Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1866

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1953

/

Econo mis ch — Sta’t is t
.
is

Berichten

Groei van het Nationale Rampenfnds

*

Prof. Mr J. G. Koopmans

Herstel van watersnoodschade uit het

nationale irkornen

*

Ir S. Herweijer

Het herstel van de agrarische’ schade in

het rampgebied

*

DrF.J.Krop

Verzekeringsaspecten van de wate:rsnood

*

Drs A. G. U. Hildebrandt -.

De watersnood en dé visserij

*.

Henry Hake

The gale in Britain

che

J
.

UITGAVË VAN HET NEDERLANDSCH ECONÔMISCH INSTITUUT

• 38e JAARGANG

No 1866

WOENSDAG 4 MAART
1953

S

ERZEKE,

Ef1!

71

ANK
SC

COLLECTIEVE

PENSI
O
EN

VE
R
ZEKE
R
ING

R. MEES & ZOONEN

Ao 1720

BANKIERS
&
ASS URANTI E-MAKELAARS

ROTTERDAM

J’.ISTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Herenmodes

Hoeden

Overhemden

naar maat

Postkantoorgalerjj all, Rotterdam
Î’cletooii 2764

‘S

VRAGENLIJST VOOR

MARKTONDERZOEK

door Drs J. Diederich

Prijs gebonden f 6.25.

Voor een onderzoek naar de nieuwe afzet- en inkoop-
mogelijkheden van een markt in binnen- of buitenlanct
is een vragenlijst onontbeerlijk. Uitvoerig gaat de schrij-
ver hierop in en verstrekt zo gegevens, die voor een
ieder, die geïnteresseerd is bij in- of verkoop bij zijn
dagelijks werk van groot nut zal blijken te zijn.
Uit de inhoud: Betekenis en gebruik der vragenlijst
voor marktonderzoek
_L.
tabel, voor omschrijving On-
derzoek – de vragenlijst – geraadpieegde vragenlijs-
ten – bowerkingsschsma voor marktonderzoek.

N.V. De Technische en Wetenschappelijke Boekhandel
H. STAM,
Rochussenstr. 213, Tel. 34692, Rotterdam

Een nieuwe vorm

van levensverzekering

met uitgebreide risico-dekking, zonder

premie-verhoging.
Dubbele uitkering
bij

overlijden tengevolge van een ongeval.

Extra uiikering
bij overlijden na lang-

durige ziekte. Het invaliditeitsrisico kan

op zéér billijke voorwaarden mede ver-

zekerd worden. Vraag onze brochure,
die U volledige inlichtingen geeft.

van veiligheid

Kantoor voor Nederland

Hezengzachc 500
»
Amsterdam
-C.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut –

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hooch weg 122, Rotterdam- W..

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rot terdam-W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk. nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-
zeedijic, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

162

4 Maart 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

163

Groei van het Nationale Rampenfonds

Ii

1•111

III

111111

11111

1952.

Onangsten aan collecten,


Inschrijvingen en andere
vrijwillige bijdragen voor
sociale zorg over geheel

1950.

______________

t

1

l• t

LI 1 I

1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 2122 23
24 25 26 27 28

Februari 1953

Dagelijks noemen de bladen de stand van het Rampenfonds. andere vrijwillige bijdragen voor sociale zorg ontvangen gelden.
Zodra in miIIioenen moet worden gedacht zoekt men een aan- Een ander vergelijkingsbeeld, geliefd bij moralisten, is het aan
hechtingspunt voor de orde van grootte. De grafiek bevat een tabaksartikelen bestede geld. Het bedrag, dat in 1952 gemid-tweetal vergelijkingsmogelijkheden. Binnen tien dagen was in deld per maand voor deze producten werd uitgegeven, werd
het Rampenfonds een bedrag gestort, overeenkomend met de door het Rainpenfonds in drie weken bereikt. Nog buigt de over het gehele jaar
1950
aan collecten, inschrijvingen en lijn niet af. Uitstel daarvan is mogelijk.

Het Rampenfonds begint thans uit te delen; vult weer aan.

INHOUD

Blz. Blz;
Groei van het Nationale Rampenfonds
……..
163

The gale in Britain,
door
Henry
Hake
……….
176

Herstel van watersnoodschade uit het nationale

irikomen,door Prof. MrJ. G.Koopmans
……
165

Aantekeningen:

Het herstel van de agrarische schade in het ramp- Zakkenpositie van Nederland
……………
178

gebied,
door Ir S. Heweijer
……………..
169

Waterhoogten op 1 Februari 1953
………..
178

Kaart, aangevende

het

zoutgehalte van het
Ge’d- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet
179
overstromingswater
……………………
170

Verzekeringsaspecten van de watersnood,
door
S
t a t
i s t
i
e k e n
:


Dr F. J. Krop

………………………..
173

Wisselkoérsen

……………………..
ob
179
De watersnood en dë visserij,
door Drs A. G. U.
Bankstaten
…………………………..
179:
Hildebrandt

…………………………
175

Interim-prijsindexcijfers van het gezinsverbruik
180;.

COMMISSIE VAN REDÂCTIE: Ch.
Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandepitte..’

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

in

mln
gid

70

90

50

40

I-s1

20

10

uI

164

tCÖNöMICH-STATITLCHE BERICHTEN

4 Maart
1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Prof Mr J. G. KOOPMANS, Herstel van watersnoodscha-

de uit het nationale inkomen.

De nationale ramp heeft niet slechts een vermindering

van het totale vermogensbezit, maar ook en vooral van

de totale nationale productiecapaciteit, dus van toekom-

stig nationaal inkomen, teweeg gebracht. Aan dit ver-

minderde inkomen zullen in de naaste toekomst aan-

merkelijk verhoogde investeringseisen worden gesteld.

Het betrekkelijk snelle technische hersteltempo heeft

als keet zijde, dat de financieringstaak voor de wederop-

bouw in relatief korte tijd zal moeten worden samenge-

drongen. In principe kan aan de investeringseisen slechts

worden voldaan door opvoering van de prodûctie, be-

perking van de consumptie en/of beperking vn de in-

vesteringen in andere dan de getroffen sectoren. Men

dient volgens schrjver de verwachtingen t.a.v. opvoering

der productie niet te hoog te spannen. Wat de financiering

door belasting of leningen betreft: de laatste verdienen

de voorkeur, mits zij niet direct of indirect worden ge-

plaatst bij geldscheppende instanties, noch ook bij parti-

culieren, bedrijven of institutionele beleggers ten koste
van een vermindering van hun eigen liquiditeit; anders

zou toch inflatie optreden. Teneinde infiationaire neven-

gevolgen van de schade-uitkeringen te vermijden is het

volgens schrijver noodzakelijk, dat zal worden vastge-

houden aan het stelsel van uitkeringen met beperkte

bestedingsmogelj kheid.

Ir S. HER WEIJER, Het herstel van de agrarische schade

in het rampgebied.

De stormvloed van 31 Januari-1 Februari van dit jaar

met de daarmede gepaard gaande watersnood heeft zeer

aanzienlijke schade aan het agrarische productie-appa-

raat aangebracht. De Regering heeft de Rijksdienst voor

Landbouwherstel belast met de afwikkeling en financiële

regeling van de evacuatie van vee en werktuigen, de rege-

ling van eventueel te verlenen schadevergoedingen in de

agrarischè sector en het agrarisch herstel. De gronden zijn

overwegend met zout en brak water overstroomd. De

economische gevolgen hiervan zijn, dat de opbrengsten

in het algemeen nihil tot matig zijn en de teelt van arbeids-

en kapitaalintensieve gewassen, ter bevordering van een

snel herstel van de grond, veel geringer in oppervlakte

zal moeten zijn dan onder normale omstandigheden.

Binnen
3-5
jaar hebben de gronden in het rampgebied

weer hun normale producerende vermogen.

Dr F. J. KROP, Verzekeringsaspecten van de watersnood

Slechts een fractie van het verloren gegane was ver-

zekerbaar en van het verzekerbare was slechts een gering

deel inderdaad verzekerd. De Nederlandse verzekeraars

hebben in ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijk-

heid vari,herverzekering in het buitenland, wat aan de
maatschappijen en aan onze landseconomie ten goede
komt. De verzekeringmaatschappijen, zelfs die welke

hun werkterrein in het bijzonder in de getroffen gebieden

hebben, kunnen de stoot gemakkelijk opvangen, mede

omdat zij een conservatieve reserveringspolitiek hebben

gevolgd: Schrijver bespreekt de voordelen die de verze-

kerden hebben boven hen, die een tegemoetkoming in

de geleden schade van de Staat ontvangen.

Drs A. G. U. HILDEBRANDT, De watersnood en de vis-

serij.

Het is waarschijnlijk, dat in de komende jaren ernstige

pogingen zullen worde*i gedaan om de Zuidhollandse en

Zeeuwse zeegaten van de Noordzee af te sluiten, waardoor

de oester- en mosselcultuur gedoemd zou worden te

verdwijnen. Mogelijk zal in de plaats daarvan een niet

onbelangrijke aal- ën palingvisserj ontstaan, evenals in

het geprojecteerde Waddenmeer, ten Noorden van de

Afsluitdijk.

HENRY HAKE, The gale in Britain.

Het totale verlies in het Verenigd Koninkrijk wordt

door de Home Secretary geschat op £ 40 â £ 50 mln. De

landbouw zal een verlies lijden van niet minder dan £ 10

mln. De verliezen, die door de locale autoriteiten geleden
zijn, bedragen waarschijnlijk £ 4 of £
5
mln. De Regering

heeft voorraden voedingsmiddelen verloren tot een waar-

de van globaal £ 2 mln, en het Ministry of Supply en

de Admiraliteit leden een dergelijk verlies.Ongeveer 400

huizen werden verwoest en ongeveer 200 zijn onherstel-

baar vernield; £ 1 mln, zal hiervoor benodigd zijn. De

schade aan het huisraad was zeer omvangrijk en zal aan
de verzekeringmaatschappijen, de ondersteuningsfond-

sen of de eigenaars £ 7 mln kosten. Er is een groot ver-

schil tussen de schattingen van de partiële verliezen en

de totale som en vermoedelijk zijn dit de industriële ver-

liezen.

SOMMAIRE

Prof Mr J. G. KOOPMANS, La reconstruction des ré-

gions dévastées.

L’auteur examine le problème du financement de la
reconstruction en tenant compte des tensions causées

par la catastrophe entre les besoins nationaux d’in-

vestissement et la capacité nationale d’épargne. 11 envi-
sage dans quelle mes’ure l’équilibre monétaire des Pays-

Bas est menacé soit par la catastrophe elle-même, soit

par les réactions économiques du processus de recon-

struction. J. G. Koopmans examine comnent cette me-

nace peut être efficacement écartée.
Ir S. HER WEIJER, La réparation des dommages â l’agri-

culture dans les régions dévastées.

Les inondations de terrains de culture par l’eau de

mer entraîneront notamment comme conséquence l’ab-

sence ou la médiocrité des récoltes. D’ici 3 â 5 ans, le

sol aura reconquis sa fertilité normale.
Dr F. J. KROP, Les inondations et les assurances.

Seule une minime partie des biens détruits par la cata-

strophe était assurée. Les compagnies d’assurances peu-

vent facilement tenir le coup.

Drs A. G. U. HJLDEBRANDT, Lës inondations et la

pêche.

Le barrage des bras de mer Zélandais et celui de la

Hollande méridionale entraîneraitla disparition de l’ostré-

iculture et la myticulture. Celles ci pourraient être rem-

placées par la pêche des angilles.

HENR Y HAKE Les conséquences de la tempéte dans le

Royaume V7zi.

La récente tempête dans le Royaume Uni a causé des

pertes que le Home Secretary estime â près de 50 millions

de livres sterling.

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

165

Herstel van watersnoodschade uit het nationale inkomen

In’leiding.

In de redactionele beschouwing ,,Weerslag van het

water” van 18 Februari ji. is de taak, welke de overstro-
mingsramp ons volk in economisch opzicht heeft opge-

legd, op uitnemende wijze in hoofdlijnen geschetst. Alle

essentiële problemen, die door de watersnood worden

opgeworpen, zijn in deze beschouwing op duidelijke wijze

belicht: de toegenomen investeringsbehoefte, het werk-

gelegenheidsaspect hiervan, de financiële repercussie,

vooral voor de overheidshuishouding, en, in ruimere zin,

het vraagstuk van de drukverdling over de afzonderlijke

sectoren en huishoudingen binnen het nationale geheel.

Terecht is hierbij vooral de nadruk gelegd op de nood-

zaak tot voortgezette offerbereidheid, in die zin, dat andere

op zichzelf redelijke economische en sociale desiderata

geheel of ten dele voor de dwingende prioriteitseis van het

herstel en de wederopbouw van het getroffen gebied zullen

moeten wijken. Evenzeer terecht is hierbij gesteld, dat

de ,,legkaart” van het materieel herstel goeddeels uit

het lopende nationale
inkomen
– dit dus in tegenstelling
tot het nationaal
vermogen –
zal moeten worden ineen-
gepast.

De schets, hoe voortreffelijk ook, vereist uiteraard

nadere uitwerking. Voor een bepaald aspect van het vraag-

stuk – de repercussies op de overhéidsfinanciën – is

deze in het nummer van de vorige’ week reeds door Prof.

– Goedhart gegeven. De bedoeling van de huidige bijdrage

is, het aldus gevormde beeld verder te completeren door

in eerste instantie het probleem uit een iets andere gezichts-

hoek te bezien, ni. in het licht van de door de ramp in

het leven geroepen spanningen tussen de nationale
in-
vesterinsbehoeften
en de nationale
spaarcapaciteit.
Uit-

eindelijk monden beide beschouwingswijzen – de ,,ma-

teriële” zowel als de financiële – uit
it
de vraag, of en
in hoeverre, hetzij als gevolg van de schade zelf, hetzij

door de economische werking van het herstel- en weder

opbouwproces, het monetaire evenwicht in de Neder

landse volkshuishouding wordt bedre,igd en, zo ja, op

welke wijze deze dreiging doeltreffend kan worden afge-

wend; het blijft echter nuttig – om een treffende beeld-

spraak van Van de Woestijne
1)
over te nemen – het

probleem ,,met de beide ogen van de econoom”, d.w.z.
het materiële èn het financiële oog, te bezien, teneinde
het juiste perspectief van het vraagstuk in zijn totaliteit

te verkrijgen.

Toegenomen investeringsbehoefte bij verminderde productie-

capaciteit.

