Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1889

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 12 1953

-.

– Economisc’h-StatïstlïsC
‘*.,he,.

Benchten

Canada

*

Ir H. Vos

De verklaring der centrale werkgevers
• –

verbonden

*

Prof. Dr A. H M. Albregts

De loonpolitiek in de nabije toekomst

Prof. Mr A. van Öven

De oplossing

van- het effecteiuechtsherste1probleem

1et aanbod van het Waarborgfonds

*

Mej. Mr G. J. Stemberg

De 36ste zitting van de Internationale

– Arbeidsconferentie

1

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e
JAARGANG

No 1889

WQENSDAG
12 AUGUSTUS
1953
t

4′.

uw5
.

KAS-ASSOCIATIE
N.V.

SP.UISTRAAT 172

AMSTERDAM

Incasso van kwitanties en

handeiswissels

EERSTE NEDERLANDSCH E

Verzekering-Mij,
op het Leven en tegen Invaliditeit
N.V.

Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de

NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN

Kantoor: Bellevuestraat
2,
Dordrecht, Telefoon 01850-5345

0

R. MEES & ZOONEN

A01720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT- SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Natiöna!e Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

AANGEBODEN:
door particulier, gerevideerde
Simca ’49. Techn. onderz. toe
gestaan. J. Molenaar, Boeroe-
straat 84, Dordrecht, Tel. K
185O-834.

TE KOOP

nieuw te bouwen Herenhuis te Vught

inhoud 500 m
3
met ruime garage, berging, kelder,
keuken, 6 kamèrs en centr. verw. Gelegen vlak
bij station Vught.

Koopprijs
f
35.000,—. Vestigingsvergunning ge-
garandeerd.

BREDERO’S BOUWBEDRIJF
N.V.

Nieuwe Gracht 6 – Utrecht.

1 October a.s. verschijnt het ,,Netherlands

Trade Bulletin” met een in de Spaanse taal ge-
stelde uitgave die op ruime schaal verspreid zal

worden in

Mexico en de Midden- en Zuid-

Amerikaanse landen

Inlichtingen betreffende deelneming aan dit num-

mer worden gaârne verstrekt door de adv.-afd.

,,Netherlands Trale Bulletin”, Postbus 42,

Sejsiedam (Tel.
69309, toestel
1).

618

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjfnaardse

Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochwg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprjs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedjjk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

12Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

619

/

Canada

Jaarlijks, verhuist een toenemend aantal onzer naar

Canada. Het is dus goed, en misschien wel onze plicht,

ons af te vragen welke kansen daar geboden worden.
Prof. Dr H. M. H. A. van der Valk is, van zijn woon-

plaats in Washington uit, verschillende malen voor ons

op kondschap gegaan. Gelukkig heeft hij met het uit-

brengen van zijn verslag niet gewacht tot hij het onmete-

lijke land in alle uithoeken zou hebben bereisd. Gelukkig,

want hetgeen hij ons thans reeds aanbiedt ) is van ogen-
blikkelijk groot nut.

,,Canada heeft sinds de oorlog de wereld verbaasd

door zijn dynamiek”, aldus leidt Z. K. H. Prins Bernhard
Prof. Van der Valks boek bij het publiek in. De schrijver

zelf vangt zijn voorwoord aan met te zeggen, dat Canada

de charme van de jeug& heeft. ,,The Economist” schrijft

dd. 1 Augustus ôver Canada als het land dat, zowel wat
de technologische ontwikkeling als wat zijn gedachten-

leven aangaat, bepaaldelijk tot de 20e eeuw behoort.

Wie Van der Vaiks studie gelezen heeft, komt gemakke-

lijk tot de slotsom, dat deze karakteristieken juist moeten

zijn. Immers, het gehele boeiende relaas is één schildering

van een verbazingwekkende dynamiek: een bevolking,

die in 50 jaar verdrievoudigde; een nationaal inkomen

dat, uitgedrukt in constant geld, van 1939 tot heden ver-

dubbelde; een landbouwproductie welke, wederom ge-

meten in constant geld, bijna verdriedubbelde; een bos-

bouw welke, onder andere, de grondstof oplevert voor

een productie van courantenpapier ter grootte van ruim

de helft van de wereldproductie; een aardoliewinning

waarvan de toekomstige omvang zich nog volstrekt niet

laat schatten, maar waarvan men alvast kan zeggen, dat

hij phenomenaal zal zijn; een industrie, die alle tussen-

stadia schijnt over te slaan en reeds nu reusachtig is.

Dit alles, en veel meer, wordt ons op eenvoudige,

boeiende wijze beschreven. Uit iedere regel blijkt duide-

‘) Prof. Dr H. M. H. A. van der valk: ,,De Economische toekomst van Canada,
met een ,,Ten Geleide” van Z.K.H. de Pri is der Nederlanden”. G. W. van der
wiel & Co, Arnhem 1953, 172 blz., f8,90.

lijk hoezeer de schrijver zelf onder de bekoring is geraakt

van het object van zijn studie en hoezeer hij het aantrek-

kelijke optimisme van zijn Canadese vrienden is gaan

delen. Inderdaad, het is met de feiten voor ogen, welke

de schrijver ons meedeelt, moeilijk zich aan dat optimisme

te onttrekken en niet. mèt hem te geloven, dat de Neder-

landse emigranten die Canada als woonplaats kiezen,

een goede keuze hebben gedaan, en dat het stellig een

Nederlands belang van de eerste orde is, indien wij niet

talmen met te trachtefi een redelijk aandeel in de Cana-

dese importmarkt te verwerven. De raad van de schrijver

om het hiervoor vereiste marktonderzoek te centraliseren

ter beperking van de anders wellicht te hoge kosten, is

stellig ernstige overdenking waard, en eveneens zijn

slechts schetsmatig aangegeven denkbeeld om te over-

wegen een deel van de Nederlandse beleggingen in de

Verenigde Staten om te zetten in participaties in Canada,

liefst in bedrijven van Nederlandse pioniers. Op deze

wijze zou kunnen worden voorzien in het kapitaalgebrek

van de meeste Nederlanders in Canada en zou kunnen

worden bevorderd, dat deze pioniers zich tot zelfstandige

ondernemers kunnen opwerken, waartoe overigens in

deze zich snel ontwikkelende samenleving zo goede kan-

sen aanwezig zijn.

,,Het is van groot belang, dat de Nederlandse emigran-

ten niet alleen profiteren van de stijging van de reële

lonen, maar ook deelnemen in de sterke stijging van het

reële nationale vermogen”, aldus de schrijver. Het zou

de moeite waard zijn dit denkbeeld op zijn uitvoerbaar-

hçid te toetsen.

Een voortreffelijk boek, dat te juister tijd is verschenen.

Voor een tweede druk, die stellig niet zal uitbljve’i, enige

wensen: een beschrijving van het in volle ontwikkeling

zijnde Westen, dat Prof. Van der Valk nog niet heeft

kunnen bezoeken, en wellicht een sprekender overzichts-

kaart.

Rotterdam.

G. A. Ph. wEYER.

IM’IOUD

Blz.

Canada,
dooi’ Prof. G. A. Ph. Weyer
………..
619

De verklaring der centrale werkgeversverbonden,

door Ir H. Vos
……………………..
621

De loonpolitiek in de nabije tpekomst; commen-

taar op de verklaring van de centrale werk-

geversverbonden, door Prof. Dr A. H. M.

Albregts

…………………………..
622

De oplossiflg van het effectenrechtsherstelpro-

bleem; het aanbod, van het Waarborgfonds,

door Prof. Mr A. van Oven
…………….
624

De 36ste zitting van de Internationale Arbeidscon-

ferentie, door Mej. Mr G. J. Stemberg
…….
628

Blz.

Ingezonden stuk:

Het ontwerpen via research van economische

politiek op lange termijn,
door J. J. D. Rijk,

met naschrift van de redactie
………….
630

Antilliaanse momentopname,
door Dr E. Nord-

•lohne

……………………………
631

Geld- en kapitaalmarkt

………………..
632

Statistieken:

Overzicht van de opbrengst der Rijksmiddelen 633

Bankstaten
………………………….
634

Wisselkoersen

………………………
635

Recente economische publicaties
………….
635

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de. Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

ÈCONÔMISCH-STA.TISTISCHE BERICHTEN

12Augustus
1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Ir H.
VOS, De
verklaring der centrale werkgeversverbonden.

De verklaring der centrale werkgeversverbonden stelt,
dat de richtlijnen voor het loonniveau behoren te worden
afgestemd op fundamentele economische factoren, zoals

de stand van de betalingsbalans en de werkgelegenheid.

Schrijver tekent hierbij aan, dat dit typische onderwerpen

van overheidsbeleid zijn. Het centrale overheidsbeleid
heeft zich te richten naar de aspecten van die twee be-

langrijke vraagstukken en het kan niet worden gevoerd

zonder. de mogelijkheid van directe invloed op de loon-

vorming. Schrijver gaat nader in op een bezwaar van

.practische aard dat in de verklaring wordt gemaakt tegen

de wijzewaarop de loonpolitiek wordt gevoerd, nI. dat bij de

inkomsten der werknemers niet steeds op voldoende wijze

rekening kan worden gehouden met de differentiatie in

de economische resultaten in onderneming en bedrijfstak.

Schrijver zegt hiervan, dat dit een uit elkaar trekken der
lonen tussen de bedrijfstakken en binnen de bedrijfstak-

ken betekent, hetgeen gepaard moet gaan met wrijvingen

en sociale onrust. De poging, om op grond van een

normbesef, berustend op gelijke beloning voor gelijk-
soortige arbeid, tot een coördinatie tussen de lonen in

de verschillende bedrijfstakken te komen, dient te worden

gezien als een normale sociale ontwikkeling, welke een

maatschappelijke voortgang inhoudt. De sociaal nor-

matieve loonvorming komt in de verklaring in het ge-

drang. Het vraagstuk van de normatieve loonbepaling

en de economische positie der bedrijfstakken en ondèr-

nemingen behoort .tot een der nader te bestuderen pro

blemen van de geleide loonpolitiek.

Prof. Dr A. H. M. ALBREGTS, De loonpolitiek in de

nabije toekomst; commentaar op de verklaring van de

centrale werkgèversverbonden.

De centrale werkgeversverbonden wensen over te gaan

naar een systeem, waarbij de verantwoordelijkheid voor

de loonvorming meer dan tot dusverre ligt bij het bedrijfs-

taksgewijze overleg, maar waarbij tevens het georgani-

seerde bedrijfsleven op centraal niveau een coördinerende

taak heeft aan de hand van algemene richtlijnen. De ver-
legging van de verantwoordelijkheid moet worden door-

gevoerd op zo’n wijze dat de voordelen, behaald onder

de politiek van loonbeheersing, behouden blijven. In de

vaststelling van de richtlijnen wordt aan de S.-E.R. een
wezenlijke functie toegekend; inzake de vaststelling en

toepassing der richtlijnen moet nader worden onderzocht
welke taak de centrale organisaties van het bedrijfsleven,

alsmede de Stichting van den Arbeid kunnen vervullen,
terwijl ook de wijze van handhaving der richtlijnen nog

voorwerp van onderzoek is. Volgens schrijver zal ernstig

overwogen dienen te worden ook bij de toepassing en
handhaving der richtlijnen dè S.-E.R. in te schakelen.

De gevoerde politiek van loonbeheersing heeft als prac-

tisch bezwaar, volgens de verklaring, dat niet steeds vol-

doende rekening kon worden gehouden met de differen-

tiatie in de economische resultaten in onderneming en

bedrijfstak. Schrijver is van mening de bepleite grotere

differentiatie ruim te interpreteren. Er moet een nauwere

band gelegd worden tussen loonsysteem en pröductivi-

teit.

Prof. Mr A. VAN OVEN, De oplossing van het effecten-

rechtsherstelprobleem; het aanbod van het Waarborg-

fonds.

Er is een aanbod gedaan door het Waarborgfonds

Rechtsherstel met betrekking tot tijdens de bezetting in

Nederlands beursverkeer verkregen effecten aan toonder,

die in Nederland ter registratie zijn aangemeld. Het aan-

bod zal schriftelijk. aan de daarvoor in aanmerking ko-

mende personen geschieden. Wie het aanvaardt, geeft al

zijn aanspraken met betrekking tot het effect prijs. De

belanghebbende krijgt aangebôden 90 pCt van de huidige

Waarde van het effect, alsmede van de inmiddels door het

effect opgeleverde, doch door de gedepossedeerde ge-

derfde, vruchten. De belanghebbenden zijn de gedeposse-

deerden, met uitzondering van degenen, aan wie reeds

eigendomsherstel is verleend, en voorts de tegenwoordige

bezitters, voor zover in de jegens hun gevoerde eigendoms-

procedure in het ongelijk gesteld. Schrijver gaat vervol-

gens uitvoerig in op het aanböd met betrekking tot de

certificaten van Amerikaanse of Canadese effecten.

Mej. Mr G. J. STEMBERG, De 36ste zitting van de

Internationale A rbeidsconferentie.

De 36ste . zitting van de Internationale Arbeidsconfe-

rentie is van
4-25
Juli 1953 te Genève gehoudn. Op

deze conferentie zijn o.a. de volgende onderwerpen be-

handeld: vacantie met behoud van loon, bescherming

van de gezondheid van de arbeiders in de plaatsen, waar

zij arbeid verrichten, minimum leeftijd van toelating van

jeugdige arbeiders tot ondergrondse arbeid in de kolen-

mijnen, Organisatie en werkwijze van de nationale Depar

tementen van Arbeid en wijziging van het statuut van de

Internationale Arbeidsorganisatie. Schrijfster geeft in

dit artikel een verslag van de besprekingen en besluiten

aangaande de genoemde onderwerpen.

SOMMAIRE

Ir H. VOS, La déclaration des unions patronales cen-

trales.

Ces jours-ci, les unions patronales centrales des Pays-

Bas, ont publié une déclaration sur la politique des

salaires dans le proche avenir. L’auteur dans cet article,

commente cette déclaration.

Prof. Dr A. H. M. ALBRÈGTS, La politique des salaires

dans le proche avenir; commentaire sur la déclaration
des unions patronales centrales.

Cet auteur égalemont examine la susdite déclaration.

Prof. Mr A. VAN OVEN, La solution du problème de la

restitution juridique des titres; l’offre du Fonds de

garantie.

L’auteur traite de l’offre du Fonds de garantie de. resti-

tution juridique en rapport avec les effets au porteur

qui, acquis en bourse sous l’occupation des Pays-Bas,

ont été enregistrés en Hollande.

Mèlle Mr G. J. STEMBERG, La 36ème session de la

Conférence Internationale du Travail.

L’auteur aborde certains sujets discutés lors de la

36ème session de la Conférence Internationale du Tra-
vail qui s’est tenue á Genève du 4 au
25
juillet derniers.

12Augustus F953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

621

De verklaring der centrale ,werkgeversverbonden

Er is in ons rustige land, en nog wel in de komkommer-

tijd, enige opschudding verwekt door de verklaring van

de vier centrale werkgeversverbonden (Centraal Sociaal

Werkgevers-Verbond, Verbdnd van Nederlandsche Werk-

gevers, Katholiek Verbond van Werkgeversvakvereni-

gingen, Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers

in Nederland) over de loonpolitiek in de nabije toekomst:

In een toelichting nâ die .verklaring en na de eerste

opschudding door Mr Mauritz voor de radio afgelegd,

wordt als én van de argumenten, waarom die verklaring

werd gegeven, genoemd, dat men een discussie wilde

uitlokken, of – vrij …vertaald – dat’ het om enige op-

schudding te doen was. Het moet ons. van het hart, dat

wij dit deel van de toelichting hebben gewaardeerd, meer

als handigheid dan als waarheid.

Intussen – de opschudding is verwekt. Ik zal niet

ingaan op enige van de bijkomende
-t-
overigens niet
onbelangrijke – omstandigheden, die daartoe bijdroegen.

De verklaring werd afgelegd aan de vooravond van de
Benelux-conferentie, die o.a. de loonverhoudingen tot

onderwerp had, en – in tegenstelling tot voorheen –

zonder vooraf contact te .zoeken met de werknemers-

organisaties, waarmee men in de Stichting van den

Arbeid – juist t.a.v. de loonpolitiek – zo vruchtbaar

heeft samengewerkt. Het is aan die werknemersorgani-

saties – en het blijkt reeds, dat zij dit niet zullen naltten

– de werkgeversverbonden rekenschap te vragen van

deze afwijking van de normale procedure. Volgende bij-

komende omstandigheid: juist enige maanden geleden
– en de reële economische situatie heeft zich sindsdien
niet in een onverwachte richting ontwikkeld – was een

rapport van de Sociaal-Economische Raad gepubliceerd

over de loonpolitiek, waarover voor de eerstvolgende

phase overeenstemming bleek te bestaan.

