

………………
P.M.
P.M.
nihil

Lagere Overheid
Bruto

vlottende

schuld,

mcl.

giro-
0,4
diensten
……………………
Conlante en uitgezetle kasgelden ..
0,6

0,2

21,2
7,0
14,2
‘) Dat het totaal niet overeenstemt n’rzt de sors der afzonderlijke posters is
een gevolg van afronding.
Toelichting:
rekening courant creditcuren van de
Schatkist
zijn buiten beschou-
.wing gelaten, behalve voor zover in handen van kasmiddelinstellingen; die satdi
zijn bij de activa dier instellingen opgenomen onder ander overheidspapier;
de wederzijdse verhouding tussen Schatkist en
Postgiro is
zoveel mogelijk ge-
compenseerd; van
wissetnrakelaars
zijn geen gegevens over hun discontopor-
tefeuille beschikbaar.

Deze berekening is gebrekkig, doordat het statistisch

materiaal niet geheel op de eisen van deze analyse is inge-

steld, en bovendien de liquide vorderingen en verplichtin-
gen jegens het buitenland enige moeilijkheden opleveren.
De uitkomst klopt echter Vrij redelijk met de totaalcijfers

van de primaire en secundaire liquiditeiten volgens het

verslag van De Nederlandsche Bank over 1952, tabel 25,

namelijk:

primaire liquiditeiten

………………………….
8,1 milliard
spaaraaldi

………….. . ……………………….

4,2
secundaire liquiditeiten

…………………………
3,0

15,3 milliard
af: primaire en secundaire liquiditeiten in- handen van alle
spaarbanken

………………………………
0,6

totale kasmiddelvoorraad . ………………… ……. 14,7 milliard

Het verschil tussen de f 14,2 en f 14,7 milliard wordt

ten dele verklaard door in onze berekening wegens onbe-

kendheid ziet opgenomen rekening courantsaldi bij de

Schatkist van overheidsfondsen, Werkloosheids- en

Wachtgeldfondsen e.d.

Onze opstelling werpt een duidelijk licht op de kas-

middelvoorziening van ons land. De omvang der kas-

middelen bedraagt ca 70 pCt van het nationale inkomen,

en dat is in het licht van de voorborlogse cijfers en van de

velé klachten over te krappe financiële liquiditeit niet

eens veel. Nederland heeft nu eenmaal steeds een hoge

liquiditeitsvoorkeur gehad. Het zou echter dwaasheid

zijn als wij een zo groot bsdrag van ons reële nationale

vermogen in liquide vorm aanhielden. Er is dus een enor-
me kasmiddelschepping nodig om de brug te slaan tussen

de grote totale behoefte aan individuele financiële liqui-

diteit en de veel geringer collectieve behoefte aan reële

liquiditeit.

Deze nuttige, in wezen productieve, taak wordt zoals

uit het Staatje blijkt thans voor een zeer groot deel door

de Schatkist vervuld. De rol van de handelsbanken valt

daarbij in het niet; aan de kasmiddelvoorziening leveren

zij slechts een beperkte bijdrage.

-Aan ,de behoefte van het publiek aan kasmiddelen

kunnen wij niet veel veranderen. Wel bestaat de mogelijk

heid de schepping van de kasmiddelen meer van de

Schatkist naar de banken te verleggen. Dit zou kunnen

gebeuren door wat men consolidatie binnen het bank-

wezen noemt, hetgeen inhoudt dat de Schatkist een deel

van haar vlottende schuld aan de banken aflost door

bij hen staatsobligaties met niet al te lange looptijd te
plaatsen; Dat bezit zouden de banken dan financieren

met termijndeposito’s en andere crediteurengelden, die

tot nog toe voor de financiering van kortlopendchat-

kistpapier worden gebruikt. Het bankwezen zou dan een

deel van de liquiditeitszorgen, welke de Schatkist thans

ten gerieve van het publiek loopt,,overnemen.

Dit zou tot gevolg hebben dat de liquiditeit van de
banken, thans bestaande uit tamelijk binnenkort ver-

vallend en bovendien discontabel Schatkistpapier, tot

beperkter afmetingen wordt teruggebracht, waardoor

De Nederlandsche Bank een vaster greep op de binnen-

landse monetaire situatie zou krijgen. Bovendien zou dit

een einde maken aan de goed beschouwd vrij dwaze toe-

stand dat de Schatkist een ..enorme vlottende schuld heeft

welke zij nooit op korte termijn zou kiinnen aflossen met

betaalmiddelen, terwijl zij dat ook niet zoU môgen doen

omdat dan ernstige economische velstoringen zouden

worden veroorzaakt.

Als meest actuele conclusie uit het voorgaande staatje

moge ten slotte naar voren worden gebracht, dat ons land

klaarblijkelijk een enorme hoeveelheid kasmiddelen no-

dig heeft zonder dat er tekenen zijn van dreigende im

flatje. Mocht, zoals hierboven verondersteld, het nomi-

nale nationale inkomen van 1952 op 1954 met 10 pCt

toenemen, dan kan een verdere kasmiddelschepping van

ca f 1 .400.millioen nodig zijn om deflatie te verhoedei.

Overveen.

.

Dr F. W. C. BLOM.

U hebt

een vakje

voor.

lk

bomen.
0 0

Voor eikebomen, beukebomen, appelbomen en nog een heleboel andere bomen.

Wanneer U aan bomen denkt reageert dat vakje en dan springt diè speciale

boom naar voren, welke U goed kent, of waaraan U
éen
bijzondere
herinnering

bewaart. Zo is het ook, wanneer iemand iets koopt.
Hij
denkt aan
een speciaal

artikel en…. floep, daar. is het vakje met een bepaald merk, dat hij kent, waarvan

hij weet, dat hét goed is Kortom,, waarvan hij de gunstigste indruk heeft

ontvangen. Hij denkt aan het merk, dat het duidelijkste in dat vakje is ,,afgedrtkt”.

Wij kunnen U helpen’ te bereiken, dat dit Uw naam, Uw merk is. Het grote

percentage onzer relaties, die deze gunstige toestand hebben bereikt, is hiervan

, het overtuigende bewijs.

RECLAME ADVIESBUREAU ERKEND ADVERTENTIEBUREAU

B. VAN BORSSUM WAALKES •’VONDELLAAN 5.3 BAARN – TEL. 2196

869

870

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

28 October 1953

De positie, van de Belgisch-Lu.xernburgse Economische Unie

in de Europese Betalingsunie in 1952 en
1953

Algemene evolutie.

De positie van de B.L.E.U. tegenover de E.B.U. onder-

ging sinds het begin van 1952 belangrijke wijzigingen.

De zeer belangrijke overschotten, die de B.L.E.U. boekte

in haar betalingsverkeer met de E.BU.-1anden in
1951,

verdwenen geleidelijk in
1952
en, tijdens het verlopen

semester, liepen deze betalingen zelfs op een tekort uit

van
fr.
1.742 mln. Dezç evolutie bracht met zich de op-

lossing van één der belangrijkste problemen, die zich

hebben gesteld aan de E.B.U.-directie, te weten de finan-
ciering der B.L.E.U.-excedenten.