Ik begin derhalve met het materiële aspect, dat zich

in grote trekken aldus laat samenvatten: zowel de-

len van het materiële nationale vermogen,
d.w.z. van onze

kapitaalgoederenvoorraad in de ruimste zin (grond hier-

onder begrepen) als van onze nationale
productie-

capaciteit
zijn door de ramp verloren gegaan. De totale

vermogensschade is door de Regering voorlopig op rond

een miffiard geschat; een betrouwbare nadere schatting

hiervan is vooralsnog niet beschikbaar. Het verdient

echter de aandacht, dat dit bedrag betrekking heeft op

de vermogensschade
in engere zin en dat hierbij dus nog

geen rekening is gehouden met de
inkomensderving
ge-

durende de periode, dat het herstel nog niet voltooid

‘)
In ,,De Groene Amsterdammer”
van 13 Februari ii.

zal zijn: datgene dus, wat men in verzekeringstermen de

,,bedrijfsschade” pleegt te noemen. Weliswaar dient men

hierbij op zijn hoede te zijn voor dubbeltellingen (zo zal

men bijv. niet het verlies van de voorraden kunstmest,

die bestemd waren voor de a.s. oogst, èn het uitvallen

van die oogst zelf bijeen mogen tellen). Maar niettemin

blijft er een belangrijk schade-element boven het vermo-

gensverlies in engere zin bestaan: nl. de wegvallende

prestaties van al die (menselijke en materiëre) productie-

factoren, welke, zonder zelf uiteindelijk vernietigd of
in waarde verminderd te zijn, als gevolg van de ramp

gedurende een kortere of langere tijd braak komen te liggen:

men denke slechts aan de arbeidskracht van de tijdelijk

(gedwongen) ,,leeglopende” geëvacueerde boeren en aan de

wegvallende diensten van de behouden gebleven land-

bouwwerktuigen en -machines, zolang het ondergelopen

land nog niet drooggelegd en ontzilt is.
Het totale beeld is dus dat van een vermindering, niet

slechts van het totale vermogensbezit, maar ook en vodral

van totale nationaleproductiecapaciteit, dus van toekom-

stig nationaal inkomen, terwijl anderzijds aan dit ver-

minderde inkomen in de naaste toekomst aanmerkelijk

verhoogde investeringseisen zullen worden gesteld: aller-

eerst voor het herstel en de wederopbouw in de ruimste

zin – van dijken en andere waterstaatswerken, grond’.

herstel, woningen, bedrijfsgebouwen, werktuigen, voor-
raden en duurzame consumptiegoederen – terwijl voorts

in het onmiddellijke’ verlengde van deze herstelwerkzaam-

heden naar alle waarschijnlijkheid een verdere en wellicht

zeer zware investeringstaak zal liggen in de vorm van een

verbetering van onze waterstaatkundige voorzieningen tot

boven het peil van v66r de ramp, teneinde herhaling in

de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Ook zonder

dat men hierbij aanstonds aan het in deze weken veel

besproken project van een algehele afsluiting van de

zeegaten behoeft te denken, behoeft het nauwelijks be-

toog, dat een zodanig investeringsprogramma gedurende

een reeks van jaren abnormaal hoge eisen aan het natio-

nale productievermogen zal stellen.

In beginsel kan aan deze eisen – afgezien van buiten-

landse hulp, die, hoezeer ook gewaardeerd, uiteraard

beperkt van omvang zal blijven, eneventueel buitenlands

crediet (lees: een deficitaire betalingsbalans op lopende

relening) – slechts op drie wijzen worden voldaan:

opvoering van de productie, beperking van de consumptie,

en/of beperking van inveseringen in andere dan de ge-

troffen sectoren
(dus bijv: langzamer woningbouw bui-

ten de rampgebieden of wel langzamer uitvoering van

andere waterstaatswerken – bijv. de JJsselmeerpolders –

of van het industrialisatieprogramma; mogelijk is echter

ook: inkrimping van voorraden of achterwege laten van

weliswaar nuttige, maar niet volstrekt noodzakelijke

,,vervangi ngs”-investeringen, bijv. lopende herstelwerk-

zaamheden en vervanging bij slijtage).
Een ‘vierde alter-

natief naast de drie genoemde bestaat niet:
met name is

ook ,,het maken van inflatie”
niet
een zodanige vierde

mogelijkheid, maar alleen één van de manieren, waarop

één of meer van de drie andere alternatieven zich –

in dat geval uiteraard op een bijzonder onwenselijke

manier – zal verwezenlijken. De verschillende problemen,

waarvoor men zich gesteld ziet, wanneer men het weder-

opbouwvraagstuk van de geldzijde, dus als financierings-

probleem, benadert, zijn in wezen niet anders dan het

166

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart1953

spiegelbeeld van de hier geschetste spanningen in de ma-

teriële sfeer.

Vergelijking van het huidige probleem met dat van de we-

deropboutv na de bevrijding.

In wezen is het probleem, waarvoor ons land zich thans

gesteld ziet, dus hetzelfde als dat, waarvoor wij in 1945

na de bevrijding stonden: met een uitgehold productie-

apparaat een sterk verzwaarde investeringstaak te vol-

brengen. Uiteraard zijn er belangrijke verschillen, waar-

over zo dadelijk nader; fundamenteel overwegen echter

de punten van overeenkomst (ook in die zin, dat in het

verlengde van de hog niet eens geheel voltooide herstel-

taak na de bevrijding eveneens een zware ,,uitbreidings”-

taak, ni. met betrekking tot ons defensie-apparaat, heeft

gelegen en nog ligt!) en het is dus alleszins nuttig, ook de

financieringsproblemen en de mogelijkheid van een be-

dreiging van het monetaire evenwicht in het licht van een

analogie met de na-oorlogse herstelperiode te bezien.

In Juli 1945 schreef ik in dit tijdschrift een beschouwing

onder de titel ,,Kapitaa1schaarshte en wederopbouw”;

hetzelfde opschrift zou in beginsel ook boven dit artikel

hebben kunnen staan. De kapitaalschaarste is nl. ook

nu weer het’ fundamentele probleem, en deze schaarste

kan in beginsel ook ditmaal slechts door nieuwe kapitaal-

vorming uit het lopende inkomen,
en niet door een her-

verdeling van bestaand vermogen, worden overbrugd.

Om deze reden is het dan ook zeer juist, dat in de

eerder aangehaalde redactionele beschouwing van 18

Februari het totale schadecijfer niet alleen in een percen-

tage van het nationale vermogen (ca 2 pCt), maai ook in

een percentage van het nationale jaarinkomen (ca
5
pCt)

werd uitgedrukt. Het laatstgenoemde cijfer geeft de meest

adequate maatstaf voor de ernst en de omvang van onze

nationale hersteltaak.

Uit deze cijfers blijkt echter tevens het eerste belang-

rijke verschilpunt met de toestand na 1945: immers, de

taak was toen, quantitatief gezien, aanmerkelijk zwaar-

der. Maar ook in qualitatief opzicht was dit het geval,

aangezien destijds ons
gehele
productie-apparaat vrijwel

tot op de bodem was uitgehold, terwijl nu slechts een

deel er van is aangetast, zowel in geografisch als in func-

tioneel opzicht. In het gehele niet-getroffen deel van het

land (waartoe o.a. alle belangrijke industriecentra be-

horen) is het productie-apparaat intact gebleven, en,

terwijl in 1945 dikwijls op de meest eenvoudige hulpmid-

delen voor de wederopbouw moest worden gewacht en

vooral het ontwrichte verkeersapparaat een nauwelijks

overkoombare ,,bottle-neck” vormde, is het ditmaal

mogelijk geweest de primaire herstelwerkzaamheden

(dichting van dijkgaten en droogmaling) vrijwel van de
eerste dag af met een volledige technische outillage ter

hand te nemen. Ook de elders aanwezige arbeidsreserves,

voor zover technisch voor dit primaire herstelwerk ge-

schikt, konden op zeer korte termijn ter plaatse aanwezig
zijn. Het gehele herstelprogramma, zoals dit door compe-

tente waterbouwkundigen uitvoerbaar wordt geacht,

geeft, bij alle zorg omtrent de directe en indirecte gevol-

gen van de ramp, toch aanleiding tot een zeker optimisme

omtrent de
duur
van de productie-uitval, waarvan hier

boven sprake was.

Het tempo van het herstel en zijn economische conse-

quenties.

– IDit op zichzelf alleszins verheugende feit van het be-

trl.çe]ij k snelle technische hersteltempo heeft echter,

ecrioinisch gezien, een niet geheel onbedenkelijke keer-

zijde: Eet versnelt ni. eveneens het tempo, waarin de voor

het herstel en de wederopbouw benodigde productie-

middelen aan andere sectoren van het economisch pro-

ces moeten worden onttrokken, dan wel aldaar in ver-

sterkte omvang prestaties zullen moeten afwerpen, met

het verdere gevolg, dat ook de financieringstaak voor de

wederopbouw in een korter tijdsbestek zal moeten worden

samengedrongen dan dit na de bevrijding het geval was.

Immers, hoezeer het ook nodig.is zich van de potentiële

infiationaire gevolgen van het wederopbouwproces helder

bewust te zijn en hiertegen de nodige maatregelen te ne-

men, deze maatregelen zullen zeker
niet
hierin mogen

bestaan, dat men om deze reden het tempo van het herstel

zelf zou gaan verlangzamen; dit laatste dient, in de ogen

van de econoom evenzeer als in die van de waterbouw-

kundige, een zodanige prioriteit te hebben, dat het, tempo
er van practisch gesproken uitsluitend door de technische

mogelijkheden zal worden gedicteerd. Maar dit betekent

tevens, dat de taak, om in andere sectoren van het eco-

nomisch leven productiemiddelen – voor zover niet on-

gebruikt aanwezig – ten behoeve van het herstel vrij te

ma1zen, in een tamelijk geforceerd tempo zal moeten

worden volbracht. Weliswaar zal het vermoedelijk niet

nodig zijn, het gehele verlies uit het inkomen van één

jaar in te halen, maar, gezien de prognoses omtrent het
tempo van het technische herstel, zal deze termijn toch

ook niet zo heel veel langer dan een jaar kunnen zijn.

De drie alternatieven, waarvan hierboven sprake was:
productie-uitbreiding, consumptieheperking, en investe-

ringsbeperking in andere sectoren, zullen derhalve elk

voor hun deel in relatief korte tijd tot stand moeten ko-

men. Uiteraard verdient hierbij de productie-uitbreiding,

voor zover deze verwezenlijkbaar is, verreweg de voor-

keur. In beginsel is ‘deze mogelijk, ten eerste door het

inschakelen van thans geheel ongebruikte productie-

factoren (de voormalige werklozen uit West-B.rabant

waren, blijkens een’ dagbladbericht, reeds een week na de

ramp allen bij het dijkherstel ingeschakeld), verder door

intensiever gebruik van aanwezige maar niet volledig be-

zette, productiemiddelen (bijv. draglines, baggermachines,

alsmede het bijbehorende personeel) dus in het algemeen

door het verminderen van ,,leegloop”, speciaal ook buiten

de getroffen sectoren zelve, en ten slotte door
exten-

siever
gebruik van de beschikbare krachten, d.w.z. meer

en langer werkén. In dit licht gezien is de steun, ‘door ar-

beiders aan het Rampenfonds – verleend in de vorm van

overwerk met afstand van loon
2)
– economisch de meest

waardevolle: het sterkst geldt dit uiteraard dan, wanneer

de extra-geproduceerde goederen rechtstreeks geschikt zijn

om in de behoeften van de getroffen gebieden of van de

evacué’s te voorzien, maar in beginsel geldt het evenzeer,

wanneer dit niet het geval is, ook al Ontstaat er dan nog
een verder economisch aanpassingsprobleem (waarover

hieronder nader). Men denke bijv. aan het geval; dat

door het overwerk een meer-productie van exportgoe-

deren wordt verkregen, welke kan dienen ter financiering

van de door de watersnood ontstane extra-importbe-

hoeften, dan wel ter opvulling van de ten gevolge van de

ramp verminderde exportmogelijkheden op ander gebied.
Lastenverdeling tussen de nabije en de verdere toekomst.

Voor zover vergroting van het totale nationale product

op één van de hierboven aangegeven wijzen
niet
mogelijk

is – men doet er mi. goed aan de verwachtingen over de
quantitatieve mogelijkheden van dëze aard niet te hoog

‘) Hetzelfde wat hier over het afgestane overwerkloon werd opgemerkt, ‘geldt
eveneens voor het bedrag, dat hieraan door de werkgevers wordt toegevoegd,
indien en voor zover dit toegevoegde bedrag eveneens ,,toegevoegde waarde” aan
het product – anders dan in de vormSan arbeid – vertegenwoordigt.

T1

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

167

te spannen, zeker niet in die zin, als zou er voldoende
leegloop in ons productie-apparaat bestaan om alleen

langs deze weg in de
gehele
behoefte aan extra-productie

te voorzien -, dan blijven alleen de beide andere alter-

natieven, t.w. consumptie- of investeringsbeperking, over.

Van de mate, waarin het ene of het andere het geval zal

zijn, hangt het antwoord af op de vraag, die ook in het

artikel van Prof. Goedhart aan de orde wordt gesteld,

nl. of en in hoeverre de last van de ramp op het heden

zal drukken dan Wel op de toekomst zal worden afge-

wenteld. M.i. kan men dit alternatief beter als volgt

formuleren: in hoeverre zullen de gevolgen van de ramp

op de meer nabije
of op een
verderaf liggende
toekomst

drukken, waarbij dan onder ,,nabije” toekomst is te ver-

staan de periode van het technische herstel van de teloor

gegane kapitaalgoederen in de ruimste zin van het woord.

Slaagt men er in, in dit zelfde tijdsbestek de totale natio-

nale consumptie zodanig te beperken, dat de investeringen

in andere sectoien geen schade lijden – nôch door het

achterwege laten van onderhoud en herstel, nèch door

het verminderen van de uitbreidingen, welke onder nor-

male omstandigheden zouden hebben plaatsgevonden –

dan kunnen wij zeggen, dat, nationaal gezien, de gevolgen

van de ramp alleen op deze betrekkelijk korte periode

hebben gedrukt
3).
Beëindigen wij daarentegen de tech-

nische herstelperiode met een in totaal (in casu: in ândere

sectoren dan de herstelde)
geringere
kapitaalgoederen-

voorraad dan zonder de ramp aanwezig zou zijn geweest,

dan blijft, nationaal gezien, nog een deel van de gevolgen

op een verdere toekomst drukken. In zoverre – maar ook

uitsluitend in deze zin – is het juist, dat, zoals in de re-

dactionele beschouwing van 18 Februari werd opgemerkt,
het herstel niet noodzakelijkerwijze
geheel
uit het lopende
inkomen zal behoeven plaats te vinden.

Economische functie van een niet-inflationaire financiering.

Op welke wijze wordt nu de hierboven bedoelde in-

krimping van consumptie en/of investeringen in andere

dan de getroffen sectoren tot stand gebracht? Anders

gezegd: hoe komt in deze niet-getroffen sectoren de vraag-

vermindering
tot stand, welke correspondeert met de toe-

genomen vraag naar goederen en diensten in de rampge-

bieden zelve, en welke aldus, over de gehele volkshuis-

houding gerekend, de totale vraag – voor consumptie-

en investeringsdoeleinden tezamen – binnen de perken

van het uit de lopende productie beschikbare aanbod

houdt? Het antwoord op deze vraag is in beginsel zeer

eenvoudig; zijn praktische consequenties zijn echter van

grote draagwijdte. Het bedoelde antwoord luidt ni.

aldus: door elke niet-in flationaire financiering
van het

herstel. ,,Niet-inflationair” hier te zien in het kader van

de
gehele
volkshuishouding, d.w.z. de getroffen en de

niet-getroffen gebieden tezamen; want voor de getroffen

sectoren
op zichzelf,
als een afzonderlijke economische

eenheid beschouwd, is infiationaire financiering onver-

mijdelijk, om de eenvoudige reden, dat deze sectoren voor-

lopig niet in staat zijn uit hun lbpende productieproces de

koopkracht op te brengen, welke nodig is om hun behoefte

aan consumptie- en (her)investeringsgoederen te dekken.