Tijdstip en methode van de verklaring waren dus on-

gewoon – maar ik laat deze omstandigheden voor wat

zij zijn, om mij verder te beperken tot de inhoud.

**
*

Het is een wonderlijke inhoud…. Eerst, een diepe

buiging voor de met de loonpolitiek behaalde resultaten.

Ik schrijf over:
.,,De politiek van loonbeheersing…. heeft in belang-

rijke mate de nationale welvaartsdoeleinden gediend.

De gunstige gevolgen betreffen met name:

– de handhaving van het loonniveau op zodanige

hoogte, dat rekening is gehouden met een sociaal ver

antwoord minimum èn met een hoog peil van werkge-

legenheid èn met de bevordering van het evenwicht op

de betalingsbalans; de coördinatie van de loonverhoudingen in de ver-

schiflende bedrijfstakken;

– de bevordering van de arbeidsvrede”.

Het
is
nogal wat, wat. hierboven wordt aangegeven
als gunstig gevolg van een beheerste loonpolitiek. Men
zou veronderstellen, dat er dan wel zeer zwaarwichtige

bezwaren moeten bestaan om aan deze politiek een einde

te maken.

Er volgen dan twee bezwaren. Het eerste van prin-

cipiële, het tweede van practische aard. Op dit laatste

kom ik straks nog terug. Het principiële bezwaar is ge-

richt
,,tegen het ‘vergaande overheidsingrpen”,
en wat

men wenst is
,,het overlaten van de loonvaststelling aan

het bedrijfsleven”.

Ik noemde de inhoud wonderlijk. Immers, men zou

mogen – neen
moeten -.
verwachten, dat, wanneer een

loonpolitiek als in Nederland gevoerd, resultaten af-

werpt als in dë verklaring geschetst en hierboven weer-

gegeven, 66k de werkgeversverbonden zouden zeggen:

laat ons deze
gunstige
politiek voortzetten. Als daarna

was gesteld: er zijn practische bezwaren – laat ons die

oplossen; en ook: wij zijn, gezien de resultaten, bereid

om een
grotér
deel van de ‘eraii’twoordeljkheid over te

nemen, binnen het algemene raam, dan zou een goed

uitgangspunt voor discussie zijn ontstaan. Nu doet de

verklaring een aanval op een stuk collectieve verantwoor-

delijkheid – want die van de centrale Overheid is geen

andere – terwijl men nota bene in een volgende passage

tèch dezelfde Overheid weer moet binnenhalen. Op de

reeds vermelde woorden: ,,Het overlaten van de loon-

vaststelling aan het bedrijfsleven” volgt nl.: ,,ontslaat de

overheid niet van de plicht om een
zeker toezicht
uit te

oefenen op de loonvorming”, terwille mede van de alge-

mene economische politiek. En men stelt,’ dat de Over-
heid daarvoor dient te beschikken over de nodige appa-

ratuur…. Overheid ‘wèg of Overheid net
niet
wèg – de

keuze wordt door de werkgevers maar aan de lezer

overgelaten.
Laat ons duidelijk zijn. Terecht stelt de verklaring,

dat de richtlijnen voor het loonniveau behoren ,,te wor-
den afgestemd op fundamentele economische factoren,

zoals de stand van de betalingsbalans en de werkgelegen-

heid”. Dit nu zijn typische onderwerpen van
ovérheids-

beleid. Zij zullen in de volgende jaren onderwerpen van
dit beleid blijven. Men vergisse zich niet in de conjunc-

tuur, men vergisse zich niet in de situatie t.a.v, de be-

talingsbalans. Het aantal werklozen is – gelukkig

vergeleken bij verleden jaar sterk verminderd. Het kan

echter door interne of externe oorzaken weer even snel

stijgen. Een gunstige betalingsbalans voor ons land

– zoals nu – betekent een
ongunstige
betalingsbalans

voor enkele van onze buren. Dat kan leiden tot maat-

regelen, die onze situatie nadeliger doen worden. Het

centrale overheidsbeleid heeft zich te richten naar de

aspecten van die twee belangrijke vraagstukken, en
kan

daarom niet worden gevoerd zonder de mogelijkheid van

directe invloed op de loonvorming. En aangezien het

resultaat – zie boven! – gunstig is geweest, dient er

ook geen bezwaar tegen te blijven bestaan, tenzij men
terwille van’ een ,,principe” de welvaart overboord wil

zetten.;..

Ik noemde de verklaring wonderlijk. Zij is dat ook

nog in een tweede opzicht. Plotseling wordt gesteld: ná

1954 doen wij — werkgeversverbonden – niet meer mee

aan algemene loonmaatregelen, behoudens uitzonderlijke

omstandigheden. Voor de loonronde van 1954 zijn wij

daartoe nog wel bereid – maar dan is het uit
….
Ook

dit is een wonderlijke uitspraak en wel op grond van de

historie. Mag ik veronderstellen, dat de eerste loonronden

na de oorlog genomen zijn op grond van uitzonderlijke

omstandigheden? Dan blijven er over die van 1951 en

de nu volgende van 1954. Die van 1951 was een gevolg

van de zeer slechte positie van de betalingsbalans – een

in de verklaring als acceptabel aanvaarde uitzonderlijke

omstandigheid. Die van 1954 zal een gevolg zijn van een

(algemene huurverhoging – met bijkomende omstandig-

heden. D.w.z. dat
steeds
uitzonderlijke omstandigheden

hebben gegolden bij de
algemene
1oonronden Waarom

622

ECONOMISCH -STATISTISCHE BERICHTEN

12Augustus 1953

dan dit bazuingeschal? Het is zonder enige gegronde

reden, tenzij het moet dienen – en dan heb ik er vrede

mee – om de onwilligen, die feitelijk reeds per 1 Januari
1954
niet
mee zouden willen doen, over de streep te
trekken….

De verklaring is wonderlijk nog in een derde zin, nl.

waar de. ,,practische bezwaren” tegen de loonpolitiek
worden vermeld. De formulering luidt als volgt:

,,Een bezwaar van practische aard tegen de wijze,

waarop de loonpolitiek Wordt uitgevoerd, is met name,

dat bij de inkomsten der werknemers niet steeds op vol-

doende wijze rekening kan worden gehouden met de
differentiatie in de economische resultaten in onder-

neming en bedrijfstak”.

De lezer vergeljke dit bezwaar, dat niet anders kan

betekenen dan een
uit elkaar trekken
der lonen tussen

de bedrijfstakken en binnen de bedrijfstakken, hetgeen

gepaard
moet
gaan ook met wrijvingen en sociale onrust,

met de in de aanhef der verklaring genoemde
gunstige

gevolgen van coördinatie der loonverhoudingen en be-

vordering der arbeidsvrede. De tegenstrjdigheid ligt er

dik bovenop.

**
*

H{ermee kom ik tot een van de elementen in de ver-
klaring van de werkgeversverbonden, welke m.i. tot nu

toe te weinig aandacht heeft gevonden. Na de aanhef

van de verklaring wordt nl.
wel
telkens gewezen op
economische
motieven voor een centrale loonpolitiek

(werkgelegenheid en betalingsbalans), maar de
sociale

motieven vallen uit de verklaring verderop geheel weg.

En toch is het
sociale
motief voor een geleide loonpolitiek

een der voornaamste. In de directe na-oorlogse verhou-

dingen werkte dit motief – wij weten het – sterker dan
nu nog het geval is, maar ook dat neemt niet weg, dat

de onderlinge afstemming der lonen tot een der belang-

rijkste na-oorlogse verworvenheden behoorde. De col-
lectieve loonvorming was v66r de oorlog, door de ont-

wik.keling van het collectieve arbeidscontract doorge-

drongen in vele bedrijfstakken; de poging, om op grond

van een normbesef, berustend op gelijke beloning voor

gelijksoortige arbeid, tot een coördinatie tussen de lonen

in de verschillende bedrijfstakken te komen, dient te

worden. gezien als een normale sociale ontwikkeling,

welke een maatschappelijke voortgang inhoudt. Het ter

discussie stellen van deze normatieve loonvorming in en

tussen de bedrijfstakken – en dat doet de verklaring der

werkgeversverbonden – is een stap terug op
)
deze weg.

De sociaal normatieve loonvorming komt nI. in het door

de werkgevers aanbevolen systeem volkomen in het ge-

drang. Naar reële inhoud wordt hier de klassenstrjd en

groepsstrjd gesteld boven een sociaal normbesef.

**
*

Natuurlijk bestaan ook binnen een geleide politiek

bijzondere vraagstukken. De, loonverhouding tussen on-

geschoolde en geschoolde arbeiders is er één van. Bij die

loonverhouding komt niet slechts een sociaal probleem

aan de orde, maar ook de vraag, ofen zo ja, op welke
wijze en in welke omvang, de ontwikkeling van vak-

bekwaamheid samenhangt met de loonverschillen. De

positie van de middengroepen is zowël van sociale als

van economische betekenis voor de gemeenchap, en de

ontwikkeling van loon-norrnverhoudingen voor deze groep

is een bijzondere maatschappelijke taak. Het vraagstuk

van het verband tussen de normatieve loonbepaling en de

economische positie der bedrijfstakken en ondernemingen

behoort zeker ook tot een der nader te bestuderen pro-

blemen van de geleide loonpolitiek. De samenhang tussen

kostprijs, marktprjs en verbruikersprjs staat daarmee ter

discussie. In de landbouw bijv., waar, de normatiêve

loonbepaling ver is voortgeschreden – ook t.a.v. de

zelfstandigen! – zijn systemen ontwikkeld, waarbij kost-
prijs, marktprijs en verbruikersprjs elk een afzonderlijke
aandacht hebben verkregen. De vraag, in hoeverre, door

bijzondere ontwikkeling van de zgn.. ,,secundaire” ar-

beidsvoorwaarden, bij een overigens normatieve loon-

bepaling, het arbeidsaanbod geleid kan worden naar de

industrieën welke een snelle ontwikkeling behoeven, komt

ook
binnen
een geleide loonpolitiek aan de orde. En ten

slotte eist ook de verhouding tussen een nationale nor-

matieve loonpolitiek en de ontwikkeling der inter

nationale economische integratie een diepgaande analyse.

Ik stel dus uitdrukkelijk
niet,
dat binnen een loon-

politiek systeem gèen problemen aan de orde zijn, die

zowel de Organisatie als de inhoud kunnen betreffen.
Maar ik stel
wel,
dat men de sociaal-politieke ontwik-

keling geweld aandoet, wanneer men de loonvaststelling

zou overlaten aan het bedrijfsleven, terwille van een

grotere differentiatie enkel op grond van de economische

positie van bedrijfstak of onderneming.

In de artikelenserie over ,,Werk en welvaart”, gepu-

bliceerd in ,,E.-S.B.” d.d. 20 Mei, 3 en 10 Juni jl., stelde

ik vast, dat de nationaal-economische situatie de strijd

om de
verdeling
van het nationaal inkomen meer op de

voorgrond zou doen treden. Ik stelde ook vast, dat de

loonpolitieke ontwikkeling van de laatste tientallen jaren,

de groei juist naar normatieve loonverhoudingen, in strijd

itioest komen met de individualistische structuur van de

bedrijfshuishoudingen. Misschien, mag ik thans deze stel-

lingen omkeren, nl. dat de verdedigers der individualis-

tische productiewijze
dus
de consequenties van een be-

heerste loonpolitiek niet kunnen aanvaarden,, en dat mede

als gevolg daarvan de strijd om de verdeling van het

nationale inkomen hevig zal oplaaien. De verklaring van

de centrale werkgeversverbonden lijkt mij toe een

bevestiging van deze stelling in te houden.
wassenaar.

Jr H.
vos.

De loonpolitiek’ in de nabije toekomst

Commentaar op de verklaring van de centrale werkgeversverbonden

In het hieroder volgend commentaar op de verkla-

ring van de centrale werkgeversverbonden over de loon-

politiek in de nabije toekomst zal niet worden ingegaan

op de gevoerde polemieken, met name niet op de kritiek
van de Raad van Vakcentralen dat een overleg behoorde

te zijn gepleegd in de Stichting van den Arbeid en dathet

zich nu reeds losmaken van de huidige vorm van loon-

politiek in strijd is met het advïes van de Sociaal-Econo-

mische Raad. Het komt mij voor dat deze punten in de

gedachtenwisseling over de ‘verklaring voldoende ver-

duidelijkt zijn. Evènmin zal worden ingegaan op het

slotgedeelte van de verklaring – uitsluitend, de laatste

12Augustus
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

623

alinea -, dat betrekking heeft op compenserende maat-

regelen t.a.v. de huurverhoging, door de Regering tegen

1 Januari aangekondigd, en op het ongedaan maken van

de dan nog resterende ,,verbruiksbeperking”, voortvloei-

end uit de in Maart 1951 door de Regering genomen

besluiten. Ook omtrent dit punt lijkt meer klaarheid t.a.v.

de bedoeling verkregen en zal het normale overleg de

wenselijke oplossing kunnen brengen.

Het meest belangwekkende is ongetwijfeld dat ver-

klaard wordt waarom en hoe het tot nu gevolgde loon-

beleid om redenen allereerst van principiële maar ook

van practische aard moet worden herzien. Het is vooral

de algemene strekking van het betoog dat in de verkla-

ring wordt geleverd – behoudens in de reeds aange-

duide éne alinea. -, welke om een beoordeling vraagt.

Deze beoordeling is uiteraard van persoonlijke aard en

komt dus niet voor verantwoording van één of meer der

ondertekenende verbonden.

Hoewel de politiek van loonbeheersing in Nederland

na de oorlog gevoerd een drietal met name genoemde

gunstige gevolgen heeft teweeggebracht richten de be-
zwaren der centrale werkgeversverbonden – zowel van

principiële als van practische aard – zich ,,tegen het
vergaande overheidsingrijpen, waardoor de verant-

woordelijkheid voor de vaststelling van lonen en andere

arbeidsvoorwaarden in overwegende mate berust bij de

overheid in plaats van bij het bedrijfsleven”. In beginsel

plaatsen ook de confessionele. arbeidersorganisaties

zich op dit standpunt.
Men kan de vraag stellen, of de omstandigheden welke

aanleiding hebben gegeven tot het gevolgde loonbeleid

niet reeds in een vroeger stadium zodanig waren gewij-

zigd, dat een herziening der gevoerde politiek gemoti-

veerd zou zijn geweest. Ook in een vroeger stadium lag

het loon over het algemeen op een peil, in overeenstem-

ming met het evenwicht op de arbeidsmarkt en het even-

wicht in de betalingsbalans. Nakaarten heeft weinig zin

en men kan het althans gelukkig achten dat in de gegeven
omstandigheden op een principiële wijziging van de loon-

politiek wordt aangedrongen. Een ernstige belemmering

voor de verwezenlijking van de economische integratie

wordt er door weggenomen, want in het streven naar

een gemeenschappelijke markt mag een betrekkelijk

laag loonniveau niet eenzijdig worden beschermd door

overheidsmaatregelen als uitsluitend hier te lande worden

getroffen. Overigens is het verschil in loonpolitiek niet

de beheersende factor in de oplossing der moeilijkheden

die zich voordoen bij het integratiestreven, al lijken de

recente Benelux-problemen hierop toegespitst Het gaat

daarbij immers veel meer om het algemeen economisch

beleid in zijn onderscheidene aspecten. Is het om deze

reden dat in de verklaring der verbonden het motief van
de gemeenschappelijke markt niet ter sprake komt?

De verbonden ,,wensen over te gaan naar een systeem,

waarbij de verantwoordelijkheid voor de loonvorming

meer dan tot dusverre ligt bij het bedrjfstaksgewijze

overleg, maar waarbij tevens het georganiseerde bedrijfs-

leven op centraal niveau een coördinerende taak heeft

aan de hand van algemene richtlijnen”. Deze passage

tekent de principiële verandering welke wordt voorge-

staan. Het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid

voor de loonvorming wordt verlegd van de Overheid

naar het bedrijfsleven.

De verlegging van verantwoordelijkheid moet intussen

worden doorgevoerd op zo’n wijze dat de voordelen,

R.S. STOKVIS
&
ZONEN N.V.

