Ga direct naar de content

Jrg. 37, editie 1853

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 26 1952

ECONOMISCH-,

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

37E
JAARGANG

WOENSDAG 26 NOVEMBER 1952

No 1853

INHOUD

Blz.
De zevende, vergadering der Verdragsluitendê
Partijen ‘van de Algemene Overeenkomst
inzake Tarieven en Handel (G.A.T.T.)
door
Mr H. van Blankenstein …………….
904

Een gemeentelijk investeringsplan
door P. C. van Straalen en Drs C. van den Berg …..
906

Pachtprjzen en eigenaarslasten in de landbouw
door Ir H. Koornneef……………….
908

London, Osaka, Buxtdn en Parijs, London,
Amsterdam• als ontmoetingsplaatsen vodr
de internationale en de Westeurôpese katoen-industrie
door Dr W. T. Kroeie ………..
911

Ingezonden stuk:
Het vraagstuk van het toerwagenbedrijf in
Nederland door Dr J. GI,. W. Verstege
met naschrift van
Drs S. C. Bakkenist en
Drs F. D. Zandstra ………………915

Aantekening:
Werkloosheidsbestrijding in België ……..
915

Inte:rnatinale notities:
Europese Betalings Unie
door Mr E A. Lief-
rinck………………………………
916

Grepen uit de wetenschappelijke
litera-tuur:
De invloed van de prijzen in de internationale
handel dôqr Prof. Dr .1, Tinbergen. . :.
917

Mededelingen voor economisten

918

Geld- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet
918

Statistieken:


Bankstten; Werkloosheid; Groothandeisprijzen 919

Dezer dagen

in beginsel voor meer vrijheid. Zo ziet de Minister van Economische Zaken de grondslag van het beleid. Men
grijpt meteen naar het kleine boekje ,,On Liberty”, waarin
John Stuart Mill de lijnen van de ,,Free Trade” heeft
gelegd ,,Again, trade is a -social act”; als dat het eerste
is, waar bij MIII het oog op valt, is het ook begrijpelijk,
dat het toekomstig beleid voorzichtig is geformuleerd.
,,It was once held to be the duty of governments, in
all cases which were considered of importance, to f ix
prices”. ‘Een kwade dag voor MIII, de Zwitsers hebben.
bij referendum beslist, dat de Regering dver volmachten
tot prijszetting moet ,.kunnen beschikken; en dat bij een als
individualistisch gekenmerkt volk.
Wat meer vrijheid van bewegen, ook in de internatio-
nale handel. -Groot-Brittannië heeft de invoerbeperkingen
een weinigje verlicht; hier echter mag een optimistisch
19-eeuwer het woord hebben: ,,Men…. telle het doel alleen”. Zo ook voor Denemarken, waar liberalisatie

op komst is en voor Australië waar het reeds werkelijk-
heid werd.
Vrijer van spanning zal door dit laatste zönder twijfe’
het gesprek zijn, dat tussen de Staten bijeen gehouden
in het Britse Commonwealth op economisch terrein gaat
beginnen. Men heeft wellicht een ogenblik open gehouden
voor het kennisnemen van een Amerikaanse stem, die
dit keer vrijer internationale handel, bepleitte. ,,Als de vos de passie preekt…” Dat zou geen vriendelijk

antwoord zijn op een dergelijke stem. Men is per saldo
slechts voor tijdelijke regeringssteun aan bedrijfstakken,
die van vergrote .import last zouden ondervinden. Het
isimmers geen Amerikaans, doch een Frans spreekwoord;
dat over tijdelijke maatregelen handelt.
,Ce n’est quele provisoire qui dure.” Het nadir der clichés;
Wat kan men van het Franse kabinet nog anders zeggen?
Dnurzaam• kenmerk voor de Franse Regering blijft ook
liet opstellen van nieuwe leningsplannen met een blijde
verbeeldingskracht ten aanzien van het type. – –
0k in Nederland oefent men voort op dit terrein.
Een 4 pCt lening â pari is aangekondigd als concretisering
van de rentedaling. Lionel Robbins heeft juist ‘een knap
boek gepubliceerd over de theorie van de eôonomische plitiek bij de Klassieke economisten; de befaamde, uit-
lating van Adam Smith, dat een lage rentestand het ken-
merk van een welvarend land is, hebben wij in die verde-
diging niet gevonden.,
Of is welvaart het nooit bereikte? Men bezint zich op

het woord van een vakverenigingsbestuurder, die, volgens
een krantenverslag, opmerkte, dat çle enige commentaar
door hem gehoord bij de invoering van de Werkloosheids-
wet 1952 klachten waren, dat de organisatie niet op slag
sloot. Als de legalisatie van het recht op inkomen zo kalin
wordt opgenomen, heeft het dan nög zin om vergelijkingen
e tréffen met de welvaartscriteriabij Adarn. Smith? De
,,Perspektivische Verkleinerung”, achteromkijkend, doet
het – welvaartstekort ‘dalen,
zQdat
steeds de huidige
welvaart wordt onderschat.

COMMISSIE VAN REDACTIE

‘Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C.
van
den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-redacteur: J. H. Zoon

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR’ BELGIË

J. E. Mertens; J. van Tichelen;

R. Vandeputte.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

III

S

1

KAS-ASSOCIATIEN.V.

SPUISTRAAT 172, AMSTERDAM-C

Bewindvoering en executele

2Oj

R. MEES & ZOONEN

A01720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

Bij de 1.V. Maatschappij tot Aanleg en Exploitatie
van laagspaniiingsnetten te Groningen, Semi-overheids-
bedrijf, werkzaam op het gebied der electriciteitsvoor-
ziening in de Provincie Groningen en een groot deel van
de Provincie Drenthe, kan geplaatst worden een:

ADMINISTRATEUR

Gegadigden moeten, door ervaring en studie de moder-
ne bedrijfsadministratie vôlledig beheersen en leiding
kunnen geven aan een personeel van ongeveer 120 man.
Het bezit van de graad van Drs. in de Economie strekt
tot aanbeveling.

ROTTERDAM

AMSTERDAM

‘s-GRAVENHAGE

DELFT– SCHIEDAM

VLAARDINGEN

Bedrijfsorganisatie op het gebied van de handel, vraagt
een

Academisch gevormd medewerker

Bij voorkeur jurist met economische scholing. Enige
ervaring, vooral op het gebied van sociale aangelegen2
heden, is gewenst. Eigenhandig geschreven brieven met
recente pasfoto onder no. ESB 48-1, Bur. v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.

Geboden wordt een zelfstandige en leidinggevende func-
tie als hoofd van de administraüe.

-K

Uitvoerige sollicitaties vÔÔr 1 Januari 1953 te richten
tot de Wnd. Directeur der NV., Oude Boteringestraat
71 te Groningen.

Middelgrote verftabriek,

gevestigd in Noord-Holland, vrciagt

COMMERCIEEL ASSISTENT

VAN DE DIRECTIE

Vereist worden: een ruime algemene ontwik-.
keling, uitgesproken commerciële aanleg, tact,
representativiteit, beheersing van de moderne
talen, enige practijk-ervaring in een commer-
ciële functie. Leeftijd ca. 28-30 jaar. Zij, dle
kennis bezitten van huisschilder- en industrie-verven genieten de voorkeur.

Aangeboden wordt: een prettige werkkring.
honorering naar bekwaamheid (beginsalaris
350..- 400.- per maand), t.zt. opname in pen.
sioenfonds. Bil gebleken geschiktheid

LEVENSPOSITIE

als leider van de verkoop-afdeling.

Ultv. eIgenhandig geschreven sollIcitaties worden ingewacht
onder no.
13468
bij Serv. Bur. Braun, Nwe Blnnenweg
175,
Rotterdam.

GEMEENTE GELDROP

UITGIFTE van

t 3.000.000,- 4’1
4
pCt.

30-jarig. obIigatin

(3e lening anno 1952)

in stukken van nom. t 1000,— aan toonder

(waarvan reed,
1
2.000.000,
– obligatin op Inschrijvings-
voorwaarden
zijn geplaatst)

OndergetekËnden berichten, dat de inschrijving op bovengenoemde obligaciën zal zijn opengesteld op

VRIJDAG, 28 NOVEMBER 1952

van
des
veermiddaga 9 uur tot ds namiddags 4 uur,

tot de koers van 100 pCt.

bij de kantoren van de:

NEDERLANDSCHE CREDIEIBANK N.V.
te AMSTERDAM, EINDHOVEN en bij haar overige kantoren alsmede bij de

N.V. EFFECTENKANTOOR SCHRETLEN
&
Co.

te AMSTERDAM

op voorwaarden van het prospectus dd. 21 Novmber
1952. Exemplaren van het prospectus en inschr-ijvings-
biljetten zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
DER GEMEENTE GELDROP

GELDROP, 21 November 1952.

902

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

903

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Mr H. VAN BLANKENSTEIN, De zevende vergadering
der Verdragsluitende Partijen van de Algemene Over-
eenkonist inzake Tarieven en Handel (G.A.T.T.).

Meer dan wellicht enige vorige vergadering van de Ver-
dragsluitende Partijen van de Algemene Overeenkomst
inzake Tarieven en Handel (het zgn. G.A.T.T.), heeft de
zevende zitting van deze internationale organisatie op het
gebied van de handelspolitiek de aandacht van de open-
baarheid getrokken. Dit is ongetwijfeld te danken aan het
feit, dat enkele actuele problemen werden behandeld, dôch
ook aan het besef, dat de tijd snél nadert, dat de handels-
politieke spelregels, neergelegd in de Algemene Overeen-
komst, op een zware proef zullen worden gesteld. Zoals elk
jaar, is men ook ditmaal weer zes weken bijeen geweest en öok ditmaal heeft men weer een lange agenda, niet minder
dan
35
punten, afgewerkt. Schrijver belicht in dit artikel
die punten, welke voor de algemene handelspolitiek of
voor Nederland van bijzondere betekenis zijn. De Verdrag-
sluitende Partijen worden steeds meer betrokicen in de re-
aliteit van de internationale handelspolitiek en haar pro-
blemen en zij gaan in deze handelspolitiek een rol spelen,
die in betekenis kan groeien al naar gelang de problemen op dit gebied toenemen. Maar er zijn ook gevaren, die de
Algemene Overeenkomst bedreigen. Uit het Britse Ge-
menebest hoort men critiek, die niet alleen betrekking
heeft op het vraagstuk der preferenties. Veel ernstiger is
nog de onzekerheid, die eerst zal verdwijnen, als meer be-
kend zal zijn oyer de handelspolitiek van de nieuwe Re-
gering van de Verenigde Staten.
P. C. VAN STRAALENen Drs C. VAN DEN BERG, Een
gemeentelijk in vesteringsplan.

In dit artikel wordt de betekenis uiteengezet van een ge-
meentelijk investeringsplan, waarin per jaar voor een
tijdvak van vijf jaren, in de eerste plaats gedetailleerd wordt
aangegeven, welke investeringen, met het oog op een re-
delijke voorziening in de behoeften der bevolking, nood-
zakelijk worden geacht. Deze ,,inventarisatie” dwingt tot
coördinatie naar twee zijden. Burgemeester en wethou-
ders dienen de hoofden van dienst te doen weten op welke
gegevens zij hun afzônderlijke investeringsplannen heb-
ben te baseren; bij de uitwerking der plannen is samen-
werking tussen de hoofden van dienst noodzakelijk. Uit-
gaande van de inventarisatie, leert men de behoeften aan
langlopende middelen in de toekomst kennen, hetgeen weer
van betekenis is voor het financieringsplan van de gemeente.
Verder kan ‘o.a. worden benaderd hoe de budgetaire
positie van de gemeente zich in de toekomst zal ontwik-
kelen. Voor de gemeente Amersfoort is gebleken, dat met
sterk toenemende tekorten in de komende jaren rekening
moet worden gehouden. Eén der oorzaken hiervan moet
zeer waarschijnlijk worden gezocht in de huidige regeling
van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeen-
ten.

Ir H. KOORNNEEF, Pachtprjzen en eigenaarslasfen in
de landbouw.

Met het peil van de pachtprijzen zijn vele en velerlei,
vaak tegengestelde, belangen gemoeid. Voor een goede
beoordeling van de stand van zaken en voor een juiste en
rechtvaardige afweging van de verschillende belangen is
een goede kennis van feiten onontbeerlijk. Grondmateriaal
op dit terrein is voldoende aanwezig. Deze detai1gegeves
dienen echter in onderling verband te worden gezien en

statistisch zowel als economisch op de juiste wijze te worden
geïnterpreteerd. Verkeerde conclusies zijn

anders onver-
mijdelijk. Dit is reeds meermalen gebleken. Het ont-
breken van een afgeronde studie gaf schrijver aanleiding
een onderzoek naar dit vraagstuk in te stellen. De voor-naamste uitkomsten hiervan worden in dit artikel ter al-
gemene oriëntering medegedeeld, in de verwachting, dat zij
kunnen bijdragen tot het voeren van een zakelijke gedach-
tenwisseling over dit belangrijke vraagstuk .Uit de in
deze bijdrage afgeleide cijfers blijkt duidelijk, dat zowel
de redelijkheid als de instandhouding van ons grond-(en gebouwen-) kapitaal het wenselijk maken binnen afzienbare tijd de grondeigendom uit de sfeer van de
,,vergeten groepen” te brengen.

Dr W. T. KROESE, London, Osaka, Buxton en Parijs,
London, Amsterdam als ontmoetingsplaatsen voor de internationale en de Westeuropese katoenindusirie.

In deze nabeschouwing – zie ook de bijlage bij ,,E.-S.B.”
van 10 September 1952 – geeft schrijver enkele resul-
taten weer van de twee conferenties van katoenfabrikan-
ten, die de laatste maanden7 in Engeland en in ons land
werden gehouden.

– SOMMAIRE –

Mr H. VAN BLANKENSTEIN, La 7e Péunion des parties
contractantes du G.A.T.T.

Parmi les questions qui ont été examinées au cours de
Ja 7e réumon des parties contractantes de ,,I’accord général
sur le commerce et les tarifs”, l’auteur s’intéresse á celles
qui présentent une signification particulière pour les
Pays-Bas ou pour la politique commerciale en général.

P. C. VAN STRAALENet Drs C. VAN DEN BERG, Un

plan communal d’investissement.
Les auteurs examinent dans cet article l’intérêt que pré-
sente un plan communal d’investissement, dans lequel on
expose, notamment dans le détail, par année, pour une
période de 5 ans, les investissements indispensables en
vue de pourvoir aux besoins de Ja population.

Ir H. KOORNNEEF, Les ferniages et les charges des
propriétaires agricoles.

L’absence d’une étude générale sur le niveau des fer-
mages aux Pays-Bas, dans laquelle sont impliqués des
intérêts si nombreux, si divers et parfois si opposés, a
incité l’auteur â se livrer â une enquête sur cette question.
Les résultats de cette étude sont communiqués dans le
présent article.

Dr W. T. KROESE, Londres, Osaka, Buxton et Paris,
Londres, Amsterdam: lieux de rencontre pour l’in-
dustrie cotonnière internationale et européenne.

Dans cet article – voyez aussi le supplément qui a
été publié dans le numéro du 10 septembre dernier –
l’auteur rapportt quelques résultats de deux conférences
de fabricants de coton qui ont eu lieu durant les derniers

mois á Buxton en Grande Bretagne et â Amsterdam,
aux Pays-Bas.

904

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
November 1952

De zevende vergadering der Verdragsluitende
Partijen
van

de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel

(G.A.T.T.)

