Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1858

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 7 1953

Economi*sch

.

Berichten

Een 60-urige werkweek?

*

Drs J. Wemeisfelder

Salarissen van Intellectuelen

H. Oosterhuis

.,
Van 1952 naar 1953

*

T. J. Twijnstra

Op de bres voor welvaart

*

Mr K. P. van der Mandele

Toekomstkansen

*

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

• 38e JAARGANG

No 1858

WOENSDAG 7 JANUARI 1953

cJ
ERZEK

.LEV(NSV(RZ(KERlNG”J.,

A.NK SC

PEN
.

• R.MEES & ZOONEN

A01720

BANKiERS & ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM

‘s.GRAVENHAGE

DELFT. SCHIEDAM

VLAARDINGEN

t

Herenmodes

Hoeden

40
4—;’~
,
Overhemden

naar maat

Postkantoorgalerj all, Rotterdam
Telefoon
25764

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s.Gravenhaoe

Alle Bank- en Effectenzaken

DAME,

38 jaar, N.H., middelbare schoolopleiding, goede
ken-

nis van moderne talen, waaronder Spaans en
Ita-

liaans, 17 jaar kantoorervaring, zoekt passende

werkkring in Rotterdam of naaste omgeving. Br.

onder no. ESB 1-3, Bur. v. d. blad, Postbus 42,

Schiedam.

ADVERTEER REGELMATIG

ZOJUIST VERSCHENEN:
ECONOMISCH-GEOGRAFISCHE

GEBIEDSINDELING

door H.
Ferro
Gebonden f 6.75.

Een uitvoerige beschouwing over de betekenis
cii
het nut
van
de economisch-geografische gebiedsindeling
van Nederland als basis voor marktonderzoek en rayon-
vaststelling. Slechts een goede rayon-indeling
maakt
een vergelijkende studie
van
de etficiency van verschil-
lende verkoopmethoden mogelijk. ‘n Belangrijk boek
voor ieder die een leidende functie op de verkoop-
afdeling bekleedt.

N.V.
De Technische en Wetenschappelijke Boekhandel
H. STAM,
Rochussenstr. 213. Tel. 34692, Rotterdam

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen:
Pieter. de Hoochweg 122, Rotterdam- W.

Abônsiementsprijs,
franco per post,. voor: Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse
nummers
75
cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie
tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

7 Januari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Een 60-urige ‘werkweek?

Een nieuw jaar, eed oud beeld. De man aan de top,

die de goede en kwade kansen van het komende jaar voor

zich zelf wikt, is van één beeld zeker: afspraken, bespre-

kingen, telefoontjes en vergaderingen, hun oorsprong

vindend in problemen naar soort en belangrijkheid vaak

onzeker, zullen in overmaat zijn deel zijn. Zij dreigen hem

ook door dit jaar te stuwen, hem tot werktijden te voeren,

die ver boven de normale liggen, zonder dat hij veel toe
zal komen aan de zo nuttige uren, waarvan men aan het

begin even zoekend zegt: wât zullen we nu eens gaan doen?

Het baas zijn over eigen tijd, is bijna in tegenspraak

met het baas zijn over anderen. Coördinatie, uiteindelijke

beslissing en verantwoordelijkheid in bedrijf en ambte-

lijk apparaat zijn nu eenmaal inhaerent aan iedere vorm

van Organisatie en in zeer belangrijke mate bepalend

voor de tijdsbesteding van de topfunctionarissen. Zeker

wanneer de organisatievormen steeds ingewikkelder en

de maatschappelijke verwevenheid – met de daaraan

eigen afspraken en vergaderingen – steeds dichter wor-

den. Wat men echter wel kan doen is, uitkiezen hetgeen

men ,,des directeurs” acht en zijn Organisatie en zichzelf

er op instellen, dat men datgene wat men wil doen, zo

efficiënt mogelijk doet.

Ook zichzelf. In zijn ,,Waar blijft de tijd van de direc-
teur”
1)
spaart de schrijver de ,,directeuren” niet. En dat

terwijl zij toch genoeg worden ,,bezocht”. In de in totaal

waargenomen en geanalyseerde 1.000 werkuren van 25

topfunctionarissen werden deze 3.864 maal onderbroken

door de telefoon en 3.309 maal door bezoekers en em-

ployés. Hiertegenover staat echter, dat, na analyse, 320

werkuren – d.i. 30 procent – aan ernstige critiek onder-

hevig bleken te zijn wat betreft de doelmatigheid van de

besteding.

Een opsomming van de
oorzaken
van het, hiermede
samenhangende, tijdverlies, geeft tevens aan in welke

richting verbetering te zoeken is. Te eenvoudig werk

(11 pCt), te moeilijk werk (13 pCt), te weinig delegatie

‘) Mr H. Luijk, waar biijft de tijd van de directeur? Uitgever N. Samsoni
NV., f5,90, een kleine 100 bladzijden.

(8 pCt), te weinig informatie (6 pCt), onvoldoende in-

structie
(5
pCt), te impulsieve reactie (6 pCt), slechte

communicatie (10 pCt), storingen en onderbrekingen

(23 pCt), organisatiefouten (18 pCt) waren even zovele

factoren, die deze functionarissen, wat dat betreft, niet

noodzakelijk overbelast deden zijn. En wie kent beter

de kosten van overbelasting dan de ,,directeur”?

Waar blijft de tijd – deze verzuchting van boven -,

vindt haar keerzijde in, waar blijft de directeur – de

roep van benèden. Hartekreten als deze zijn, als het goed

is, onontkoombaar verbonden aan vrijwel iedere Orga-

nisatie van behoorlijke omvang. ,,Waar blijft de tijd van

de directeur?” onderstreept nog eens dat een zo nauw

keurig mogelijk aangeven, in welke gevallen mag worden

,,geroepen” en door wie, wel wat drukte (en meer dan

dat) overbodig kan maken. Dit te meer indien de top, als

baas over eigen tijd – zij het binnen de grenzen gesteld

door het bedrijf – werkt volgens een door hemzelf

bepaald plan van tij dsbesteding.

Het boek roept een ieder bekende beelden op. De

handel en wandel van ten tonele gevoerde functiona-

rissen wordt critisch bezien, en door middel daarvan,
soms meer gesuggereerd dan aangegeven, hetgeen te

verbeteren zou zijn. Het geeft dan ook, begrjpelijkerwijs,

geen pasklare oplossing -voor vermeende fouten in

de organisatie, maar, wat belangrijker is, het doet be-

wust worden, vragen en afvragen. Zo voegt het in eerste

instantie een probleem aan de bestaande toe. Maar één

waarvan de betekenis blijkt uit de opmerking van de

schrijver, dat hij het niet uitgesloten acht, dat men voor

de verantwoordelijke leiders van onze bedrijven binnen

afzienbare tijd via werkvereenvoudiging en organisatie-

verbetering nog eens zou kunnen komen tot een 60-urige

werkweek! Zeker, voor deze zo bij uitstek practische

vraagstukken is de praktijk veel moeilijker dan de leer.

En de topfunctionaris heeft het druk! Maar de leer wordt

ineen prettige vorm opgediend en het jaar is nog nieuw.

v.d.B.

Een 60-urige werkweek?,
door Drs C. van den Berg

De salarispositie der intellectueel gevormde groepen,
door Drs J. Wemeisfelder
……………………

De economische situatie in 1952 en de perspectieven voor

1953, door H. Oosterhuis
……………………

Op de bres voor welvaart,
door T. J. Twjjnstra
……..

Nieuwjaarsrede van de voorzitter van de Kamer van Koop-
handel en Fabrieken voor Rotterdam
…………..

INHOUD

Blz

Blz.

3

London Letter,
door Henry Hake
………………..
15

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
……..
17

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in November 1952,
door Dr L. Delmotte
……………………….
17

10

Mededelingen voor economisten
………………..
19

Sta t is t ie ken:

11

In- en uitvoer van Nederland
………………..
19

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tïchelen; R. Vandeputte.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Januari 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Drs J. WEMELSFELDER, De salarispositie der in-

tellectueél gevormde groepen.

De algemeen gangbare opvatting dat de intellectueel

gevormde groepen een te gering aandeel in het nationaal

inkomen bezitten is tot nu toe door geen enkel rapport

bewezen. In het algemeen houdt men te weinig rekening

met de integratie der intellectueel gevormden in steeds

lager gerangschikte werkzaamheden, waardoor een druk

op de aanvangssalarissen van jonge krachten ontstaat

en daarmee ,,in the long run” op het algemene salaris-

niveau. De inkomensnivellering die uit alle onderzoe-
kingen is gebleken kan uit zuiver economische oorza-

ken worden verklaard. Het overheidsbeleid heeft deze

nivellering veeleer geaccentueerd dan veroorzaakt. De

voorstellen om tot een geforceerde salarisverhoging voor

sommige van deze groepen over te gaan zou de proble-
matiek rond deze groepen :çerder bemoeilijken dan dat

het een oplossing zal blijken te zijn. De enige oplossing

kan men aan de zijde van het aanbod zoeken. Een gede-

tailleerde analyse van de cijfers leert dat de ,,intellectua-

lisering” van de arbeidsmarkt op een benauwende wijze

is voortgeschreden en dat ceteris paribus een grote werk-

loosheid in de ,,nette” beroepen in het vooruitzicht ligt.

H. OOSTERHUIS, De economische situatie in 1952


en de perspectieven voor 1953.

Uit het feit, dat de betalingsbalans een gunstige ont-
wikkeling heeft getoond mag niet worden afgeleid, dat

1952 in economisch opzicht een gunstig jaar is geweest.


Der werkloosheid werd een nijpend vraagstuk. Het is

niet voldoende een evenwicht in de betalingsbalans te

verkrijgen; het is noodzakelijk dit evenwicht bij een be-

.vredigende stand van de werkgelegenheid te bereiken.

Een aanzienlijk overschot op de betalingsbalans kan

een ongunstig symptoom zijn en was ,dat in 1952 ook.

Het streven naa± volledige werkgelegenheid is thans dan

ook hét centrale economische probleem, zowel natio-

naal als internationaal beschouwd. Grotere risico’s ten
aanzien van het infiatiegevaar dan ten aanzien van het

deflatiegevaar zijn thans verantwoord. Een werkgelegen-

heidspolitiek, die zich tot belastingverlaging beperkt,

schiet tekort. Aan een programma van belastingverla-
ging dienen twee eisen te worden gesteld: 1. het dient

niet alleen een verlaging van belastingen voor het be-

drijfsleven te omvatten, doch ook een verlaging van de

verbruiksbelastingen; 2. garanties moeten worden ge-

schapen, dat de door belastingverlaging bij het bedrjfs-

NATIONALE TRUST

MAATSCHAPPIJ N.V.

EXECUTELE EN BEWINDVOERING

VERMOGENSBEH EER

BEHANDELING VAN BELASTINGZAKEN

BE LEG G IN GSAD VIEZ EN

BEHARTIGING VAN FINANCIËLE
BELANG EN

Zowel in Nederland als overzee

Amsterdam

Djakarta
‘s-Gravenhage Singel 250

D’. Nusantaru 20

Lange Vijverberg 11

leven beschikbaar komende middelen ook inderdaad

voor investeringen worden besteed. Het toestaan vn

vervroegde afschrijvingen zou één van de vormen kun-
nen zijn, die hiertoe kunnen bijdragen.

T. J. TWIJNSTRA, Op de bres voor welvaart.

Ons ëconomisch bestel heeft zich in rustig gtij op

voortvarende wijze ontwikkeld. Dit wil zeker niet zeg-

gen, dat we het nieuwe jaar onbezorgd tegemoet treden.

Zowel factoren van internationale als van binnenlandse

aard hebben grote invloed op het economisch gebeuren.

Wat de eerste categorie aangaat, wordt gewag gemaakt

van de noodzaak tot militaire productie enerzijds en van

het verheugende streven naar internationale samenwer-

king anderzijds. Wat de binnenlandse factoren aangaat

zij er ôp gewezen, dat het bedrijfsleven – nu de zgn. in-

haaivraag tot het verleden behoort – vooral zijn pro-

ducten ook in het buitenland moet kunnen verkopen.
Nu de afzetmoeilijkheden groter zijn dan enige jaren

terug, is het investeringsrisico aanzienlijk hoger. De tijd

dringt om zo’n herziening van het belastingstelsel, dat

deze risico’s aanvaardbaar blijven. Daarnaast moet wor-

den gezocht naar de meest doelmatige productiemetho-

den. Vôér alles is echter samenwerking nodig tussen

werkgevers en arbeiders, tussen bedrijfsleven en Overheid.

Nieuwjaarsrede van de voorzitter van de Kaner van Koop-
handel en Fabrieken voor Rotterdam.

Dit artikel bevat een weergave van de Nieuwjaarsrede

van de voorzitter van de Kamer van Koophandel en

Fabrieken voor Rotterdam, Mr K. P. van der Mandele.
SOMMAIRE

Drs J. WEMELSFELDER, Les salaires des travailleurs

intellectuels.

L’,,intellectualisation” du marché du travail aprogressé
de façon inquiétante. Une hausse imposée des salaires ne

ferait qu’augmenter les difficultés. On peut prévoir un

chômage étendu dans les professions. La seule solution

doit être recherchée dans le domaine.de l’offre.

H. OOSTERHUIS, La situation économique en 1952 et

les perspectives pour 1953.

Le problème central pour les Pays-Bas est d’en arriver

une occupation complète de la main d’oeuvre. A l’heure

actuelle ii est plus indiqué d’affronter des risques d’in-

flation que de déflation.

T. J. TWIJNSTRA, Le combat pour la prOspérité.

Maintenant que les débouchés sont plus difficiles â

irouver que durant les années écoulées, les risques d’in-

vestissement ont également sensiblement augmenté. II

est temps de reviser le systme actuel de taxation afin de

rendre ces risques acçeptables. D’autre part, il faut

rechercher les méthodes de production les plus efficaces.

La collaboration est nécessaire entre les employeurs et
les travailleurs, entre les milieux d’affaires et l’admini-

stration.

Le discours du président de la Chambre de Commerce de

Rotterdam.

Cet article donne le discours prononcé par le piésident

de la Chambre de Commerce deRotterdam, Mr K. P.

van der Mandele, â l’occasion de la nouvelle année.

7Januar{

1953

ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BERICHTEN

3

De salarispositie der intellectueel gevormde groepen

De salarispositie
van
de intellectueel gevormde wer-
kers staat in het middelpunt van de belangstelling. Ver-

schillende rapporten 1) zijn er thans verschenen, waarvan

met name het rapport van de Katholieke Volks Partij in
de grote pers de nodige aandacht heeft getrokken.

In alle publicaties komt men tot dezelfde berekening.

Zowel bij Overheid als bedrijfsleven is het reële salaris-

peil van de ,,middengroepen” (in de meest ruime zin van
het woord) aanzienlijk achteruit gegaan ten opzichte van
v66r de oorlog, terwijl men zowel bij industrie- als land-

arbeiders een stijging van het reële inkomen waarneemt

wanneer men dit meet ten opzichte van het loonniveau

in 1938. Bovendien blijkt binnen de eerste groep ook nog

een grote nivellering plaats te hebben gevonden tussen

hoger en lager gesalarieerden. De conclusie ligt – althans

op het eerste gezicht – voor de hand
2):
deze situatie
dient te worden gecorrigeerd, zodat uit de toekomstige

stijging van het nationaal inkomen een deel gereserveerd

moet worden voor de verbetering van de positie van deze

groepen, terwijl de geschetste nivellering zo mogelijk on-

gedaan moet worden gemaakt.

Wij vragen ons af, of deze gedachtengang en deze voor-

stellen gezond en logisch zijn en of zij niet te zeer over

het hoofd zien, welke veranderingen van structurele aard

zich momenteel in de beroepsverhoudingen voltrekken,

veranderingen die in de genoemde rapporten niet worden

geanalyseerd, doch die in feite de oorzaak van de pro-

blematiek vormen. Hieronder zullen wij trachten dit

vraagstuk op een andere wijze te benaderen en voor zo-

ver het cijfermateriaal dit mogelijk maakt nader te ana-

lyseren
3).

