Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1884

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 8 1953

E

,Eerichten

Het wereldautopark

*

Meer sociaal-economisch onderzoek?

*

Prof.
W.
JJ
de Langen

Belastingheriiening 1953

Compensatie van de huurstijging

B. Diesbergen

Vereenvoudiging van de loonadniinistratie?

(1)

*

Ir M. K. Hylkema

Het XIIlde Internationaal Züivelcongres

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

!.J,s 1QQA

IT
J

2n,

DYNAMOS, MOTOREN, INSTALLATIES

4
VOOR UW ZAKEN- OF VACANTIEREIZEN

verstrekken wij U

Pl
REISDEVIEZEN

Wij verlenen onze bemiddeling bij het sluiten van

Pl

Pl

BAGAGE- EN ONGEVALLENVEREKERINGEN
Pl

Nederlandsche

Handel-Maatschappij, N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor:

Amsterdam,

Vijzelstraat

32

86 kantoren in Nederland
Pl
(1

U

.IvC
MAP

Uitvoering van bouw- en

betorwterkenondertoepp.ssing

van alle moderne bouw-

methoden

VRAAGT BROCHURE WERN!NKs WERKEN No. 35

N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie: P. A. WERNINK Jr en Ir
J.
1.
G. VAN HOEK

Adverteer in de E.-S.B.

R. MEES & ZOONEN

A
0
1720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM- ‘s-GRAVENHAGE

DELFT. SCHIEDAM

VLAARDINGEN

Makelaars en Taxateurs Vaste Goederen

Hypotheken Verzekeringen

HUIZENBEHEER

Make1aarskantoor
LANGEJAN

VREDEHOFWEG 36- TEL.
23951
ROTTERDAM

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse

Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnesnentsprjjs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van hei kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West

zeedjjk, Rotterdam- W.

Adertenfies.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukker(/
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Adv&teiitie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” – en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich liet recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

522

8 Juli
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

523

Het wereldautopark

Aan het begin van dit jaar waren er in alle landen ter

wereldtezamen 76,1 mln auto’s geregistreerd, 3,3 mln
meer dan een jaar tevoren. Sedert 1940 is het wereld-

autopark met niet minder dan
31,5
mln stuks of 70 pCt
uitgebreid. Laatstgenoemde cijfers, die betrekking heb-

ben op een periode van dertien jaar,, winnen aan be

tekenis, indien men hen vergelijkt met die over de daaraan

voorafgaande dertienjarige periode. Welnu, van 1927 tot

1940 nam het totaal aantal

auto’s toe van 27,6 mln tot

44,6 mln, derhalve met ruim

60 pCt. Het blijkt dus, dat

de toeneming gedurende de

periode 1940-1953, ondanks

verliezen en productiebe-

perkingen tijdens de oor-

log, zowel absoluut als re-

latief groter is geweest dan

in’ de dertien daaraan, voor-

afgaande jaren. Deze groei

is temeer opmerkelijk, daar

hij zich zo goed als geheel

heeft voltrokken in de ja-

ren 1947-1952; in1947n1.

was het aantal auto’s

slechts 0,8 mln groter dan

in 1940.

De toeneming van het autopark in de diverse wereld-

delei geeft aanzienlijke verschillen te zien. Gedurende
de afgelopen dertien jaren was zij naar verhouding het

‘geringst in Europa, waar zij ten gevolge van de nasleep
van de oorlog en de benzinerantsoenering beperkt bleef

tot 40 pCt. In Noord-Amerika hield zij met ca 75 pCt

ongeveer gelijke tred met de toeneming van het wereld-

totaal en in de overige werelddelen – Oceanië uitge-

zonderd – beliep zij meer dan 100 pCt. Een interessante

bijzonderheid is, dat de uitbreiding van het autopark

in de jaren 1947-1952 relatief het sterkst was in de in

economisch opzicht minder ontwikkelde gebieden.

Zoals de tabel duidelijk doet uitkomen, wordt de ver-
deling van het aantal auto’s over de wereiddelen geken-

merkt door scherpe contrasten. In Noord-Amerika, waar

ongeveer 7 pCt van de wereidbevolking verblijf houdt,

bevindt zich niet minder

dan 73 pCt van het aan-

____________ tal auto’s, terwijl Azië, dat

meer dan de helft van de

wereidbevolking herbergt,

het met slechts 1/50 van het

wereldtotaal moet stellen!

Ongeveer 3/4 van alle auto’s

bestaat uit personenauto’s.

In de. Verenigde Staten,

waâr van de drie gezinnen

er twee over een of meer

auto’s beschikken, bedraagt

het aantal personenauto’s

ruim 80 pCt van het gehele

autopark. Overal elders is

dit percentage lager; in Rus-

land en de overige landen

achter het ijzeren gordijn is

het wel zeer gering, hetgeen voortvloeit uit het feit,

dat aldaar de productie van vrachtauto’s wordt bevor-

derd, terwijl die , van personenauto’s aan beperkin-

gen is onderworpen. Afgezien van dit speciale geval,

zou uit de tabel het volgende verband kunnen worden

afgeleid: hoe groter het aantal personen per auto is, des

te geringer is over het algemeen het aantâl personen-

auto’s uitgedrukt in een percentage van het tôtale autopark.

AANTAL GEREGLSTRËERDE AUTO’S PER 1 JANUARI 1953
‘).
Aantal auto’s
2)

Aant. inwoners’)
4

n0
5
°
n

rz
Gebied

0
0

‘Noord-Amerika.

……
55,4 72,8
171
7,1
3
82
verenigde Staten
52,3 68,7
157
6,5
3
82
Canada

…………..
3,1
4,1
14
0,6
4,5
75

.

.

3,2
3,0
168
7,0
75
58
Europa

…………..
17,3
574
23,9
43,5
60
9,9
13,0
196
8,2
20
69

Zuid

……………
1,2

..

1,6
108
4,5
94
61

Latijns-Amerika

………2,3

Sjzeren Gordijn-landen
2,1
2,8
270
11,2
128
16

Noord-West

………

2,3

.

3,0
14
0,6
6
69
Azi6 (cxci. Rusland)
1,6
2,1
1.270
52,8 783
41
Oceanië

…………….

A,frika

……………
1,4
1,8
206
8,6
147
66
Zuidafrikaanse Unie
0,6
0,8
13
0,5 20
77
0,3
0,4
43
1,8
127
65
Noord

…………….
Rest
0,4
0,5
150
6,2
361
48
Wereldtotaal

………..
76,1

1007o

2.403

100,0

1

32

1

76
‘) Bewerkt naar gegevens uit ,,The American Automobile”.
2)
Personenauto’s, vrachtauto’s e.d.
‘) Schattingen.

INHOUD

Blz.

Het wereldautopark ……………………523

Meer sociaal-economisch onderzoek? ……….
525

Belastingherziening 1953;

compensatie van de

huurstijging door Prof.

W. J. de Langen…
526

Vereenvoudiging van de loonadministratie? (1),

door B. Diesbergen

……………………
529

Het XIIIde Internationaal Zuivelcongres,
door
Ir M. K. Hylkema

……………………
532

London Letter, door Henry Hake

………….
534

B o e k bes p rek i n ge n:

P. J. Potgieser: Inleiding tot de bedrijfsecono-

mie, bespr. dooi’ Di’s R. Slot
. ………….
535

H. A. Citroen,: European emigration overseas;

past and future;

……………………
536

Blz.

Dr F. Edding: The refugees as a burden, a sti-

mulus and a challenge to the West German

economy; …………………………536

Dr H.
Wander: The importance. of emigration

for the solution of population problems in

Western Europe; …………………..536

Nrs T, II en IV van ,,Publications of the Research

Group for European Migration Problems”,

bespr. door Mevr. Dr H. Verwey-Jonker …
536

Geld- en kapitaalmarkt,
door Di’s J. C. Brezet …
537

Statistieken:

Wisselkoersen ……………………….537

Overzicht
van
de opbrengst der Rijksmiddelen 538

Bankstaten …………………………..539

Voor de niet-gesig)zeerde artikelen is de commissie van redactie verantwoorde!jjk.

CIiMMISSIE
VÂN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers;
J.
Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. .Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

524

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Meer sociaal-economisch onderzoek?

Drie auteurs hebben onlangs in ,,E.-S.B1′ betoogd,

dat er meer sociaal-economisch onderzoek in Nederland
nodig is. De auteurs hebben van verder onderzoek grote
verwachtingen. Bruikbaar onderzoekingswerk moet een

zekere proportionaliteit vertonen tussen waarneming en

inzicht, tussen beschikbare gegevens en theoretische

diepgang; en daarnaast de samenhang der dingen ook

buiten het economische goed zien. Het moet geleid

worden door gevoel voor proportie en door een aan-

voelen van althans een deel der succeskansen. Het moet

worden uitgevoerd door de juiste, combinatie van mas-

saal routinewerk en op hoog niveau staand theoretisch

werk. Wanneer deze proportidnaliteiten in het oog

worden gehouden, dan zijn er ongetwijfeld grotere mo-

gelijkheden dan een aantal ,,practici” denken. Men moet

echter hierbij bedenken dat er altijd schaarste is aan de

zeer goede krachten. Verder verdient het verre de voor

keur de bestaande insteffingen van meer middelen te

voorzien boven inrichten van nieuwe. Dit artikel komt

tot de conclusie, dat de grotere instellingen op het gebied

van sociaal en economisch onderzoek een gecoördineerd

programma dienen te publiceren, op grond waarvan

zal kunnen worden vastgesteld of de gemeenschap – in

de ruimste zin – ‘daarvoor meer middelen beschikbaar

meent te moeten stellen.

Prof. W. J. DE LANGEN, Belastingherziening 1953;

compensatie van de huurstijging.

Schrijver behandelt de wetsontwerpen welke beogen

een redelijk verdeelde, fiscale compensatie te verlenen

tegenover de aanstaande verhoging van de huren, en

wel voor ongeveer de helft van deze verhoging. Het

eerste ontwerp betreft de verlaging van de suikeraccijns.

Schrijver acht dat de volksgezondheid mogelijk eerder

gebaat zal zijn met de afschaffing van de vrijstelling

van omzetbelasting van een aantal suikerhoudende

artikelen dan met een grote verlichting van deze accijns.

Het tweede ontwerp betreft de afschaffing van de om-

zetbelasting op brandstoffen voor huisbrand en op

schoeisel. Schrijver acht deze objecten goed gekozen.

Het derde ontwerp betreft verzachtingen in de belas-

tingen naar het inkomen en het vermogen. Een belang-

rijk punt in dit ontwerp zal een verlichting brengen voor

de gezinnen met kinderen van 17 tot en met 24 jaar,
die nog onderwijs genieten of worden opgeleid voor

een beroep. Daarbij wordt voorgesteld de leeftijdsgrens

van de in opleiding zijnde kinderen te verhogen van
25

tot 27 jaar. Dit kan de indruk wekken, dat hierdoor een

verzachting zal worden aangebracht. Het effect zal

echter meermalen tegengesteld zijn door een uitspraak

van de Hoge Raad. Het vierde ontwerp bevat een her

ziening van de tariefbepalingen inzake de personele be-

lasting. Schrijver juicht de compensatie van de huur

verhoging door verlaging van de personele belasting ten

zeerste toe.

B. DIESBERGEN, Vereenvoudiging van de loonadmini-

stratie? (1).

Schrijver is van mening, dat de verwachtingen die door

het rapport van de Commissie v. d. Tempel met be-

trekking tot de coördinatie van de bepalingen der so-

ciale verzekeringswetten met die van de loonbelasting

en de vereveningsheffing gewekt zijn, te hoog gespannen

zijn. Schrijver komt tot de conclusie dat de oude loon-

lijst niet uit 32 kolommen (zoals het rapport stelt) be-

hoeft te bestaan, doch uit 22 en dat de nieuwe loonlijst

geen 14 kolommen (volgens het rapport) doch 17 ko-

lommen moet bevatten. Vervolgens plaatst schrijver

enkele critische kanttekeningen bij de punten A en B

van de samenvatting der voorstellen, die in het rapport

zijn vervat.

Ir M. K. HYLKEMA, Het XIIIde Internationaal Zui

velcongres.

Het XIIIde Internationaal Zuivelcongres werd van

22-26 Juni ji. te Scheveningen gehouden. Aan het einde

van het congres werden door de leiding aanbevelingen

geformuleerd, waarin een aantal positieve denkbeelden

werden vastgelegd omtrent de richting, waarin melk-

veehouderj en zuivelindustrie zich dienen te bewegen.

Het werd gewenst geacht te streven naar een algemene

verbetering van de aan de fabrieken te leveren melk.

Uitbetaling naar kwaliteit is daartoe nodig. In de laatste

aanbeveling wordt gezegd, dat door internationale en

andere organisaties iedere poging moet worden onder-

nomen om een eind te maken aan de ongezonde situatie,

dat in sommige landen grote overschotten van melk en
melkproducten aanwezig zijn, terwijl in andere landen

hieraan zeer ernstige tekorten bestaan. De synthese

van de belangen van consumenten en producenten vorm-

het voornaamste thema van de d,00r het congres aan-

genomen aanbevelingen.

– SOMMAIRE –

Enquête sociale-économique plus approfondie aux Pays

Bas?

Dans ,,E.-S.B.” il est affirmé, par un trio d’auteurs,

qu’ une enquête sociale-économique plus approfondie

aux Pays-Bas est nécessaire. Cet article conclut que, si

l’on se rallie aux opinions des auteurs quant au dé-

veloppement de l’enquête sociale-économique, ii faut

avant tout viser â renforcer les moyens des institutions

déjit existantes, plutôt qu’en créer des neuves.

Prof: W. J. DE LANGEN, Révision des impôts 1953;

compensation de Ja hausse des loyers.

Le gouvernement néerlandais a introduit cinq projets

de bis qui, entre autres, ont en vue d’assurer une corn-
pnsation fiscale raisonnablement répartie, vis-â-vis de

la prochaine hausse des loyers, compensation atteignant
environ la moitié de cette hausse. L’auteur conclut, dans

cet article, que le. gouvernement a, en général, établi

un choix heureux parmi les divers moyens de compen-

sation, avec une réserve, concernant l’abaissement des

droits d’accise sur le sucre.

B. DIESBERGEN, Simp4fication de l’administration

des salaires ?(I).

L’auteur estime exagérés les espoirs fondés sur le rap-

port de la commission v. d. Tempel qui a trait â la coor-

dination des dispositions des bis de sécurité sociale

avec celles des impôts sur les salaires.

Ir M. K. HYLKEMA, Le Xliie Congrès International

des produits du Lait.

Un rapport concernant le Xliie Congrès International

des produits du Lait, qui s’est tenu â Scheveningue du

22 au 26 juin courant. L’auteur cornmehte les recorn-

mandations faites quant â la direction dans laquelle

doivent se mouvoir la laiterie et l’industrie du lait.

8 Juli
1953.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

525

Meer sociaal-economisch onderzoek?