140 dealers en subdealers,

overal in Nederland.

behaald onder de politiek van loonbeheersing, behou-

den blijven. Vanwege hun belangrijkheid mogen zij hier

worden geciteerd:

,,de handhaving van het loonniveau op zodanige

hoogte, dat rekening is gehouden met een sociaal ver-

antwoord minimum èn met een hoog peil van werkge-

legenheid èn met de bevordering van het evenwicht op

de betalingsbalans;

de coördinatie van de loonverhoudingen in de ver-

schillende bedrijfstakken;

de bevordering van de arbeidsvrede”.

Deze doelstelling sluit een terugkeer naar de loon-

‘politiek, als vé6r de oorlog gevoerd werd, uit. De toen op-

gedane ervaring toont aan de grote betekenis van het be-

drjfstaksgewijze overleg dat met name in de collectieve

arbeidsovereenkomst het instituut vond om orde te

scheppén in de regeling der lonen en verdere arbeids-

voorwaarden. Wat nog te zeer ontbrak was het centraal.

overleg op nationaal niveau om de nodige samenhang

te bevorderen tussen lonen en andere arbeidsvoorwaarden

in de ond6rscheidene branches en te waken over eenS even-

wichtig algemeen loonpeil. Een .dergelij ke coördinatie

op een t.a.v. werkgelegenheid en betalingsbalans wen-

selijk algemeen niveau werd niet bewust nagestreefd.
Het min of mêer vrije spel der krachten op een markt,

waarvan de structuur niet de handhaving van een wense-

lijk evenwicht kon waarborgen, leverde dan ook een re-

sultaatop, dat niet alleen de arbeiderswereld met angst

doet terugdenken aan de werkloosheid in het decen-

nium vô6r 1940, maar evenzeer de ondernemersorgani-

saties wezenlijk beïnvloedt in wat zij nu willen nastreven.

Het getuigt van inzicht in de eisen van het algemeen

belang en tevens van moed, dat de centrale verbonden

bewust een zwaardere verantwoordelijkheid willen aan-

vaarden dan onder de omstandighedén v66r de oorlog

werd gedragen. Vandaar de coördinerende taak, die ge-

steld wordt aan het georganiseerde bedrijfsleven op cen-

traal niveau. Vandaar ook het verlangen naar algemene

richtlijnen voor de loonvorming en met name voor het

algemene loonniveau, dat zal moeten zijn afgestemd op

fundamentele economische en sociale factoren als de
stand van de betalingsbalans en de werkgelegenheid.

In de vaststelling van de richtlijnen wordt aan de

S.-E.R. een wezenlijke functie toegekend; inzakë de vast-

stelling en toepassing der richtlijnen moet nader worden

onderzocht welke taak de centrale organisaties van het

bedrijfsleven, alsmede de Stichting van den Arbeid

kunnen vervullen, terwijl ook de wijze van handhaving

der richtlijnen nog voorwerp van onderzoek is.

Hoewel in de jaren na de oorlog de centrale organisaties

van werkgevers en arbeiders de doorvoering van de loon-

politiek onder behoud van de arbeidsvrede met een voor-

beeldige discipline hebben bevorderd, stelt de bepleite

wijziging in het beleid hen voor een bijzondere kracht-

U er

weg

zIet

624

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Augustus 1953

proef. Zouden zij in stâat blijken de vaststelling, toepas-

sing en handhaving der richtlijnen te realiseren? ?nzake

de vaststelling is men het er al over eens dat de S.-E.R.

als publiekrechtelijk toporgaan van het bedrijfsleven een

essentiële functie vervult. Dit stemt overeen met de alge-

mene taakomschrijving der Wet. Naar mijn mening zal

bij nadere bestudering ernstig overwogen dienen te wor-

den ook bij de toepassing en handhaving der richtlijnen
de S.-E.R. in te schakelen.. Het gaatom waarborgen dat

het georganiseerde bedrijfsleven de vooropgezette doel-

stellingen zo goed mogelijk kan verwezenlijken en het
,,uit de band springen” van bedrijfstakken wordt voor-

komen.

Verantwoordelijkheid voor de behartiging van het

algemeen belang komt in de verklaring der verbonden

mede tot uiting in de erkenning van de plicht van de Over-

heid om op de loonvorming toezicht uit te oefenen.

Principieel wordt de eigen werkzaamheid van het georga-

niseerde bedrijfsleven voorop gesteld. De overheidstaak

is een subsidiaire en slechts onder bijzondere omstandig-

heden – wanneer men anders niet zou slagen in de vast-

stelling van algemene richtlijnen of de vastgestelde richt-

lijnen niet in overeenstemming zouden zijn met de doel-

einden der algemene economische politiek – wordt een

directe invloed van de Overheid aanvaardbaar geacht.

Het inzicht dat hieruit spreekt, met de gedurende de jaren

na de oorlog opgedane ervaring in het overleg tussen de

organisaties van werkgevers en arbeiders, wettigen de

verwachting dat het bedrijfsleven zal slagen in wat het

als primaire taak zelf te behartigen heeft en dat het in

staat zal blijken onder leiding van zijn centrale organen

een loonbeleid te voeren dat past in de doeleinden van de

algemene economische politiek.

De gevoerde politiek van loonbeheersing bracht als

bezwaar van practische aard met zich een egaliserende

tendentie, waarbij met name niet steeds voldoende reke-

ning kon worden gehouden met de differentiatie in de

economische resultaten in onderneming en bedrijfstak.

Het lijkt wenselijk de differentiatie, als in de verklaring

bepleit wordt, ruim te interpreteren. In de praktijk

komt het er op aaii een nauwere band te leggen tussen

loonsysteem en productiviteit en zich nog eens extra te

bezinnen op de vragen die samenhangen met gemeente-

klassen, met de beloning der onderscheidene categorieën

van werknemers, met het verband tussen beloning en

prestatie, tussen beloning en economische resultaten enz.

Verandering in de loonpolitiek zal er practisch toe beho-
ren te leiden dat het perspectief voor de arbeiders op wat

zij kunnen bereiken wordt vergroot, dat er rijkere moge-

lijkheden worden geopend voor de welvaart van werk-

nemers èn gemeenschap.

Er blijven in principe tegenstellingen zolang van socia-

listische zijde handhaving van de politiek van loonbeheer-

sing wordt voorgestaan. In feite zullen deze intussen des

te gemakkelijker overbrugd worden naarmate de ervaring

leert dat de bepleite koerswijziging de welvaart ten goede

komt.

Scheveningen.

AUG. ALBREGTS.

De oplossing van het effectenrechtsherstelprobleem

II

Het aanbod’ van het Waarborgfonds

Thans is het dan toch werkelijk zo ver. Het resultaat van

het langdurige overleg ligt voor ons, en wel in de vorm van

een publicatie van het Ministerie van Financiën dd. 12

Juni 1953
1)
(verder te noemen de ,,publicatie”). En daar-

mede is — naar mag worden aangenomen – de slotacte
van het effectenrechtshersteldrama aangevangen.. Hoe

ziet dit resultaat er uit? Het is ook thans weer een
aanbod,

ditmaal een aanbod van het Waarborgfonds Rechts herstel,

en wel met betrekking tot ,,tijdens de bezetting in Neder-

lands beursverkeer verkregen effecten aan toonder, die

in Nederland ter registratie zijn aangemeld”. Geen
open-

baar
aanbod overigens: het zal van geval tot geval schrif-

telijk aan de daarvoor in aanmerking komende personen

geschieden. Wie het aanvaardt, geeft al zijn aanspraken

met betrekkking tot het effect prijs. In dat opzicht doet

het dus denken aan het L.V.V.S.-aanbod van enige jaren
geleden. Een groot verschil echter is, dat de belangheb-

benden thans heel wat méér krijgen: 90 pCt van de

(huidige) waarde van het effect, alsmede van de inmiddels

door het effect opgeleverde, doch door de gedeposse-

deerde gederfde, vruchten.

Het Waaiborgfonds Rechtsherstel.

Het Waarborgfonds Rechtsherstel, ingesteld door de

Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechts-

herstel om de risico’s op te vangen, ontstaan door het

wederom aanvangen van de beurshandel v66r de be-

eindiging van de effectenregistratie, kreeg in 1948 een

wettelijke basis
2).
In de desbetreffende wet werd tevens

de mogelijkheid geopend, het fonds aan andere doeleinden

dienstbaar te maken, zulks ter beoordeling van’ de Mi-

nister van Financiën. Voorts werd bepaald, dat de Staat
zo nodig aan het fonds zijn middelen zou voorschieten.

Ook de heffing ten laste van de beurshandel, waaruit het

fonds werd gevoed, werd in deze wet vastgelegd, doch

tevens werd bepaald, dat deze heffing op een bij KB:

te bepalen datum buiten werking zou treden.

Deze wettelijke regeling stelde de Minister van Finan-

ciën in staat, het Waarborgfonds in te schakelen ter ver-

wezenlijking van de thans gevonden oplossing. Een

nieuwe wettelijke voorziening was slechts nog noodzake-

lijk, teneinde wijziging te brengen in de begroting. Uit
de onlangs ingediende memorie van toelichting op het

desbetreffende wetsontwerp blijkt nl., dat de middelen,

welke het fonds tertenuitvoerlegging van het plan be-

hoeft, grotendeels uit ‘s Rijks Schatkist moeten worden

geput, zulks ten dele bij wijze van voorschot, ten dele â

fonds perdu. Immers, weliswaar is men van plan de hef-

fing ten laste van de beurshandel (1
0
/ van het verkoop-

provenu van elk effect) nog een aantal jaren te hand-

haven, doch niet zôlang, dat het totale door het fQnds

‘) wet van 15 Januari 1948, houdende voorzieningen inzake het waarborg-
‘) Opgenomen in de Nederlandse Staatscourant van dezelfde datum.

fonds Rechtsherstel en inzake de effectenregistratie, Stbl. No 21.

12Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

625

aan schadeloosstellingen te betalen bedrag weer zal

binnenkomen. Brengt men het bedrag, dat – naar ver-

wacht wordt— uiteindelijk ten laste van de boedels van

roofinstellingen kan worden gebracht, in mindering, dan

kan de totale schade, welke .het fonds te dragen krijgt,

blijkens de bedoelde memorie van toelichting worden

geschat op 61 millioen gulden. Hiervan is drie millioen

toegezegd door de Vereeniging voor den Effecterihandel,

zulks bij wijze van bijdrage harerzijds. ter oplossing van

het rechtsherstelprobleem. Voorts hoopt men 32 millioen

te kunnen opvangen met de – ten dele reeds geïnde –

heffing ten laste van de beurshandel (inclusief de destijds

wel geschiede heffingen op andere effectentransacties

dan koop en verkoop). De resterende 26 millioen (of

méér, zulks in verband met de mogelijkheid van koers-

fluctuaties en toeneming van renten of dividenden) blijven

zonder meer ten laste van de Staat.

De vraag, aan wie het aanbod zal geschieden, staat

van geval tot geval ter beoordeling van het Waarborg-

fonds. Hiertegen is van de zijde van gedepossedeerden

bezwaar gemaakt
3).
Men meende tijdens de onderhande-

lingen begrepen te hebben, dat het Waarborgfonds een

openbaar aanbod zou doen, waaraan het jegens degenen,

die aan de in het aanbod vervatte vereisten zouden vol-

doen, zonder meer gebonden zou zijn. De vraag betref-‘

fende de oorzaak van dit misverstand staat niet te mij ner

beoordeling. Wèl zou ik als mijn mening willen kenbaar

maken, dat thans een weinig fraaie figuur is geschapen.

Immers, al geschiedt de uitvoering van het plan in de

vorm
van het afsluiten van privaatrechtelijke overeen-

komsten, toçh treedt het Waarborgfonds (een publiek-

rechtelijke rechtspersoon) hier op als overheidsorgaan:

het werkt mede aan de uitvoering van de overheidstaak.

Denkt men nu aan het beginsel, ‘dat iedereen recht heeft

op een gelijke behandeling van de zijde van de Overheid,

dan is het weinig bevredigend, dat de directie van het

Waarborgfonds binnenskamers gaat uitmaken, of een be-

langhebbende al dan niet voor het aanbod in aanmerking

komt. Het maakt bijna’ de indruk, dat men, nu de (open-

bare) beoordeling door de rechterlijke macht te veel voe-
ten in de aarde had, getracht heeft, op deze wijze geruis-

loos over te schakelen op een beoordeling door.
. een

administratief orgaan.

Intussen, ondanks dit mi. inderdaad ernstige bezwaar,
komt het mij yoor, dat het in de onderhavige omstandig-

heden niet anders
kon.
Er zijn nu eenmaal gevallèn, waar-

in het inderdaad absurd zou zijn; de betrokkene met een

aanbod gelukkig te maken. Het schijnt echter ondoenlijk,

een enig houvast biedende formulering te vinden, door

middel waarvan zodanige gevallen zouden zijn uitge-

sloten. In wezen zitten wij hier met hetzelfde probleem,

als waarmede de herstelrechtspraak te worstelen had:

de casuïstiek. Onder deze omstandigheden
moest
de

Overheid zich wel vrijheid van handelen voorbehouden.

Op de omstandigheid, dat wèl wordt vermeld, wie ,,in

het algemeen” voor een aanbod in aanmerking komen,

mogen wij de verwachting baseren, dat slechts in gevallen,’

waarin redelijkerwijze gesproken een tegemoetkoming

aan de betrokkene volkömen misplaatst zou zijn, het aan-

bod achterwege zal blijven.

Het aanbod met betrekking tot originele Nederlandse

effecten.

Wie zijn nu de belanghebbenden, die blijkens de pu-

blicatie ,,in het algemeen” voor een aanbod in aanmerking

komen? Het zijn degenen, die in de met betrekking -tot

‘) Zie de bekendmaking van de Commissie Gedepossedeerden, gepubliceerd in
de N.R.C.
van 13 Juni 1953,

het effect, waarop zij aanspraak maakten, gevoerde eigen-

domsprocedure in het ongelijk zijn gesteld, alsmede de-

genen, omtrent wier rechtsherstelaanspraken nog niet in

een eigendomsprocedure is beslist. M.a.w. alle gedeposse-

deerden, met uitzondering van degenen, aan wie reeds

eigendomsherstel is verleend, en voorts de tegenwoordige

bezitters, voor zover in de jegens hen gevoerde eigendoms-

procedure in het ongelijk gesteld. Aangenomen mag

dus worden, dat het in de bedoeling ligt, om – behoudens

de bijzondere gevallen, met het oog waarop aan het Waar

borgfonds vrijheid van handelen is voorbehouden – met
betrekking tot
elk’
effect een aanbod te doen; en wel in

de meeste gevallen aan de gedepossedeerde, in de overige

gevallen aan de (in het ongelijk gestelde) tegenwoordige

bezitter. Voor enkele rubrieken van fondsen, waaronder
de certificaten van Amerikaanse shares de voornaamste

plaats innemen, geldt overigens een afwijkende regeling,

zowel met betrekking tot de personen, die voor het aanbod

in aanmerking komen, als ten aanzien van de inhoud

van het aanbod zelf. Ik kom daarop nog,terug en beperk

mij voorlopig tot de meest omvangrijke categorie effecten,

t.w. de originele Nederlandse fondsen, welke op 9 Mei

1940 officieel ter beurze genoteerd waren.

Verreweg de meeste vroegere bezitters dezer effecten

stonden in het eigendomsgeschil tegenover de tegenwoor-

dige bezitter kansloos, omdat ten aanzien van de ver-

krjging ter beurze door deze laatste niets bijzonders, niets

abnormaals was gebleen. De tegenwoordige bezitter

werd’ dus’ als eigenaar ‘erkend; en de gedepossedeerde

bleef slechts – afgezien van zijn vordering op de roof-

instelling (waarover straks) ‘- een ‘schadevergoedings-

aanspraak jegens ,,tussenschâkels en medeplichtigen”

over. Op het precaire. karakter dezer schadevergoedings-

aanspraken – zowel juridisch als feitelijk, zowel ten

aanzien van het bewijs als met betrekking tot de executie

– werd reeds de aandacht gevestigd. Zij kunnen thans

deze wankele basis verwisselen vôor de vaste grond der
in het aanbod vervatte schadeloosstelling. Het resultaat,

t.w. dat zij – behoudens 10 pCt – de in hun effeèten-

bezit geleden oorlogsschade integraal vergoed krijgen,

lijkt mij (het lot van andere oorlogsslachtoffers in aanmer-

king genomen) voor hen geenszins onbevredigend: de

gedepossedeerden hebben
hard
getrokken.