Dit houdt in, dat wij inzicht moeten trachten te krij-

gen in de ontwikkeling van a) het aanbod van intellectu-
eel gevormde arbeid en b) de ontwikkeling van de vraag

Mar deze categorie van arbeid.
Wat het eerste punt betreft diçnen eerst ter verduide-

lijking enige afspraken te worden gemaakt over de ter-

minologie
4).
Onder de aanwas van intellectueel gevorm-

den zal hier worden verstaan de aanwas van die groep

van personen, die in het bezit is van een ,,white-collar”

diploma. Onder de ,,white-collar”-diploma’s vallen dan

de Universitaire, de Middelbare en Gymnasiale (e.d.) en

de Mulo-diploma’s. De keuze is zo gemaakt omdat ge-

noemde diploma’s in principe bestemd zijn voor ,,white-
collar”-werk. Wij kunnen hier dan ook in navolging van

Cairnes van een ,,non-competing-group” spreken.

Immers, het is nu eenmaal zo dat van diegenen, die

een dergelijk diploma verworven hebben, in principe nie-

mand meer in de (later duidelijker aan te geven) groep

van de ,,werkers in overall” zal of wil worden ingescha-

keld. Wat dit betreft wordt er in ons land helaas nog al-

tijd onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ,,nette” ar-

beid en ,,andere” arbeid. Ook wanneer een arbeiders-

gezin bijvoorbeeld de kinderen een voortgezette opleiding

aan deMulo geeft is dit om van de ,,overall” af te komen
5).

O’er de ethiek en desociologie van

deze groepshouding –

zullen wij hier als niet terzak doende niet spreken. Het

‘) Zie o.a.: ,,De levensstandaard van hogere-beambtengezinnen”; De Onder-
neming, 23 Februari 1952; Rapporten van de Commissie voor de Middengroepen
van deK.V.P.
‘) Zie: Derde rapport van de Commissie voor de Middengroepen van de K.V.P. –
‘) Schr. is erkentelijk voor verschillende toelichtingen op de interpretatie van
het atatistisch materiaal door Drs J. L. Jansen van de Afdeling Beroepstellingen
van het CBS.
‘)De terminologie is om statistische redenen afwijkend van die in de rapporten
van de K.v.P.; doch aan de teneur doet dit o.i. niet af.
‘)

Zie

o.a:

Dr

J:

Haveman:

Ee -ongeschoolde-arbeider, Een sociologische studie.

gaat in onze analyse slechts om het economisch aspect
van deze problematiek. De kernvraag is dan, of er vol-

doende functies nu en in de toekomst gecreëerd worden

orh het grote accres aan jonge intellectueel gediplomeer-

den op te vangen, wanneer deze hetzij direct, hetzij na

voortgezette studie in de maatschappij aankloppen.

De verhoudingen van vraag en aanbod.

– Dat dit accres een steeds grotere sector van de beroeps-

bevolking inneemt blijkt wel uit onderstaande cijfers.

Aantal mannelijke personen met HBS- öf Gymnasium-.

diploma in pCt van de totale mannelijke beroepsbevolking
6
)

1920
…………..

1,9
1930
…..
………..
2,4
1947

– . .-: ……….

1950
………….
.5,0

Drukt men de jongste oogst aan middelbaar gediplö-

meerden uit in een percentage van de daarbij behorende
jeugdgeneratie dan komt men voor 1951 zelfs aan onge-

veer 10 pCt. Voor de Mulo-generatie vinden wij inditge-

val, een percentage van 12 (een berekening van het

totale aandeel was door gebrek aan gegevens niet moge-

lijk). Totaal maken beide cijfers dus ca 22 pCt uit van

de jeugdgeneratie. Dit laatste cijfer heeft een prognotische

betekenis omdat men kan zien hoe het aandeel van deze
gediplomeerden in de totale beroepsbevolking kan gaan

ontwikkelen indien verder geen stijging van het aantal

gediplomeerden meer plaats zou vinden.

Hoe staat het nu met de opnamecapaciteit van de
maatschappij?
Bezien wij allereerst de leidende functies in het bedrijfs-

leven en- de leiders op maatschappelijk gebied.

Aantal mannelijke personen in pCt van totale mannelijke

beroepsbevolking
7)

1

1909

1
1920
1

1930
1

1947

Directeuren vars NV’s e.d.

………..
0,7 0,5 0,7
0,6
Bedrijfsleiders

………….
………..


2,2 2,2
2,3
2,4
.
1,6 1,6 1,6
Onderwijsfuncties

(totaal)

……………1,4
Geestelijke verzorging (totaal)

………..
0,5 0,4 0,4 0,4
Totaal

generaal

……………………
4,8 4,7
5,0 5,0

Velen kunnen zich dus wel tot een van deze categorieën

van functies aangetrokken voelen doch zoals men ziet is

er slechts voor zeer weinigen plaats en verschili, ondanks

de verhoging van ons onderwijspeil, onze tijd practisch

niet van die van v66r de eerste wereldoorlog (!) toen ook

slechts weinigen in deze richtingen emplooi vonden.

Een heel andere beroepscategorie, waar de vulpen

(naast de practijkdiploma’s in velé varianten) de boven:

toon voert, vormen de administratieve en ambtelijke

functies. Hier zien wij inderdaad—met name na de tweede

wereldoorlog – een uitbreiding van de relatieve behoef-

te. -Niettemin laat zich gemakkelijk calculeren dat de
creatie aan wrkgelegenheid minder is dan de druk der

middelbare diploma’s, zoals uit het volgende staatje blijkt.

Deze cijfers zijn schattingen. Zij werden gevonden door de oogsten der ge-
diplomeerden te nemen sinds 1870 en deze met de bij de leeftijdsgroepen (en bijbe-horende tijdaperiode) horende sterftecijfers te reduceren. De overige cijfers werden
gevonden met behulp van de betreffende onderwijsstatistieken en de bevolkings-
gegevens.
Berekend uit beroepstellingen van 1909, 1920, 1930, 1947.

,

6

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7Januari1953

Administratieve en ambtelijke werkgelegenheid(1920= 100).

1920

1
1930
1

1947
1950

Ontwikkeling aantal middelbaar gediplo-
100
145
346 387
Ontwikkeling werkgelegenheid in admini-
stratieve en ambtelijke functies (ninl.)
.
100 112
204 204

meerden

(mnl.)

…………………..

Procentueel aandeel in totale beroepsbevol-
5,8
5,6
8,4
8,2
king

(mnl.)

…………………….
(geschat)
De stroom der gediplomeerden zwelt dus sterker dan

de bedding der ambtelijke en administratieve functies op

kan nemen. Het is zeer aannemelijk dat deze grote toe-

vloed alleen kan worden opgevangen doordat steeds meer

functies, die voorheen door personen zonder opleiding

of met een eenvoudige opleiding werden verricht, ver

vangen zijn door gediplomeerden. Dit deprecieert na-

tuurlijk zowel de waarde der diploma’s als het aanvangs-

salaris der gediplomeerden. Het pijnlijke van dit alles is

dat de ,,self-made-man”, die mogelijk wel practisch is,

doch ongeschikt voor het inpompen van intellectuele ken-
nis en spitsvondigheidjes, steeds minder kansen krijgt om-

dat bij gelijke capaciteiten en gelijke salarisniveau’s de

gediplomeerde voorgaat, waardoor de diplomajacht –

ook wanneer het om eenvoudiger functies gaat – verder

wordt aangewakkerd en het verschijnsel dus nog meer

verscherpt. Wij komen op de consequenties van dit cumu-

latieve benedenwaarts gerichte proces in het laatste ge-

deelte van deze bijdrage nog terug.
Over één groep spraken wij tot nu toe nog niet, name-

lijk over het reservoir der vrije beroepen, een hetero-

geen geheel dat zich moeilijk laat omschrijven. Voor zo-

ver dit mogelijk is werd een onderverdeling gemaakt in

,,artistiek” vrije beroepen (schilders, beeldhouwers, e.d.)

en ,,intellectueel” vrije beroepen (artsen, accountants,

tandartsen e.d.). Men kan uit de gegeven ontwikkeling

ook hier weer zien dat de aanwas hiervan sterker is dan

de aanwas van de totale beroepsbevolking. Men krijgt

dan het volgende overzicht:

1920

1
1930

1
1947

100
123
214
100 160
262
,,artistiek”

vrije

beroepen

…………………

ontwikkeling totale beroepsbevolking
100 115 140
,,intellectueel”

Vrije

beroepen

……………….

aandeel Vrije beroepen in procenten beroepsbevol-
king
…………………………………
0,7 0,9
1,3

Men ziet hoezeer ook hier weer zowel in de intellectue-

le als in de artistieke sector de ontwikkeling versneld is.

Voor zover een en ander niet voortvloeit uit een grotere

behoefte van de maatschappij aan de diensten van deze

personen is een druk op de honoraria onvermijdelijk.

(Denken wij slechts aan de materiële nood onder de kun-

stenaars die in het licht van het bovenstaande wel een bij-

zonder aspect krijgt).

De absolute druk van de ,,white-collar”-diploma’s.

Tot nu toe werd slechts een schets gegeven van het

substitutieproces waardoor gediplomeerden in steeds la-

ger gerangschikte functies werden en worden te werk ge-

steld. Het is duidelijk dat ook aan deze substitutie een

grens is gesteld. Onder de huidige sociologische omstan-

digheden ligt deze grens (als een uiterste limiet) daar,

waar het ,,white-collar”-werk overgaat in de door ons

genoemde ,,arbeid in overall”, omdat ten eerste genoem-

de diploma’s in principe bestemd zijn voor hetzij hoger

hetzij lager ,,white-collar”-werk en ten tweede omdat

deze intellectuele groep tegenover de al of niet geschool-

de vakarbeiders een ,,non-competing-group” vormt. On-

derstaand schema toont op interessante wijze aan dat

het gehele proces van de ,,intellectualisering” van de ar-

beidsmarkt op een gevaarlijke wijze is voortgeschreden

en dat hier ernstige moeilijkheden dreigen.

Naast elkaar is hier namelijk gesteld de beroepsstruc-

tuur (die zoals wij trachtten aan te tonen in de loop van
een lange periode percentsgewijs een constant karakter

heeft) en de diplomastructuur van de jonge generatie,

voor zover deze voorzien is van een ,,white-collar”-diplo-

ma. Juist met het oog op de toekomst is natuurlijk van

belang in hoeverre tussen beide structuren overeenstem-
ming bestaat.

Men ziet in onderstaand schema allereerst de groep

van de geschoolde en ongeschoolde arbeiders of meer

algemeen geformuleerd de ,,werkers in overall” die 70

pCt van de bevolking uitmaakt. (In de omschrijving van

de groep is aangegeven welke beroepscategorieën onder

deze groep werden gevat). Daaronder is een (kleine)

groep geplaatst van ,,semi-white-collar”-werkers, die

krachtens haar karakter grotendeels toegankelijk is voor

personen met een L.O.-opleiding. De derde groep was

om statistische redenen niet verder uit te splitsen zodat

personen met allerlei opleiding hiervan deel uit maken in

een rangorde die loopt van L.O. tot Universitair onder-

Schema betreffende beroepsstructuur en diplomastructuur.

aandeel
diploma’s in pCt jeugdgeneratie

groep
omschrijving van de groep
in opleiding
nlVer5lel
U

t t
Mulo

Totaal
pCt beroepsbevolking
.

geschoolde

en

onge-
industrie- en landarbeiders, landbouwers (klein schoolde arbeid (e.d.)
bedrijf), kleine zelfstandigen,

bedrijfshoofden
L.O. met of zonder
(,,arbeid in overall”)
in het ambacht, schippers, marskramers, markt-
vakopleiding
(1)
kooplieden etc.
70,8
(1)

tussengroep

(,,semi-
winkeliers, winkelbedienden, lager militair en
in principe L.O. met
white-collar

werk”)
politiepersoneel, diversen
of zonder vakopleiding
(2) 6,3

heterogene

niet

nader
administratief personeel, ambtenaren, hoofden
LO., Mulo, M.O.,
uit te splitsen groep
van bedrijven met fabriekskarakter (geen direc- Universiteit e.d.

leur), handelsreizigers, stuurlui e.d. (grote vaart),
5
vrije artistieke beroepen
17,9
(3)

middelbare en hogere
bedrijfsleiders,

directeuren,

leraren,

professo-
M.O. en Universiteit
,,white-collar-jobs”
ren, geestelijken, hoger militair en potitieperso-
(4)

(4)
neel, Vrije intellectuele beroepen
5,0

Totaal

100
Tot. 22

7Januari1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

wijs. De vrde groep wordt ten slotte gevormd door de
middelbare en hogere ,,white-collar-jobs”, voor zover

deze direct uit de statistiek waren te halen en dus niet zijn

ondergebracht in de vorgaande groep.
Nu is van de jongste jeugdgeneratie 22 pCt gediplo-

meerd met een ,,white-collar”-diploma (10 pCt M.O. +

12 pCt Mulo), waarbij wij (zeer pessimistisch) aannemen,

dat deze aanwas in de toekomst op het zelfde niveau ge-

handhaafd zal bljven Uit het schema kunnen wij be-

trekkelijk gemakkelijk de omvang van de procentuele be-

hoefte aan intellectuele arbeid opmaken omdat aangeno-

men mag worden dat de gegeven procentuele beroeps-

indeling in de toekomst practisch niet zal wijzigen.

Wanneer nu de laatstgenoemde beroepsgroep (groep

4) uit het schema uitsluitend M.O. en Universitaire di-

ploma’s absorbeert (indien dit niet het geval zou zijn zou

de conclusie slechts versterkt worden), verdwijnt in dit

reservoir dus 5 pCt van de geschetste 22 pCt. De reste-

rende 17 pCt is in principe dus over voor de heterogene

derde groep die toevallig ook ongeveer 17 pCt van debe-

roepsbevolking uitmaakt. In deze groep bevinden zich

echter ook personen met een L.O.-opleiding die niet uit
deze cijfers konden worden geëlimineerd (laag admini-

stratief en ambtelijk personeel). Met andere woorden:

de genoemde 17 pCt stemt niet meer overeen met de

heterogene derde groep die in feite uit minder dan 17 pCt

intellectuele• werkers bestaat, zodat de druk van de

,,white-collar”-diploma’s zich steeds meer zal moeten

gaan doen gelden in de kleine tussengroep van 6 pCt die

maar heel weinig speelruimte biedt en in principe (gro-

tendeels) altijd bestemd is geweest voor personen met

L.O.-opleiding.

Deze situatie is wel zeer ernstig, temeer daar de ten-

denties die een voorkeur voor het ,,nette” beroep uit-

drukken nog geen tekenen van dfzwakking vertonen. In

economisch opzichX moet dus met een nog verdere waar-

dedaling van de ,,white-collar-jobs” worden gerekend.

Wanneer de substitutiegrenzen bereikt zijn en men blijft

weigeren de consequenties hieruit te trekken, die alleen
gelegen kunnen zijn in een oversahakeling op arbeid in

de het eerst genoémde categorie (,,arbeid in overall”),

zal deze devaluatie gepaard gaan met een steeds grotere
en dreigender werkloosheid in de ,,nette” beröepen.

De inkomensnivellering in de middengroepen.

Op grond van het voorgaande menen wij dat ook ver-

klaard kan worden waarom er binnen de intellectuele

groepen zelf een nivellering der salarissen heeft plaats

gevonden vergeleken met vôér de oorlog. Men moet

zich het proces immers als volgt voorstellen: door het

voortdurend wassende aanbod op de intellectuele ar-

beidsmrkt (in de meest niime zin van het woord) vindt

in de loop der jaren een langzame doch voortdurende

daling plaats van het aanvangssalaris van jonge intellec-

tueel gevormde krachten. In feite devalueert hierdoor

tevens de waarde van de oudere krachten met meer er-

varing. Onder gelijkblijvende omstandigheden zal dit

zich echter door de starre factoren die de salarispositie

van de ouderen bepalen niet als zodanig manifesteren.