Drie auteurs hebben in de kolommen van dit blad,

in de laatste twee maanden, betoogd: er is meer sociaal-

economisch ondeizoek in ons land nodig. Gevraagd
een…. structuurwetenschap! riep Dr Kohnstamm
1)

uit, naar aanleiding van de Vierde Industrialisatienota.
Dr Zonnenberg
2)
bepleit de oprichting, naast de 74

bestaande instellingen voor wetenschappelijk onderzoek

op het terrein der sociale wetenschappen, ,,een moderne

reseach-instelling voör het oplossen in toepasbare vorm

van overheersend belangrijke maatschappelijke vraâg-

stukken en het ontwerpen van economische politiek

op lange termijn”. Ing. Bijleveld
3)
stelt dat de over-

tuiging veld wint ,,dat het oprichten van speciale research-

en planningsorganen voor afzonderlijke bedrjfsklassen

– in ons land althans – de voorkeur verdient”.

Bij alle drie de auteurs bestaat een gevoel van onbe-
vredigdheid met wat op het gebied van economisch en

sociaal onderzoek op het ogenblik geschiedt. Zij stellen

kennelijk dat het Nederlandse volk – particulieren en

Regering tezamen – een onvoldoende gedeelte van

hun activiteit richten op het speurwerk dat. de toekomst

der eigen samenleving tot onderwerp heeft. Voor een

deel gaat het hierbij misschien om een kwestie van pu-

bliciteit alleen; de Regering bijv. is niet zeer royaal

met het publiceren van de onderzoekingen die door haar

eigen instellingen op dit terrein zijn of worden verricht.

Wat minder terughoudendheid schijnt ons hier aan

te bevelen; al kan men misschien zeggen dat de over-

critische houding van de tegnwoordige intellectuelen

mede debet is aan deze regeringsschroom.

De hoofdzaak ligt echter wel elders de auteurs heb-

ben blijkbaar van verder onderzoek grote verwachtingen.

En hierin verschillen zij kennelijk van degenen die de

koorden van de beurzen – openbare en particuliere –

aanhalen. Men moet aannemen dat ook zij – alle drie

zelf wetenschappelijk gevormd en actief – de beper-

kingen van de -research ter dege kennen. Met name

het onderwerp dat hen alle drie heeft geïnspireerd: de

toekomstige economische ontwikkeling, bevat vele elemen-

ten die men menselijk gesproken niet kân weten. De

economische beweging is altijd in aanzienlijke mate een

opeenhoping van toevallige factoren geweest: toeval-

lige technische factoren, toevallige politieke coïnciden-

ties, toevallige natuurlijke gebeurtenissen. Kunnen

wij veel aan inzicht winnen door dieper onderzoek en
kunnen wij daarmede het economisch beleid een aan-

merkelijk hechtere fundering verschaffen?

Bij onze regenten evenals bij onze grootonderne-

mers – de twee groepen die voor financiering van meer

onderzoek in aanmerking zouden komen – bestaat er

kennelijk een zekere mate van scepsis over deze moge-

lijkheden. En toegegeven zal moeten worden dat een
oncritische of ongedifferentieerde vergroting van het
research-apparaat niet bij voorbaat een garantie voor

succes is. Zoals vöor elke bedrjfsinspanning geldt, is

ook hier een zorgvuldige keuze tussen vele mogelijkheden
eerste vereiste. Het is maar al te bekend dat er veel econo-

misch onderzoek van twijfelachtige waarde is gebleken.

Zuiver-descriptieve of zuiver-speculatieve onderzoe-

1)
Dr G. A. Kohnstarnm, ,,Kanttekeningen bij de vierde
Industrialisatienota”,
,,E.-S.B.” van 6 Mei 1953, bie. 349.
1)
Dr J. M. E. M. A. Zonnenberg, ,,Hetontwerpenviaresearchvaneconomische
politiek op lange termijn”, ,,E.-S.B.” van 1
Juli 1953, blz. 512.
‘)
J. P. Bijleveld, ,,Planning hier en in de Verenigde 5taten” ,,E.-S.B.” van
1 Juli 1953, blz. 507.

kingen zijn op dit terrein zeer talrijk. Het aanal be-

schouwingen gebaseerd op ,,ervaring”, dat weinig hout
snijdt, omdat de ervaring te eng of te eenzijdig dan wel
te subjectief is, is legio. Werkelijk bruikbaar onderzoe-

kingswerk moet een zekere proportionaliteit vertonen

tussen waarneming en inzicht, tussen beschikbare e-

gevens en theoretische diepgang; en daarnaast de sa-

menhang der dingen ook buiten het economische goed

zien. Het moet geleid worden door gevoel voor pro-

portie en door een aanvoelen van althans een deel der

succeskansen. En het moet ten slotte worden uitgevoerd

door de juiste combinatie van massaal routinewexk en

op hoog niveau staand theoretisch werk. Met name te

verwerpen zijn in dit verband alleen—maar massa’e

enquêteringen aan de cn kant en alleen—maar bespie-

gelende analyses van middelmatige en enigszins alleen-

staande theoretici.

Wanneer deze proportionaliteiten in het oog gehouden

worden, dan zijn er, daarin moeten wij de geciteerde

auteurs bijvallen, ongetwijfeld grotere mogelijkheden

dan een aantal ,,practici” denken. Het tijdig ontdekken

van meer belangrijke onevenwichtigheden in onze econo-

mische ontwikkeling blijft, ondanks alle’ onzekerheden

in die ontwikkeling, van veel gewicht. Het vooruit schat-

ten van kapitaalbehoeften, afzetbehoeften en -mogèlijk-

heden, van behoefte aan scholing, aan leerkrachten;

het voorbereid zijn op conjunctuurterugslagen, het

doorgronden van psychologische spanningen, het be-

naderen van technische trends – deze reeks van vol-

komen willekeurige voorbeelden van inzichten die re-

search kan brengen toont het aan – blijven hulpmiddelen

bij de politiek en de bedrjfsactiviteit die een grote waarde

hebben.

Doch men zal naar onze mening goed doen, daarbij

twee zaken niet over het hoofd te zien.

Ten eerste, dat er op elk terrein van wetenschappelijk
onderzoek een groter tekort is aan ideeën dan aan men-

sen. Of, in andere vorm gezegd: er is altijd schaarste

aan de zeèr goede krachten. Wanneer de heer Zonnen-

berg de eigenschappen opsomt’ waaraan de leiders en

de curatoren van zijn instituut moeten voldoen, dan kan

de conclusie slechts luiden: deze lieden zijn ook nu

reeds aan het een of andere wetenschappelijke werk
verbonden, want zulke eigenschappen komen alleen

voor bij mensen die dit werk in elk geval zullen doen;

zij kunnen en willen niet anders. Wanneer men meer

wil doen, zal men dat meerdere moeten laten doen door

de minder begaafden en de uitvoerende technische

assistenten, die men uit andere werkzaamheden of uit

de werkloosheid aantrekt. Het is dan echter gewenst

dat de leiding blijft bij de meest gequalificeerden; anders

is de kans op inefficiënt werk groot.

Dit brengt ons vanzelf op het tweede punt. Het voor-

gaande betekent dat men niet zozeer moet denken aan

het inrichten van nieuwe instellingen. Het verdient

verre de voorkeur de bestaande van meer middelen te

voorzien. Aan de ene kant, om te voorkomen dat energie

en geld verloren gaan in nieuwe administratieve werk-

zaamheden voor welke de wet der afnemende grens-

kosten geldt. Aan de andere kant, omdat wij toch reeds

getuige zijn geweest, na de oorlog, van een te veel aan

ieder op zichzelf weinig draagkrachtige instellingen van

onderzoek.

526

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

Tegen het zojuist betoogde zou alleen dan bezwaar

moeten worden gemaakt indien het zou leiden tot een

monopolievorming. Dit gevaar is echter, getuige het

aantal reeds aanwezige instituten, door Dr Zonnenberg

genoeid, niet te duchten.

Deze overwegingen leiden ons tot de slotsom: laat

men, indien men het met de schrijvers eens is, dat meer

onderzoekingswerk geschieden moet, eerder zoeken in

het versterken van de middelen der reeds bestaande

instellingen dan in het scheppen van nieuwe.

Het zal er dan echter vooral op aankomen dat deze in-

stellingen zelf, door het opstellen van goedgekozen

programma’s, de geldmiddelen weten aan te trekken die
zij daartoe menen nodig te hebben. Het is onzes inziens

dan bovendien z6, dat dé meest belovende programma’s

het best kunnen worden aangevat door de grotere in

stellingen. Van zulke programma’s zal nl naar onze

mening een belangrijk kenmerk zijn dat zij vooral nieuwe

empirische gegevens verzamelen. In vele onderdelen

van de sociale wetenschappen is meer behoefte aan

additionele feiten en cijfers dan aan theorieën. Er is dus
behoefte aan grotere enquêtes. Het is ons bekend dat er

verschillende projecten bestaan die voor aanvatting in

aanmerking zouden komen. De weg die zou moeten

worden ingeslagen is dus deze: laten de grotere instel-

lingen op het gebied van sociaal en economisch onderzoek

een gecoördineerd programma publiceren, op grond

waarvan zal kunnen worden vastgesteld of de gemeen-

schap – in de ruimste zin – daarvoor meer middelen

beschikbaar meent te moeten stellen.

Belastingherziening 1953

Compensatie van de huurstij ging

Een belastingvermindering op tal van punten. On-

danks de gebruikelijke uitingen van ontevredenheid,

te voorschijn komende bij elke belastingherziening,

zou het voorjaar van
1953
wel eens een historisch moment

in de fiscale ontwikkeling in Nederland kunnen blijken

te zijn. Veertig jaren lang is de schroef steeds verder

omhoog gedraaid, de inkomstenbelasting in de eerste

plaats, tot hoogten die een stille revolutie hebben teweeg-

gebracht. Een enkele maal gaf de wetgever een slagje

terug, waarna steeds weer de trend beweging naar boven

werd hervat. Deze was – zo zegt men vaak – het ge-

volg van twee wereldoorlogen en van de Korea-oorlog

met de dreiging van een derde wereldoorlog, maar het

komtmij voor, dat zij alleen het proces hebben versneld,

het proces dat onvermijdelijk was geworden door en

zijn directe oorzaak vond in de invoering van het alge-

mene kiesrecht.

Doch er is een grens aan de beweging omhoog in

iedere niet-communistische maatschappij, want deze

kan niet zonder arbeids- en ondernemingslust noch

zonder interne bedrjfsfinanciering, en ook bezwaarlijk

zonder sparen door particulieren buiten het eigen be-

drijf. Het is mogelijk dat het nu voorgestelde samenstel
van verminderingen het moment aangeven, waarop een

grens in ons land werd .bereikt; ik denk in het bijzonder

aan de ruggegraat van ons belastingstelsel, de inkom-

stenbelasting.

Zeker, de verhogingen van ,de inkomsten- en vennoot-

schapsbelasting in 1951 werden slechts voor vier jaren

toegestaah -en die van de inkomstenbelasting omvatte

niet alle ‘iiikomsten. En dus mocht men verwachten dat

zij automatisch aan het einde van 1954 weer zouden

verdwijnen? Zo is de historie tot dusver niet geweest;

wat eenmaal was, al was het tijdelijk gedacht, bleef in
de’ regel, zij het soms met enige wijziging. Deze, keer

verdwijnt de tijdelijke verhoging van de inkomsten-

belasting geheel, de marginale percentages van de in-

komstenbelasting van 85 (voor ongehuwden) en van

82+ pCt dalen weer tot 77f en 75 en tegelijkertijd worden

voor deze belasting, voor de vermogens-, vennootschaps-,

personele,

omzetbelasting en de suikeraccijns andere

verminderingen voorgesteld, gezamenlijk een verlich-

ting van de totale belastingdruk met circa
5
pCt brengend.

Eén zwaluw maakt nog geen zomer, nog geen lente;

van een seizoenbeweging is trouwens op het punt van

de belastingdruk geen sprake. Maar deze zwaluw brengt

toch misschien de boodschap dat, althans in enkele

richtingen en voor vredestijd, het einde van een ont-

wikkeling werd bereikt.

Bezien wij nader, hoe de Regering de schaal heeft
gehanteerd bij haar zeer moeilijke taak, de afweging

van de belangen van alle belastingplichtigen in al onze

belastingen.

Zij heeft vijf ontwerpen ingediend, de nos 3037-3041.

Er ontbreekt nog één, dat een vermindering van de

school- en collegegelden zal brengen., Tezamen beogen

deze ontwerpen voornamelijk twee do1einden: een rede-

lijk verdeelde, fiscale, compensatie te

, verlenen tegen-

over de aanstaande verhoging van de:hure’n, en wel voor

ongeveer de helft van deze verhoging,en het bedrijfs-

leven meer lucht te verschaffen en testimuleren, vooral

ter wille van de werkgelegenheid. In dit artikel zullen

de maatregelen, welke het eerstgenoemde doel nastre-

ven, de revue passeren. Zij gaan in tegelijk met de huur-

verhoging op 1 Januari 1954; de tweede groep van

maatregelen zal reeds gedurende 1953 van kracht zijn.

Het eerste ontwerp, no 3037, is misschien wel het

slechtste deel van het gehele complex. Het wil een ver-

laging brengen van de suikeraccijns – welke met macht-

neming van de subsidie 28,1 cent per kg. bedraagt –

met 9,1 cent, bij een winkelprijs van circa 90 cent (offer

voor de Schatkist geraamd op f 30 mln).

Onze accijnzen hebben een goede ontwikkeling achter
de rug. Geleidelijk aan zijn de sociaal niet-verantwoorde

accijnzen op eerste levensbehoeften, als zout en vlees,

verdwenen en zijn van deze extra zware prijsverhogende

belastingen in hoofdzaak die overgebleven, welke druk-

ken op goederen, waarvan’ de wetgever het geoorloofd

acht het verbruik eerder te remmen dan te stimuleren,

gedistilleerd, bier, tabak. Welke is in dit beeld de plaats

van de suikeraccijns? De voorstellers, Minister Van de

Kieft en Staatssecretaris Van den Berge, schrijven in
de M. v. T., dat suiker voorheen werd beschouwd als

een artikel, dat niet tot de noodzakelijke levensbehoeften

behoorde, maar dat er in de loop van de jaren een vèr-

gaande wijziging is ingetreden en dat ,,suiker thans

practisch door iedereen als dagelijks consumptiemiddel

gebezigd wordt”. Ja, maar de ontwikkeling is, wanneer

ik het goed heb, nog verder gegaan: het snoepen is even-

als het roken reeds op een te hoog niveau gekomen,

en wanneer de Regering haar eigen, op het gebied van

de volksgezondheid bevoegde instantie en de Nederland-

8 Juli
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

527

se Voedingsraad eens raadpleegt – en deze naar ik ver-

nam niet geraadpleegde instanties dienen hier m.i. gehoord

te worden – dan zal zij waarschijnlijk vernemen, dat
een toeneming van het suikerverbruik door ons volk

moet worden ontraden. Om over de zienswijze van de

tandartsen maar te zwijgen. Men zie ook de stijging van

het verbruik van suiker en suikerhoudende artikelen

volgens de opgaven van het C.B.S.

De volksgezondheid zal mogelijk, eerder dan met een

grote verlichting van deze accijns, gebaat zijn met de

afschaffing van de vrijstelling van omzetbelasting van

een aantal suikerhoudende artikelen. Niet alles wat

,,door iedereen als dagelijks consumptiemiddel gebezigd

wordt” behoort tot ,,de noodzakelijke levensbehoeften”.