M.a.w. de getroffen sectoren
moeleh,
om economisch
weer op de been te komen, een tijdlang van crediet en/of

van giften – in ruimere zin: van
overgedragen
inkomen

– leven, evenals Nederland in zijn geheel dit na 1945

) Ook al zullen daarna wellicht nog bepaalde financiële maatregelen, die het
karakter van een onderlinge herverdeling van lasten hebben – buy. rentebetaling op of aflossing van met het oog op de ramp aangegane overtseidsieningen – hun
invloed doen gevoelen; dit betreft dan echter eeis zuivere ,,transfer expenditure”
(nkomensos’erdraclit
via de Schatkist.

ROTTERDAMSCHE BANK

DOCUMENTAIRE

ACCR E DITI EVEN

INCASSERI NGEN

OP BINNEN- EN

BUIE N L A N
D

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

heeft moeten doen; nog anders gezegd: zij
kunnen
mo-

menteel niet anders dan méér uitgeven dan zij ,,lopend”

verdienen. In beginsel betekent dit dus –
voor deze sec-

toren op zichzelf
– een inflationaire financiering: immers

het uitoefenen van een koopkrachtige vraag naar goede-

ren en diensten, zonder dat hier een even grote ,,input” in

de goederen- en dienstenvoorraad tegenover staat. Maar

voor het land als geheel behoeft dit geen inflatie te beteke-

nen, mits slechts in de overige, niet-getroffen, sectoren een

overeenkomstige partiële deflatie plaatsvindt
(d.w.z. een

,,input” van goederen en diensten, waar geen gelijkwaardi-

ge koopkrachtige vraag tegenover staat).

Dit alles, hoewel mogelijk ietwat abstract geformuleerd,

is in wezen niets nieuws; het is slechts een uitdrukking

van de eenvoudige waarheid, dat men een zelfde produc-

tieve dienst niet tweemaal kan gebruiken: een waarheid,
die nog eenvoudiger, en in élk geval economisch funda-

menteler is dân de meer gebruikelijke financiële tegenhan-

ger hiervan, ni. dat men eenzelfde gulden niet tweemaal

kan uitgeven. De moderne comptabele techniek van ‘,,na-

tionaal budget” en ,,nationale jaarrekeningen” is in

wezen niet anders dan de boekhoudkundige uitwerking

van deze zelfde eenvoudige waarheden. De praktische

betekenis van een en ander voor ons huidige probleem is

deze: wil men de voor herstel en wederopbouw benodigde

goederen en diensten effectief in het vereiste tempo ter

beschikking van de getroffen sectoren stellen, dan is het

nodig in de financiële sfeer er voor te zorgen, dat de in
geld uitgedrukte koopkracht van de niet-getroffen sec-

toren met een even groot bedrag
vermindert
als de effec-

tieve koopkracht van de getroffen gebieden door giften

en/of leningen
toeneemt.
Dit is de betekenis van hetgeen

ik zoëven de noodzaak van een partiële ,,deflatie” in de

niet-getroffen sectoren noemde
4).
Overigens is hiermede

‘)
Het gehele mechanisme vertoont een sterke analogie met het zgn. transfr-
probleem in de theorie van de internationale handel. Het is in dit verband een uiter-
mate nuttige economische ,,denkoefening” (door mij in de laatste jaren geregeld
bij mijn colleges aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool toegepast) om
een willekeurig begrensde sector van het economisch leven als een zelfstandig ,,land”
met een eigen ,,betalingsbalans” voor te stellen, en hierop het gehele begrippen-
apparaat van de theorie van het internationale ruil- en kapitaalverkeer – import
en export van goederen, diensten, kapitaal en geldsaldi – toe te passen. In het
onderhavige geval kan men zich de getroffen gebieden als zulk een afzonderlijk
,,land” met een sterk vergrote importbehoefte en een even sterk verminderde
exportcapaciteit voorstellen, zodat de ,,betalingsbalans” slechts door ,,kapitaal-
import” (credietverlening of afstoting van vorderingen op het ,,buitenland” = in-
tering op de ,,deviezenvoorraad”) dan wet door gratis-transfer uit het buitenland”
sluitend kan worden gemaakt. Ook het in de tekst aangeduide probleem van prijs-
verschuivingen naast koopkrachtoverdracht is in de theorie van de internationate
handel veelvuldig besproken.

168

ECO’NOMISCH-STATISTISCHE BERICHÏEN

4Maart1953

het probleem nog slechts ten dele opgelost, omdat, naast

de quantitatieve koopkrachtverplaatsing, ook het ver

schil in ,,bestedingspatroon” tussen degenen, die de over

gedragen koopkracht ontvangen, en hen. die haar afstaan,

een rol speelt;
naast
koopkrachtverplaatsing kunnen der-

halve bovendien relatieve priisveranderingen nodig zijn

om de vereiste aanpassing tot stand te brengen. Deze com

plicatie laat ik hier echter verder buiten beschouwing.
Deze ,;deflatie” kan in de praktijk onder verschillende

gedaanten tot stand komen. Eén van de vormen er van

zijn de giften aan het Rampenfonds, voor zover deze
niet

uit extra ,,toegevoegde waarde” worden opgebracht,

maar zuiver het karakter hebben van inkomensoverdracht,

m.a.w. bij de gevers leiden tot
beperking
van hetzij con-

sumptie, hetzij investering. (In zoverre werken dus de be-

lastingfaciliteiten voor de giften aan het Fonds – die im-

mers de noodzaak van uitgavenbeperking voor de gevers

verminderen – averechts, waar echter tegenover staat,

dat zij er stellig toe bijdragen het totaal der giften te ver-

groten. Uiteraard heeft deze overdracht haar gevolgen –

welke in de afgelopen weken hier en daar al duidelijk voel-

baar zijn geworden – op de afzetmogelijkheden van hen,

die normaliter de leveranciers van de gevers zijn; in

verschillende bedrijfstakken (niet alleen in die plaatsen,

welke door hun ligging inkoopmarkten voor de getroffen
gebieden plachten te zijn) verneemt men uit het bedrijfs-

leven klachten over verminderde afzet.
Dit is echter in

beginsel precies ivat nodig is;
hoogstens gebeurt het moL

menteel wat te vlug, ni. reeds v66rdat de uitgavenstroom

uit het Rampenfonds ,,op toeren” is gekomen, maar dit

zal vermoedelijk maar een korte ,,time-lag” betekenen
5).

Op de iets langere duur, nl. wanneer, naast de steun uit het

londs, ook de herstelfinanciering uit de overheidskassen

zal beginnen te vloeien, zal een sterke koopkrachtige vraag

uit de noodgebieden, c.q: in de tweede en volgende hand

door ,,multiplier”-effecten versterkt, zich stellig in het

gehele land doen gevoelen. Het zou dan ook m.i. volkomen

onjuist zijn, indien de Overheid zou toegeven aan enige

drang om door Secundaire steunmaatregelen (speciaal
van financiële aard) het effect van deze noodzakelijke

,,koopkrachtafzuiging” uit de niet-getroffen sectoren te

verzachten. Deze ,,afzuiging” is immers niet anders dan

de vorm, waarin de verdeling van de druk van de ramp

over het gehele volk tot stand zal moeten komen.
En boven-

dien is dit, voor zover wij alleen over het Rampenfonds

spreken, nog maar een bescheiden begin; immers, ook

• al zullen wij wellichL met de bijdragen aan het Fonds de

f 100 millioen of meer halen, dan is dit nog altijd niet

meer dan circa 10 pCt van de totale schade, en nog niet

eens 10 pCt wanneer men het inkomensverlies meetelt

(zie boven). De werkelijke ernstige ,,afzuiging” zal dan

ook eèrst beginnen, wanneer de toegezegde financiering

van de herbouw uit overheidsmiddelen op gang komt. Al-

thans indien men dan infiationaire financiering zal kun-

nen
en willen
vermijden; want natuurlijk zullen er toe-
nemende protesten komen, wanneer men zich gaat rea-

liseren, dat de Overheid weliswaar, binnen zekere grenzen,

voor Sinterklaas kan spelen, maar dat zij dit alleen kan

• volhouden, wanneer er een voldoend aantal ,,zwarte

pieten” aan het werk is om de zak bij te vullen. Inflatie

dreigt – in zekere zin js zij er zelfs al – van het ogenblik

af, waarop men de noodzaak van dit bijvullen gaat ver

geten; m.a.w. wanneer degenen, die uit de zak begiftigd

worden, de drager van de zak gaan beschouwen op de

wijze van de kinderen in plaats van op die der volwasse-

‘) J’oor zover
deze ,,time-lag” werkt, bestaat er tijdelijk eest zekere netto-deflatie
voor het gehele land.

nen, die zich er van bewust zijn, wie voor het bijvullen

moeten zorgen.

Financiering door belasting of lening?

Om van de beeldspraak naar de werkelijkheid terug

te keren: wanneer de Qverheid eenmaal aan het uitkeren

van de wederopbouwsteun toe is, zal de infiationaire

werking van de watersnood, die nu nog slechts latent aan-

wezig is – zoals ook de na-oorlogse wederopbouw-

inflatie bij de bevrijding nog slechts latent aanwezig was

en eerst later geleidelijk tot realiteit is geworden
6) –

zich in haar volle omvang doen gevoelen, indien en voor

zover daartegenover geen adequate ,,afzuiging” gesteld

wordt, hetzij in de voim van verhoogde (resp. niet ver-

laagde) belastingen, hetzij in die van één of meer over-

heidsleningen.

Met Prof. Goedhart kan ik het eens zijn, dat deze laat-

ste de voorkeur verdienen, maar alweer onder een essen-

tiële dubbele voorwaarde (waarmede de schrijver het

vermoedelijk wel eens zal zijn); nl. dat (1) zij niet direct

of indirect geplaatst worden bij geldscheppende instanties,

noch ook (2) bij particulieren, bedrijven of institutio-

nele beleggers ten koste van een vermindering van hun

eigen liquiditeit (geld-ontpotting); in deze gevallen treedt

ni., ondanks het uitgeven der lening, tôch inflatie op.

Noodzakelijk is dus: plaatsing uit gelden, welke anders

ook ter. beschikking van de kapitaalmarkt zouden zijn
.
ge-

komen, maar dan voor andere productieve doeleinden had-
den kunnen worden besteed; m.a.w. wederopbouwleningen

zijn slechts dan niet-inflationair, indien zij er toe leiden, dat

voor andere investeringen minder wordt besteed.
Wenst

men deze conceptie niet, dan blijft als enige mogelijkheid

over vermindering van consumptie, en zal men dus uitein-

delijk toch tot belastingverhogingen, resp. tot het achter-

wege laten van reeds in overweging zijnde belastingver-
lagingen, zijn toevlucht moeten nemen. Dit alles nog af-

gezien van de gevolgen voor het wegvallen yan overheids-

inkomsten als gevolg van de belastingfaciliteiten voor het

1ampenfonds.

Al
hetgeen hiervoren over giften uit het Rampenfonds,

belastingfaciliteiten terzake van zodanjge giften, en di-

recte overheidsfinanciering voor de wederopbouw is

gezegd, zijn overigens slechts voorbeelden; in wezen geldt

hetzelfde voor
elke
financiering van schadeherstel. Het

geldt met name ook dan – hetgeen men wefficht op het

eerste gezicht geneigd zou zijn te betwisten – indien deze

financiering door de belanghebbenden geschiedt uit

eigen
middelen, bijv. banksaldi of effectenbezit, dan wel

uit verzekeringsgelden (voor zover de bestaande polissen

ook storm en/of waterschade dekten). Immers, in het

eerste geval zal de benadeelde zelf, en in het tweede zijn

verzekeringuaatschappij, hetzij tot dusver stilliggend

geld in circulatie moeten brengen – hetgeen rechtstreeks

inflatie betekent – hetzij effectenbezit moeten afstoten,
hetgeen middelen aan de kapitaalmarkt onttrekt en dus
wederom de mogelijkheid van investeringen elders be-

perkt. Ongeacht de concrete vorm van financiering, aan

het dilemma: consumptie- of investeringsbeperking valt,

voor zover de mogelijkheden tot productie vergroting zijn

uitgeput, niet te ontkomen – tenzij men het tempo van

de wederopbouw zelf zou willen vertragen, hetgeen in

strijd zou komen met ons uitgangspunt, dat deze in het

nationale investeringsprogramma de eerste prioriteit

) Hierbij is niet gedacht aan de ,,latente” inflatie, die aan het einde van de oorlog
reeds in de toen aanwezige overmatige geidhoeveelheid belichaamd was, en die
door de geldsanering en de vermogenshefflng is weggenomen; bedoeld is hier de
inflatie, welke tijdens de wederopbouwperiode ,,aan de lopende band”
nieuw
ontatond, o.a. door de schade-uitkeringen van de Overheid.

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

169

behoort te hebben. Wanneer men echter met deze prio-

riteitseis ernst wil maken, is de leuze ,,business as usual”

(voor de niet-getroffen sectoren) zinledig en, als program-

mapunt, naar mijn mening onverantwoordeljk. Matiging

ten aanzien van desiderata op ander gebied, zoals terecht

in het nummer van 18 Febjuari ji. werd bepleit, is essen-

tieel voor het slagen van het herstelprogramma in het

gewenste tempo; zulks temeer, daar het werkloosheids-

motief voor versterkte overheidsuitgaven, en ook voor

bepaalde in overweging zijnde maatregelen tot belasting-

verlaging, althans voor de nabije toekomst voor een be-

langrijk deel als gevolg van de watersnood zelf is wègge-

vallen. –

Vorm der schade-uitkeringen.

Ten slotte nog dit: aan de getroffenen is door de Re-

gering in beginsel vergoeding naar analogie van de Wet

op de Materiële Oorlogsschaden toegezegd. Hoewel deze

gedachte nog niet in bijzonderheden is uitgewerkt, is hier-
tegen reeds aanstonds verzet gerezen, omdat deze vergoe-

dingsbasis te schriel werd geacht. Voor zover deze kritiek

de hoogte
der te verstrekken uitkeringen betreft, laat ik
haar hier onbesproken (behoudens dat natuurlijk iedere

meer vrijgevige uitkeringsnorm de in het vooraf-

gaande gesignaleerde infiationaire spanningen nog zal ver-

groten). Naast de hoogte van de uitkeringsnormen staan

echter twee andere elementen, die essentieel waren voor

de ,,techniek” van de oorlogsschade-uitkeringen: ener-

zijds de wijze van vaststelling der afzonderlijke bedragen,

en in de tweede en belngrjkste plaats de wijze van uit-

kering. Wat deze laatste betreft, lijkt het mij in ieder geval

noodzakelijk – alweer teneinde infiationaire nevenge-

volgen te vermijden – dat ook ditmaal zal worden vast-

gehouden aan het stelsel van schade-uitkeringen
met be-

perkte bestedingsmogeljkheid:
dus voor onroerend goed in

beginsel het stelsel van het Grootboek voor de Weder

opbouw (herbouwplicht, gepaard gaande met blokkering

van het tegoed tot op het tijdstip, dat met de herbouw

wordt aangevangen) en voor roerend goed ,,schade-

boekjes” met bestedingsmogelijkheid alléén voor produc-

tiegoederen en
duurzame
consumptiegoederen.