Meer dan wellicht enige vorige vergadering van de Ver

dragsluitende Partijen van de Algemene Overeenkomst
inzake Tarieven en Handel (het zgn. G.A.T.T.), heeft de
zevende zitting van deze, de enige de wereld omvattende,
internationale organisatie op het gebied van de handels-
politiek, die geen organisatie mag zijn en al vijf jaar op
basis van een voorlopige toepassing leeft, de aandacht van
de openbaarheid getrokken. Dit is ongetwijfeld te danken
aan het feit, dat enkele actuele problemen werden be-
handeld, doch ook aan het besef, dat de tijd snel nadert,
dat de handelspolitike spelregels, neergelegd in de Al-
gemene Overeenkomst, op een zware proef zullen worden

gesteld.
Als men de teleurstellingen ziet, die na de oorlog zo
hoopvol en grootscheeps opgezette internationale orga-
nisaties de wereld hebben bezorgd, dan mag worden gezegd,
dat dit stiefkind, dat door het Amerikaanse Congres
eerder als een bastaard wordt beschouwd, het er niet
slechter en wellicht soms zelfs beter dan andere af heeft
gebracht. Wellicht is een bescheiden opzet en het schuwen
van de openbaarheid toch een betere methode.
Zoals elk jaar, is men ook ditmaal weer zes weken bijeen
geweest en ook ditmaal heeft men weer een lange agenda,
niet minder dan 35 punten, afgewerkt. Gelukkig waren niet
al deze punten van evenveel belang. Het is dus voldoende
die te belichten, welke voor de algemene handelspolitiek
of voor Nederland van bijzondere betekenis zijn.
Het best kwam het tijdsgewicht tot uitdrukking in de zgn. consultaties inzake de beperkingen van de invoer.
Krachtens de Algemene Overeenkomst – die quantitatie-
ve beperkingen in principe afkeurt en: deze, naast enkele
uitzonderingen, slechts toestaat ter bescherming van de
,betalingsbalans der landen – moest een aantal delegaties
met de Verdragsluitende Partijen overleggen over het
handhaven van discriminerende beperkingen op de in’oer
in hun landen of zelfs over in het afgelopen jaar verscherpte
beperkingen. Dit laatste sloeg vooral op de landen van
het sterlinggebied en op Frankrijk. In de eerste categorie
hoorde ook Nederland thuis. –

• In vorige jaren waren deze consultaties” niet veel meer
geweest dan een doublure van hetgeen reeds was geschied
in het kader van het Monetaire Fonds. Aangezien dit ui-
teraard een nutteloze verspilling van tijd is, was besloten
zich dit jaâr te concentreren op het handelspolitieke aspect
der beperkingen. – Ofschoon dit niet- helemaal is gelukt,
waren de discussies ongetwijfeld belangwekkender en
-zelfs soms belangrijker dan vorige jaren. Hiertoe droeg
ook het feit bij, dat zoals reeds was verwacht, de Verenigde
Staten en Canada de landen, wier betalingsbalans de
laatste jaren is verbeterd, onder druk zetten en de anderen
ernstig ondervroegen over de wijze waarop zij de efficiency
van hun economie dachten te handhaven en te verbeteren.
Dit gaf o.a. aan de Nederlandse delegatie een gelegenheid /
nog eens uiteen te zetten, dat hoog opgevoerd concur-
rentievermogen en met inspanning verworven monetair
evenwicht nog niet voldoende zijn om in de huidige om-
standigheden een einde te maken aan het structurele
dollartekort. Bij alle lof, welke Nederland oogstte voor
de bereikte resultaten op monejair gebied, kostte het
toch moeite begrip voor dit probleeem te vinden bij de
dollarlanden, die meenden, dat de tijd was aangebroken,

dat Nederland, in het belang van eigen efficiency, zijn
grenzen moest open zetten voor de Amerikaanse concur-
rentie met eigen zo snel en gunstig ontwikkelde productie.
Hierbij moet niet uit het oog worden verloren, dat de
Verdragsluitende Partijen in hoofdzaak werken met het
middel van ,,consultatie”. Dit betekent dus niet een debat,
waarop een ,,uitspraak” volgt, doch ëerder een discussie,
welke op een Vrij hoog peil staat, in een gezelschap, ge-
wend aan een openhartige en hoogstaande toon. Slechts
bij uitzondering wordt een debat op de spits van de klach-
tenprocedure gedreven. Ja, soms vermijdt -men zelfs de ,,consultaties” over al te moeilijke punten, zoals de ver

scherping van de beperkingen van de invoer in Zuid-
Afrika, Zuid-Rhodesië en Nieuw-Zeeland, waarbij men
het hele probleem van het sterlinggebied in zijn verhouding
tot de Algemene Overeenkomst onder het oog had moeten
zien. –

Intussen is men niet altijd zo voorzichtig. Zo woedde
gedurende een jaar, sedert de zesde zitting, de strijd van
de Amerikaanse en Canadese delegaties met de Belgische
delegatie over de beperking van de invoer van goederen
uit de Nieuwe Wereld. De strijd werd beslecht door een
Belgische verklaring, dat men zijn beperkingen zou ver-
zachten. Dit gaf de Franse, Nederlandse en Italiaanse
delegaties aanleiding de hoop uit te spreken, dat deze ver-
zachtingen zo zouden worden uitgevoerd, dat daaruit
geen moeilijkheden zouden ontstaan voor de Europese
Betalings Unie. Dit was anathema voor Amerikanen ên
Canadezen, die het gevaar van het ontstaan van een nieuw
monetair gebied, met met de Algemene Overeenkomst niet
verenigbare discriminerende beperkingen van de invoer,
in dë geest van het sterlinggebied, vreesden. De Amerikaan
maakte het heel duidelijk, dat zijn land de Europese sa-
menwerking, en dus ook de Betalings Unie, had gesteund
met het doel Europa weer op de been te helpen, doch dat
het uiteindelijke doel van de Amerikaanse politiek bleef
het herstel van de wereldhandel. Men verzette zich dus tegen
alles, dat zou icunnén leiden tot de vorming van’ blocs,
die het einddoel van de vrije handel in de hele wereld moei-
lij ker bereikbaar zouden maken. Deze openhartige verklaring
toont zeker een van de nuttige aspecten van deze bijeen-
komsten, waar het State Department zich kan laten horen
omtrent zijn politiek, los van de atmospheer van de Eu-
ropese organen, waar de stem van Amerika zo makkelijk
in een bepaalde zin wordt beïnvloed of verstaan.
De bijlegging van dit geschil herinnert er tevens aan,
dat de Verdragsïuitende Partijen nog negen andere ge-
schillen hadden te behandelen, w.o. niet minder dan drie
klachten -tegen de Verenigde Staten, ingegeven door de
bescherming van de Amerikaanse landbouw. Het verloop
van deze geschillen varieerde aanzienlijk. In sommige
gevallen besloten partijen nog eens tezamen de zaak te
bespreken, in een ander gaven de Verdragsluitende Par

tijen een Salomo’s oordeel tussen Noorwegen en Duitsland,
waarin het morele recht van de één, het juridische recht van de ander
,
tot uitdrukking kwam. En ten slotte waren
er de twee uitersten van de klacht van Nederland en van
anderen tegen het Verenigd Koninkrijk over de disrimi-
natoire toepassing van de purchase tax” en de klacht
tegen de Verenigde Staten over de beperking van de invoer
van zuivelproducten. In het eerste geval het happy end”
van de opheffing der discriminatie, voorwaar een succes

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

905

voor de Algemene Overeenkômst, âls men bedenkt hoe
moeilijk het is fundamentele wijzigingen te verkrijgen in
de heffing van een belangrijke belasting, en daarmede
ook een eer voor een oud handelsiand als het Verenigd Koninkrijk, dat het belang beseft van het nakomen van
handelspolitieke verplichtingen. In het tweede het trieste
slot van een machtiging aan Nederland, een tegenmaat-
regel te nemen. Men zal zich wellicht afvragen of er vol-
doende reden was voor Nederland, dat zelf zoveel en
zo strenge beperkingen op de invoer uit de Verenigde Sta-
ten moet toepassen, zijn formele recht onder de Alge-
mene Overeenkomst – die nu eenmaal het land in moei-
lijkheden met zijn betalingsbalans toestaat, wat het aan
het land in een sterke monetaire positie verbiedt – tot
het uiterste door te zetten. Deze vraag stellen, is het mis-
kennen van de schade die de Amerikaanse invoerbeper-
king, hoe royaal ook toegepast, Nederlands gehele in-
spanning, te komerrtot solvabiliteit m dollars, heeft gedaan.
Deze solvabiliteit is voorwaar ook een Amerikaans belang.
De instelling en de handhaving van de invoerbeperking,
welke door het Congres aan een onwillige Regering is op-
gelegd, is overigens een duidelijke demonstratie van de negatie van de Algemene Overeenkomst door het Con-
gres, dat de Algemene Overeenkomst beschouwt als een
overeenkomst van de ,,Administratie” en zich dus niet•
gebonden acht.

Het belang van deze zaak is, dat wellicht voor het eerst
in de geschiedenis van de internationale handelspolitiek,
een tegenmaatregel is gecontroleerd door een voorafgaande
internationale beslissing. De zaak is goed ontvangen door
de Verdragsluitende Partijen. De Amerikaanse delegatie
heeft, na,een kleine verlichting van de maatregel te hebben
verkregen, het hoofd gebogen. Zij heeft beloofd, dat haar
Regering de pogingen zal voortzetten, de invoerbeperking
ingetrokken te krijgen. Andere delegaties hebben laten
blijken, dat ook hun Regeringen socirtgelijke tegenmaat-
regelen overwegen. Het woord is thans aan, het Ameri-
kaanse Congres.

Reeds sedert de conferentie van Torquay worstelen de
Verdragsluitende Partijen met het probleem van het vast-
lopen van het proces van geleidelijke verlaging der dou- ) anetarieven door middel van onderhandelingen, dat een
der grondpijlers van de Overeenkomst vormt. Dé Fransen,
daartoe ongetwijfeld geïnspireerd door voorstellen van
de landen van de’Behelux voor de nivellering der Europese
tarieven, hadden verleden jaar een plan voor de algemene
verlaging der tarie’ven, volgens een automatisch systeem, voorgesteld. Dit plan is gedurende het afgelopei’ jaar door
een groep van tien Europese landen en de Verenigde
Staten en Canada bestudeerd. De uitkomst van deze stu-
die was verre van bevredigend, omdat men geen overeen-
stemming had kunnen bereiken over de meeste belang-
rijke punten. Toch was wel van belangstelling gebleken bij vele landen. Voortbouwende op deze belangstelling,
hebben de Pransen een enigszins herzien plan ingediend,
dat dienst zal doen als basis voor verdere discussies om
tot een compromis te komen. Veel, zo niet alles, zal hier
afhangen van de houding van de nieuwe Regerihg der
Verenigde Staten. Zonder medewerking van de Verenigde
Staten is immers een algemene veilaging der tarieven in
het kader van de Algemene Overeenkomst tot mislukken
gedoemd. Dit zou de Europese landen kunnen dwingen het probleem der’tarieven in eigen, meer besloten kring
onder het oog te zien. Het voorstel van de Raad van Europa
voor een verlaging der Europese tarieven, dat door de
Verdragslûitende Partijen voorshands op zijn technische
merites werd bezien, is een indicatie in die richting.
Het onderwerp, dat meer nog dan het Nederlandse ge-
schil met de Verenigde Staten, de aandacht heeft getrok-
ken, is de behandeling geweest’ van de Europese Kolen
en Staal Gemeenschap door de Verdragsluitende Partijen.

Zoals bekend, regelt de Algemene Overeenkomst de handels-
politieke meestbegunstiging tussen 34 landen van de hele
wereld, waaronder de zes landen van de Gemeenschap.
Deze meestbegunstiging gaat zelfs verder dan die, welke

véâr de oorlog in de meeste handelsverdragen bilateraal
was vastgelegd. Zij heeft niet alleen betrekking op de
invoerrechten, doch ook op quantitatieve beperkingen en
andere aangelegenheden. De Europese Kolen en Staal
Gemeenschap, die uitgaat van het opheffen van alle handels-
politieke beperkingen van de zes landen onderling, doch
niet in hun verkeer met andere landen, betekent dus een
afwijking van deze meestbegunstiging. Het voordeel van
de Algemene Overeenkomst is, dat deze kwestie,voor
zover betreft de verhouding van de zes landen tot bijna dertig
landen van de wereld, kan worden geregeld door een be-
slissing genomen met een meerderheid van twee derden der
ondertekenaren van de Overeenkomst, die hun stem uit-
brengen, mits dat er niet minder zijn dan de helft van alle
ondertekenaren. Dit is wel een heel andere toestand dan
v66r de oorlog, toen één land, door zijn beroep op de
meestbegunstiging, de overeenkomst van Oüchy kon laten
mislukken. Dit kle’mt temeer, oiifdat men nu, wil men zich
tegen een uitzondering verzetten, in een vergadering van
meer dan dertig landen zijq motieven moet geven en
rechtvaardigen.

De zes landen hebben dus voor de Gemeenschap een
algemene uitzondering op de regels van de meestbegun-
stiging gevraagd, in zoverre als dat nodig zou zijn voor de uitvoering van het Schuman-verdrag, doch uiteraard
met de beperking, dat zij als Gemeenschap handelende,
niet meer rechten, doch ook niet meer plichten zouden heb-ben dan elke andere ondertekenaar van de Algemene Over-
eenkomst. Deze, met een ongelukkige term aangeduide
,,general waiver”, ofschoon krachtig gesteund door de
Amerikaanse delegatie, stuitte op sterk verzet van, de
Britse en Zweedse delegaties en op meer of minder dui-
delijk uitgesproken wantrouwen van tal van andere landen.
Zowel de Engelsen als de Zweden maakten het duidelijk,
dat zij slechts bereid waren de.Gemeenschap zoveel Vrij-
heid te geven als nodig was om een begin te maken met
haar activiteit. De Engelsen eisten bovendien waarborgen,
welke ver uitgingen boven die, welke een gewone onder-
tekenaar van de Algemene Overeenkomst
,
behoeft te
geven. De Zweden vroegen om compensaties voor het
afstaan van het recht van meestbegunstiging. Wekenlang werd gedebatterd in een sfeer, welke nauwelijks liet ver-
moeden, dat andere Europese landen het – grote belang
begrepen van de stap, gedaan door het oprichten van de
Gemeenschap, om van de landen buiten Europa, met uif-
zondering van de Verenigde Staten en Canada, nog niet
eens te spreken. Gelukkig klaarde de atmospheer aan het
‘eind van de zitting aanmerkelijk op. Met de krachtige
steun van de Amerikaanse delegatie kwam een compro-
mis tot stand, waarbij de zes.landen, met behoud van het
principe, dat zij als één Gemeenschap moesten kunnen
optreden, de ,,genëral waiver” opgaven. Zij verkregen
daarvoor in ruil een reeks van specifieke uitzonderingen,
welke alle denkbare gevallen dekken, alsmede het ver-
vallen van alle exorbitante waarborgen en eisen van com-
pensaties. Dit is ongetwijfeld mede te danken geweest
-aan het feit, dat de zes landen duidelijk hebben kunnen
maken, dat de Gemeenschap een liberale handelspolitiek
zou toepassen. –

Interessant was ook de op wens der. Amerikaien en Britten door de Hoge Autoriteit afgelegde verklaring,
dat men zich aan de -regels van de Algemene Overeenkomst
zal houden als ware de Gemeenschap één verdragsluitende
‘partij. Dit houdt de erkenning van de Hoge Autoriteit als
supra-nationaal orgaan in. —

Er ‘as ten slotte nog maar ëén land, dat tegen de uit-
zondering stemde, nl. .Tsjechoslowakije dat hardnekkig

906

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 November
1952

trachtte het politieke element in het debat te brengen.
Twee landen onthielden zich. Een daarvan was Indonesië dat zich neutraal verklaarde. Of een dergelijke verklarmg van politieke neutraliteit niet juist in de Tsjechische kaart
speelde, moge hier een open vraag blijven. Andere landen
voor wie de neutraliteit in de strijd tussen Oost en West
een veel directere noodzaak is, zagen deze zaak eerder in
het economische licht.

Dit debat en zijn ten dele teleurstellend verloop heeft
wel geleerd, dat wat voor de één deugd lijkt; door de ander
niet altijd in hetzelfde licht wordt gezien. Een waarschu-

wing is ook de duidelijke verklaring der Amerikanen, dat
deze uitzondering niet moest worden opgevat als een pre-
cedent- vdor elke vorm van Europese integratie, welke
een discriminatie tegen andexe landen inhoudt. Dit voor-
spelt niet veel goeds voor verdere stappen op deze weg.
Het is in ieder geval te hopen, dat ons in eventuele vol-
gende gevallen het droevige Schouwspel van Europese
landen, die elkaar ten aanschouwe van de rest van de
wereld bestrijden in zaken, die de versterking van Europa
ten doel hebben, bespaard blijft.

Het probleem van de meestbegunstiging speelde een
rol bij de behandeling van het verzoek van Japan, toe-
gelaten te worden tot de onderhandeling over tarieven,
welke nodig zijn om verdragsluitende- partij van de Al-
gemene Overeenkomst te kunnen worden. De zaak werd,
op voorstel der Amerikanen en Britten, op de lange baan
geschoven door haar te verwijzen naar de tussentijdse
commissie. De Nederlandse delegatie hield zich afzijdig,

uitgaande van het principe, dat als Japan toch zal worden
toegelaten, men het ook wel zonder omhaal kan doen.
Een interessant voorbeeld van samenwerking..met niet-
gouvernementele organisaties vormde de behandeling van
een aantal resoluties van de Jnternationale Kamer van
Koophandel, met betrekking tot officiële formaliteiten
in het handeisverkeer en de positie van oude contracten
– bij het beperken van de invoer. Een ontwerp-verdrag
en aanbevelingen werden opgesteld.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat de Verdragsluitende
Partijen zich niet alleen met een grote diversiteit van dik-
wijls interessante vraagstukken hebben bezig gehouden,
maar dat zij steeds meer worden betrokken in de reali-
teit van de internationale handelspolitiek en haar pro-
blemen en dat zij in deze handelspolitiek een rol gaan spelen,
die in betekenis kan groeien al naar gelang de problemen op dit gebied toenemen.

Maar er zijn ook gevaren, die de Algemene Overeenkomst
bedreigen. Uit het Britse Gemenebest hoort men critiek,
die niet alleen betrekking heeft op het vraagstuk der pre-
ferenties. Veel ernstiger is nog de onzekerheid, die eerst zal
verdwijnen, als meer bekend zal zijn over de handelspo-
litiek van de nieuwe Regering van de Verenigde Staten.
In afwachting daarvan moeten de andere verdragsluitende
partijen bedenken, dat de Algemene Overeenkomst, vijf
jaren lang, hun handelspolitieke betrekkingen tot het
econQmisch machtigste land vande wereld, de Verenigde
Staten, heeft beheerst.

s-Oravenhage.

Mr H. VAN BLANKENSTEIN.

Een gemeeriteljk investeringsplan

De Neçlerlandse bevolking groeit snel en daarmede de
Nederlandse gemeenten. Dit stelt bijzondere eisen ten
aanzien van de coördinering van de investeringsplannen van
de verschillende takken van dienst
‘). In de middelgrote
en grote gemeenten is de taakverdeling immers dermate
voortgeschreden, dat in de practijk slechts ieder hoofd
van dienst voor zijn tak kan beoordelen, welke investe-
ringen noodzakelijk zijn om in de redelijk geachte be-
hoeften der bevolking te kunnen voorzien. Coördinering
is dan uit tweeërlei oogpunt gewenst.
In de eerste plaats dienen de hoofden van dienst te weten
op welke gegevens, te verstrekken door burgemeester en
wethouders (eventueel met behulp van een adviesorgaan),
zij de berekening van de aard en omvang van hun inves-
teringen hebben te baseren. Het aantal te bouwen woningen,
de omvang van de scholenbouw, ingrijpende veranderingen

in de verkeerswegen, zijn fundamentele gegevens voor ge-
meentewerken, gasfabriek, waterleiding e.d., evenals voor
verschillende secretarie-afdelingen, bij de bepaling van
hun. ,,bedrjfsbeleid” in de komende tijd.
In de tweede plaats moeten de verschillende takken
van dienst
bij
de uitwerking van hun deel van het alge-
meen plan nauw samenwerken. Naast ,,hoeveel” zijn,,waar”
en ,,wanneer” van de grootste betekenis. Men neme weer
de woningbouw. Voor tot de bouw kan worden overgegaan
moet grond worden aangekocht (veelal door een grondbe-
drijf) en bouwrijp gemaakt. Tekeningen moeten worden
gemaakt, de bouw moet worden gegund. Straten en riole-ringen moeten worden aangelegd, voor aansluitingen van
gas, water, eleciriciteit moet worden gezorgd. Sportvelden en
groen zullen bij en in een moderne stadswijk niet mogen
ontbreken. Dit alles wordt uitgevoerd of geleid door ver

schillende takken van dienst, waarvan niet het individuele

1)
In 1949 investeerden de gemeenten voor f 810 mln. In 1950 voor f 910 mln, waarvan in woningbouw f 300 mln, bedrijven f 200 mln en overige iii-
vesteringen f 410 mln.

resultaat, maar het uiteindelijke totale resultaat voor de
bevolking van belang is.