Zijn er bijv. niet invoerrechten, welke in dit verband

eerder voOr verlichting of afschaffing in aanmerking
komen dan de belasting op suiker en suikerhoudende

artikelen? En is de toepassing van een algemeen percen-

tage van 3,9 omzetbelasting technisch niet vrijwel even

goed haneerbaar als van 4?

De Regering noemt deze verlaging ,,op zich zelf ge-

rechtvaardigd en in de gegeven omstandigheden zelfs

noodzakelijk”. De eerste- kwalificatie kan niet aanvaard

worden; hoe staat het met de noodzakelijkheid? Deze

term slaat op het Benelux-verdrag tot unificatie van de

accijnzen, dat ons verplicht over enige tijd de suiker-

accijns terug te brengen tot 14 cent per kg. Dan is de

tweede conclusie dat dit misschien wel het slechtste

deel van dat unificatieverdrag is; dat daarin geen reden

ligt om reeds thans dver te gaan tot verlaging van deze

accijns, doch wel om, te trachten in overleg met onze

Benelux-partners ditpunt van de unificatie nog herzien

te krijgen. Wat zeggên de Belgische en Luxemburgse

statistieken omtrent’ het verbruik van suiker en suiker-

houdende artikelen en wat zeggen de medische instanties

in België en Luxemburg over het niveau van dit ver-

bruik?

Ontwerp no 3038′ beoogt de afschaffing van de om-

zetbelasting op brandstoffen voor huisbrand (raming

f
18 mln) en op schoeisel (raming f 15 mln), naar het

mij voorkomt goed gekozen objecten.

Tot dusver golden de vrijstellingen van omzetbelas-

ting voornamelijk voor Yôedingsmiddelen; alleen water

en zeep, kranten en tijdschriften en kunstledematen

genoten bovendien dit voorrecht.

De term brandstoffen zal hier omvatten steenkolen,

bruinkolen, briketten, cokes, turf en huisbrandolie.

De beperking tot de brandstoffen gebruikt voor huis-
brand – er zal geen vrijstelling zijn voor bedrijfsdoel-

einden – zal worden bereikt door twee nieuwe maat-

regelen:

een vrijstelling van de leveringen door de klein-

handel aan particulieren, gepaard met een vrijstelling

van eventuele rechtstreekse leveringen door fabrikanten

aan particulieren;

een teruggaaf aan de kleinhandelaar van de be-

lasting, welke reeds bij de levering door de fabrikant

of bij de invoer werd betaald.

(Leveringen van brandstoffen door groothandelaren

zijn thans reeds vrijgesteld).

Het te restitueren belastingpercentage is nog niet vast-

gesteld; de fiscus zal niet eenvoudig 4pCt van de inkoop-

prijs van de kleinhandelaar teruggeven, want er werd

geen belasting betaald over de winstmarge van de even-

tuele tussenschakel noch over de transportkosten. De

Minister van Financiën zal he
.
t percentage van de wer-

kelijk betaalde belasting nog ramen, zal dit kunnen variëren

in de loop van de tijd en, wanneer dit pas geeft, ook

met de soort van de brandstof.

Nemen wij in aanmerking dat er vele duizenden kleine

brandstoffenhandelaren in ons land zijn, dan is te ver-

wachten dat deze restitutie bij de uitvoering de klein-

handel en de belastingadministratie handen vol werk

zal geven. Wij zullen moeten afwachten, of deze rege-

ling – die in beginl dezelfde is als de regeling welke

geldt bij uitvoer van goederen – technisch bevredigend

zal werken.

Een dergelijke complicatie doet zich niet voor bij de

vrijstelling voor schoeisel; deze is ruim, zodat bijv. ook
laarzen, pantoffels, sportschoenen en klompen er onder

vallen. Belast blijven hier alleen de schoenen, laarzen,

muilen en pantoffels, welke vallen onder het weeldetarief

van 15 pCt, t.w. bij vervaardiging ,,uit ieder van kro-

kodillen, hagedissen, slangen of andere reptielen, uit

verguld of verzilverd Ieder, uit natuurbont, uit natuur-
zijde, uit satijn, uit nylon of uit een andere stof geheel

of gedeeltelijk bedekt met aluminium, zilver of goud

bladmetaal”. Ook de duurste dames- en herenschoenen

van runderleer zullen voortaan vrij zijn.

De vrijstelling voor huisbrand zal naar de schatting

van de voorstellers een verlichting van ongeveer f6,50
per jaar geven, die voor schoeisel varieert sterk in ver

band met de grootte van het gezin, van f2 tot f7; teza-

men zullen zij ca 6 pCt van de kleinhandelsprijs van

deze goederen bedragen.

De considerans van het derde ontwerp (3039) behelst

,,dat het, mede in het kader van de fiscale voorzieningen

ter tegemoetkoming in de huurverhoging van woon-

huizen, wenselijk is op enige punten verzachtingen aan

te brengen in de belastingen naar het inkomen en het

vermogen”.

Een van de belangrijkste maatregelen uit dit ontwerp

wordt gebaseerd op een ander motief dan dat van

de huurverhoging, nl. op ,,het gestegen niveau van

kosten voor het primaire levensonderhoud”. Dit geldt

de vërhoging van het belastingvrije minimum voor de

inkomstenbelasting (en de loonbelasting) van f1.140

tot f 1.380 voor ongehuwden, van f1.650 tot f 1.920

voor gehuwden zonder kinderen, van f2.070 tot f2.370

voor gezinnen met 1 kind, van f2.490 tot f2.790 voor

gezinnen met 2 kinderen, van f3.120 tot f3.420 voor

gezinnen met 3 kinderen, enz. Het offer voor de

Schat-
kist is geraamd op f 15 mln.

• Een tweede belangrijk punt uit dit ontwerp zal niet,

zoals de tot dusver genoemde maatregelen, vooral een

verlichtiig brengen voor de bevolkingsgroepen met

528′

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

een betrekkelijk gering inkomen, doch meer voor de

gezinnen – tot welke bevolkingsgroep ook behorend –

met kindren van 17 tot en met 24 jaar, die nog ,,onder-

wijs genieten of worden opgeleid voor een beroep”.

l3it
voorstel beoogt dus te bevorderen dat zo veel mogelijk

goed geschoolde krachten in ons volk zullen worden

gevormd. De aftrek voor de bedoelde kinderen zal voor

de inkomsten-, de loon- en de vermogensbelasting

worden verdubbeld; voor de vermogensbelasting vangt

deze verdubbeling niet aan bij 17 maar bij 21 jaar. (Ra-

ming f 18 mln. De verdubbeling zal ook gelden voor

kinderen van 17 tot en
S
met 20 jaar, die gebrekkig zijn

naar lichaam of geest).

Daarbij wordt nog voorgesteld de leeftijdsgrens van
de in opleiding zijnde kinderen te verhogen van 25 tot

27 jaar; hierbij is speciaal gedacht aan de studievertraging

door de militaire dienst, maar deze verhoging zal alge-

meen gelden en zowel voor jonge mannen als voor jonge

vrouwen. Het ontwerp kan de indruk wekken, dat ook

hierdoor een verzachting zal worden aangebracht, maar

het effect zal meermalen tegengesteld zijn. De Hoge

Raad heeft ni. op 11 Februari ji. (B
1953/86)
beslist dat

de ouders van in opleiding zijnde kinderen, die boven

de leeftijdsgrens uitkomen, aanspraak hebben op een

belastingvermindering krachtens artikel 51 van het

Besluit ook voor de studiekosten; hij aanvaardde, dat

op zulk een ouder een ,,buitengewone last” drukt ,,welke

op diens vermogen om belasting te betalen een aan-

merkelijke invloed heeft”. Van ,,een aanmerkelijke in-
vloed” is volgens dat artikel sprake indien de last meer

dan 10 pCt van het inkomen bedraagt (nadat het inko-

men voor elk kind met 10 pCt doch maximaal f1.200

is verminderd).

Welnu, zulk een vermindering krachtens artikel 51

is herhaaldelijk groter dan de dubbele kinderaftrek

welke volgens dit ontwerp ook voor de 25- en 26-jarigen,

die nog in opleiding zijn, zal worden toegestaan. Het

aantal van deze gevallen zal nog groter worden door de

thans voorgestelde verlaging van de grens in artikel

51 van 10 naar 6 pCt (welk percentage nog met – zal

worden verminderd voor elk kind waarvoor aanspraak

op kinderaftrek bestaat).

De verlaging van de grens in artikel 51 van 10 naar

6 pCt (raming: p.m.) verdient mi. zeer toegejuicht te
worden. De huidige toestand is zo, dat wanneer bijv.
twee broers, ieder met een inkomen van f 12.000, uit

hetgeen hen na aftrek van de belastingen rest, hun oude

moeder of hun niet tot werken in staat zijnde zuster elk

f 1.000 per jaar voor levensonderhoud verstrekken,

hiermee voor hun inkomstenbelasting generlei rekening,

wordt gehouden. Zij betalen dientengevolge elk f400

inkomstenbelasting per jaar meer dan zij die een inko-

men van f 11.000 genieten en geen verwanten te hunnen

laste en dus dezelfde draagkracht bezitten.

Hier is, terwille van een eenvoudige administratie,

een onrecht aangebracht, een ruwheid welke aanmerke-

lijk groter is dan die welke wij in andere gevallen ter

wille van de eenvoud zien aanvaard. Nog onlangs bijv.

is de grens, beneden welke de in de loop van een jaar

te veel betaalde loon- en dividendbelasting gerestitueerd

wordt – ,,te veel” in vergelijking met de over dat jaar

verschuldigde inkomstenbelasting – verlaagd van f 30

tot f
15.
Hier wordt dus door de Overheid een ruwheid

van f 16 onaanvaardbaar .verklaard, terwijl ingevolge

artikel 51 een ruwheid van f 400 nog niet tot een correc-

tieve handeling van de belastingdienst kan voeren. Nu

moet men hierbij mede in aanmerking nemen, le. dat
ook gelet mag worden op de relatieve grootte van de

ruwheid, zeggen wij op een zekere relatie tussen die
ruwheid en de draagkracht van de belastingplichtige

en 2e. dat ook gelet moet worden zowel op de omvang

van de administratieve arbeid van één correctie ver

bonden als op de omvang .van die arbeid verbonden

aan alle correctieve handelingen van die soort. Doch

om misbruik van de toepassing van artikel 51 te voor-

komen is een simpele opgaaf van de aftrek aan de in-

specteur van de woonplaats van de moeder in’ de regel

voldoende.

Bij een verlaging van de grens in artikel 51 van 10

tot 6 pCt zal nog geen ideale toestand ontstaan. Een

verdere verlaging tot bijv. 4 pCt verdient m.i. wel over-

weging, met toepassing van dezelfde minimumgrens

van f200, welke ook voorkomt in artikel 54(1) en artikel

55(1)
sub 2e, waarin globaal gezegd staat: geen correctie

van de loonbelasting door middel van een aanslag in

de inkomstenbelasting, indien de baten of de lasten

buiten de dienstbetrekking minder dan f200 hebben

bedragen. Aldus komt er dan op het punt van deze

minimumgrens meer harmonie in de belastingwetgeving.

Mijnentwege blijve dan ook de complicatie achter

wege van de verlaging van de fatale grens in verband
met het kinderaantal, welke hierboven tussen haakjes

is aangegeven. Deze past hier eigenlijk niet; het in reke-

ning brengen van een buitengewone last geeft niet een

gegronde aajileiding tot het verlenen van een bijzondere

tegemoetkoming wegens het hebben van een kind;

evenmin als de factor van het gehuwd of ongehuwd zijn,

welke voor de draagkracht van veel grotere betekenis

is dan het hebben van een kind, van invloed is op het al

dan niet toepasselijk zijn van artikel
51.
Het echtpaar

zonder kind betaalt krachtens het âlgemene tarief meer

inkomstenbelasting dan het echtpaar met een kind, bij
gelijk inkomen; hebben zij verder, beiden een möeder

te onderhouden waarvoor geen aftrek wordt genoten,

dan heeft de onbillijkheid hiervan niet te maken met het

al of niet bezitten van een kind. Het weer inschakelen

van het kinderbezit is in dit verband een willekeurig

element, dat een ongemotiveerde ongelijkheid tussen

deze twee gezinnen doeX ontstaan.

– De opmerking in de M. v. T. dat een verdergaande

verlaging (dan tot 6 pCt) ,,minder nodig is”, is natuurlijk

in zover juist dat iedere verlaging van de grens de om-

vang van de niet gecorrigeerde ruwheden verkleint.

De vraag is echter
hoe groot
de overblijvende onbillijk-

heden nog zijn, en.wel in verhouding tot de andere niet

gecorrigeerde ‘ruwheden die onze belastingwetgeving

aanvaardt. Derhalve hangt de volgende opmèrking in

de M. v. T., dat een verdergaande verlaging ,,een te

grote verfijning van de gedachte van belastingheffing

naar draagkracht zou betekenen” in de lucht; of dit

het geval is,
kan
slechts beoordeeld worden bij verge-

lijking met de overige ruwheden welke wij op het be-

lastinggebied aantreffen. Welnu; artikel 51 slaat dan

een slecht figuur.

Een coördinatie, een in harmonie met elkaar brengen

van de diverse, in beginsel als onvermijdelijk te beschou-

wen, ruwheden is een noodzakelijke arbeid, waaraan

in onze belastingwetgeving nog heel wat te doen valt.
Wat ,het gehele artikel 51 betreft, dit is nog een van

de delen van de Duitse erfenis
;
waarmee wij ons niet

gelukkig kunnen prijzen en dat bij ‘de komende algemene

herziening van onze inkomstenbelasting nog een streng

onderzoek zal hebben te doorstaan.

In verband met de voorgestelde maatregelen tot ver-

8Juli1953

ECONOMISCH-STATIS1.ISCHE BERICHTEN

529

dubbeling van de aftrek voor bepaalde groepen van

.kinderen en tot verhoging van de leeftijdsgrens voor de

kinderen-in-opleiding moet mij nog de verzuchting

van het hart, dat er een ridder zonder politieke vrees
en zonder vooringenomenheid moge opstaan, die op

heldere wijze de baaierd ordent van kinderaftrekken

voor de inkomsten- en loonbelasting, voor de vermogens-

belasting, voor de personele belasting, voor het school-

geld (vermindering per, kind voor de gezinnen met meer

dan één kind), voor het successierecht, van kinderbij-

slagen, van de variaties in de uitkeringen krachtens

sociale wetten in verband met het kinderaantal, van

-de school- en collegegelden, van de kosten voor de gemeen-

schap van het onderwijs, enz. Ordent in deze zin, dat

hij ons voorshands enkel duidelijk voor ogen stelt, voor

verschillende bevolkingsgroepen, enerzijds de statistisch

berekende kosten van levensonderhoud en Onderwijs

van een kind, konende ten laste van de ouders en ko-

mende ten laste van de gemeenschap, en anderzijds

de totale bedragen, voor elk van die groepen, van de

fiscale en andere tegemoetkomingen door de gemeen-
schap aan de ouders. Wat op het ogenblik geschiedt is
,,a shame” voor onze wetgever en een hem onwaardig

verstoppertje spelen.

Eén beginsel dringt op dit gebied geleidelijk aan ook

in het fiscale recht door, waaraan zowel de Hoge Raad

als de wetgever meewerken: in haar eigen belang mag

onze volksgemeenschap voor de best mogelijke ontwik-

keling en scholing van onze jonge mensen offers brengen.