Hoewel in het voorafgaande het probleem van de her

stelfinanciering zeker niet uitputtend is behandeld – o.a.

liet ik de buitenlandse hulpverlening geheel onbesproken

– meen ik toch de belangrijkste punten te hebben aan-

gestipt, waarop, bij de uitvoering van het wederopbouw-

programma, de constante aandacht van de economisten

in en buiten het overheidsapparaat gericht zal noeten

blijven.
‘s-Gravenhge.

J. G. KOOPMANS.

Het herstel van de agrarische schade in het rampgebied

De stormvloed van 31 Januari-1 Februari van dit jaar

met de ‘daarmede gepaard gaande watersnood heeft zeer

aanzienlijke schade aan het agrarisch productie-appa-

raat aangebracht. Hieronder zal een indruk worden ge-

geven van de agrarische schade en zullen enkele opmer-

kingen worden gemaakt ten aanzien van de organisatie

van het herstel en de daarmee samenhangende vraagstuk-

ken.

Rond 133.000 ha cultuurgrond is door deze ramp ge-

inundeerd of geïnundeerd geweest. Deze 133.000 ha –

dit is 5,7 pCt van het totale areaal cultuurgrond in Neder-

land – kunnen onderverdeeld worden in:

82.000 ha bouwland, dit is 8,9 pCt van het totale Neder-

landse areaal;
41.000 ha grasland, dit is 3,1 pCt van het totale Neder-

landse areaal;

10.000 ha tuingrond, dit is 9,4 pCt van het totale Neder-

landse areaal.

Het kaartje geeft een indruk, welke eilanden of delen

van eilanden door de watersnood zijn geteisterd. De

eilanden Schouwen en Duiveland, Goeree en Overflakkee,

Tholen en St Philipsland en belangrijke delen van West-

Brabant en de Zuidelijke delen van de Zuidhollandse

eilanden zijn in 1944/1945 eveneens geinundeerd geweest.

De polder Kruiningen is zelfs nu voor de derde maal

binnen een periode van 12 jaar geïnundeerd.

De schade, aangericht in de agrarische sector, is nog

niet bij benadering te schatten, aangezien:

de zwaarst getroffen gebieden nog steeds onder water
staan;

*

de schade afhankelijk is van de mate van instorten

van boerderijen en woonhuizen met de daarmee ge-
paard gaande vernieling van bedrjfsuitrusting;

de mate van dichtslibben van sloten en watergangen,

overzanden van cultuurgrond en kreekvorming af-

hankelijk is van de tijd, welke het dichten van de gaten

in de buitendijken vergt. Door grote gaten in sommige

buitendij ken staat het overstroomde gebied in ver-

binding met het buitenwater en ieder etmaal richten

de getijden nieuwe schade aan. De gaten worden die-

per en breder en de bij de gaten optredende stroom-

versnellingen slijpen diepe kreken uit.

De schade aan de levende have is globaal te overzien.

Er zijn ongeveer 20.000 runderen verdronken, 10 â

12.000 varkens, 2.000 â 3.000 schapen, circa 1.000 paarden

en ruim 100.000 hoenders. Omstreeks 90 pCt van het

nog levende vee uit de overstroomde gebieden is door de

boer zelf en onder leiding van de Provincidle Voedsel-

commissarissen naar de droge gebieden geëvacueerd.

Het vee heeft in het algemeen gedurende de betrekkelijk

lange tijd van ontberingen nogal geleden, o.a. door het
achterwege blijven van het melken, door het staan met

de uier in zout water, door gebrek aan voer en zoet drink-

water. Door middel van de zorg van de Voedselcommis-

sans wordt het slachtvee en het te wrak gebruiksvee

afgeslaçht. Het oversçhietende levende gebruiksvee is

bij kwartiergevers ingekwartierd. Afhankelijk van de

duur van de overstroming van elk afzonderlijk gebied

zal na overleg met betrokkenen en/of de georganiseerde

landbouw worden beslist, hoe met dit vee zal worden
gehandeld. Hoogwaardig vee,. bijv. stamboekvee, zal

in het algemeen eigendom moeten blijven van de oor-

spronkelijke eigenaren. Indien het echter lange tijd zal

duren, alvorens de eigenaren van het normale gebruiks-

vee, het bedrijf weer kunnen gaan uitoefenen, zal het

wenselijk zijn, dit levende gebruiksvee alsnog van over-

heidswege ovei te nemen.

De afvoer van cadavers wordt uitgevoerd onder leiding
van de Vee-artsenijkundige Dienst met medewerking van

het apparaat van de Voedselcommissaris en de mili-

tairen. De lage temperatuur van het overstromingswater,

het zoute water als zodanig (lichte pekel) en de lage tem-

peratuur van de buitenlucht hebben conserverend ge-

werkt op de cadavers. De ruiming verloopt nog steeds

tamelijk gun’tig en de verwerking in de destructie-

bedrijven in Zuid-Holland en Brabant is vanwege boven-

170

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart1953

LID

L
(Ø4

GI

00
L.
C
Q
#_
J

4-
U)

E

W

‘o

ooç

Q

z

(I)
w

4-

II

:
o

E
Jc
0

1
0
.

0


:
Cj

CL

0

CD

.

—J

r
/

—J

Li

LJ

w

t

çf

1

.•1.

cr

1•111111

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

171

vermelde gunstige factoren nog steeds mogelijk. Massa-

graven, met alle daaraan verbonden moeilijkheden, be

hoefden zelfs in de vrijwel comple’et overstroomde gebie-

den niet te worden gemaakt.

Ook aan de evacuatie, conservering en herstel van werk-

tuigen wordt grote aandacht geschonken. In Walcheren

is op dit terrein in 1944 aanzienlijke ervaring opgedaan.

De moderne landbouwinventarissen bestaan uit een aan-

tal hoogwaardige machines, o.a. trekkers, maai-dôrsma-

chines, graanmaaiers, zaaimachines, meersch arige trekkers-

ploegen, schoffelmachines, sproeimachines, enz.; andere

stukken van de inventaris zijn minder kostbaar. Uiteraard

brengen de boeren zelf – voor zover aanwezig – zoveel

mogelijk hun inventaris op het droge. Waar zeer veel

water staat en/of waar de boeren afwezig zijn,\is georga-

niseerde hulp nodig. De Walcherse ervaringen hebben

-geleerd dat van overheidswege georganiseerde berging

alleen van hoogwaardig
,
t
materiaal economisch veran

woord is. Onder leiding van de

Provinciale Voedsel-

commissaris geschiedt deze georganiseerde berging mo-

menteel met inschakeling van het Bureau Oogstvoorzie-

ning. De hulp van de militairen met modern bergings-

materiaal is zeer waardevol.

De Walcherse ervaringen hebben eveneens geleerd,

dat de zoutschade (corrosie) aan hoogwaardige werktui-

gen zeer groot is, vooral wanneer zij bloot gesteld worden

aan afwisselend water en lucht (eb en vloed op de zwaar

geteisterde eilanden). Er is opgericht een Commissie Nood-

voorziening Landbouwwerktuigen, waarin Overheid,

werktuigenhandel en bedrijfsleven samenwerken. Er zijn

ruim 40 conserverings- en reparatieploegen uitgerust,

die met ontzoutende middelen behulpzaam zijn bij het

verrichten van die noodvoorzieningen, welke nodig zijn

om verdere beschadiging te voorkomen. Bovendien die-

nen de belangrijkste landbouwwerktuigen, die niet geheel

vernield zijn, weer bedrijfsklaar te worden gemaakt.

De zeer grote gaten in de buitendij ken worden door de

Rijks- en/of Provinciale Waterstaat hersteld. Bovendien

ligthet in de bedoeling van de Regering aan het herstel

van de andere hoofdwaterkeringen van de waterschappen

leiding te geven door inschakeling van de Rijks- en Pro-

vinciale Waterstaat
1).

Reeds meerdere dijkgaten zijn gedicht; door middel

van de normale suatiesluizen, gemalen en noodpompen

wordt allerwege het water naar buiten geslagen. Het alge-

hele herstel van binnen- en buitendijken zal nog veel
materieel en arbeid vragen; het herstel van de water-

gangen, gronden, woningen en bedrijfsgebouwen kan

echter op vele plaatsen reeds worden aangevangen. De

organisatie van het agrarisch herstel ontwikkelt zich als

volgt.

De Regering heeft de Rijksdienst voor Landbouwher

1)
Voor een gedetailleerde beschrijving van deze ontwerp-regeling moge worden
verwezen naar het Ontwerp van Noodwet Dijkherstel, dat Zaterdag 21 Februari
bij de Staten-Generaal is ingediend (Zitting 1952153. no 2.926).

stel opnieuw belast met de afwikkeling en financiële rege-

ling van de evacuatie van vee en werktuigen, de regeling

van eventueel te verlenen schadevergoedingen in de agra-

rische sector en het agrarisch herstel. Deze Dienst heeft

na 1944 de leiding gehad van het herstel en de vergoeding

van de agrarische oorlogsschade, met uitzondering van

de landbouwbe1rijfsgebouwen, welke onder verant-

woordelijkheid van hef Ministerie van Wederopbouw en

Volkshuisvesting in overleg met Jandbouw werden her-

bouwd.

Voortbouwende op de ervaringen, na 1944 opgedaan,

zal. het agrarisch herstel als volgt worden aangepakt.

De Rij kscultuurconsulenten in Zuid-Holland, West-

Brabant en Zeeland zijn tevens benoemd tot Provinciaal

Inspecteur van de Rijksdienst voor Landbouwherstel.

Hun apparaat wordt momenteel versterkt door technici

van de Cultuurtechnische Dienst en andere organen van

elders aan te trekken. Ook het administratieve apparaat

wordt tijdelijk uitgebreid. De Rijksdienst voor Landbouw-

herstel heeft in grote lijnen een tweeledige taak:

de bevordering van het herstel van de overstroomde –

gronden en

de registratie en vaststelling van de bijdragen in de

geleden schade, voor zover deze voor vergoeding van

overheidswege in aanmerking komen. –

Sub 1.
Herstel van de gronden c.a.

De gronden zijn- overwegend met zout en brak water

overstroomd. De inundaties in 1944 waren in Zeeland

en Zuidwestelijk Zuid-Holland eveneens met zout en

brak water (25-10 gram keukenzout – natrium-chloride

– per liter water). De Zuidhollandse eilanden, voor zover

destijds overstroomd, waren toen met zoet en licht brak

water geïnundeerd (0-7 gram keukenzout). De heftige

stormvloed heeft thans echter ten gevolge gehad, dat

– zout en zeer brak water ver de zee-,en rivierarmen is op-

gezweept en de polders heeft overstroomd. De reeds

onderzochte watermonsters van het- overstromingswater
wijzen uit, dat zelfs bijv. het meest Oostelijk deel van de

Hoeksche Waard (‘s-Gravendeel) is overstroomd met water

dat 10-15 gram keukenzout per liter bevat.
Keukenzöut bevat twee elementen, die de vruchtbaar-

heid van de grond tijdelijk aanmerkelijk verlagen. Het

negatieve chloor-ion verstoort het physiologisch milieu

van het bodemvocht, waaruit de plant zich voedt. Een

overmaat aan chloor verhindert zelfs de groei. Gelukkig

zijn niet alle planten even gevoelig. Het landbouwkundig

onderzoek, dat na 1945 ondr leiding van Dr C. van den

B’erg op systematische wijze in de inundatiegebieden is

uitgevoerd, heeft uitgewezen, dat gerst het gewas is, dat

het beste chloor kan verdragen en onder de overige

bijkomende ongunstige omstandigheden nog de hoogste

opbrengst geeft en het herstel van de grond het meest

bevordert.

met papier geïsoleerde kabels

voor zwaksiroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel

Tabelgarnituren-. vulmassa On olie

ABELFABRIEK

DELFT.

172

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart1953

Naast het chloor richt nl. het positieve natrium-ion

Uit het keukenzout nog de meeste s’chade aan. Het chloor

verdwijnt uit de grond door middel van de regen, via
4

drainbuizen en greppels. Het natrium daarentegen ver-

dringt het calcium uit het colloïdale bMemcomplex,

waardoor de kruimelige structuur van de grond verandert

in een harde plaatstructuur bij droogte en een modder

structuur bij regen. De natuurlijke doorlatendheid van

de grond voor lucht, vocht en wortels wordt gedeeltelijk

teniet gedaan, de grond gaat slempen, hetgeen zeer belem-

merend werkt op het ontkiemen en de groei van de land-

bouwgewassen. Gips, dat uit vrijwel zuiver calciumsulfaat

bestaat, dient in de jaren van herstel in overvloedige mate

te worden toegediend, bm de normale ionencomplex-
bezetting van de grond met overwegend calcium weer

terug te krijgen.

Tabel 1 geeft een overzicht van:

dë geschatte zoutgrenzen, uitgedrukt in grammen zout

per liter bodemvocht, waarbij de belangrijkste land-

bouwgewassen, met een redelijke kans op een gedeel-

telijke oogst, nog gezaaid kunnen worden en

de structuurgevoeligheid dezer gewassen.

Deze cijfers zijn gemiddelden, welke zijn gebaseerd op

tientallen proefveldn en een groot aantal veldwaarne-

mingen in de jaren 1945 tot en met 1948.

TABEL 1

Zout- en structuurgevoeligheid van landbouwge wassen

geschatte zout-
structuurge-
voeligheid

Gewas
grens voor ge-
middelde om-
minder
standigheden
gevoelig
2gevoelig
hij voorjaars-
inzaal

3 – zeer
gevoelig
zomergerst

………………………..
10.0

2
suikerbieten

………………………
.
7,0

1
zomertarwe

………………………
4,0

2
vlas
……………………………..
3,0

2
rd
consumptie-aaappelen

…………….
1,5

2 2
uien
……………………………..
,5

1
erwten

…………………………..
0,6

3
bruine bonen

……………………
1

0,5

3

Hoewel de structuurgevoeligheid van bieten en aard-
appelen – dit zijn de zeer arbeids- en kapitaalintensieve

landbouwgewassen — betrekkelijk gering is, verdient

toch in het algemeen aan de teelt van granen de voorkeur

gegeven te worden, aangezien de verbouw van eerstge-

noemde gewassen in verband met de noodzakelijke

diepe grondbewerking in het voorjaar en de meestal

ongunstige weersonistandigheden tijdens de oogst in

het najaar, het herstel van de grond belemmert. /

De economische gevolgen van een overstroming mçt

zout water zijn dus, dat in de eerstvolgende jaren:

de opbrengsten in het algemeen nihil tot matig zijn en

de teelt van arbeids- en kapitaalintensieve gewassen

ter bevordering van een snel herstel van de grond

ve1 geringer in oppervlakte zal moeten zijn dan onder

normale omstandigheden.