Het bevorderen van coördinering is een vorm van ef-
ficiency, in ons geval in het bijzonder, indien dit er toe
leidt, dat de jaarlijkse investeringen van elke tak van dienst
een welbewust onderdeel vormen van een voor meerdere
jaren algemeen geldénd plan en de consequenties van deze
investeringen niet alleen worden overdacht, maar ook
cijfermatig voor de verschillende takken van dienst en
het geheel tot uitdrukking worden gebracht.

Een investeringsplan.

Men behoeft geen groot liefhebber van plannen te zijn,
om tot de verdediging van een investeringsplan voor een
gemeente te komen. Een ieder, die weet hoezeer ambte-lijke afdelingen hun eigen leven kunnen gaan leiden en,
men zou haast zeggen, een .eigen wil kunnen krijgen, zal
de waarde erkennen van datgene wat de eenheid in de
uitwerking en uitvoering van het beleid bevordert. In
het onderstaande hopen wij duidelijk te maken welke bij-
drage een investeringsplan in dit opzicht kan leveren.
Een gemeentelijk investeringsplan. waarin per tak van dienst gedetailleerd, buy, voor de komende vijf jaren, de
noodzakelijk geachte investeringen naar waarde worden
aangegeven, heeft nog andere mérites dan dat het dwingt
tot samenwerking en quantificering.

Het bevat bovendien belangrijke gegevens voor het finan-
cieringsplan van de gemeente. De benodigde langlopende middelen worden via een centrale instantie aangetrokken. Slechts indien men de lopende plannen kent, kan men uit-
komen boven het ,,te hooi en te gras” aantrekken van finan-
cieringsmiddelen.

Veel belangrijker is echter, dat men slechts op deze wijze

kan bepalen welk effect de investeringen zullen hebben op
de financiële draagkracht van de gemeente, m.a.w. op het evenwicht van de begroting. Ook in de verdere toekomst.

26 November
1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

901

De afschrijving en rente van niet-rendabele investeringen
komen immers – over een reeks van jaren – ten laste van
de gewone dienst. Stelt men zich een evenwicht tussen
lasten en baten ten doel, dan kan een investering thans
(bijv. een sportstadion) een urgenter geachte investering
over enige jaren verhinderen. Waarde middelgrote en grote
gemeenten zich, samenhangend met de bevolkingstoene-
ming voor omvangrijke voorzieningen zien gesteld, moet –
in ieder geval onder de huidige regeling van de financiële
verhouding tussen Rijk en gemeenten – de financiële
draagkracht voor het overgrote deel, naar onze mening, thans reeds of in ieder geval over enkele jaren, een bron
van zorg en dus een rem op de investeringsactiviteit zijn.
T.a.v. de gemeenten vloeit hieruit voort, dat men de
individuele investeringen ook systematisch moet bezien in
het kader van het geheel; dit evenzeer in de tijd. Wat betreft
de commissie-Oud, dat haar resultaten eveneens vanuit
het gezichtspunt van de werkgelegenheid zullen moeten
worden beoordeeld. Is de financiële draagkracht van de
gemeenten, onder de oude regeling, inderdaad een belem-
mering voor de realisering van de investeringen, dan zal
de druk op de omvang van de investeringen en dus op de
werkgelegenheid
blijven,
tenzij de nieuwe regeling de ge-
meenten meer bewegingsvrijheid zal geven.
Tenslotte willen
wij
nog ingaanop de vraag in hoeverre
een investeringsplan van betekenis is voor de beoordeling
van de individuele investeringen. Waar in de gemeenten

meestentijds de prikkel van de rentabiliteit ontbreekt (het
evenwicht in de begroting vormt een zeer zwakke, hier-
mede enigszins te vergelijken, stimulans) en waar sociale en politieke motieven de strikt economische doorkruisen,
vormt een zo critisch mogelijke beoordeling van deze inves-
teringen zeker geen overbodige luxe. Dit te meer, omdat de
uiteindelijke beoordeling aan de raad is, welke, ondanks
de commissies van bijstand, soms de nodige speciale kennis

zal missen om tot een geheel verantwoorde conclusie te
komen. Het is hierom van groot belang dat de raad zich
bij zijn beslissingen omtrent de investeringen zal kunnen
baseren op een plan, tot stand gekomen nadat de bedoelde
investeringen door de commissie die het rapport samenstelt,

met de hoofden van dienst, critisch zijn besproken.
Trachtten wij hierboven de betekenis van een gemeen-telijk investeringsplan in het algemeen te schetsen, thans
zal worden aangegeven op welke wijze en met welke resul-
taten in de gemeente Amersfoort tot een jaarlijks investe-
ringsplan wordt gekomen.

Werkwjjze investering6commissie en opzet in vésteringsplan.
De in de gemeente Amersfoort ingestelde investerings-
commissie bestaat uit de wethouders, de gemeentesecre-
taris, enige hoofdambtenaren en twee economische ad-
viseurs van het Nederlandsch Economisch Instituut. In de
commissie zijn dus zowel het bestuurlijke en het ambtelijke
als het ,,economische” element vertegenwoordigd. Een
veelzijdige samenstelling, welke gezien de vele facetten,
die aan het conglomeraat van investeringen zijn verbonden,
noodzakelijk is. De commissie is permanent. Ieder jaar
wordt een nieuw rapport voor de komende vijf jaren uit-
gebracht, welk rapport tegelijk met de begroting door
burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad wordt
overgelegd.

Voor het opstellen van een schema van uit te voeren
werken is de commissie uiteraard in de eerste plaats af-
hankelijk van de opgaven van de hoofden van dienst..
Zij wendt zich daartoe ieder jaar tot deze functionarissen
met het verzoek bij haar de investeringsplannen voor de
komende vijf jaren – per object – in te dienen. De hoofden
van dienst kunnen zich daarbij baseren op de hun door
de commissie verstrekte gegevens omtrent de verwachte
toeneming van de bevolking, de vermoedelijke omvang
van de woningbouw; het aantal leerplichtige kinderen, enz.
Deze gegevens kunnen worden verstrekt, dank zij sociaal-

economische onderzoekingen, waarvan het basisonder-
zoek jaarlijks wordt aangepast aan eventueel gewijzigde
omstandigheden. De resultaten van deze werkzaamheden
worden ook hierdoor een integrerend onderdeel van het
gemeentelijk beleid.

De omschreven werkwijze geeft de hoofden Van dienst
een extra stimulans zich regelmatig te bezinnen op de
vermoedelijke gang van zaken in hun bedrijf in de naaste
toekomst. Te belangrijker omdat zij hierbij hun plannen
kwantitatief moeten omlijnen en zich nauwkeurig reken-
schap moeten geven van de rentabiliteit der voorgestelde
projecten. In vele gevallen een niet eenvoudige opgave.
Toen de commissie dan ook voor de eerste maal een be-
roep deed op de medewerking van de diensthoofden,
werd in menig geval de verzuchting geslaakt, dat meer ge-gevens werden gevraagd dan een bedrijfsdirecteur in staat was te verstrekken. In de loop der jaren is echter gebleken
dat de betekenis van het jaarlijks opstellen van een inves- –
teringsschema niet in de laatste plaats daarin is gelegen, dat de hoofden van dienst zich er steeds meer op gaan instellen
enige jaren vooruit te zien, hetgeen ook bij de dagelijkse
leiding van het bedrijf zijn vruchten afwerpt.

De voorstellen van de bedrijfsdirecteuren worden door
de commissie een voor een onder de loupe genomen en
voor zover nog nodig op elkaar afgestemd. De bij de corn-
missie naar aanleiding van de ingediende opgaven ge-

rezen vragen worden met het betrokken diensthoofd be-
sproken, waarbij de mérites van iedere investering zo
goed mogelijk ‘worden getoetst. Op deze wijze ontstaat
tenslotte een overzicht van alle investeringen, welke
uitgaande van een redelijke voorziening in de behoeften
van de bevolking, in de komende
vijf
jaren, noodzakelijk worden geacht.
Met het oog op de handhaving van het evenwicht in de
begroting in de toekomst stelt de investeringscommissie
zowel voor de algemene dienst als voor de bedrijven en
diensten een budgetaire prognose voor het vijfjarige tijd-
vak op.
In het kort komt de gevolgde, weikwijze hierop neer,
dat de commissie zich van iedere begrotingspost afvraagt
welke veranderingen deze in de loop der jaren vermoede-
lijk zal ondergaan. Hiertoe, worden deze posten gesplitst
in: 1. niet veranderende posten; 2. systematisch veran-
derende posten; 3. niet-systematisch veranderende posten
(incidenteel voorkomend).
De posten uit de ‘eerste categorie worden ieder jaar on-
gewijzigd opgenomen, die uit de laatste categorie, worden
opgenomen voor het speciaal op het betrokken jaar be-trekking hebbende bedrag. Meer moeilijkheden levert de tweede groep van pos-
ten op. Ten einde de berekeningen niet te ingewikkeld en
te tijdrovend te maken, worden de tot deze categorie be-
horende posten aan een beperkt aantal basisgegevens ge-
relateerd, waartoe deze groep gesplitst wordt in enerzijds
posten, welke met hetzij reeds gedane, hetzij toekomstige
investeringen verband houden, anderzijds posten, waarvan
de omvang afhankelijk is van resp. de bevolkingsgroei, de woningbouw en de toekomstige schoolbevolking. De om-
vang van de posten, verband houdende met de tôekomstige
investeringen, wordt bepaald met behulp van het investe-
ringsoverzicht. De omvang van de posten in de overige
groepen wordt, uitgaande van de begroting over het jaar,
dat vooraf gaat aan het’ vijfjarig tijdvak, bepaald met
behulp van de genoemde relatiegrootheden.

Zodoende wordt uiteindelijk een overzicht verkregen van:

de begrotingssaldi zonder verwerking van de lasten
van de voorgenomen investeringen;

de begrotingssaldi inclusief de lasten van deze inves-
teringen.

Bij dit alles wordt uitgegaan van het bestaande verzor

gingsniveau van de gemeente, wat betreft culturele en so-

908

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
November 1952

ciale zorg, alsmede de volksgezondheid. Gemakshalve wordt
geen stijging van het niveau in de komende jaren veronder-
steld, hoewel deze zeker niet ondenkbaar is.
Volledigheidshalve
zij
verder nog opgemerkt, dat bij de
berekening van de uit het plan voortvloeiende gevolgen
voor de gewone dienst van de gemeentebegrotingen in
het vijfjarig tijdvak zo goed mogelijk rekening wordt ge-
houden met de rentabiliteit der investeringen.

Betekenis en resultaten van het onderzoek.

Kort samengevat worden op grond van het jaarlijks
onderzoek de volgende gegevens, verkregen:

Een gedetailleerde opsomming per jaar van alle
in het vijfjarig tijdvak noodzâkelijk geachte investeringen.
De behoefte aan langlopende middelen
ifi
dat tijd-
vak.

Saldi der hoofdstukken van de begrotingen, indien
niet tot uitvoering van enig in het plan opgenomen project
zou worden overgegaan.
Gevolgen van de uitvoering van het plan voor de
begrotingen.

Het is gebleken, dat deze gegevens met betrekking tot
de toekomst èn voor het college van burgemeester en
wethouders èn voor de gemeenteraad een waardevol hulp-
middel bij het bepalen van het te voeren beleid zijn.
Voor het eerstkomende jaar heeft het plan nog het voor-
deel, dat het in bepaalde opzichten een verder gaande
informatie aan de gemeenteraad geeft dan de gemeente-
begroting. Dit aangezien onder de huidige omstandigheden
de investeringen slechts zeer ten dele in de kapitaaldienst
van de(primitieve) begroting plegen te worden opgenomen.
Blijkens het onlangs verschenen rapport, bëtrekking
hebbende op het tijdvak 1953/57, zal de gemeente Amers-
foort in de komende jaren de navolgende bedragen aan
langlopende middelen op de kapitaalmarkt moeten op-
nemen:

1953
…..
..II,!

mln gulden
1954
……
10,5 mln’gulden
1955
……
10,— mln gulden
1956
……
8,5 mln gulden
1957
……
12,5 mln gulden

Tenslotte nog een enkele opmerking over het beeld,
dat het in Amersfoort opgestelde plan van de vermoede-
lijke financiële positie der gemeente in de naaste toekomst
te zien geeft. Dit beeld is allerminst rooskleurig, aange-
zien realisering van de bestaande investeringsplannen
reeds zeer spoedig tot grote tekorten blijkt te leiden. Uit-
gaande van de huidige regeling van de voorziening in de
financiële behoeften der gemeenten zullen de tekorten
op de begroting
ten minste
bedragen in:

1953
…………
f

150.000
1954
…………
f

380.000
1955
…………
f

610.000
1956
…………
f

820.000
1957
…………
f 1.110.000

Een der oorzaken van deze onunstige ontwikkeling is
naar alle waarschijnlijkheid gelegen in de huidige regeling
voor de financiële verhouding tussen het Rijk en de ge-
meenten. Deze regeling beschouwt in het algemeen de
omvang der in de gemeente aanwezige bevolking als be-
palend voor de door de gemeente te verrichten uitgaven.
De omvang der te verrichten investeringen hangt echter
mede af van de snelheid, waarmede een gemeente, naar.
men verwacht, in de toekomst zal groeien. Voor de hoogte
der uitgaven is dan niet alleen bepalend de bestaande
bevolkingsomvang maar ook de te verwachten toeneming
van de bevolking. In het bijzondervoor de snelgroeiende
gemeenten is dit een ongunstige stand van zaken. Welis-
waar hebben zowel de algemene als de bijzondere uitkering
uit het Gemeentefonds in de afgelopen jaren belangrijke
procentuele verhogingen ondergaan, doch zulks doet niets
af aan het uitgangspunt der huidige regeling. Het is dan ook
te hopen, dat de door de commissie-Oud voor 1953 en
volgende jaren ontworpen nieuwe regeling soepeler en
meer gedifferentieerd zal blijken te zijn.

Amersfoort.

P. C. VAN STRAALEN.
Rotterdam.

C. VAN DEN BERG.

Pachtprjzen en eigenaarslasten in de landbouw

De pachtprjzen van landbouwgronden ondervinden de
laatste jaren een toenemende belangstelling. Gezien de
vele en velerlei, vaak tegengestelde belangen, die met het
peil van de pachtprijzen gemoeid zijn, valt dit ook wel te
begrijpen.
Voor een goede bëoordeling van de stand van zaken
en +oor een juiste en rechtvaardige afweging van de. ver

schillende belangen is een goede kennis van feiten on-
ontbeerlijk. Grondmateriaal op dit terrein is voldoende
aanwezig. Deze detailgegevens dienen echter in onderling
verband te worden gezien en statistisch zowel als econo-
misch op de juiste wijze te worden geïnterpreteerd. Verkeer

de conclusies zijn anders onvermijdelijk. Helaas is dit
reeds meermalen gebleken.
Het ontbreken van een afgeronde studie was aanleiding
een onderzoek naar dit vraagstuk in te stellen. De voor

naamste uitkomsten hiervan worden in het navolgende
ter algemene oriëntatie medegedeeld, in de verwachting, dat zij kunnen bijdragen tot het voeren van een zakelijke
gedachtenwisseling over dit belangrijke vraagstuk
1).

De aard van de individuele eigendommen en pacht-
objecten in de landbouw loopt sterk uiteen. Voor het
verkrijgen van een algemeen inzicht is het niet nodig deze
alle te bestuderen. Ter vereenvoudiging kan naar om-
standigheden worden uitgegaan van een gemiddelde of

‘)
De aan de uitkomsten van hetonderzoek verb

onden conclusies blijven
voor persoonlijke verantwoordelijkheid van de schrijver.

van een veel voorkomende toestand. Het is duidelijk dat
de keuze in dit opzicht zodanig dient te zijn, dat de uit-
komsten geacht mogen worden het algemene beeld zo
goed mogelijk weer te geven. In verband hiermede werd
het onderwerp van onderzoek als volgt nader vastgesteld:
– het onderzoek werd beperkt tot de akker- en weide- bouw; de tuinbouw werd dus buiten. beschouwing
gelaten;
– de pachtprijzen van los land zijn buiten beschouwing
gelaten; aangezien het landbouwbedrijf zonder hoeve
niet is uit te oefenen, vormen de pachtprijzen van los
bouwland en los grasland immers een vraagstuk van de tweede orde;
– de bedrijven zijn als geheel bèschouwd en omvatten
dus landerijen met bedrijfsgebouwen en .woni.ng;
– uitgegaan is van bedrijven van ongeveer 20 ha; de
gemiddelde bedrjfsgrootte ligt in ons Land bij 10 ha;
voor de gemiddelde bedrjfsgrootte zouden (nangezien
de afschrjvings- en onderhoudskosten der gebouwen bij kleine bedrijven per hazwaarder drukken) hogere
eigenaarslasten zijn gevonden; hier staat echter tegen-
over dat op de kleinere eigen bedrijven een deel van
het onderhoud plaatsvindt door eigen mensen, hetgeen
de lasten dan weer drukt;
– er is derhalve, van uitgegaan dat het noodzakelijke
onderhoud door derden wordt verricht; behalve op
de kleinere eigen bedrijven is dit gebruikelijk;

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

909

– voor grondlasten en waterschapslasten en voor de
bruto-pachtprijzen zijn de gemiddelden voor het gehele
land – bepaald;
– een inzicht in de situatie in een vooroorlogs- en een
na-oorlogsjaar werd in eerste instantie voldoende ge-oordeeld; hiertoe werden gekozen 1938 en 1950; ge-
zien het niet up-to-date zijn van alle statistieken en
aangezien zich sinds 1950 geen-fundamentele wijzigingen
hebben voorgedaan, werd aan dit laatste jaar de voör-
keur gegeven boven latere.