Doch hoe staat het met degenen, die er zich in de

eigendomsproçedure op konden beroepen, dat de verkrij-

ging ter beurze,door de tegenwoordige bezitter een eniger-

mate van het normale afwijkend karakter had? Bijv.

omdat deze laatste rechtstreeks had verkregen
van
een

roofinstelling of van een
1
algemeen als zodanig bekend

staande, handlanger van zulk een instelling. Of ook omdat

de verkrijging had plaats gevonden op een zgn.. ,,smijt-

dag”
4),
De vroegere bezitter kan dan betogen, dat de

verkrijger had kunnen weten of vermoeden, dat hem een

geroofd stuk werd geleverd, of althans dat hij met een
verhoogde kans daarop had moeten rekening houden.
En weliswaar zal deze laatste zich er in een eventuele

eigendomsprocedure ongetwijfeld op beroepen, dat hij

(of liever zijn lasthebber ter beurze)
verplicht
was te

handelen zoals hij deed (m.a.w. een beroep doen

op de ,,gehoudenheid” van art. 53 lid
5
Besluit

herstel rechtsverkeer), doch met zulk een beroep

zal hij (zoals valt af te ‘leiden uit het vonnis van
de Raad voor het Rechtsherstel, hetwelk aanlei-

ding gaf tot de beursstaking) in vele gevallen niet sterk

staan. De gedepossedeerde, die in zulke gevallen het

4)
Zie aangaande deze situaties mijn artikel De herstelrechtspraak nopen
elrecten” in Nederlands Juristenblad, jrg. 1951, blz. 457 en 481,

626

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12Augustus 1953

geschil wil uitvechten, heeft dus inderdaad reële kansen.

Toch betwijfel ik, of die kansen zo groot zijn, dat zij het

aanbod van het Waarborgfonds zijn aantrekkelijkheid

zullen doen verliezen. Naast het nadeel van de kans op

een verloren procedure staan toch nog altijd de nadelen

van tijdverlies en kosten, welke ook een gewonnen proces

met zich brengt. Deze nadelen zullen – naar ik verwacht

– voor de meesten zwaarder wegen dan de, door aan-

vaarding van het aanbod opgeofferde, tien procent.

Overigens, ook afgezien van het prijsgeven dezer winst-

kansen, behoeft het nog niet steeds zo te zijn, dat de ge-

depossedeerde er door aanvaarding van het aanbod beter

op wordt. Wij hebben immers tot dusverre buiten beschou-

wing gelaten, dat aan vrijwel iedere gedepossedeerde –
afgezien van zijn aanspraken jegens tussenschakels en

medeplichtigen – een vordering competeert jegens de

roofinstelling, via welke hem destijds het effect is ontno-

men. Nu behoeft men, voor zover het niet-Joodse gede-

possedeerden betreft, over het algemeen aan deze vorde-
ringen niet veel waarde toe te kennen: het actief der roof-

instelling is gewoonlijk bij lange na niet toereikend, zodat

in de meeste gevallen de vorderingen der oorlogsgedu-

peerden slechts voor een zeer gering percentage kunnen

worden gehonoreerd. Voor deze niet-Joodse vroegere

bezitters geldt .dus wel in hoge mate, dat zij ten gevolge

van het aanbod in een aanzienlijk gunstiger positie zijn

geraakt. Doch hoe staat het met betrekking tot de Joodse

gedepossedeerden (die overigens de grote meerderheid

vormen)? Wij zagen reeds, dat het actief van L.V.V.S.

voldoende is voor een geenszins te verwaarlozen uit-

keringspercentage. In het algemeen hebben de crediteuren

van L.V.V.S. reeds 75 pCt van de vordering, waarvoor

zij waren geverifieerd, ontvangen (resp. zullen zij dat

binnenkort ontvangen). Het schijnt niet onaannemelijk,

dat het totale uitkeringspercentage nog wel enige punten

méér zal bedragen, wellicht zal het om en bij de 80

komen te liggen. Wie hieruit zou willen afieiden, dat bij

aanvaarding van het aanbod Waarborgfonds en gedeposse-

deerde zèlf elk 10 pCt van de resterende schade voor hun

rekening zouden nemen, vergist zich echter. Hij verliest

nl. uit het oog, dat Waarborgfonds en L.V.V.S. bij de

berekening van het verschuldigde niet hetzelfde bedrag

als uitgangspunt nemen.

De 90 pCt van het Waarborgfonds wordt – zOals wij

zagen – berekend over de huidige waarde van het effect

(d.w.z. ,de waarde op de laatste beursdag van de aan het

aanbod voorafgaande maand), vermeerderd met die der

gederfde provenuen. Wat nu de door L.V.V.S. geven-

fieerde vordering betreft: daarbij is vooreerst geen reke-

ning gehouden met de provenuen, terwijl men voorts

is uitgegaan van de waarde van het effect per 4 November

1947
5)
(of, indien dit hoger was, van het bedrag, dat de.

vervreemding van het stuk door Liro blijkens de boeken

dezer instelling destijds had opgeleverd). Het uitkerings-

percentage van L.V.V.S. en de 90 pCt van het Waarborg-

fonds vormen dus geen vergelijkbare grootheden. In de

meeste gevallen zal het aandeel, dat het Waarborgfonds

voor zijn
rekening
neemt, méér dan 10 pCt der totale

schade bedragen (nog steeds in de veronderstelling, dat

.L.V.V.S. ca 80 pCt zal uitkeren), doch soms, nl. wanneer

het betrokken effect sedert 4 November 1947 in waarde

is gedaald, zal het minder kunnen zijn. Het kan zelfs

voorkomen, nl. als het resultaat der koersdaling zwaarder
weegt dan de inmiddels (eventueel) door het effect opge-

leverde vruchten, dat de 90 pCt van het Waarborgfonds

5)
Zulks in overeenstemming niet de bepali)fvan art. 59 llesluit herstel rechts-
verkeer, zoals dit artikel werd gewijzigd bij de hiervéôr reeds ter sprake gekomen
Wet van 15 Januari 1948 (stbl. No 121).

een lager bedrag oplevert dan de totale L.V.V.S.-uit-

kering.. Doch dan zal het Waarborgfonds het nadelig

verschil suppleren. Degeen, die het aanbod heeft aan-

vaard, kan dus van het prijs geven op zichzelf der vorde-

ring op L.V.V.S. nooit enig nadeel ondervinden.

Met betrekking tot de vraag, in hoeverre de positie

van een tegenwoordige bezitter door aanvaarding van

het aanbod wijziging ondergaat, kan ik thans kort zijn.

Hij heeft het effect aan de gedepossedeerde moeten terug-

geven en eventueel ook vruchten en kapitaalsuitkeringen

moeten restitueren, en krijgt van dat alles thans 90 pCt

vergoed. Daartegenover doet hij afstand van een – veelal

dubieuze – aanspraak jegens zijn lasthebber (de bankier

of commissionnair, die het effect in zijn opdracht ter

beurze had gekocht), en voorts van de, inmiddels aan

hem toegevallen, vordering op de roofinstelling. Ten

aanzien van laatstbedoelde vordering geldt dan in beginsel

weer hetzelfde als hetgeen werd betoogd voor het geval,

dat het aanbod aan de gedepossedeerde geschiedt.

Het aanbod met betrekking tot Amerikaanse cert(flcaten.

Thans de tot dusverre buiten beschouwing gebleven

categorie: de certificaten van Amerikaanse of Canadese

effecten. Voor zover na 1 Januari 1943 door de tegen-

Woordige bezitter verkregen, nemen deze stukken – even-

als de op 9 Mei 1940 niet officieel ter beurze genoteerde

effecten – in de publicatie betreffende het aanbod een

afzonderlijke plaats in. De tegenwoordige bezitter van een

onder een dezer rubrieken vallend effect zal geen .aanbod

ontvangen, als hij zelf of zijn firmant, orgaan of onderge-

schikte ,,met zekerheid of met grote mate van waarschijn-

ljkheid had moeten verwachten, een onrechtmatig aan

een vroegere bezitter ontnomen effect te zullen verkrijgen”.

Voor zover dit geval zich niet voordoet, zal aan de (in

het ongelijk gestelde) tegenwoordige bezitter wêl een

aanbod worden gedaan, doch dit aanbod zal, indien het

betrekking heeft op een na 1 Januari 1943 verkregen

certificaat, een minder ver strekkende inhoud hebben dan

het normale aanbod. Het zal dan ni. slechts vergoeding

van 90 pCt van de waarde van het effect zèlf inhouden,

alsmede van eventuele• kapitaalsuitkeringen, doch niet

van de vruchten (waarbij dan stock-dividenden en bonus-

aandelen voor de helft als kapitaalsuitkeningen zullen

worden aangemerkt).

Dat ziet 6r nogal compromis-achtig uit. Het zou mij

dan ook niet verbazen, als het touwtrekken zich uitein-

delijk op dit punt heeft geconcentreerd. Vermoedelijk

had de Regering aanvankelijk bezwaar, de regeling ook
over deze categorie effecten (hierna kortheidshalve aan

te duiden als ,,Amerikaanse certificaten”) te doen uit-

strekken. En niet ten onrechte. Er is nl. geen enkele reden,

deze stukken vanuit een reöhtsherstel-oogpunt over één

kam te scheren met de overige toondereffecten. De

beurshandel in Amerikaanse certificaten vertoonde tijdens

de bezetting – althans mde periode, waarin het zich bij

Liro bevindende materiaal voor verreweg het grootste

gedeelte werd geliquideerd (t.w. van begin 1943 tot zomer

1944) – een geheel ander aspect dan de handel in origi-

nele Nederlandse fondsen. Ik heb meer dan eens uiteen-

gezet
6),
welke factoren daarbij een rol speelden, en meen

thans dan ook te kunnen volstaan met de vermelding, dat

in de bedoelde periode ter beurze tussen de van Liro

afkomstige certificaten en de overige werd gediscrinii-

neerd, zulks in die zin, dat dubbele koersvorming optrad:

het .kopende publiek was bereid, voor certificaten van

onverdachte herkomst hogere prijzen te betalen. De Raad

‘) W.P.N.R. 1948, No 4020, blz. 45146 en N.i.B., jrg. 1951, blz. 465 cv.

12Augustus 1953

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

627

voor het Rechtsherstel (Afdeling Rechtspraak) heeft in

een principiële beslissing
7)
uit deze situatie de m.i. logi-

sche consequentie getrokken, dat het op verkrjging in

regelmatig beursverkeer gebaseerde vermoeden van goede

trouw met betrekking tcit de in deze periode verkregen

Amerikaanse certificatep geen rol speelt (het is immers

een weerlegbaar vermoeden, dat ook ambtshalve door

de berechtende instantie kan worden ter zijde gesteld),

zulks in verband met de omstandigheid, dat er een ,,dui-

delijk en groot risico bestond…. geroofde stukken ge-

leverd te krijgen”. Wij kunnen thans in dit opzicht van

een ,,vaste jurisprudentie” spreken: in de eigendornsge-

schillen betreffende Amerikaanse certificaten (verkregen

in de bedoelde periode) wordt vrijwel steeds de gede-

possedeerde in het gelijk gesteld.

Wanneer men zich dit alles realiseert, dan ligt de con-

clusie voor de hand, dat in de rechtsherstelverhoudingen

de Amerikaanse certificaten (verkregen in de bedoelde

periode) in feite geheel en al op één lijn staan met effecten

op naam en buiten beursverkeer verkregen (toonder-)effec-

ten. Waarom zijn zij dan niet, evenals de beide laatstge-

noemde categorieën, bij het zoeken naar een oplossing
van het rechtsherstelprobleem buiten beschouwing ge-
bleven? Het antwoord op deze vraag is niet moeilijk te

vinden. De bijzondere situatie ter beurze met betrekking

tot deze fondsen was veelal bij het publiek niet bekend,

en in verband daarmede was het te verwachten, dat juist

deze
tegenwoordige bezitters – na in de eigendomspro-

cedure in het ongelijk te zijn gesteld uit hoofde van gemis

aan goede trouw bij de commissionnairs, die destijds in

hun opdracht ter beurze hadden gekocht
8)
– op grote

schaal op deze laatsten zouden terugvallen en met hun

jegens hen gerichte regresvorderingen succes hebben. Dat

het optreden van het Waarborgfonds als deus ex machina

ook op deze fondsen betrekking zou hebben, was dan

ook voor verscheidene beursfirma’s een kwestievan leven

of dood. Dat dit doel inderdaad is bereikt, moet als een

opmerkelijk succes worden beschouwd voor degenen,

die bij de onderhandelingen als vertegenwoordigers van

de effectenhandel zijn opgetreden. Een succes, dat m.i.

het door de gedepossedeerden bereikte in de schaduw

stelt: de beurs heeft
het hardst
getrokken.

Inmiddels, de Regering heeft zich niet
helemaal
omvèr

late
n trekken. De tegenwoordige bezitter krijgt weliswaar

de waarde van het certificaat zÔlf voor 90 pCt vergoed
(waarbij men niet uit het oog verlieze, dat in de meeste

gevallen deze waarde – (mede) ten gevolge van de

devaluatie van de gulden, die inmiddels heeft plaats ge-

had – aanzienlijk méér bedraagt dan de destijds door

hem bestede koopprijs), doch met betrekking tot de

vruchten,
welke hij aan de gedepossedeerde heeft moeten

teruggeven, ontvangt hij géén schadeloosstelling. En

voorts, de tegenwoordige bezitter, die met grote waar-

schijnlijkheid moest verwachten een geroofd stuk te ver-
krijgen, komt voor het aanbod niet in aanmerking. Denkt

men aan de zojuist ter sprake gekomen ,,vaste jurispru-
dentie”, dan ligt het m.i. voor de hand, dat deze uitzon-

dering in de eerste plaats betrekking heeft (zulks behou-

dens op bijzondere omstandigheden gebaseerde uitzon-

deringen) op beursfirma’s, die voor eigen rekening had-

den gekocht. Zij waren immers van de situatie ter beurze

op de hoogte, en uit, deze situatie was m.i. als regel de

bedoelde ,,grote .waarschijnlijkheid” wèl af te leiden.
Voorts vallen onder deze uitzondering de verkrijgers,

die aan hun commissionnair of bankrelatie de uitdruk-

kelijke opdracht hadden verleend – ook dat is n1 voorge-

komen – ,,Joods bezit” te kopen (zulks in verband met

de lagere koers). Het stemt m.i. tot dankbaarheid, dat de

Regering op dit punt althans voet bij stuk heeft ge-

houden.

Blijkens de Tormulering der aan het Waarborgfonds

ovérgedragen rechten, welke voor uitoefening door deze

instelling in aanmerking komen (waarop ik nog terugkom),

is men van de veronderstelling uitgegaan, dat met betrek-

king tot na 1 Januari 1943 verkregen Amerikaanse cer

tificaten het aanbod 66k zou kunnen worden gedaan aan

– en aanvaard door –
gedepossedeerden.
Naar mijn

mening is dat grotendeels theorie. Zoals reeds wérd op-

gemerkt, hebben immers juist met betrekking tot deze

stukken de vroegere bezitters vrijwel steeds rechtsherstel

verkregen. Slechts degenen, ten aanzien van wier eigen-

domsproceçlure nog geen beslissing is genomen, zouden

voor het aanbod in aanmerking komen. Ik verwacht

echter niet, dat zij het zullen aanvaarden. Hun, kansen

om door middel van de procedure tot een 100 pCt-

schadevergoeding te geraken, staan daarvoor te sterk.
Wèl bestaat dan natuurlijk de mogelijkheid, dat, nadat

de gedepossedeerde het aanbod heeft verworpen en zijn

proces heeft gewonnen, met betrekking tot hetzelfde

effect, nogmaals een aanbod geschiedt, ditmaal aan de

tegenwoordige bezitter. Het aanbod heeft dan dus de

voortzetting der eigendomsprocedure niet kunnen ver-

mijden, doch heeft wèl de mogelijkheid van regresacties

ter zijde gesteld.

Uitoefening van prijs gegeven aanspiaken door het Waar-

boi’fonds.