Men gaat er immers normaliter niet toe over om dit sa-

laris zonder opgaaf van redenen te verlagen. Met andere

woorden: er bestaat een voortdurende tendentie om de
oudere krachten méér te betalen dan overeenkomt met

hun grensproductiviteit. Een dergelijke aanpassing kan

natuurlijk wel geruisloos plaatsvinden door een infia-

tionistisch proces waartegen de oudere en meer erva-

ren kracht zich niet kan verzetten met al te krachtige

salariseisen omdat zijn positie op grond van de gedaalde

grensproductiyiteit reeds was verzwakt. Meet men nu de

salarisverhoudingen voor en na de infiationistische

prijsstijging dan ziet men voor nivellering
aan
wat in

feite een normaal aanpassingsproces is aan de veranderde

grensproductiviteit. Met deze problematiek wordt o.i. te

weinig rekening gehouden. De conclusie zou dan ook

moeten luiden dat de voorstellen, die tot een geforceerde

salarisverhoging over willen gaan van bepaalde groepen

,,white-collar”-werkers, de problemen eerder zullen be-

moeilijken dan dat zij .een oplossing zullen blijken te zijn.

Ook bij het wegwerken van de zogenaamde nivellering

die in deze groep zou zijn opgetreden zal met bovenom-

schreven factoren rekening moeten worden gehouden.

Stellingen.

Het voorgaande zou resumerend in de volgende stel-

lingen kunnen worden samengevat. ,

De algemeen gangbare opvatting dat de intellectueel

gevormde groepen een te gering aandeel in het natio-

naal inkomen bezitten is tot nu toe door geen enkel

rapport bewezen. In het algemeen houdt men te wei-

nig rekening met de integratie der intellectueel ge-

vormden in steeds lager gerangschikte werkzaam-

heden, waardoor een druk op de aanvangsalarissen

van jônge krachten ontstaat en daarmee ,,in the long

run” op het algemene salarisniveau.
De inkomensnivellering die uit alle onderzoekingen

is gebleken kan uit zuiver economische oorzaken

worden verklaard. Wij zouden het zo kunnen formu-

leren dat het overheidsbeleid deze nivellering veeleer

hèeft geaccentueerd dan veroorzaakt.
De voorstellen om tot een geforceerde salarisverho-

ging voor sommige van deze groepen over te gaan zou

de problematiek rond deze groepen eerder bemoei-

lijken dan dat het een oplossing zal blijken te zijn.

De enige oplossing kan men aan de zijde van het aan-

bod zoeken.

Een gedetailleerde analyse van de cijfers leert dat de

,,intellectualisering” van de arbeidsmarkt op een

benauwende wijze is voortgeschreden en dat ceteris

paribus een grote werkloosheid in de ,,nette” be-

roepen in het vooruitzicht ligt.
‘s-Gravenhage.

J. WEMELSFELDER, econ. drs.

De economisdhe situatie in 1952 en de perspectieven

voor 1953

Het jar 1952 zal in de geschiedenis van heteconomisch één van onze belangrijkste zorgen op economisch ge
herstel van Nederland na de tweéde wereldoorlog waar- bied het tekort op onze betalingsbalans. Van werkloos-

schijnlijk als een bijzonder jaar blijven geboekstaafd. In heid van enige betekenis was in die jaren nauwelijks

dat jaar kreeg de economische problematiek in ons land sprake. In 1949 leek het of wij in sterke mate gevorderd

een ander accent. Van de bevrijding tot en met 1951 was waren met het wegwerken van het tekort op de betalings-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Januari 1953.

balans. In 1950 kwam de zorg in verdubbelde mate terug.

De voornaamste oorzaak was het uitbreken van de oor-

log in Korea. Eens te meer leerden wij, dat de wereld

één geheel is geworden Door het uitbreken van de Korea-
oorlog vlogen de grondstoffenprijzen omhoog. ‘Onze ruil-

voet verslechterde. Voorts waren wij in het raam van het

Atlantisch Pact genoodzaakt om onze militaire uitgaven

op te voeren, teneinde onze vrijheid te bewaren. Dat is

onze dure plicht! Wij mochten niet langer verwachten,

dat het tekort op onze betalingsbalans door Amerikaanse

hulp zou worden gedekt. Door het Korea-conflict werd

de voortgang van ons economisch herstel in aanzienlijke

mate bedreigd.

De na een langdurige kabinetscrisis in Maart 1951

nieuw opgetreden Regering stond voor de noodzaak diep

ingrijpende saneringsmaatregelen te nemen. Het is mis-

schien goed er aan te herinneren, dat zij bij haar optreden

een advies van de Sociaal-Economische Raad gereed

vond. De politici hebben de laatste weken nogal eens ge-

klaagd over de vertraging, die de S.-E.R. zou veroorzaken.

Op één van de moeilijkste momenten in de na-oorlogse

periode was de door hen zelf veroorzaakte vertraging

aanzienlijk groter. Mede op grcmd van dit advies van de

S.-E.R. besloot de Regering tot maatregelen op het ter-

rein van.de fiscale, monetaire, loon- en prijspolitiek, die
er tezamen toe moesten leiden de consumptie met S pCt

en de investeringen met 25 pCt te beperken.
Ik vraag mij wel eens af, of iedereen in Nederland wel

beseft heeft van welke grote betekenis het was, dat de

Regering destijds voor haar maatregelen niet alleen. de

instemming van de volksvertegenwoordiging verwierf,

maar ook begrip bij de organisaties van werkgevers en

werknemers vond. Ik geloof niet, dat er veel voorbeelden

in de wereld zijn, dat een dergelijke pijnlijke operatie zich

met zo weinig moeilijkheden kon voltrekken.

Als voorzitter van het N.V.V. heb ik in eerste in-

stantie het meest te maken gehad met de consumptiebe-

perking van
5
pCt Een maatregel, die in het gemiddele

arbeidersgezin van grote betekenis was. In dat gezin ligt

een groot deel yan het uitgavenbudget vast. Een schatting

van 90 pCt lijkt mij niet onredelijk. Bij een verbruiksbe-

perking van
5
pCt van het totaal inkomen beperkt men

de marge, waarvoor een keuze mogelijk is, dus met de

helft. Ik acht het uitgesloten, dat deze destijds in het alge-

meen belang geboden maatregel zonder ernstige verstorin-

gen in de arbeidsvrede had kunnen worden tot stand ge-

bracht, indien wij niet hadden beschikt over de geleide
loonpolitiek.Dat moge een ernstige waarschuwing zijn

voor hen, die de geleide loonpolitiek thans overboord

willen werpen.

De Regering meende de beperking van de investeringen

via globale, fiscale en monetaire maatregelen te kunnen

bereiken. Zij schrok voor de.m.i. destijds noodzakelijke

directe investeringscontrôle terug. Het gevolg was, dat

de investeringsbeperking zeer eenzijdig de publieke, sec-

tor en de bouwnijverheid trof, met grote schade voor de
werkgelegenheid. Het moge waar zijn, dat de beperking

van het woningbouwprogramma tot 40.000 stuks slechts

een korte tijd in de bedoeling heeft gelegen, die beperking

heeft toch niet nagelaten haar invloed op de totale pro-

ductie van woningen in 1952 uit te oefenen.

Inhet eerste halfjaar van 1951 was beperking dus punt

één op de economische agenda van Nederland. Het te-

kort op de betalingsbalans moest worden weggewerkt.

De dreigende uitputting van onze goud- en deviezenre-

serves, die in Juli 1951 een dieptepunt van f 900 millioen

breikten moest worden teengeaan, De inflatie moest

worden bestreden. Hoe geheel anders was de situaiie in

1952. Reeds in het tweede halfjaar van 1951 is de omslag

gekomen. Over het gehele jaar 1951 was er van een be-

talingsbalanstekort nauwelijks sprake. In het tweede half-

jaar was er een aanzienlijk overschot. Men kon datverklaren

uit het seizoenpatroon van de Nederlandse im- en export.

Maar dat kan voor het gehele jaar 1952 niet meer. In dat

jaar zal de betalingsbalans waarschijnlijk een overschot

van f 2 milliard’ vertonen. De goud- en deviezenreserves

namen toe van ca f 900 millioen in Juni 1951 tot ruim

f 3,5 milliard einde December 1952.

Wat zijn de oorzaken van deze voor de betalingsbalans
zo gunstige ontwikkeling? Internationale zowel als natio-‘

nale factoren hebben daartoe bijgedragen. Internatio-

naal is vooral van belang geweest, dat de ruilvoet geen
verdere verslechtering onderging, hoewel daarmede in

de prognoses wel rekening was gehouden (zie bijv. ad-

vies Sociaal-Economische Raad inzake de in de naaste

toekomst te voeren loon- en prjspolitiek). De prjsdaling
op de wereldmarkt bracht mede, dat de na het uitbreken

van het Korea-conflict opgebouwde extra voorraden wer-
den geliquideerd. Voor eèn deel is de gunstige ontwikke-

ling van de betalingsbalans veroorzaakt door een om-

zetting van goederenvoorraden in goud- en deviezenvoor-

raden en dus weinig reëel. Nationaal is vooral van belang

geweest, dat de militaire uitgaven bij de begroting zijn
achtergebleven. Er zijn dus wel middelen vrijgemaakt,

doch deze middelen zijn niet gebruikt.

Mogen wij nu uit het feit, dat de betalingsbalans een

gunstige ontwikkeling heeft getoond, afleiden, dat 1952

in economisch opzicht een gunstig jaar is geweest? Ik zou

het niet graag beweren. Als iedere medaille heeft ook deze

zijn keerzijde. In de eerste twee kwartalen was van een

stijging der productiviteit geen sprake. De werkloosheid

werd voor het eerst na de tweede wereldoorlog een nij-

pend vraagstuk. Het is voor de lezerskring van dit blad
waarschijnlijk niet nodig het verband tussen werkgele-

genheid en betalingsbalans uiteen te zetten. Ik stel slechts

vast, dat het niet voldoende is een evenwicht in de beta-

lingsbalans te verkrijgen; het is noodzakelijk dit even

wicht bij een bevredigende stand van de werkgelegenheid

te bereiken. Een aanzienlijk overschot op de betalings-

balans kan, zo gezien, een ongunstig symptoom zijn en

Was dat, naar mijn mening,, in het afgelopen jaar ook.

Dewerkgelegenheidspolitiek moet dan ook thans num-

mer één op de agenda staan. De arbeiders zijn de crisis

van 1929 en de massale werkloosheid, die daaruit voort-

vloeide, nog lang niet vergeten. In de landen achter het

ijzeren gordijn is men er in geilaagd de werkloosheid uit

te bannen. Men behoeft mij niet te vertellen, dat de prijs,

die men daarvoor betaald heeft, te hoog is. Totalitaire

dwangeconomie, aantasting v’an de vrijheid van arbeid

en consumptie, concentratiekampen met millioenen

dwangarbeiders zijn waarlijk geen aanlokkelijk perspec-

tief. Maar zij, die geroepen zijn leiding te geven aan de

oplossing van economische problemen, zullen goed doen

te beseffen, dat de vrije westelijke wereld zich op straffe
van haar ondergang niet opnieuw een massale werkloos-

heid kan veroorloven.

Tegenover hen, die ‘betogen, dat wij ons geen risico’s

ten aanzien van de betalingsbalans kunnen veroorloven,

heeft het N.V.V. dan ook in zijn advies aan de Regering,,

van October gesteld, dat thans grotere risico’s tçn aanzien

van het infiatiegevaar dan ten aanzien van het deflatiegevaar

verantwoord zijn. Van ‘ verschillende zijden ‘is ‘op deze

stelling critiek uitgeoefend. Ex.is zelfs -ges,teld, dat devak,

beweging de betekenis van het evenwicht in -de betalings-

7Januari1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

balans onderschatte. Deze stelling is in het licht van de

na-oorlogse ervaringen echter moeilijk te verdedigen.

Andere omstandigheden vragen een andere politiek. De-

zelfde opvatting vond ik een artikel van de redactie van

dit blad in hét nummer van 11 Juni ji. In dit artikel’Ias ik:

,,Waar het in de toekomst, economischgesproken, vooral om zal gaan is: het
evenwicht te bewaren tussen de gemakkelijke weg van de financiële expansie –
die intussen in bepaalde situaties inderdaad de juiste weg is, zo ook thans – en
de minder gemakkelijke van de beheersing van het prijs- en loonpeil: het wan-
delen over de ,,berggraat” met aan de ene zijde de gevaarlijke helling der defiatie,
aan de andere kant die van de inflatie”.

Het N.V.V. is in zijn oordeel niet alleen blijven staan.

De Raad van Vakcentralen heeft in zijn adres van 15 De-

cembèr 11. hetzelfde standpunt ingenomen en, wat nog

belangrijker is, de Regering heeft door de concrete uit-

werking van haar beleid ten aanzien van de werkgelegen-

heidspolitiek doen blijken, dat zij die ôpvatting deelt.

Voor uitvoering van openbare werken heeft de Regering

via de begroting van Verkeer en Waterstaat f 25 millioen

en via het hoofdstuk Onvoorzien f 50 millioen extra gel-

den aangevraagd en verkregen. Het zal er nu op aanko

men deze gelden zo snel mogelijk tot besteding te bren-

gen. Aan de doelmatige Organisatie van de werkgelegen-

heidspolitiek dient nog wel het een en ander verbeterd

te worden. Voorts is het woningbouwprogramma met

f 80 millioen verhoogd en is voor versnelling van de uit-

kering van vergoedingen voor materiële oorlogsschade

f50 millioen ter beschikking. Dat alles met enkele kleinere

posten vormt tezamen een programma van f210 millioen.

Minister Suurhoif deelde in zijn begrotingsrede mede,

dat bepaalde kringen (men vraagt zich af: ,,Welke?”)

een programma van f 400 millioen mogelijk achtten. Er

zullen nog voorstellen met betrekking tot de belastingen

volgen.

De maatregelen, die de Regering tot dusverre heeft ge-

troffen, hebben vooral betrekking op het scheppen van

additionele werkgelegenheid. Van nog veel groter bete-

kenis is de bestrijding van de dreigende structurele werk-

loosheid, dus het verkrijgen van blijvende werkgelegen-

heid. Het N.V.V. heeft over dit probleem in het in Mei
1952 verschenen Welvaartsplan uitvoerig zijn mening

neergelegd. Het zou mij te ver voeren daarvan ook maar

een korte samenvatting te geven. Op één actueel punt

wil ik ingaan, omdat -het in het middelpunt van de be-

langstelling
staat;
dat is het vraagstuk van de belasting-

verlaging. Laat mij vooropstellen, dat de teruggang van

de particuliere investeringen ook in de kringen van de

vakbeweging grote bezorgdheid heeft verwekt. Ik besef

volkomen, dat die teruggang voor de arbeiders niet min-

der gevaarlijk is .dan voor de ondernemers. Zou de be-

lastingverlaging een middel zijn om die teruggang in een

stijging te doen verkeren, en zou geen ander middel ter

beschikking staan om dat doel te bevorderen, dan zou ik

mij tegen die belastingverlaging niet verzetten. Ik meen

echter, dat een werkgelegenheidspolitiek, die zich tot be-

lastingverlaging beperkt, tekortschiet. Er zijn andere we-

gen om de risico’s van nieuwe investeringen te verminde-

ren. Middelen, die bovendien meer selectief zijn dan een
algemene belastingverlaging. Ik wijs bijv. op overheids-

garanties via de Herstelbank. Ik wijs er voorts op, dat

investeringen, die veel risico’s medebrengen en toch voor

‘s lands economie van grote betekenis zijn, steeds minder
,

door het particulier initiatief ter hand worden genomen

(Breedband).

Aan een programma van belastingverlaging stel ik

daarom twee eisen. In de eerste plaats dient het niet alleen

een verlaging van belastingen voor het bedrijfsleven te
omvatten, doch ook een verlaging van de verbruiksbe:

lastingen. Via een verlaging van deze laatste belastingen –
kan de afzet gestimuleerd worden, waardoor indirect dé

investeringen gunstig worden beïnvloed. Bovendien wordt

door een evenwichtig programma de verdeling van het

nationale inkomen niet scheef getrokken. Een tweede

eis is, dat er garanties geschapen worden, dat de door de

belastingverlaging bij het bedrijfsleven beschikbaar ko-

mende middelen ook inderdaad voor investeringen wor-
den besteed en niet in de oude kous worden gestopt. Dat
is fiscaal-technisch zeker geen eenvoudig probleem. Het

‘toestaan van vervroegde afschrijvingen zou één van de

vormen kunnen zijn, die hiertoe kunnen bijdragen.