‘Een samenvatting vn de eigenaarslasten wordt ge-
geven in tabel 1. Omtrent de afleiding dient in het kort
het volgende te worden medegedeeld.
De onderhoudskosten van de gebouwen kunnen niet
zonder meer uit de boekhoudcijfers worden afgeleid. Reeds
voor de vooroorlogse—toestand is dit bezwaarlijk omdat
men zich dan Thoet baseren op de boekhoudingen van eigen
bedrijven, waar het loondeel van het onderhoud in eigen
beheer bij de normale loonkosten van het bedrijf kan zijn
geboekt. De na-oorlogse cijfers zijn nog moeilijker te
interpreteren. Er is ni. aan de ene kant een neiging tot het uitstellen van onderhoud in verband met de sterk gerezen
kosten, terwijl- anderzijds er een noodzaak bestaat tot
het inhalen van de achterstand in dit opzicht. Om deze redenen werd het oordeel van deskundigen omtrent de
hoogte van de noodzakelijke onderhoudskosten gevraagd,
waarnade zo verkregen cijfers getoetst werden aan de
beschikbare boekhoudcijfers. Uit een en ander blijkt dat
bedragen van f5 per ha in 1938 en fl6 per ha in 1950
(index 330) redelijk kunnen worden geacht en eerder- aan
de lage dan aan de hoge kant zijn.
Ook de afschrïjving kan niet aan boekhoudcijfers wor-
den ontleend. Deze is namelijk gebaseerd op fiscale voor-
schriften en heeft dus plaats op basis van de historische
kostprijs. Economisch zou een dergelijke wijze van af-schrijven niet te rechtvaardigen zijn. Zij geeft evenmin
de betekenis van het. kapitaalgoed in het productieproces
weer, als dat zij in staat-stelt tot de vorming van een ver-
vangingsfonds, waaruit t.z.t. de vervanging van de ge-
bouwen kan worden gefinancierd. Gezien de sterke stij-
ging van de bouwkosten, welke sinds de tweede wereld-
oorlog ongetwijfeld ook blijvend te zien zal zijn, staat boven-
dien vast dat uit het oogpunt van de vorming van ver
vangingsfondsen de véôroorlogse afschrijvingen (zelfs
indien ze op basis van de vervangingswaarde hadden
plaats gevonden) achteraf tç laag zijn geweest. Hiermede
zal echter verder geen rekening worden gehouden. In
verband dus met de onbruikbaarheid van deboekhoud-
cijfers, werd de afschrijving berekend uit opgaven van
deskundigen omtrent de bouwkosten en de te verwachten
levensduur. De bouwkosten bedroegen véér de oorlog
voor bedrijven van ongeveer 20 ha bij akkerbouwbedrjven
f540 – f650 per ha en bij gemengde bedrijven f650
f800 per ha. In 1950 waren deze kosteti f1.700 – f2.000
per ha bij akkerbouwbedrijven en f2.300 – f2.700 per
ha bij gemengde bedrijven. Gemiddeld kan men dus
uitgaan van f667 per ha in 1938 en f2.200 per ha in 1950 (index 330). De levensduur van boerderijen kan zeer uit-
eenlopen. Men kan zeggen van 50 tot 100 jaar, afhankelijk
mede van het

onderhoud. Bij een onderhoudspost als boven
aangehouden zou men volgens deskundien kunnen reke-
nen op 75 jaren. De afschrijving wordt dan f9 per ha in
1938 en f30 per ha in 1950 (index 330).
De economisch meest juiste berekening van de brand-
verzekeringspremie is die uitgaande van de na afschrijving
(in verband met de gemiddelde levensduur) resterende
waarde op basis van de vervangingswaarde. Bij een premie
van 3,5
0
/
0
0
komt men zo op f1 per ha in 1938 en f3 per

ha in 1950.
De grondlasten kunnen uit cijfers van het Landbouw-
, Economisch Instituut voor de groepen van landbouw-

gebieden, worden berekend op gemiddeld f
5
per ha voor
het gehele land in 1938. Nadien heeft zich een stijging
voorgedaan tot 160 pCt of f8 per ha.
De waterschapslasten in 1938 bedroegen, berekend op
overeenkomstige wijze als de grondlasten, f7 per ha. De stijging van de omslag bedroeg volgens de Statistiek der
Waterschapsfinanciën van het C.B.S. van 1938 op 1950
bijna 200 pCt. Aangezien de prjsindex van de waterschaps-
uitgaven belangrijk hoger ligt (op ongeveer 300 pCt), kan bij
een stijging van de omslag tot 200 pCt het onderhoud
niet op dezelfde wijze behartigd worden als véôr de oorlog.
Dit heeft moeten leiden tot het uitstellen van onderhoud
en het interen van reserves. Beide factoren moeten als
intering in rekening worden gebracht, zodat het, verant-
woord is de wa,terschapslasten op 250 pCt te stellen. Zij
komen daarmede voor 1950 op f 18 per ha (250 pCt
van f7). De rente van het gebouwenkapitaal dient, evenals de
brandverzekeringsprem ie, te worden berekend uitgaande
van het vermogen in gebouwen op basis van de vervangings-
waarde. Bij een rentestand van 4 pCt bedraagt zij f 13
per ha in 1938 en f35 per ha in 1950.
De verschillende eigenaarslasten kan men thans samen-
vatten.

TADEL 1.

Overzicht van de eigenaarslasten (gid/ha)

1938
1950
11938=100

Vervangingswaarde gebouwen
f

667
f 2.200
330 pCi
333
,,

880
264

Onderhoud gebouwen
f

5
f

16
330 pCt
9
,,

30
330

vermogen in gebouwen

……….

1
,,

3
264
Afschrijving gebouwen

………..

Grondtasten

………………
5 8

160
Assurantie gebouwen

………….
.

Waterschapslasten

……………

7
,,

18
250

Totaal (cxci. rente gebouwen)

. .
f

27
f

75
278 pCt
Rente gebouwen
f

13
f

35
264 pCi

Totaal
(mcl:
rente gebouwen)

….
f

40
f

110
275 pCt

Met betrekking tot de pachtprjzen staan verschillende
statistieken ter beschikking. Het juiste gebruik hiervan levert meet moeilijkheden op dan op het eerste gezicht
lijkt. Voorafgaande aan het overzicht van tabel 2 zullen
daarom deze verschillende bronnen worden besproken.
De vooroorlogse gemiddelde pachten’ kunnen worden
afgeleid uit de statistieken der bedrijfsuitkomsten van de Directie van de Landbouw, welke zijn -gebaseerd op ge-
gevens der provinciale boekhoudbureau’s. De hierin voor-
komende gemiddelde pachtbedragen voor de verschillende
landbouwgebieden zijn berekend door de totale gepachte
oppervlakte voor elke groep van bedrijven te delen op het
daarvoor betaalde totale pachtbedrag. De aldus gevonden
pachten per ha zijn aangehouden als gemiddelde werke-lijke of geschatte pacht voor het geheel (pacht en eigen-
dom). Aangezien de gebouwen slechts voor .ongeveer een-
vierde worden gepacht tegen de grond voor ongeveer de
helft, hebben de pachtprijzen van los land een vrij grote
invloed op de berekende pachtcijfers. V&r de oorlog
bestond er echter gemiddeld over het gehele land vrijwel
geen verschil tussen de pachtprijzen van boerderijen en
van los land, zodat hierdoor geen fout wordt veroorzaakt.
Het is in dit verband noodzakelijk er op te wijzen,
dat men bij het bepalen van gerniddelden van pachtprjzen
uit die voor een aantal kleinere gebieden, dient te wegen
met de totale oppervlakten landbouwgrond (resp., wanneer
het om de pachtprijzen van los bouwland of los grasland
gaat; met de totale oppervlakten bouwland en grasland)
in de betreffende gebieden. Dan krijgt men het gemiddelde
peil van werkelijke of geschatte pachtprjzen. Weegt men
met de gepachte oppervlakten, dan krijgt men de gemid-
delde pachtprijzen van de gepachte gronden. Dergelijke

910

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
November 1952

cijfers worden in sterké mate beïnvloed door de ver-
houdi’ng tussen pacht en eigendom in de verschillende
gebieden, of door de aantallen verpachtingen in de ver-
schillende gebieden in bepaalde jaren. Men zou dan tot
de verkeerde conclusie komen dat de pachtprijzen van los
land voor de oorlog boven die van boerderijen lagen,
alleen ten gevolge van het feit dat in ‘bepaalde gebieden
met veel verpachtingen van los land, de prijs van los land
boven die van boerderijen ligt. Als voorbeeld moge worden gewezen op de Friese Bouwstreek, waar veel los bouwland
wordt verpacht aan zgn. gaardeniers, die er feitelijk grove
tuinbouw op uitoefenen.

Ook bij de interpretatie van de Statistiek der Pacht
prijzen van het C.B.S. dient men met het voorgaande
rekening te houden. Deze statistiek geeft de pachtprijzen
volgens de niguw afgesloten contracten. Men weegt bij
het bepalen van gemiddelden uit deze pachtprijzen wel
met de oppervlakten der afgesloten contracten. Aangezien op de zeekleigronden (bijv. Friesland en Zeeland) belang-
rijk meer pacht voorkomt dan op de zandgronden (bijv.
Overijssel, N.-Brabant), wegen de gebieden met hoge
pachtprijzen zwaar bij het bepalen van gemiddelden.
Dergelijke gemiddelden geven dan ook geen juiste indruk
van het oachtped. Om deze reden vermeldt het C.B.S. in
haat laatste pachtstatistiek geen gemiddeld landelijk
pachtcijfer meer.
In tegenstelling tot de situatie v66r de oorlog is de na-

oorlogse Statistiek ,der Bedrijfsuitkomsten van het Land-
bouw-Ëconomisch Instituut geen bruikbare bron van
pachtcijfers. Voor alle bedrijven, welke niet geheel worden
gepacht, schatten de boekhoudbureau’s thans ni. de pacht-
prijzen. Vanwege de verhouding eigendom: pacl1t betekent
dit, dat ongeveer driekwart van deze pachtprijzen ge-

schat is. Gezien de grote verschillen welke mogelijk
zijn, al naar gelang men zich bij het schatten richt naar de
nieuwste contracten of naar de gemiddelde pachtprijzen,
kunnen de zo geschatte pachtprijzen sterk uiteenlopen.
Een betrouwbare maatstaf geven zij dus niet.

Wannèer men düs voor na-oorlogse jaren niet alleen
het pachtpeil volgens de laatste contracten wil kennen,
doch eveneens het gemiddelde werkelijke pachtpeil, dient
men uit te gaan van de pachtprijzen volgens de nieuwe
contracten in een aantal jaren. Blijkens de Statistiek der
pachtprijzen van het C.B.S. worden jaarlijks voor gemiddeld
ongeveer .9 pCt van de verpachte oppervlakte nieuwe
pachtcontracten opgesteld. Aangezien hier, zij het weinig,
dubbeltellingen in voorkomen ten gevolge van het feit,
dat verschfflende pachtcontracten om de drie jaren worden
herzien, kan het gemiddelde werkelijke pachtpeil worden
gevonden door het gemiddelde te nemen van het pachtpeil
volgens nieuwe contracten in de laatste twaalf jaren.
Naast het pachtpeil volgens de laatste contracten en het
gemiddelde pachtpeil is een andere maatstaf voor

de
hoogte der pachten het pachtpeil volgens de nieuwe con-
tracten der laatste drie jaren. Volgens de huidige pacht-
wetgeving kunnen immers de contracten om de drie jaren
worden herzien wat betreft de pachtprjs. Uit het voor-
gaande bleek, dat van deze mogelijkheid slechts op be-
perkte schaal gebruik wordt gemaakt. Vooral bij Ideinere
objecten zijn hiervoor wel reële oorzaken aan te wijzen,
de kosten van de contractwijziging en de rompslomp van –
de toetsing maken een geringe verhoging van de pacht-
prijs immers niet aantrekkelijk. Feitelijk zouden deze be-
heerskosten onder de eigenaarslasten moeten worden ver-
aitwoord. Het bestaan er van neemt echter niet weg dat
het achterblijven van de werkelijke bij de toegestane pachten door de eigenaren had kunnen worden voor-
komen. Daarom is het pachtpeil volgens de nieuwe con-
tracten der laatste drie jaren wel de beste maatstaf voor de
hoogte der pachten.

Niet in alle gevallen wordt in de ter goedkeuring aan de

Grondkamers toegezonden pachtcontracten de maximaal
toegelaten pachtprjs opgenomen. Volgens een ruwe schat-
ting van deskundige zijde zouden de pachtnormen momen-
teel een fl5
2)
boven de vastgestelde nieuwe pachtprjzen
liggen. In het hiernavolgende overzicht wordt een alter

natief vermeld, waarin dit tot uiting komt. Het zou echter
niet juist zijn dit pachtpeil als doorslaggevende maatstaf
te nemen. Ook bij het huidige systeem van pachtprijs-
beheersing blijft een nauw contact tussen verpachter en
pâchter gewenst. Wegens de onzekerheid omtrent de toe-
laatbare pachten in het algemeen, en die van afzonderlijke
objecten in het bijzonder, zou dit contact verder ver

slappen wanneer men in alle gevallen ter bereiking van de maximale pachtprijs deze door de Grondkamers zou laten
vaststellen. Dit zou ni. moeten geschieden door in alle
gevallen een pachtcontract met abnormaal hoge pacht-
prijs ter ^goedkeuring voor te leggen, waaroj de Grond-
kamer deze pachtprijs tot de maximaal toegelatene terug-
brengt.

Wanneer men tenslotte nog rekening houdt met het
onderhoud ten laste van de pachters, komt men tot het
volgende overzicht van de verschillende alternatieven voor
het pachtpeil. Zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, kan
menhet pachtpeil volgens de nieuwe contradten der laatste
drie jaren als de beste maatstaf voor de hoogte der pachten
ten behoeve van de hier gemaakte berekeningen be-
schouwen.

TABEL 2.

Overzicht van de verschillende naatstaven voor het pacht- peil (gid/ha)

1938

1

1950
1938
=
1950
100

Gemiddeld

………………
f

69
f

82
119 pCt
Volgens

nieuwe

contracten

der
72
91
126
Volgens nieuwe contracten van het
72

..

,,

94
131

laatste drie jaren

…………….

Volgens normen der laatste drie
laatste

jaar
………………….


106
147
jaren

…………………..
Volgens normen van het laatste
jaar

……………………

109
151
‘) T.o.v. f72 in 1938.

Uit de gegevens van de tabellen 1 en
2
kunnen de
rente van grond en gebouwen en, na aftrek van de rente
van gebouwen, de netto-pacht worden berekend (tabel 3).
Alleen op basis v.an de drie Voornaamste maatstaven voor

TABEL 3.


Rente en netto-pacht (gid/ha)

bruto-pacht
brutoacht
-p

gemiddelde
volgens nieuwe
volgensnar-
bruto-pacht
contracten der
men der
laatste drie
laatste drie
jaren
jaren

1938
1950
1938

1950 1950

Bruto-pacht

……….
1

69
f 82 f 72
f 91 f 106
Eigenaarslasten cxci. rente
1
gebouwen
1

,,

27
75
27
,,

75
,,

75
Rente grond met gebou-
wen

…………..
1

f 42
f

7
f 45
f 16
1

f

31
Rente gebouwen
,,

13
35
13
35
,,

35

29
—f 28
f 32
—f 19

f

4
Rente grond met gebou-
Netto-pacht

………..f

ven in pCt van voor-
oorlogse koopprijs
(f2.000/ha)

. . .;

…….
2,1 pCt
0,4pCt
2,3 pCt 0,8 pCt
1.6pCt

het pachtpeil is deze berekening uitgevoerd. Aangezien de
bruto-pacht volgens de nieuwe contracten der laatste drie
jaren voor ons doel de beste maatstaf is, zullen de hierop
gebaseerde uitkomsten nader worden bezien.

‘) Wanneer men de door de Minister van Landbouw opgestelde landelijke
normen (Ned. Staatscourant dd. 6 Februari 1952) ver,gelijkt met de pacht-
prijzen volgens nieuwe contracten in de laatste jaren, lijkt een verschil van-
f15 per ha aan de hoge kant.

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

911

V66r de oorlog kon men de gemiddelde koopprijs van
boerderijen stellen op rond f2.000 per ha. De vervangings-
kosten van grond niet gebouwen lagen ongetwijfeld be-langrijk hoger. Uitgaande van deze f2.000 bedroeg véôr
de oorlog het rendement 2,3 pCt. Buiten beschouwing

latende, of de toenmalige brutopachten hoog of laag
waren in verband met de resterende inkomens van de
pachters, kan men vaststellen, dat het privaat-economische
rendement van het grondkapitaal laag was.
De verklaring, dat een lage netto-opbrengst van het
grondkapitaal normaal werd geacht, is ongetwijfeld mede
deze, dat deze belegging bij uitstek als veilig werd be-
schouwd. ,,Modder is modder”, zegt men in Groningen.
Wat er ook moge gebeuren, de grond blijft. Daalt de waarde
van het geld, dan stijgen de prijzen der producten. Daar-
mede stijgt ook de netto-opbrengst in guldens voor de
verpachter, hetgeen de daling van de koopkracht van de
gulden min of meer compenseert:

Deze, verwachting, op grond waarvan het lage voor

oorlogse rendement als redelijk werd geaccepteerd, is niet
in vervulling gegaan. De waarde van het geld is gedaald,
maar in plaats van te stijgen is de rente van grond met ge-
bouwen zelfs gedaald van f45
tot fl6 per ha. In 1950 –
bedroeg het rendement daardoor slechts 0,8 pCt van de
vooroorlogse waarde ad f 2.000, terwijl’ men eerst bij een

stijging boven 6 pCt (2,3 pCt vermenigvuldigd met de
index van de kosten van levensonderhoud) aan ,,00rlogs-
winst” had kunnen denken. Na aftrek van..rente voor het
gebouwen’kapitaal blijkt in 1950 een negatieve netto-pacht (—f 19 per ha) over -te blijven.
In normale tijden is het alleen bij zorgvuldig beheer
mogelijk een in grond belegd bezit in stand te houden.
Gezien het lage rendement behoeft dit geen nadere toe-
lichting. Ook zonder prijswijzigingen zou dit na de oorlog
nog aanzienlijk moeilijker zijn geworden door de hogere tijdelijke en blijvende fiscale lasten. Het is duidelijk, dat

de daar bij komende daling van het rendement, niet alleen
reëel doch zelfs nominaal, de verpachters in een zeer moei-
lijke positie heeft gebracht. Niet alleen is verdere kapitaal-
vorming onmogelijk. Voor zover men de inkomsten uit
dit bezit voor het levensonderhoud niet kan ontberen,
heeft er intering plaats, zowel financieel (door het aan-
spreken van voor vervanging en onderhoud bestemde

gelden) als materieel (doordat grond en gebouwen dien-
tengevolge niet op peil gehouden kunnen worden). Blijkens
enquêtes in enkele provincies kan men de achteruitgang
van de toestand der gebouwen in de practijk duidelijk
waarnemei’i.’