Van de verschillende factoren die dit verloop kunnen

verklaren, dienen vooral te worden vérmeld:

het uitzonderlijk karakter der in 1951 gereali-

seerde overschotten. In dit jaar kende de vraag naar de

producten van de B.L.E.U. in West-Europa een buiten-

gewone stijging ten gevolge van de herbewapening en
voorraadvorming, die volgden op het uitbreken van de

oorlog in Korea. Zij kreeg bovendien een impuls door

het afschaffen van de discriminatoire importrestricties

tegenover de B.L.E.U. en de verdere vrjmaking van het

intra-Europees handelsverkeer. De B.L.E.U. kon deze

gestegen vraag zonder al te grote moeilijkheden verzadi-

gen, daar haar productiecapaciteit in 1950 niet ten. volle

benut was. Sindsdien hebben de ontspanning van de

internationale conjunctuur en de vermindering der eco-
nomische activiteit in sommige E.B.U.-landen een ver-

zwakking van de vraag naar de uitvoerproducten van

de B.L.E.U. bewerkt;

de quantitatieve restricties, die door Frankrijk en

het Verenigd Koninkrijk einde 1951 en begin 1952 ge-

heven werden op hun invoer en die hun aankopen in

de B.L.E.U. sterk hebben geremd;

TABEL L

de verbetering der monetaire positie vn sommige

E.B.U.-landen. Dergelijke ontwikkeling strekt er toe

de afzet van de B.L.E.U.-producten in deze landen te

bemoeilijken en maakt hun markten aantrekkelijker

voor de kopers uit de B.L.E.U. Het verloop van het

handels- en betalingsverkeer tussen de Benelux-landen

is hiervan de beste illustratie. Tijdens het tweede semester

van 1951 kon de B.L.E.U. op haar E.B.U.-rekening met

Nederland nog een overschot verwezenlijken van fr. 4.308

mln; gedurende het verlopen semester bedroeg het boni

slechts 307 millioen frank en dan nog dank zij de afwik-

keling, langs het E.B.U.-mechanisme om, van een door

de Belgische
.
Schatkist in Nederland geplaatste lening

van f 50 mln;

de moeilijkheden in verband met de financiering

der overschotten van de B.L.E.U. op de E.B.U. in 1951

deden de B.L.E.U., in overeenstemming met het advies

van de E.B.U.-directie, een reeks maatregelen treffen,

die er toe strekten haar invoer uit de Betalingsgemeen-

schap op te voeren en haar uitvoer naar de Unie te rem-

men. Op monetair gebied werd overgegaan tot

het blokkeren van 5 pCt der opbrengst van de uit-
voer, die door het E.B.U.-mechanisme wordt ver-

rekend;

het toestaan van speciale Credietfaciliteiten voor de

invoer van uitrustingsgoederen uit de E.B.U.;
een verdere vrij making van het kapitaalverkeer met
de Urtielanden en

het afschaffen van alle restricties op het toekennen

van E.B.U.-valuta aan het toerisme.

Op het commercieel plan ging men tevens over tot

een verdere vrjmaking van de invoer uit de E.B.U.-lan-

den en tot een striktere contrôle van de uitvoer naar de

Saldi der E.B. U.-betalingen van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie
(millioenen franken)

West-
Oos-
Dene-
Veren.
Grie-
.
zwit-
1

Totaal
Cuniu- Duits-
ten-
mar- Frank-
Konink-
ken-
Italië
Noor-
Neder-
Por-

‘.
Zwe- ser-
Tur-
latief land rijk
ken
rijk rijk
land
wegen
land
tugal
den
land
kije

+

Netto
saldo ‘)

2e sem. 1950

77
+ 137
+

116
-1.369
-4.291
+
567
+

1
+
177
+ 6.099
-221

222

911
+
293
7.390
7.091
+

299
299

-1.095
+
661
+
784
+1.378
+1.642
+
38
+

II
+
554

+
6.836
+
572
+
667
-1.270
+
245
14.301
2.808
+11.493
11.817
le sem. 1951

2e acm. 1951
-2.217
+
520
+1.035
+3.671
+8.959
+
388
-176
+
964
+4.308
+
465
+
880
— 894
+
379
21.809
3.526
+
18.282
30.212


198
+ 100
+

159
+ 380
+ 1.710
+ 67

29
4- 156
+

121
+ 83
+ 222

400
+ 75
3.074
627
+
2.447 32.659
Januari 1952

224
+ 119
+

218
+ 980
+

913
+

16

8
+ 131
+

122
+ 50
+

190

233
+ 138
2.877
465
+ 2.412
35.071
Februari

…….
Maart

………

100
+ 89
+ 269
+

42
+1.022
+
150

+

1
+ 158
+ 266
+
82

+

241

89
+ 141
2.461
189
+ 2.272
37.343
April

354
+
20

+ 248

63
+ 350
+

53

97
+146
+

461
+ 27
+

191

236
+ 99
1.594
750+
844
38.187

305

18
+

177

120
+ 494
+

31
+

41

+
142

+ 405
+ 25
+

160

264
+ 106
1.582
706
+

876
39.063
Mei

………..

486
+ 86
+

190

235
+

397
+ 70

23
+ 167
+ 453
-1-157
+

182

250
+ 133
1.835
994
+

841
39.904

le acm. 1952
-1.667
+ 397 +1.260
+ 985
+4.886
+ 386
-116
+ 900
+1.827
+ 424
+1.187
-1.471
+ 613
13.422
3.731
+ 9.691
40.114

Juli

………..

160
+ 29
+ 242

151
+
445

+

18
-80
+123

74
+ 72
+

114

-267
+123
1.165
732+
433
38.047

5

17
+

115

169
+

217
+ 30
-122
+ 70

340
+

38

49

223
+ 150
621
944-
323
37.724
September
+ 259
+

13
+

153
+

212

207
+ 48

44
+ 96

278
+ 63

63

79
.4- 144
986 670
+

316
38.040
October
+ 549
+

6
+

102

205

652
+ 46
+ 40
+ 49

195
+ 65
+

3

86
+

52-
912
1.136-
225
37.815
November
+

389
+

9
+

99

88

135
+ 40
+ 36
+
78

+

76

7

128

112
+ 50
778
469+
309
38.124

Juni

………..

Augustus

…….

December
+

58

25
+

105
+ 255

422
+ 88 + 62
+ 108

j9l

33

118

142
+ 25
700
930-
230
37.894

2e sem. 1952
+1.070
+

15
+

817

147

753
+ 269
-108
+ 523
-1.001
+ 199

241

908
+ 543
5.161
4.882
+

279
38.064

Januari 1953
+ 207
+ 22
+

8

30 – 357
+ 45
+

5
+ 101

39

10
+

13

156
+ 36
437
592-
155
37.909
Februari

……
+

III
+

35
+

179
+

191

– 778

50
+ 39
+ III
+

75

3
+

56

90
+ 70
767
921

155
37.754
Maart

……..
– 100
+ 39
-4.