Is een betere investering mogelijk?

Ontwerp 3040
brengt
een herziening van de tarief-

bepalingen van de personele belasting weer in recht-

-streeks verband met de huurverhoging (raming f24 mln).

Daar zijn. eerst drie maatregelen, welke nodig zijn om
te voorkomen, dat de personele belasting zwaarder zal

gaan drukken als gevolg van de huurverhoging. De

huurwaarde-grenzen, beneden welke geen belasting
naar de grondslag huurwaarde en naar de grondslag

mobilair wordt geheven, worden verhoogd en aange-

past aan de stijging van het huurpeil. In de tweede plaats

worden de maximum-huurwaarden, boven welke geen

kinderaftrek wordt toegestaan, naar boven gebracht,

en in de derde plaats wordt het tarief van de belasting
naar de huurwaarde verlaagd van 10 pCt in hoofdsom
tot 7f pCt. (Deze verlaging is naar beneden afgerond;
tegenover de gemiddelde huurverhoging, zou volgens

de M. v. T. een verlaging tot 8,14 pCt voldoende zijn
geweest).

Naast deze wijzigingen, welke het verhogende effect

van de huurstijging op deze belasting opheffen, staat

een vierde maatregel die de absolute druk van de perso-

nele belasting, grondslag huurwaarde, nog met 40 pCt

naar beneden zal brengen en daarmede een compensatie

tegenover de huurverhoging zal opleveren; het heffings-

percentage in hoofdsom daalt daatdoor tot 4f pCt.

Dit is dus de derde van de rechtstreeks compenserende.

maatregelen, met de verlaging van de suikeraccijns en


de afschaffing van .de omzetbelasting op huisbrand en

schoeisel.

Een betere compensatie dan met behulp van de per

sonele belasting hadden de voorstellers moeilijk kunnen

vinden; afgezien nog van het feit dat deze verlichting

correspondeert met de stijging van de huren, zijn er ook

geen belastingèn welke zo zeer voor een gedeeltelijke

•afbraak in aanmerking komen als deze. De personele

belasting correspondeert niet meer voldoende met de

draa’gkracht. De draagkracht vond in de laatste veertig

jaren in inkomen en vermogen betere maatstaven dan

in huurwaarde en mobilair. Na de laatste oorlog is de

relatie met de draagkracht echter nog veel meer verstoord

dan zij reeds was, voornamelijk als gevolg van de distri-

butie van de woningruimte en van de dienstboden-

schaarste. Mensen met vermogen of een groot inkomen

wonen nu dikwijls bescheiden; en aan de andere kant

zijn er mensen in een woning gebleven, die hen in de


loop van de tijd te ruim is geworden maar die zij niet

voor een passende kleinere woning hebben kunnen ruilen.

Als draagkrachtbelasting is zij ondeugdelijk, en als

verteringsbelasting ook niet fraai, want nog niet redelijk

ingepast tussen onze andere verteringsbelastingen.

De verlaging met 40 pCt geldt alleen voor de grond-
slag huurwaarde, de belasting naar de grondslag mobi-

lair blijft onveranderd. Ik voor mij zag nog wel graag

het belastingvrije bedrag van de meubilair-waarde ver-

hoogd. Thans wordt alles belast boven een verkoop-

waarde van f 300 (met dien verstande dat het surplus

naar beneden op f 100 wordt afgerond, zodat feitelijk
het minimum f400 bedraagt). Dit is bitter weinig; ge-

lukkig wordt dit tot dusver niet erg pijnlijk gevoeld om-

dat de ambtelijke taxaties van de waarde van een milde

ingetogenheid getuigen. Ware het anders, ‘de mobilair-

belasting van 11 pCt (met tot 400 opcenten) van de waar-

de zou ondragljk zijn.

De conclusie van dit deel van de belastingherziening

mag luiden, dat de Regering in het algemeen een goede
keuze uit de vele mogelijkheden heeft verricht, met een

voorbehoud ten aanzien van de suikeraccijnsverlaging.

Wassenaar.

W. J. DE LANGEN.

let eens op

hoeveel U er

op de weg

ziet

R. S. STOKVIS & ZONEN N.V.

140 dealers en subdeaiers,

overal in Nederland. i

Vereenvoudiging van de loonadministratie?

Inleiding.

De Regering heeft op 9 Juni ji. bij de Tweede Kamer

een viertal wetsontwerpen ingediend, die ten doel hebben

de bepalingen ‘van de sociale verzekeringswetten te coör-

dineren met die van de loonbelasting en de verevenings-

heffing.

Reeds geruime tijd waren ‘wij bezig met een studie

over het rapport van de Commissie v. d. Tempel, wier

arbeid de basis legde voor de thans voorgestelde wijzi-

gingen. Onze publicatie is dan ook een beschouwing

over het rapport en niet over de ontwerpen van wet.

Dit is echter geen bezwaar, omdat ons uit de bestudering

530

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

van.de wetsontwerpen – waarvoor ons overigens slechts

weinig tijd ter beschikking stond – gebleken is dat op

enkele uitzonderingen na de Regering de suggesties van

het rapport heeft overgenomen. Op enkele punten van

deze wetsontwerpen zullen wij in deze beschouwingen
nog in het bijzonder het licht laten vallen.

Wij menen dat er alle aanleiding is aandacht te vragen

voor de plannen ten aanzien van de coördinatie, mede

uit déze overweging dat wij de indruk hebben gekregen

dat door het verschijnen van het rapport een te groot

optimisme is ontstaan over de mogelijkheden tot vereen-

voudiging van de netto-loonadministratie. Tegen dit

optimisme zouden wij willen waarschuwen, terwijl wij

tevens enkele gedachten wifien aandragen, die naar onze

mening in vervuffing dienen te gaan, willen de sugges-

ties die het rapport bevat werkelijk soulaas brengen.

Welke vereenvoudigingen zullen in de netto-loonad-

ministratie bereikt worden als de voorstellen uit bedoeld

rapport verwerkelijkt worden?
L De verwachtingen te hoog gespannen.

Het rapport zelf tracht de vereenvoudiging duidelijk

te illustreren door het publiceren van een tweetal loon-

staten, waarvan één de bestaande toestand weergeeft

en de andere de nieuw te verwerven situatie. Het rapport

komt daarbij tot de. conclusie dat deze loonstaat terugge-

bracht kan worden van 32 tot 14 kolommen. Dit zou dus

inderdaad een zeer belangrijke verbetering zijn.

Ieder die in de netto-lonadministratie goed thuis is

zal, als hij de nieuwe loonstaat van 14 kolommen bekijkt,

tot de vraag komen: zal het nu werkelijk mogelijk zijn

,,onze” netto-loonberekening in die 14 kolommen onder

te brengen, althans in een staat van soortgelijke omvang,

met misschien een iets’ andere naamgeving der kolom-

men? Dit althans was de eerste reactie van schrijver

dezes en enkele collegae, die met hem reeds eerder ge-

legenheid hadden zich tot in details te verdiepen in het

concept-rapport, toen dit destijds door de Commissie

aan verscheidene instanties ter beoordeling werd toege-

zonden.

Het is verbazend moeilijk, zelfs voor degenen die

van de loonadministratie hun ,,vak” gemaakt hebben,

op de hierboven gestelde vraag een antwoord te geven

dat normatief zou kunnen zijn voor de talloze vormen
van loonadministratie die in het bedrijfsleven voorko-

men.

Men moet, om tot een aanvankelijk inzicht te komen,

zich noodgedwongen beperken en wel door het rapport

te toetsen aan de ,,eigen” loonadministratie – dus die

van een bepaald bedrijf – en zich daarbij de vraag stel-

len: hoeveel kolommen hebben wij tMns en met hoeveel

kolommen zullen we strâks kunnen volstaan. Slechts

aan de hand van een zodanige studie, die allereerst een

nauwkeurige en critische analyse van het ,,heden” der

eigen administratie vraagt en die de suggesties van het

rapport stuk voor stuk toetst aan de bestaande practijk,

kan men een behoorlijk inzicht krijgen in de mogelijkhe-

den tot vereenvoudiging van de eigen administratie. Pas

daarnâ zal men vanuit deze verworvenheid gemakkelijker

tot een meer algeméén oordeel over de verdiensten van

het rapport kunnen komen.

Onze studie vas dus allereerst gericht op het onder-

zoek van het rapport ten aanzien van de volledig geme-

chaniseerde netto-loonadministratie der N.V. Philips’

Gloeilampenfabrieken te Eindhoven en concentreerde

zich op de vraag: het aantal kolommen thâns en struiks.

Wij zijn daarbij tot de slotsom gekomen – dit kan reeds
hier vermeld worden – dat de bezwaren waarop wij nog

stuitten en de wensen die wij daarbij naar voren brachten,

mutatis mutandis evenzeer gelden bijv. voor loonadmini-

straties die door middel van een doorschrjfsysteem –

met de. hand of met een boekhoudmachine – gevoerd

worden. Wij menen dus dat onze conclusies practisch
voor èlke loonadministratie gelden en met name voor

die van de grote en middelgrote bedrijven.
Wij gaan niet in op de vraag, of van een loonlijst
dan wel van een loonstaat gesproken moet worden.

Wij geloven dat uit het door elkaar gebruiken van

beide benamingen ten deze geen verwarring kan

voortspruiten.

De inrichting van de loonlijst houdt ten nauwste

verband met een aantal eisen van sociaal-economische,

fiscale en bedrijfseconomische aard en op grond daarvan

heeft men kolommen nodig die. vooreen gedeelte in alle

bedrijven dezelfde zullen zijn, maar ook kolommen

die van elkaar in doel en benaming zullen afwijken, al

naar gelang de eisen die aan de ‘administratie van een

bepaald bedrijf gesteld moeten worden.

De kolommen waarvan de Commissie spreekt houden

uitsluitend en rechtstreeks verband met de eisen van de

sociale en fiscale wetten en met de coördinatie die daarin

naar de mening van de Commissie kan worden aange-
bracht. Bezien vanuit het standpunt der Commissie en
de opdracht waaraan zij te voldoen had, is dit vanzelf-

sprekend juist. Maar het is duidelijk, dat daardoor loon-

staten geconstrueerd werden, die niet in alle opzichten

afgestemd zijn op de behoeften van de practijk van de

netto-loonadministratie en die dus slechts een schematisch

en globaal bëeld kunnen geven van de volgens de voor-

stellen der Commissie te bereiken resultaten.

Dat men in de practijk behoefte zal hebben aan loon-

lijsten met méér dan 14 kolommen blijkt ook uit het feit

dat de Commissie in de door haar gepubliceerde loon-

staat kolommen gebruikt, die een verzameling van zeer

verschillende componenten van het bruto-weekinkomen

zullen moeten bevatten, zoals bijv. ,,loon in geld” en

,,niet in geld uitgekeerd loon”. Zeker, men kan de corn-

ponenten in die ene kolom onder elkaar (dus verticaal)
boeken, ze desnoods van code-aanduidingen voorzien,

maar in vele gevallen zal men er niet aan ontkomen

voor verschillende componenten afzonderlijke kolommen

te gebruiken.

Bovendien is. in de door de Commissie voorgelegde

staten geen rekening gehouden met het feit, dat een

netto-loonlijst uiteraard ook kolommen moet bevatten

waarin de door de werknemer te betalen premies voor de

sociale verzekeringswetten moeten worden geboekt.

Op al deze varianten en mogelijkheden kon de Com-
missie natuurlijk niet ingaan. Wij willen er slechts mee

zeggen, dat men het ‘aantal 14 wel als een zeer algemene

aanduiding moet zien, een aantal dat bovendien slechts

tot ons zal spreken als in de lijst, waarmede de huidige

situatie geïllustreerd wordt, inderdaad het aantal van

32 kolommen als juist zou kunnen worden! beschouwd.

Na zorgvuldig onderzoek zijn wij echter tot de conclusie

gekomen, dat het aantal van 32 aanzienlijk te hoog is

en wel om de volgende redenen:

a) de kolommen 7, 8, 9, 10, 11 en 20 kunnen vervallen
1).

De gegevens uit deze 6 kolommen kunnen o.i. zonder

bezwaar ondergebracht worden in de kolommen

1)
Wij hebben ons hier en op verscheidene andere plaatsen moeten beperken
in het omschrijven van onze, n’iotiveringen, omdat deze publicatie anders veel te
omvangrijk zou worden. –

-,-‘—-.-

8 Juli
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

531

3 resp. 24. Voor de kolommen 8 en 9 verwijzen wij

in dit verband naar blz. 28 van het rapport, le alinea,

2e helft. Bovendien vervalt kolom 6 (Wachtgeld

krachtens door de Overheid gesubsidieerde regeling;

zie blz. 30, punt i), omdat naar het inzicht van de

Commissie dit wachtgeld premieplichtig is voor alle

sociale wetten. De bedragen kunnen dus in kolom 3
geboekt worden;

b) het wegvallen van deze kolommen heeft ten gevolge

dat ook de totaalkolommen 17, 18 en 21 kunnen

verdwijnen.

Dit alles heeft tot resultaat, dat de oude loonlijst niet

uit 32 kolommen behoeft te bestaan doch uit 22.
Bezien wij thans nogmaals de gecombineerde-loon-

staat-nieuw-model, die naar het oordeel der Commissie

uit 14 kolommen kan bestaan en waarbij dan niet gerept

wordt over de eisen van bedrijfs- en sociaal-economische

aard. Wij, hebben tegen deze typering (14 kolommen)

geen bezwaar, mits men aanvaardt:

a) dat in één bepaalde kolom (met name kolom 3; zie

de opmerkingen op blz.
59
van het rapport) diverse
componenten van het brutoloon worden verzameld.

Dat de practijk méér kolommen eist (zie hierv6ér)

laten we hier verder buiten discussie;

b). dat de bijzondere beloningen, die belastingplichtig

zijn volgens art. 10 van het Besluit-Loonbelasting-

1940 eveneens in deze kolom 3 worden ondergebracht.

Ons lijkt dit gekunsteld en de practijkbehoefte zal
andere wegen moeten inslaan, maar ook dit willen

wij buiten discussie stellen.

Na aldus enkele vraagpunten geëlimineerd te hebben,
moeten nog de volgende opmerkingen gemaakt worden:

De Commissie heeft er geen rekening mee kunnen

houden dat op grond van de Werkloosheidswet de

werkgevers bij verkorte werktijd uitkeringen ten
laste van het Wachtgeldfonds mogen verrichten;

dit is namelijk “pas later bekend geworden. Dit

betekent-evenwel dat de nieuwe loonlijst met twee

kolommen moet worden uitgebreid, namelijk één

voor de wachtgelduitkering en één voôr het premie-

loon voor de Werkloosheidswet.

Weliswaar – zie b) – kan men desnoods de bij-

zondere beloningen in kolom 3 onderbrengen. Al-

vorens echter de belasting volgens art. 10 te kunnen

berekenen, dient eerst van de bijzondere beloning

de gebruikelijke premie-aftrek plaats te vinden, om

tot het belastbaar loon te komen. Het vastleggen

van het, bedrag der premie-aftrek vereist een afzon-

derlijke kolom.