Organisatorisch wordt het herstel der gronden als

volgt geregeld.

Om de uitspoeling van chloor door middel van regen-

water zoveel mogelijk te bevorderen, dient de wateraf-

voer via drains, sloten en grotere waterleidingen öp de

kortst mogelijke termijn weer te functionneren. Het niet

functionneren van de waterafvoer gedurende Februari,

Maart en April betekent voor gronden, die de eerst-

volgende weken droog komen en waarvan het bodenivocht

10 â 15 gram keukenzout bevat, veilig gezegd het verlies

van een gehele of gedeeltelijke oogst
1953
en een belem-

mering van het herstel.

Landbouwherstel doet daarom alles om de waterschap-

pen en de boeren te stimuleren, zoveel als in hun vermogen

ligt, ingespoeld slib en zand te verwijderen uit water-

gangen en sloten. Uiteraard wordt de hulp van aannemers

en cultuurmaatschappijen (Nederlandsche Heidemij en

N.V. Grontmij) ingeschakeld.

Onder de coördinerende leiding van de Wetenschap-

pelijke Afdeling van de Rijksdienst voor Landbouwher-

stel, die wederom functionneert, worden het overstro-

mingswater en de droogkomende gronden geanalyseerd.

De laboratoria voor grondonderzoek en de Afdeling

Onderzoek van de Directie van de Noordoostpolder zijn

in gecoördineerd verband ingeschakeld. De Wetenschap-

pelijke Werkcommissie, waarin de ,,zout- en structuur-

deskundigen” zitting hebben, beoordeelt de analyse-

cijfers en alle andere in het spel zijnde factoren. Mede op

grond van haar conclusies brengt de Rijksland- en -tuin-

bouwvoorlichtingsdienst door middel van zijn corps

van consulenten en assistenten, de verkregen kennis bij
de boer en tuinder. Groepsgewijze en individuele voor-
lichting wordt gegeven; dat daarbij voorlichtingsverga-

deringen, folders en films (de laatste tussen 1945 en 1948

vervaardigd) de geëigende middelen zijn, is duidelijk.

Het zaaiplan, de grondbewerking, de bemesting, verschil-

len radicaal van de normale toestand; het is duidelijk

dat slechts door middel van een intensieve voorlichting

dit grote aantal boeren en tuinders is te bereiken en te

overtuigen van deze tijdelijk afwijkende werkmethoden.

Voor vele boeren en tuinders is dit de tweede maal, dat

zij zoute gronden moeten bewerken; de opgedane er-

varingen in de jaren 1944-1948 zullen hun natuurlijk

zeer te stade komen.

In tegenstelling tot 1944-1946 zal het wefficht niet

nodig zijn, dat van overheidswege – zoals op Walcheren

is geschied – de inzaai centraal wordt verzorgd. De

trekkervoorziening is redelijk en net inschakeling van

loönwerkers kan de inzaai – voor zover mogelijk, met
het oog op het zout – zeker normaal verlopen.

Ook de gipsverstrekking zal, in tegensteffing tot 1944-

1948 via de normale kanalen van handel en coöperatie

worden geleid. De Rijksdienst voor Landbouwherstel,

die ook hiervoor verantwoordelijk is, heeft reeds maat-

regelen getroffen, zodat de gipsvoorziening voor de over-

stroomde gebieden op gang is gekomen. Het eerste gips

heeft de groeven verlaten en is varende naar het rampge-

bied. Hoeveelheden, variërende van in totaal 1.000 tot

10.000 kg per ha, afhankçljk van het kleigehalte van

de grond, zullen in de loop van de komende 3 â
5
jaren

nodig zijn.

Indien wij gespaard wprden voor nieuwe overstromin-

gen, dan leidt het geen twijfel, of binnen een periode van

3-5 jaar – afhankelijk van de weersgesteldheid in deze

jaren – hebben de gronden in het rampgebied weer hun

normale producerende vermogen.

Sub 2. Registratie, vaststelling en uitkering van schade-

vergoedingen.

De mededelingen terzake van dit onderwerp dienen

kort te zijn, aangezien de Regering haar standpunt nog

niet tegenover de Staten-Generaal heeft kenbaar gemaakt.

Wel staat reeds vast, dat de Rijksdienst voor Landbouw-

herstel zal worden belast met registratie en vaststelling

van eventuele bijdragen in de geleden agrarische schade..

De uitbetaling zal geschieden via de 15 opgerichte

Rampschadebureaux; in deze bureaux zijn de buiten-
diensten van de Ministeries van Financiën, Wederop-

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

173

bouw en Volkshuisvesting en de onder het Ministerie

van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening ressor-

terende Rijksdienst voor Landbouwherstel ondergebracht.

De registratie van de agrarischeschade zal onder leiding
van Landbouwherstel geschieden door inschakeling van

de Plaatselijke Bureauhouders van de Voedselcommissa-

rissen. Het is tevens duidelijk, dat de inschakeling van

plaatselijke deskundigen – als taxateurs —uiteraard

noodzakelijk is.

Een zware taak ligt voor ons, maar speciaal voor de

boer en tuinder. De boer zal zijn herwonnen grond weer

vruchtbaar moeten maken en zijn veestapel en bedrijfs-

inventaris opnieuw moeten opbouwen. In bepaalde ge-

bieden, waar ruilverkavelingen al aan de gang waren
of geprojecteerd waren, wprdt overwogen of het niet

wenselijk is de Herverkavelingswet Walcheren van toe-

passing te verklaren. Ook hierover zullen de Regering

en de Staten-Generaal zich moeten beraden. Vele boom-

gaarden zullen niet meer ontluiken en bloeien. Vele

fruittelers zullen hun herstelperiode aan moeten vangen

met het rooien van hun boomgaarden, waarvan vele op

moderne grondslag
5
â 6 jaar geleden opnieuw waren

ingeplant en juist vrucht begonnen te dragen. De recent

geplante erf-, laan- en dijkbeplantingen, die het eilanden-

landschap juist weer vorm gaven, zullen gerooid moeten

worden en opnieuw geplant, niet alleen voor het aanzien,

maar ook om het natuurlijk milieu voor flora en fauna

weer te scheppen.

Dit gehele proces zal veel veerkracht van de boeren,

tuinders en arbeiders vragen. Dat een nauwe samenwer-

king tussen Overheid en bedrijfsleven centraal, maar

vooral ook regionaal geboden is, spreekt vanzelf. Slechts

indi&n arbeid en kapitaal op wetenschappelijk en prac-

tisch verantwoorde wijze in deze gebieden worden ingezet

en indien dit gedaan wordt door de mens – boer, tuin-

der, arbeider en ambtenaar – in de overtuiging, dat ieder

daarbij zijn eigen taak heeft, dan zal het economisch

potentieel van dit rampgebied weer spoedig terugkeren.

‘s-Gravenhage.

Ir
S. HERwEIJER.

Verzkeringsaspecten van de watersnood

Risico op elk gebied is een wezenskenmerk van het

leven en onzekerheid inhaerent aan ons aards bestaan.

Vandaar het zoeken naar zekerheid, naar iets bekends

en vertrouwds om bij elke eventualiteit.pp terug te kunnen

vallen, de basis van elke religie en wetenschap. Wee de

mens die de strijd- opgeeft, die de ,,Haltung” van een

Jacob en een Prometheus heeft verloren, omdat hij geen

,,Halt hat”, die eenzaam-persoonlijk niet meer durft

te bestaan en naamloos nog slechts als nummer in de

collectiviteit existeert. Zonder bezield verband leeft hij,

mokkend tegen zijn ontmenst zijn, als een Sisyphus

zonder kracht tot verzet verder, doelloos en zonder voort-

gang als op een home-trainer.

De verzekering nu is te zien als een poging om de ma-

teriële gevolgen van bepaalde onzekerheden, bijv. een

ramp die een individu of een groep treft, door een groter

geheel te laten dragen en als zodanig zo oud als de mens-

heid. Wij denken hier aan de karavaan-verzekering
tijdens Hammoerabi en de maatregelen die Jozef in

Egypte nam voor de zeven magere jaren (Genesis 41)
1).

In deze ruime omschrijving liggen tevens de grenzen die

aan het georganiseerde verzekeringswezen zijn gesteld,

iets wat men zo licht vergeet.

De stormramp, die ons land in de afgelopen weken heeft

getroffen, heeft tal van aspecten, waaronder het ver-,
zekeringsaspect een zeer bescheiden plaats inneemt.

Immers, slechts een fractie van het, verloren gegane was

verzekerbaar en bovendien was weer een deel van het

verzekerbare inderdaad verzekerd. Concrete cijfers over

de omvang van dât deel van de schade dat door de ver-

zekeringmaatschappijen zal worden vergoed, zijn nog
niet te geven, omdat het vaststellen van de schade een

werk is van niaanden. Indien wij de totale schade door

de ramp veroorzaakt op ruim f 1 mrd schatten, dan

wordt het reeds aanstonds duidelijk dat deze schade

voor een niet onbelangrijk deel door de milddadigheid

van het Nederlandse volk, alsmede door die van het

buitenland wordt gedragen. De financiering van het her-

stel zal verder grotendeels moeten komen van de zijde

‘) Barneveld, H. van. Inleiding tot de algemene assurantiekennis. Den Haag
1951, blz. 24 vig.
Grinten, W. A. E. A. v. d. Sporen van verzekering in de oudheid, 1931.

van lie Regering uit middelen die direct of indirect van

de gemeenschap worden verkregen in zo sterk mogelijke

mate door leningen en wellicht ook door belastingen
2).

Ter vermijding van infiatoi,re tendenties heeft de Regering

nog niet op het Amerikaanse aanbod, onmiddellijk f 200

mln uit de tegenwaarderekening ter beschikking te stellen,

beslist.

Op welke wijze de Staat zich voorstelt tegemoet te

komen in de geleden schade, staat nog niet geheel vast.

In ieder geval zal een regeling worden getroffen in de

geest van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, welke

wet na lange voorbereidingen eerst op 9 Februari 1950

werd afgekondigd
3).
Men kan dus aannemen dat de

verhoudingen tussen het Rijk en de verzekeraars, zoals

die in deze wet zijn neergelegd, in grote trekken ook ten

aanzien van de huidige toestand zullen gelden.

Verhouding Rijk—verzekeraars.

Art. 7 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden

bepaalt dat het Rijk bijdragen in de geleden oorlogs-

schade zal verlenen en dat deze bijdragen niet zullen wor-

den verleend voor zover de schade op andere wijze wordt

goedgemaakt. Blijkens de memorie van toelichting en

de memorie van antwoord op deze Wet, moet men onder

,,het op andere wijze goedmaken” ook de verzëkering
rangschikken. De artt. 90 en 91 van de Wet verduide-

lijken de eerstgenoemde bepaling, omdat daarin de in-

vloed van verzekeringen op de bijdrage en omgekeerd

nauwkeurig wordt omschreven. ,,Bij de vaststelling van
een bijdrage wordt niet in aanmerking genomen de oor-
logsschade, die en voor zover zij wordt gedekt door een

uit hoofde van enige verzekeringsovereenkomst, betrek-
king hebbend op dezelfde beschadigde goederen, van de

verzekeraar reeds’ ontvangen of nog te ontvangen uit-

kering, onverschillig of die uitkering verschuldigd dan wel

onverschuldigd geschiedt”. De Wet op de Materiële
Oorlogsschaden laat de particuliere verzekering dus

voorop gaan. Alleen voor het —overigens welhaast

theoretische – geval de verzekeraar-schuldenaar insol-

‘) Interview met Minister J. van de Kieft. De Zakenwereld, 21 Februari 1953
‘) Staatsbiaci K 31.

174

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart 1953

vent is, wordt de schade niet als gedekt beschouwd en

komt in de plaats daarvan de rijksbijdrage.

Ten aanzien van deonderlinge verzekeringmaatschap-
pijen heeft de Wet destijds een bijzondere clementie be-

tracht. In art. 91 lid 1 wordt gesteld, dat de onderlinge

verzekeraars tot het bdrag van de aan de verzekerde

verleende of nog te verlenen bijdragen uit de verzekerings-

overeenkomst zijn bevrijd en wel in dier voege dat het

door haar te erkennen schadebedrag met dit bedrag wordt

verminderd. In tegenstelling tot het voorgaande artikel

komt de particuliere verzekeraar hier na de rij kibijdrage.

In de Wet op de Materiële Oorlogsschaden had deze

regel in hoofdzaak betrekking op de onderlinge molest-

verzekeringen van onroerend goed. Het is de vraag, of

deze regel voetstoots zal worden toegepast op de ten

gevolge van de watersnood geleden schade, voor zover

deze op onderlinge basis is verzekerd. Het is bekend dat

in het bijzonder in Zeeland de onderlinge vee- en paarden-

verzekering van plaatselijk karakter tamelijk veelvuldig

voorkomt. Voorzover deze onderlingen niet op ruime
schaal gebruik hebben gemaakt van herverzekerings-

mogelijkheden, zullen zij onmogelijk aan haar verplich-

tingen kunnen voldoen, omdat de omslagen op de collec-

tief getroffenen nu eenmaal niet mogelijk zijn. Het is

daarom gewenst dat men voor dergelijke onderlingen een

regeling treft in de geest van art. 91 van de Wet op de

Matetiële Oorlogsschaden. Het zou goed zijn als men voor

de toekomst uit deze droeve les de lering trok, dat onder-

linge verzekering op plaatselijke schaal toch eigenlijk

geen verzekering mag heten.

Men kan na het voorgaande wel met zekerheid stellen

dat de financiële hulp van de georganiseerde particu-

lieren (verenigd in het Nationaal Rampenfonds) en-die

van de Overheid voor het overgrote deel van de geleden
schade de gewenste oplossing zal brengen en dat de ver

zekeraa?s slechts een fractie van de geleden schade voor

hun rekening nemen. De verlichting van de last die door

de ramp op de schouders van de Staat is gelegd, zal hier

door nauwelijks voelbaar zijn. Het is te hopen dat de

voorschotregelingen en vooral de definitieve uitkeringen
van overheidswege ditmaal sneller geschieden dan bij de

oorlogsschade. Moge ditmaal het ambtelijk apparaat

meer oog hebben voor de zin van de regel dan zin voor

regel.

Wat de last op de zoveel smallere schouders van het

Nederlandse verzekeringswezen betreft, moet er op wor-

den gewezen, dat Nederlandse verzekeraars in ruime

mate gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid van

herverzekering in het buitenland (veelal Engelse maat-

schappijen), een factor die niet alleen hun, doch ook

onze landseconomie ten goede komt. Uit informaties

die wij van verzekeringmaatschappijen hebben gekregen

is bovendien gebleken, dat de meeste verzekeraars, zelfs

die welke hun werkterrein in het bijzonder in de getrof-

fen gebieden hebben, de stoot gemakkelijk kunnen op-

vangen, mede omdat zij een conservatieve reserverings-

politiek hebben gevolgd, die vandaag de dag haar vruch-

ten afwerpt. –

Voordelen voor de verzekerde.