Dit laatste, het ter zijde stellen van schadevergoedings-

en regresaanspraken, is kennelijk het hoofddoel van de

onderhavige maatregel. Dat blijkt ook uit de mededeling,

dat het Waarborgfonds deze vorderingen, en eventueel

ook de aanspraken tegen de tegenwoordige bezitters zèlf

al welke rechten en aanspraken bij aanvaarding van

het aanbod ni. op het Waarborgfonds ‘overgaan – in

het algemeen niet zal uitoefenen. Weliswaar worden hierop

enige uitzonderingen gemaakt, doch deze hebben mi.

weinig om het lijf. Het zijn in de eerste plaats de rechten

en aanspraken tegen de beursfirma’s
9),
welke op grond

van hun tijdens de bezetting aangenomen onvaderlands-

lievende houding ‘geplaatst zijn op de lijst van art. 39,

sub 10, Besluit herstel rechtsverkeer. Ten opzichte van

deze firma’s komt – naar te verwachten is – uiteraard

een zeer groot aantal schadevergoedings- en regresaan-

spraken in aanmerking, en zij zullen daartoe in het alge-

meen bij lange na geen voldoende verhaal bieden. Zelfs

als het gehele actief dezer firma’s aan het Waarbbrgfonds

zou toevallen, zou zulks nog slechts een uitermate gering

percentage betekenen op het totale nominale bedrag der

door deze instelling overgenomen vorderingen. Daarnaast

wordt een uitzondering gemaakt voor de acties jegens

tegenwoordige bezitters van na 1 Januari 1943 verkregen

Amerikaanse certificaten, voor zover deze tegenwoordige

bezitters met grote waarschijnlijkheid moesten verwach-

ten, een geroofd stuk te zullen verkrijgen. Doch een zo-

danige actie zal slechts op het Waarborgfonds overgaan,

indien ten aanzien van het betrokken certificaat door de

gedepossedeerde het aanbod wordt aanvaard, hetgeen –

zoals hiervô6r we,rd betoogd – slechts zelden of wellicht

zelfs vrijwel nooit zal geschieden. Er is dus ook met be-

trekking tot deze acties geen. reden om te verwach-

‘) vonnis van 29 April 1952, gepubliceerd in ,,Rechtsherstel” onder no 521204.

0)
Firma’s” bij wijze van spreken: het zijn ôf éénmansbedrijven ôf vennoot-
0)
Zie art. 53 lid 5 Besluit herstel rechtsverkeer.

schappen onder firma ôfcoitnmanditaire vennootschappen ôf nv’s.

628

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12Augustus
.
1953

ten, dat het Waarborgfonds er rijk van zal worden.

Uit de formulering der laatstbedoelde uitzondering

schijnt af te leiden, dat het Waarborgfonds met betrekking

tot deze Amerikaanse certificaten niet zal overgaan tot

uitoefening van regresacties, welke ten gevolge van aan-

vaarding van het aanbod door de tegenwcrordige bezitter

aan de genoemde instelling toevallen. Dit is merkwaardig:

voor de bedoelde regresvirderingen zijn immers aanspra-

kelijk de commissionnairs of bankiers, die de stukken

ter beurze hadden gekocht, ma.w. juist dezelfde beurs-
firma’s, die, als zij
voor eigen rekening
hadden gekocht

en mitsdien thans zelf tegenwoordige bezitter geweest

waren, ‘niet voor het aanbod in aanmerking zouden ko-

men, resp. (nl. bij aanvaarding van het aanbod door de

gedepossedeerde) een actie van de zijde van het Waarborg-

fonds tegemoet zouden kunnen zien. Het schijnt nauwe-

lijks aannemelijk, dat een zodanige inconsequentie inder-

daad in de bedoeling heeft gelegen, doch de bewoording

der pblicatie laat m.i. geen ruimte tot twijfel, zodat ik

aanneem, dat aan het Waarborgfonds de mogelijkheid

van uitoefening dezer regresacties inderdaad, niet is voor-

behouden. Ik acht dat zeer betreurenswaardig. Aan het

feit op zichzelf, dat deze personen, die willens en wetens

voor hun cliënt gespolieerde stukken kochten, de gevol-

gen van deze houding niet te dragen krijgen, zou men

schouderophalend voorbij kunnen gaan, ware het niet,

dat deze gevolgen thans voor een groot deel ten laste

van ‘s Rijks Schatkist komen. De bedoelde beursfirma’s

hebben geenszins verdiend, met behulp van uit belastingen

verkregen gelden te worden gesauveerd. Op dit punt is

de Regering m.i. wel héél erg ver gegaan met haar con-

cessies.

Met het bovenstaande meen ik te kunnen volstaan

om aan te tonen, dat de oplossing van het effecten-

rechtsherstelprobleem, vervat in de publicatie van de

Minister van Financiën, geenszins in alle opzichten be-

vredigend is te achten. Wellicht zou nog op meer punten

critiek kunnen worden uitgeoefend. Er
moest
echter een

oplossing komen, en het was te verwachten, dat zij ge-

breken zou vertonen. Vandaar, dat wij de bedoelde pu-

blicatie ondanks alles met vreugde blijven begroeten:

dit is altijd nog aanzienlijk beter dan géén oplossing.

Groningen.

.

A. VAN OVEN.

De 36ste zitting van de Internationale Arbeidsconferentie

De agend
.
a voor de 36ste zitting van de Internationale

Arbeidsconferentie (Genève,
4-25
Juli 1953), was, in

tegenstelling met hetgeen in andere jaren wel eens het ge-

val geweest is, niet overladen, zodat in ruim drie weken

tijds de verschillende punten konden worden behandeld.

Behalve de jaarlijks wederkerende onderwerpen, t.w. het
rapport van de Directeur-Generaal van het Internationaal
Arbeidsbureau, de begroting en andere vraagstukken van

financiële aard, de rapporten over de toepassing van de

verdragen en aanbevelingen, kwamen op de agenda vijf

ônderwerpen voor, ni.: vacantie met behoud van loon,

bescherming van de gezondheid van de arbeiders in de

plaatsen, waar zij arbeid verrichten, minimum leeftijd
van toelating van jeugdige arbeiders tot ondergrondse

arbeid in de kolenmijnen, Organisatie en werkwijze van

de nationale Departementen van Arbeid en wijziging

van het statuut van de Internationale Arbeidsorganistie.

Om met dit laatste punt te beginnen: de voorgestelde

wijziging heeft ten doel het aantal -leden van de Raad

van Beheer een weinig uit te breiden, zodanig dat de

samenstelling van die Raad in overeenstemming zou zijn

met het sinds de oprichting belangrijk toegenomen aan-

tal leden van de Organisatie en een meer daadwerkelijke

vertegenwoordiging van alle belangen in het werk der

Organisatie mogelijk zou maken. Op het ogenblik bestaat

dë Raad uit 32 personen, t.w. 16 vertegenwoordigers van

Regeringen, 8 werkgeversvertegenwoordigers en 8 arbei-

dersvertegenwoordigers. Van de 16 regeringsvertegen-
woordigers zijn er 8
.
van landen, die op het gebied van

de nijverheid de belangrijkste plaatsen innemen (die

beschikken over een zgn. vaste zetel). De andere 8

worden eenmaal in de drie jaar gekozen. Hetzelfde is

het geval met de werkgevers- en arbeidersvertegenwoor

digers. Door de Raad van Beheer was voorgesteld het

aantal leden tot 40 te verhogen; daarvan zouden er dan

20 zetels voor de Regeringen beschikbaar komen, waar

van 10 (in plaats van 8) vaste zetels zouden zijn. Het

aantal plaatsen voor de werkgevers- en arbeidersver-

tegenwoordigers zou met 2 voor elke groep worden ver-

hoogd.

De Conferentie heeft zich met de voorgestelde wijzi-

gingen verenigd. Eveneens nam zij een amendement aan,

daartoe strekkende om uit het Statuut de bepalingen te

doen vervallen welke de eis inhielden, dat van de leden
een bepaald aantal tot niet-Europese Staten moeten be-.
horen. Zij, die tot niet-Europese landen behôren, zagen

hierin een soort discriminatie. In de praktijk wordt dat

bepaalde aantal reeds ver overschreden. Ik meen hier

te moeten vermelden, dat de Verenigde Staten van Noord-

Amerika en de Noordse Staten zich bij de eerste stem-

ming onthielden. Deze laatsten deden zulks daar zij,

tegelijk met de onderhavige kwestie, die van de plaats-
vervangende leden wilden zien geregeld; de Verenigde

Staten van Amerika gevoelden voor de uitbreiding op
zichzelf niet veel. Zij gaven te kennen, dat, mocht het
aantal zetels in de Raad uitgebreid worden, alsdan het

aantal plaatsvervangers verminderd zou moeten worden.
De regeling van de plaatsvervangers vindt evenwel geen

plaats in het Statuut, doch in het Reglement der Confe-

rentie; daarover had de Conferentie zich thans niet uit

te spreken. Dienaangaande zullen door de Raad van Be-

heer voorstellen aan de volgende Conferentie gedaan
.

worden. Bij de eindstemming hebben echter zowel de
Verenigde Staten van Amerika als de Noordse landen

v66r gestemd. Aangezien in 1954 de verkiezingen voor

de Raad van Beheer zullen plaatsvinden, is het van be-

lang, dat de aangenomen wijzigingen tijdig door de Rege-

ringen geratificeerd zullen worden. Daarop heeft de Con-

ferentie in een resolutie aangedrongen. Vermeld kan hier

worden dat, mocht het aantal zetels in de Raad uitgebreid

worden, de 2 nieuwe vaste zetels zeer waarschijnlijk aan

Japan en Duitsland zullen toevallen.

Over het onderwerp ,,vacantie met behoud van loon”

had de eerste discussie plaats. De Conferentie had tot

taak terzake conclusies vast te stellen, welke aan de Rege-

ringen zullen worden gezonden met het veizoek hun

eventuele opmerkingen aan het Internationaal Arbeids-

bureau te doen toekomen, waarna in 1954 de tweede

lezing zal plaats hebben en over dat onderwerp de eind-

beslissing genomen zal worden. Het onderhavige onder-

12 Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTIS.CH’E BERICHTEN

629

werp heeft reeds verschillende malen de aandacht van

de Conferentie gehad. In 1936 nam zij terzake een ver-

drag aan, dat slechts op zeer bescheiden schaal gerati-

ficeerd werd, benevens een aanbeveling; later (1946)

kwam een verdrag over vacantie met behoud van loon

voor zeelieden tot stand (herzien in 1946) en het vorig jaar

werd een verdrag betreffende vacantie met behoud van

loon voor arbeiders in de landbouw aangenomen.

In de commissie, welke de behandeling van dit onder-

werp voorbereidde, bestond verschil van opvatting over

de vraag, of deze aangelegènheid in, een verdrag of in.

een aanbeveling geregeld moest worden. De meerder-

heid der commissie sprak zich voor een aanbeveling uit.

In tal van landen wordt het vraagstuk der zgn. betaalde
vaèantie niet bij de wetgeving, doch in collectieve con-

tracten geregeld; een regeling van dit onderwerp bij ver-

drag, zou, zo meenden verschillende leden, een ingrijpen

van de Regeringen bij de onderhandelingen van werk-

gevers en arbeiders nodig maken en de Regeringen ver-

plichten na te gaan, of de collectieve contracten aan de

bepalingen van het verdrag voldoen. Een voorstel van

de arheidersgroep om het onderwerp bij verdrag te rege-.

len, werd in de commissie verworpen. In beginsel werd

een vacantie van twee normale werkweken voor arbei-

ders, die een geheel jaar bij éénzelfde werkgever in dienst

zijn, nodig geacht om hen hun physieke en geestelijke
krachten te doen herkrijgen; onafgebroken dienst ech-

ter van ten minste 6 maanden moet, meende de commissie,

de arbeider recht geven op een evenredig deel dier vacan-

tie, terwijl, in geval de arbeid bij die werkgever eindigen

zou v66r het eind van die periode, er aanleiding is om

regelingen te treffen voor het recht op een daaraan even-

redige vacntie of op een compensatie daarvoor. De

Conferentie heeft zich met de voorstellen der commissie

verenigd. De conclusies zullen thans aan de Regeringen

gezonden worden met verzoek hun opmerkingen mede

te delen; in 1954 zal dus de Conferentie over’ dit onder

werp de eindbeslissing nemen. Onder deze regeling valt

niet het vraagstuk der besteding van de vrije tijd.

Het onderwerp, de bescherming van de gezondheid

van de arbeiders in de plaatsen, waar iij arbeid verrichten,

was door de vorige zitting van de Conferentie in eerste

lezing behandeld. Die zitting had over de vorm der rege-

ling evenwel geen definitieve beslissing genomen. Het
Internationaal Arbeidsbureau had dan ook terzake drie

vormen voor de regeling opgesteld: 1. een aanbeveling,

2. een ontwerp-verdrag, 3. een of twee ontwerp-verdragen

met een aanvullende aanbeveling. Een voorstel om in een

verdrag enkele algemene bepalingen neer te leggen en

de noodzakelijke technische maatregelen in een aanbe-

veling onder te brengen, vond in de commissie,. welke

de behandeling van het onderhavige onderwérp voor

bereidde, geen meerderheid. Dit was ook het. geval in de
Conferentie; een voorstel van arbeiderszijde gedaan, om

een deel van de bepalingen der door de commissie aange-

nomen aanbeveling in een verdrag neer te leggen, werd

verworpen. De voorstanders van een verdrag hebben o.a..

aangevoerd, dat de bescherming der gezondheid van de

arbeiders van zeer groot belang is, zowel uit economisch,

sociaal als menselijk oogpunt bezien, zodat er alle aan-

leiding is dat onderwerp in een verdrag te regelen. De

gevaren, welke de gezondheid van de arbeiders bedreigen,

nemen van dag tot dag toe. Een verdrag zou de toepas-

sing van algemene maatregelen ter bescherming van de

gezondheid der arbeiders kunnen verzekeren.. Zij, die

voorstanders van een aanbevèlin’g waren, vestigden de

aandacht op de moeilijkheden aan een regeling bij een.

verdrag verbonden.

Het eerste deel van de aanbeveling, zoals die ten slotte

door de Conferentie werd aangenomen, bevat een aantâl

maatregelen van technische aard ter bescherming van de,

arbeiders tegen de gevaren, waaraan zij blootstaan; het

tweede deel behandelt het geneeskundig onderzoek van

de arbeiders welke arbeid verrichten, die bijzondere• ge-

varen voor hun gezondheid met zich brengt; deel drie

heeft betrekking op de aangifte van beroepsziekten, ter-

wijl het vierde deel betrekking heeft op de eerste hulp

bij ongelukken. Behalve de aanbeveling nam de Confe-

rentie een drietal resoluties op dit onderwerp betrekking
hebbende aan, nl.: een betreffende het samenstellen van
eeninternationale lijst van beroepsziekten, die voor aan-

gifte in aanmerking komen, de tweede op nationale lijs-

ten van bedoelde beroepsziekten. De derde resolutie

doet een beroep op de Regeringen om het nemen van

maatregelen voor de opleiding van artsen, die deskundig

zijn. op het gebied van bedrjfshygiëne en de Organisatie

van bedrjfs-medische diensten te bestuderen. De Con-

ferentie nam de aanbeveling en de resoluties aan.

Een regeling betreffende de leeftijd van toelating van

jeugdige arbeiders tot ondergrondse arbeid., in de kolen-

mijnen was het vorige jaar door de Conferentie voorbe-

reid; besloten was toen een eventuele regeling in een aan-

beveling neer te leggen. In de commissie der Conferentie,

welke de behandeling van dit onderwerp heeft voorbe-

reid, werd door de arbeidersgroep het voorstel gedaan

de regeling de vorm van een verdrag te geven. De stem-

men, over dat voorstel stâakten, zodat dat vooj’tel. ver

worpen was. M.i. valt dit besluit zeer te betreuren. Als

er zich een onderwerp voor regeling bij ‘verdrag leent dan

is het wel het onderhâvige. Van een aanbeveling in deze

is niet veel te verwachten, gezien het lot dat in de praktijk

aan aanbevelingen ten deel valt. De Regeringen beloven’

meestal te zijner tijd wel eens met de aanbeveling reke-

ning te houden! De aangenomen aanbeveling beveelt aan

om jeugdige personen beneden 16 jaar niet bij onder-

grondse arbeid in de kolenmijnen tewerk te stellen;

tevens wordt aanbevolen om jeugdige personen van 16-18

jaar slechts onder bepaalde voorwaarden ondergrondse
arbeid te laten verrichten ‘(wanneer zulks voor hun op-.

leiding’nodig is of onder voorwaarden door de bevoegde

autoriteit, na raadpleging van de betrokken werkgevers-.

en
.
arbéidersorganisaties vast te stellen). De Conferentie

nam die aanbeveling met geen stem tegen en één onthou-

ding aan. ,

De behandeling van het onderwerp: organisatie en

werkwijze van nationale Departementen,van Arbeid

(de Engelse tekst luidde ,,of national Labour, Depart-

ments”) was afwijkend van die tot nu toe ten aanzien

van onderwerpen gevolgd. Het was’ de bedoeling over

dat onderwerp een algemene discussie te houden; daarbij

zat niet voor het vaststellen van resoluties of aanbevelin-

gen. Het Internationaal Arbeidsbureau had, volgens op-

dracht, terzake een rapport samengesteld uit ge-‘

gevens, waarover het beschikte,, doch, had tevoren
niet een vragenlijst aan de Regeringen gezonden of

inlichtingen gevraagd. Het is dan, ook niet te ver-‘

wonderen, dat over dat rapport wel enige critiek

werd geleverd en dat door de verschillende debaters

gegevens. werdén verstrekt, welke bij de gewone samen-

stelling van een rapport door het Bureau na verkregen

inlichtingen in dat rapport .zouden zijn verwerkt.. Na

breedvoerige bespreking heeft de commissie, welke dat

630

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12Augustus 1953

•onderwerp behandelde, tal van conclusies opgesteld,

welke weer tot veel discussie aanleiding gaven. Een van

de belangrijkste beslissingen van de commissie is wel deze,

dat aanbevolen wordt dat het Internationaal Arbeids-

bureau zijn kennis over dit onderwerp moet uitbreiden.