159

191 – 688
+

13

56
+ 56
+

2
+

4
+

3

128
+ 73
348
1.164-
816
36.938
April

……..

3281
+

15
+

135
+

40 – 474
+ 30

77
+ 47

24

22

60

194
+

15
281
1.179-
897
36.041
Mei

……….

225
+

7
+

119
+

148 – 159
+

17

26
+ 77
+ 246

4

37

172
+

19
632 623
+

9
36.050

43

.. ..
..


7
+

10
+

6 +

8
+

41

52
+

63
+

47
+

19
+

2

43
+

57
252
144
+

108
36.158
Juni

……

……

le acm.

1953

..

478
e

..

+ 111
+

610
+

164-2.448

+ 96
-167
+454
+ 307

16

25

783
+268
2.716
4.622-
1.9061

36.322

1)
Behalve in de semestriële bedragen van het cumulatief saldo, zijn de ontvangen intereaten in de gegevens net begrepen.

28 October 1953

ECONOMISCH-STAT

Unie, speciâal van goederen die in de dollarzone aan-

gekocht werden. Deze beschikkingen werden bovendien

aangevuld door een politiek van monetaire ontspanning

en werden tijdens het verlopen semester ondersteund

door een toeneming van de consumptie.

ISTISCHE BERICHTEN


fuf/J
Levensverzekering

Vertrouwelijke adviezen terzake van:

871

Bilaterale verhoüdingen.

De omslag op de E.B.U.-rekening van de B.L.E.U.

ging gepaard met. enkele belangrijke wijzigingen in haar

bilateraal handelsverkeer met de aangesloten landen.

Het merkwaardig verloop der betalingen met Nederland
werd reeds hierboven besproken. Daarnaast valt nog op

te merken de ongunstige ontwikkeling van de betalings-

balans met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Tij-

dens het tweede semester van 1951 verwezenljkte de

B.L.E.U. in de E.B.U.-betalingen met haar overzeese

gebuur een overschot van fr. 8.959 mln. Gedurende het
verlopen halfjaar daarentegen liepen zij uit op een mali

van fr. 2.448 mln. Deze cijfers wijzen dus op een omkeer

van fr. 11.407 mln; die voor een groot deel kan worden

verklaard door de hierboven opgesomde factoren. Het

boni op Frankrijk daalde sinds dezelfde periode met
fr.

3.507 mln en beliep voor het verlopen semester fr. 164

mln. –

Verder dient nog aangestipt te worden, dat de B.L.E.U.

een permanent tekort heeft geboekt met

Zwitserland en

dat, behoudens enkele uitzonderlijke maanden, haar

E.B.U.-rekening met West-Duitsland en Italië eveneens

deficitair was. Aan de andere kant sloot de semestriële

E.B.U.-balans van de B.L.E.U. met Denemarken, -Noor-

wegen, Turkije, Oostenrijk en Griekenland met een boni

ten gunste van de B.L.E.U.

Structuur van het internationaal handeisverkeer.

Sinds de oprichting van de Europese Betalingsunie

schijnt de geografische distributie van het internationaal

handelsverkeer der B.L.E.U. enkele belangrijke wijzigin-

gen te hebben ondergaan, alhoeweL thans nog niet kan

worden uitgemaakt of zij van bestendige aard zullen zijn.

Deze veranderingen kwamen trouwens niet onverwacht,

daar de B.L.E.U. sinds haar deelneming in de E.B.U.

een dergelijke heroriëntering van haar handelsverkeer

beoogde. V66r de oorlog had de B.L.E.U. een bestendig

betalingsoverschot met de E.B.U.-landen en een voort-

durend tekort op de betalingsbalans met de dollarzone.

Deze verhoudingen zijn échter een hinderpaal voor de

vlotte werking van de E.B.U., vobr de vlotte afwikkeling

van het intra-Europees betalingsverkeer in het algemeen

en van de internationale betalingen der B.L.E.U. Daarom

werd er op aangedrongen dat de Economische Unie een

groter evenwicht zou nastreven met elk van deze grote

zones afzonderlijk. De recente evolutie van de handels-

stromen schijnt er op te wijzen, dat dit oogmerk enigs

zins . werd verwezenlijkt.

Het aandeel van de uitvoer der B.L.E.U. naar de

E.B.U.-Ianden in haar totale afzet was enigzins lager

tijdens het verlopen semester dan in 1949, terwijl het aan-

deel van de invoer uit de Betalingsunie gestegen was

met 11,3 pCt. Terzeifdertijd kende de verkoop in de

dollarzone een relatief sterkere uitbreiding, zodat zijn

percentage in 1953 8,1 groter was dan in 1949. Boven-

dien daalde het aandeel der dollaraankopeii in het in-

voerpakket van 23,2 pCt in 1949 tot 16,5 pCt tijdens het

verlopen halfjaar, hetzij met 6,7 pCt. Tijdens dezelfde

tijdspanne verminderde het aandeel van de in- en uit-

voer der ,,andere landen” met respectievelijk 4,6 en
5,3

pCt. –

• oudedags. en gezinsverzorging;

• overdracht van bedrijf of practijk;

• bescherming van het bedrijf regen

de gevôlgen van overlijden van een

der firmanten

wendt U rot onze vertegenwoordigers .of kantoren.

(Ingezonden mededeling)

TABEL 11.

Buitenlandse handel van de B.L.E.U.


Uitvoer Invoer
Pe-
E.fi1J

1
Dollar-
Andere
Totaal
CRU.-
Dollar-
1
Andere
Totaal
node
landen
zone

1

landen landen
1

zone
landen

Maandgemiddelden (millioenen
franken)
1949
4.633
557
1.459
6.649 3.907

1:581
1.322
6.810
1950
4.742
906
1.233 6.881
4.864
3779
1.482
8.125
1951
7.831
1.407 1.809
11.047′
6.350 2.448
1.802
i0.600
1952
7.187
1.180 1.846
10.213
6.493
2.263
1.496.
10.252
le sem.
7.690
1.136
2.018
10.845
6.323
2.564
1.396
10.281
2e sem.
6.573 1.194
1.649
9.416
6.552
1.931
1.552
10.034
1953
le sem.
6.179
1.525 1.528
9.232
6.747
1.621
1.459
9.826
Percentage van het totaal
69,7
8,4
21,9
57,4
23,2- 19,4
8,9
13,2 17,9
.
59,9 21,9
18,2
70.9
12,7
16,4
59,9
23,1
17,0
70,4
11,6
18,1
63,2
22,1
14,6
70,9
10,5
18,6 61,5
24,9
13,6
69,8
12,7
17,5
65,3
19,2 15,5

66.9
16,5
16,6
68,7
16,5 14,8

Deze verschuivingen wijzen er op dat:
de invoer van de B.L.E.U. uit de E.B.U.-landen een

– relatief sterkere toeneming kende dan deze uit de

andere landen en dat deze verschuivingen verwezen-

lijkt werd ten koste van de dollarzone en van

de
andere landen;

het. expottpakket in, grotere mate naar de dollar-

markt gedraineerd werd;

in 1953 een grote(evenwicht werd bereikt in de han-

delsbalans met de E.B.U.-landen en met de dollar-

zone.