Men zal zich in dit verband afvragen welk pré de ver-

zekerden hebben, nu de Staat op zo ruime wijze tegemoet-

komt in de geleden schade. In de eerste plaats moet er

op worden gewezen dat de omvang van de ramp, alsmede
het medegevoel van de Nederlandse bevolking, aanstonds

hebben geleid tot de gedachte van een bijdrage tot leni-

ging van de nood door de gehele gemeenschap. Indien

de ramp een zeer beperkt karakter zou hebben gehad en

het aantal slachtoffers gering, zou minder algemeen
zijn gedacht aan een vergoeding van overheidswge.
En de verzekering beschermt de enkeling, ongeacht

of deze natuurlijk dan wel rechtspersoon is, en wel

onder alle omstandigheden. De zekerheid dat de schade

wordt vergoed, dat er een recht is op vergoeding, die,

mits het contract zulks inhoudt, integraal is, betekent


voor de verzekerden een grote geruststelling
4).

Tevens raken wij hier een tweede punt en wel dat van

de omvang der vergoeding. Indien men is verzekerd,

weet men in het algemeen waarop men recht heeft. Het

Rijk vergoedt de sçhade niet doch verlent krachtens

de Wet op de Materiële Oorlogsschaden een tegemoet-

koming. Het is nog niet beknd in hoeverre de Regering

van deze wet zal afwijken. Reeds heeft men bepaald, dat

schaden aan gebouwen beneden de f 50 iiiet worden ver-

goed en dat schaden tot f 1.000 onder aftrek van de fran-

chise van f 50 volledig worden vergoed. Voor schaden

boven de f 1.000 zal een regeling voor de getroffenen

worden gemaakt, hetgeen betekent dat men een aftrek

zal toepassen van nieuw voor oud en van een bepaalde

waarde uitgaat.

Dan pleit ten slotte nog een derde aspect voor ver-

zekering en dat is de snelheid waarmede normaliter de

uitkeringen geschieden. In de afgelopen oorlog moesten

de getroffenen jaren op hun rijksbijdragen wachten en

gold een bestedingsdwang. Al liggen de verhoudingen nu

veel gunstiger, toch zal de verzekeraar sneller kunnen zijn

dan het altijd wat logge en aarzelende overheidsapparaat.

Een snelle uitkering betekent voor de getroffenen dat zij

zo spoedig mogelijk weer aan de slag kunnen en de be-

drjfsschade tot een minimum wordt beperkt.

Men zal er echter goed aan doen zich te realiseren,

dat ook verzekeraars geen ijzer met handen kunnen

breken. De meeste getroffen objecten zijn nog niet of

slechts moeilijk bereikbaar en het valt niet te voorspellen

wanneer dit bezwaar zal zijn opgeheven.. Bovendien

vragen de voorbereidingen van de eigenlijke schaderege-

ling – zoals het opsporen van, de veelal geëvacueerde

verzekerde, het zoeken en benoemen van een tegenexpert

en in geval van beurspolis het reeds te voren aanwijzen

van een derde expert – eveneens tijd. En evenmin als

men kan verwachten, dat brandschade. nog tijdens de
brand wordt geregeld is het. mogelijk overstromings-

schade af te wikkelen, zolang het verzekerde object zich

nog in overstroomd, dras of droog, doch nog sterk be-

dreigd, gebied bevindt.

Interpretatie der polis voorwaarden.

Komen wij tot het vraagstuk in hoeverre de schade

door de watersnood .veroorzaakt wordt gedekt, dan die-

nen wij ons in de eerste plaats in de verzekeringsvormen

en in de polisvoorwaarden te verdiepen. Het blijkt dan

dat de verzekerbare risico’s, op zichzelf al niet zo buiten-

gewoon groot, slechts voor een gering deel waren gedekt.

Dit is mede een gevolg van de houding van de verzeker-
den zelf, die inzonderheid in de agrarische gebieden van

ons land nog bij lange na niet voldoende verzekerings-
minded zijn. In hoeverre hier godsdienstige factoren in

het spel zijn, kan niet aanstonds worden beoordeeld;

wij geloven veeleer dat in sommige agrarische kringen een

groter conservatisme heerst dan in stedelijke milieu’s,

waar de verzekering in ruime mate is geïntroduceerd. In

de tweede plaats – en dit wordt van de zijde van de ver-

‘) Krop, F. J. Dc nationale ramp en de verzekering. Algemeen Dagblad, 4
Februari 1953.

4 Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

175

zekeraars onomwonden toegegeven ) — is een dekking

door verzekering tegen het risico van overstromings-

•schade in Nederland en ook in het buitenland op enigs-

zins omvangrijke \vijze nimmer mogelijk geweest, omdat

de anti-selectie en het curnulatiegevaar verbonden aan

het verlenen van dekking in dit geval dermate groot zijn,

dat de verzekeraars zelfs met een verfijnd systeem van

herverzekering op de internationale markt, hun finan-

ciële positie op een ernstige wijze in de waagschaal zou-

den stellen en de kans zou bestaan dat zij in financiële

moeilijkheden geraken. Dit geldt vooral als dit risico

niet in een voor ieder aantrekkelijke uitgebreide polis is

ondergebracht. Voor de verzekeraars moet risicosprei-

ding mogelijk zijn.
Verzekerd waren in het algemeen opstallen, inboedels,

bedrjfsuitrusting (waaronder ook vee), alsmede handels-
voorraden voor zover zij onder een transportverzekering

vielen. Voor de auto’s is vaak alleen de wettelijke aan-

sprakelijkheid verzekerd. Deze verzekeringen geven geen

dekking voor schade aan de auto zelf. Er zijn bezitters

van auto’s, tractors e.d., die behalve de W. A. ook de

schade aan de auto en tractor verzekeren. Daarnaast

zijn voor opstallen en inboedels dikwijls brand- en in-

braakpolissen in zwang, die evenals de autdpolissën lang

niet alle gelijke dekkiti’g bieden, speciaal ten aanzien

van, overstroming. Weliswaar zijn enkele brandverze-
keraars uit concurrentie-overwegingen overgegaan dit

risico ten dele te dekken, doch een afdoende bescherming

biedt deze vorm niet
6).
Het aantal zgn. uitgebreide
p0-

lissen in het rampgebied, die de overstromingsschade

geheel of gedeeltelijk dekken, is vrij gering. Wellicht is

het mogelijk de gevolgen van de ramp toe te schrijven

aan stormschade, waarvoor een vrij groot aantal polissen

in omloop is. –

Wij komen hier op het terrein van de causaliteitsleer,

die van zeer grote betekenis voor de schadeverzekeripg is.,

In Engeland huldigt men in het algemeen de opvatting dat

de naastbijzijnde oorzaak als de schadeverwekster dient

te worden beschouwd. Dit komt tot uitdrukking in een

artikel in ,,The Post Magazine and Insurance Monitor”
‘t).
Volgens Engels verzekeringsrecht is de verzekeraar aan-

sprakelijk voor iedere schade, waarvan de naaste oorzaak

bestaat uit het gevaar waartegen is verzekerd. Causa

proxima non remota spectatur. In Nederland huldigt

men daarentegeit de leer van de adequate veroorzaking
8),

hetgeen door de Hoge Raad wordt bevestigd. Een bepaal-

de handeling kan slechts dan’ als oorzaak van enig gevolg

worden aangemerkt, indien naar de algemene regelen

‘) De overstromingsramp en verzekering. Mededeling no 129 (9 Februari 1953)
van R. Mees & Zoonen, Rotterdam.
‘) De verzekeraars en de ramp. Het Vrije Volk, 17 Februari 1953.
‘) The great tide, Vol. CX1V, no 7. 14 Februari 1953, London.
,,To establish liability for storm damage the storm must be the prosimate cause of loss without any break in the chain of casualty”. ,,For example, a motorboat
broke from its moorings and was driven by the gale into a flooded garden, where
damage was done to a wall. The boat could not have got there but for the flood,
but the flood did not do the damage; the gale driven boat did”.
) Hofmann-Opstal. Hel Nederlandse Verbintenissenrecht, 1948, deel 1, le stuk,
blz. 74, noot 1 en 2.

De watersnood

van de menselijke ervaring de mogelijkheid bestaat dat uit

de handeling zich dat gevolg zou ontwikkelen.

Wij kunnen op deze leer van de adequate veroorzaking

hier niet verder ingaan, doch stellen vast dat naar Neder

landse opvattingen de verst verwijderde oorzaak in de

directe keten van oorzaken de meeste kans loopt door de

rechter als hoofdoorzaak te worden beschouwd. Neder-

landse verzekerden hebben dus meer kans dan Engelse

dat hun geleden overstromingsschade op grond van hun

stormpolis wordt vergoed, yoor zover deze overstro-

mingsschade niet uitdrukkelijk van de dekking is uitge-

sloten, hetgeen bij zuivere stormpolissen welhaast regel

is. De causa remotaleer wordt in het algemeen recht-

vaardiger geacht dan de causa proximaleer, hoewel men

haar niet in het oneindige mag doorvoeren.

Ten slotte nog een enkelwoord over de ongevallen- en

de levensverzekering. Verdrinking door een onvrijwillige

val in het water wordt algemeen als ongeval beschouwd,

zodat de nabestaanden van tegen ongevallen verzekerden

die de verdrinkingsdood stierven voor vergoeding in

aanmerking komen. Wat levensverzekering betreft zal
het smartelijke verlies aan mensenlevens ongetwijfeld

de uitkeri’ng van een vrij groot aantal zgn. begrafenisver-

zekeringen verdeeld over een groot aantal maatschappijen

tot gevolg hebben. Een telling aan de hand van de reeds

gepubliceerde verlieslijsten heeft uitgewezen, dat 30 pCt

van de slachtoffers bestaat uit personen beneden de 20

jaar, die in het algemeen nog niet voor echte gezinsver-

zorgingsverzekeringen in aanmerking komen en voor

30 pCt uit ouden van dagen wier overlijden voor de ver-

zekeraar soms het einde van een verplichting betekent,
dan wel de betaling van een verzekerde som waarop de

premiereserve ook in verband met de leeftijd vrij hoog

zal zijn. Van de resterende 40 pCt blijkt tot nog toe

slechts een bescheiden deel verzekerd, hetgeen op het

totaal van tie omvangrijke levensverzekeringsportefeuil-

les weinig of niets uitmaakt.

Wij spraken in de aanvang van onverzekerbare risico’s.

Zonder de theorie van de waarschijnlijkheidsleer en de

wet van de grote getallen kan de verzekeraar nu eenmaal

niet werken. Bij zeer grotecatastrophes zal de Overheid
in moeten springen. De ramp heeft echter een moeilijke

vraag scherp onder onze aandacht gebracht. Moet de

burger gedwongen kunnen worden tot het sluiten van

de meest voorkomende verzekeringen (wettelijke aan-

sprakelijkheid, brand, enz.), zoals dat in vele Zwitserse
kantons sterk is doorgevoerd of dient dit geheel te wor-

den overgelaten aan het acquisitievermogen van de par-
ticuliere maatschappijen? Hoewel dezer dagen de voor-

delen van deze dwang sterk op de voorgrond treden,

kiezen wij, doch niet geheel op zuiver economische gron-

den, toch de laatste methode, ook al achten wij in het

huidige stelsel wel enige verbetering, bijv. een wat grotere

uniformiteit in de polisvoorwaarden, wenselijk.

Rotterdam, 27 Februari 1953.

. Dr F. J. KROP.

en de visserij –

In het gebied, dat het meest van de watersnood te

lijden heeft gehad, liggen tal van vissersplaatsen, van waar-

uit de kleine zeevisserij, de garnalenvisserij, de oester-

en mosselcultuur en de riviervisserij worden uitgeoefend.

Goedereede is van betekenis voor de visserij met kot-

ters op de Noordzee. De vissers van Stellendam, Oud-

dorp, Brouwershaven, Veere, Arnemuiden, Vlissingen en

Breskens oefenen voornamelijk de garnalenvisserij uit.
Bruinisse, Zierikzee, Yerseke, Tholen en enkele andere

Zeeuwse plaatsen zijn centra voor de oester- en mossel-

cultuur. Moerdijk is een centrum voor de riviervisserij.

Aangezien voor al deze takken van visserij slechts korte

reizen worden gemaakt, lag tijdens het noodweer de

vissersvloot in de havens. Dit betreft ongeveer 150 sche-

176

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart1953

pen vcior de kleine zee- en garnalenvisserij en evenveel

vaartuigen voor de oester- en mosselcultuur en de rivier-

visserij. Ofschoon het nog enige tijd zal duren alvorens
een nauwkeurig beeld van de totale schade zal zijn ver-

kregen, is thans wel al gebleken, dat de vissersvloot,
behoudens meer of minder ernstige averij, vrijwel in

tact is gebleven. Hopelijk zal eveneens blijken, dat de

oester- en mosselpercelen evenmin grote schade hebben

geleden.

De dorpen der vissers hebben echter grote schade ge-

leden. Vele mensenlevens zijn daar te betreuren.

Ernstig is voorts het vergaan in deze zware storm van

een IJrhuider stoomtrawler, met een totale bemanning

van 16 personen, die 15 weduwen en 42 kinderen achter-

laten.

Al is de schade aan de eigenlijke visserij toegebracht
uiteraard getinger dan die welke de landbouw heeft ge-
leden, verwacht kan worden, dat deze watersnood in de

toekomst belangrijke gevolgen voor de visserij in deze

zwaar geteisterde gebieden zal blijken te hebben. Immers,

het moet waarschijnlijk worden geacht, dat in de komende

jaren ernstige pogingen zullen worden gedaan om de

Zuidhollandse en Zeeuwse zeegaten van de Noordzee

af te sluiten. Het gevolg daarvan zal zijn, dat een aantal

zoetwatermeren zal ontstaan en dat dientengevolge de

oester- en mosselcultuur gedoemd zou worden te ver-

dwijnen. Mogelijk zal daarvoor in de plaats een niet

onbelangrijke aal- en palingvisserij, zoals op het IJssel-

meer, kunnen ontstaan. Voor vele vissers kan deze waters-

nood dus nog vergaande gevolgen hebben.

De watersnood zal eveneens kunnen leiden tot een

versnelde afsluiting en inpoldering van de Waddenzee,

waardoor de eilanden beter .beschermd kunnen worden

en de Afsluitdijk eveneens minder gevaar zou lopen.