Het rapport, door het Bureau overgelegd, bevatte wel

reeds nuttige inlichtingen, doch putte dat onderwerp

geenszins uit. Het Bureau werd dan ook verzocht volgens

zijn gewone methoden en hulpbronnen deze aangele-

genheid verder te bestuderen en vergelijkende studiën

te maken, welke van praktisch nut zoudn zijn bij de

organisatie, de ontwikkeling en functionnering van

Departementen van Arbeid. Deze proefneming komt

mij persoonlijk niet zeer geslaagd voor. De discussies

namen zeer veel tijd in beslag en hebben tot een vrij

pover resultaat geleid. Ik kan mij dan ook geheel aan-
sluiten bij de opmerking door de heer Roberts, de En-

gelse arbeidersafgevaardigde, tevens vice-voorzitter der

Conferentie, gemaakt. Deze wees op het gevaar, dat er

schuilt om een dergelijk experiment te ver door te voeren.

‘Men riskeert dan dat de Conferentie een ,,seminarium”

wordt; dat zou buitengewoon slecht voorde Organisatie

zijn, en al is het een experiment, dat geprobeerd môet

worden, het is te hopen, dat het in de sfeer van experiment

blijft en niet in de toekomst een blijvend verschijnsel

zal zijn.

Evenals alle jaren had de Directeur-Generaal ook aan

deze Conferentie zijn jaarrapport overgelegd, waarover

ruim 106 sprekers het woord gevoerd hebben. Een eigen-

lijk gezegde discussie heeft daarover niet plaats. De meeste

sprekers maken opmerkingen naar aanleiding van het

rapport en delen mede hoe de toestand in hun land is en

wijden daarover uit. Dit jaar was weer een belangrijk

deel van het rapport aan het vraagstuk der productivi-

teit gewijd. Op dat terrein is de Organisatie zeer actief.

Het afgelopen jaar heeft een commissie van deskundigen

dat vraagstuk bestudeerd en een’ aantal aanbevelingen

opgesteld. Veel nieuws werd hierover in de Conferentie
evenwel niet ter sprake gebracht. Van belang om te me-

moreren acht ik het feit, dat verschillende sprekers op
het gevaar wezen, dat een te streng doorgevoerde me-

chanisatie en rationalisatie van ‘de productie de arbeid

zou kunnen ,,dehumanize”. Hogere productie moet vol-

gens hen samengaan met verbeterde levensstandaarden;

aan dë arbeiders moet ook een deel van de vruchten der

verhoogde productiviteit ten goede komen. De’Direc-

teur-Generaal heeft in een rede de verschillende sprekers

over zijn rapport beantwoord. Hiermede meen ik dit

overzicht van de werkzaamheden der Conferentie, dat

geenszins oç volledigheid aanspraak kan maken, te kun-

nen besluiten.

Mijn indruk van de Conferentie was deze: het was een

saaie Conferentie. Er stonden geen onderwerpen op de

agenda, welke de gemoederen enigszins warm konden

maken. Misschien ligt het ook aan het feit, dat de Inter-

nationale Ärbeidsorganisatie op het ogenblik een crisis

doormaakt (waaraan de drang to’t bezuiniging door

tal van landen uitgeoefend niet vreemd is), die wellicht

onbewust ook in deze Conferentie tot uitdrukking kwam.

In elk geval manifesteerde zich in deze Conferentie een
voorkeur voor aanbevelingen boven verdragen, hetgeei

m.i. zeer te betreuren valt, al geef ik toe, dat er wellicht

wel wat minder verdragen aangenomen konden worden.

Verschillende federatieve Staten gevoelen niet veel voor,

verdragen, o.a. de Verenigde Staten. Inderdaad leveren

verdragen voor federatieve Staten wel enige moeilijkhe-

den op, hetgeen echter geen reden mag zijn om slechts

regelingen in de vorm van aanbevelingen aan te nemen.

Immers, niet ontkend kan worden dat er van de verdragen

een grote stimulans tot verbetering van ‘de arbeidsvoor-

waarden en van de sociale toestanden in tal van landen

is uitgegaan. De. Internationale Arbeidsorganisatie is de

oudste Organisatie, zij is stevig gegrondvest en moet in

staat gesteld worden haar werkzaamheden behoorlijk

te verrichten, zulks te meer, waar tal van nieuwe organisa-

ties om werk te krijgen een aanslag doen op het werk

der Internationale Arbeidsorganisatie en die zodoende

op de duur, wellicht zonder zulks te willen, zouden kun-

nen ondermijnen.

Amsterdam.

0. 1 STEMBERG.

INGEZONDEN STUK

Het ontwerpen via research van economische politiek

op lange termijn

De heer J. J. D. Rijk te Amiterdam schrijft ons:

Het artikel van Dr J. M. E. M. A. Zonnenberg in

,,E.-S.B.” van 1 Juli ji., getiteld ,,Het ontwerpen via

research van economische politiek op lange termijn”,

heeft mij, ondanks de mij sympathieke strekking er van,

toch de volgende bedenkingen ingegeven. Het geeft

m.i. blijk van een gedachtengang, die wetenschappelijk

gezien niet verantwoord is, en zelfs gevaarlijk, want

verwarringwekkend mag heten; ondersteund door deze

gedachtengang wordt een pleidooi gehouden voor ver-

antwoord, en vooral grondiger wetenschappelijk on-

derzoek ten dienste van de economische politiek (politici?).

Dr Zonnenberg haalt zelf nl. dooréén het wetenschap-

pelijk denken, d.w.z. een streven naar de hoogst bereik-

bare graad van belangeloosheid (om ‘het woord objec-

tivitei.t te vermijden), en wat ik zou willen noemen

,,moral thinking”; het Engelse woord ,,moral” is hier

beter dan ons ,,moreel”, aangezien dit laatste te veel

ethische geladenheid bezit, terwijl ,,moral” ruimer is:
het geeft aan het gehele gebied der waarde-oordelen,

welk gebied qualitate qua buiten-, of boven-wetenschap-

pelijk is. Deze mengeling van twee onverenigbare fac-

toren, waarvan hij zichzelf waarschijnlijk niet bewust is,

spreekt uit zijn pleidooi v66r, zowel als uit zijn project

van, een grote en vaste research-instelling. Zijn pleidooi
is op zichzeffal één
bewijs
van een
wenselijkheid:
contra-

dictio in termin. Als ,,argument” gebruikt hij bijv.

het standpunt van oud-Minister In ‘t Veld t.a.v. de wo-
ningbouw, wiens standpunt z.i. verkeerd is. Als volgt:

(dat) het eerdergenoemde ministeriële argument er

gehëel naast is. Immers, een dergelijk actueel en dringend

vraagstuk als de woningvoorziening
mag
men niet onop-

gelost houden,
omdat
men voor een ander, eveneens

(sinds 1929) vitaal vraagstuk.., vermoedt geen oplossing

ooit te kunnen vinden” (cursivering J. R.). Het ,,mag’

geeft hier aan: het waarde-oordeel (waarmee ik het overi-

gens eens ben), zo men wil: de politiek, het ,,omdat”
is slechts schijnbaar rationeel. Het gaat hier om wen-

selij kheden, niet om bewijsbaarheden. ,,Tot logische

proporties teruggebracht vereist ‘s Ministers argument

slechts uitputtend onderzoek. . .”. Om dan weer met

schijnbaar-logische, d .w.z. verkeerde, argumenten een

beslissing te argumenteren die,. als beslissing, nu eenmaal

niet in het veld der logica ligt, vermoed ik.

12Augustus
1953

ECONQMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

631

Dr
Z. bepleit dan een research-instelling, die dergelijke

vraagstukken uitputtend zal bestuderen, daarnaast ook

zuiver descriptief werkzaam is (zijn voorbeeld van de

term ,,full employment”), en die in openbaarheid een
critische toetsing geeft van allerhande studies -die nu

geheim blijven, zoals (zijn voorbeeld) die van het Cen-

traal Planbureau, en… van wel gepubliceerde stukken,

bijv. de industrialisatienota’s. Deze beweegredenen (laten

we het woord argument verder rusten) lijken mij Idem-

mender dan de eerste, ook al gaat het laatste voorbeeld

dan gepaard. met het niet uitgesproken oordeel dat de

politici best de hulp (of correctie?). van een dergelijke
wetenschappelijke research zouden kunnen gebruiken

(resp. behoeven). En juist omdat ik de wens van Dr

Z. deel, lijkt het .me nuttig het volgende te overwegen,

ter nadere duidelijkheid van zijn project. Het op te rich-

ten instituut dient zich ni. bezig te houden ,,met de on-

afhankelijke,
wetenschappel(jkè
behandeling van belang-

rijke, practische, maatschappelijke vraagstukken, waarbij

deze tevens in hun ontwikkeling-op-lange-termijn worden

bezien, zodat ‘aldus geleidelijk een economische politiek

op lange termijn kan worden ontworpen”. Het is jammer,

dat de schrijver het woordje ,,aldus” niet 66k heeft laten

cursiveren: dat zou het geheel pikanter gemaakt hebben.

Dezelfde gedachtengang, die ik al hierboven signaleerde,

ligt ook weer hieraan ten grondslag: ni. dat men een po-

litiek, d.w.z. een wens, een keuze, wetenschappelijk zou

kunnen verdedigen, ja zelfs (,,aldus”) zou kunnen ,,be-

rekenen”. Zelfs een wetenschappelijke super-brain-trust
kan dit niet, en is op geen, enkele manier garant te stel-

len voor een ,,juiste” politiek. Dat is een kwestie van

smaak, zo men wil levensbeschouwing en men kan nu

eenmaal geen wenselijkheden ,,bewijzen”, evenmin als

men oud-Minister In ‘t Velds politiek met logica kan weer

leggen.

En dit is het cardinale punt iii het project van Dr Z.:

hoe verhoudt dit instituut zich jegens de politieke licha-

men in de democratie? Het zal onafhankelijk zijn, voor

de helft met overheidsgelden, voor de andere helft met

particuliere steun gefinancierd worden. De band met de

Overheid is slechts die van de openbaarheid. Er wordt

van verwacht dat het zijn wetenschappelijke resultaten
(en ook de ontworpen politiek?) tijdig publiceert, zelfs

,,strategie en goede tactiek” betracht. Ik heb er al op

gewezen, dat uit wetenschappelijk ‘onderzoek niet auto-
matisch een gedragslijn voor de politiek resulteert, maar

hier vraag ik me nu af: wordt het een politieke èf een

wetenschappelijke instelling? Ik zou slechts dit laatste
wensen; zuiver, grondig wetenschappelijk onderzoek,
van zo groot mogelijke veelzijdigheid, ten dienste van

de, politiek.. De politici, c.q. Regering en Staten-Generaal,

kunnen van deze wetenschappelijke gegevens gebruik

maken. In deze onduidelijke opzet komt men Dr Z.’s

onduidelijke voorstelling van wetenschappelijk denken

tegen, en hieruit vloeien gevaren voort voor de demo-

cratie. Bijv.: wat voor nut heeft een critische toetsing
achterâf van reeds gehouden beschouwingen? Op het

wetenschappelijke veld alleen dit: èf het blijkt, dat de

Kamerleden voldoende inzicht in de problemen hadden,

of het blijkt dat dit niet io was. In het eerste geval over-
bodig, in het tweede geval pijnlijk voor het prestige der

Staten-Generaal. Maar Dr Z. wil (hoe?) ook een politiek

laten ontwerpen: grootste gevaar voor de democratie,

als men buiten-parlementair politiek gaat bedrijven, en

dat dan nog wel met een aureooltje (dat echter in de

wetenschap, niet in de politiek verdiend is), en schijn-

rationalisme. In een democratie voere men parlemen-

taire politiek; men zorge dat dit parlement goed toege-

rust is en hoede zich voor zgn. ,,wetenschappelijk”

corporatisme.

In dit instituut moeten worden opgenomen o.a.

,,rnodern denkende ontwikkelde practici”. Bij de selec-

tie (van wie gaat die uit?) zijn beslissend o.a. ,,hun ge-

varieerde practische ervaring, hun publicaties, hun geeste-

lijke instelling van pionier”. ,,Zij moeten typische de-

mocraten zijn”. Later is sprake van ,,karaktervolle per-

sonen”. Dit wederom maakt mij angstig dat dit instituut

een hybridisch gedrocht gaat worden, want wat heeft

dit met wetenschap te maken? Deze onhandelbare, vage

criteria zijn hier totaal irrelevant, zij tellen- alleen in de

politiek.

Nogmaals, ik ben het eens met het streven van Dr Z.

naar een dergelijk instituut: Maar zijn verwarring van

wetenschap en ,,moral thinking” zet zich in dit project

voort. De verwachting van een ,,wetenschappelijke”

politiek is een onmogelijkheid, het bedrijven van stra-

tegie en tactiek met deze zgn. gefundeerde politiek al

even gevaarlijk als de pretentie een zodanige politiek

te kunnen vinden, het aanleggen van genoemde criteria

voor de selectie van wetenschâpsmensen leidt (can it

happen here?) tot McCarthy-isme, de toetsing achteraf

is onnuttig. Ik heb Dr Z.’s gedachtengang gevaarlijk
genoemd; naar mijn gevoelen is zij dit inderdaad. Ik

deel de volgefde wensen die hij uit: onafhankelijkheid;

verstrekking van sociologische, psychologische, eëono-

mische gegevens bij de voorbereiding van wetsontwerpen

en wetten; opneming van sociaal-psychologen, socio-

logen en sociografische onderzoekers in veel ruimer

aantal dan tot nog toe; coördinatie van het onderzoek,

en vooral: bestendiging van dit werk, of, zoals Dr Z.

voorstelt, tenminste een proef van vijf jaar. Maar bovenal

zorge men voor een duidelijke taakomschrijving, een

duidelijke plaatsbepaling en een goede, in een democratie

passende samenwerking met uitvoerende en wetgevende

macht, en hoede men zich voor het binnenhalen (of

ongemerkt laten binnensluipen) van, aan de wetenschap

vreemde, politieke elementen.

Naschr?ft.

In verband met uitstedigheid stelt Dr Zonnenberg zich

voor op bovenstaande beschouwing van de heerRijk en

op het redactioneel artikel ,,Meer sociaal-economisch

onderzoek?” in ,,E.-S.B.” van 8 Juli ji. op een later tijd

stip te antwoorden.

Red.

ANTILLIAANSE MOMENTOPNAME

De reis van Prins Bernhard ‘naar de Nederlandse An-

tillen vestigde weer eens onze aandacht op deze overzeese

rjksdelen. Reeds meer dan 300 jaar bestaat een politieke

band tussen die kleine eilanden, ginds in de Caribische

Zee, en Nederland. Die staatkundige verhoiiding heeft

zich voortdurend gewijzigd, al naar de opvattingen van

de tijd. Van een vestiging der Westindische Compagnie

werden de Antillen een bezitting der Bataafse Republiek,

een kolonie van Nederland en thans een gelijkwaardig

deelgenoot in het Koninkrijk.