Er dient echter te worden opgemerkt, dat de vermeer-

dering van de uitvoer naar de dollarmarkten voor een

deel dient te worden toegeschreven aan de stijging der

economische activiteit in de Verenigde Staten.
Er werd berekend dat de elasticiteit van de uitvoer der

B.L.E.U. naar de Verenigde Staten t.o.v. het nationaal

inkomen van dit land positief geweest is’en groter dan’ 1.

Dit betekent dat een gegeven procentuele aangroei van

het nationaal inkomen in de Verenigde Staten een gro-

tere procentuele vermeerdering van de export der B.L.E.U.

naar dit land zal bewerken. Bovendien bestaat er ook een

positieve correlatie tussen de dollarinvoer van de B.L.E.U.

en haar export- naar de E.B.U.-landen, zodat de inkrim-

ping van laatstgenoemde afzet, sinds het tweede semester

van 1952 voor een deel de inzinking van de invoer uit

1949 1950
1951
1952-
le sem.
2e sem.
1953
Ie sem.

872

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 October 1953

de dollarzonê tijdens dezelfde periode verklaart. De

gunstige evolutie van het handelsverkeer met de dollar-

markten is bijgevoig precair en zou opnieuw in gevaar

worden gebracht door een inzinking van de economische

activiteit in de Verenigde Staten of door een uitbreiding

van de uitvoer naar de Europese Betalingsgemeenschap.

Financiering der E.B. U.-saldi.

In gevolge de uitputting van het quota der B.L.E.U.

in Augustus
1951,
dienden speciale regelingen getroffen

te worden voor de financiering der excedenten tot 30 Juni

1952. Aldus werd voorzien, dat de overschotten van de

B.L.E.U. gedurende het eerste trimester van 1952 tot

een beloop van fr. 60 mln rekeneenheden zouden worden

vereffend in goud en de rest door credietverlening. Daar

de B.L.E.U. tijdens deze periode een boni kon verwe-

zenlijken van 143 mln rekeneenheden zag zij zich ver-

plicht nieuwe credieten aan de E.B.U. toe te staan voor

een bedrag van 83 mln rekeneenheden.

Een geljkwaardige vereffening werd voorzien voor de

tijdens het tweede semester verwezenhij kte overschotten,

doch daar het excedent toen slechts 55 mln rekeneenheden

bedroeg, werd het volledig in goud afgedekt.

Zbals Mijkt uit de hieronderstaande tabel bedroeg het
excedent van de B.L.E.U. tijdens het eerste halfjaar van
1952 aldus fr. 9.902 mln, een bedrag, dat voor fr. 5.772
mln door goudstortingen werd geliquideerd en voor een

bedrag van fr. 4.130 mln door nieuwe credieten vanwege

de B.L.E.U.

TABEL III.

Financiering der E.B. U.-saldi van de B.L.E. U.
(in millioenen franken)

Netto.
overschot

1

Financiering van het netto-overschot of tekort
1

Periode

Door de
(+)
Bestaande

Aanvangs- 1 Ontvangen

B.L.E.LJ.
1 Nettotekort i

middelen

1

debet-

1

goud van

verstrekte

1

saldi

de E.B.U.

kredieten aan deE.B.U.

2esem. 1950 1

+

299

1

791

1

+ 1.090

1


lesem. 1951

1

+11.518

1

1

+

3791

3.770

7.369 2e sem. 1951

1

+18.396

1

1

8.700

t 9.696
le sem. 1952 1

+ 9.902

1

5.772

4.130
4.000

– 4.000
‘)

2esem. 1952

+

450

1

1

225

225
lesem. 1953

– 1.742

—871

871
+ 250

250
Totaal

1
+38.823
1
– 791
1
+ 1.469
1
+21.846 ‘) +16.299
‘) Ontvangen interesten inbegrepen.
‘) Hierin zijn begrepen:
een geconsolideerd crediet, groot fr. 2.500 mln, aftosbaar in vijf termijnen,
van elk 1 jaar, van gelijk bedrag en te beginnen op 30 Juni 1953;
een crediet van fr. 2.500 mln, verstrekt voor een gelijk bedrag aan Frankrijk
en het Verenigd Koninkrijk en dat dient afbetaald te worden door levering
van materieel voor het leger.

Bij de afsluiting van de tweIe boekhoudkundige

periode, op 30 Juni 1952, werden echter enkele speciale
regelingen getroffen voor de vereffening van de door de

B.L.E.U. opgehoopte credieten buiten haar quota. Op

deze datum beliepen de credieten buiten quota fr. 11.130

mln. De voornaamste punten van deze regeling zijn:

een additionele goudstorting van 80 mln reken-

eenheden of fr. 4 mrd ter aflossing van een deel van deze
credieten. Aldus werden de credieten buiten quota terug-

gebracht op fr. 7.130 mln, terwijl het ontvangen goud

buiten quota steeg tot fr. 15.775 mln;

de verhoging van het quota der B.L.E.U. met

85,2 mln rekeneenheden, waarvan de helft zou worden

vereffend in goud en de helft door credietverlening.

Dientefigevolge werden van het crediet buiten quota

42,6 mln rekeneenheden, of fr. 2.130 mln, overgeboekt

naar de post binnen het nieuwe quota;

de consolidering van het restant dat nog fr.
5
mln

beliep. Een bedrag van fr. 2,5 mrd werd vastgelegd in

de vorm van een lening, af te lossen dbor vijf jaarlijkse

stortingen van elk fr. 500 mln en te beginnen op 30 Juni

1953. Er werd echter voorzien dat de B.L.E.U. dit cre-
diet zou kunnen mobiliseren bij het Internationaal Mo-

netair Fonds. Verder werd nog fr.
2,5
mrd vastgelegd in

de vorm van een voorafbetaling voor levering van de-

fensiegoederen door Frankrijk en het Verenigd Ko-

ninkrijk. Deze uitzonderlijke terugbetaling valt voor een
gelijk bedrag ten laste van de zoëven genoemde landen,

die hun debet in de E.B.U. met een overeenkomstig be-

drag zagen verminderen. De levering van dit materieel

dient véôr 30 September 1954 te geschieden.

Ten slotte werd eveneens overeengekomen dat de over-

schotten die de B.L.E.U. buiten het nieuwe quota nog

zou boeken, tot een bedrag van 250 mln rekeqeenheden,

zouden worden geregeld voor de helft in goud en voor

de helft door credieten.

Tijdens het laatste semester van 1952 kwam deze rege-

ling nog van toepassing. De B.L.E.U. boekte een boni

op de E.B.U. van fr. 450 mln, dat volgens de zoëven ver-

melde procedure werd vereffend. T-ijdens het verlopen

halfjaar echter liep de B.L.E.U. een tekort op van fr. 1.742

mln. De B.L.E.U. stortte daarom voor een bedrag van

$ 871 mln aan de E.B.U. en, anderzijds, zag zij haar netto-

schuldvordering op de E.B.U. met een gelijk bedrag ver-

minderen.