Deze beide opmerkingen hebben tot gevolg dat het

schema van de gecombineerde-1oonlijst-nieuw-mod1

niet 14 doch 17 kolommen moet bevatten. De verhouding,

van de oude situatie tot de nieuwe is dus, wat betreft

het kolommen-aantal, niet 32 : 14 maar 22 : 17. Hier-

mede menen wij duidelijk aangetoond te hebbei’, dat

inderdaad in het rapport een te optimistisch beeld ge-.

geven werd van de te, bereiken vereenvoudiging.

II. Beschouwingen over de voorstellen uit het rapport.

In hoofdstuk 1 hebben wij onze bezwaren kenbaar

gemaakt ten aanzien van het aantal kolommen. In hoofd-

stuk II geven wij een aantal opmerkingen over de voor-

stellen vervat in het rapport; wij volgen daarbij de sa-

menvatting, die op blz. 10-13 van het rapport voor-

komt, op de voet.

Punt A van de samenvatting luidt: ,,AlIe ver-

schillen tussen het begrip loon dat ten grondslag

ligt aan de heffingen ingevolge de Ongevallenwet
.1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922,

de Ziektewet, de Kinderbijslagwet, de Werkloos-

heidswet, het Ziekenfondsenbesluit en het Besluit,

op de Vereveningsheffing 1941 vervallen. Van het

loon, waarnaar deze heffingen plaats vinden,

kan het uitkeringsloon zo nodig hier en daar

afwijken”.

Over de uitkeringen ingevolge. de sociale verzeke-

ringswetten wordt in het algemeen geen premie ge-

– . heven; dit geldt met name de uitkeringen’ krachtens

de Ziektewet, het Ziekenfondsenbesluit, de Onge-

vallenwet en de Kinderbijsiagwet (zie ook het rap-

port op blz. 41 onder punt C). Over deze uitkeringen

wordt dus
wat betreft de, werknemer.
geen premie-

Ziektewet, geen premie-Ziekenfondsenbesluit en

geen premie-Werkloosheidswet , betaald.

Met de uitkeringen krachtens de Werkloosheids-

wet ligt dit iets anders: de premies ingevol’ge de

Ziektewet en het Ziekenfondsenbesluit moeten

door de werknemer wèl betaald worden, doch die

voor de Werkloosheidswet niet. Het onderstaande

schema moge dit verduidelijken:

Uitkeringen krachtens de sociale ver-

Premie door
talen
werk,iemer
te be-
zekeringswetten, over welke uitkeringen
de
werknemer
al dan niet premie moet
Premie

Premie
betalen

Prem ie Z,ekenf.- Werkloos-
Ziektewet

besluit

heidswet

Uitkering-Ziektewet

neen

neenneen
Uitkering-Werkloosheidswet

ja ‘

ja

neen

Willen – zoals samenvatting A stelt – alle

verschillen tussen het begrip loon vervallen, dan zal

de hierboven gesignaleerde incongruentie moeten

worden opgeheven.

De hier bedoelde moeilijkheid doet zich uitsluitend

voor als wachtgeld door tussenkomst van de werk-

gever wordt uitbetaald, een mogelijkheid die ge-
opend werd nadat de Commissie met haar studie

gereed gekomen was

Wil men de uitkeringen krachtens de Werkloos-

heidswet in dit verband niet zien als een verzekerings-

uitkering doch als loon, dan moet men over dit

,,loon” premie heffen ten behoeve van de ‘Werk-

loosheidswet, alsmede – uiteraard – voor de

Ziektewet en het Ziekenfondsenbesluit.

Deze incongruentie wordt in de voorgestelde

wetswijzigingen niet weggenomen en er. blijft dus in

dit opzicht een hinken op twee gedachten bestaan

dat nadelige gçvolgen heeft ten aanzien van het aan-
tal berekeningen en dientengevolge ook van het aan-
tal. kolommen. Een stukje van de in uitzicht gestelde

vereenvoudigingen gaat daarmede teloor. Wij we-

zen reeds op de overige consequenties met betrekking

iot het aantal kolommen (zie hoofdstuk T, punt 1).

Volontairs. In verband met punt 1) mogen we nog
op bepaalde moeilijkheden ten aanzien van volon-

tairs wijzeu. Volontairs kunnen niet ,,werkloos”

• worden. Zij betalen daarom geen premie ingevolge

de Werkloosheidswet, wèl premie-Ziektewet en

• -Ziekenfondsenbesluit. Als men echter de volontairs

niet
alle
premies wèl of alle premies nièt laat betalen,

zijn er extra kolommen nodig. Op dit punt zijn

nieuwe voorzieningen dus gewenst. ‘

Samenvatting B luidt: ,,De verschillen tussen

het loonbegrip voor de premie-heffingen krachtens

532

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

de sociale verzekeringswetten en de verevenings-

heffing enerzijds (zie A) en het loonbegrip voor
de loonbelasting anderzijds worden beperkt. De

meest voorkomende verschillen – te weten de

aftrek van de werknemersbijdrage voor de sociale

verzekering, alsmede de kinderbijslag – worden

verwerkt in een bijzonder tarief, dat geldt voor alle

ondernemingen diè onder de wettelijke kinder-

bijslagverzekering vallen. De werkgever kan

voortâan, als zich bij het loon van de werknemer

niets bijzonders .voordoet, terstond het bijzondere
tarief van de loonbelasting toepassen op het loon-

bedrag, waarnaar ook de onder A genoemde

heffingen worden berekend. Werkgevers, bij wie

een afwijkende regeling inzake de kinderbijslag

bestaat (erkende regeling of kindertoelage), passen,

evenals tot nu toe, het gewone tarief voor de

loon6elasting toe”.

Speciaal met betrekking tot het bijzondere loonbe-

lastingtarief, waarvan in ,,B” sprake is, willen wij enkele

opmerkingen maken:

De loonbelasting wordt beïnvloed door allerlei

factoren, die dan ook in de bijzondere tabel verwerkt

zijn, zoals de voor de werknemer aftrekbare pre-
mies voor de Ziektewet en de Werkloosheidswet

en de aanspraak op kinderbijslag. Ook de boete

en de pensioenfondspremie zijn bepalend voor de

hoogte van de loonbelasting. Te dien aanzien doet

de Commissie bepaalde voorstellen – aftrekbaar

ook voor de premieheffing – en dienovereenkomstig

zijn deze factoren verwerkt in het bijzonder tarief.

Dit alles heeft onze volledige instemming.

Het bedrag waarachter men in de speciale tabel de

loonbelasting zal moeten aflezen is niet gelijk aan

het zuiver fiscale loon dat jaarlijks op de loonbelas-

tingkaarten aan de Inspectie-Belastingen moet op-

gegeven worden. Van het bedoelde bedrag zijn im-

mers de werknemerspremies voor de Ziektewet en

de. Werkloosheidswet iiiet afgetrokken en het werk-
geversaandeel in de premie voor het Ziekenfondsen-

besluit niet bijgeteld. Voor opgave aan de fiscus

– op de loonbelastingkaarten – zal dit bedrag dus

gecorrigeerd moeten worden. De Commissie heeft

in haar rapport aan deze complicatie geen aandacht

geschonken.

Moeilijkheden zullen ontstaari met de bedragen

die men boekt in de kolom ,,premievrije uitkeringen

bij niet-werken”. Voor het afiezen van de löonbe-

lasting kan alsdan het bijzondere tarief niet worden

gebruikt. In dit bijzondere tarief namelijk zijn de

premieheffingen voor de sociale verzekeringswetten

verwerkt (zie punt 4) en voor deze heffingen komen

uiteraard de bedoelde premievrije uitkeringen niet

in aanmerking. In het bijzonder bij een gemechani-

seerde administratie is dit een zeer groot bezwaar.

Zou men deze moeilijkheid weloverwogen willen
verwaarlozen (wij achten het niet ondenkbaar dat

de Commissie dit inderdaad beoogt), dan betaalt

de werknemer te veel premie en te weinig loonbe-

lasting. Wil men dit inderdaad?

Een soortgelijk bezwaar als wij onder
5)
naar voren

brachten, doet zich voor in de gevallen waarin de

werkgever wachtgeld betaalt op grond van de Werk-
loosheidswet. Dan kan men evenmin zonder meer de

bijzondere tabel gebruiken, omdat de premie-Werk-
loosheidswet daarin verwerkt is (zie punt 4) en over

het wachtgeld geen premie-Werkloosheidswet be-

hoeft te worden ingehouden.

Past men de tabel zonder meer toe dan wordt dus

een te laag bedrag aan loonbelasting geheven. Hierin

zal moeten worden voorzien, hetgeen weer ad-

ministratieve consequenties meebrengt.

In hetzelfde vlak ligt de volgende opmerking: wan-

neer de door de Inspectie-Belastingen te verlenen

speciale ontheffingen worden uitgedrukt in een ver-

laging van het belastingplichtig loon, wordt door

middel van de speciale tabel belasting geheven uiter-

aard over een verlaagd belastbaar loon. Op deze

wijze wordt te veel loonbelasting geheven, omdat de

premie-aftrek dan gebaseerd is op dit verlaagde

belastbaar loon, terwijl deze aftrek gebaseerd moest

zijn op het niet verlaagde belastbaar loon.

De moeilijkheid zou opgelost kunnen worden door

de ontheffing te verlenen door middel van een

korting rechtstreeks op de loonbelasting zèlf, bijv.

in de vorm van een vast bedrag, of door een pro-

centuele aftrek.

In de bijzondere tabel is de aanspraak op Kinder-

bijslag verwerkt. Hierbij moet opgemerkt worden,

dat deze tabel uitsluitend rekening houdt met de

aanspraak op
zes
dagen kinderbijslag per week. De

Kinderbijslagwet kent echter bepalingen ten gevolge

waarvan het recht op kinderbijslag ,,verspeeld”

kan worden. Wij denken bijv. aan dagen waarop men

,,verzuim voor eigen rekening” had, of âan ,,straf-

dagen” ingevolge de Ziektewet. Op deze en derge-

lijke punten zou de Kinderbijslagwet herzien moeten
worden, wil de bijzondere tabel in dit opzicht zonder

meer bruikbaar zijn. Wijzigt men de wet niet, dan

vervalt men in bepaalde complicaties.

Tot zover onze opmerkingen die betrekking hadden op

samenvatting B uit het rapport van de Commissie. Onze

critiek gold in dit verband meer in het bijzonder de spe-

ciale tabel voor de belastingheffing.

Aan de punten C,
D, E
en F gaan wij stilzwijgend

voorbij, omdat ze voor de loonadministratie van weinig

belang zijn. In het tweede gedeelte onzer beschouwingen

zullen we nog een aantal punten uit het verdere gedeelte

der samenvatting onder ogen zien. Tevens zullen wij dan

de vraag behandelen van welke omvang de vermoedelijke

bezuinigingen zullen zijn en wat op het gebied der coör-

dinatie nog verder kan worden nagestreefd.

Eindhoven.

B. DIESERGEN.

Het XIIIde Internationaal Zuivelcongres

Met een algemeen gevoel van voldoening werden de

zittingen van het XIIIde Internationaal Zuivelcongres,

dat van 22-26 Juni ji. te Scheveningen werd gehouden,

op 26 Juni gesloten, nadat veel constructief werk was
verricht. De deelnemers – er waren er ongeveer 2.400

uit 42 landen – zullen naar hun woonplaatsen terug-

gaan in de overtuiging te hebben meegewerkt aan een

taak van positieve practische waarde.

Zeer zeker ook van grote waarde voor de . gehele

mensheid. Gezien de grote betekenis van melk en zui-

velproduéten voor de menselijke voeding, een feit, dat

steeds meer wordt erkend en ingezien, is de taak, die

8 Juli 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

533

dit zuivelcongres zich heeft gesteld: te streven naar en

mede te helpen aan de verbetering van de meikwinning,

zowel als van de bereiding van consumptiemelk en melk-

en zuivelproducten, voor de gehele menselijke samenle-

ving van groot gewicht.

Het is natuurlijk onmogelijk om ook maar zeer in het

kort weer te geven, wat er allemaal op dit congres is be-

sproken. Er waren immers 25 sectievergaderingen, waar-

bij op iedere bijeenkomst mede aan de hand van de inge-

komen bijdragen een speciaal onderwerp werd besproken.

In belangrijke mate heeft tot de vruchtbare besprekingen

bijgedragen het feit, dat – dit werd door alle deelnemers

gaarne erkend – reeds in April ji. aan hen het eerste

deel was toegezond
.
en. van de congrespublicaties, dat

een samenvatting in het Engels, Frans en Duits bevat

van de meer dan 300 ingekomen rapporten, bijdragen
en mededelingen. En in gelijke mate droeg hiertoe bij
de voorziening van de vergaderingszalen met een ge-

luidsinstallatie, waardoor iedere spreker tijdens zijn

speech op hetzelfde moment in twee andere talen kon

worden beluisterd. Dit was stellig één van de redenen,

dat het bezoek aan de zittingen groter was dan op enig
vorig zuielcongres. Zodoende werden discussie en uit-

wisseling van meningen bevorderd en daarmede het

nuttige effect van de bijeenkomsten.

Het zou zeker te ver voeren om hier alle onderwerpen

te vermelden, waarover is gesproken. Om evenwel toch

enig idee te geven van de doelstellingen van dit zo juist
beëindigde zuivelcongres, is het misschien wel dienstig
om de titels te noemen van de vijf secties. Deze waren:

Sectie T. Melk als grondstof.

Sectie II. Be- en verwerking van melk.

Sectie III. Werktuigen en gebouwen.

Sectie IV. Fundamenteel onderzoek.

Sectie V. Economie.
Voorts zijn de volgende vijf algemene. voordrachten

gehouden:

T. Moderne inzichten inzake de werking van de uier,
door Prof.
H. D.
Kay, Engeland.

De zuivelbereiding en de melkmachine, door Prof.

J. Keilling, Frankrijk.

Bedrijfseconomie in de zuivelindustrie, door A.

Hilding, Zweden.

De toekomst van de boter, door L. P. Frederiksen,
Denemarken.

Melk en zuivelproducten in tropische landen, door

D. N. Khurody, India.

Zonder twijfel heeft de congresleiding er goed aan ge-

daan de hierboven genoemde onderwerpen eens extra

te laten belichten, omdat deze voor de melkveehouderj

en de zuiveijndustrie van groot belang zijn of het kun-

nen worden. Dit laatste geldt m.i. speciaal voor de voor-

dracht van Prof. Kay, die op bijzonder heldere wijze heeft

uiteengezet, hoe door intensief onderzoek, vooral geduren-

de de laatste tien jaar, veel meer inzicht is verkregen in

de vorming van de melk in de uier. Een inzicht, dat voor

de veefokkerj en daarmee voor de melkproductie in de

toekomst van veel belang kan zijn.

De toekomst werd ook in het kort besproken door

Ir A. H. Boerma, Directeur van de Economische Af-

deling van de F.A.O. te Rome, in zijn tijdens de slot-

zitting gehouden voordracht. Daarbij vermeldde hij o.a.

dat in 1946 werd aangenomen
1),
dat om ten volleaan de be-

hoefte aan voedsel te kunnen voldoen, de wereldmelkpro-

ductie tegen 1960 nodig diende te worden verdubbeld.