Er is nog een ander aspect van deze zaak. Het aantal
boeren, dat volledig pachter is, kan men globaal stellen

op eenvierde van het totale aantal. De overige driekwart
heeft driekwart van de gebouwen en de helft van de grond
in eigendom; eenvierde gedeelte van de grond wordt door

deze groep dus bijgepacht. Het is na de oorlog gebruikelijk
geworden de inkomens der boeren alleen te beoordelen
op basis van pachtbedrjven; hierbij wordt dus voor geheel
of ten dele eigen bedrijven de pacht geschat. Het is dui-
delijk, dat op deze wijze voor driekwart van de boeren
te hoge ondernemersinkomens worden berekend. Bij hun
inkomensberekening is immers onvoldoende rnet een ver-
goeding voor het vaste kapitaal rekening gehouden. Hier-
door zijn ook de eigen boeren, zij het in mindere mate
dan de verpachters, in een moeilijke positie gekomen.
Het heeft weinig zin om na te kaarten over wat is ge-
weest. Ongetwijfeld waren er belangrijke argumenten van
algemeen belang om na de oorlog de vergoeding van het
vaste kapitaal in de landbouw
tijdelijk
beperkt te houden. Uit de in deze bijdrage afgeleide cijfers blijkt echter dui-
delijk, dat zowel de redelijkheid als de instandhouding
van ons grond- (en gebouwen-) kapitaal het wenselijk
maken binnen afzienbare tijd de grondeigendom uit de
sfeer van de ,,vergeten groepen” te brengen.

‘s-Gravenhage.

– Ir H. KOORNNEEF.

London

‘1
Osaka
/

Buxton

(1948)

/
,

(1950)
/

(1952)

Pairijs
/

London /
Amsterdam

(1950)

/
(1951)
/

(1952)

als ontmoetingsplaatsen voor de internationale en de Westeuropese

katoenindustrie

Steeds veelvuldiger worden de berichten over interna-
‘tionale besprekingen – steeds veelomvattender de ver-
slagen – steeds wanhopiger misschien ook de in- en out-
siders bij het, aanschouwen van deze nieuwe vaklectuur,
die zij om ,,bij te blijven” moeten verwerken.

In het besef van de vloek van deze tijd, nl. het gebrek
aan rust om alle rapporten, verslagen en beschouwingen
grondig te kunnen verwerken, in het besef ook van het
gevaar, dat, door een al te zeer toegeven aan het ,,lang-dradige” – het textielvak nu eenmaal ‘eigen -, de bomen
het gezicht op het bos wegnemen, zullen wij trachten in
een beknopte nabeschouwing enkele resultaten weer te
geven van de twee conferenties van katoenfabrikanten,
die de laatste maanden iii Engeland en in ons land werden
gehouden.

BUXTON
(September 1952).

Wij achten ons ontslagen van de taak deze conferentie

te moeten inleiden, gezien het feit, dat onze voorstudie
als bijlage bij ,,E.-S.B.” van 10 September 1952 werd op-

genomen. Zelfs hadden wij er bijna geheel het zwijgen toe
gedaan, nadat de pers zoveel aandacht aan Buxton bjeek te hebben geschonken.

‘En toch, als men dan later uit opmerkingen van toe-
schouwers hoort, hoe scheef de voorstelling is, die som-
migen zich over het wezen van deze bijeenkomst hebben
gemaakt, dan wordt men al gauw tot zulk een korte na-
beschouwing, als wij hier hopen te geven, geforceerd.
Als ondertitel hadden wij voor deze paragraaf nog het
beste kunnen kiezen ,,Over bergen en muizen”. Waar wij,
fabrikanten, in Buxton ni. een bescheiden begin van in-
ternationale samenwerking beoogden, meenden sommige
persorganen er bij voorbaat een Mont Blanc te mogen
zien verrijzen.

Welnu, toen eenmaal de geesten zich op een spectaculaire
gebeurtenis hadden voorbereid, mocht de berg natuurlijk

912

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 November 1952

per se geen muis baren en werd het vooraf verwachte,
bescheiden diertje tot een groteske figuur opgeblazen.
Wat toch was de bedoeling van deze conferentie? Niets
anders dan een streven van alle belanghebbenden bij
de internationale handel in katoenen manufacturen eens
aan één tafel zich te verenigen en dâar twee hoofdpro-.
blemçn te bespreken. Allereerst het verontrustende ver

schijnsel van een ten opzichte van de wereldconsumptie
en, wat erger is, ten opzichte van de aanwezige verwer-
kingscapaciteit steeds krimpende wereldmarkt voor ka-
toenen goederen. Daarnaast, hoe dit pessimisme verwek-
kende verschijnsel mogelijk zou zijn weg te nemen.
Van de aanvang af besefte echter. iedere deelnemer, dat
men slechts met fabrikanten en hun adviseurs zou over-
leggen. Op een conferentie bestaande uit louter indus-

triëlen kon nimmer enige maatregel getroffen worden
of overeenkomst aangegaan, Øie een aanpassing van het internationale aanbod aan de vraag kon bewerkstelligen.
Nèch een verdeling van een koek, nèch een aanhalen van
‘de buikriem – een inkrimpen van de productie – lag
dus in de bedoeling.
Tot zover de instelling der deelnemers. Helaas echter
heeft de grote aandacht, die deze bijeenkomst speciaal in
Engeland en Japan trok, bij velen de mening doen post-
vatten, dat er nu maar ineens naar een concrete oplossing
van de twee gestelde problemen moest worden gezocht.
Dit ,,wereldkatoenparlement” zou dus
het
verlossende
woord moeten spreken.
Dit gaf weer aanleiding tot het ontstaan en verder kweken
van bepaalde positieve en negatieve sferen, welke de ges-

tes van enkele delegatieleden ongetwijfeld hebben beïn-
vloed.
En toch is het goed, voordat wij de verkregen resultaten
weergeven, met klem te hoog gespannen verwachtingen
tegen te spreken. Vooral omdat wij anders tevens ten on-rechte een afkeurend vonnis zouden vellen over de werk-
zaamheid van de gedelegeerden. ,,Als dan zo weinig po-
sitiefs verkregen werd, is er zeker ook niet veel gewerkt”
is men immers geneigd om aan te nemen!
Men beschouwe echter eerst even de organisatie en de
werkwijze van dit congres. Men komt dan al gauw tot
andere gedachten. Bovendien is het nuttig te weten waar
en door wie werd vergaderd.
Na een inleidende ceremonie in de Incorporated Ac-
countants Hall in London (17 September), verenigden zich
5
delegaties in Buxton enwel de vertegenwoordigers (ge-
assisteerd door secretarissen, adviseurs, statistici, tolken,
etc.) van Japan (22 personen sterk), Engeland (20), Con-
tinentaal West-Europa (14), Amerika (13) en India (6).
Daar elk precedent voor een dergelijke veelomvattende
bijeenkomst van ruim 70 gedelegeerden ontbrak, was het
begin moeilijk. Toch slaagde meri er na enige aarzeling
in de zeven dagen, die ter beschikking stonden, vrijwel
zonder rustpauze te gebruiken om de agendapunten af
te handelen.
Wij zullen de lezer niet vermoeien met een omschrij-
ving van de werkwijze der verschillende sub-commissies,
doch hier volstaan met de opsomming van datgene, wat
o.i. als de kernpunten van het bereikte mag worden ge-
noemd. –

In de eerste plaats achten wij het van grote betekenis,
dat voor het eerst in de historie alle belanghebbenden bij
de internationale handel in katoenen manufacturen in één
conferentie werden verenigd om van gedachten te wis-
selen. Allen zij, die de sfeer, waarin de uiterst openhartig gevoefde onderhandelingen plaatsvonden, hebben mogen
beleven, kunnen de waarde van dit feit enigszins bij be-nadering schatten.
In dit grote gezelschap nu werd volledig overeenstem-
ming bereikt over de zienswijze op de ontwikkeling van
de wereldmarkt op kort zicht. Men raamde de afzet in

1953 nl. niet hoger dan die in 1951 en achtte het één goede
prestatie als men gezamenlijk 5- mrd sq.yds. aan katoenen
weefsels zou weten te exporteren.
Ook over een tweede schatting was men het volkomen
eens. Algemeen erkende men, dat de wereldcapaciteit aan spinspillen en weefgetouwen meer dan voldoende
was om aan de zich thans manifesterende vraag te voldoen.
De motieven, waaraan deze conclusie was ontleend,
sproten voort uit de ramingen, die de verschillende dele-
gaties maakten omtrent het aandeel, dat zij voor zich
in

deze wereldhandel hoogten te kunnen bemachtigen. Om
dit te kunnen aantonen volgen hier enkele cijfers.

Een vergelijking van de wereldexport van katoenen weef-
sels in de periode 194911952 met een samenvatting van de
ramingen der delegaties over het jaar 1953
1).

(mlii square yards)

1952

1953
(gedeeltelijke

(raming van

1949

1950

1951

raming, ni. 2 x iedere delegatie
de cijfers over

afzonderlijk)

India
….

466

1.109

776

550′

1.000
Japan

744

1.088

1.082

926

1.100
Ver. Konink-

rijk
….

904

822

865

746

1.350

Ver. Staten

898.560

809

777

725

‘West-Europa 1.496

1.685

1.867

1.724

1.700

O

4.508

5.264

5.399

4.723

5.875
yerige

landen ..

102

82

122

97

120

1
4.610

5.346

5.521

4.820

5.995
‘) Exclusief directe exporten naar landen achter de ijzeren en bamboe.
gordijnen.

Een vergelijking van de kolommen 1951 en 1953, of
wel de raming van het verbruik en het aanbod in het vol-

gende jaar moet dus wel tot de conclusie leiden, dat de
noodzaak om de capaciteit nu eens flink uit te breiden bepaald niet bestaat.
Gaan wij iets dieper op de raming van de verschillende

delegaties voor
.
1953 in, dan treft ons weliswaarhet op-
timisme van India; toch zien wij hoe dit land, waar de
katoenindustrie dikwijls het staatsdirïgisme heeft leren
kennen, reeds in 1950 meer dan 1 mrd sq.yds. heeft ge-
exporteerd. Capaciteit en afzetorganisatie zijn dus zeker
aanwezig.
Sterker nog treft ons het Engelse cijfer, dat een gedurfd 56
pCt meer afzet in 1953 in verhouding tot 1951 vertoonde..
Zij, die weten met hoeveel moeilijkheden een dergelijke

spectaculaire ,,come-back” gepaard kan gaan, zullen be-
grijpen, dat deze raming nogal wat stof deed opwaaien.
Eerlijkheidshalve moeten wij echter toegeven, dat het
Engeland van vôér de oorlog nog vrij wat hogere cijfers
– – toonde
2).

Bezien wij de raming dus uit die milde gezichtshoek,
daij past misschien alleen enige critiek op het tempo van
opvoering. Een cijferreeks als bijv.: 950 (1953)-1.150 (1954)-
1.350 (1955) zou o.i. een elegantere serie van streefpunten
hebben gevormd. Zeker, wij weten dat dit een weinig
op gegoochel met cijfers lijkt, doch het tweede doel, dat
door sommigen – al of niet terecht – âchter deze ratning
werd gezocht, ni. een doelbewust streven om nu eindelijk
eens met het pessimisme in Lancashire te breken, zou dan
ook beter bereikt zijn.
Tot dusver was er slechts sprake van de raming op het
kortst mogelijke zicht. De cijfers van Japan, de Verenigde
Staten en West-Europa gaven althans voor 1953 weinig
reden tot commentaar.
Men heeft zich echter ook wel verder van huis gewaagd,
zij het eerst nog wat schoorvoetend, nl. tot in de jaren
1954155.
Fabrikant als men was, voelde men toch al dade-
lijk een zekere schroom om zelfs al 3 jaar van huis te gaan.
In plaats van over ,,estimates” werd daaroni geksche-‘

‘)1936/39 gemiddeld 1.719 mlii sq.yds.

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

913

rend gesproken over ,,guesstimates”. Sommigen, als Japan
en tot op zekere hoogte West-Europa, construeerden
111.

hun aanspraken op de denkbeeldige koek mede uit.hoofde van de eisen van hun nationale economie. Het viel daarbij
op, dat talloos ve1eargumenten van de leden der verschil-
lende delegaties elkaar eigenlijk aardig dekten. Kortom,
veel betekenis mag men niet direct aan de meer globale ra-
mmgen over 1954155 hechten entoch brengen ook deze
cijferséén belangrijk punt naar voren, nl. dat geen enkel land zich er ooit meet op kan beroepen, dat het zich, bij
een te grote uitbreiding van de capaciteit na September 1952
nog in een periode van ,,blind investment” waande. In-
vesteert men nu nog teveel geld in spullen en looms dan
moet men eenvoudig ziende blind zijn geweest. Een ver-
gelijking van de onderstaande tabel met de cijfers, die ons
in de vorige tabel de afzet over 1953 voorspelden, zegt in
deze genoeg.

Ra,ningen voor de wereldexport van katoenen weefsels
in de periode 195411955.
(mln square yards)

1954
1
1955
1

Opmerkingen.

India

………
1.000 1.000
Raming 1953 gehandhaafd.
1.500 1.600
,,guesstimate”.
Ver. Koninkrijk
1.350
1.350
Raming 1953 gehandhaafd.
Ver. Staten
800
900
O.i. relatief nog de meest reële raming.

Japan’)

…….

West.Europa
2.000
1

2.000
1Enigszins ,,onder protest’, daar men zich

eigenlijk liever niet tot een raming ver-
6.650 6.850
der gaande dan 1953 gedwongen zag.

Als er dus ooit sprake van is, dat de wereldmarkt zich
zal verruimen, zijn er vele ervaren gegadigden! Ten slotte de ramingen op zeer lang zicht. Terecht ver-
diepte men zich hier niet zo zeer in concrete cijfers. Deze
zouden immers volmaikt irreëel worden. Veeleer maakte
men zich bij deze toekomstbeschouwing volkomen los
van het pessimisme van de inkrimpende wereldmarkt en
zocht men naar middelen om zich uit dit keurslijf los
te worstelen. Hoe dus niet alleen aan dit euvel paal en perk
te stellen, doch ook hoe zich-in t, denken in een periode
van een sterk uitbreidende consumptie. Het lijkt allemaal
wat onwezenlijk en toch, als men de cijfers per capita
consumptie van katoenen vezels eens analyseert
4)
en ziet,
hoe een terugkeer tot het vooroorlogse verbruik in Azië
een
extra export van 4.686 mln sq.yds. mogelijk maakt
5),

geeft dit wel te denken.
Tal van problemen kwamen bij deze studie ter sprake.
Van de monetaire en politieke vraagstukken, hoe belang-
rijk ook, heeft men zich in Buxton onder het motto ,,Schoen-.
maker hou, je bij je leest” wijselijk verre gehouden. Wel
echter kwamen al die elementen onder de loupe, die er
toe mede kunnen werken om de prijzen van de eindpro-
ducten te verlagen-en althans langs die weg de consump-
tie van de ,,on the margin of consumption” levende massa’s
te stimuleren. Met name het niveau van de katoenprijzen, de modernisering van het machinepark, de vergroting van
de integratie, de opvoering van de specialisatie, het doen
ontstaan ook van grotere markteenheden met de kansen
op een verdere specialisatie en standaardisatie, etc.
Kortom, allen die het fascinerende van deze gedachten-.
wisseling hebben kunnen meemaken, weten, .dat onze op-
somming bij lange na niet volledig is geweest. Ontbreekt
ons normaliter de tijd tot lezen, nog veel moeilijker echter is het de tijd tot schrijven vrij te maken.
Wij
volstaan daar

om, in een ietwat egocentrische bui, nog op één belang-
rijk facet te wijzen, nl. het ontstaan van de Continentaal
Westeuropese Club.
Voor het eerst immers nam deze groep als één delegatie
aan de discussies deel. Voor het eerst heeft men daardoor

‘)
Japan had ook voor 1953 een hogere ,,guesstimate” gesteld, nI. 1.400 mln
sq.yds. Het raamde echter in 1953154155 in feite slechts iets in de orde van
grootte van 1.100, 1.200, 1.300 mln sq.yds. te kunnen exporteren.
‘) ,,Percapitafibreconaumption”, F.A.O. Bulletin nr 12,Rome,Januari1952.
5
)781 niillioen inwoners; van 13 naar 19 yds. per capita.

beseft, hoe belangrijk het Continent op het gebied van de
export van katoenen manufacturen is. Voor het eerst
mogen wij ten slotte wel bekennen was hier een ,,Uniting
West-European cotton textile group” in actie.

-. AMSTERDAM
(October 1952).