Er is daarbij echter een Waddenmeer, ten Noorden van

de Afsluitdijk, geprojecteerd ter grootte van het toekom-

stige resterende Ijsselmeer. Dit Waddenmeer zal vermoe-

delijk eveneens tot een belangrijke aal- en palingvisserj

kunnen leiden. Dit zou tevens een oplossing kunnen zijn

voor de huidige en komende moeilijkheden, welke de

IJsselmeervissers ondervinden van de verdergaande in-

poldering van .het IJsselmeer. Deze inpoldering noopt

nl. tot beperking van het aantal visserijbedrijven op het

IJsselmeer, doch door verplaatsing naar het Waddenmeer

zouden deze moeilijkheden in belangrijke mate zijn op-

gelost. Het geprojecteerde Waddenmeer is bovendien on-

ontbeerlijk in verband met de bestrijding van de verzilting

van de Friese grond.

Scheveningen.

Drs
A. G.
U. H1LDEBRANDT.

The gale in’ Britain

In sitting down to write an article for a Dutch reader-

ship on the flood and other damage in Britain following

the gale on January 31, my first reaction is to feel a trifie

impudent. 1 am reminded of the dear old soul during the

war who complained to a stranger of the way the bom-

bers had kept her awake – the stranger had lost her

home and who knows what else besides. But because the

Dutch suffering is well-known and because 1 have read

,,Weerslag van het water”, 1 am not ignorent as the dear
old soul was. Tam merelyhelping to make up the British

side of the account, so that the total balance can be struck.

The British catastrophe – and in a moment the use of

the word ,,British” rather than ,,English” will be appre-

ciated – fails, in the classical tragic tradition into three

main acts.

Act one.

Swiftly death came to 133 persons who on the morning

of January 31 were attempting to cross from Scotland

to Northern Ireland by the Princess Victoria. This mo-

dern vessel was equipped so that her stem could be lo-

wered and vehicles run amidships. As she left sheltered

water the stern gates were hit a tremendous blow by

the sea and water ran amidships. Thereafter the vessel

was out of control. Misunderstandings concerning her

position delayed the work of rescue, and the seas made

the giving of help hazardous, and, often, impossible.

Not a woman or child was among the 44 survivors.

Northern Ireland lost its

deputy-prime minister and

finance minister.

Act two.

As the gale roared across Scotland, immense quanti-

ties of wood were blown down and lesser but still consi-

derable damage was inificted on the Scottish fishing in-

dustry. The estimated damage to timber in Scotland was

35 million cubic feet. Of this total roughly one-half, some

17.2 million cubic feet, is technically known as sawn

softwood. The annual consumption of sawn softwood

is alone 200 million cubic feet, the home producers being

responsible for roughly ten million cubic feet. Some

relaxation in the amount which home producers may cut

and a tightening up of imports will look after the sawn

softwood damaged. The custdmer might get an unusual

type of softwood, but the switching from one type to

another should not be very difficult. The gale blew 12.4

million cubic feet of pitwood, or about one year’s con-

sumption in Scotland alonè. Obviously it would be advan-

tageous to use in Scotland this wood uprooted by the

gale in that land, but if there are any fears of deteriora-

tion, it could be switched to England or Wales, whose com-

bined consumption amounts to 68 million cubic feet. The
amount of hardwood involvëd was 5.4 million cubic feet.

This seems to be such a small quantity that it should not

present trouble. The Scottish growers cut four million
cubic feet of hardwood last year, but the remainder of

Great-Britain provided another 23 million cubic feet.

The disposal of all the wood seems to be purely an

administrative problem. But there will be some economic
loss, for much of the timber lies far from the normal con-

suming areas, and teams will have to be sent over wide

areas to collect what would be considered in normal

times an uneconomic quantity of timber. Moreover,

the collection of individual trees instead of a whole

group will slow down the rate of work. Individual owners

of trees will suffer economic inconvenience, but this is

not likely to be large.

The Scottish fishing fleet lost three trawlers, had ten
more badly damaged and 117 boats received lesser da-
mage. Thirteen fishery harbours had been affected, but
as the immediate repairs average only £ 1,000 per har-

bour, the injury was not spectacular. It might well be

that there will be consequential losses from the inability

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

177

of boats to use a certain harbour. Indeed, there will be

such losses following the damage to the Scottish telephone

system. Most of the 8,000 subscribers cut off in Scotland

have been re-connected, but 300 men will be working

for six months effecting permanent repairs, and develop-

ment plans have been postponed.

Act three.

In the firit act, the heaviest loss was on the human side,

for although the ,,Princess Victoria” is irrecoverable,
the material loss was, comparatively speaking, light.

Jn the second act, the loss of human life was slight and

the chief result was material destruction. In the third

act, the gale, having practised its devilish work in sepa-

rate spheres wreaked havoc on ‘both human life and

property.

As the storm moved south-eastwards, it left behind

1,200 breaches in the sea defences. And here is a diffe-

rence from the Dutch experience. Although 150,000 to

175,000 acres of agricultural land were flooded, they

were spread along 1,000 miles of coastline, from the

East Riding of Yorkshire to Kent. The work of rescue

into the inundated strip was much easier than from the

more or less compact Dutch area. Moreover, about

two-thirds of the acreage flooded was under water for

only a short time.

The number of dead is given at 307, but this does not

include those who died from after-effects. No official

estimate has been given of the composition of this figure,

but at one place where an inquest was held on 68 bodies,

only nine were in the age group 12 t
9
60. 1f this was a

true cross section, the chief sufferers were, once again,

the very young and the very old. Some 32,000 persons

were evacuated and were cared for in various ways:

where private people took in refugees, the hosts were

paid a certain sum by the Government. A great many of

the refugees went, however, to communal rest centres.

The number of houses flooded is given as 25,000, but

a comparison of this figure with the number evacuated,

suggest that a large proportion of the people whose

houses were flooded refused to be evacuated. There’s

no place like home even if it’s standing deep in water.

It would seem from the figures given by the Home

Secretary, that industrial losses will be substantial. The
total loss caused by the storm would be in the region of
£ 40 to £ 50 millions. Agriculture, which has lost 1,000

cattie, 8,000 sheep, 1,500 pigs and 20,000 poultry, will

suffer a loss of not lèss than £ 10 millions. Losses covered

by local authorities probably amount to £ 4 or £
5
mil-

lions. The Government has lost stocks of foodstuffs to

the value of roughly £ 2 millions, and the Ministry of

Supply and the Admiralty suffered a similar loss. This

gives a total of £ 19 millions. About 400 houses were

destroyed and another 200 are beyond repair. One mii-

lion pounds should cover those. Damage to household

goods was very extensive and will cost either the insurance

companies, the relief funds or the owners, several mil-

lions. Even so, there is a big gap between the estimates

of sectional losses and the total sum and presumably,

these are the industrial losses. The Newsprint Supply Co.

lost approximately £ 1 million in stocks, and though it

would be easy to shrug the shoulders and say that the

insurance company has met this loss promptly, the

exchange authorities will be sad at having to authorise

the expenditure of £ 1 million on dollars for replacement

of that item alone.

Part of the industrial losses will probably be made

good in some way or other. A Labour Member of Par-

liament, employing 1,700 men – his is an unenviable politi-

cal position – estimates that 40,000 man-hours have been
lost in his factory. But the men have agreed that this will

be made up by over-time and week-end working. He

did not mentiori, however, if the men will be claiming

overtime rates in order to replace production lost during

the period when normal rates would apply. To this ex-
tent, there will be a financial loss but not a production

loss. He also gave an example of losses which can be

transferred from one person to another but which cannot

be avoided by the nation: 600 engines were returned to

the makers for re-conditioning. Somebody had to fast

that bill.

Damage was done to the three oil refineries on the

East Coast, but, despite earlier dautionary pessimism,

they are now all working. The frigate at Sheerness, blown

over in a dry dock, has been set up again, with less

damage done than once feared.
The hardest hit is the small man in agriculture or corn-

merce. In many cases he was not insured either because

he tried to save the insurance premiums, or bècause

his policy gave him no protection from the flood or from

the loss of profits which foliow. And while not trying

to minimise the small man’s task to rehabicate himself
or the human suffering resulting from his bankruptcy,

the effect on the national economy will not be very.

severe.

1f the Home Secretary’s figures are anywhere near the

mark, the damage comes out to about £ 1 per head of

the population, or say £ 2 per head of the working po.

pulation. That, on a national scale, is not excessive.

Making good, will involve the diversion of materials,

but it seems that this
,
wiIl be slight. What is the building of

600 houses compared with 299,000 completed last year

in England and Wales? Where the rub will really come is

if – and no decision has yet been made – the Govern-

ment decides greatly to strengthen the East Coast sea

defences. It all depends on what is meant by ,,greatly”.

To put in a simple form of defence is reported to cost

£ 20 per foot, or say £ 100,000 per mile, and more complex

works cost twice or even three times as much. The choice

to be made is whether it is worth whiie diverting huge

quantities of cement and labour to safeguard land with

a low economic value from infrequent flooding. Until a

decision is made on this problem the full consequences

of the gale cannot he told.

• In my opinion, the British economy is suffering much

more from the gentler chili breeze which is now blowing

across the industrial and commercial fields.
London.

HENRY HAKE.

— – –

)Lzti4&jde

*

R
ainpe&4c&ids

Statenlaan 81
1
G 1 R 0

‘s-Gravenhage
9595

178

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Maart1953

AANTEKENINGEN

Waterhoogten op 1 Februari 1953

Zakkenpositie van Nederland
S

De overstroming, die Zuid-West-Nederland heeft ge-

troffen, roept veel vragen op, waarop momenteel nog geen

antwoord is te geven. Eén dezer vragen is: hoe is de posi-

tie van Nederland ten aanzien van de zandzakkenvoor-

ziening; m.a.w. hoe groot is de productie van zakken,

die als zandzakken dienst kunmnen doen; hoeveel bedraagt

de import en hoe was het met onze voorraad gesteld op

31 Januari ji.; hoeveel zandzakken zijn er reeds gebruikt

voor de dijken en hoeveel zullen er daarvoor nog beno-

digd zijn? Op al deze vragen kunnen op dit ogenblik

nog geen exacte antwoorden worden gegeven. Wel kun-

nen we zeer globaal een indruk verkrijgen door de pro-

ductie en de invoer van zakken bijv. in de jaren 1951 en

1952,
4e grootte van de zakkenvoorraad die aanwezig

was (op 24 Januari ji. bij de fabrikanten, resp. op 31

Januaçi jl. bij de handelaren volgens de gegevens beschik-

baar gesteld door het Rij ksbureau voor Textiel) te bezien.

Daartegenover ware te stellen de geschatte hoeveelheid

zandzakken die reeds tegen en op de dijken zijn geworpen.

De totale productie van zakken – waarbij, evenals bij
de invoer- en voorraadcijfers, die, welke zich niet goed

•lenen voor zandzakken, zijn inbegrepen
1)
– fluctu.eert in

aanzienlijke mate. In 1951 bedroeg deze productie ca

15 mln stuks, in 1952 13 mln. De maximumproductie

schommelde tussen 1,5 en 1,7 mln zakken per 4 weken.
In 1951 voerde Nederland ca 12,5 mln zakken in, on-

geveer 6 mln hiervan waren nieuw en ca
6,5
mln reeds

gebruikt. De. invoer bedroeg derhalve ongeveer 84 pCt

van de jaarlijkse productie. In 1952 werden ca 21,3 mln

zakken in ons land.ingevoerd, waarvan ongeveer 9,7 mln

nieuwe en ca 11,6 mln gebruikte; dit is dus niet minder

dan 164 pCt van de jaarlijkse productie. Uit deze cijfers

komt duidelijk naar voren, dat de invoer, vergeleken met

de binnenlandse productie zeer aanzienlijk, en.dat Neder-

land voor de voorziening in de behoefte aan zakken sterk

afhankelijk van het buitenland was. De verhouding tussen

de jaarlijkse productie en de invoer zal ten gevolge van

de overstroming waarschijnlijk nog ongunstiger worden,

hetgeen dan uiteraard enige invloed zal hebben op de

deviezenreserve.

De voorraad bij de zakkenfabrikanten beliep op 24

Januari jI. 718.000 stuks. De bij de zakkenhandelaren

per 31 Januari ji. aanwezige voorraad nieuwe zakken

bedroeg 2.340.000. Bovendien beschikten zij nog over

7.653.000 gebruikte exemplaren. Het is nog niet bekend

hoeveel zakken er
,
in totaal beschikbaar waren op
v
31

Januari, de dag waarop de ramp een aanvang nam. Op

grond van de zojuist gegeven cijfers is er echter reden om

aan te nemen, dat dit aantal ruim 10 mln zal hebben be-

dragen.

Wat de hoeveelheid zandzakken, die tijdens en na de
ramp voor de dijken zijn aangewend, betreft: van wel-

ingelichte zijde vernamen wij, dat dit aantal reeds globaal
8 mln bedraagt. De voorraadpositie was 10 mln, de eigen

productiecapaciteit tenminste 1,7 mln per maand, de

importkanalen welbekend. Cijfermatig lijkt de positie

niet ongunstig. –

1)
Het nauwkeurig verhoudingscijfer is nog niet bekend; het voor zandzakken
geschikte percentage ligt echter hoog.

In een artikel in ,,De Ingenieur” van 13 Februari jI.

heeft Ir P. J. Wemeisfelder een voorlopig overzicht ge-

geven van de hij de stormvloed van 1 Februari 1953 be-

reikte waterhoogten. De hieronder vermelde cijfers,

welke aan dit artikel zijn ontleend, betreffen de aan de

rij kspeilschalén waargenomen hoogste standen in de

nacht van 31 Januari op 1 Februari. Deze cijfers zijn nog

niet als definitief te beschouwen, daar enige registre-
rende peilschalen schade hebben opgelopen, de afie-

zingen ten gevolge van de ongunstige omstandigheden

niet alle betrouwbaar zijn te achten en enkele waterwaar-
nemers, ten gevolge van de intredende noodtoestand, hun

waarnemingen hebben moeten staken v66r de hoogste

stand was bereikt. Met een en ander is evenwel reeds zo

goed mogelijk rekening gehouden. In de tabel zijn als

vergelijkingsmateriaal vermeld de vier zwaarste storm-

vloeden, die na 1800, dus in de laatste 1
j
eeuw, zijn op-

getreden, ni. 1825, 1894, 1906 en 1916. In de laatste kolom

is vermeld heveel de jongste storm de vloedhoogten der

laatste 150 jaar heeft overschreden.

Stormpeilen 1 Februari 1953

(vergeleken met de zwaarste oudere vloeden)

Peilschalen

1825 1894 1906 1916 Ianderj

‘, 0
1953
jaren

Cadzand
416
394 339
475
59 Breskens
381
415
361
480
65
367
392
353
455
63
Zuidkraayert
410
370
470 60 Borssele
398
340
402
1
)
460 58
394
427
395
500
73
Hansweert
409
460 410
520
60
Walsoorden
398
460
405
500
40
439
483 440
528
45
340 350
360
5
)
415
55
……

veere
……………….
382
359
370
344
450
68
407
393
408
360
465
57
398
432 380
471
39
404
434
385
470
36
420 440 414
450
1
)
481
31
Bergen op zoom
447
424
485
410
517
32 382
377 380
380
465 83
Dintelsas
388′)
455
67
Ooltgensplaat
365
6
)
425 60
307
340
320
324
370 30
307
346
335
333
388 42
354 362
357
362
366
2
)
435 69
335 353 337
360
371
2
)
410 39
Lage zwaluwe
348 324
353
.
410
57
306
276 285
314 328
14
Capelse veer
284 318
3
)
380 62
Drongelse Veer
386
3
)
380
Heesbeen
340 340
335
464
3
)
378
Hoek van Holland
328
297
300
385
57
vlissingen

……………….