Op 30 Juni 1953 werd fr. 500 mln afbetaald van de in
1952 geconsolideerde lening van fr. 2.500 mln. Daar de

B.L.E.U. in Juni een overschot had op haar E.B.U.-

rekening werd de helft van deze aflossing door goud ver

rekend en de andere helft door nieuwe credieten van de

B.L.E.U. aan de E.B.U. Dientengevolge beliep de effec-

tieve vermindering van de totale netto-vordering der

B.L.E.U. op de E.B.U. slechts fr. 250 mln.

Het verloop van het handels- en betalingsverkeer der

B.L.E.U. met de &B.U.-landen tijdens het verlopen

semester laat veronderstellen dat de Unie in de nabije

toekomst geen belangrijke overschotten op haar E.B.U.-

rekening zal boeken. Er bestaat integendeel veel kans

dat haar E.B.U.-betalingen op een tekort zullen uitlo-

pen. Bijgevolg schijnt hun afwikkeling zonder moeiljk-

heden te zullen gebeuren.

St Lambrechts – Woluwe.

VICTOR WOUÏERS.

INTERNATIONALE NOTITIES

Vrouwenarbeid in Amerika

Bij de bestudering van verschillende maatschappelijke

vraagstukken in Amerika zal men aanstonds getroffen

worden door het feit, dat in de ,,American Way of Life”

de arbeid van vrouwen een voorname plaats inneemt.

In verschillende Staten van Amerika heb ik kunnen

waarnemen, dat aan deze vrouwenarbeid belangrijke

sociale, economische en psychologische motieven ten

grondslag liggen. Men vraagt zich in dit verband namelijk

af, of met de Amerikaanse vrijheid op ieder gebied en

vooral ook t.a.v. vrouwenarbeid de menselijke persoon-

lijkheid en culturele waarden niet in het gedrang worden

gebracht. Want de enorme omvang van vrouwenarbeid
in Amerika is uiteraard mogelijk door die Amerikaanse

vrijheid, doch blijkt zijn diepe oorzaak te hebben in de

vrij algemene bittere noodzaak om voor zich en familie –

de stijgende kosten van levensonderhoud het hoofd te

bieden. Daarbij brengt het Amerikaanse leven tegelijker-

28 October 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIC1-LTEN

873

tijd met zich, dat de grote consumptiemogelijkheden en

de toegepaste techniek in de huishoudingen – mede. als

gevolg van het feit, dat huishoudelijke hulp vrijwel niet

te verkrijgen is – de consumptiestimulering dagelijks

vergroot en dus de koop-trekkracht op vele en meestal

niet goedkope artikelen heeft gericht.

Zoals bekend, heeft het afbetalingssysteem in Amerika

in het bijzonder in de laatste jaren voor de grote massa

van het volk nieuwe consumptieperspectieven geopend,

doch veelal tegelijkertijd rampzalige gevolgen met zich

gebracht. Daarnaast is het vraagstuk van de volkshuis-

vesting in verschillende grote en kleine steden, vooral in

de Middle West, in het bijzonder voor de minder draag-

krachtigen van dusdanige aard, dat ook daardoor talrijke

vrouwen werkzaamheden buitenshuis verlangen en ver-

richten. Hierdoor is het tevens verklaarbaar, dat er een

verschuiving in de behoeften ontstaat,

waardoor het

verkrijgen van een hoger inkomen wordt gestimuleerd

en dus het verkrijgen van een ,,additional-family”-inko-
men, door middel van vrouwenarbeid.

Tijdens mijn verblijf in Washington heb ik t.a.v. de

omvang en de aard van vrouwenarbeid in Amerika zeer

recente gegevens verkregen van miss Fr. S. Miller, ,,Di-

rector of Womeri’s Bureau of the U.S. Department of

Labor”. Mede in verband met het feit dat de S.-E.R.

onlangs in zijn advies inzake het vraagstuk van de gelijke

beloning van gelijkwaardige arbeid van mannen en

vrouwen o.a. over de omvang van vrouwenarbeid in

Nederland enige belangwekkende cijfers heeft gepubli-

ceerd, moge in het onderstaande de aandacht worden

gevraagd voor de Amerikaanse situatie in dit opzicht.

Vooropgesteld zij, dat in Amerika het aantal vrouwen

in de laatste 60 jaren ongeveer is verdrievoudigd en dat

in diezelfde periode het aantal werkende vrouwen

(,,woman labor force”) meer dan viermaal zo groot is

geworden. In 1890 behoorden tot iedere 10 beroepsbe-

oefenaren 2 vrouwen, thans is dit gestegen tot 3 vrouwen.

In Maart 1940 – dus vèèr de tweede wereldoorlog –

waren er ongeveer 14 mln werkende vrouwen in de Ver-

enigde Staten, d.w.z. ca 28 pCt van alle vrouwen van

14 jaar en ouder. In April 1945, onder invloed van de

oorlog, bedroegen deze cijfers resp. 19
+
mln en 37 pCt..

Als oorzaken van deze ,,dramatic increase in the woman

labor force” noemt het ,,Department of Labor” o.a.: de

stijgende kosten van levensonderhoud, de typische Ame-

rikaanse neiging om zo snel mogelijk het ,,family-income”

te vergroten (waaruit voortvloeit, dat veel gehuwde

vrouwen in beroepen werkzaam zijn), vergrote arbeids-

mogelijkheden, enz. Het aandeel van vrouwenarbeid ten

opzichte van alle beroepsbeoefenaren, dus mannen en

vrouwen& tezamen, blijkt in de maand April van de hierna

genoemde jaren, als volgt te zijn:

1940
……..
25.4 pCt

1950
……..
29,0 pCt
1945
……..
36,1 pCt

1953
……..
30,1 pCt
1947
……..
27,6 pCt

Een nadere analyse van het betrokken cijfermateriaal

brengt opmerkelijke feiten en verschijnselen naar voren.
Zo blijkt bijvoorbeeld het aantal vrouwen, werkzaam als

huishoudelijke
hulp, van 1940 tot 1953 te zijn gedaald van

18 pCt tot 10 pCt van het totaal aantal vrouwelijke be-

röepsbeoefenaren. Een illustratie dus van de schaarste

aan huishoudelijke hulp. Het aantal vrouwen dat in Juni

1952 in
overheidsdienst
was, blijkt ca 25 pCt van het totale

overheidspersoneel uit te maken. In de agrarische sector

daarentegen treft men slechts
5
pCt van het totaal aantal

werkende vrouwen aan. Een ander opmerkelijk gegeven

is dat in Aplil 1953 ca j. mln vrouwen
,,werkloos”
(d.w.z.

werkzoekend) was, hetgeen overeenkomt met 2+ pCt

van het totaal aantal vrouwelijke beroepsbeoefenaren.