Ik heb mij in het bovenstaande tot één aspect van de

economische politiek beperkt. Het is echter m.i. op dit

moment het belangrijkste aspect. Het is hét centrale eco-

nomische probleem. De internationale kant van de vraag-

stukken heb ik daarbij nauwelijks genoemd. Dat is zeker

niet, omdat ik van oordeel ben dat Nederland zijn pro-

blemen wel in nationaal verband kan oplossen. Ik ben

mij er diep van bewust, dat de vrije wereld zijn econd-

mische problemen, ook het werkgelegenheidsprobleem,

niet kan oplossen, indien wij in het bijzonder in Europa

niet- tot grotere economische eenheden groeiën. De vak-

beweging volgt met gespannen aandacht het studiewerk

dat in het raam van de Verenigde Naties op het gebied

van de werkgelegenheidspolitiek wordt verricht en dat

vorm heeft gekregen in verschillende belangrijke rappor-

ten. Zij heeft met teleurstelling geconstateerd, dat er bij

de -nationale Regeringen veelal niet voldoende bereid

heid is om de aanbevelingen van deze rapporten te volgen

en zij zal via haar internationale Organisatie, het I.V.V.V.,

alles doen, om die bereidheid te vergroten.

-Ik ben mij voorts bewust, dat in het bijzonder een klein

land als Nederland, met zulke sterke internationale eco-

nomische verbindingen, in zijn mogelijkheden van het

voeren van een zelfstandige werkgelegenheidspolitiek be-

perkt is. Ik meen echter, dat die bewustheid ons niet tot

dadenloosheid mag verleiden. –

Het streven naar volledige werkgelegenheid is, als in

het rapport Clark gesteld, in wezen het centrale econo-

mische probleem, waarvan, in nationaal verband, bijvoor-

beeld de loon- en prjspolifiek, de fiscale en de monetaire

politiek, de industrialisatie en – de exportpolitiek aspecten

zijn! Het is m.i. ook internationaal beschouwd het -cen-

trale economische probleem, waarvan bijvoorbeeld de

economische hulpverlening aan de onderontwikkelde ge-

bieden, het internationale streven naar economische sta-

biliteit, de politieke en economische integratie van Euro-

pa en zelfs de westerse defensiepolitiek uiterst belangrijke

aspecten zijn.

Het is in het bestek van deze beschouwing uiteraard –

niet mogelijk hierover verder uit te weiden! Ik meen ech-

ter, dat het programma, dat ik in mijn beschouwing aan-

gaf, nationaal gezien, is te realiseren. Ik meen, dat wij on-

ze bijdragen moeten leveren voor een internationale —

werkgelegenheidspolitiek. Maar laat ons inmiddels niet

vergeten het werk te doen, dat voor de hand en binnen

ons bereik ligt.

Amsterdam.

H. OOSTERHUIS.

•. -.-

“”r:

‘ T

,-.–‘-

/
10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7Januari1953

Op de, bres voor wëlvaart

Bij de wisseling van het jaar plegen wij ons nog eens te

bezinnen op wat het afgelopen jaar ons gebracht heeft en

onmiddellijk daarop wenden wij het oog naar de tijd die

voor ons ligt, worden wij ons onze wensen en onze Ver-

wachtingen bewust. De Nieuwjaarsdag verbindt een stuk-

je verleden met een stukje toekomst.

Ditzelfde geldt voor het bedrijfsleven, uit ‘de sfeer waar-

van ik vandaag een kort woord tot u richt. De Nieuw-

jaarstijd is de tijd waarin de balans wordt opgemaakt,

de boeken van het afgelopen jaar worden afgesloten en

de begroting voor de komende periode wordt opgemaakt.

De tijd, waarin wij nagaan of hetgeen wij het vorige jaar

hoopten ook inderdaad is verwezenlijkt en waarin wij

meer dan anders vorm geven aan nieuwe plannen.

Overzien we het afgelopen jaar in het Nederlandse be-

drijfsleven, dan is er reden tot vertrouwen in de toekomst.

De opgaande lijn, welke in ons economisch bestel sinds

de bevrijding kenbaar is, heeft zich na een zekere terug-

slag op veel terreinen weer hersteld. Het steeds toenemen-

de aantal personen, dat zijn arbeidskracht elk jaar aan-

biedt, is vrijwel geheel in het arbeidsproces opgenomen.
Dat het vraagstuk van de werkgelegenheid terecht thans

als centraal punt in het economisch beleid is geplaatst,

is eerder een teken van wijs vooruitziend beleid, dan een

gevolg van tot dusverre opgetreden onrustbarende fei-

ten, al is het aantal werklozen meer gestegen, dan wen-

selijk zou zijn.

Het vraagstuk van het tekort op de betalingsbalans

heeft voor het eerst na de oorlog een veel hoopvoller aan-

zien gekregen, waartoe een bevredigende verhouding

tussen onze invoer en uitvoer het hare heeft bijgedragen.

Verstandig wederzijds begrip tussen werkgevers en werk-

nemers heeft ook in het afgelopen jaar in ons bedrijfs-

leven conflicten tot een zeer grote uitzondering gemaakt.

Kortom, ons economisch bestel heeft zich in rustig. getij

op voortvarende wijze in gunstige zin ontwikkeld ten

bate van de welvaart van geheel ons volk.

Dit wil zeker niet zeggen, dat we het nieuwe jaar- on-

bezorgd tegemoet treden. We leven in een soms verbijste-

rend roerige en oproerige wereld. Het oorlogsgeweld –

dat ons nog uit een kort verleden in al zijn verschrikking

zo duidelijk voor ogen staat – heeft onze aarde niet ver-

laten. Vele spanningen teisteren de internationale samen-
leving. Op enkele dagen vliegen van ons af staan vijande-

lijke troepen in actieve oorlog tegenover elkaar, terwijl

op kortere afstand grote gevarenzones bestaan. Voor het

behoud. van onze vrijheid, waarvan wij de waarde wel

nooit zo sterk gevoeld hebben als in .de donkere jaren

der bezetting, moet het zwaard weer gereed worden ge-

houden naast de ploeg. De militaire productie maakt

thans een deel van de totale productie uit.

Op het internationale terrein behoeft gelukkig niet al-

leen van het militaire gewag te worden gemaakt. In deze

jaren zijn we getuige van een toenemen streven naar

internationale samenwerking, waarbij men naar nieuwe
vormen yan vreedzame samenleving zoekt. Het spreekt

vanzelf, dat de oplossing van de vele vraagstukken, wel-

ke hiermede gemoeid zijn, geruime tijd vragen zal en dat

daarbij niet steeds dadelijk de beste weg zal worden ge-

vonden. Ons land met zijn vele internationale verbindin-

gen zal deze ontwikkelingen niet alleen nauwlettend moe-

‘) Radiorede,, uitgesoken op 1 Januari 1953.

ten volgen, maar hierâan binnen zijn mogeljkheden mede

richting moeten geven, met een open oog voor het idiële

doel, doch evenzeer met een reële kijk op het eigén belang.

De totstandkoming van de Benelux zal -met hetzelfde

enthousiasme moeten worden nagestreefd, waarmee dit

doel jaren geleden is gesteld en waarmee toen de verwer-

kelijking is ter hand genomen. Dat er enige weerstand is

in sommige kringen bij onze Zuiderburen, is, dunkt mij,

een bewijs van onze eigen gegroeide economische kracht.

Men zal ook daar tot de erkenning komen, dat een ge-

zonde partner wenselijker is dan één, die door de oorlog

ernstig is gehavend.

Ook factoren van binnenlandse aard hebben grote in-

vloed op het economische gebeuren. In de afgelopen na-

oorlogse jaren is ineen groot deel van de achterstallige

binnenlandse behoeften voorzien. De zgn.. inhaaivraag

behoort, op zichzelf gelukkig, tot het verleden. En wil

ons bedrijfsleven op volle kracht kunnen blijven werken

dan is het nodig, dat wij onze producten vooral ook in

het buitenland kunnen verkopen. Dit geldt niet alleen

voor ons land, maar ookvoor de meeste andere Europese

landen, waardoor de internationale concurrentie zich

thans weer in alle hevigheid ontplooit. De in de afgelo-
pen jaren door allen in ons bedrijfsleven geleverde pres-

taties mogen groot zijn, het komt er op aan de resulta-

ten hiervan voor de toekomst te bevestigen en te vergro-

ten. We zullen ons hierbij in letterlijke en figuurlijke zin

niet uit het veld mogen laten slaan.

Ons land zal het aandeel moeten hebben zowel in de

* civiele als in de militaire productie van de wereld, waar-

toe onze prestaties ons recht geven. Wanneer de Neder-

landse ondernemer er op uittrekt om dit te bereiken,

dan mogen wij vertrouwen hebben in eigen kunnen. Dan

is er zeker geen enkele reden tot pessimisme of zelfs moe-

deloosheid.

Realisme, werkeljkheidszin betekent de feiten rustig

onder ogen zien. Het is die eigenschap van ons volk, die

ook ons bedrijfsleven in staat zal stellen zijn taak in het

komende jaar te vervullen.

Ik ben er van overtuigd, dat er in vele bedrijven ook

nu plannen bestaan, welke tot nieuwe investeringen zul-

len leiden en waarmede weer ruimere werkgelegenheid

geschapen zal worden. Aan de uitvoering van elk plan

evenwel zijn risico’s verbonden. Het is een van de func-
ties van de ondernemer om deze op zich te nemen en hij

heeft getoond-hiervoor niet terug te deinzen. Was het

vraagstuk.van de afzet van de door zijn onderneming ver

vaardigde producten of geleverde diensten in de naoor-

logse jaren een probleem dat minder moeilijkheden op-

leverde dan normaal het geval was, thans is dit – ik

zeide dit reeds – anders. En hiermede is ook het inves-

teringsrisico aanzienlijk verhoogd. Het is mede daarom,

dat de tijd dringt om de ontplooiingsmogelijkheden in

nationaal verband te bevorderen, door zulk een herzie-

ning in ons belastingstelsel aan te brengen, dat deze risi-

co’s ook in de toekomst aanvaardbaar blijven. Hiernaast

zullen wij bij voortduringmoeten zoeken naar de meest’
doelmatige en doeltreffende productiemethoden, opdat

met de minste offers de beste producten in de grootst moge-

lijke hoeveelheid worden voortgebracht. Dan zullen wij
in -staat zijn om onze economische positie, ookin deko-

kende wereld van vandaag, te handhaven en te versterken.

Voor alles is echter nodig eendrachtige samenwrking

7Januari1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

van allen. Samenwerking tussen werkgevers en arbeiders, legenheid en welvaart, daarnaar streven wij allen. Ik hoop,

samenwerking tussen bedrijfsleven en Overheid. Ik zou dat wij aan het einde van 1953 zullen kunnen zeggen, dat

willen herhalen, wat ik ook wel eens eerder gezegd heb, het aan onze samenwerking niet heeft ontbroken.

dat in wezen de belangen van allen gelijk zijn. Werkge-

Bilthoven.

T. J. TWIJ’NSTRA.

Nieuwjaarsrede van de voorzitter van de Kamer van
Koophandel en Fabrielen voor Rotterdam

De nieuwe wereld.

Wij wisten, dat wij in het midden van deze eeuw een

nieuwe wereld waren binnengetreden, maar wij wisten

niet welke vormen zij zou aannemen. Wij weten nu, al-

thans wij kunnen gissen, in welke richting en langs welke

lijnen de nieuwe wereld zich voorlopig zal ontwikkelen.

11
Het zal zijn een wereld vol van tegenstellingen en span-

ningen: de spanning tussen blanke en niet-blanke volken;

de spanning tussen Oost en West en dan 66k nog de

sterke spanningen die onvermijdelijk op zullen treden in

de Oostelijke èn in de Westelijke sferen zelf.

Blank en niet-blank. Het beperkt zich niet tot Azië:

Rood-China, Korea, Indo China, Malakka, Birma. Het

gaat verder, naar het Midden-Oosten, Iran en Irak, en

het weet zich snel uit te breiden over het ons zo boeiende

wereiddeel Afrika: niet alleen in het Zuiden, in de Unie,

maar 66k in het Oosten, in Kenya, in het Westen, Goud-
kust en Nigeria, en in het gehele Noorden, van Marokko

af tot Egypte toe is er beweging, verzet, soms opstand; en

klinkt de algemene leus: los van hen die ons beheerst heb-

ben. Een niet te stuiten ontwikkeling die tien, twintig,

dertig jaar kan duren, maar die tenslotte in een onafwend-
bare scheiding van de twee rassen zal eindigen. Vurig ge-

wenst mag worden, dat aan beide zijden de leiders en

staatslieden gevonden zullen worden, die de contacten
voor begrip en samenwerking zullen kunnen leggen en
deze heftig kokende stromingen in goede banen zullen

weten te leiden: mannen als Pandit Nehroe.

Oost en West. Het oordeel van de Engelse schrijver-

dichter ,,dat zij elkaar nooit zullen ontmoeten” – wij

mogen het hier nog eens herhalen – moge voor
dit Oos-

ten en
dit
Westen nimmer gelden. Integendeel. Met on-

uitputtelijk geduld zal moeten worden gezocht naar de

wegen en middelen waardoor deuren en poorten eerst

voorzichtig kunnen worden ontsloten om daarna wijd te

worden geopend. Dit is het grote doel van de Engelse

politielç, en als Churchill werkelijk met Stalin wil praten

en als deze meent wat hij zegt: dat de tweé wereldbe-

schouwingen in vrede naast elkaar kunnen blijven be-

staan, dan moet op de duur de grote ontmoeting moge-

lijk zijn.

Dat
binnen
het
Oosten
de na-oorlogse structuurver-

anderingen zich niet zonder wrijvingen en tegenstellingen

voltrekken ligt voor de hand. Men kan deze het duide-

lijkst afleiden uit de besluiten van het laatste Partij-Con-
gres in Moskou, waar in de Partij ingeslopen misstanden

scherp gelaakt zijn en waar een strenge discipline voor

de leden der communistische Partij geëist werd en een

uitnodiging aan allen gericht is, om opbouwende critiek

van ‘onder af niet achterwege te laten, daar deze voor het

functionneren van een gezonde samenleving onmisbaar is.

Maar ook in het
Westen
zijn, zij het op andere wijze,

tegenstellingen, botsingen en splijtingen overal te ont-

dekken. Hoe moeilijk valt het Engeland telkens weer om

de Verenigde Staten tot zijn inzichten te bewegen, het zij

in het Russische, het zij in het Europese vraagstuk, het

zij in de jegens de onontwikkelde gebieden te volgen poli-

tiek. En al zal de Anglc-Amerikaanse samenwerking

nooit vcrbrcken worden, zij lijdt nu en dan onder hevig

knarsende wrijvingen.

Frankrijk kan de Amerikaanse voogdij maar zéér

moeilijk verdragen, teminder waar Washington bovenal

Duitsland steunt als een bolwerk waarin het, militair en

economisçh gezien, het grootste vertrouwen heeft. En

juist die snel-opkomende kracht van de Bondsrepubliek
maakt de Fransen opnieuw angstig en drijft hen te meer

tot halstarrig vasthouden aan hun Saar-politiek.

Het nieuwe Europa.

Zo leeft het continent, het nieuwe, verminkte Eropa,

66k onder de druk van controversen. Er zijn genoeg po-

gingen gedaan om die te elimineren.

De Europese clearing is ontegenzeggelijk een succes ge-.

weest; zij heeft de handel belangrijk geliberaliseerd, wat
alle betrokken landen, en zeker 66k ons, ten goede is ge-

komen. Men heeft het Plan-Schuman ondernomen, waar-

van het uiteindelijk succes echter nog gal moeten worden

afgewacht.

Men heeft het Plan-Benelux zien geboren worden en

slechts langzaam zien groeien onder krampen en stuipen.