Een uitspraak overigens, die gerust tot de vrome wensen

kan worden gerekend, als men beseft, dat de wereldbe-

volking sinds 1940 met ongeveer 13 pCt toenam, terwijl de

mondiale melkproductie sindsdien slechts met 9 pCt

steeg. Trouwens, uit economisch oogpunt bezien is het
een grote vraag, of het mogelijk zou zijn zulk een sterk

vergrote productie tegen voor de producent – en dat is

ten slotte de boer – rendabele prijzen te kunnen af-

zetten. Immers, reeds nu ondervinden diverse export-

landen moeilijkheden bij het plaatsen van hun zuivel-

producten. Met name geldt dit voor melkpoeder, maar

ook voor boter en kaas waren de prijzen dit voorjaar

aanzienlijk lager dan in
1952.

Dat neemt evenwel niet weg, dat de behoefte enorm

groot is. Dat is o.a. het geval in India, Palistan en Birma,

zoals de heer Khurody (India) duidelijk deed uitkçmen.

Uit godsdienstige overwegingen eten millioenen mensen

in deze landen geen vlees en geen eieren. Zelfs geen kaas,

omdat bij de bereiding stremsel – een dierlijk product –

wordt gebruikt. Zo vormt melk daar practisch de enige

bron van dierljk eiwit. Het zal een taak voor jaren zijn

om in deze landen de melkproductie op te voeren, terwijl

er daarnaast een enorme behoefte aan import, meer

speciaal van geconserveerde melkproducten, zal blijven

bestaan. In hoeverre evenwel de exportlanden, waaronder

Nederland een eerste plaats inneemt, aan het verzoek

van de heer Khurody om deze producten goedkoper te

lôveren, tegemoet kunnen komen, blijft stellig een moei-

lijke vraag.

Evenwel, niet enkel de hierboven genoemde landen,

maar ruimer gesteld de tropische landen in het algemeen,

van nature niet zo geschikt voor de melkveehouderij,

hebben een grote behoefte aan.melk en zuivelproducten.

Om slechts een enkel voorbeeld te noemen uit een recent

F.A.O. rapport
2):
in Japan werd door stedelijke gezinnen

in 1951 slechts 4 pCt van de uitgaven voor voedsel be-

steed aan melk en zuivelproducten. Daarentegen, weder-

om uitgedrukt in procenten van de totale uitgaven voor
voedsel, komt in West-Europa, Oceanië en Canada on-

geveer 25 tot 30 pCt voor rekening van melk en zuivel-

producten, tegen 20 tot 25 pCt voor vlees en vis en circa

15 pCt voor brood en granen. Cijfers, die duidelijk aan-

tonen, dat in wat wij de moderne wereld zouden willen

noemen, melk en zuivel, niet alleen uit voedingsoogpunt

beschouwd, maar ook in economisch opzicht dè voor-

naamste plaats bij de voeding innemen. Gegevens, die het

.i. voldoende rechtvaardigen om ook in een economisch

tijdschrift enige aandacht te wijden aan een internationaal

congres, dat zich speciaal met melk en zuivel heeft bezig-

gehouden.

Het is echter niet de bedoeling de lezers te vermoeien

door hun te vertellen van de vele technische en weten-

schappelijke problemen. Wel is het misschien goed om

in verband met de wenselijkheid, althans uit voedings-

oogpunt beschouwd, om de wereldmelkproductie op te

voeren, even te wijzen op een practisch probleem. Iedere

melkkoe moet nff eenmaal ten minste tweemaal daags
worden gemolken. In sommige dagen gebeurt dit zelfs

driemaal per dag. Dat is een hele opgave, dag in, dag uit,

het hele jaar door en het is dan ook een hele toer om in

de moderne landen mensen te vinden, die deze taak willen

verrichten. Kortom, om behoorlijke melkers te vinden,

bereid om zich ook op Zaterdag en Zondag aan de zo be-

langrijke meikwinning te wijden. De melkmachine kan

een belangrijk hulpmiddel zijn om deze taak te verlichten,

‘)
F.A.O.: World Food Survey (1946).

‘) F.A.O. Commodity Series, Bulletin no 24, Dairy Products (1953).

534

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8Juli1953

maar schept nieuwe problemen, zowel ten aanzien van

de gezondheid van het vee (uiergebreken) als t.o.v. een

goede reiniging. Het is daarom in vele oude zuivel-

landen niet zo eenvoudig om de melkproductie nog be-

langrijk op te voeren; vaak is men zelfs al blij als deze

op het huidige niveau kan worden gehandhaafd.

Het spreekt vanzelf, dat op dit tijdstip de resultaten

van dit zuivelcongres nog niet duidelijk kunnen worden

omschreven. Om de kennis en ervaring, neergelegd in

de publicaties of opgedaan tijdens de zittingen en ge-

durende de vele onderlinge gesprekken,’uit te dragen in

de practijk, is een werk van jaren. Toch is in de aanbeve-

lingen, door de leiding van het Haagse zuivelcongres

•aan het einde van deze vijf dagen geformuleerd, reeds

een aantal positieve denkbeelden vastgelegd omtrent de

‘richting, waarin melkveehouderij en zuivelindustrie zich

in de komende jaren zullen dienen te bewegen.

Technisch bestaan daarvoor geen onoverkomelijke

moeilijkheden. In de melk- en zuivelinrichtingen kan stel-

lig een behoorlijk kwaliteitspeil, zowel voor de consump-

tiemelk, als voor de melk en zuivelproducten, worden

bereikt-Wel werd het gewenst geacht te streven naar een
algemene verbetering van de aan de fabrieken te lèveren
mell. Uitbetaling naar kwaliteit is daartoe nodig, waarbij

niet alleen wordt gedacht aan de chemische samen-

stelling, maar ook aan de bacteriologische kwaliteit.

De enige weg om daartoe te komen zal zijn om voor deze
betere kwaliteit een hogere prijs aan de boeren te betalen.

Overigens is het in de practijk niet zo eenvoudig tot een

bevredigend systeem te komen. De practijk in ons land

wijst dit wel uit. Al jarenlang wordt er hier over gesproken

om bij de uitbetaling ook met de hygiënische kwaliteit

van de melk rekening te houden, maar een algemene rege-

ling is er nog steeds niet.
Verder wordt het gewenst geacht om bij de bereiding

van melk en zuivelproducten in hoge mate aandacht te

besteden aan eigenschappen als geur en smaak. Om-

dat, aldus het congres, de toename of zelfs het op peil

blijven van het verbruik niet alleen afhangt van het besef

bij de consumenten van de uiterst belangrijke voedings-

waarde van melk en zuivelproducten, maar mogelijk

nog meer van het bereiken van nog betere organolep-

tische eigenschappen. Voorts dient gestreefd te worden

naar verbetering van de wijze, waarop de producten aan

het publiek worden aangeboden. Kortom, het streven

zal moeten zijn om bijzondere aandacht te schenken

aan de wensen van de verbruikers, evenwel zonder de

belangen van de melkproducenten te verwaarlozen.

Deze synthese van de belangen van consumenten en pro-

ducenten vormt het voornaamste thema van de door het

congres aangenomen aanbevelingen. Deze verder in

practijk te brengen, is een taak voor de deelnemers aan

het congres, maar evenzeer voor de nauw hiermee ver-

bonden Internationale Zuivelbond. Deze zal ook, naar

aanleiding van het feit, dat op dit congres voor het eerst

speciaal aandacht werd geschonken aan de tropische ge-

bieden, een aparte commissie instellen voor de melk en

zuivelbereiding in deze landen.

De laatste aanbeveling van het congres ligt geheel

op economisch terrein. Daarin wordt gezegd, dat het

congres van mening is, dat door internationale en andere

organisaties iedere poging moet worden ondernomen

om een eind te maken aan de ongezonde situatie, dat in
sommige landen grote overschotten van melk en melk-

producten aanwezig zijn, terwijl in andere landen, hieraan

zeer ernstige tekorten bestaan. Dit probleem, overschot-
ten enerzijds, maar .groe behoefic anderzijds, o.a. in het

Oosten en in Midden-Amerika, roerden wij hierboven

reeds even aan, maar een practische oplossing zal heel

moeilijk zijn.

Tot besluit menen wij nog even te mogen vermelden,

dat alle deelnemers vol lof waren over de perfecte organi-

satie van het congres en evenzeer enthousiast over de

in verband hiermede georganiseerde zuiveltentoonstelling

,,De Melkweg”. Verwacht mag dus worden, dat dit

XIIIde Internationaal Zuivelcongres voor ons land zal

bijdragen tot die waarden, die men goodwill pleegt te

noemen.
Voorburg.

Ir M.
K. HYLKEA.

LONDON LETTER

On the face of it, the Tories ought to be feeling fairly

pleased over the result of the by-election at Abingdon:

they have increased their majority though there are some

outside of the Tory ranks who say that this increas.

was purely the consequence of having three candidates

instead of two. 1f this contention is correct, it merely

confirms the theory that most of the Liberals, whose

candidate on this occasion made the third party, are

more inclined to the left than to the right, and that it

is in the interest of the Tories to keep the Liberal Party

alive. But Abingdon following on the recent gaining

of the Sunderland seat from the Laboiir Party should

be making the Tory Party chiefs feel good. It’s doubtful

if they are thinking in terms of an election with any

relish whatsoever.

Sir Winston Churchill is, as all the world know, a
sick man and Mr. Anthony Eden is hors de combat.

Mr. Harold Macmillan, another Cabinet minister, had
just gone off to have an operation of the sarne type as’

has kept Mr. Eden Out of active business for so long. As,

fewer men remain to do the work of the whole team the

strain becomes increasingly harder and the possibility
of the remaining members being unable to stand up to

the strain. But over these health troubles looms larger,
as always, the shadow of Sir Winston. Some think that

he is very iii: only two days before the world was told

that he would be resting and not going .to Bermuda,
the names of the official party were announced This

suggests that his illness is a more sudden onslaught

than general tiredness from overwork. 1f after the rest

of at least a month Sir Winston can no longer gallivant.

around the world, will there be a real Bermuda t,o follow

the meeting of foreign ministers? And if there is no real

Bermuda, what are the chances of peace? These are
questions to which there are at present no authentic

answers. And n& so very many people know the answer
to the puzzie of what is happening behind
tbe
Iron CuP

tam. It is, therefore, no exaggeration to say at this holiday

time that there is a sense of bewilderment.

1f you want td be cheerful you can have a look at the

montly gold and dollar reserves over the pat few rnonths.

•Since last August, with only one exception, the trend

has been moving upward, ahd at $ 2,367 millions at the

end of June, they are almost
50
per cent higher than at

the end of August. The trend is certainly showing no

sign of losing strength, but there is stili a long way to

go before the peak level of $ 3,867 millions of May

1951 is reached. It is encouraging in one way that the

reserves are now approaching the half-‘ay house be-

tween the peak and the trough.

The production figures, once the playball of the poli-

8 Juli1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

535

ticians have shown an upward movement, and the

recession of 1952 seems to be’fading away. These figures

relate, of course, to production generally and this quali-

fication is very necessary, for hardly had midsummer’s
day passed than the first alarms of a coming coal crisis
were heard. Honestly, these alarrns are sounded earlier

and earlier. Not that 1 am grumbling so much about

that, because the earlier the sounding of the alarm, the

more time is left for effective action. The reason why

we had a fuel crisis in February 1947 was because the

alarms were not sounded loudly enough or heeded

sufflciently. The real danger is the one recognised so
long ago by Aesop when he told the Story of the boy

crying ,,Wolf”.
At the moment, T cannot see a fuel crisis this winter,

though if the present adverse trends cannot be correc-

ted, there might be trouble later. Although the number

of miners employed is growing, the amount of coal

produced is falling, and the greater industrial produc-

tion is causing greater quantities of coal. The result is a

falling off in stocks, and uncomfortable procedure during

the summer. The greatest shortage is in stocks of house-

hold coal. Quite how low stocks of household coat fali
is never certain: the official figures relate to the stocks

held by the merchauts. Once those stocks leave the

merchants yards and are stocked in individual houses
they cease to be, in the official sence, stocks. In some

instances, of course, they cease to be stocks at ‘all. But

it is possible for stocks of household coal to be low

officially, but fairly satisfactory in practice. The coat

merchants would ‘have a good idea of the stocks being

held in private coat cellars, and they say that they have

not sold much coat so that private stocks cannot be

high.

Unless, as T have already said, the trend can be rever

sed, there might be a shortage of household coal, which

looks as if it would have littie effect on industry. The

housewives’ remedy for a shortage of coal is to turn

on the switch. Should enough houseWives do that, we

should be back to bad shedding by the electric power

stations and industry would be effected. Since the

authorities are aware of the position and’since the lea-

ders of the various mining unions are urging more pro-

duction; the position cannot be reckoned desperate,

nor indeed can it be ]ightly dismissed.

Greater production has brought trouble to another

industry, and here the disturbance threatened is much
nearer to hand and hence more real than a coat crisis.

The housing programme had been going ahead like a

prairie fire. The number of new permanent houses and

flats completed in Great Britain during May was 26,013

as compared with 19,488 in May, 1952, and less than

16,000 in May 1951. This spectacular increase in the

number of houses finished has caused a large run on

bricks.

Brick production and stocks

Brick

Brick
Production

Stocks ‘)

(millions)

(millions)

1952 2nd qtr.

…………………………

..1,628

180

3rd qtr.

…………………………

., 1.669

133

4th qtr.

…………………………

..1,727

145
1953 lst

qtr.

……… . ………………..

.1,716

114

April only
………………………….
570

g

96
‘) At end of period.

The table above tells most of the story: although

production has been growing stocks have been falling

because consumption has been increasing even faster

than production. There is, however, one aspect of these
figures which has to be elabo’rated, slightly. At the end

of April, the last month for which cfflcial figures are

available,. stocks were equal to about five days supply,

whereas at the end of the second quarter of 1952 they

ere equal to about ten days supply. It is doubtful

whether the erosion of stocks can go on much longer,

without bringing the housing programme in some parts

of the country to a halt.

The cement industry is also being hard pressed by
rising demand. Roughly 210,000 tons of cement are

being made each week, and stocks at the end of April

were only 271,000 tons. Stocks in this case are only

little over a week’s supply, and that seems little enough

in all conscience. Since the end of April the demand

for cement appears to have grown and it seems as if

stocks have fallen stili lower.

These two industries can usually expect littie relief

from overseas countries in a time of pressure, and in

any case, this country, well supplied with the raw mate-

rials, should not long be dependent on other coûntries

at the expense of foreign exchange. The extension of

brick-fleids or of a cement works is a costly business,

and companies are naturally reluctant to expand pro-

duction, especially as they either’ have to appeal ‘for

fresh capital from heavily taxed owners of capital, or
provide it themselvçs out of profits much reduced by

taxation. Moreover, they have to decide how permanent

such an increase in demand is likely to be. Theoretical

economists will doubtless try to solve the problem

whether high taxation could help to even out a trade

cycle by reducing the expansion in productive capacity

which was typical of the boom.
London, July 3, 1953.

HENRY RAKE,

BOEKBESPREKINGEN

P. J.
Potgieser,
Inleiding tot de bedrjfseconomie, J. Muus-

ses, Purmerend 1952.