Verdei trekt de
gemiddelde duur
van een ,,job” de aan-

dacht. Volgens een in Januari 1945 door het,,U.S. Bureau

of the Census” ingesteld onderzoek, bedroeg deze ge-

middelde duur van een beroep voor een man 3,9 jaar en

voor een vrouw 2,2 jaar. Voor gehuwde vrouwen, zonder
kinderen beneden de 18-jarige leeftijd, bedroeg deze ge-

middelde duur ongeveer 3 jaar.
Ook omtrent
de’leeft(jd
staan enkele recente gegevens

ter beschikking.’ Ongeveer de helft van de 18 mln werken-

de vrouwen (in April 1953) behoort tot de leeftijdsgroep

van 25-44 jaar. Meer dan de helft van dit aantal vrouwen

was werkzaam als ,,clerical or factory workers”.
Met betrekking tot de burgerlijke staat der vrouwen

in het algemeen blijkt, dat in de periode 1940-1952 het

aantal
ongehuwde
vrouwen, dus werkende en niet-werken-
de tezamen, is gedaald van 14 mln tot 11 mln (d.i. met on-

geveer 20 pCt), terwijl het aantal
gehuwde
vrouwen sterk

is gestegen, nI. van 30,1 mln tot 38,7 mln – derl?alve

met 28,5 pCt.

Dit verschijnsèl heeft uiteraard invloed gehad op het

arbeidsproces. Zo daalde in dezelfde periode 1940-1952

het aantal
ongehuwde werkende
vrouwen in de leeftijds-

klasse van 18-65 jaar van 6,7 mln tot 5,5 mln; een

vermindering dus met 18 pCt. Daarentegen steeg in

genoemde periode het aantal
gehuwde werkende
vrouwen

in dezelfde leeftijdsklasse met meer dan 100 pCt, nI.

van 5 mln in 1940 tot 10,4 mln in 1952! Uit deze ge-

gevens blijkt derhalve dat thans meer dan de helft van

de ,,woman labor force” gehuwd is, tegenover ongeveer

één derde in 1940. Ten opzichte van het totaal aantal

gehuwde vrouwen (dus met en zonder beroep) betekent

een en ander, dat in 1940 ca 17 pCt en in 1952 ongeveer

27 pCt van het totaal aantal gehuwde vrouwen een

beroep uitoefende.

Een verdere analyse toont aan, dat in April 1952 van

de ca 19 mln werkende vrouwen, meer dan
51/4
mln
moeders

waren ‘an kinderen onder de 18-jarige leeftijd. Dit aantal

is
3+-maal
zo groot als het aantal werkende moeders in

1940. Anders gezegd: bijna25 pCt van alle moeders met

kinderen beneden de 1 8-jarige leeftijd oefent een beroep

uit, tegenover 10 pCt in 1940.

Tegen de achtergrond ‘van deze cijfers dient men de

problematiek eb vaak ook de tragiek van vrouwenarbeid

in Amerika te zien. Om met de woorden van het Departe-

ment of Labor te besluiten: ,,in view of the dual respon-

sibility and physical strain involved for mothers who

are employed outside of theii homes, it may be assumed

that the vast majority of mothers who work, do so for

economic reasons. And we must assume that for many

of these women economic reasons force them to accept

the tremendous responsibilities of home, children and….

outside job”.

St Louis, Missouri.

.

Dr P. S. PELS.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Ook gedurende de twee afgelopen weken kwam er

geen verandering in cre uiterst ruime geldmarktsituatie.

Omzetting van chartaal in girâal geld na de ultimo vorm-

de een van de redenen voor een verdere stijging van het

renteloos tegoed der banken bij de circulatiebank tot

een nieuwe recordhoogte van f 400 mln per 19 October

jI. Een andere oorzaak was gelegen -in het vervallen van

874

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28October 1953

schatkistpapier, waartegenover geen nieuw papier kan

worden gekocht. Daar vooral gedurende de maanden

September en October veel papier vervalt, werkt deze

factor thans krachtig. Het feit, dat volgens de stand van

‘s Rijks Kas per 15 October ji. voor f 416 mln minder

schatkistpromessen uitstonden dan 31 Augustus kan

deze ontwikkeling, die speciaal het kortiopende papier

betreft, illustreren.

De kapitaalmarkt.

De aaide1enmarkt stond de laatste 14 dagen sterk onder

invloed van de vaste stemming voor aandelen Koninklijke,

die merkwaardig genoeg was ingetreden na de aankondi-

ging der aflosbaarstelling per 1 Dec. a.s. van het restant

(groot ca f 80 mln) converteerbare obligaties Koninklijke

Olie. Ondanks het feit, dat door deze afiosbaarstelling

een even groot reëel bedrag aan nieuwe aandelen Ko-
ninklijke zal worden gecreëerd vond voor dit fonds ni.

een aanzienlijke koersstijging plaats. Voor deze gang van

zaken worden thans verschillende motieven genoemd,

zoals: dekkingsaankopen van baisse-speculanten, aan-

kopen voor buitenlandse rekening, aankopen van de

zijde van banken, die de onderneming zouden steunen

om de koers hoog te houden, en ten slotte vraag van

Nederlandse particulieren, die menen, dat uit deze aflos-

baarstelling tot een spoedige introductie te New York

kan worden geconcludeerd, waarna het concern tot divi-

dendverhoging zou overgaan ter verhoging van zijn

prestige op de kapitaalmarkt in de Verenigde Staten.
De gehele transactie, zich over jaren uitstrekkend,

waarvan thans de slotphase nadert, heeft er toe geleid,

dat uiteindelijk een zeer groot bedrag aan middelen door

vergroting van het aandelenkapitaal, dus zgn. risicodra-

gend, is verkregen, waarbij de (vnl. institutionele) ,,risico-

mijdende” beleggers, die enige jaren lang de betreffende

obligaties of onderhandse leningen in portefeuille had-

den, als het ware een langdurig anticipatiecrediet hebben
verleend. De gevolgde gedragslijn is ongetwijfeld aan de

koersstabiliteit van het aandeel Koninklijke gedurende

de afgelopen jaren zeer ten goede gekomen.

Voor die institutionele beleggers, die nog converteer-

bare obligaties Koninklijke bezitten en deze thans van

de hand moeten doen, komt de aflosbaarstelling inmid-

dels niet bepaald op een gelegen moment.. De vraag hoe

deze middelen kunnen worden herbelegd, zal bij de hui-

dige schaarste aan geschikt belegingsmateriaa1 hun be-

leggingszorgen verder vergroten. Naar verluidt zouden

sommige hunner in arren moede zelfs besloten hebben

hun obligaties maar in aandelen Koninklijke te conver-

teren.

Enige cijfers, gepubliceerd in de Memorie. van Toelich-

ting bij het Wetsontwerp tot Opheffing van de Nationale

Spaarraad, kunnen de grote en nog steeds stijgende be-

tekenis van de institutionele beleggers voor de kapitaal-

markt nog eens illustreren. Volgens deze publicatie

bedroeg het premie-inkomen, verminderd met kosten en

regelmatige uitkeringen bij de sociale fondsen, de pen-

sioenfondsen en de levensverzekeringmaatschappijen

gedurende de jaren 1947 t/m
1952
achtereenvolgens:

400, 500,
550,
620, 670 en 800 mln gulden.

Aand. indexcijfers.