Men heeft het grote plan van het Straatsburgse Parle-

ment aangepakt en men tracht het ondanks alle teleur-

stellingen door te zetten.

Wij stellen ons wel eens de vraag, of al deze nbbele po-

gingen, om binnen de kortst-mogelijke tijd tot de door

velen zo hevig-verlangde Europese integratie te komen,

meer of minder zullen moeten stranden, omdat zij ge-

deeltelijk voorshands te hoog gegrepen, gedeeltelijk in

de practijk echter al voorbijestreefd zijn.
– Europa, West-Europa, zal stuk voor stuk moeten wor-

den opgebouwd, met omzichtigheid, met beleid en, voor-

al met geduld. Samenwerking op militair gebied kan niet

wachten, wil men van vandaag op morgen een behoorlijk

gecoördineerd verdedigend, beschermend, waakzaam po-.

litieleger. op de been brengen.

Maar de
economische
integratie moet eigenlijk, wil zij

slagen, een natuurlijke groei,hebben: zij moet niet supra-

nationaal worden geordend, maar functioneel worden

ontwikkeld. Hét was die gedachte die ons er toe bracht
om samen met de andere Kamers van het Rijngbied de

Unie te stichten, die de bouw, de groei, de ontwikkeling

van de Rijnianden en de Rijnstromen kan opwekken en

stimuleren. Daarom verdienen ook de ernstige pogingen

om in de Rijnscheepvaart tot coördinatie te komen alle

toejuiching; al te lang toch heeft deze tak van bedrijf aan

overdreven concurrentie en aan gebrek aan begrip voor

verstandige loyale samenwerking geleden.

De Rijn blijft met zijn zijrivieren de spil van het tegen-

woordig Europa. Hier zullen de vrije volken elkander

12

E C
0 N 0 M 1
S C H –
S T A T 1 S T 1 SC H E B ERI.0 H T E N

7 Januari 195

kunnen ontmoeten, hier hun gedachten – ontwikkelen,

hier elkander de hand reiken. Daarom is het zo dringend

gewenst, dat die ene donkere plek, welIe de Rij niandse

samenleving bedreigt, wordt weggenomen: de Rijn is

volgens dat nu bijna een eeuw oude statuut
vrij
en geen

Rijnoeverstaat mag reder of schipper van een andere

staat verbieden goederen te vervoeren tussen de havens

van zijn gebied. In één geval wordt van deze vaste regel

afgeweken en hier ligt een spanning die zo spoedig mo-

gelijk zal
moeten
worden opgeheven.

En dan is er nog één, zéér spannend moment voor het
Continent: de economische en vooral de monetaire ver-
houding met Engeland en de Commonwealth.

Engeland heeft het zwaar te verantwoorden gehad:

handelsbalans en betalingsbalans scheef, productiever-

hoging onvoldoende; het gehele Gemenebest met elkaar

in de schuld, Engeland zwaar in het krijt bij de E.B.U.

De nieuwe Kanselier van de Schatkist, Butler, de gevaren

doorziende, doet wat zijn plicht is en neemt de maatrege-

len die van een bestuurder thans mogen worden ver-

wacht. Hij roept tevens de Commonwealth-Conferentie
bijeen, die zal moeten beraden en beslissen over herstel

van commercieel en monetair evenwicht, over herstel van

het pond sterling als internationale valuta en daarmee

over het herstel opnieuw van Londen als handels- en

financieel centrum van Europa, van de wereld..
Hoe zal het Gemenebest zich dan gaan stellen tegen-

over het- vasteland? Zal het zijn rechten verhogen of ver-

lagen, zal het in de Europese clearing blijven, zal het het

,,General Agreement on Tariff and Trade” (G.A.T.T.)

opzeggen?

Dit zijn vrâgen, waarop het antwoord met spanning
gewacht wordt, door héél het nieuwe Europa, niet het

minst door het nieuwe Nederland.

Het nieuwe Nederkind.

De oorlog heeft ons land niet alléén een nieuwe ge-

daante gegeven, maar 66k…. nieuwe kracht. Men zou

het kunnen vergelijken mej een stevig gewortelde boom:

men kapt met forse slagen enkele zware takken uit zijn

kroon en -zie, niet alleen helen de wonden snel, maar het

is alsof de stam, geprikkeld door die harde klappen,

krachtiger omhoog schiet en links en rechts nieuwe lo-

ten zegevierend uitzwaait.
Inderdaad Nederland heeft zware takken uit zijn kroon

verloren. De diepe wonden zijn zeker nog niet geheel

hersteld, maar toch, land en volk zijn niet hopeloos ge

troffen, zijn allerminst met moedeloosheid geslagen,

maar zijn er in geslaagd zich op te werken uit de afgrond

om, zodra zij weer vaste bodem voelden, die wilskracht

en die daadkracht te tonen, die men van een zwaar ge-

teisterd land en van een zwaar beproefd volk niet, of

misschien juist wel, had kunnen verwachten.

Geven we ons rekenschap van het in luttele jaren be-

reikte: handelsbalans actief, betalingsbalans in evenwicht,

budget vrijwel sluitend ondanks de zwaarste militaire

lasten; deviezen- en goudvoorraad van de circulatiebank

krachtig versterkt; handelsvloot opgebouwd; luchtvloot

vernieuwd; industrie hersteld en uitgebreid; landbouw

florerend en exportbereid; de opbouw van de geruïneer-

de steden vergevorderd.
Laten wij
bescheiden
blijven: die opleving en die nieu-

we krachtzijn niet alleen te danken aan de ondernemings-

lust, de ijver en de toewijding van allen. Er waren de

Marshall- en de M.S.A.-dollars die ons geholpen heb-

ben er was het Kôrea-conifict, dat de handel verleven-

digde, de- scheepsvrachten omhoog joeg en de nijverheid

werk’ verschafte; er is nog altijd de voortgezette koude-

oorlog spanning die de economische curve niet laat da-

len, maar tèch, dit alles zou niet geholpen hebben als de

wil tot werken er niet geweest was.

Laten wij
waakzaam
blijven. Door de een of andere

oorzaak zal, wat vroeger of wat later, de depressie moeten

komen, die onze economie voor zware problemen stellen

zal. Wij zullen dan met verliesgevende bedrijven werken,

die de belastingen niet meer op kunnen brengen, waaruit
de werkloosheidsgelden en al die andere uitgaven op so-

ciaal gebied kunnen worden bestreden. Een’ gewaarschuwd-

man geldt voor twee. Laat de bedrijven, ook als het kan

door minder zware belastingen, zich zo kunnen installe-

ren en vernieuwen, dat men hier kan blijven -werken zo-

als nu: snel en solide ên goedkoop. –

Laten wij
wakker
blijven. Onze toekomst, ons werk-

terrein ligt niet meer, zoals vroeger, in Indonesië. Twee

nieuwe grote arbeidsvelden liggen v66r. ons. Vooreerst
West-Europa, het nieuwe West-Europa, dat wij moeten

helpen opbouwen, paal voor paal en steen voor steen,

niet, naar ons gevoelen, al dadelijk met supra-nationale

machten en supra-nationale lichamen, maar door de

functionele organen van het bedrijfsleven. Het dak moet

de bekroning zijn van

het huis, niet het begin.

En dan als tweede, brede en ruime werkplaats: die. hele-

maal nieuwe wereld. Wij moeten die binnentrekken met’

onze schepen, met onze luchtvaart, met onze aannemers,.

met onze kooplieden, met onze industrieën, met onze

emigranten. En wij mogen het zeggen: wij
zijn
die bin-

nengetrokken. Mensen en bedrijven gingen uitzwermen.

naar alle hoeken van de wereld: Ge zult hen vinden op

de Westkust van Australië of aan de Oostkust van Afri-

ka, in het Midden-Oosten, overal in Canada, overal in

Noord- of Zûid-Amerika. En dan toch 66k nog, al trok-
ken daar velen weg, in Indonesië, omdat men altijd nog

de hoop niet kan opgeven dat wij, het zij met onze we-

tenschap, het zij met onze technische kennis, het zij met

onze handelservaring dat land, dat wij toch nog altijd

liefhebben, kunnen blijven dienen.
Ons klinkt in deze dagen soms in de oren het bekende

lied dat Valerius (1616) gedicht heeft ,,op de toenemende

scheepvaart”:

Waer dat men sich al keerd of wend

End’ waer men loopt of staet

Waer dat men reyst of rQst of rend
End’ waer men henen gaet.

Daer vint men, ‘t sij oock op wat Ree

d’Hollander end’ de Zeeuw.

En wij moeten er thans bijvoegen:. de Fries en de Gro-

ninger, de Drentenaar en de Twentenaar, de Limburger

en de Brabander, die van Gelre en van het Sticht, geen

uitgezonderd.

Is het werkelijk z6, dat het nieuwe Nederland bezig is

een stukje van de nieuwe wereld te veroveren, niet als

vroeger met het zwaard in de vuist, maar wèl met de-

zelfde ondernemingsgeest en durf? Zijn de veelvuldige

reizen van Prins Bernhard er niet een sprekend bewijs van?

Als
wij
maar niet geloven, dat wij er zijn. Die verken-

ningen en koene ondernemingen in de nieuwe wereld ge-

ven als vroeger gevarçn, tegenslagen, teleurstellingen en

waar men in oude tijden te concurreren had eigenlijk tej-

kens” tegen één macht, Portugal eerst, toen Spanje, ten-

slotte Engeland, daar komen de mededingers nu van alle

kanten opzetten: van het continent, uit de Common-

vealth, uit dé Verenigde. Stâten, spoedig weer uit Japan,

7Januari1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13

straks 66k nog uit dat gesloten gebied dat Rusland en

China omvat. De uiterste inspanning zal nodig zijn en

een gedegen voorbereiding. Daarom is de arbeid van de

Instituten, waaraan ook onze Kamer haar steun pleegt

te geven – Afrika, Canada, Australië, Noord-Europa,

Midden Oosten,. Noord- en Zuid-Amerika – van zo on-

schatbare waarde. Al het geld, mits goed besteed, dat

daarvoor uitgegeven wordt, zal zijn rente dubbel en drie-

dubbel opbrengen. ,,Nederland in den.vreemde”, het is

geen ,droom
meel:,
maar bezig volle glorieuse werkelijk-

heid te worden.

Het nieuwe gewest.

Van land tot gewest. Het was in vervlogen tijden, dat

bestuurderen van de provincie een hoogst achtenswaar-

dig plechtig College vormden, dat toezicht hield op ge-

meentebesturen, op hoogheemraadschappen, heemraad-

schappen en polderbesturn, en op de uitvoering van

waterstaatswerken binnen hun gebied.

• Gedeputeerde Staten van de nieuwe tijd hebben in volle

ontplooiing van hun taak nieuwe actieve arbeid gekregen

of tot zich getrokken. Om er maar enkele te noemen:

het ontwerpen van streekplannen voor grote delen van

het gewest en het steun verlenen aan het verwerven en
instandhouden en het behouden van elementen van na-

tuurschoon binnen de provincie. Daarnaast— en hier

begint de economische taak – het, in samenwerking
met de Kamers van Koophandel in het Economisch

Technologisch Instituut, bestuderen en activeren van de
industrialisatie van het gewest en het, hiermede hand in

hand gaande, verzamelen van gegevens en plannen tot

afweer, althans tot beperking van dreigende werkloos-

heid, dit laatste als onderdeel van een in het gehele land

ondernomen exploratie. Het vraagstuk van de mogelijke

werkloosheid op grote schaal is gewichtig en hoogst ern-

stig en het stemt tot grote voldoening dat het provinciaal

bestuur ook in dit werk enkele van de Kamers van Koop-

handel heeft betrokken.

Welk verschil in de behandeling van dit vraagstuk in

vergelijking met vroeger. Het is nog niet zo héél lang ge-

leden, dat men een economische crisis plotseling zag op-

komen als een donder- of hagelbui en trachtte als de

schade was aangericht, de gevolgen zo goed mogelijk te

verzachten of te herstellen; 66k Rooseveits formidabele
,,New-Deal” was een maatregel nâ de calamiteit.

Maar sedert enige tijd beschikt onze Regering over een
economisch observatorium, dat tracht tijdig te waarschu-

wen, als bij een weerbericht, voor een depressie, die zich

tot een storm of orkaan kan ontwikkelen of omgekeerd:

voor een herstel onder hoge druk tot ,,mooi weer” en

,,bestendig”. Vanzelfsprekend vergist de leiding van het

Observatorium zich wel eens – doet de Bilt het soms

niet? – maar het feit alléén al, dai deze uitkijkpost er is

en nu en dan uit het kraaiennest waarschuwingen laat

horen, maakt koopman en industrieel voorzichtiger en

dwingt hen .tot nogmaals nadenken, alvorens te snel en

alléén maar op gevoel of visie af te handelen. En het maakt

tevens onze landsbestuurders waakzaam – om tijdig de

commando’s te geven voor zeil minderen, vastsjorren en

ankers

gereedhouden, om niet door ,,slecht weer” onver-

hoeds overvallen, te worden.-

• Het werk van werkloosheidsbestrijding is niet gemak-

kelijk. Indien men bereid en in staat is uit de gemene

middelen grote sommen te voteren voor Openbare Wer-

ken, zullen wegen, bruggen, kanalen en andëre water-

staatswerken kunnen worden uitgevoerd zolang er nut-

tige objecten te vinden zijns Maar beter nog is, als het
kan, het aantrekken’ van nieuwe en de uitbreiding van

bestaande industrieën, waarvan het laatste het verkies-

lijkst is, omdat dan tegenslagen, bij crisis of door de nu

weer sterk ht hoofd opstekendebuitenlandse concur-

rentie, veel beter kunnen worden opgevangen.

Deze, opgaaf, deze taak, behoort ons dagelijks bezig

te houden, want het gevaar voor het naderbij komen van

een crisis – het zij na zes maanden, een heel jaar of, na
een nog langere periode – bestaat en is latent aanwezig

en er
moet
gezorgd worden, dat maar een zo klein moge-

lijk aantal mensen aan het moreel dodende van het niets

doen zal zijn overgeleverd.

Luisterend naar dat sein uit de uitzichtstoren ,,weest

op uw hoede” heeft, dunkt ons,’ de Regering wijs gedaan

door ‘tijdig de schepen met emigranten uit te zenden,

zorgende dat. het wassende getal der bevolking het vraag-

stuk om werk te kunnen geven niet âl te moilijk maakt.

Het is jammer, dat deze emigratie
moet
plaatsvinden,

want niet altijd de knapste en kundigste, maar wel de

moedigste en ondernemendste mensen verlaten- daardoor

voorgoed het vaderland. Maar het is thans een eis die

gebiedend is. –

Van al deze beslommeringen hebben ook Gedepu-

teerden hun deel op te vangen. En zij zijn dan ook ge-

worden de nieuwe bestuurders van het nieuwe provincie-

huis in het nieuwe gewest. De gehele nijvere streek van
Maas en Merwede is daar dankbaar voor.

Het nieuwe Rotterdam.

Van gewestnaar stad. Zal Nieuw-Rotterdam, zich op-

richtend uit de puinhopen, zijn deel in die gemeenschap-
pelijke grote taak op zich nemen? Het tracht het te doen,

naar Oost en naar West. Naar het Oosten gekeerd strekt

het de-armen uit naar Hochrhein en Moezel, naar Nec-

kar, Main en Donau. Het helpt, waar het kan,
aan de ont-

plooiing van het Rijngebied; het spoort, waar het kan,

aan tot samenwerking op de Rijn, in de havens. En het
zal aan Rotterdam werkelijk niet liggen als een oproep

wordt gedaan tot de west-continentale volken om samen

op te trekken ter verdediging van de Europese economie,

en de Europese cultuur, en de Europese beschaving.

Erasmus noemde zichzelf niet voor niets ,,Roterodamus”.

En Rotterdam noemt zichzelf nier voor niets ,,de Poort
van Europa”.