De staatkundige banden met Nederland zijn formeel

Idsser geworden, maar de economische betekenis van de

Nederlandse ondernemersactivitejt aldaar is onvermin-

derd gebleven. En wanneer grote groepen Nederlanders

op Curaçao niet in onirasterde en met eigen politie be-

waakte villadorpen afgecheiden van de plaatselijke be-

632

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Augustus
1953

volking zouden wonen, maar een normaal integrerend

volksdeel zouden hebben gevormd, zou de culturele in-

vloed van Nederland eveneens, onafhankelijk van de
politieke relatie, groot zijn geweest. Deze segregatie

maakt evenwel, dat mèt de liquidatie van de koloniale

staatsinrichting de achteruitgang van de betekenis der

Nederlandse beschaving voor de Antilliaanse bevolking

hand in hand dreigt te gaan. Wij willen hopen, dat dit

bezoek van de Prins en de installatie van een Antilliaanse

sectie van het Prins Bernhard-Fonds er toe kunnen bij-

dragefl, dat de culturele vervreemding niet verder gaat.

Wanneer aan de culturele vervreemding een politieke

vervreemding gepaard zou gaan, zou de K.L.M. waar

schijnlijk als een der eersten de weerslag er van onder-

vinden. Onze nationale luchtvaartmaatschappij heeft

sedert 1934 een groot en doelmatig Westindisch net tot

ontwikkeling gebracht dat luchtvaartpolitiek in hoofd-

zaak gebaseerd is op vergunningen van de Amerikaanse,

Britse, Franse en Venezolaanse buren. Zo verbindt de

K.L.M. thans bijv. het Franse Cayenne en het Britse

Trinidad met Willemstad op Curaçao, Miami in Florida

en Maracaibo in Venezuela. Dit Nederlandse belang zou

enorm geschaad worden, wanneer, ten gevolge van een
politieke vervreemding, aan een Nederlandse onderne-

ming in dit deel van de wereld geen rechten meer zouden

worden verleend.

De eçonomische betekenis van Curaçao en Aruba,

zoals deze bijv. blijkt uit het feit, dat beide eilanden de

brandpunten van het Westindisch bedrijf der K.L.M.

vormen, is gelegen in de petroleumindustrie. De tijd, die

onmiddellijk aan de industriele vestiging vooraf ging,

werd voor de overgrote meerderheid der bevolking ge-

kenmerkt door armoede, honger en emigratie. Nadat de

Koninklijke/Shell zich in 1914 van waardevolle oliecon-

cessies in Ventzuela had verzekerd en zij op Curaçao,

aan de grote natuurlijke haven het Schottegat, in een rus-

tig politiek klimaat, petroleumraffinaderijen oprichtte

en in exploitatie nam, zette de voorspoed in. De Standard

011 Company of New Jersey volgde het voorbeeld en

vestigde in 1924 haar raffinaderij op Aruba. Ook Aruba
werd nu meegetrokken in een snelle, opwaartse ontwik-
kelingsgang. Bonaire bleef ongerept en dommelt voort.

Dit eiland heeft een bevolkingsdichtheid van 17 per km
2
,

Aruba daarentegen van 282 per km
2
. Emigratie sloeg

om in immigratie, vooral uit Suriname, Brits West-

Indië, Madeira en Nederland.
De olie-industrie heeft zich sterk ûitgebreid: de raffi-

naderijen van Curaçao en Aruba zijn, na die van Abadan,

de grootsten ter wereld geworden. Deze groei is te danken

aan de toenemende betekenis van Venezuela als winnings-

gebied. In de wereldolieproductie neemt Venezuela de

tweede plaats in, slechts door de Verenigde Staten over-

troffen. Curacao en Aruba liggen niet alleen gunstig

ten opzichte van het grondstofgebied, maar ook ten op-

zichte van de consumptiegebieden Noord-Amerika en

West-Europa. De afstand van Aruba naar New York is

200 zeemijlen korter dan .de afstand van Houston, de

oliehaven van Texas, naar New York. De aanvoer van

ruwe ol)e en de afvoer van geraffineerde olieproducten

geschieden per schip. Hierdoor hebben zowel Curaçao

als Aruba een ongekend druk scheepvaartverkeer, dat

nog wordt vérgroot door schepen die stookolie komen

bunkeren.

De eilanden Curaçao en Aruba zijn z6 klein en bieden

verder van nature z6 weinig mogelijkheden, dat het ge-

hele economische leven er enkel gestuwd wordt door de

olie-industrie. In feite konden andere bedrijfstakken ook
niet zulke hoge 1 nen vdor weinig geschoolde arbeid be-

talen, zodat met bezorgdheid vastgesteld moet worden,

dat andere bestaansbronnen als transitovervoer, scheeps-

reparatie, en aloëcultuur steeds verder achteruitgaan. Al

moge de olie-industrie op Curaçao in 1952 een bedrag

van
Cf
74 mln onder het volk gebracht hebben, en al

moge de welstand een ongekende hoogte bereikt hebben,

nimmer mag worden vergeten, dat de economische

grondslag der Nederlandse Antillen berust op slechts één

pijler: de olieverwerking op Curaçao en Aruba. Maar

voorlopig zijn er op de Nederlandse Antillen nog 150.000

koopkrachtige kopers, di& betalen met een sterke munt

en die de dag van morgen met blijmoedigheid onbekom-

merd tegemoet gaan.

Zij hebben in het jongste verleden ook getoond blijrnoe-

dig te kunnen offeren voor de leniging van het oorlogs-

leed in Nederland. De Nederlandse Regering bood nu

een bronzen monument aan, dat de dankbaarheid sym-
boliseert: een jonge brouw, die een roos geeft. De ont-

hulling van dit monument was de directe aanleiding tot

de reis van de Prins. Moge de wil tot samengaan van de
West en Nederland er door verstevigd worden.

‘s-Gravenhage.

Dr E. NORDLOHNE.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt

Gedurende de verslagweek bleef de geldmarkt onver-

anderd ruim. Callgeld was overvloedig aangeboden tegen

pCt, en voor schatkistpromessen met een kortere loop-

tijd dan een jaar bestond ruime vraag tegen een markt-
disconto van ongeveer pCt, welke vraag over het alge-

meen niet kon worden bevredigd. Schatkistpromessen

met langere looptijd waren eveneens in overwegende mate

gevraagd, waarbij voor papier met een looptijd van kor-

ter dan twee jaar dikwijls tevergeefs 7/8 pCt werd ge-

boden, hetgeen eveneens het geval was met de vier tot
vijf jaar lopende schatkistbiljetten bij een disconto van

l- pCt.

Hoewel de vraag naar geldmarktmateriaal groot was,

viel aan het einde der week een iets voorzichtiger hou-

ding bij de geldmarktinsteUingen waar te nemen. Ener-
zijds zal hierop van invloed zijn geweest het teruglopen

van de deviezenvoorraad, o.a. als gevolg van tekorten

van ons land in het inter-Europese betalingsverkeer

over de maand Juli, welke tekorten weliswaar niet van

grote omvang waren, doch waarvan men voortzetting

in de komende maanden verwacht en dus een geldmarkt-

verkrappende werking naast de per 1 September a.s.

plaatsvindende storting op de staatslening. Anderzijds

heeft de bekendmaking van De Nederlandsche Bank,

dat tegoeden in vreemde valuta voortaan niet meer aan

haar behoeven te worden aangeboden, waardoor de mo-

gelijkheid voor de deviezenbanken wordt geschapen,
ôvertoilige liquide middelen o.a. in buitenlands geld-

marktpapier te beleggen, tot deze voorzichtige houding

bijgedragen. Een verkrapping van de binnenlandse geld-

markt en stijging van de marktdisconto’s behoort hier-

door zeker tot de mogelijkheden, omdat men nu van

hogere rentestanden in het buitenland kan profiteren.

De kapitaalmarkt

De aandelenmarkt vertoonde over het algemeen in de

afgelopen week niet onbelangrijke koersstijgingen. Het

schijnt, daf vooral onder invloed van buitenlandse vraag

12Augustus 153

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

633

de koersen van de internationale fondsen zijn opgelopen.
Aand. indexcijfers
31 Juli 1953
7 Aug. 1953

De stijging beperkte zich echter niet tot deze groep,

maar deelde zich aan vrijwel alle categorieën aanlelen
Scheepvaart

…. ..

……………………
161,8 165,4
mede, waaruit geconcludeerd mag worden, dat ‘de

ver-
‘ad.
kopers van de voor buitenlandse rekening gekochte
fondsen over het algemeen tot herbelegging van het
Aandelen.

provenu zijn overgegaan, en dus ook voor de overige aan-
A.K.0

.

…………………………………
171%
174%
delen de toekomst• met vertrouwen tegemoet zien. Wel-
Philips

……….. .. ……………………..
168%
173
1
/2

licht werden zij in deze gedachte gesterkt door de over-
neLver

…..::::::::::.::::::::::::::.::::::

weging, dat ondanks het sluiten van de wapenstilstand
.

in Korea van een vexmindering van de productie voor
Kon.

Petroleum

………
……
……..
.
328½
328½

defensiedoeleinden in de belangrijkste Westerse landen
ndg geen sprake is.
Staatsfondsen.

De obligatiemarkt daarentegen .vertoonde in de ver-

pCt

N.W.S.

……………………
.
78½
78

slagperiode over het algemeen koersdalingen, zij het ook
33½

pCt

1947

………………………
3

pCt

Invest.

cert.

………………

987/ie
98½
9871,6

dat deze van zeer beperkte omvang bleven. Vermoede-

.::::::::::::::::::::
95
13
/o
95
1
1.1.6
lijk werden reeds hier en daar obligaties verkocht om

middelen vrij te maken voor de inschrijving op de nieuwe
Diverse obligaties.

staatslening,

teneinde

door

deze

ruiltransacties

een
3’/2 pCt Gem. R’dam 1937 VI …
101
1
/
1

10011
beter rendement te bereiken.

pCt Bataafsche Petr .

………
102 102

Onderstaande tabel verschaft van het koersverloop ter

pCt Philips

1948

………………
3% pCt Westi. Hyp. Bank
1001/,
98

100%
98
beurze van Amsterdam in de afgelopen week een beeld:
a.i.

STATISTIEKEN

OVERZICIfT VAN DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN *)
STAAT 1

.
Ontvangsten op niet-kobierbeisstingen. Kalenderjaar 1953.
1<
f 1 mln

Raming der middelen
Febr
Mrt
April
Mej
run’
J953
Raming
jaar

734
54,5

40,1 66,1
55,7
40,1
330,0 650,0
8,2 8,3
3,4

1,6
19,4
9,9

50,8
65,0
Commissarissenbelasting
1,2
0,6 0,5
1,1
0,5 0,9 4,8

9,5
30,3
23,0
15,7
26,0 23,0
14,8

132;8
240,0
28,7
27,6
38,1
38,7
36,6
37,2
206,8
-400,0

Loonbelasting

……………….

Accijns op gedistilleerd
9,9 7,5 7,9 8,6 9,5
8,1
51,5
100,0

Dividendbelasting ………………

Accijnsop

bier

. …………
0,7
1,0 1,0
1,3 1,8 2,1
7,8
17,0

Vereveningsheffing

……………
Rechten op invoer

…………….

9,6
9,3
5,8
7,9
-6,2
6,8
45,6 45,0
30,3

.

26,7
26.4
27,1
27,5 28,3
166,3
305,0
115,6
96,7 68,2
106,4
103,3
71,3
561,6
1.200,0

Accijns op suiker ………………

3,6

….

2,6

2,7
2,7 2.5
2,6
16,7..
40,0

Accijns op tabak

……………..
Omzetbelasting

……………….

Rechten van registratie

4,5
3,3 3,7
3,6
3,8
3,6
22,4 45,0
Rechten van zegel’)

…………..

Rechten van successie
6,9 6,4 7,4
5,8
7,9
7,1
41,6 90,0

Motorrijtuigenbelasting
5,8
5,5
6,4
14,4
8,4
7,1
47,6


80,0

328,8 272,9
227,3
331,3
306,2
239,8 1.686,2
3.286,5
1)
Hieronder

begrepen

wegens
Totalen

…………..
…..

zegelrecht van nota’s van ma.
kelaars en commissionna,rs in
effecten,

enz ……………..
.0,4
0,4
0,3
0,4

0,3
0,4
2,2

STAAT Ii
Ontvanesteo no kohierbelastineen

v f1

Benaming der middelen
Jan.
Fe.
Mrt
April

Inkomstenbelasting
130,7
101,0

101,2
77,3
76,6
76,7 563,5
Vermogensbelssting
11,3
9,1
9,0
7,1

.
7,3 7,3
51,0
vennootschalisbelasting
136,7
34,3
86,8
61,1
21,9 42,2
383,0
Grondbelasting’)
8,3
3,3

4,3 4,0 6,7
11,7.
38,3
Personele belasting
1
)
9,1
8,6
9,0
7,0 7,2
8,0
48,9
Ondernemingsbelasting
1)

……-
3,0
3,1
2,0
,

1,6
1,2
0,7
11,6
Overige kohierbelastingen
0,3 0,0
0,2 0,0 0,0
0,0
0,6

Totalen

………………
..299,4
159,4


212,6
158,1
120,8
146,6
1.096,9

1)
mcl.
gemeentelijke en provinciale opcenten, reap. vermenigvuldigingsfactor.

STAAT III


Ontvanesten on hi,itpnpnwnnn miMplpn
lÇnlpndnrinnr

Jan. Febr.
Mrt
April
Mei
Juni
Totaall Jan.1953
Raming
Benaming der middelen
1953
1953 1953
1953
1953
1953
t/in ult. Juni 1953

Vermogensaanwasbelasting
9,4
4,1
6,9
6,1
6,7 6,7
39,9
75,0
Vermogeasheffing ineens ….

3,8 1,4
2,8
1,6
-2,3
3,1
15,0
15,0

Totalen

.

13,2
5,5

9
9,0
1

9,8
54,9
90.0

) In verband met afrondingen behoeven de in de Staten vermelde totalen niet met de som der afzonderlijke posten overeen te stemmen.

634

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Augustus 1953

STAAT IV

Aanslagregeling der kohierbclastingen ‘).

X
(1 mln

Nog te ontvangen op In Jan. t/rn Juni ’53
In Jan.

l/m Juni ’53
Totaal

ontvangen

in
Nog te ontvangen op
alle t/m uit.

j952 op-
opgelegde aanslagen
opgelegde aanslagen
Jan.

t/m Juni 1953
alle opgelegde aan-
Benaming
gelegde

aarsslâgen

per
boekingstijdvak boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen per uit. Juni

der middelen
31 Dec. 1952
195211953
1953/1954
aanslagen
1953

1
2
..

3
4
5

Inkomstenbelasting’
752,9 259,7
182,9
563,5
632,2
Vermogensbelasting
64,1
41,5 4,7
51,0 59,2
Vennootschapsbelasting
239,2

43,2
283,4
383,0
96,4
Grondbelasting ‘)
15,0
0,4
76,1
38,3
53,0
Personele belasting’)
44,6
13,5

48,9 9,2
Ondernemingsbelasting’)
19,1

0,7

11,6
6,8
Overige kohierbelastingen
2,4 0,0

0,1
0,6
1,6

Totalen
1.137.4
271,2 547,0
1096,9
858,5

1)
Bij deze staat geldt: kolom 1-1- 2 + 3-4 =
5.
‘)
mci.
gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.

STAAT V

Verge1king tussen de ramingen en de aanslagen der kohierbelastingen.

)( f 1 min

Benaming der middelen
Raming jaar 1952
Opgeleg’cl t/m uIt.
Juni 1953 boekings-
tijdvak 195211953
Rarning jaar 1953
Opgelegd t/m uit.
Juni1953 boekings-
tijdvak 195311954

783,9
,
804,5 875,0
183,0

89,1
85,0
4,8
Vennootschapsbelasting ……………………
1.146,5
1.140,3
775,0 283,4

Inkomstenbelasting ………………………..
..

28,6 28,6 28,0
23,1

Vermogensbelasting

………………………
85.6
.

23,1
23,0 27,0

Grondbelasting ‘)

………………………..
Personele

belasting
1)

………………………
0,3

0,2

Ondernemingsbelasting.’)

…………………..
Overige lsôhierbelastingen
4,9
4,9

Totalen

……………………………
2.072,9
2.090,2
494,3

‘) Excl. gemeentelijke en provinciale opcenten. resp. vermersigvuldigingsfactor.

TOELICHTING BIJ LiET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
RIJKSMIDDELEN.
Staat 1 en H.
Deze Staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen (kas-
administfatie).
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de afdracht in
principe éénmaal per kwartaal geschieden, nl. in Januari, April, Juli ets October.
Staat III.
Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kasadministratie).
Staat IV.
Uit deze Staat kan worden afgeluzen hoe ver de belastingdienst is gevorderd met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag nog moet worden Ont-
vangen op reeds opgelegde aanslagen.