Wij zeggen ,,voor het eerst”. Want wèl verenigden de
katoenfabrikanten van 10 O.E.E.C.-landen zich reeds in
1950 in Parijs en in 1951 in London, doch van een be-
paalde eenheid was toen nog geen sprake. Het doel van
deze besprekingen was om, ns een periode van dollar-
èn katoenschaarste dank zij de Marshall-hulp gezamenlijk
te zijn doorgeworsteld, ook eens ovér andere problemen
van gedachten te wisselen.
Als de allerbelangrijkste kwamen daarbij naar voren
de mogelijkheid van een integratie van de Westeuropese

textielmarkt
6)
en het zich daardoor beter geschraagd
voelen in de strijd op de internationale markt.
Wat dit laatste punt betreft behoeven wij na ons ver-
slag over. Buxton niet in herhalingen te vervallen. De groep
Europeanen van het Continent werd daar, onder het sper

vuur van enkelen die zich moeilijk vertrouwd maakten
met de lijflijke aanwezigheid van de steeds als ,,other
countries” aangeduide groep naamlozen, zeer dicht tot
elkaar gebracht. Het is echter gemakkelijker zich in bet
negatieve, in de afweer, te verenigen dan in het creatieve.
Vandaar ook het belang, dat vrijwel alle delegatieleden
van West-Europa hechtten aan de reeds maanden vooraf
gefixeerde 3de ontmoeting van de zgn. West-Europa
Club, die op 23 en 24 October in Amsterdam werd ge-

houden.
Allereerst waren daar op uitnodiging van de Neder-
landse Vereniging Katoen-, Rayon- en Linnenindustrie aanwezig alle personen, die in Buxton deel hadden uit-
gemaakt van de Continentaal West-Ei.iropa-delegatie.
Verder waren natuurlijk ook de Engelse collega’s aanwezig,
hadden verschillende landen hun delegaties aanmerkelijk
versterkt . en waren ten slotte hier ook de Noren van de

partij
7
). In totaal rekende men met ongeveer 40 gede-

legeerden.•

Voor een goed begrip moge dienen, dat deze derde
mijlpaal op de ongetwijfeld zeer lange weg, die misschien
nog eèns via een ,,uniting” naar een ,,united” West-
Europa op textielgebied zal leiden, in los verband be-
reikt werd. Niemand voelt er momenteel voor om verder
te gaan dan dit contact tussen de landelijke organisaties, waarbij elk organiserend land tijdelijk als het voorberei-
.dende secretariaat fungeert.
Krachtige decisies kan men, uit dit tasten en voelen
moeilijk geboren zien worden. En dit zeker niet daar
vooralsnog veel cijfermateriaal geschift en gerangschikt
moet worden, voordat, men alle cijfers betreffende capa-
citeit, productie, import en export onder dezelfde noemer
gebracht heeft.
Ten slotte moet ook dit werk groeien. Weliswaar geldt
hier: ,,l’appétit vient en mangeant”, maar oh wee als
men zich övereet door in 10 uur 8 agenda-punten af te
handelen.
Wèlke waren deze punten dan wel? Allereerst natuur-
lijk de resultaten van de Buxton Conferentie, die in dit
milieu op een veel meer ongedwongen wijze besproken
konden worden dan, op de slotzitting in. Buxton zelf. Na
al datgene, wat wij hier reeds over geschreven hebben,
behoeven we dit punt niet nader uit te werken.
In de tweede plaats en dit vormde eigenEijk de hoofd-
schotel: het probleem van de integratie van de Westeuro-

‘)
Vermoedelijk zal men zich bij een dergelijke integratiepoging ook tot
de wol-, de rayon-, de rayonvezel-, de hennep- en de linnenverwerkers moeten
wenden. Vandaar dus: textielmarktl
7)
De Denen waren helaas verhinderd. Anders was het totaal der landen
weer op 10 gekomen, juist zoals in September 1951 in Londen.

914

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
November
1952

pese textielmarkt. Of beter misschien: het complex vah
vraagstukken, dat hiermede verband houdt.
De textiel productivity-teams, die met regelmatige tus-
senpozen van het Continent uit naar de Verenigde Staten worden gezonden, komen alle zonder uitzondering onder
de indruk van de grote voordelen, die de specialisatie en
de standaardisatie in dat land kunnen bieden.
Ondanks de hoge lonen blijken de Amerikanen dikwijls
in staat te zijn het op de wereldmarkt tegen productie-
centra met relatief veel lagere arbeidskosten op te nemen.
In theorie zou een Europese markt met
240
millioen in-
woners toch zeker dezelfde voordelen kunnen bieden als
de Verenigde Staten met hun
150
millioen binnenlandse
afnemers.

Niet alleen zouden daardoor meer goedkopere katoenen
weefsels binnen het bereik van de Europese consumenten
kunnen worden gebracht, doch nog belangrijker is, dat
men dan tevens een betere basis zou verkrijgen voor de
strijd op de wereldmarkt. Immers, dâtr alleen ligt de
mogelijkheid voor West-Europa om haar positie te ver-
beteren. Vergeten wij niet, dat de reeds genoemde export
van West-Europa van 1.700 mln yards uiteenvalt in
500
mln yards intra- en nog altijd minstens
1.200
mln yards
extra-Europese handel! Met dit cijfer staat Continentaal
West-Europa nog steeds dicht
bij
de top.
Het grootste struikelblok om dit doel te verwezenlijken
is echter het feit, dat de Vrije omwisselbaarheid van de
meeste Europese valuta’s wordt belemmerd door kunst-
matig gevormde wisselkoersen, hetwelk uiteindelijk bij
hevige storingen kan leiden tot de noodzaak langs on-
natuurlijke weg weer de importen te beperken.
Eigenlijk voe e men het tijdens de besprekingen dik-
wijls zo, dat hel bereiken van een oplossing Voor de vele
monetaire problemen West-Europa veel sneller tot een
gemtegreerde markt zou brengen dan welk moeizaam ge-
leidelijk slechten van de vele uiteenlopende tariefmuren
ook.

Hoewel er voor de bespreking van dit gecompliceerde

onderwerp enkele zeer goede statistische overzichten wa-
ren samengesteld, hadden de delegaties toch algemeen
de behoefte om dit cijfermateriaal nog eens aan te vullen
met de gegevens over
1952
en dan te zien of reeds in de ont-
wikkeling gedurende
1950151/52
bepaalde trends te be-
speuren vielen, die het zoeken naar een practische uitweg
mogelijk maakten.

Daarnaast zal bestudeerd worden of de voordelen, die
men in de Verenigde Staten van een grote markteenheid
kan verkrijgen, ook op de Westeuropese toestanden van
toepassing zijn. Werkelijk vraagtekens nog te over!

Behalve de twee genoemde. hoofdproblemen werden tal
van andere, vraagstukken aangeroerd, zoals de aanvrage
tot toetreding van Japan tot de G.A.T.T. en de maatrege-
len gewenst om te voorkomen, dat de Westeuropese markt
van veredelde weefsels onnodig zou worden verstoord
door het verwerken van grey’s, die buiten ‘deze sfeer (en

dus ook tegen kosten, die op een afwijkend niveau liggen)
zijn gefabriceerd.

Meer positief klonken de geluiden over de propaganda
vor het verbruik van katoen in de ruimste zin en het on-
derling uitwisselen van veel statistisch materiaal. Om beide
punten uit te werken zullen in de komende twee maanden enkele propagandisten en statistici uit de katoen industrie
bijeen komen teneinde te pogen op deze gebieden iets
concreets tot stand te brengen.
Wat de grondstofpositie betreft kwam ook het werk
van de International cotton Advisory Comittee ter voor-
bereiding van een Cotton-Agreement ter sprake. Daar
in Amsterdam een uiterst belangrijke groep katoenver-
bruikers bijeen was, bleek het zeer nuttig te zijn over dit

veel omstreden probleem te discussiëren. Men was alge-
meen van mening, dat grote waakzaamheid bij dit drei-
gend Regeringsingrjpen geboden was.
Als wij ten slotte nog noemen de bespreking van de
wijze, waarop dit toch nog betrekkelijk jonge, spontane
overleg moet worden voortgezet, dan behoeft het geen
betoog, dat de discussies eigenlijk ontijdig moesten wor

den afgebroken. Gezien ook, de betrekkelijk korte tijd van voorbereiding was het moeilijk om tot concrete in
schrift opgestelde resoluties te komen. Moeten wij dit betreuren? O.i. zeker niet. Uiteindelijk
is de weg, die wij in West-Europa moeten gaan, nog zeer
lang. Hoewel de vergaderfrequentie op het Coi inent
tweemaal
8)
zo groot is als in de intérnationale Club,
blijkt het moeilijk ieders gedachten te richten op de wijze,
waarop de monstermarkt van
240
millioen potentiële
kopers te verwezenlijken zou zijn. Bovendien, dit spel is voor sommigen niet zonder gevaar. Men denke eens
aan de trek van de tetielindustrie der New-England
States naar het Zuiden; men hude ook de recente Bene-
luxperikelen in het oog.
Vergeten wij echter niet, dat in de West-Europa kring
het bereiken van een zeer goede onderlinge verstandhou-
ding dikwijls nog veel en veel waardevoller kan zijn dan het nu reeds doen aannemen van welke schoonklinkende resolutie ook.

Welnu, wat het verbeteren van dit onderling çontact
betreft geloven wij, dat Amsterdam in geen enkel opzicht
tekort is geschoten. Ondanks de zich soms wel eens ma-
nifesterende onderlinge verdeeldheid van opinie was de persoonlijke instelling van practisch alle
40
deelnemers
zé bijzonder prettig, dat er op dit punt onder de
9 â 10
samenwerkende landen geen enkele twijfel heeft bestaan.

Het is een jaar geweest van drukke internationale be-
sprekingen. De meeting van de I.C.A.C. in Rome (Mei),
de London-Buxton conferentie (September) en tot slot
de bijeenkomst van de West-Europa Club (October), zij
alle volgden elkaar met slechts weinige rustweken op.
Dikwijls zelfs was er teveel van het goede en moest het
werk te haastig gebeuren of was het noodzakelijk veel
terug te wijzen voor nader onderzoek.
Voor één ding, nI. voor de opbouw van persoonlijke
contacten, was deze drukke periode echter alleen maar
gunstig. Vergissen wij ons niet, dan lag hierin zelfs bepaald
een climax met het accent op een laatste samenzijn in het
historische Muiderslot bij Amsterdam.
De fabrikanten zijn thans allen weer in hun bedrijven
teruggekeerd. De dagelijkse onderlinge strijd is weer be-
gonnen. Zij voeren deze thans met een veel groter besef
voor elkanders moeilijkheden en meningen Bovendien
bereiden de secretariaten van de verschillende landelijke
organisaties nu alweer de stof voor, die een volgende
maal besproken moet worden. De materie, die zo velen
intens bezighoudt, nI. de voordelen van de grote markt-
eenheid binnen het geïntegreerde Westeuropese afzet-
gebied; voordelen die zo bitter nodig zijn bij de strijd
om het bestaan op de internationale textielmarkt.
Mochten er later nieuwe ontmoetingsplaatsen aan de
in de aanhef van dit artikel genoemde worden toegevoegd
en mocht daar dezelfde prettige sfeer van open en rui-
terlijk overleg over internationale en over specifiek West-
europese textielproblemen heersen als tijdens de laatste maanden in Buxton en Amsterdam, dan kunnen wij met
vertrouwen de verdere resultaten van dit onderling over-
leg afwachten.

Almelo.

Dr W. T. KROESE.

8)
Zie de titel: London / Osaka

/
Ouxton

met 2 jaar interval
Parijs

1
London
1
Amsterdam met 1 jaar interval.

26 November
1952

ECONOMISCH-ST4TISTISCHE BERICHTEN

915

INGEZONDEN STUK

Het vraagstuk van het toerwagentedrjf in Nederland

Dr J. Ch. W. Verstege te ‘s-Gravenhage schrijft ons:

Met belangstelling nam ik kennis van de inhoud van
het artikel onder bovenstaande titel gepubliceerd in
,,E.-S.B.” van 17 en 24 September
1952.
Het heeft mij
echter getroffen dat voor zover hierin cijfers van het
Centraal Bureau voor de Statistiek worden vermeld,
deze ontleend zijn aan de Maandstatistiek van vérkeer
en vervoer. Ter aanvulling van de hierin voorkomende
maandcijfers stelt dit Bureau evenwel jaarpublicaties
samen, welke in vele opzichten gedetailleerder cijferma-
teriaal bevatten. O.a. verschijnt, regelmatig een zeer
uitvoerige Statistiek van het personenvervoer, waarin
diverse cijfers zijn vermeld, welke een helderder licht
werpen op enkele der door de schi

ijvers van boven-
– genoemd artikel gestelde problemen.
Zo moge ik naar aanleiding van de zinsnede ,,welk
deel het ongeregelde vervoer van het totale toerwagen-
en ongeregelde vervoer uitmaakt, is dan ook niet be-
kend” ‘) de aandacht vestigen op tabel D 1 van de jaar-
gangen
19481’49
en
1950
van deze publicatie. In deze
tabel worden nl. de cijfers voor beide vormen van ver

voer per maand gespecificeerd, terwijl tevens een on
derscheiding in binnenlands en grensoverschrijdend
vervoer is aangebracht. Hoe,wel ik mij in het algemeen kan verenigen met de
beschouwingen, welke door de schrijvers naar aanleiding
van boven geciteerde zinsnede worden ontwikkeld, blij-
ken de gemaakte ramingen over de omvang van het on-
geregeld vervoer aan de lage kant te zijn. Zelfs in de
drukste maand van 1949 t.w. Juli maakte dit ongeregeld
vervoer – gelet op de bus-km – nI. nog 15 pCt uit
van het totaal.

Ook betreff,ende het, aantal ondernemingen, dat naast
het toerwagenverkeer lijndiensten exploiteert zijn in te-
genstelling tot de in het artikel geponeerde stelling
2)
wel
officiële cijfers bekend. Ultimo 1949 bedroeg dit aantal
ni. 110, hetgeen overeenstemt met het door de schrij-,
vers geraamde aantal:

Naschrift.

Wij zijn Dr J. Ch. W. Verstege zeer dankbaar voor zijn
belangstelling voor ons artikel, en vocr de moeite die
hij heeft genomen om lovenstaande opmerkingen te
maken. Het stemt tot bijzord’ie vreugde, dat h2t Cen-traal Bureau voor de Statistli k zich niet s’ects bepaalt
tot de taak – welke op zictz 1f reeds van onchatbare
waarde is – zijn vele publicaties ter bschikking te stel-
len, doch er bovendien, wtar
da:rt
e de e’egenheïd be-staat, attent op is, dat er een zo doe1mii .iogelijk ge-
bruik van wordt gemaakt.

Verder voorbijgaande aan de laatste opmerking van de
heer Verstege, over het aantal ondernemingen, omdat.
• onze raming te dien aanzien in overeenstemming blijkt
met de officiële cijfers; willen wij nog een ogenblik aan-
dacht schenken aan het andere punt, namelijk dat van het
ongeregelde vervoer. Vooropgesteld zij daarbij, dat de
opmerking van Dr Verstege geen materiële wijziging in
het betoog van ons artikel lr.ngt en dat de kwestie van
het ongeregelde vervoer daarin slechts een ondergeschikte
plaats inneemt.
Dat onze raming van dit vervoer aan de lage kant was,
vindt zijn oorzaak hierin, dat het uitgangspunt voor.deze
raming – namelijk dat het ongeregelde vervoer betrek-
kelijk regelmatig over het jaar is verdeeld – niet juist
blijkt te zijn. Raadpleging van de cijfers, waarnaar Dr

‘)
T.a.p. blz. 732, le kolom.
‘) T.a.p. blz. 710, 2e kolom.

Verstege verwijst, leert dat ook dit vervoer een duidelijk
seizoenspatroon vertoont. In de maanden Mei t/m Sep-
tember is dit vervoer per maand ongeveer tweemaal zo hoog als in de stille maanden; binnen dat zomerseizoen
van vijf maanden is er echter weinig verschil tussen de

afzonderlijke maanden. Naar ons oordeel wijst dit er op,
dat het onderscheid tussen het zuiver toeristische en het
ongeregelde vervoer niet bijzonder scherp is. Samenvoe-
ging van de beide groepen, welke nodig is omdat zij op
één en dezelfde soort vergunning geschieden, is ook uit
dien hoofde niet ongerechtvaardigd.
In elk geval blijven de ontwikkelde beschouwingen,
zoals Dr Verstège ook opmerkt, van kracht. Men kan niet
met grond beweren, dat de toerwagenondernemingen
seizoensbed ijven
ge;vorden
zijn ten gevolge van een on-voldoend ,,soepele ” toestemmingenpolitiek, omdat het
door haar verzorgde vervoer
naar zijn aard zomerver-
voer
is. En vooral: de toerwagenondernemingen mogen
voor de oplossing hunner moeilijkheden hun verwach-tingen nooit richten op een aanzienlijke vergroting van
dç omvang van het ongeregelde vervoer, omdat deze
bijna steeds ten koste moet gaan van het vervoer der be-
staande vaste spoor-, tram- en busdiensten, hetgeen na-
tionaal-economisch niet toelaatbaar is.

Âmserdam.

Drs S. C. BAKKENIST.
Drs F. D. ZANDSTRA.

AANTEKENING

Werkloosheidsbestrijding in België

De werkloosheid in België ligt sedert 1949 voortdurend
op een hoog niveau, zij het met een kleine verbetering tijdens de Korea-hausse. Dit blijkt duidelijk uit onder-
staand overzicht.
Daggemiddelde van het aantal gecontroleerde werklozen
in België (maandcijfers)

Maart
Juni
September
December

46.259
45.476
97.271
……
104.717
124.233 252.751
236.913
215.316
228.393 265.075

1947

…………..93.649

236.839
208.323
170.271
301.630

1948

…….
.95.451
1949

…………..

190.698 193.528
278.105
1950

…………..
1951

…………..185.801
1952

……………
261.394
232.131
196.985

Bron:
Statistisch Bulletin van België.