Met de ogen naar- het Westen neemt het deel

aan de

Nederlândse expansie overzee, neemt het deel met het

nieuw-gebouwde en nieuw-geïnstalleerde instrument, de

haven met kaden en kranen, met laadbruggen en los-

plaatsen. Nog altijd kan dit haveninstrument verbeterd

worden: de radar tegen de mist; de correctie van.de
rivier

bij Pernis om de nieuwe gigantische tankers van veertig-

duizend ton binnen te kunnen loodsen; en wat gedaan

zal moeten worden om te voorkomen dat Panamese vrij-

buiters rondedansen bij de Hoek van Holland uitvoeren

en de toegang blokkeren. Faust, de historische Faust, is

toch immers iemand geweest die soms rare bokkespron-

gen wist te maken! –

Maar ondanks de verbeterihgen die nodig zijn, on-

danks de nieüwe, uitbreidingen die dringend nodig zijn,

is voorshands de haven volkomen-berekend voor haar

taak bij alle weer en wind.

De cijfers van de havenom.zet blijven bemoedigend.

Naar schatting zijn wij op weg de vooroorlogse cijfers te

benaderen: in
1952
ruim 15.000 schepen met ruim

25.000.000 netto registertoiinen en een .goederenvervoer

14

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7Januari
1953

van over de 41.000.000 tonnen, welk laatste cijfr wij ge-

woon zijn in onze gedachten met ongeveer een derde –

de aanvoer van aardolie – te verminderen, omdat deze

kostbare lading niet met andere aanvoeren gelijkgesteld

kan worden. Beter ware dan ook steeds te rubriceren:
olie, kolen, ertsen, graan, stukgoed, want dit laatste is

nog altijd dat wat de meeste arbeid en het meeste loon

geeft.

Die nieuwe haven, haar honderden kranen trots en

als het ware jubelend omhoogstekend, geeft ons de rust

en de moed de bouw van de nieuwe stad steviger aan te

vatten. Er is in de zeven jaar na de bevrijding veel gedaan

en bereikt en tèch de stad bleef het aanzien geven hier
van een woestijn, ginds van een ruïne. Begrijpelijk: in

andere steden was het centrum gespaard, de buitenwij-

ken geschonden. Hier viel de oude stadskern volledig ten

prooi aan de verwoesting. Niet voordat die kern opge-

bouwd is, zal Rotterdam werkelijk weer een stad zijn.

De gang van zaken in het afgelopen jaar was reeds be-

moedigend. Door de tot’tandkoming van de kernfinan-

ciering waarop velen gewacht hadden, is het bouwvolume

in de binnenstad sterk gestegen: het was haast elke dag

een eerste paal of een inwijding en terwijl met het grote

winkelcentrum kon worden begonnen, kwam het Groot-

handeisgebouw practisch gereed.

Maar toch, bij de aanvang van dit nieuwe jaar, zullen

de armen opnieuw losgegooid moeten worden en zal een

nieuwe vaart èr in moeten worden gezet. Rotterdam zal

moeten laten zien wat het stuwend, sjouwend, zwoegend

bezig is te timmeren, te metselen en te hameren, om van

de stad een nieuwe gave sterke moderne stad te maken.

Pand na pand zal moeten worden gebouwd of herbouwd,

straat na straat zal moeten ‘herrijzen en, dank zij de ver-

zekering en de loyale medewerking van de leider der Ne-

derlandse Spoorwegen en zijn staf, zullen de nieuwe-‘

spoorbanen en de nieuwe perrons en de nieuwe stations

op de Opbouwdag van
1955
voltooid zijn. En op diezelf-

de dag zal, naar wij mogen hopen, 66k het transept van

de Sint Laurens, het enige grootse historische monument

dat ons uit de grote verwoesting is gebleven, plechtig kun-

nen worden ingewijd, ten blijke er van dat het hart van

de stad weer klopt en slaat.

• Aan deze nieuwe krachtsinspanning zal ieder burger

deel kunnen en deel meten nemen, 66k het hele bedrijfs-

leven, 66k onze Kamer. En wij kunnen vandaag niet be-

ter doen dan tegenover ons wakker gemeenstebestuur op-

nieuw de belofte af te leggen: met hoofd en hart en han-

den onverdroten en met volle kracht aan uw zijde.

**
*

De nieuwe toekomst.

Terwijl wij hierboven onze gedachten neerschreven

over wereld en werelddeel, hing een dikke donkere mist

over Europa, men kon slechts tastend lopen, varen of

rijden. Ons kwam het voor een beeld te zijn van dat

waarin niet alleen West-Europa, maar het hele Westen

zich juist in die dagen bevond.

De ‘Commonwealth Conference te Londen die zich

immers met wereldproblemen had bezig te houden; de

besprekingen tussen de ,,President-Elect” van de Ver-

enigde Staten en zijn Ministers en staf op een kruiser

bij het eiland Wake; de grote onrust juist weer in Afrika,

waar in Marokko een nieuwe beweging dreigde; de nipu-

we aanvallen in Indo China begonnen; de Saar-kwestie

acuut; de ratificatie door Bonn van het verdrag met de

Westerse mogendheçlen gesuspendeerd. Zware duisternis

en een stilte vol spanning.

De nevels die over onze steden en havens gespreid la-

gen zijn opgetrokken, maar de politieke helemaal niet.

Gaven de communiqué’s na de Londense conferentie

uitgegeven eigenlijk wel iets beters dan maatregelen tot

bescherming van eigen huis en haard? Het kan immers

ook niet anders. Men wist toch wel dat Amerika niet mee

zou werken aan een verhoging van de goudprjs; men wist

toch wel dat convertibiliteit van het pond nog een vrome

wens moest blijven; men wist toch immers wel dat ver

ruiming van de internationale handel op grote schaal

juist met dat laatste vraagstuk nâuw samenhing en daar

om ook alleen maar als na te streven doel kon worden

aanvaard.

Het met spanning verbeide bezoek aan Korea gaf geen

nieuw licht en de staf bespreking bij hét eenzame eiland

in de Pacific heeft ons niet doen ontwaken. De onrust

in Afrika wordt krachtig onderdrukt, maar blijft smeu-
len. Aan de Jaloe en bij Hanoi telkens oplaaiend vuur;

in Frankrijk het Kabinet dagelijks bedreigd en ten slotte

toch gevallen; de Regering der Bondsrepubliek weet zich

nauwelijks te wenden of te keren. Wij staren in het on-

bestemde en vragen ons af, ôf en hoe wij zelf een weg in

deze duisternis kunnen vinden. Zijn wij nog in staat het

te doen?

Dezer dagen kregen wij onder ogen het verslag van een

hoogleraar, van elders gekomen, die Nederland èn ook

een goed deel van de ons omringende landen had bezocht.

Hij kende ons land van vroeger en had er sympathie voor.

,,Het kan zijn”, zo schreef hij ongeveer, ,,dat het kwam

door de stemming en de kleuren van de herfst, die mij

somber maakten, maar mijn eindindruk was, dat Euro-

pa en ook Nederland mij toeleken moe te zijn, levensmoe

en afgeleefd; voorbij gegane schoonheid, voorbij gegane

kracht”.

Ons wil het voorkomen, dat de hooggeleerde bezoeker,

waarschijnlijk ook door de beperktheid van de reisduur,

niet helemaal heeft kunnen aanvoelen wat er in de geesteii

hier leeft en daardoor niet heeft künnen onderscheiden

tussen oud en nieuw.

Het oude Europa met zijn wondere kunstschatten,

met zijn prachtige steden, met zijn schitterende kastelen,

met zijn stijl, zijn traditie, zijn historie is een charmante

herinnering waaraan wij ons koesteren en- mogen blijven

koesteren om er nu en dan nieuwe inspiratie aan te ont-

lenen. Want al dat schone en krachtige zijn scheppingen

van de Europese
geest
en die is, men zal het ervaren,

niet uitgedoofd en afgeleefd of levensmoe, integendeel.
Het zal niet meer mogelijk blijken, samengedrongen als

wij zijn in het kleingeworden territoir van het vrije Euro-

pa, de vitaliteit van vroeger uit te leven en om te. zetten

in werken van grote allure; het zal niet meer mogelijk

blijken het scheppende koloniale werk van vroeger tijden

voort te zetten. Maar de spirituele kracht geplant en ge-

groeid in dit deel der wereld is gebleven. Zij zal, hier toch

telkens weer gevoed en gesterkt, worden uitgezonden

naaç alle hoeken van de wereld. Quo vadis, Europa?

vroeg de geleerde schrijver en wij kunnen het juiste ant-

woord alleen dan vinden, wanneer wij ons weer in har-

monie met de wereldontwikkeling voelen en weten.

Het tijdperk van de atoomenergie heeft ons totaal

nieuwe inzichten zowel in de mikrokosmos als in de ma-

krokosmos gebracht. Wij begrijpen nu, dat enerzijds

door de splitsing van het atoom, het kleinst denkbare

deeltje, een ongekende energiebron vrijkomt, en weten

anderzijds, dat door samentrekking van de oernevels

nieuwe werelden ontstaan. –

Wat zich in het heelal voltrekt, voltrekt zich op het

kl

7Januari1953

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHT-EN

15

ogenblik 66k in onze Westerse samenleving. Hoe meer

de massa zich in
bewuste
individuen splitst, hoe groter
de energie die zij gezamenlijk kunnen ontketenen en er

rijst alleen nog de vraag, waarop deze kosmische energie

van de Westerling in de toekomst gericht zal zijn; op

dood en vernietiging of op het ontstaan, van nieuwe

werelden?

De ervaring heeft ons geleerd, dat zich practisch elke

nieuwe uitvinding als een destructief middel aangediend

heeft, vô6rdat het menselijk inzicht deze als een con-

structieve mogelijkheid tot verwezenlijking van een hoger

doel heeft begrepen.

Ruimte scheppen
moei
het
parool voor ons dichtbe-

volkt en met energie geladen Europa zijn en waar zouden

wij Westerlingen dit beter kunnen doen dan in die Zuid-
Amerikaanse landen, die ons hiertoe de hand reiken?

Wij weten héél goed, dat dit sporadisch al lang ge-

beuÈt; maar individuele en zelfs groepsgewijze emigratie

spreekt niet tot de verbeelding van de massa en is ook geen

grootse taak, waaraan
geheel
Europa zich met enthou-

siasme en nieuwe levensmoed zou kunnen wijden.

Zou bijvoorbeeld Brazilië aan het Westen een gedeelte

van zijn onmetelijke ruimte willen verpachten, zodat wij

daar uit het oerwoud en de pampa’s vruchtbare streken

kunnen laten ontstaan? ,,Operation Commonwealth”

hebben de Engelsen een soortgelijk plan voor de syste-

matische hergroepering van hun bevolking en hun be-

drijven over het Gemenebest genoemd; ,,Operation Nato”

zou ons plan moeten heten.
Om nog eens terug te komen op de zoëven genoemde

schrijver, zouden wij dit willen zeggen: ,,Wij geloven
niet

dat Europa levensmoe is. Europa heeft alleen nog geen

nieuw
gemeenschappelijk
levensdoel en geen uitlaat voor

zijn opgehoopte energie gevonden en meent nu door een

overmaat van beperkingen en bepalingen, van barrières

en tarieven de weinige nog resterende levenskansen van

zijn bevolking angstvallig te moeten bewaken.

Ruimte scheppen
en ons aan de makrokosmos spiege-

len, moet onze allereerste
gemeenschappelijke
taak zijn en

pas
daarna
kan de individuele energie vrijgelaten worden.

In Straatsburg is het plan aangenomen om voortaan

de Afrikaanse bezittingen
der Westerse mogendheden ge-

zamenlijk tot ontwikkeling te brengen. Wij hebben dit

plan – hoewel wij de daaraan verbonden bezwaren’ geens-

zins onderschatten – natuurlijk van ganser harte toege-

juicht, omdat het
geheel
ligt in de geest van het werk dat

het Afrika-Instituut als pionier heeft verricht.
Maar behalve dat wij ons de vraag moeten stellen, of

die streken van het zwarte werelddeel voor Europese

nederzettingen
op grote schaal
geschikt zijn, hebben wij

in een belangrijk gedeelte van Afrika met
afhankelijke

of
semi-afhankelijke
gebieden te maken, die zich op de

duur aan de
politieke
Westerse invloed wensen te ont-

trekken. Zolang zij dit stadium niet bereikt hebben, zal

ieder verder opdringen van de Westerse invloed in
die

gebieden
in breed verband,
al is deze nog zo zuiver en on-

baatzuchtig bedoeld, door onruststokers als een nieuw

soort koloniale uitbuiting gebrandmerkt worden, wat een

groot beletsel voor een vreedzame ontwikkeling is.

Anders is het in Zuid-Amerika. Daar bieden
onafhan-

kelijke
Regeringen ons Europeanen
aanstonds
een nieuwe

levenskans en het zal de taak der Atlantische Gemeen-

schap moeten zijn, de concessie te verkrijgen om een ge-

deelte van deze braakliggende mogelijkheden in ,,New

Land” voor
allen
te herscheppen.

In dit grote Europese vredesoffensief moet Nederland

voor zijn deel opkomen; dan behoeven wij niet bezorgd te

zijn voor de toekomst van ons land, 66k niet van onze

stad.

,,Stabilis fortuna merenti”, voorspoed blijft bij hem

die het
verdient,
was de spreuk van een van de grootste

Rotterdamse kooplieden in vervlogen tijden.

Laat dit in de nieuwe toekomst die voor ons ligt 66k

de spreuk zijn van een altijd actief bedrijfsleven en van

een altijd actieve en altijd parate Kamer van Koophan-

del voor Rotterdam.

Rotterdam, 2 Januari 195′.

LONDON LE]ITER

Comment on the communique issued by the Common-

wealth Economic Conference has fairly unanimously
condemned it as vague, platitudinous, uninformative,

commonplace, and even ‘self-contradictory. This recep-

tion stung the Chancellor of the Exchequer into corn-

plaining at the attitute of his critics; he asserted that the

talks were the most successful for twenty years. Who then is

right? It seems to me that both critics and the Chancel-

lor are right, for the very simple reason that they are tal-

king about different subjects. The critics, faced only
with the communique, have to read into it what they

can and hence they grumbie. The Chancellor, however,

aware of all the debates, the clash of views, the warm

human aspect of the meeting and the emotional and

psychological trams set in motion feels that less than

justice has been done to the conference. There is, to my

mmd, as much difference between the critics and the

Chancellor as there is between the spectator outside the

theatre viewing the playbill and the stili photographs,

and the person who has sat in the luxury and atmosphere

of the stal.

The Chancellor could be wrong in his judgnient of

the results which the conference can bring. The ënthusi-

asm and tolerance which came after days of intimate

and arduous interchange of view will probably shrivel

a little as the prime ministers go back to their own coun-

tries and are faced with critics insisting on knowing

what Daddy has brought back in his bag after his fo-

reign travels. Some of the hardwon agreement will al-

most certainly be lost. But that is not a phenomenon

confined to this conference.

There was, of the change in the economic dimate, a

larger willingness to co-operate. Those gold and dollar

reserves have been down to a perilously low level and
those who’ had earlier criticised the sterling area were

now not so sure of their ability to weather any storms

alone. History was repeating itself with just that diffe-

rence that stops the repetition being monotonous: in the

late thirties, the countries of the Commonwealtir were

disputing among themselves SO
much that solidity in a

war seemed impossible. Yet. . . . the result is now well-

known.

Three main policies can be distinguished by the prime

ministers” agreements: trade not aid, a development of

the vast Commonwealth resources, and a greater stabi-

lity in the prices of raw materials. In some places the

policies overlap and this duplication affords some sort

of guarantee that the plan will go forward as a whole,

rather than for one part to be developed at the expense

of another.

The drain on the dollar and gold reserves has been

–”–.–. –‘ -w•”– •-

.
—-•”

r-.-‘

16

EcON.OMrscHsTATIsTIsc:HEBERICHTEN

7 Ïanuari 13

stopped and the next move will be.toincrease the reser-

ves and to replace the trade which had to be sacrificed

at the time. of the emergency. Nothing has happened

which shakes my belief that much can be done in this

direction without the help of theU.S. No less than for-

ty-three countries are not allowed to use sterling earnings

for the purchase of dollar goods. 1f it’s more aid we need

to set us on our feet, then Uncle Sam will have to be

ready to part up, and if Uncle Sam is unwilling to act

this way, there’s nothing that the horse led to the water

can teach him. 1f, on the other hand, the objective is

expanded trade, the U.S. has to open its doors for the

larger flow of goods into that country. And that means

a reduction in tariffs. So, either way – aid or trade –

the buck has been passed back to the U.S. The useful

part of the conference has been the clarification of the
views of the different units of the Commonwealth and

the emergence of an agreed plan to put to the U.S. The

important question is how far the unified Common-

wealth will remain united, when negotiations are opened.