De kolommen 2 en 3 betreffen de door de belastingdienst in 1953 opgelegde
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadministratie).
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1952 behoort nor-
maliter in het boekingstijdvak 1952153 te worden opgenomen; een – uiteraard
voorlopige – aanslag inkomstenbelasting 1953 in het boekingstijdvak 1953154.
Staat V.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal tfm einde van
de maand opgelegde aanslagen en de raming. In deze staat zijn – in tegenstelling
met staat IV – de aanslagen in de grondbelasting, personele belasting en onder- –
nemingsbelasting vermeld exclusief de gemeentelijke en provinciale opcenten,
resp. vermenigvuidigingsfactor, daar deze laatsten ook niet in de raming zijn
opgenomen.

BANK INDONTESLA

(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)

‘5
E_,ei
>
O
Data
o.x
o,
0
12

0

24Juni

1953
2.364.775
730.163
19’7.164
594.772
4.005.991
30 Juni

1953
2.364.777
764.310
103.037
587.578
3.678.271
8 Juli

1953
2.247.321
688.426
158.588
633.619
58.874
15 Juli

1953
2.198.355
668.353
133.813
614.007
189.828
22 Juli

1953
2.162.463
705337
150.325
620.291
222.198
29 Juli

1953
2.017.327
662.272
155.188
599.054
317.459

Rekening courant
___________

saldi
°
‘0
v/d Reg. v/d Rep. Indon.

Data
1
40

.
0
Bijzondere
rekening
,so
oom
‘B
5.
inzake d
e
.0
E.C.A.
hulp

24 Juni

1953
4.932.551
684.362
494.868.
1.156.195
30 Juni

1953
4.909.188
719.238 494.868
1.154.703
8Juli

1953
4.898.250
726.737 494.868
1.109.639
15 Juli

1953
4.919.747 738.320
494.868
1.050.253
22 Juli

1953
4.871.201
825.594 494.868
1.034.515
29 Juli

1953
4.814.458 729.493

494.868
1.041.755

Muntbiljettencirculatie per 24 Juni
Rp. 360.357.312,50
Muntbiljettencu-culatie per 30 Juni
Rp. 361.967.413,50
Muntbiljettencirculatie per

8 Juli
Rp. 365.169.703,50
Muntbiljettencirculatie per 15 Juli
Rp. 366.842.928,50
Mw,tbijettencirculatie per 22 Juli
Rp. 369.446.972,-
Muntbijettencirculatie per 29 Juli
Rp. 366.081.729,50

NATIONALE BANK VAN BELGIË

(Voornaamste posten in millioenen franes)

0

cd
.0.0
0.sO
•oB
0

nou
nei.ei
‘S
0
5.
‘0
‘011
0.
OcO,O
s’a
.
ei’
.
0
.R.
O
‘.DE
0′:
115.”


O
‘(3
oo
0
0
>

25 Juni
1953
34.778
1.133
15.108
12.044
555
2 Juli
1953
34.778
861
14.834 15.356
730
9 Juli
1953
34,778
970
15.073
15.603
591
16 Juli
1953
34,954
1.863
14.886 15.272
686
23 Juli
1953
34.954
1.858


14.944
15.430
571
30 Juli
1953
35.041
1.973
14.755
16.751 899

Rekening-courant saldi
Verointemssen
o
________________________
to, het buiten.
0
20′
land i.v.m.beta-
Schatkist
9
,

1
11

lingaaccorden
,sO
n
.E
11
O.t

al
B

i

Il
1

25 Juni
1953
368
96.1601
2
147
1
1.637
260
959
2 Jufl
1953
339
98.9451
4
147
351

1
1.470
331

11.023
9Juli
1953
319
99.176!
3
147
400

1
1.364
246

1
983
16Juli
1953

.
313
99.147!
3
147
355

1
1.328
559

11.003
23 Juli
1953
307
99.0371
6
147
351

1
1.299
641
1.020
30 Juli
1953
295
99.8161
7
172
403

1
2.008
1.008

11.035

Abonneert U op.de

E.-S.B.

12Augustus
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

635

DE NEDERLAiNDSCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens)

,,

n
o
,


o.’2

0
00
n
00

fl

1
0
ooso

00
>
000.
0
0

o-‘

13 Juli

•1953

2.360.412

1.763.076

2.036

315.851

31.060
20 Juli

1953

2.372.934

1.693.888

3.255

333.551

30.955
27 Juli

1953

2.516.023

1.599.783

3.987

294.351

31.527
3 Aug. 1953

2.522.620

1.588.137

2.299

296.436

30.898
10 Aug.

1953
1
2.544.413

1.606.180
1

2.057

285.270

31.060

0
-o

E

Saldi in
rekening
courant


•5

.

Lo
2
.0
°
77
uli

1953
3.091.237
2.509.247
883.355
1.202.9691

87.794
38*909
13 Juli

1953
3.065.727
2.538.346
782.355
1.202.9691
192.913
38.794
20 Juli

1953
3.065.649 2.493.019
959.368
1.202.9691
81:721
39.220
27 Juli

1953
3.115.574 2.454.730
764.726
1.202.9691
89.787
39.215
3 Aug.

1953
3.125 646 2.442.037
713.001
1.199.5361
81.023
38.901
10 Aug.

1953
3.073.278
2.520.694
822.668
1.198.6241
82.625
38.947

OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCIIE BANK
Van 1 Aug. 1953 af

Plaats
Schriftelijk en t.t.

Voor deviezenbanken Voor derde?i

7,6572
7,532-

7,664
1
)
89,80


91,157
89,75

91,20

‘)
54,6045- 55,4297
54,57

55,46

‘)
13,15


13,28
13,15

13,28

Brussel

…………………..7,5432-

10,56


10,72
10,554- 10,724
1
)

Frankfort afMain

………….
Kopenhagen

……………….

3,85 3,83

3,85

Lissabon

…………………
Londen

…………………

3,85
3.824-

3,85
Montreal (t.t.)

……………..3,83
Montreal (Iuchtpost)

………..3,824

3,85
3,82.-

3,85
Montreal (zeepost)

………….3,82
New York (t.t.)

……………3,77

3,83
3,764-

3,83
4′)
Oslo

…………………….3.05
53,05

53,33
Parijs

……………………
.07,76

-109,389
107,69 -109,46

1)

52,94
52,62

52,94
Praag

…………………….52,62

5
.- 53,33

72,9065- 74,008
72,85

74,06
1)

Stockholm

……………….
Ztirich (,,accoord”

frs)

………
86,25


87,555
86,20

87,60 ‘)
Zürich (vrije frs)

……………
86,71


87.09
86,71

87,09

‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES

De economische toekomst, van Canada,
door Prof. Dr

H.
M. H. A. Van der Valk, meteen ,,ten geleide” van

Z.K.H. de Prins der Nederlanden. Arnhem 1953,

172 blz., f8,90.

Nationale of internationale katoenpolitiek,
door Dr H.

J. Kuhlmeyer, dissertatie N.E.H. Arnhem 1953,
215 blz., fl2,50.

Beoordeling van het weerstandsvermogen van levensverze-

keringmaatschappijen,
door Dr J. Visser. Amster

dam 1953, 273 blz.,
f
10,-.

De Zegelwet 1917 in de practijk,
door J. Prakken. Met

vele voorbeelden. Amsterdam 1953, 160 blz., f3,95.

Belegging in effecten,
door J. F. v. d. Pol. Een nieuwe,

eenvoudige gids voor een veilige en succesvolle

belegging. Assen 1953, 101 blz., f3,90.

De Oosterse handel te Amsterdam,
door Mr N. W.

Posthumus. Het oudst bewaarde koopmansboek van

een Amsterdamse vennootschap betreffende de han-

del op de Oostzee 1485-1490. Leiden 1953, 340

blz., f22,-.

De huidige positie van het aandeel als beleggingsobject.

Openbare les gegeven bij de aanvaarding van het

ambt van lector in de bedrjfshuishoudkunde aan

de Nederlandsche Economische Hoogeschool op

29 Mei
1953,
door J. C. Brezet. De Erven F. Bohn

N.V., Haarlem, 23 blz., f 1,20.

Vademecuin van een, aantal marktanalytische gegevens

van de afgeronde provincie Utrecht.
Centraal Bureau

voor Courantenpubliciteit van de Nederlandse Dag-

bladpers. ‘s-Gravenhage 1953, f2,50.

Statistisch Handboek van de Europese Gemeenschap voor

Kolen en Staal.
Luxemburg, Juni 1953, 293 blz.,

f4,50.

Statistische basisgegevens.
Proefdruk uit het Statistische

Handboek van de Europese Gemeenschap voor

Kolen en Staal. Luxemburg, Mei 1953, 29 .blz.,

f0,75.

Volledige uitiverkingen van Bedrfjfshuishoudkunde en Boek-
houden,
Deel 1 en II, door A. F. A. Cheizoo en Ph. C.

Stubenrouch. Groningen
1953,
67 resp. 95 blz.,

f3,50 resp. f3,90.

Demografie en gezinspolitiek,
door Prof. G. H. L. Zeegers

en Drs J. Godefroy. Sociologisch Onderzoek-

centrum van het Katholiek Sociaal Kerkelijk Insti-

tuut. N.V. Uitgeversmij Pax, 1953, 71 blz.,’f 2,90.

Een halve eeuw rente in ‘Nederland,
door Prof. Dr F. de

Roos en Dr W. J. Wieringa. Uitgave N.V. Levens-

verzekering-Maatschappij HAV-Bank, Schiedam

1953,.263 blz.

Burgerlijk Wetboek,
met vermelding van de belang-

rijkste arresten. Bewerkt door Mr W. A. M.

Cremers. . Vijfde, herziene druk. S. Gouda Quint/

D. Brouwer en Zoon, Arnhem
1953,
1003 blz.,

f 12,50. .

Intetnational Econornic Papers .Wo 2. Translationsprepared

for the International Economic Association,
door

A. T. Peacock e.a. London 1952, 232 blz., f 10,05.

Instability in export markets of under-developed countries

in relation to their ability to obtain foreign exchange
from exports of primary commodities, 1901 to 1950.

United Nations, 1952, 94 blz.., f3,80.

Psychology of industrial relations,
door C. H. Lawshe

New York 1953, 339 blz., f24,75.

The sterling area,
door Diana Spearman. Çonservative

politica! centre. 48 blz., f 1,05.
The economic theory of risk and insurance,
door Allan

H. Willett. Philadelphia 1951, 103 blz., f10,70.

The budget cycle in public finance in the United States

of America,
door 0. Bakker. ‘s-Gravenhage 1953,

163 blz., f7,50:

Planning for freedom and other essays and addresses,
door

Ludwig von Mises. South Holland, Illinois 1952,

174 blz., f7,10.

Politics, economics and welfare,
door R. A. Dahi en

C. E. Lindblom. New York 1953,
557
blz., f22,50.

Problems of capitalformation in underdeveloped countries,

door Ragnar Nurkse. Oxford 1953, 163 blz., f 10,05.

We too can prosper: the premise of productivity,
door

Graham Hutton. Allen & Unwin, 1953, 244 blz.,

f8,35.

The economic impact on underdeveloped societies,
door
S. H. Frankel. Basil Blackwell 1953, f 10,05.

Transilional economic systems,
door D. W. Douglas.

Routledge and Kegan Paul, 1953, 275 blz. After

considering Russian influences, and then the con-

ditions of each of the two countries concerned, the

book goes on to examine the common pattern of

development in the economie transition. f 15,75.
Papers and proceedings of the first International Credit

Conference.
Vol. I. Associazone Bancaria Stationa,

Roma 1953, 659 blz. Dit werk verschijnt in 5 delen.

Prijs compleet f86,80, deel 1 :en. IV jafzonderlijk

f26,40, de overige delen afzonderlijk fl8,00.

The principles and practice of management,
door E. F.

L. Brech. London 1953,
750
blz., f31,00.

Marxisme et Humanisme,
door Pierre Bigo. Paris
1953,

268 blz.,
f9,85.

La pensée économique en France depuis 1945,
door André

Marchal. Paris
1953,
230 blz., f9,60.

Le plan Monnet est-il une réussite?,
door Gabriel Taïx.

Paris 193, 160 blz., f6,60.

L’économie du Grand-Duché de Luxembourg,
Deuxième

Partie: la production secondaire, l’industrie sidérur-

gique. Editions Joseph Beffort. Luxembourg 1953,

Grundsötze ‘dçr- FinanzwissenschaJt,
zweiter (besonderer)

Teil, door Alfred Amonn. Bern 1953, 231 blz.,

f 16,50.

Notenbankveifassung und Notenbankentwickiung in U.S.A.
und Westdeutschland,
door Dr R.P. Geisler. Berlin

1953, 213 blz., f 15,95.

Wirtschaftstheorie und Wirtschaftspolitik,
door V. F.

Wagner und F. Marbach. Bern 1953, 371 blz.,

f47,94.

Bilanztaktik,
door Fritz Vogt. 3. Auflage. Heidelberg

1953, 256 blz., f 14,85.

83 blz.

Grundlagen der Marktforschung
Marktuntersuchung,

Die Unternehmung im Markt,
Festschrift für Wilhelm

Marktbeobachtung, door Erich ScMfer. 3. Neu-

Rieger zu seinem 75. Geburtstag. Stuttgart 1953,

bearbeitete und erweiterte Auflage. Köln 1953,448

321 blz., f16,05.

blz., f43,05.

ONDERNEMINGEN,

Kas, Kassiers en Dag.
geldieningen

. . £
63.867.750.99
Nederlands
Schatkistpapier
.
494.900.000.-
Ander Overheidspapier ,,
64.335.642.82
Wissels

………….
12.526.437.98
Bankiers in Binnen, en
Buitenland .
. . .
..
25.909.126.05
Effecten, Syndicaten en
Waarden

……
13.314.914.02
Prolongatiën en Voor-
schotten tegen Effecten ,,
25.285.037.06
Debiteuren

……….
242.628.149.83
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten).
.
,,
6.769.955.34
Gebouwen
. . . . . . . .
..
5.000.000.-

f. 954.537.014.09

Kapitaal ………
f
49.000.000.-
Reserve ………..19.000.000.-
Bouwreserve ……., 1.000.000.-
Deposito’s op Termijn ,, 208.592.920.17
Crediteuren ………664.006.418.68
Geaccepteerde Wissels ,, 543.883.16
Door Derden

Geaccepteerd . . ,,

1.096.391 .44
Overlopende Saldi en
Andere Rekeningen ,, 11.297.400.64

f.
954.537.014.09

die het beste leidende

personeel zoeken,

speciaal met economische

scholing, roepen sollicitanten

op door middel van een

annonce in de rubriek

• ,,VACATURES’

Het aantal reacties,

dat deze annonces tot gevolg

hebben, is daargaans

uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna

geen grote instelling is,

die dit blad niet, regel-

matig antvangt en

waar het niet circuleert.

Opdrachten voor het volgende

nummer dienen Dinsdag a.s. in

ons bezit te zijn.

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde ,Zt4aandstaat op 31Juli1953

HET ALGEMEEN PROVINCIAAL STADS- EN

ACADEMISCH ZIEKENHUIS TE GRONINGEN

vraagt voor spoedige indiensttreding een

zeer bekwame

ADMINISTRATEUR

in het bezit van de akte M.O. Boekhouden of gelijk-
waardig diploma en beschikkende over ruime ervaring
met de moderne bedrijfsadministratie (bij voorkeur in
ziekenhuizen).
Maximum leeftijd: ± 40 jaar.
Huidige salarisregeling:
f
6000 tot
f
7400, te verhogen
met de wedde-toelagen..
Pensioenregeling: Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen te richten aan
de Geneesheer-Directeur binnen 14 dagen na verschij-
nen van deze oproep.

ROYAL INTEROCEAN LINES

(Koninklijke Java-China Paketvaart lijnen N.V.)

heeft gelegenheid tot plaatsing op haar kantoren
in het buitenland van enkele prima

administratieve krachten

in het bezit van M.O. Boekhouden; S.P.D. of ge-
vorderde accountantsstudie.

V e r e i s t: Zelfstandige persoonlijkheid in staat
leiding te geven aan personeel.

G e b o d e n: Ruim gesalarieerde, verantwoorde-
lijke werkkring met goede toekomstmogelijkhe-
den.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen onder bijvoeging van recente pas-
foto te richten aan de Kon. Java-China Paket-
vaart Lijnen N.V .,,,Het Scheepvaarthuis”, 3e
verdieping, Amsterdam.

Auteur