Vlietepolder

…………..

325
296
304
375
50

Terneuzen

……………….

Goesse Sas

…………..

Vlaardingen
320
300
322 372 50

……….
..

291
317
298
331 375
44

Bath

…………………..

Steenbergse Sas

……….

273
301
315
335
371
36
305
315
340
.378
38

Wemeldinge

……………
Gorishoek

……………….

Goedereede

…………..
Hellevoetsluis

…………

276
307
329
346 382
36

Tholen

…………………

Willemstad

……………
Moerdijk

…………….

296
321
314
334
375
41

Mond der Donge

……….

Haastrecht
330
378
48
306
292
320
370
50
328
321
327
343 373
30
322
333
348
375
27

Rotterdam

…………….
Krimpen a/d Lek
……….

Deeneplaat
335
322
340 341
1
)
324

Schoonhoven

…………

319 335
350 400 50

Maassluis

……………….

Gouda

………………

347 337 357 379
476
3
)
403
Oud Beyerland
329
306
335 388
53

Streefkerk

……………….

‘s-Gravendeel
324
316
344 385
41
Alblasserdam
321 321
350
370
20
Spijkenisse
………………..

Scheveningen
353
315
320
390
37

Dordrecht

…………….
Sliedrecht

………………..

Ijmuiden
368
320
291
385
17

Ottersluis

………………..

(245) (254)
(213)
(205)
261
1
)
332
71

Gorinchem

……………

schiermonnikoog
406 456
346
325
(235)
(233)
(200)
(211)
295
4
)
372
77
Kornwerderzand
322′)
378
56

Oude Schild

………….

(293) (269)
(275)
(273)
319
4
)
368 49

Den Oever

………….

401
368
426
372
430
1
)
340
Harlingen

………….
Nieuwe Zijlen

………..
460
385
451
432
327
Delfzijl

……………..
Nieuwe Statenziji
………
509 427 516
506
5411)

370

De cursieve cijfers betekenen de hoogste bekende waterstanden; de cijfers
tussen haakjes die vôôr de afsluiting van de Zuiderzee.
‘) 1877; ‘)
1928;
‘) 1926;
1
)1936; ‘)
1943;
‘) 1944.
T.a.v. open plaatsen in laatste kolom: hier was de stand door verschillende
oorzaken lager.

4Maart1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

179

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Tegen het einde van de verslagweek werd de geidmarkt,

vnl. ten gevolge van de ultimo-invioed, iets krapper. Dit
kwamvooral tot uiting in de marktdisconto’s voor schat-

kistpapier met een resterende looptijd van enkele maan:

den, die merendeels
1/
pCt stegen. Cali bleef echter on-

gewijzigd
/2
pCt.

De storting op de nieuwe f200 mln grote staatslening

per 1 April a.s. zal waarschijnlijk niet zonder invloed op

de geldniarkt blijven. De inschrijvingen op deze lening

door beleggers zullen waarschijnlijk in veel groter mate

uit giraal tegoed dan uit chartaal geld worden gefinan-

cierd, hetgeen medebrengt, da.t voor de banken op een
netto onttrekking van middelen is te rekenen. In Maart

‘ 1953 vervalt relatief weinig schatkistpapier; de ontwik-
keling van de deviezenpositie zal daarom vermoedelijk

in belangrijke mate bepalen of zich uit dezen hoofde

grote spanningen op de geldmarkt zullen voordoen:

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt is de stijging van het koersniveau,

die lange tijd had aangehouden, de afgelopen veertien

dagen vrijwel tot stilstand gekomen. Gedurende deze

weken werd het accent van de belangstelling ter beurze

grotendeels verlegd naar de handel in obligaties Young.

Vooral in verband met transacties van de beroepshandel

en arbitrage-affaires met het buitenland vertoonden deze

obligaties opvallende koersschommelingen. De obliga-

ties Dawes, waarin de handel eveneens is hervat, bleven

in dit opzicht enigszins op de achtergrond.

De nieuw aangekondigde staatslening, groot f 200 mln,

met een rentevoet van
33/4
pCt bij een gemiddelde loop-

tijd van 20 jaar, welke een rendement van bijna’3
7
/
3
pCt

afwerpt, had een goede pers. De conctities dezer lening

sluiten nauw aan bij.de
huidige marktsituatie en zijn zelfs

eerder nog iets gunstiger. De koersreactie van de be-

staande staatsfondsen bleef dan ook, zoals ook uit onder-

staand koersstaatje blijkt, van bescheiden omvang. Het viel

op, dat ditmaal slechts coupures van f 1.000 en f 500

worden geëmitteerd en niet van f 100. Opdeelneming

door de ,,kleine man” wordt dus blijkbaar geen prijs

gesteld.

20
Febr.
1953 27
Febr.
1953
Aand. indexcijfers.
Algemeen

.

……………………………
146,1 146,4
Industrie

………………………………
206,8 206,3
,
Scheepvaart

…………………………
160,8 164,2
Banken

…………………………………
135,6 135,0
Indon.

aand………………………….
47,4
47,8

Aandelen.

A.K.0.

…………………………………
163%
162
Philips

…………………….’ …………..
160%
159%
Unilever

……………………………..
185%
384
1
h
H.A.L.

…………………………………
139½
144
1
/
Amsterd

Rubber

…………………
88%
90
3
4
H.V.A……………………
…………….
100
103
Kon

Petroleum

…………………….
310½
311%

Staatsfondsen.
2
1
/–

pCt

N.W.S…………………….
78
15
/it
78
311e
3_31%

pCt

1947

………………………
95
5
4
94%
3

pCt

Invest.

cert.

………………
96
95
1
/1
3
1
/2

pCt

1951

………………………….
100
98
5
/it;
3

pCt

Dollarlening

…………………
94%.
94%

Diverse obligaties.

pCt Gem. R’dam
1937 VI
99%
98%
3½”
pCt

Bataafsche

Petr.

………
.99%
995/4

pCt Philips

1948

………………
9951!ie
.

98
3
1
/1
pCt Westl. Hyp. Bank
96 94
J.
C.
BREZET,

STATISTIEKEN

OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCRE BANK

van 28 Februari 1953 af.

Plaats
Per
Schriftelijk en It.

Aankoop
verkoop

100 B.fr.
7,54,,
7,66
Frankfort a/Main

…………
100DM.
90,39 90.57
100 D.Kr.
54,86 55,16
100 Escud.
13,15 13,28

Brussel

…………………..

1 £
10,56
10,72
1
Cao. $
3,851,
3.87’1,
Kopenhagen

………………..

Montreal (luchtpost)
1 Can. $
3,85
3,87
1
1,

Lissabon

…………………
Londen

……………………
Montreal (t.t.)

……………….

Montreal (zeepost)
1
Cao. $
3,84
1
1,
3,87’1,
1 U.S. $
3,77
3,83
New York (t.t.)

……………..
Oslo

…………………….
100 N.Kr.
53,05
53,33
100 Fr.fr.
1,077

1.095
100 Kcs 7,58 7,62
Parijs

…………………….

Stockholm

……………….
100 Z.Kr.
72,86
74,05
Praag

…………………….

Zürich (,,accoord” – frs.)
100 z.fr.
86,24 87,56
Zürich

(Vrije frs.) ……………
100 Z.frs.
86,71
87,09

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

(voornaamste posten in millioenen francs)

I..
.c,

eg
‘.

o…
1

au

0
1

0
.8
0
0

5′
ou
b.0oI
.
2°,
1o
00.0
0
1

o
i
>
Ix
>

15 Jan.
1953
35.449
897
.
16.442
1

12.144
370
22 Jan.
1953
35.448
914
16.467
11.836
282
29 Jan.
1953
35.448
852
16.539
1

12.811
398
5 Febr.
1953
35.425
863
16.816
1

13.714 360
12 Febr.
1953
1

35.385
879
16.897
1

13.454 308
19 Febr.
1953
35.085
655
16.639
1

12.410
265

1
Rekening-courant
saldi:
bj

jmm1
0
________________________
to, het buiten-
Schatkist
1

,
1
1
0
landi.v.m.beta-

E

lZ’
02.
.1
lingsaccoorden
u

is
“(0..’

.E
0.05
to,
u0j
s
•,

I5 Jan.
1953
345
195997
2
1.346
360
1.427
480 959
22Jan.
1953
343
95.783

3
1

1.316
336
1.521
412
965
29 Jan.
1953
340
96.301
6
1

1.3191
341
2.105
572
966
5
Febr.
1953
328
97.442

196.093

8
1

1.306f
374
1.498
1

943 948
12 Febr.
1953
347
96.739

S
1

1.3061

379
1.971
1.073
936
19 Febr.
1953
357
4
210
374
2.242
1

618
934

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)

Data

0
co-
0-
n
a

.
2au%i
o

.° 0
>.

7 Jan.1953
1.099.7441
689.565
220.103
585.061
4.907.988
14 Jan.

1953
986.182 1
577.237 281.732
617.481
5.109.197
21 Jan.

1953
967.253
1
550.452
294.943
709.822
5.119.284
28 Jan.

1953
967.2521
591.492
149.677
739.146
5.193.096
4 Febr.

1953
967.252
604.984
160.948
620.561
5.054.280
18 Febr.

1953

1
891.537 540.053
214.767
666.471

5.149.858

0-
9
Rekening courant
saldi

s

u

c.-
o
,(o
2
Data
0
.5

0.
0

7 Jan.

1953
4.164.766
889.257

1

496.307
1.245.209
14 Jan.

1953
4.186.190
.744.757

1

496.307
1.374.461
21 Jan.

1953
4.211.892
806.819

496.307
1.408.273
28 Jan.1953
4.181.945 720.636

1

496.307
1.429.118
4 Febr.

1953
4.253.090
831.964

1

496.307
1.560.966
18 Febr.

1953
4.337.972
693.524

1

496.307
1.540.708
Muntbiljettencirculatie per 7 Jan. Rp. 320.347.921,50
Muntbiliettencirculatie per 14 Jan. Rp. 320.245.154,-
Muntbiljettencirculatie per 21 Jan. Rp. 319.395.293,50
Muntbiljettencirculatie per 28 Jan. Rp. 318.260.141,-.
Murthiliettencirculatie per 4 Febr. Rp. 321.284.054,-
Muntbiljettencirculatie per 18 Febr. Rp. 321.749.999,-

INTERIM-PRIJSLNDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK iN
NEDERLAND
1) )

1949 = 100

Aard der gezins-
uitgaven

11
.

°
z

Voeding, wo.:
37,7
123 123
122 122
123 123
brood, gebak,
meel


.
8,0
124 124 124 124 123
124
aardappelen. groenten,

fruit
.6,8
109
110
105 109
116
120
suiker en kolonia-.
le waren, dran-
ken
6,5
125 125 125
124
125
124
vlees, vleeswaren,
vis
4,6
159
158
155
154
155 153
oliën en vetten
3,8
120
118
118 118
122
117
zuivelproducten.
excl.roomboter
8,0
112
114
114 114
II!
III
II

Roken
2,3
116
116
115 115 117 115
III

Woning, w.o.:
21,0
123
123 123 123
123
122
huur, water, on-
derhoudwoning
9,2
115
115
115
115
115 115
huurafzonderlijk
8,4
115 115 115 115 115
115
verwarming

en
verlichting
5,1
141
142
142
142
140
142
woninginrichting
en huisraad
6,7
119 118
118
118
120
118
IV

Kleding en
schoeisel,

wo.:
13,3
114 114 114
114
116
114
kleding
10,6
112
112 112
112
114
112
schoeisel
2,7
120
119 119
120
121
121
V

Hygiënische

en
medische

zorg,
wo
3,4
111 111
109
109 112
109
reiniging
1,6
109 109
104 104 110
104
persoonlijke

en
gezondheidszorg
1,8
113 113
114
113
114
112
VI

Ontwikkeling

en
ontspanning,
10,1
119 118
118 118 118 118
ontwikkeling,

w.o.

………

ontspanning,
verenigingen
7,6
117 117
117 117
117 117
verkeer
2,5
122
122 122 122
121
122
VII Verzekeringen en
belastingen
12,2
1

117
1

117
1

117 117
1

112
1

118

Totaal

….
100
120
120
119
120
120
120
Totaal (excl.
belastingen)
94,9
221 122
122
‘122
122
122

‘) Bron: C.B.S.
‘) Volgens huishoudrekeningen over 1949 van geschoolde arbeiders,voorliedec,
lagere kantoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-weekloon
van f50 tot f60. een gemiddelde gezinsgrootte van vier en wonende in de
middelgrote en kleine gemeenten van ons land.
3)
Voorlopige gegevens.

Ondernemingen, dle het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce In de rubriek ,,Vacatures”.
Het aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
Is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er
bijna geen grote Instelling Is, dle dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor hét
volgend nummer dienen Maandag a.s. In ons bezIt te zijn.

Bij de Provinciale Waterstaat van Noordholland (bureau
van de Provinciale Planologische Dienst) kan, wegens
vertrek van de huidige functionaris, met ingang van
1 April 1953 worden geplaatst een

S14ciaae-Çepa4

of een functionaris met een gelijkwaardige opleiding, met
ervaring iii regionaal sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
Rang en salaris nader overeen te komen.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen te zenden véör
15 Maart 1953 aan de Hoofdingenieur-Directeur van de
Prov.. Waterstaat van Noordholland, Nieuwe Gracht 47,
Haarlem.

Te koop aangeboden:

2

stalen Skandex

kaartsysteem kasten

ieder 12 laden en centraal afsluitbaar, met 1800 kaar-
tenhouders en Simeer schuifsignalen. Ook afzosiderlijk
te koop. Te bevragen: Fa. VERSPUY, Baronielaan 275,
Breda, Telefoon 9826 (K 1600).

:s

• 3Il”
.

Eag

Nederlandsche

=

Handel-Maatschappij, N.V.

DEVIEZENBANK

1
:

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraot 32

.

127 kantoren in binnen- en buitenland

1

ti

11

Financiering von handeistronsocties

1

P4
Alle ondere bonkzaken

• :Ilïl:::iii::::::Iui::: • :ill:::ilo::::luI:::
a
:i8l 1111: :lllIi: • lIlE:l::: • IIIl:::::II ::

iii

• ”

.

.

.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ

H. Albert de Bary &
CO.
N.V.

:

AMSTERDAM
– C.
• HEERENGRACHT
450
S

Alle Bankzaken

.

INTERNATIONAAL HANDELSCONT.ACT

FINANCIERING VAN DE BUITENLANDSE HANDEL

,

.

. .
…,.,..•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• ..•.•.

Koninklijke

Nederlandsclie

*

Boekdrukkerij

H. A. M. ROEUNTS

SCHIE DAM

Auteur