Bij een nadere analyse en localisatie der werkloosheid
blijkt, dat deze grotendeels van structürele aard is. De
twee belangrijkste factoren zijn hier de snelle bevolkings-
toeneming in Vlaanderen en de in vergelijking tot de
hoge lonen te lage arbeidspro1uctiviteit, waaronder de
Belgische concurrentiecapaciteit uiteraard te lijden heeft.
Daar de eerste oorzaak gèacht kan worden buiten het
terrein der overheidsbemoeiing te vallen, legt de Bel-
gische Regering zich toe op de verhoging van de maat-schappelijke productiviteit. In ,,Weekberichten”. van de
Kredietbank, het periodiek der Kredietbank N.V.
1),

waarin dit probleem wordt besproken, wordt een aantal
mogelijkheden aangegeven, terwijl tevens enkele regerings-
maatregelen worden opgesomd.
Allereerst is er. de mogelijkheid van verdere rationalisa-
tie der huidige productie; op dit gebied is echter reeds zo-
veel gepresteerd, -dat een belangrijke daling der kost-
prijzen over de gehele lijn hiervan niet kan worden ver-
wacht. Dit wil niet zeggen, dat in bepaalde bedrijfstakken

geen rationalisatie meer nogeljk is, maar dat dit als
middel ter bestrijding van de werkloosheid in het alge-
meen weinig effectief zal zijn. Bovendien is de invloed van

‘)
2 November 1952; 7e jrg., no 44.

916

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 November 1952

de Regering op de rationalisatie minimaal, zodat hier

slechts het particuliere initiatief kaii werken.
Meer mogelijkheden bieden investeringen ter uitbrei-
ding en verbetering van het bestaande productieapparaat,
en, als derde factor hiermede hand in hand gaande, de
oprichting van nieuwe bedrijven. Hoewel ook hier (af-
gezien van de overheidsbedrjven) de ondernemers uit-
eindelijk het initiatief moeten nemen, heeft de Regering
in dezen zeker een taak. Het is van belang hierbij op te
merken, dat algemene maatregelen alleen niet voldoende

zijn, daar de werkloosheid niet overal gelijkelijk optreed,t,
maar, samenhangend met haar structureel karakter, zich
zowel functioneel als geografisch laat localiseren. Het
programma der Regering houdt hiermede terdege rekening.
In de eerste plaats wil de Overheid rechtstreeks inves-teren in ,,public utilities” (gas, electriciteit, spoorwegen,
kanalen en wegen), maar ook haar werkzaamheid tot de private sector uitstrekken (steenkbienmijnen). Zou door
rationalisatie en modernisatie de kostprijs van bijv. steen-
kool dalen, dan zou dit uiteraard voor alle steenkool-

verbruikende industrieën van groot belang zijn.
Daarnaast heeft de Regering een aantal maatregelen
voorgesteld, die de particuliere investeringen kunnen sti-
muleren; deze komen in hoofdzaak nèer op belasting-
faciliteiten. Onder deze regeling vallen alle niet-basis-
industrieën, waarin nieuw geïnvesteerd zal worden. Ver-
eist is echter, dat de vestigingsplaats van deze industrieën
gelegen is (eventueel: zal zijn) in één der streken, die ge-

troffen zijn door structurele werklobsheid of economisch niet voldoende zijn ontwikkeld. De Regering heeft in het
wetsontwerp bepaald, welke gebieden dit zijn. Voor nieuw
op te richten bedrijven zullen van fiscale zijde de volgende

faciliteiten gelden:

vrijstelling van de grondbelasting en de nationale
crisisbelasting gedurende vijf jaar;
versnelde afschrijving wordt toegestaan;
verliezen, kunnen gedurende vijf jaar (voorheen

twee jaar) worden verhaald;
vermindering tot de helft van de bedrijfsbelasting
op de gereserveerde winsten gedurende de eerste vijf boek-

jaren, voor zover de winsten gedurende vijf jaar in de

onderneming blijven;
vermindering tot de helft van de mobiiënbelasting

en van de nationale crisisbelasting of van de ‘bedrijfs-
belasting op de inkomsten, uitgekeerd na het verstrijken
van de bovengenoemde termijn van vijf jaar, door be-

schikking over de onder 4 genoemde reserves;
vermindering tot de helft van de registratierechten

op de oprichtingsacten van vennootschappen.
Ondernemingen, die investeren in uitbreidingen van
hun productie-apparaat, kunnen aanspraak maken op

de eerste twee faciliteiten. De voorgestelde wet, die van
kracht zou zijn van 1 Januari 1952 t/m 31 December
1955, geeft aan wat onder ,,nieuwe onderneming” en ,,uit-
breiding van de bestaande onderneming” dient te worden

verstaan.
Voorts is nog bepaald, dat de winst die indirect geïn-
vesteerd zal wor,den, nl. via ,,kasbons” der Nationale
Maatshappij voor Krediet aan de Nijverheid, vrijgesteld
zal worden van de bedrjfsbelasting. Ten aanzien van de
,,uitzonderlijke winsten” bestaat zelfs de verplichting
een deel er van op deze manier te beleggen.
Teneinde enigermate te voorzien in de behoefte aan
risicodragend kapitaal is het plan opgevat een financie-
ringsbank op te richten. In het aandelenkapitaal van fr.
100 mln zou de N.M.K.N. voor de helft participeren,

terwijl het bedrijfskapitaal verkregen kan worden door
uitgifte van obligaties of kasbons. Het aandeel der finan-

cieringbank in het kapitaal• van een nieuw op te richten
onderneming mag niet boven de 50 pCt stijgen.

Een ander financieringsinstituut, ni. het ,,Coördinatie-
comité voor de Financierihg van de Export”, is reeds
opgericht en wel door een aantal zeer vooraanstaande
geld- en kapitaalmarktinstellingen. Het doel blijkt uit •
de naam: het verlenen van exportcredieten, in hoofdzaak
op half-lange termijn; vooral de export naar landen buiten
de E.B.U. zal worden bevorderd.

INTERNATIONALE NOTITIES
Europese Betalings Unie

In aansluiting op vorige notities
1)
volgt hier de posi-

tie van de deelnemers in de E.B.U. per 31 October 1952,
welke medio November is afgerekend. De beschikbare
normale en bijzondere afrekeningsmogeljkheden zijn
enerzijds vermeld. Anderzijds staan de ontwikkelingen
gedurende het eerste kwartaal van het derde E.B.U.-jaar.
(3e kwartaal 1952) en gedurende de daarop gevolgde
jongste maandperiode (October). De daarmede bereikte
totaalstand valt uiteen in een credietpositie en een bedrag
aan afgerekend goud (zie de tabel op blz. 917).
De belangrijkste indruk, welke uit deze cijfers wordt,
verkregen, is de afremming of zelfs lichte omkeer van de middelpuntvliedende krachten, welke tevoren . zichtbaar
waren. Alle’notoire crediteuren uit de laatste tijden zagen
hun overschotten geleidelijk afnemen; zij hadden, behalve Zwitserland, over de laatste maand zelfs een matig tekort,
te weten België, Duitsl’nd, Italië, Nederland, Portugal
en Zweden. Concentratie van de aandacht op deze laatste
maand toont de opzienbarende situatie, waarin tegenover
een deficit van nagenoeg alle deelnemers, in hoofdzaak
een groot overschot staat van Engeland, hetwelk dit land
ver buiten het debetquotum heeft verworven. Seizoen-
elementen doen daar in. deze maanden hun invloed gelden.
Daarnevens komen thans belangrijke sterlingbetalingen
tot uiting, waartegen Europese landen gedurende korte
tijd dollargôederen hebben kunnen betrekken. Engeland
had deze faciliteit geopend, aarïgezien voor dat land te-
korten in de E.B.U. sedert de overschrijding van het quo-
tum ten volle in dollars worden afgerekend. Naar thans bekend is geworden, hebben Engeland’s Europese part-
ners de faciliteit voor tenminste $ 150 mln gebruikt,
welk bedrag Engeland derhalve in deze maanden in ster-
ling uit Europa heeft te ontvangen. Uit de recente E.B.U.-
cijfers kan opnieuw worden afgejeid, dat de financiële
positie van de meeste Europese landen in de Betalingsunie
in belangrijke mate mede wordt bepaald door de Britse
E.B.U.-positie, welke de gehele sterling-area representeert.
Na Engeland zijn Frankrijk en Turkije de grootste
debiteuren in de Unie. Frankrijk heeft zodanige tekorten
geaccumuleerd, dat het wederom aan de grens van het
quotum staat. Enige verlichting is in de volgende afreke-
ning te verwachten als gevolg van de lening van honderd
miljoen Zwitserse francs, welke de Franse Regering van een
consortium van Zwitserse bankiers heeft verkregen. De
opneming van dit bedrag zal de Zwitserse crediteurposi-
tie en de Franse debiteurpositie in de Unie gelijkelijk
met omstreeks 23 millioen rekeneenheden verminderen.
Het bedrag behoeft eerst in tranches na twee, drie en vier
jaar te worden terugbetaald. Turkije heeft een tegemoet-
koming van de E.B.U. ontvangen in de vorm van een
extra-crediet van 20,3 millioen rekeneenheden, overeen-
komende met het Turkse deficit over de maanden Sep-
tember en October jl. Het crediet moet in drie ongeveer
gelijke maandelijkse termijnen worden terugbëtaald. Het
is de bedoeling, dat Turkije hierdoor betalingsmoeiijk-heden van tijdelijke aard zal kunnen overbruggen.

‘)
,,E.-5.B,”, no 1836 en 1845 van
30 Juli en
1 October 1952.

26 November 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

917

EUROPESE BETALINGSUNIE.
Stand per 31 October 1952.
(in niillioenen E.B.U.-eenheden ter.waarde van é6n U.S.-dollar)

Afrekeningsmogeljjkheid
Verrekeningsoverschotten (+) of tekorten
(-.)

credit-

taal

3e
Oc ober
Totaal
crediet verleend
goud betaald
(-)

quotum’)
rallonge

beschikbaar 1

ksartaal
152
31-10
aan
(-)
of door (+)
ontvangen (+) door
1952
1952
deelnemend land
deelnemend land



+
14,2
+

3,0

0,3
– –

0,3
360
335
666
+

8,5

4,5
+

419,8
+
245,9
+
173,9
.

195
+
14,4

7,2

21,7

21,7

Oostenrijk

………………….70

520

520

79,7′
-42,1

517,4
-311,2
-206,2

België-Luxemburg
…………….
Denemarken

……………….195

500

500
+
132,1

6,6
+

436,7
+
268,3
+
168,3
Frankrijk

…………………
Duitsland

…………………
45



1
0,9

0,8
nihil


Griekenland

………………..
ijsland

…………………….
IS

15

0,1

0,0

2,0

1,9

0,1
205
100
305

3,8
-21,4
+

183,7
+
112,3
+

71,3
355

355
+
59,3

0,8
+

293,6
+
182.3
+
111,3
200

200

6,0

0,1

5,5
.

5.5

Italië

……………………….

Portugal

………………….,
70
55
125

8,9

4,7
+

71,4
+

42,8
+

28,6

Nederland

…………………….

260

260

15,5
-10,2
+

205,7
+
128,8
+

76,8

Noorwegen

………………….

250
125
375
+
23,1
+

3,1
-1-

196,8
+
123,4
+

73,4
Zweden

……………………..
Zwitserland

………………….
Turkije

………………………
50

50

70,6

3,4

164,5.

50,3
-114,1
Verenigd Koninkrijk
1.060

1.060

66,2
+
95,7
-1.089,5

636,0
-453,5
‘) De debetquota van Oostenrijk en
Griekenland
zijn bevroren;
het cr-editquotum
van België bedraagt
331.

De hierboven gesignaleerde omkeer van middelpunt-vliedende krachten, de nuttige resorbtie van incidenteel kapitaalverkeer en de toepassing van tijdelijke hulpver-
lening tonen, dat de Betalingsunie zolang dat nodig is
aan redelijke eisen kan beantwoorden. Weliswaar gaat
dit gepaard met moeilijk vermijdbare schokken in het
handeisverkeer. Het is ëchter te betwijfelen of deze schok-
ken zonder de Betalingsunie van geringere omvang zou-
den zijn geweest. Liberalïstaie van de handel en multi-
lateralisatie van betalingen zijn de richtlijnen, langs welke
thans gedurende vier jaren het economisch verkeer in
Europa tot ontwikkeling is gebracht. Verwacht moet wor-
den, dat deze richtlijnen in de toekomst verdere uitwer-king en aanvulling behoeven. Somtijds wordt deze ver-
dere ontwikkeling met het woord convertibiliteit aan-
geduid. Er bestaat voorshands weinig eenstemmillheid
over de inhoud van dat woord in de tegenwoordige tijd. Wel groeit evenwel het begrip omtrent hetgeen er voor-lopig niet onder is te verstaan en omtrent hetgeen er van
mag worden verwacht. 1

Parijs, November 1952.

Mr E. A. LIEFRTNCK.

GREPEN UIT DE WETEN-

SCHAPPELIJKE LITERATUUR

De invloed van de prijzen
in de internationale handel

De bedoeling van deze rubriek is om op ongeregelde
tijdèn te rapporteren over de boeken of tijdschriftarti-
kelen, waarin belangrijke nieuwe bijdragen tot de ont-
wikkeling der economische kennis of der economische
theorie worden geboden. Deze overzichten hebben geen
pretentie tot enige volledigheid wat betreft de keuze der publicaties, evenmin wat betreft de weergave van de in-
houd. Zij willen slechts, naar de mening van de redactie,
saillante punten signaleren. Gepoogd zal worden, ze
enigszins te bundelen door bijeenhorende bijdragen over
hetzelfde onderwerp gezamenlijk te bespreken.
Onder de thans gekozen titel is in de eerste plaats een
econometrische studie verschenen in the Journal of the
Royal Statistical Society van de hand van twee leerlingen
van Prof. Meade
i)
over de bekende vraag hoeveel de
export van een artikel zal toenemen, indien de prijs er van

‘)
D. J. Morgan and W. J. Corlett, ,,The Influence of Price in International
Trade”, The Journal of the Royal Statistical Society, Series A (General), Vol.
CXIV, Part III, 1951.

1 pCt wordt verlaagd. Sedert 1939 is hierover heel wat
statistisch onderzoekingswerk verricht. Ofschoon het ma-teriaal overvloedig is door de aanwezigheid van veel han-delsstatistieken over lange perioden, is het niet eenvoudig
om het antwoord met nauwkeurigheid daaruit af te leiden.
Er is immers lan.g niet altijd slechts een enkelvoudig ver-
band tussen de afgezette hoeveelheden en de prijzen.
Verschillende andere factoren moeten eveneens in acht
genomen worden. In de allereerste plaats dient dat te ge-
schieden met de prijzen van de concurrerende aanbieders.
En zo is men er dan ook al spoedig toe gekomen om met
elkaar te vergelijken de prjsverhouding van concurre-
rende landen en de verhouding der hoeveelheden die door
deze landen zijn geëxporteerd. Ook dan echter zijn de
resultaten vaak nog onduidelijk. Uiteraard kunnen nog
vele andere factoren invloed hebben op de relatieve afzet
van twee concurrerende landen.

De schrijvers kondigen hun poging, in het besef van de
vele moeilijkheden van deze aard, dan ook slechts aan
als een studie in methoden In feite gaat die poging daar wel bovenuit en levert zij toch wel enig nader inzicht in
de kwestie van de elasticiteit. Gebruik is gemaakt van de
Engelse invoercijfers van in het algemeen de periode tussen
de twee oorlogen. In de eerste plaats wordt inder-
daad slechts gezocht naar een correlatie tussen de rela-
tieve invoerhoeveelheden door twee concurrerende landen
en de relatieve prijzen door deze twee landen gevraagd.
Uit 47 gevallen, die om statistische en technische re-
denen betrekkelijk gunstig zouden moeten liggen, Werd
niettemin in slechts 36 gevallen de theoretisch vereiste
negatieve samenhang gevonden. De elasticiteiten met elk
der gevallen corresponderend liggen sterk uiteen; hun
mediaan .bedraagt ongeveer -1,8.

In de tweede plaats berekenen zij een aantal gevallen,
waarbij andere variabelen toegevoegd worden, ni. ten
eerste het
inkomen,
waardoor zij op een totaal van 44
gevallen 30 negatieve elasticiteiten t.o.v. de prijs bereiken.
Van deze 44 gevallen is de mediaan -1,09. In de tweede
plaats wordt als derde variabele de
tijd
toegevoegd, of
worden als derde en vierde variabele in het onderzoek be-trokken de tijd en het inkomen, waardoor 38 negatieve en
9 positieve elasticiteiten worden verkregen. Bij gebruik
van de tijd alleen is de medïaan -1,14.

Na nog een poging te hebben gedaan met het werken
met èerste diftèrenties, gaan zij over tot het nauwkeuriger
bezien van enkele bijzondere gevallen, waarbij zowel vraag-
als aanbodvergelijkingen worden gebruikt en waarbij een
aantal relevant geachte variabelen in de berekening wor-
den opgenomen. De vraagelasticiteiten t.o.v. de eigen
prijs en de concurrentieprjs zijn in deze gevallen als volgt:

918

&

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.26 November 1952

Elasticiteit t.o.v. de prijs van:
Australië
en
Nw Zeeland
Argentinië

Vraag naar graan uit Austra!ië en Nw Zeeland

48
41
149
—167
7
—II
21

25
Vraag naar graan uit Argentinië
187
—203
437

465
114
—110
76

72
Aanbod vn graan Uit Australië en Nw Zeeland

t

1,2

Aanbod van graan uit Argeiitiiiië

……….

2,8.
– –

2,3
– –

2,4
– –

2,2

Overeenkomstig vroegere resultaten worden hier dus
zeer hoge substitutie-elasticiteiten aan -de vraagzijde

gevonden. –
Aanmerkelijk minder overtuigend dan de overigens nog slechts zier voorlopige resultaten van de heren Morgan en
Corlett, is de studie van Dr J. Niehans, ,,Die Preisempfind-
lichkeit der amerikanischen Einfuhr” in het Zwitserse
tijdschrift ,,Aussenwirtschaft”
2),
Deze schrijver verdeelt
de Amerikaanse invoer, in een aantal klassen van goe-
deren, vôor elk waarvan hij op niet nader aangegeven
gronden de elasticiteit op zeer globale wijze raamt, daar-
bij slechts zeer wijde intervallen onderscheidend, om ver-
volgens te geraken tot een gewogen gemiddelde. Er wordt
een afzonderlijke schatting gemaakt voor de elasticiteit op korte en die op lange termijn. Aangezien uit de tekst
van het artikel niet is op te maken hoe zijn ramingen ver-kregen zijn, kan men deze bepaling niet anders kenschet-
sen dan als een gissing. Overeenkomstig zijn ozet drukt de schrijver zich ook zeer voorzichtig uit en komt tot de conclusie, dat op korte termijn bezien de elasticiteit van
de gezamenlijke Amerikaanse invoer wel niet ver van de
eenheid zal zijn verwijderd, terwijl zij voor langere peri-
oden geacht kan worden daarboven te liggen.