.
16 Oct. 1953 23 Oct. 1953

Algemeen

……………………………
156,4
156,4
Industrie

.. …………………………….
217,0
217,8
Scheepvaart

………………………
165,6
164,5
Banken

………………………………
138,7
138,5
Indon.

aand
.

………………………
56,2
55,6

Aandelen.

16 Oct. 1953 23 Oct. 1953

A.K.TJ.

………………………………
176 175
Philips

……………………………..
174%
174
7
/s
Unilever

……………………………
208/
208%
HAL
……..

..
134%
132%
…………… …. ……..
Amsterd.

Rubber
……………………
91% 89%
H.V.A.

……………………………….
107
105%
Kon.

Petroleum

……………………
322%
323
1
1

Staatsfondsen.

pCt

N.W.S.. ………………………
7913/
to

79131
3_31/,

pCt

1947

………………………
9931
L0

99½
3

pCt

Invest.

cert.

…………………
1003/
j
e
100%
3
1
1

pCt

1951

…………………………
102½
101%
3

pCt

Dollarlening

…………………
96%
96
1
/2

Diverse obligaties.
311, pCt Gem. R’dam 1937 VI

102

102½
3
1
1t pCt Bataafsche Petr

102½

102%
3½ pCt Philips 1948

101
7
/8

101%
3%
pCt Westi. Hyp. Bank

99

99

J. C. BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt.

in September 1953

De algemene toestand van de geidmarkt.

Nadat de einde Augustus vervaldag vrij gemakkelijk

werd afgehandeld, herstelde de markt haar liquidïteit

verder in de loop van de maand September, die daaren-

boven geen zware vervaldagen bracht. Anderdeels nam

ook het volume der liquiditeiten op de geidmarkt, aan-

geboden buiten verrekening, in de loop van de maand

Augustus een belangrijke uitbreiding. Deze daggelden

werden buiten verrekening vooral aangeboden door de

Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid, de Ale-

mene Spaar- en Lijfrentekas, en rond 15 Augustus zelfs
door de Nationale Spoorwegmaatschappij, als tijdelijke

plaatsing van haar belangrijke ontvangsten rond dat

tijdstip. Einde September liep het volume van cailgeld

buiten verrekening vrij scherp terug.

Deze hoge liquiditeit van de geidmarkt moet eensdeels

in verband gebracht worden met het hoge peil van de

bankdeposito’s, terwijl anderd,eels het volume der accept-
kredieten voor de financiering van de buitenlandse handel

geen verdere uitbreiding neemt.
Kredietverlening door de banken aan deprivate economie
(in millioenen franken)

Herdisconto van
cle banken bij de
Nationale Bank
en de parastatale
instellingen
Portefeuille
handelspapier
van de
Nationale Bank

Totale kredietver-
lening der private
banken (accepten inbegrepen)
1945 Dec.
4.168
5.171
23.17
1949 Dec.
3.339

.
4.006
24.506
1950 Juni
3.696
4.082 26.582
Dec.
8.543
10.110
27.973
1951 Juni
7.707
9.511
29.921
Dec.
7.526
6.703 33.364
1952 Juni
6.875

. 5.220
32.913.
Dec.
7.903
6.710
36.546
1953 Mrt
7,355
6.053
1)
36.708
Mei
7.209
5.744 35.779
Juni
6.915
7.667 ‘)
35.413
Juli
7.588
8.689
35799
Aug.
7.411
7.623
3)

35.422
Sept.

6.876
1
)

3)
Cijfer van 1 April.
‘) Cijfer van 2 Juli.
3)
Cijfer van 3 September.
‘) Cijfex van 1 October.

Het beroep op herdisconto bij de Nationale Bank

bleef bij de jongste twee einde maand vervaldagen zeer
matig. Inzake de officiële kredietpolitiek kan aangestipt

28 October 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•

875

worden dat de verlaging van de rentevoeten de aandacht

van de overheden blijft gaande houden.

In verband met de jongste saldi, door de Belgisch-

Luxemburgs Unie in de E.B.U. behaald, werd door de

Nationale Bank medegedeeld dat zij voortaan haar visum

nog slechts zal verlenen voor accepten ter financiering

van de invoer van kapitaalgoederen uit de E.B.U.-landen,

met een looptijd van maximum 1 jaar instede van 2 jaar.

De toestand van de banken.

De bankdeposito’s blijven op een relatief hoog peil;

vooral dient de voortdurende aangroei van de termijn-

rekeningen onderlijnd. Vermoedelijk bracht einde Sep-

tember nog een lichte toeneming der deposito’s.

Enkele posten uit de globale bankbalansen

31Dec.

30 Juni

1
31 Juli

31 Aug.

1952

1953

1953

1953

Actief
Kredieten aan de Priva-
te Economie
… ….
36.546
35.513
35.799 35.422
1{andelswissels
11.483
10.063
9.485 9.910
Prolongatie

voorschot-
ten op effecten.
1.180
1.334
1.391
1.374
Diverse debiteuren

.
14.749

.

16.125
16.824 16.199
7.991
8.099
7.939
Acceptaties

………..9.134
Kredieten

aan de Over-
.

2.408
heid

……………
43.287 43.152 43.215

Passief
Totale deposito’s:
64.251
65.369
64.455
65.134 57.510
57.832
56.610
57.228
6.741
7.537
7.845
7.906
Op

zicht

………….
Op

termijn

………..
Obligaties en kasbons
955
1.206
1.237
1.285
Eigen middelen
5.770
6.039 6.005
6.006

Anderdeels moet ook de aandacht gevestigd op de

langzame maar voortdurende stijging van de kasbons

door de banken uitgegeven. Hiermede willen de banken

zich enerzijds verdedigen tegen de concurrentie van

andere financiële instellingen, die hogere interesten toe-

kennen aan hun deposanten, terwijl zij anderdeels op

deze wijze middelen op langere termijn zoeken aan te

trekken om in bepaalde kredietbehoften van hun diën-

tele te voorzien. Tot op heden werden deze kasbons vooral

uitgegeven door één van de grootbanken. Ook de andere

maken hiermede nu een aanvang. Deze kasbons worden
thans meestal uitgegeven met een looptijd van 3 jaar en

een nominale rentevoet van 34 tot 3. pCt.

Verder wordt eveneens beproefd deposito’s aan te

trekken op meer dan twee jaar; hiervoor wordt tot 34 pCt
rente betaald op 3 jaar. Naar bekend zijn de deposito’s op

meer dan 2 jaar niet onderworpen aan de verplichte

dekking in Staatsfondsen.

De obligatiemarkt.

De maand September brak af met de vroeger gesigna-

leerde tendentie tot verlaging van de réndementen. Dit
wordt in verband gebracht met arbitrageverrichtingen,

met het oog op intekeningen op de nieuwe staatslening.

Deze is van het 44 pCt type op 15 jaar, uitgegeven â

98 pCt. De terugbetaling door jaarlijkse uitlotingen van
34 pCt van het uitgegeven bedrag, gebeurt de eerste 10

jaar a pari en de volgend 4 jaar â 101 pCt. De overblij-

vende 51 pCt worden na het 15e jaar gerembourseerd â

102 pCt. Op de uitgiftekoers geeft deze lening een rende-

ment van
4,59,
dat stijgt tot 4,81 pCt indien rekening

gehouden wordt met de gemiddelde premie van terugbe-

taling. De Minister van Financiën is er aldus in geslaagd
de kostprijs van de overheidsleningen geleidelijk te ver-

lagen van 5,26 pCt voor de lening 1952/62, tot 4,81 pCt.