The development of the Commonwealth resources is

much more of a domestic subject. But it is a thorny one,

all the same. There has been no lack of effort in developing

-Commonwealth resources; some – only some – of it

has been unwise. There was the foolishness of the

ground-nut scheme. There has been

the industrialisation

of places such as Australia and South Africa – an un-

wise diversion of scarce materials to form an undesira-

bie competition, according to the British, but an essential

development for economic and strategic purposes, ac-

cording to those responsible for initiating them. Then

there have been expansi6n programmes
011
which opi-

nions are less sharply divided: an increased production

of copper in Rhodesia, the bigger output of Canadian
aluminium, and the devélopment of the gold mines of

the Orange Free State, together with the hunt for ura-

nium. These schemes are not without their problems.

Compny tax is now so heavy that internal financing of

the copper-belt expansion is almost impossible, so some

of the companies have emigrated to a less austere tax

dimate. This, is for the ulimate good of the Common-

wealth as a whole, yet the U.K. Treasury is not so sure

that it can allow the same privilege to the other produ-

cers, and it has been pondering the subject for six inonths

without reaching a decision. Since nationalism is rife all.

over the world, altruism seems a little difficult and this

will hinder the development of the Commonwealth
011

a broad basis. The course of the stock markets in the

developing mines in the Orange Free State shows that

private inv.estors will not or cannot dip their hands into

their pockets. To establish an official body to examine
schemes and to direct money into what are considered

to be proper channels seems easy enough, if you accept

the premise that such a decision can be and will be made

by official planners. 1 doubt it. Is the British Chancellor

and the cabinet prepared to accept the implications in

the cheapness of South African coal? And even if they

were so prepared will the coal miners and the employees

of the coal users be likely to agree? Not on your life.

Before accepting such a thesis remember once again, the

groünd-nut fiasco – the result of an officially-sponso-

red plan.

Commodity disagreements are as old as the words

,,markets” and ,,haggling”. And the ascendancy. of one’

side is always accompanied by the plea that it is making

up previous losses. In a world at rest, the concept of a

,,fair price” might – note the caution – be agreed, but

after a period of infiation, the concept is unthinkable.

And if the future is defiation – or even more infiation

for that matter – an agreement on .a fair price is drea-
ming for the moon.

And now to turn from international consideration,

there are a few events of note at home. 1f there is to be
no sudden bid for freedom of sterling, there is a conti-

nued advance towards interral freedom of èhoice. Great-

ly daring, the Chancellor has decided to abolish price

control and the subsidy on eggs next spring. Gloomy

forecasts have been made concerning prices, but these

are based on the supposition that the marketing arrange-

ments are collecting most of th eggs for the ration. The

Chancellor does not subscribe to that idea, nor can any-

one who eithér lives in the country, or owns a car and

who know his way around.

The Minister of Housing is to permit the building of

houses up to 1,000 sq.
ft.
– a three bed-roomed type of

house – provided that certain requirements are observed,

the chief being the limitation on the amount of timber

used. An all-party inquiry is to be held into rents. This

is an unexpected step forward, but some left-wing corn-

mentators want any increase in rents to be used for re-

pairs and decorations, that is to say for the benefit. of the

tenant. While the right-wing publicists are demanding

that the landlord should be allowed some relief frôm thé

rise in the cost of living over the year.

Then theie’s the budget deficit, now over £ 900 mil-

lions against £
547
millions this time last year. Within

the next few days revenue should soar, but there is little

support outside of official circles for any hope that Mr.

Butler’s budget will turn out as he hoped. And it is this

budget deficit which is at the bottom of most of the cri-

tical remarks about the Commonwealth conference. 1f

such a matter under the close supervision of one man

and his experts cannot be controlled, how much less the

autonomous members of the Comrnonwealth? 1f the
Budget surplus does not materialise, where

does the
money for financing development to come from, and

what happens to the plans laid in expectation of the

finance being available, but later found to be lacking?

Finally, the motor industry has set the tongues wag-

ging. Standard Motors has cut the price of the Vanguard

by £
125.
Now, some of this is a pTesent by Standards to

their customers at the expense of the Chancellor – alas,

for his budget surplus. In fact, it is really two presents:

one, a cut in purchase tax because of the lower basic

price; the other, a smaller income and profits tax as a

consequence of lower profits. JIow important the second
item is, cannot be ascertained at present, for if as- seems

probable, these Vanguards are to be sold at a loss, the

Exchequer will forfeit the tax that would have been made

if the price had been maintained and if – an important

proviso – the cars had been sold. But the loss of tax will

be larger than that, for any loss incurred by the makers

will cancel some of the profit made earlier in the corn-

pany’s financial year.

An example will probably make the contention dear.
Suppose that the company has already made £ 100,000

gross profits, and that tax will take £ 60,000; and suppose

that the cars would have realised a further £ 20,000 pro-

fits, of which tax would absorb £ 12,000, making a total

tax bill of £ 72,000. 1f the company makes a loss of

£ 30,000 on this bargain sale, gross profits will be only

£ 70,000
011
which tax would be £ 42,000. The decision

to cut the total price of the cars, excluding purchase tax,

by £ 50,000 involves the Treasury in a. loss of £ – 30,000.

7Januari 1953

ECONOMISCH-S.TÂTJSTIscHEBERICHTEN

Somebody is playing Father Christmas with somebody

else’s money.

What else do you expect when manufacturers are

having to give up to eight months’ profits in a yëar to

the Government? –
London, December 24, 1952.

.

HENRY 1-JAKE.

GELD, EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

• De geld markt was gedurende de beide laatste verslag-

weken van het oude jaar zeer- krap:. De oorzaak van de

omslag, welke vrij onverwacht kwam, was gelegen bij

onttrekkingen aan de banken. Deviezenmutaties kunnen

hierbij nauwelijks in het spel zijn geweest; de totale voor

raad van goud en deviezen van De Nederlandsche Bank

steeg tussen 15 en 29 December nl. nog met
f
40 mln.

Een belangrijke factor was ongetwijfeld de omzetting van

giraal in chartaal geld; tussen genoemde data steeg de

bankbiljettencirculatie met niet minder dan f 157 mln.
Window-dressing bij de banken zal bij de verkrappiog

geen belangrijke rol hebben gespeeld; dit kan althans

worden afgeleid uit het betrekkelijk geringe aanbod van

caligeld, van welk crediet de notering dan ook ongewijzigd

op
.3/4
pCt, dus
1/4
pCt bovenhet minimum bleef gehand-

haafd.

De krapte kwam o.a. in enig aanbod van schatkistpa-

pier op de open markt tot uiting. De marktdisconto’s

kwamen hierdoor – vooral voor de korte looptijden van

één tot enkele maanden – boven 1 pCt. Hiermede stegen

zij dus boven het officiële dfgiftetarief voor jaarspromes-

sen van de Agent van het Ministerie van Financiën ad

1 pCt, hetgeen vrijwel steeds een teken is van verkoop-

druk op de markt. Verdere symptomen van de krapte

waren het oplopen van de post ,,Voorschotten in reke-
ning-courant” op de weekstaat van 22 December en het

voor het eerst sinds geruime tijd wederom verschijnen

van door De Nederlandsche Bank in disconto genomen

papier op genoemde ‘weekstaat (per 22 December ten

bedrage van f 50 mln).

De geldmarktsituatie gedurende deze weken vormde een

scherp contrast met het algemene beeld van de geld-

markt gedurende het jaar 1952, dat zich kenmerkte door

geldruimte. Deze laatste werd vnl. veroorzaakt door de

groei van de Nederlandse deviezenvoorraad. Aangezien

de tegenwaarde daarvan in hoôfdzaakin de vorm van

giraal geld werd aangehouden – vermoedelijk vooral

door het bedrijfsleven – ,bracht deze deviezenaanwas

voor de banken per saldo een stroom van ingaande mid-

delen mede, die ten gevolge had, dat de noodzaak om
door afstoting van schatkistpapier op de markt geld te

maken, zich slechts weinig voordeed.


De kapitaalmarkt.

Het aandelenkoersniveau vertoonde gedurende de

tweede helft van December weinig verandering. Het aan-

bod van stockdividenden, die door een aantal onderne-

mingen nog in het oude jaar werden uitgekeerd, werd re-

latief goed opgenomen. Voor enige Indonesische open-

bare nutsbedrijven bleken nationalisatieberichten een

haussemotief te vormen. Op de obligatiemarkt werd de

vaste stemming van de laatste maanden over het alge-

meen gehandhaafd.

Terugziende op de ontwikkeling van de aandelenkoer-

sen in 1952 kan daarover, evenmin als over die in 1949,

1950 en 1951, veel gunstigs woi’den gezegd. De aIgemene

aandelenindex daalde blijkens onderstaande cijfers in

1952 van 143,5 tot 136,8, di. met bijna 5 pCt (in 1951

vond een daling plaats van 151,3 tot 143,5, d.i. met ruim

5 pCt). Ook. in 1952 was dus wederom het saldo koers-

verlies gemiddeld groter dan het behaalde rendement,

indien men bij dit laatste met de inkomsten- en vermo-

gensbelasting rekening houdt. Industriële aandelen ver-

toonden een koersdaling die niet veel van de gemiddelde

daling afweek; bij scheepvaartfondsen was de, achteruit-

gang groter dan het gemiddelde, terwijl daarentegen

bankaandelen, die overigens een min of meer obligatie-

achtig karakter dragen, zelfs een stijging ondergingen.

Obligatiebelegging heeft in 1952 aanzienlijk beter re-

sultaten afgeworpen dan aandelenbelegging. Uit onder-

staande tabel blijkt, dat de koersstijgingen hier relatief

groot waren. Opmerkelijk is de uitzondering, die onder

de staatsleningen wordt gevormd door de dollarlening,

welke juist een koersdaling vertoonde. Deze gang van

zaken illustreert een van de hoofdtendenties van zowel
de aandelen- als de obligatiemarkt in 1952, nl. het ge-
stegen vertrouwen in de gulden, te weeg gebracht door

de sterk verbeterde Nederlandse betalingsbalanspositié,

dat leidde tot een verschuiving van de voorkeur voor

,,Sachwerte” (of liever wat de beleggers gewoonlijk daar-

onder ‘verstaan) en dollarbeleggingen. naar guldensbe-

leggingen.
1

28 Dec. 24 Dec. 30 Dec.
Aand, indexeijfers
1951
1952
1952
Algemeen

.

……………………………
143,5
136,5

136,8
Inctustrie

………………..
…………….
205,4 195,9
196,3
Scheepvaart

…………….


…… ..
.
..
172,3 150,1 149,4
Banken

………….
……………………..
123,8 128,6
128,8
Indon.

aand
………
……………….
44,5
‘41,3
41,5

Aandelen,
AK.0.

…………………………………
157%
149
1
/2
150
Philips

…………………………………
168% 159%
159
7
/8
Unilever

………………………………
183½
173
1
/2
174
H.A.L.

…………………………………
184%
125
3
/,
125
Amsterd

Rubber

…………………
91%
77 76
R.V.A.

…………………………………
97
80%
809
1
L
Kon

Petroleum

……………………
288
308
1
4.
309%

Staatsfondsen.
2
1
/5

pCt

N.W.S.

……………………
7O/i
76
1
/4
76
1
1
3-3%

pCt

1947

………………………
85%
931,4
931%
3

pCt

Invest.

cert.

………………
88%
94
7
/8
95
3%

pCt

1951

…………………………
93;
98
99
3

pCt

Dollailening

…………………
96%
92
1
/
1

92
3
/8

Diverse
obligaties.
3% pCt Gem. R’dam 1937 VI
90%
971/
971/
3%

pCt

Bataafsche

Petr .

………
92%
98
7
/8
98
13
11e
3
1
/2

pCt

Philips

1948

………………
91
1
%
96%
96%
3% pCt Westl. Hyp. Bank
85 91
93
J. C.
BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in November 1952

De algemene toestand van de geidmarkt.

V66r het openstellen van de intekeningen op de jongste

Staatslening op 20 November jl. was de geldmarkt, even-

als tijdens de vorige maanden, zeer ruim.

Zoals vroeger reeds opgemerkt, moet deze toestand

van de markt worden toegeschreven aan verschillende

factoren, waaronder vooral de stijging vân de bankdepo-
sito’s en de stagnatie van de kredietopnamen, die in som-

mige sectoren zelfs verminderden. De bankdeposito’s

ondergingen verder de invloed van de factoren die wij in

onze vorige kroniek
1)
hebben uiteengezet. Meer en meër

lijkt hierbij evenwel het accent te moeten geplaatst worden

1)
zie ,,E..S.B.” van 3 December 1952.

18

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7Januari1953

op de weerslag van de tekorten in de uitvoering vande

begrotingen – gewone en buitengewone samen – op

de geldomloop.

De ujtgifte van hogervermelde Staatslening had onder-

tussen de traditionele incidentie op de geidmarkt. In het

vooruitzicht van intekeningen door hun cliënten met een

tegoed op rekening, hebben de banken op voorhand

reeds een bijkomende liquiditeitsreserve gevormd, die

ze onder de vorm van caligeld op de markt uitleenden,

in afwachting van de storting aan de Schatkist. De eerste

belangrijke storting had plaats op 2 December, zodat de

geidmarkt slechts na de einde-maandvervaldag de weer-

slag van deze terugtrekkingen onderging. Sedertdien is

de markt minder ruim geworden, zonder evenwel van

krapheid te mogen spreken. De banken zagen zich ook

gedwongen wat meer papier bij de Nationale Bank te

herdisconteren, omwille van de intekeningen op de lening
met tegoeden op rekening.

Naast deze oorzaak van minder ruimte op de geld-

markt, mag daarenboven niet uit het oog worden ver-

loren, dat reeds begin December de banken stilaan voor-

bereidselen treffen met het oog op de vervaldag einde

jaars. Vele ondernemingen doen trouwens hetzelfde, en

zoeken hun liquiditeitspositie te verbeteren. Zulks heeft

onvermijdelijk voor gev.olg dat papier met vervaldag einde

van het jaar slechts moeilijk wordt opgenomen.

Deze mindere ruimte op de geldmarkt had anderdeels

voor gevolg dat op de markt van het privaat disconto
de rentevoet met 1/16 pCt steeg. Anderzijds blijkt de

markt voor langer papier, t.t.z. tot en met 2 jaar loop-

tijd, zeer karig van middelen voorzien. Daarenboven

kan de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de

Nijverheid, die over ruime liquiditeiten beschikt, bezwaar-

lijk papier op 2 jaar opnemen, daar zij ingevolge de ho-

gere kostprijs van haar gelden een voor deze termijn te

hoge rentevoet zou moeten aanrekenen.

Kredietverlening van de banken aan de private economie
(in millioenen franken)

Herdisconto van de
1

Portefeuille

1
Totale kredietver-
banken bij de

hanclelspapier

1
lening der private
Nationale Bank en de van de Nationale
1
banken (accepten
parastatale

Bank

inbegrepen)
instellingen

1945 Dec.

4.168

5.171

23.117

1949 Dec.

3.339

4.006

24.506

1950 Juni

3.696

4.082

26.582

Dec.

8.543

10.110

27.739

1951 Maart

8.781

10.567

29.592

Juni

7.707

9.511

29.921

1952 Jan.

7.435

7.581

33.550

Maart

7.467

7.620

)

33.470

Juni

6.875

5.220

32.913

Aug.

6.421

5.409

33.507

Sept.

5.341

3.981

34.878

Oct.

.

4.910

3.831

36.952

Nov.

3.897


‘) Cijfer van 3 April.