Een zeer diepgaande en goed. gedocumenteerde studie
,,British and American Exports: A Study Suggested by
the Theory of Comparative Costs” is daarentegen van de
zijde van Dr G. D. A. MacDougall, in ,,The Economic
Journal” verschenen
3
). De schrijver ‘heeft de relatieve
positie van Amerika en Engeland in de wereldexport on-
derzocht en daarbij vastgesteld dat Amerika in het voor-deel verkeert bij die producten ten aanzien waarvan het,
in vergelijking tot zijn gemiddelde efficiency, nog verder
boven de Engelse efficiency uitsteekt, terwijl Engeland in

het voordeel is
bij
die producten waar dit land in verge-
lijking tot zijn gemiddelde efficiency in verhouding tot
Amerika gunstiger ligt. Belangrijker dan deze’ algemene
aanduiding, die in overeenstemming is met de algemene
opvatting, is dat hij tot vrij nauwkeurige cijfermatige
bepalingen komt, waarbij .hij tot elasticiteiten in de buurt
van 3 en 4 geraakt. Bovendien laat hij zien ddt de hoogte
der invoerrechten voor verschillende artikelen in beide

landen ook vrij nauwkeurig afgestemd is op het efficiency-
‘tekort – in vergelijking tot de gemiddelde efficiency-ver-
houding – van het betreffende artikel.
De studie brengt ook in verschillende andere opzichten
belangwekkend materiaal in zodanige omvang, dat hier van een volledige weergave moet worden afgezien. Zij
vormt een uitermate belangrijke statistische verificatie
van de theorie van de comparatieve kosten met het addi-
tionele vôordeel dat, zoals reeds werd medegedeeld, de
substitutie-elasticiteiten bovendien berekend zijn. Zij be-
vestigt overigens het beeld dat zich langzamerhand begon
af te tekenen, nl. dat de substitutie-elasticiteit op lange

termijn
itt
het internationale handelsverkeer veelal in de
buurt van het getal 3 schijnt te liggen. –
11

J.T.
‘) 7e jaargang, September 1952, blz. 174.
‘) Part t, No 244, December 195IVol. LXI, blz. 697; Part II, No 247,
September 1952,
vol.’
LX[I).

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Heroriënteringsweekend

Op Vrijdag 12 en Zaterdag 13 December a.s. zal in het
gebouw van de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam een derde ,,Heroriënteringsweekend” plaats-
vinden. Deze bijeenkomst staat open voor alle afgestu-
deerden, dus zowel voor doctorandi en candidaten als
voor degenen, die het Diploma Handelseconomie hebben
behaald.

Als onderwerp voor dit weekend, is gekozen:
,,Moderne
inzichten in het vraagstuk van inflatie en dejlatie”.
Inleiders
zijn de hoogleraren Ch. Glas’z en Dr H. J. Witteveen, die
als sub-onderwerpen hebben gekozen respectievelijk:
,Infiatoire en deflatoire tendenties in de huidige samen-ieving” en ,,The Keynesian Revolution”.
De dagindeling zal zijn als yolgt: Vrijdag 12 December
20.00 uur: inleiding Prof. Witteveen; 21.00 uur: pauze;
21.30 uur: voortzetting inleiding; 22.00 uur gelegenheid tot
het stellen van vragen; 22,30 uur: sluiting. Zaterdag 13 December 10.15 uur: inleiding. Prof. Glasz; 11.15 uur: pa.uze; 11.30 uur: voortzetting inleiding; 12.00 uur ge-
legenheid tot het stellen van vragen; 12.30 uur: gezamen-
lijke koffiemaaltijd; 13.30 uur algemene discussie; 15.30
uur: sluiting.

Het ligt in de bedoeling de deelnemers tevoren een kort

overzicht te verstrekken van .de te behandelen punten, zo-
mede een literatuuropgave.

Hét inschrijfgeld is vastgesteld op f4,50 per persoon, terwijl de prijs van de koffiemaaltijd f2,— bedraagt.’
Aanmelding kan geschieden door storting van f4,50
resp. f 6,50 op girorekening 508096 ten name van de
Nederlandsche Vereeniging voor Hooger Onderwijs in
de Economische Wetenschappen, onder het motto ,,her-
oriëntering”. Dadelijk na ontvangst der giro-overschrijving
wordt een deelnemerskaarf toegezonden. Uiterste datum
van inschrijving is Maandag 8 December.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De situatie op de geldmarkt blijft enigszins labiel. Ge-
durende de tweede helft van de verslagwëek overwoog
het liquiditeitsstreven der geldgevers. Op de cailmarkt
was hierdoor het aanbod ruim, en de callgeldnotering
bleef op het minimum van
4
pCt gehandhaafd. Wat het
schatkistpapier betreft werd zeer kortlopend papier, vnl.
dus éénmaandspapier, gezocht, maar langer tot een jaar
lopend papier bij een notering van /-i pCt eerder aan-
geboden. –
Meer dan de m.o.m. gebruikelijk geworden groei van
het totale deviezenbezit, trok de afgelopen week een om-
zetting van convertibele valuta in goud door De Nedr-
landsche Bank ten bedrage van f 157 mln de aandacht.
Monetair effect heeft deze omzetting uiteraard niet; zij
wierp evenwel vragen op omtrent het oordeel van de bank-
leiding over de positie van de’ dollar ten opzichte van het
goud.
De kapitaalmarkt.

Het koersniveau op de aandelenmarkt onderging de
laatste weken enige stijging. Tussen 24 October en 21 No-
vember 1952 steeg de algemene aandelenindex van 134,8
tot 136,9. Uit de groepsindices blijkt over deze periode een
stijging bij industriële aandelen (waarschijnlijk op grond
van een enigszins gunstiger beoordeling van de binnen-
landse conjunctuur) en bij bankaandelen (vermoedelijk
verband houdend met de daling van de rentestand), ter-

26 November 1952

‘ECONOMISCH-STATlSTISCHE BERICHTEN

919

wijl bij scheepvaartaandelen een daling plaatsvond (de
vrachtenmarkten zijn nog flauw).
Het eindigen van de werkingsduur van de Wet Herka-
.pitalisatie op 31 December a.s. zal bij sommige beleggers
een zucht van verlichting doen opgaan; in zoverre deze Wet de uitkering van stockdividenden stimuleerde, on-
dervonden de beleggers daarvan ni. in vele gevallen de na-
delige, invloed in de vorm van aanmerkelijke koersdalingen
van de betreffende aandelen; Gedurende de verslagweek werden enige herkapitalisaties aangekondigd van onder-
nemingen, die nog van deze wet gebruik willen maken.
Op de obligatiemarkt waren er de afgelopen week tal
van symptomen van de daling van de rentestand. De wei-
nige ter inschrijving aangeboden gemeenteleningen wer-
den verre overtekend. Enkele gemeenten, met het bestaan
waarvan niet iedere Nederlander op de hoogte is, kondigden
41/4
pCt obligatie-emissies aan. Zelfs werd bekend, dat een
schçepvaartonderneming voornemens is een obligatie-
lening uit te geven. Ten slotte verhoogden enige hypotheek-
banken de uitgiftekoers van hun 4 pCt pandbrieven tot
994 pCt.

14 Nov. 1952
21 Nov. 1952
Aand. indexeijfers.
Algemeen

……………………………..
136,2
136,9
Industrie

………………………………
194,8 195,8
Scheepvaart

………………………..
155,6
155,1
Banken

………………………………..
124,1
126,6
Indon.

as.nd.

…………………………

41,,$
417

Aandelen.
A.1(.0.

………………………………..

149/
4

152
Philips

…………………… . ………….

150%
151½
Unilever

……………………………..
173%
174
3
/
1

H.A.L.

………………………………..

142½
142
3
/
1
.
Amsterd

Rubber

………………..
73%
75
H.V.A.

………………………………..

83½
83
1
/s
Ron

Petroleum

…………………..
307% 308%

Staatsfondsen.
2%

pCt

N.W.S.

…………………..

76O/
•77’/s
3-3%

pCt

1947

……………………..
3

Invest.
2’3/,
pCt

cert.

………………

pCt

1951

……………………..
9313/
969/
j
e
94½
96
3

pCt

Dollarlening

………………
93%
933i

Diverse obligaties.
3% pCt Gem. R’dam 1937 VI
96%

96

pCt Bataafsche Petr
98
7
116
98½

pCt

Philips

1948

………………
95½
95
7
/s
3% pCt Westl. Hyp. Bank
90
1
/4
91
J. C. BREZET.

STATISTIEKEN

DE
NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

.3
045n
.
t
0.
2

,so
.5.o

5e
o8
3
00’o

04
>040.0
>.

,,n
,3

20 Oct. 1952
1.248.509
2.127.915
876
367.744
34.8l0
27 Oct. 1952
1.248.608
2.125.652
2.432
396.703
37.393
3 Nov. 19521
1.248.181
2.155.483
622
390,528
41.316
10 Nov. 1952
1.254.152. 2.210.324
701
373.298 37.167
37 Nov. 19521
.

1.410.212
2.033.475 907
368.531
35.136
24 Nov. 19521
1.448.217
2.017.214
561
375.695
34341

Saldi in rekening courant

i2..
.
E
:
“c-o
5
.
.0
0

4
0
0

20

Oct.

1952
ï’iiT4
25Wi16
öi52
lTo25
67.132 84.129
27

Oct.

1952
2.945.590
2.303.21l
799.542
1.129.025
61.445
83.981
3

Nov.

1952
3.006.407 2.223.407 742.863
1.162.739
59.894
86.210
tO

Nov.

1952
2.946.276
2.325.508 871.369
1.162.739
59.093
85.907
17

Nov.

1952
2.943.618
2.302.185
~
2.310.521
1

847.992
1.162.739
~
1.162.739
~

60.983
85.340
24

Nov.

1952
2.960.218
855.473 60.303
85.624

DE JAVASCHE
BANK.
(Voornaamste posten
in duizenden rupiah’s)

nee
(4

0

Data
E•
‘•
.
2
u
05

3
404

‘0>0
.0
o,i
.

8 Oct.

1952
1.440.409
745.976
448.814
688.061 3.531.893
15 Oct.

1952
1.440.411
744.121
427.676
724.731 3.360.722
22 Oct.

1952
1.440.417
766.800 429.548 756.285
3.317.675
29 Oct.

1952
1.440.418
833.877
340.577 762.988
3.326.609
3 Nov;

1952
1.440.422
817.422
327.957 823.453
3.409.834

0
Rekening courant

II
saldi

0.

.

1

01
2
Data

8 Oct.

1952
1
3.722.995
1.055.521

496.307
1.237.616
15 Oct.

1952
13.741.790
901.125

496.307
1.211.061
22 Oct.

1952
1
3.725.674
877.090

496.307
1.149.841
29 Oct.

1952
13.691.852
949.010

496.307
1.139.775
5 Nov.

1952
1
3.682.630
1.022.426

496.307
1.175.029

Muntbiljetteneirculatje per 8 Oct. Rp. 325.655.329
Munthiliettencirculatje per 15 Oct. Rp. 326.092.302
Muntbiljettencircujatje per 22 Oct. Rp. 324.369.776,50
Muntbiljertencirculatje
per
29 Oct. Rp. 324.081.660.50
Mustbiljettencirculatje per 5 Nov. Rp. 324.060.722,50

WERKLOOSHEID
EN
WERKVERRUIJ%4JNG IN NEDERLAND
1).

Maand
Geheel
‘erklozen
Geheel

J

wachtgelders
Geregistreerde
D.1J.W.-arbej-
ders’)

31 Oct.

1951
73.700
500
14.100
30 Nov. 1951
92.000
700
19.600
31
Dec.

1951
119.100
1.200
29.100
31 Jan.

1952
137.100
2.100
35.700
29 Febr. 1952
134.700
1.600
38.100
31 Mrt

1952
113.500
500
39.000
30 April 1952
101.100
500
35.100
31 Mei

1952 86.600
1.100
31.800
30
Juni

1952 79.900
1.000
31.200
31 Juli

1952
88.4003)
.
28,700
31 Aug.

1952
90.400 3)
.
28.100
30
Sept.
1952 85.6003)
.
25.000
31 Oct.

1951
93.100′)
.
27.100
1)
Bron: ,,Statistisch
Bulletin
C.B.S.”.
1)
mcI. vorstwerklozen, zieken, arbeiders. die
ongevallenuitkering ontvingen
benevens een aantal personen, dat in het ,,vrije bedrijf” werk vond, zonder
dat de arbeidsbureaui hiervan tijdig
bericht ontvingen.
‘) mcl. wachtgelders.

.

ÏNTERIM-INDEXCIJFERS VAN
GROOTHANDELSPRIJZ
EN

IN NEDERLAND
1)
).

31

30

30
1948

100

1949

1950

1951

Juli

Aug.

Sept.
1952

1952

1952
Voedingsmiddelen:
plantaardige

99

122

142

131

128

132
dierlijke

………….103

103

105

115

121

127
totaal

…………..101

112

122

122

124

129
Grondstoffen voor:

houtwaren
……..
….94

115

172

141

141

140
chem. producten

100

115

145

141

139

137

textielware,, ……….106

154

193

147

149

150
leeren leerwaren

116

152

194

124

131

132
metaalwaren

105

112

182

176

176

175

papier’) …………59

89

225

116

112

110
hulpstoffen

115

129

157

.174

178

177
totaal …….

108

128

171

162

164

163
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,

enz…………..
104

107


125

128

128

128
houtwaren

98

100

110

1.12

108

108
chem. producten

105

110

137

129

128

126

textielwaren ………108

136

166

133

134

135
leer- en rubberwa-
ren

…………
109

123

160

134

134

134
papierwaren

98

107

182

141

136

132
metaalwaren

03

116

147

147

147

147
gefabriceerde voed.
en genotmiddel

105

113

131

134

134

133
overige producten

95

98

131

126

123

124
totaal

………..
104

116

143

133

133

133
Algemeen indexc3fer

104

137

143

136

137

138
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin C.B.S.”.
3)
De wegjngscotfficjënten
zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
‘) In de
reeks
,,grondstoffen voor papier” is
papierhout vervangen door..
houtslijp; de cijfers over 1949 en 1950 hebben resp.
betrekking
op de maan-
den September en Juni.

DYNAMOS, MOTOREN, INSTALLATIES

Abonneert U op

DE
ECONOMIST

Maandblad onder redactie van
Prof. P. Hen-

mpman, Prof. P. B.
Kreukniet,
Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, .Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprtjs 122.50; fr. p. post 123.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post f20,10

Ab,onnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCI!
ECONOMISCH ‘INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam (W.)

Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mee: en Zoonen, Rotterdam
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14, Untversiteitstraat, Cent.

Abonnementen: Pieter de Hoochweg 122. Rotterdam (W.).

Abonnementsprj/s, franco per post. voor Nederland en de Unlegebieden en
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
26,—, overige landen f28,— per jaar,
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

E!i

Aangetekende ‘tukktn in Nederland aan het Bi/kantoor West zeed(/k
Rotterdam (W.).

El

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te ,ichten aan de Koninkljjke
Nederlandsche Boelcdrukkerji H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam
(Telefoon 69300, toestel 1 of3).,

Advertentie-tarief
f
0,30 per mm. Contract-tarieven op aanvraag. Rubrieken
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0.60 per mm (dubbele kolom). De
administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cts.

EEN WERELD VAN GROEI

betangwekkend boe1 over onze industrie sedert 1945

Onder de titel
,
De Nederlandsche industrie sedert 1945″, heeft het
Verbond van Nederlandse Werkgevers vlak voor zijn jaarvergadering dit prachtig boekwerk uitgegeven, waarin het beschrijft wat de Nederlandse
ondernemers sedert 1945 hebben ge,vrocht.
Dit w&rk, uitstekend geïllustreerd en door uiterst deskundige mede-
werkers samengesteld, beoogt geen volledigheid maar beschrijft toch
bijna de gehele Nederlandse industrie.

De Pers schreef oa.
Dit interessante boek, dat een prachtig overzicht
geeft
niet
alleen van de industrie in de laatste jaren, maar ook yen de
samen-
stelling van
ons
industrieel
apparaat en
het terrein,
dat door dit appa-
raat wordt bestreken Financieel Dagblad

Ieder, die belang stelt in de economische ontwikkeling van ons land,
zal dit boek ter hand moeten nemen”.

Dagblad Trouw

Onder Auspiciën van
het
Verbond van Nederlandse werkgevers uitge-
geven
door:
A. SIJTHOFF N
%
V.

DEN HAAG

DE WESTER

BOEKI*ANDEL

Algemene Binnen- en
Buitenlandse boekhandel

Q~

Nieuwe Einnenweg 331
ROTTERDAM

Telefoon 32076
Post-giro 18961

GESPECIALISEERD
OP
ECONOMISCH GEBIED
PRIJS ‘f 7.90

Omstrteks de jaarwissi’Ung verschijnt

ADRESBOEK DE NEDERLANDSE INDUSTRIE

19e UITGAVE 1953

Dit adresb’oek bevat een alfabetiiche lijst van artikelen e# producten, die door de Nederlandse industrie worden ver-
vaardigd. O’nder elk artikel zijn de desbetreffende fabrikavften vermeld. Deze uiterst nuttige vraagbaak bevat bovendien
registers op de artikelen in het Engels, Erans en !1)yits, zodat
zij
over de gehele wereld te gebruiken is.

BESTEL DUS REEDS NU!

INTEKENPRIJS F 25.00

Na verschijnen bedraagt de prijs f 29.50
Uitgave van:

.

Gebruik voor Uw bestellingen bijgevoegde antwoordkaart
A. W. SIJTHOFF’S UITGEVERSMIJ N.V. LEIDEN

, –

. :

. – –
‘Bij
voorbaat dank

Auteur