Dit 328 bladzijden tellende boek behandelt in vier

afdelingen: de kostprijs, de balans, de financiering en

de organisatie. Aan deze afdelingen gaat een korte

algemene inleiding vooraf. Blijkens het voorwoord heeft
de schrijver het boek bedoeld als een leerboek met name

voor het M.B.A.- en het S.P.D.-examen. Wellicht echter

zal de lezerskring aan de ene kant enger en aan de andere

kant ruimer uitvallen. Voor de M.B.A.-leerlingen

namelijk schiet Potgieser, naar gevreesd moet worden,

zijn doel voorbij. Voor hen is de gegeven dosis vermoe-

delijk te zwaar. Zij, die voor het S.P.D. studeren, zullen

echter inderdaad veel profijt van dit boek kunnen trekken,

al zal de docent hier een belangrijke critische en aanvul-

lende taak hebben. Tot nu toe was deze categorie van

studerenden veelal genoodzaakt de nodige kennis uit

diverse boeken en dictaten bijeen te garen.
Daarnaast zal deze inleiding, naar ik meen, ook voor

vele andere studerenden en bij bedrijfseconomische vraag-

stukken geïnteresseerden van nut kunnen zijn. Voor-

waarde hierbij is echter wel, dat zij critisch kunnen lezen.

Potgieser heeft zijn Inleiding namelijk vlot geschreven.

Doorgaans zet hij de zaken op een frisse en levendige

manier uiteen. Vooral hierdoor heeft deze ervaren docent
m.i. een waardevolle aanvulling gegeven op de vaak zeer

abstract gehouden en daardoor voor beginners moeilijk
toegankelijke bedrijfseconomische literatuur. De scha-

duwzijde hiervan is echter, dat de wetenschappelijke

juistheid van zijn boek op sommige punten enigszins

in het nauw dreigt te komen.

536

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Juli 1953

Enkele voorbeelden ter illustratie van dit laatste.

Opvallend is, dat P., die zegt voornamelijk Limperg te

volgen, niet of vrijwel niet werkt met het begrip ,,econo-

misch motief”, een begrip, dat bij Limperg een grote

plaats inneemt. Het ,,economisch principe” daarentegen

treffen wij wel bij P. aan. Op blz.
5
bijv. stelt hij, dat de

productie zal geschieden ,,naar de grondwet van het

economisch principe”. Nu leert de ervaring, dat het

introduceren van dit ,,priticipe” zeker in een inleidend

leerboek meer misyerstanden in het leven roept dan

begrip bijbrengt. Ditzelfde geldt voor termen als econo-

misch rationeel (o.a. blz.
5).
Daar komt nog bij, dat P.

het° handelen volgens het ,,economisch principe” öm-

schrijft als een zodanig handelen, dat men naar verwach-

ting met de geringste offers het grootste economische

resultaat zal verkrijgen (blz. 5). Deze formulering houdt

een ,,onoplosbare tegenstrjdigheid” in (Hennipman,

Economisch motief en economisch principe, blz. 254).
,,Men kan niet tegelijkertijd het doel tot een maximum

en tevens de aangewende middelen tot een minimum

maken” (idem).

• Men zegt wel, aldus P., dat de moderne industriële

onderneming wordt gekenmerkt door massaproductie.
Even tevoren constateert hij, dat men ,,z.g. produceert

voor de markt” (blz. 20). De oorzaak hiervan is de ,,wet

van de continuiteit” (blz. 20 e.v.). Deze houdt in de

,,noodzaak” van een vervanging der afgestoten kosten-
elementen (blz. 27). ,,Hetis dus niet een wenselijkheid,

het is nog veel minder iets dat wij nog eens zullen kunnen

gaan overwegen…..hier is een absolute noodzakelijk-

heid” (blz. 27). Dit is merkwaardig, want in deze strikte
vorm wordt tegenwoordig de vervangings,,plicht” noch

door Kleerekoper, noch door Van der Schroeff aan-

gehangen. J. L. Mey verwerpt haar uitdrukkelijk.

De volledige splitsing der offers in de verschillende

categorieën geeft P. pas op blz. 107, ofschoon er dan

87 bladzijden over kostprijs is gesproken en deze afdeling

intussen is afgesloten. De uit didactisch oogpunt meest

gelukkige oplossing lijkt mij dit niet. Bovendien, al stelt

P. zelf, dat er offers zijn, die niet als kosten dienen te

worden aanvaard, dit sluit niet uit, dafrhij bijv. bij ver

mijdbare leegloop spreekt van
,,leegloopkosten” (
blz. 76).

In dezelfde trant spreekt hij van hèt ,,niet doorgecalcu-

leerde deel van de indirecte
kosten”
(blz. 82) Overigens

zijn ook de door P. nagevoigde ,,Amsterdamse” schrijvers

op dit punt wel eens inconsequent.

Onder indirecte kosten verstaat P. die kosten, waarvoor

,,directe aanwijzing langs administratieve weg ten enen-

male uitgesloten moet worden geacht” (blz. 63). Er zijn

daarnaast echter tal van kostenbestanddelen, bijv. indi-

recte materialen, waarvoor deze ,,directe aanwijzing”.

zeker wel mogelijk is, maar waarvoor zij veelal toch

achterwege wordt gelaten, omdat het voordeel der directe

verrekening (nauwkeurigheid) in die gevallen niet opweegt

tegen de nadelen er van (administratieve kosten). In de

practijk worden daarom meer kosten indirect verrekend

dan P. het doet voorkomen.

In de afdeling financiering ziet P. als algémene oorzaak

van het aanbod van beschikkingsmacht het sparen (blz.

165).
Dit is vermoedelijk het gevolg van zijn opzet om

complicaties, die ontstaan door infiatoire geldschepping

e.d., buiten beschouwing te laten (blz. 162). Het is de

vraag, of zulk een beperking geheel verantwoord is.

Er valt op deze manier toch wel iets onder de tafel,

bijv. de geldscheppende functie van het bankwezen, dat

voor een goed begrip van de financiering van het bedrijfs-

leven door de banken eigenlijk moeilijk kan worden

gemist.

Bij de behandeling van het winstbepalingsvraagstuk

stelt P. vast, dat Niederstwert-prinzip en ijzeren-voorraad-

theorie gewrongen ‘constructies zijn, terwijl Schmidt

,,duidelijk” het ,,kunstleerstadium” nog niet heeft ver-

laten. De winstbepaling op basis van de vervangings-

waardeleer daarentegen wordt aangediend in termen als

,,de moderne visie”, ,,wetenshappeljk gesloten systeem”

etc. Het is m.i. weinig wetenschappelijk om met een

dergeljkè zwart-wit-tegenstelling te opereren. Kon ook

voor de betrekkelijkheid van de uitgangspunten der ver-

vangingswaardeleer niet enige aandacht worden gevraagd?

Het lijkt niet uitgesloten
.
, dat ook dit boek van Pot-

gieser, mede dank zij de belangstelling in eigen kring,

t.z.t. een tweede druk zal beleven. Wanneer de schrijver
van die gelegenheid gebruik zal maken om zijn geschrift

nog eens critisch te bezien, zal dit werk zeker een alleszins

waardevol inleidend studieboek voor diverse categorieën

van studerenden kunnen worden.

Rotterdam.

R. SLOT.

H. A. Citroen: ,,European emigration overseas, past and
future”, 48 blz., f
2,50.

Dr F. Edding:
,,The refugees as a burden, a stimulus and
a challenge to the West German economy”, 54 blz.,
f 3,50.

Dr H. Wander: ,,The importance of emigration for the

solution of population problems in Western Europe”,
55
blz., f 2,70.

Nrs 1, II en IV van ,,Publications of the Research Group

for European Migration Problems”, uitgave Mar

tinus Nijhoff, Den Haag.

Deze boekjes zijn niet in de eerste plaats bestemd voor

vakmensen – economen of sociologen, die zich bezighou-

den met de theorie van migratie en bevolkingsverschijn-

selen – maar voor geïnteresseerde leken, die over vraag

stukken van emigratie of vluchtelingenhulp van de jprac-

tische kant te oordelen krijgen. Voor dit doel zijn zij

uitstekend: ze zijn noch oppervlakkig, noch te geleerd.

Het Engels is verzorgd en de uitgave staat ook in alle

andere opzichten op hoog peil:

Wel vertonen zij enkele verschillen op het punt van
originaliteit:
Citroen
heeft over hetzelfde onderwerp

een veel uitvoeriger studie in het Frans uitgegeven (,,Les

migrations internationales”, Paris, 1947), waarin in

hoofdzaak hetzelfde wordt behandeld.
Prof Edding
en
Dr Hilde Wânder,
beiden uit Kiel, hebben in tijdschrift-

artikelen en lezingen wel deze denkbeelden ontwikkeld,

maar zij zijn bij mijn weten nog niet aan uitvoerige weten-

schappelijke publicaties toegekomen. Vooral ten aanzien
van
Edding
vind ik dat eigenlijk jammer. Hij geeft in dit

boekje een zo voortreffelijk overzicht van de gehele pro-

blematiek van de inschakeling van de Duitse vluchte-

lingen, dat men eigenlijk zou moeten aandfingen op een

publicatie van wat groter omvang, waarin vooral ook

de financieringsvragen en de vraag naar afzetmogelijk-

heden van nieuw te stichten Duitse industrieën meer

tot hun recht zouden kunnen komen.

Dr Wander
toont zich in haar boekje – en ook elders –

een tegenstandster van emigratie uit Europa op grote

schaal. Zij betoogt, dat de leeftijdsopbouw van de Duitse

bevolking door emigratie van jonge arbeiders nog ongun-

stiger zou worden dan reeds thans het geval is en wijst ook

op de schadepost, die ontstaat wanneer men duur opge-

8Juli 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

537

leide vakarbeiders laat vertrekken. Dit zijn aspecten, die
in beperkte mate ook voor Nederland gelden en die hie±

bij het vraagstuk van de emigratie vaak te licht worden
geteld. Terecht pleit zij ten slotte voor een veel ruimere

nterne migratie binnen West-Europa.

Eindhoven.

H. VERWEY-JONKER.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

De omzetting van giraal in chartaal geld bij de ultimo,

versterkt door de invloed van de vacantieperiode en

daarnaast de relatief geringe omvang van de deviezen-

aanwas waren oorzaak, dat de overvloed van middelen

op de geldmarkt gedurende de afgelopen week nog niet

verder toenam. Op de open markt bleef schatkistpapier

voor termijnen tot een jaar zeer moeilijk te krijgen bij

een – derhalve grotendeels nominale – notering van

ca
1
pCt. In verband met de grote liquiditeit der geld-

gevers bleef de callgeldnotering uiteraard op het mini-

mumpeil van
4-
pCt gehandhaafd.

De aankondiging, dat op 9 Juli a.s. vôor de tweede

maal een inschrijving op schatkistpapier door het Rijk
zal worden opengesteld (storting 16 Juli a.s.) tegen de

tot dusvérre geldende Agentsprjzen, t.w.
3/4
pCt disconto
voor jaarspromessen en 14- resp.
21/s
pCt rente voor 3

resp.
5
jaarsbiljetten, trok nogal aandacht. Velen hadden

nl. verwacht, dat deze percentages zouden worden ver-

laagd. Het merkwaardige is nu, dat
5
jaarsbiljetten de

afgelopen weken op 1
15
/
pCt rentebasis door De

Nederlandsche Bank werden verkocht, zodat degenen,

die bij de a.s. inschrijving deze biljetten krijgen toe-

gewezen, pCt voordeliger uit zijn. Uiteraard is er

echter bij de ifischrjving de grote onzekerheid, hoeveel

door het Ministerie zal worden toegewezen;en hierover

bestaat bij de geldgevers weinig optimisme.

De lage rentetarieven op de geldmarkt hebben de

banken er toe gebracht, de creditrente voor onmiddellijk

opzegbare tegoeden van
4
tot
1/4
pCt te verlagen. Het feit,

dat dit door vele banken gelijktijdig per 1 Juli jl. ge-

schiedde, wijst op onderling overleg, hetgeen anders
terzake van rentetarieven geen gebruik is. Inderdaad
ging het hier om een voor de bânken vrij belangrijke

zaak; de concurrentie met de Postcheque en Girodienst,

die weliswaar geen rente vergoedt, doch anderzijds, in

tegenstelling met de meeste banken, ook geen onkosten

in rekening brengt voor het aanhouden, van een reke-

ning en voor overschrijvingen, zal de banken slechts

ongaarne tot deze, stap hebben doen overgaan.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt vond de koersstijging verdere

voortgang. Zoals uit onderstaande indexcijfers blijkt,

steeg de algemene index van A.N.P./C.B.S. in één week

met niet minder dan 4 punten. Ter .beurze meent men de

laatste tijd te constateren, dat institutionele beleggers

zich weer in meerdere mate bij prima aandelen interes-

seren, daartoe door het t.o.v. obligaties bevredigende

rendement aangelokt. De relatief grote koersstijging
voor Indonesische fondsen meent men voor een niet

onaanzienlijk deel te kunnen toeschrijven- aan aan-

kopen van meer’ speculatief georiënteerde beleggers, die

in verband met minder gunstig beoordeelde vooruit-

zichten van de conjunctuur in de Verenigde Staten,

Amerikaanse fofidsen afstoten. Gedurende de afge-

lopen weék was bovendien een speciale factor van in-

vloed, nl. de aangekondigde fusie van een drietal in Deli

werkzame cultuurmaatschappijen, die voor de aandelen

van enkele dezer ondernemingen een forse koersstijging

ten gevolge had.

Wat de obligatiemarkt betreft doen nog steeds be-

richten de ronde over touwtrekken om de modaliteiten

van een nieuw uit te geven staatslening, waarbij het

Ministerie van Financiën, naar verluidt, met grote

hardnekkigheid tracht het onderste uit de kan, i.c. een

zo laag mogelijke rentevoet, te verkrijgen.

Aand. indexcIjfers.

26 Juni 1953

3 Juli 1953

Algemeen

……………………………
151,1′
155,4
Industrie

………………………………
209,6 212,8
Scheepvaart

…………………………
161,9
163,0
Banken

…………………………………
136,7
138,4
Indon.

aanci.

…………………………
53,3 58,2

Aandelen.

A.K.0 .

………………………. . ……….
166
159
1
1 ex d..
Philips
…………………………………
162
1601
Unilever

………………………………
190 190
1
/
1

H.A.L.

…………………………………
134%
137
Amsterd

Rubber

………………….
90
96%
H.V.A .

…………………………………
106
109/
4
ex d.
Kon

Petroleum

……………………
318
319’1

Staatsfondsen.

pCt

N.W.S.

……………………
79%
79
7
11e
3-3%

pCt

1947

……………. . ……….
97%
9734
3

pCt

Invest.

cert.

………. . …….
99 99
1
/4

pCt

1951

……………………. . ….
.1011/
4

.

101’12
3

pCt Dollarlening

……………….
t
96 96

Diverse obligaties.