Vrij opvallend, en karakteristiek voor de ruimte op de

kapitaalmarkt, is de becijfering, waaruit blijkt dat het

rendement van de nieuwe staatslening ietwat lager uitvalt

dan het beursrendement van de staatsleningen tijdens de

jongste twee jaar op de markt gebracht, zelfs rekening

houdend met de aankoopkosten.

Rentestand op de obligatiemarkt
1)

(in pCt per einde maand)

Gemiddelde Aug.

Juni

Juni

Juli

Aug.

Sept.

looptijd

1
1948

1950
1
1951
1
1953
1
1953
1
1953

Staatsrenten langlopende

4,77

4,38

4,68

4,45

4,45

4,43
Staatsfond-

sen
…….
7 ë 8 jaar

4,83

4,63

5,24

4,70

4,66

4,74
Kasbons
steden

5 X 6 jaar

5,07

4,49

5,37

5,11

5,10

5,10
Kasbons pa-
rastatale

instellingen ca 9 jaar

5,41

4,73

4,71

4,73
Private

in-
stellingen

10 á 12 j.

6,06

5,43

6,08

5,21

5,15

5,25

‘) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover de
(erugbetalingsprijs.

De aandelenmarkt.

De daling die op de Brusselse aandelenmarkt rond 15

Augustus inzette is in September verder doorgelopen,

en het algemeen indexcijfer daalde over de voorbije maand

met 2,4 pCt. Deze evolutie werd evenwel onderbroken

door technische reactie in verband met de baisse-posities

op de termijnmarkt vanwege sommige professionelen.

Over de maand September was de koersdaling het

scherpst in de koloniale sector (- 4,10 pÇt) die de druk

onderging van de onzekerheid’ in de grondstoffenprijzen.

De omzet op de aandelenmarkt blijft echter laag. Op

basis van de referentieperiode 1936/38 stond het algemeen

beursindexcijfer einde September op 222,7 terwijl het ge-

middeld rendement van 75 typische aandelen 5,31 pCt

bedroeg.

Kortrijk.

Dr L. DELMOTFE.

STATISTIEKEN

SPECifICATIE DER EMISSIES IN AUGUSTUS 1953.
(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt.)

:0
o
NAAM
.
,,
0

Augustus.
Obligaties.
Overheid:
38 100
38
3
16′)
Investeringscertificaten
………………….
Koninkrijk der Nederlanden
………..
400.000
100
400.000
3
30
‘)
1)
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde toe-
gestaan.

EMISSIES IN 1953

(Reële bedragen in duizenden guldens)

Uit omzet-
Waar-
ting van
Maand
Obli-
Aande-
T otaal
van andere be-
Nieu,v
gaties
len
flver
g8f0e1l
geld
mes
keerd te-
goed

12.005
1.275
13.280

21
13.259
931
2.735
3.666

37
3.629
Maart
…………

203.117

17
203.100
2.467

2.467

17
2.450

Januari
…………..
Februari
…………….

9.329
500
9.829

41
9.788
April

……………
203.
.117

821
20.000
20.821

46
20.775
Mei

……………..
Juni

……………….
143
420
563

18
545
Juli

………………..
Augustus

………
400.0 3S

400.038

38
1400.000

e’oo
4/

Het maandblad Handel heeft grote plannen

,

voor zijn nieuwe jaargang!


Méér-
aandacht voor de
%0
handel met het buttenland.

,


Méér aandacht voor de

practijk van
het
exportéren.

Méér pagina’s, méér foto’s.

WERKLOOSHEID IN NEDERLANI)
1)
)

Totaal

– waarvan

aantal
Maand

werklo-

nijverheid landbouw

ari
e
ers

31 Jan. 1953
1
) ……..
.
146.700

61.900

16.400

20.100

28 Febr. 1953 …
…….130.300

53.100

13.700

17.800
31 Maart 1953

95.200

35.500

7200
.

11.700
30 April 1953 ……….

83.700

27.800

8.100

11.300

30 Mei 1953 ………..68.700

22.700

4.100

9.600

29 Juni 1953 ………..61.800

19.700

3.600

8.00

31 Juli 1953
……….
.
.
61.100

20.800

2.900

8.600
31 Augustus 1953

60.300

19.800

3.000

8.200
30 September 1953 …. 1

59.000

17.500

2.000

7.600

1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) Alle cijfers zijn exclusief de D.U.W.-arbeiders, die van Januari 1953 af niet
meer als werklozen worden beschouwd.
‘) Inclusief personen, die tewerkgesteld waren op Gemeentelijke Sociale Werk.
voorzieningsobjecten voor handarbeiders en op Werkverruimuigsobjecten voor
hoofdarbeiders.
‘) Exclusief de gegevens van de provincie Zeeland (watersnood).

/
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND’)

(waarde in millioenen guldens)

Dekkingsper-

Jaar
.
Invoer

Uitvoer

centage

Sept.

Jan-Sept.’) Sept.l Jan-Sept.’) Sept.lJan.-Sept.’

1938………….117

117

101

85

86

73
1948 …………443

401

232

203

52

51
1949………….407

428

318

287

78

67
1950………….654

624

467

403

71

65
1951………….708

838

694

586

98

70
1952………….613

709

701

672

114

95
1953 …………783

722

768

648

98

90

‘) Bron: C.B.S.
‘) Maandgemiddelden.

Abonneert U op de E.-S.B.

Thans ter perse:

speciale editie
Naar meer export
Verschijnt als eerste nummer van de nieuwe
jaargang. Bijzonder interessant. Rijk geva-
rieerd. Tal van acute exportproblemen
worden door prominenten aan de orde ge-
steld. Bevat tevens een schat van practische
gegevens. Foto’s van de reizen van Z.K.H.
Prins Bernhard naar Latijns Amerika.

Abonneerf U fersfond. Abonnemenf 1 12.50 per jaar

Internationale

Postbus 42,

S c h ie da m.

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H.A.M. ROELANTS

SCHIEDAM

PROOST EN BRANDT N.V.

gevestigd te Amsterdam.

UITGIFTE

van

f
1.500.000.- gewone aandelen aan toonder,

in stukken van
f
1.000.- nominaal,

voor één derde gedeelte delende In de resultaten van het boekjaar 1953
en ten volle delende in de resultaten van de volgende boekjaren,

TOT DE KOERS VAN 105 pCt.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovenvermelde aandelen open-

stellen op
DONDERDAG, 5 NOVEMBER 1953

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

ten kantore van

De Twentsche Bank N.V.
te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage en
Van Mierlo en Zoon N.V.
te Breda,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 27 October 1953. Prospectussen en
inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

VAN MIERLO EN ZOON N.V.

Amsterdam/Breda, 27 October 1953.

*

*

*

Auteur