Zoals hoger vermeld zijn de verdisconteringen bij de

Nationale Bank begin December opnieuw gestegen. Het

globale volume van de kredietverlening van de banken

aan de private economie is eveneens nog verder gestegen.

Hierbij dient evenwel bedacht, dat de banken ingevolge

de uitzetting van hun deposito’s, er thans bewust toe

voorstaan hun kredietverlening uit te breiden, en daarom

ook veel breder geworden zijn bij het toestaan van kre-

dieten voor aankopen op afbetaling en voor persoonlijke

doeleinden.

De toestand .van de banken.

De bankdeposito’s hebben in November waarschijn-

lijk een nieuw toppunt bereikt. Afgezien van de algemene

factoren die aansturen op een uitbreiding van de geld-

omloop, dient bij de beoordeling van de evolutie der

bankdeposito’s eveneens rekening te worden gehouden

met een normalisatie van de verhoudingen tussen de

chartale en de girale omloop. Terwijl de chartale omloop
einde September jl. indexcijfer 427 bereikte op basis van

het gemiddelde der jaren 1936/38, bereikten de bankde-

posito’s tegenover deze referentieperiode slechts index

336. Waarschijnlijk staat de girale geidsector in zijn geheel

wel op hetzelfde peil als de biljetten en muntenomloop,

ingevolge de zeer, scherpe uitbreiding van de tegoeden

bij het Postchequeambt. De geleidelijke regularisatie van

de fiscale toestand van vele bedrijven en particulieren na
de verwarring en onzekerheid geschapen door de munt-

saneringsbelastingen, is ongetwijfeld niet vreemd aan

deze tendentie, alhoewel ook de systematische actie van

vele banken niet mag worden uit het oog verloren.

Toestand van de Belgische banken
(in millioenen franken)

Einde
1
Dec.
1
Maart
1
Sept.
1
Oct.
1950

1951

1952 1 1952 1 1952

Actief
Kas, Nationale Bank, P.C.
2.853
3.448
3.244
2.105 2.075
Daggeld, banken, holdings
6.524 6.860
5.974 5.496 5.535
Kredieten aan priv.econ
27.739
33.364 33.470
34.878
36.952 9.498
10.248
11.343
13.448
Prolong. en voorschotten tegen
764
773
707
1.175 1.127

Handeiswissels

……………6.845

13.996 14.958
14.412 14.160
13.829 8.135 8.103
8.199 8.549
Kredieten aan de Overheid
……
34.856
38.951
40.165 41.087
43.515
effecten

………………..

28.340
31.957
32.943 33.336 35.429

Diverse debiteurers

…………
Accepten

……………….6.134

Genoteerde Staatsfondsen

6.516 6.994
7.222
7.691
8.086
Speciaal

papier

……………

1.215
1.266
1.275
1.320 1.337
Vastgelegde

middelen

…………
78.085
90.363 91.545
93.606
99.495
Portef. van de N.B. en de paraat.
instellingen

aan

papier

door

Totaal

actief

……………….

banken geherdisconteerd
8.543
7.526
7.467
5.341
4.910

Passief
53.571
58.804
59.980
61.404
64.855
47.693
53.143
54.019
54.878
58 * 194
Deposito’s ëÇs crediteuren

…….
zicht

…………………..
Op meer dan 30 dagen
……..
5.878
5.661
5.961
6.531 6.661
272
.
557
871
848
]
881
Oblig. en kasbons

……………
Eigen middelen

……………..
5.064 5.629
5.447,
5.718
5.720

De goud- en deviezenmarkt.

In de loop van November zijn de noteringen van het

goud aanvankelijk verder gedaald. Einde maand en voor-

al begin December viel een lichte heropleving waar te

nemen, in aansluiting met de bespreking op de Common-

wealth-conferentie nopens een eventuele herwaardering

van het goud.

Noteringen op de vrije goud- en deviezenmarkt


Oct.
1951
Dec.
1951
Juni
1952
Oct.
1952
Nov.
1952

Niet officiele markt

Goud per gram

……………74,375
72,50 67,50
63,875
62,75
675.125
657,50
622,50
598,75
562,50

Officiële biljettenmarkt
126,50 130,50
137,75
130,-
130,75

Gouden pond

……………..

12,82
13,6875
12,725 12,775
12,45 12,45
12,-
11,90

Papieren

pond

……………
Franse frank (100)

………….12,90

55.125 54,25
53,60
51,325 50,925
zwitserse frank ……………..12,55
Papieren dollar

……………
12,90 13,20
13,1875 13,175
1
13,175
Gulden

…………………..
Duitse

mark

……………….
10,45
10,80 11,70
10,875
10,95

Het papieren pond verbeterde lichtjes zijn koers, ter-

wijl de gulden prjshoudend bleef. De Zwitserse frank en
de dollar brokkelden wat af. Doch alles samen genomen

zijn de verrichtingen op deze markt weinig belangrijk.

De obligatiemarkt.

De noteringen van vastrentende waarden vertoonden

tijdens de maand November een grote beweeglijkheid,

ingevolge de arbitrageverrichtingen doorgevoerd met het
oog op de intekening op de nieuwe Staatslening. De ver-

kopen van langlopende Staatsfondsen gingen verder door

en de koersen dezer obligaties liepen meestal licht terug.

lJanuan 1953


..ECON.OMISCH-ST.ATJSTIS,ÇHE

De daling van de 4 pCt BeridingsÏening (fr. 0,35) is

‘.

echter opvallend.
Ook de koersen van de Schatkistcertificaten noteerden’•

lager, behalve. de 3
1
/
2
pÇt Schatkistcertificaten 1942, le

en 2e reeks, die opnieuw een koerswinst boekten en de
4 pCt Schatkistcertificaten 1943 en 1947 die koe”svast

bleven. De baisse was het belangrjkst bij de 4 pCt Schat-

kistcertificaten 1949
(fr.
0,65). Het koersverlies der Schat-

kistcertificaten ontstond vooral van 20 November
af,

blijkbaar ingevolge arbitrageverrichtingen. Hetzelfde

verschijnsel deed zich voor bij de 4
1
/2
pCt leningen 1951

en 1952/62.

De koersstijging werd geremd bij de obligaties van

parastatale instellingen en bij de leningen van de steden

en de gemeenten. Bij de obligtties van private vennoot-

schappen was de stemming ietwat zwakker dan tijdens de
vorige maand.
De inschrijvingen op de nieuwe Staatslening gebeurden

in een sneller tempo dan in Juni jl. en overschreden op

10 December het cijfer van fr. 8,8 mrd, waarvan evenwel

een belangrijk gedeelte werd opgenomeil door parasta-

tale instellingen of onderschreven met gelden voort-

spruitend uit de verkoop van andere overheidsfondsen.

Naar verluid zou ook het Rentenfonds’op ruime schaal

zijn moeten tussenkomen op de markt, omwille van de

verkopen van bestaande Staatsfondsen met het oog op

de inteken’ing op de nieuwe lening. Het Rentenfonds had

van de verbetering van de stemming op de obligatiemarkt

tijdens de jongste maanden gebruik gemaakt om zijn,

vroeger door steunaankopen verworven overheidsfond-
sen terug op de markt te brengen.

Rekening houdend met, de intekeningen door aanwen-

ding van tegoeden op het Postchequeambt of bij de pri-

vate banken, wordt geraamd dat op de fr. 8,8 nird inte-

keningen, de Staat circa fr
.
2 mrd bijkomende middelen

te zijner beschikking zal hebben gekregen.

Rentestand op obligatiemarkt
(in pCt per einde maand)

Gemiddelde
looptijd
Aug.
1948
Juni
1950
Juni
1951
Oct.
1952
Nov.
1952

Staatsobligaties
….
]angl.
4,77
4,38 4,68 4,49
4,50
Schatkistcertificaten
7 â 8 j.
4,83 4,63
5,24
4,77
4,86
Kasbons steden

..
5 â 6 j.
5,07 4,49
5,37
5,12 5,16
Kasbons parastatale

instellingen

….
ca.
9 j.
– –
5,41 5,01
5.03
Private instellingen
10 â 12 j.
6,06
5,43 6,08 5,58
5,68
5)
Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.

De aandelenmarkt.

Per einde November 1952 lag de algemene beursindex

2,2 pCt hoger dan het peil bereikt op 30 October ji. De

stijging wrd ingezet in hèt begin van de maand en werd

in de hand gewerkt eensdeels door de herfstherneming

en anderdeels door de presidentsverkiezingen in de Ver-

enigde Staten en door de gunstige beursatmosfeer die
hierop volgde op de New-Yorkse Stock Exchange. In

aansluiting hiermee verdubbelden de omzetten op de

Brusselse beurs in de week van 5-12 November en bereik-

ten met fr. 102 mln het hoogste dagelijkse cijfer sedert

Februari ji.

De tweede helft van November daarentegen werd ge-

kenmerkt door betrekkelijk scherpe winstnemingen in

verband met het plaatsen van de nieuwe Staatslening.

De beurstrend sloeg om en de omzetten werden terug-
gebracht tot minder dan fr. 50 mln op 21 Novemberjl.

Een kleine aanpassing tegen het einde van de maand

deed. het kapitaalomzetcijfer schommelen rond fr. 50

mln. Op dit peil kon de activiteit ‘op de aandelenmarkt

vergeleken worden met de ioomfleiü me nçerste voor net

uitbrelen van het conflict
in
Korea.

Beurs van Brussel (indices 1936/38
=
1ÔO)
(bewegingen
in
pCt)

28111152 31110152
•, 2?111t.o.’

206,9 202.5
+ 2,2

-t
Portefeuille

……………… …..
160,3
+
2
1
9
rrusts

………………………
..
164,9
..
118,1 117,1
+ 0,9
Gas en Electriciteit

… ………..
210,5 205,9
+ 2,2

Banken
.

…………………

Metaalnijverheid

………………
235,2
238,1

1,2
.
176,5
174,4
. +
1,2
Steenkolenmijnen

………… …’
199,5
195,6
±2,0
Spiegelgias

. …………………..
65,0


+28.6
.

78,3
62,0
+25,3
Bouwnijverheid
………………..
174,4
.

+
2,2
rextiel

……………….. . …..
201,9
196,3
+ 2,9
Koloniale.

……………………

.83,6

466,4

.. ..

450,3
+
3,6

Scheikundige producten
…… ……..

Glasblazerijen

…………………77,7

Voeding

……… . ……………..
100,4

..

99,7
+ 0,7
Verscheidene

………………..
218,6
217,5
+
0,5

..

.
66,5
+
1,1
Papiernijverheid

………………
266,5

..

260,3
+
2,4
Brouwerijen

…………………..67,2

Grootwarenhuizen
318,7.
..

..

316,2,
+
0,8

Algemeen

………………..;.
224,5
.
219,6
+
2,2

Opvallend is de scherpe hausse die de spiegelgias- en

glasbiazerij sectoren hebben doorgemaakt. Alhoewel fun-

damenteel in deze sector geen ingrijpende corijunctuur,

wijzigingen zijn geschied, heeft de beurs gemeend de

licht verbeterde rendementperspectieven, ingevolge een

gematigde herneming van de afzet, te mogen verdiscon-

teren met een koersstijging’ vân meer dan 25 pCt. Typisch

ook voor de vermindering van de afzet en winstpërspec-

tieven in de metaalnijverheid is het feit dat deze de enige

sector geweest is waar de koersen zijn afgebrokkeld te-

genover einde October.

Uit de stijging van de koloniale met 3,6 pCt blijkt dat

het publiek nog steeds interesse voelt voor een geogra-

fische risicospreiding. Het vooruitzicht van nog gunstige
dividenduitkeringen blijft de markt der portefeuillewaar-

den steunen en houdt het koerspeil practisch op de hoogte

van einde 1951.

Ingevolge de stijging van de algemene beursindex is

het gemiddeld. rendement van de aandelen, berekend op

75 noteringen, teruggelopen van 5,44 pCt per einde Octo-

ber tot
5,36
pCt op 28 November
Brussel.

.

Dr
L. .
DELMOITB.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Zaterdag 7 Maart zal in ,,Esplanade” te Utrecht de 3de

Economenlanddag worden gehouden. Behandeld zal wor-

den de sociale verzekering i.v.m. de economische draag-

kracht det Nederlandse volkshuishouding: Wat
zijn de

economische gevolgen van een uitgebreid systeem van
so-

ciale verzekeringen en in hoeverre kunnen deze worden

opgevangen?

STATISTIEKEN

IN- EN UITVOER VAN. NEDERLAND’)..

(waarde in millioenen guldens)

Jaar
Invoer Uitvoer


Dekkings- ______________

percentage
Nov.
1 Jan..Nov’)
Nov.
1 Jan-Nov’)
Nov.
1 Jan.-Nov’]

119

118
‘2

87


77

“4
400

408
264

218
66

53
1938
…………

1949

………..-
452

‘431
399

306
88

,

71
1948

………….

700

641
558

432 80

67
1950

…………..
1951

………….
671

818 739

618
109

76.
1952

…………-

1
697

712
653

.617
94

87

‘j
-Brôn:
CBS



‘)
Maândgemiddelden.

• Îiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiii


koninklijke’

)

Nederlandsche

Boekd ru’kke rij

H. A. M. Roeluuts

Schiedam

IIIIlIIIIIIIlIIIIIIIIIlIlIIIIIIlIIlIIIlIIIIIIllIIlIIIIIDIHh1IIIIllhI1IIIiI!lI



HANDEL-MAATSCHAPPIJ

‘H
Albert de Bary
&
Co.’
N
.
V.


AMSTERDAM-C.

HEERENGRACHT

450

Alle Bankzaken

INTERNATIONAAL HANDELSCONTACT

FINANCIERING VAN DE BUITENLANDSE HANDEL


.

pneuturer4
cz7

INDÏJSTRTEVESTIGING
Het Centraal Instituut ‘voor Industrie-ontwik-
keling (C.LV.L)
te ‘s-Gravenhage, vraagt

EEN ACADEMISCH GEVORMD

‘MEDEWERKER

VOOR DE BEHANDELING VAN

CHEMISCHE VRAAGSTUKKEN

Ervaring in het bedrijfsleven hier te lande ge-
wenst. Leeftijd tot ongeveer 45 jaar.
o]iicitaties te richten aan’ de directeur van het
C1.Vi., Bezuidenhoutseweg 28, ‘s-Gravenhage.
Geen persoonlijk bezoek dan’ •na oproep.

Wegens uitbreiding van haar productie wenst Metaalwaren-
fabriek een nevenbedrijf te beginnen, waarvoor zij zoekt
te huren

EEN BEDRIJFSRUIMTE

OF INDUSTRIEFLAT

van pim. 1000 m
2
, eventueel in twee verdiepingen, in streek
goed uit het Westen bereikbaar en met voldoende arbeids-
reserve van goed niveau. Brieven onder no. E.S.B. 1-2, Bur.
v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

$

lrw

0

Nederlandsche

Handel-Maatschappij, N.V.

N
DEVIEZENBANK
1.

Hoofdkantoor:

Amsterdam,

Vijzelstraat

32


127 kantoren in binnen- en buitenland

11
ii

Administratie van vermogens


Bewindvoering

N
Uitvoering
van uiterste

g

wilsbeschikkingen

•snU
uuan

A1onneért U ôp

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof.
P. B.
Kreukniet, Prof.
H. W.

Lambers, Th. Llgthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G.
M.
Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprtjs 122.50; fr. p. post
f
23.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post 120.10

Abonnementen worden ‘aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVE’N F.BOHN TE HAARLEM

••••••••……..••••……………..WW…m……..m…..

De volmaakte combinatie van gezins- en oudedagsverzorging

: Ø

[zonderinvaliditeitsdekking, vindt U in onze

cP3
t
_cp
o
U
ô

Een symbool
: van veilsghe:d!

Vraagt brochure

1

: Kantoor voor Nederland:
HERENGRACHT 500, AMSTERDAM-C., TELEF. 64484 •

.

‘O

,,

,

0

4J-0pdac1tIe.i

voor het volgende nummer

dienen uiterlijk 12′ Januari

v.m. in het bezit te zijn von

de Advertentie-afdeling

Postbus 42, Schiedam.

Tel. 69300; Toestel 1 of 3

Auteur