3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI

101

1011/1
3% pCt Bataafsche Petr. ………

101%

101
3
/8
3½ pCt’ Philips 1948 ………………’101%

100%
– 3% pCt Westl. Hyp. Bank

97’1′

97%

J. C. BREZET

STATISTIEKEN

OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCRE BANK

van 4 Juli 1953 af

Schriftelijk en t.t.
Plaats
Voor deviezenbankenj

Voor derden

Brussel …………………….7,5432- 7,6572

7,534- 7,664
1
)

Frankfort a/Main ……………89,80 – 91,157

89,75 – 91,20 1)
Kopenhagen … ……………

..54,6045- 55,4297

54,57 – 55,46 1)
Lissabon

…………………..13,15 – 13,28

13,15 – 13,28
Londen

…………………..10,56 – 10,72

10,55+- 10,7241)

Montreal (t.t.) ………………..3,814 – 3,834

3,814- 3,834

Montreal'(ltichtpost) …… …….3,81 – 3,83,4

3,81 – 3.834

Montreal (zeepost) ……………3,804 – 3,834

3,804- 3,834

New York (t.t.) ……………..3,77 – 3,83

3,768- 3,83 4
1
)
Oslo

……………………..5305 – 53,33

53,05 – 53,33

Parijs ………………….
…107,76 -109,389

107,69 -109,46 1)
Stockholm ……. . ………. .72,9065- 74,008 72,85 – 74,06 ‘)
Zürich (,,accoord” – frs) ………86,25 – 87,55586,20 – 87,60 1)
Zürich (vrije frs) ……………86,71 – 87,09 86,71 –

87,09

‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.

538

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8
Juli 1953

OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN )
STAAT 1
Ontvangsten op niet-kohierbelastingen. Kalenderjaar 1953.
x f 1 min

Raming der middelen

t
AprI
Raming
jaar

73,4
54,5
40,1
66,1
55,7
289,9
650,0
Dividendbelasting
8,2
8,3 3,4 1,6
19,4
40,9 65,0
Cornmissarissenbelasting
1,2
0,6 0,5
1,1
0,5
3,9
9,5

Loonbelasting

……………….

Vereveningsheffing
.30.3
23,0
15,7
26,0
23,0
118,0
240,0
Rechten op invoer
28,7 27,6
38,1
38,7
36,6
169,6
400,0
Accijns op gedistilleerd
9,9 7,5 7,9 8,6
9,5
43,5
100,0
Accijns op bier
0,7
1,0
1,0
1,3
1,8
5,8
17,0
Accijns op suiker
9,6
9,3 5,8
7,9 6,2
38,8
45,0
Accijns op tabak
30,3
26,7.
26,4
27,1
27,5
138,0
305,0
115,6
96,7
68,2
106,4
103,3
490,3
1.200,0
Rechten van zegel’)
3,6
2,6
2,7 2,7 2,5
14,1
40,0
Omzetbelasting

……………..

Rechten van registratie
4,5
3,3
3,7
3,6
3,8
18,8
45,0
Rechten van successie
6,9
6,4 7,4
5,8
7,9
34,5
90,0
Motorrijtuigenbelasting
5,8
5,5
6,4
14,4
8,4
40,5
80,0

Totalen

…………..
…..
328,8
272
1
9
227,3
331,3
306,2
1.446,4
3.286,5
1)
Hieronder

begrepen

wegens
zegelrecht van nota’s van ma-

.

kelaars en commissionnairs in
effecten,

enz………………
0,4
0,4
0,3 0,4
0,3
1,8

STAAT II
Ontvangsten op kohierbelastingen.
4.

Benaming der middelen
1953

otalli

Inkomstenbelasting
130,7 101,0

101,2
77,3
76,6 486,8
Vermogensbelasting
11,3 9,1
9,0
7,1
7,3
43,7
Vennootschapsbelasting
136,7
34,3 86,8
61,1
21,9
340,8
Grondbelasting’)

………….
8,3
3,3
4,3
4,0
6,7

26,7
Personele belasting ‘)
9,1
‘8,6
9,0 7,0 7,2
40,9
Ondernemingsbelasting
1)
3,0
3,1
2,0
1,6 1,2
10,9
Overige koh’ierbelastingen
0,3
0,0
0,2 0,0 0,0
0,6

Totalen

……………….
299,4
159,4
212,6
158,1
120,8
950,3

‘)
mci.
gemeentelijke en prqvinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.

STAAT III
Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1953.
x f1 mln

Jan.
Febr.
Mrt
April
Mei
,
Totaal 1 Jan, 1953
Raming
Benaming der middelen
1953
1953
1953
1953
1953
t/m uIt. Mei 1953
-liaar

Vermogensaanwasbelasting
9,4
4,1
6,9

6,1
6,7
33,1
75,0
Vermogensheffing ineens ….
3,8
1,4
2,8

1,6
2,3
11,9
15,0

Totalen

.,…………….
13,2
j

5,5
9,7

7,7
1
9,0
45,1
90,0

STAAT IV
Aanslagregeling der kohierbelastingen
1).
x
f1 mln

Nog te ontvangen op
In Jan. t/m Mei ’53
In Jan. t/m Mei ’53
Totaal

ontvangen

in
Nog te ontvangen op
alle t/m uit.

1952 op-
opgelegde aanslagen
opgelegde aanslagen
Jan.

t/m Mei 1953
‘alle opgelegde aan-
Benaming
gelegde

aanslagen per
boekingstijdvak boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen per uit. Mei
der middelen
31 Dec. 1952
195211953


195311954
aanslagen

.
1953
,

1
•2
3
4

5

Inkomstenbelasting

….
752,9
,
239,1
21,5

,
486,8
526,9
Vermogensbelasting
64,1
38,0
0,4
43,7
58,7
Vennootschapabelasting
239,2
-37,0
246,3
340,8 107,7
Grondbelasting
15,0
0,4
60,2 26,7
48,8
Personele belasting’)
44,6
13,6

40,9
17,3
Ondernemingsbelasting’)
19,1
0,7

10,9
9,0
Overige kohierbelastingen

2,4


0,0
0,1
0,6
1,9

.Totalen-
1.137,4
254,8

328,5
950,3
770,3

0
1)
Bij deze stâat geldt kolom 1 +
2
+ 3 – 4 =
5.
‘)
mcl.
gemeentelijke
en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.

9 In verband met af’rondingen behoeven de in de Staten vermelde totalen niet met de som der
afzonderlijke
posten overeen te Stemmen.

8Juli1953

ECONOMLSCH-STkÏISTISCHE BERI’CIJTEN

539

SIIAAT
V

Vergelijking tussen de ramingen
en de
aanslagen der kohierbelastingen.

x
f 1 tiln

Opgelegd
t/m
uit.
Opgelegd t/m uit.
Benaming der middelen

Rammg jaar 1952

Mei 1953 boekings-

Raming jaar. 1953

•.
Mei 1953 boekings-‘
tijdvak 195211953

tijdvak 195311954

.
783,9

w otschapsbelasting

…………………….
1.146,5

mstenbelasting

………………………..
.

28,6

nogensbelasting

……………………….
85,6

ndbelasting
0

………………………..
23,1

.

onele

belasting’)

…………………. …..
ernemingsbelasting’)

…………………..
03
rige kohierbelastingen

…………………..
4,9

Totalen

…. ………………………..

.
2.072,9

Exc gemeentelijke en provinciale Qpcenten, resp. verrnenigvuldigingsfactor.

)ELICHTJNG BIJ
HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
RIJESMIDDELEN.
t 8 en II.
ze Staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen (kas-
inistratie).
j
de omzet- en loonbelasting en vereveningshefflng moet de afdracht in
:ipe 6énmaal per kwartaal geschieden, ol. in Januari, April, Juli en October.
tiff.
k hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen. vermeld (kasadministratie).
LIV.
t deze Staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst is gevorderd het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag nog moet worden ont-
en op reeds opgelegde aanslagen.

DE
NEDERLANDSCHE BANK.

1

(Voornaamste posten in duizenden guldens)

0
.
n E o
na0
OOC
.ov
0
….”O
0

u5..o3
,J
22
0

Q
0…
,a
0

1 Juni

1953
2.306.234
1.629.464
1.579
352.979
33,0.59
8 Juni

1953
2.305.444
1.690.292

t
1.726 334.061
34.952
15 Juni

1953
2.304.790
1.699.182
2.521
332.981
38.071
22 Juni

1953
2.304.737
1.749.853
1
1.893
322.690
37.121
29 Juni

1953
2.321.387
1.770.419

1
1.373
317.300
40.866
6 Juli

1953
2.344.186 1
1.758.142
1.877
324.197
36.628
Saldi in rekening courant
…0

.

.
2
0
.o
‘n.no
IS
12
,,.°2..t
.o
0
0l

1 Juni

1953
ïTöi.528
977
942.293
Cï963j 100.225
41.887
8 Juni

1953
3.037.973
2.551.091
1069.208
l.195.963i

100.395

1
42.040
15 Juni

1953
3.008.268
2.599.771
1.118.788
1.195.9631

97.793

1
40.476
22 Juni

1953
2.997.555
2.607.663 1.08r.373
1.195.9631

94.837

J
40.148
29 Juni

1953
3.108.597
1
3.091.237
2.503.774
993.284
1.195.9621

104.152

i

38.040
6 Juli

1953
2.509.247
883.355
1.202.9691

87.794
38.909

NATIONALE BANK
VAN BELGIË.

(Voornaamste posten in millioenen francs)

‘0
0
0e0
au

0

aug
o
,
0

28 Mei

1953
34.767
823
15.398
14.331
313
4 Juni

1953
34.767
898
15.439
13.341′
672
11Juni

1953
34.767
676
15.382
.
l3688
508
18 Juni

1953
34.767
1.127
15.085
11.910
541
25 Juni
.

1953

.,
34.378.
1.133 15.10
.12.044
555
2 Juli

195)
34.779
861
14.834

,.
15.356
,.
,.
730


Rekening.courant
saldi:
o..het
Verbintenissen
buste
Schatkist
.

.
0

landi.v.m.beta.
0
u

‘-
hngsaccoorden

28
Mei

1953
372
96.594
4

289

450r.
‘2.646’

9.60
4
Juni

1953
361
97.498
5

289452
1.349

46

969
Ii Juni

1953
370
96.661
4

289493
2.251

82

]r
46
.
1
.

969
JunÂI93.,374.
.502

.1.377
..55

935′
25 Juni

1953
368
96.160 2

147

345
1.637

260

959
2 Juli

1953
339
98.945
4

147

351
1.470

,

331
1.023

783,9 875,0

..

.

•,.
:.

21,6
85,6 85,0
0,5
1.146,5
775,0
246,3

t
28,6
28,0
18,3 23,1
27,0
0,3


4.9

(t,

2.072,9

.

.

F

286,9

‘3

De kolommen 2 en 3 betreffen, de door, de krelastiggdjenst
,
in 1953 opgeledc
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadmusistratie).
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1952 behoort nor-
maliter
in het boekingstijdvak 1952153
te worden opgenomen; een

uiteraard
voorlopige

aanslag inkomstenbelasting 1953 in het boekingstijdvak 195314

Staat V.

.

1
Deze staat maakt
een
vergelijking mogelijk tussen de
in
totaal
t/m einde vian
de maand opgelegde aanslagen en
de rasning. In deze staat
zijn

in tegenstelling
met staat IV
.-
de aanslagen
in de grondbelasting, personele belasting en
oncer-
nemingsbe!asting
vermeld
exclusief de gemeentelijke en provinciale opcentn, reap. vermenigvuldigmgsfactor, daar deze laatste ook niet in de raming 5pjn
opgenomen.

DEJAVASCHE BANK.

(Voornaamste posen in duizenden rupiab’s)

0
0

0
°L2

-a

Jia

0

Data

.0

D

.
§g’
0.

.
O

>

20 Mei

1953

2.364.775

638.328

360.208

566.574

5.522.220
27 Mei

1953

2.364,775

732.163

464.301

585.809

5.291.555
3 Juni

1953

2.364.775

771.125

303.047

563.844

5.362.555
10 Juni

1953

2.364.775

802.235

330.110

566.570

3.808.853
17 Juni

1953

2.364.775

729.423

337.975

568.623

3.933.933
24 Juni

1953

2.364.775

730.163

197.164

594.772

4.005.991

0′
Rekening courant saldi

v/d Reg. v/d Rep, Indon. 0
Data

•ij.S,j°

-.,,
.jn.

:1

2

20 Mei

19534.702.234

629.029

I 1.734.219

496.307

1.263.618
27 Mei

1953

4.767.198

719.970

11.734.219

496.307

1.248.748
3 Juni

1953

14.762.670

659.912

11.734.219

496.307

1.242.430
10 Juni

1955

4833.363

753.581

..-

494.868

1.315.389
17 Juni

1953

4.903.832

783.135

1

494.868

1.180.973
24 Juni

1953

4.932.551

684.362′

494.868

1.156.195

Abonriert»U
op

DE
.
.. E
,
CONONIST

Maandblad onder redactie van Prof P. Ken-
.niprnan,
,
Prof,. P., B.
kre&niet,
Prof, H. W.
Lambers, Th.
Ligthart,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof.
F. de Vries,
,Prof. J. Zijlstra..
.. .

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
/
23.60;,
voor studenten
f
19.-;
franco per post
f
20.10.

;t
,
.

Abonngmenten
,
worden aangenomen door de

…boelael n door intgevers

DE ERVEN
Y
,’~
Qffi
,
9
TE. HAARLEM.

Muntbiljettencirculatie per 20 Mei

Rp. 326.049.696,50
Munthiliettencirculatie per 27 Mei

Rp 328.49l432,50

.
Muntbiljetsencirculatie per

3 Juni

Rp. 349.170.555,-
Muntbiljertencirculatie per 10 Junj

Rp. 354.533.668,50
Muxthilietlepcirculatie per
17 Juni

.
Rp. 357.015.710,-
Muntbiljettencirculatje per 24 Juni

Rp. 360.357.312,50

? : Voor tienduizenden werkers

uit honderden bedrïven

werden de pensioenen

bij Amstieven ondergebracht.

– Adviezen worden

gaarne verstrekt döor

44.
1

0
/
01

N.V. AMSTERDAMSE MÂMSCI-IAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING N.
SpiegeIstrat 17te Amsterdam – ïeI.63272

DE NATIONALE, COÖPERATIEVE

ZUIVELVERKOOPCENÏRALE (N.C.Z.)

te Amsterdam zoekt een

Chef van de ADMINISTRATIE

De nodige scholing en ervaring op administratief
en bedrijfseconomisch gebied om de boekhouding
te kunnen gebruiken als een instrument voor het
bedrijfsbeheer, is noodzakelijk..

Leeftijd circa 30-35 jaar.

Aanvangssalaris 8-9, mille.

Goede prerni.evrije pensioenvoorzieningen.

Brieven met volledige inlichtingen over persoon-
lijke en zakelijke antecedenten te richten aan
het Hoofdkantoor der N.C.Z., .Keizersgracht
472,

Amsterdam.

Handelsafdeling van een Buitenlandse Missie
zoekt

FUNCTIONARIS

rne Universitaire opleiding en grote

praktische ervaring in de handel

Speciale bekendheid met locale handels-
aangelegenheden noodzakelijk. Sollicitant
moet in staat zijn geheel zelfstandig En-
gelse handelscorrespondentie te voeren.
Grondige kennis der Engelse taal derhalve
strikt noodzakelijk. Salaris van
f 400.—
tot

f 700.—
per maand. Jaarlijkse maandelijkse
verhogingen van
f20.—,
terwijl voor ge-
schikte en bekwame kracht hoger aan-
vangssalaris mogelijk is.

Brieven onder no. E.S.B.
28-2,
,Bur. v. d. Blad,

Postbus
42,
Schiedam. –

– Advertenties voor, het eerstvolgende nummer dienen uiterlijk 14 Juli a.s. des voormiddags in het bezjt

L

te zijn van de Advertentie-afdeling, Postbus 42,Schiedam

Auteur