Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1802

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 28 1951

ECONOMISCH-

STATISTISCHE
BE,
RICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH EONOMISCH INSTITU.UT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 28 NOVEMBER 1951

No 1802

COMMISSIE VAN REDA CTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

INHOUD
Blz.

De teugels gevierd
door Dr Ir B. Bölger …… 876

Productiviteitsverbetering in de distritutie

door Drs D. E. Beuiick …………….877

Transformatie van risico-mijdend vermogen en

dekking van het geidwaarderisico door W.

Hessel
met naschrift van
Prof.
Mr J.- G.

Koopmans …………………………878′

Is Nederlands traditionele rol van kapitaal-

exporterend land uitgespeeld?
door Mr G. W.

baron van der Feltz ………………….882

Mededelingen voor economisten…………
884

Geld- en kapitaalmarkt ………………..
884

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in October

1951 door Dr L. Delmotte …………..885

Statistieken:

Bankstaten

……………………….
887

Interim-indexcijfers van groothandelsprijzën

in Nederland

……………………
887

Werkloosheid en werkverruiming in Neder-
land…………………………..
887

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1eer dagen

zijn de afgevaardigden van de strijdende partijen in Korea

tot eenstemmigheid gekomen over de demarcatielijn.

Hoewel hiermee de wapenstilstand nog niet is bereikt,
verhpugt nien zich, omdat wellicht deze Kerstmis zonder

openlijk oorlogsgeweld zal voorbijgaan.
De benarde veste is daarmede niet gered: een wapen-
stilstand zal een verwoest land achterlaten. Zal,het worden

vergeten onder de zwaardere druk, die geleiddlijk aan

in Europa weer wordt gevoeld: De vergade ring der Ver-
enigde Naties te Parijs gaat ijvérig voort met het uitstallen
van bekende standpunten; de vergadering van de North
Atlantic Treaty Organisation te Rome heeft besloten tot
meer manschappen en meer wapens in
1952.
De politiek
van het evenwicht der machtsmiddelen is vrijwel mono-
polist.

Veel draait thans om de positie van West-Duitsland,
waarover, naar verluidt, thans een accoord zou zijn bereikt.
Wie Duitsland noemt, brengt Frankrijk mede ter sprake. Zwaar wordt daar thans een tegenzin voelbaar tegen die
plannen, die op enig gebied integratie ‘in Europa met
Duitse pariteit nastreven.

Onder deze politieke deining gaat de structuurverande-
ring van het economisoh leven voôrt. De Engelse conser-

vatieve Regering – in principe gekant tegen de nationa-
lisatie van de ijzer- en staalindustrie, doch geenszins
bereid tot een terugkeer naar hetvolledig private initiatief
in deze bedrijfstak —heeft een wederinvoering van de meest
strikte staalrantsoenering niet kunnen nalaten. Tegelijk
werd bekend dat met de Verenigde Staten een ruiltrans-
actie is afgesloten, waarbij Canadees aluminium ter be-

schikking wordt gesteld in ruil voor Amerikaans staal.
Kleine bereidwilligheden onderhouden de vriendschap.
Kan men dit ook zeggen van het in Nederland genomen

besluit om de werkgevers aan te bevelën de statistisch vastgestelde overschrijding van de voorgenomen con-

sumptiebeperking te ,compenseren door een bescheiden
uitkering ineens? Of zal het voorstel het lot ondergaan

van zovele voorstellen, die op pure redelijkheid berusten
en die daarom als oplossing niet vermogen te boeien?
De triomf der statistische methode schrjdt voort: ook
in de Verenigde Staten ziet men een Èeeks loonsverhogingen
tegemoet, omdat het indexcijfer van de kosten van levens-

onderhoud het punt heeft bereikt, waarop Toonbewegingen
op grond van wat daar de ,,escalâtorclause” wordt genoemd,
ingaan. Het nationale inkomen blijkt intussen in het derde
kwartaal ongeveer stationnair te zijn gebleven. In de strijd tussen degenen, die een inflatie zien en deze willen beteu-
gelen, en hen, die menen, dat het zo’n vaart niet
zal lopen – een strijd naar karakter tussen rekkeljken en preciezen – hebberi de preciezen op korte termijn waar-
schijnlijk een stuk verloren.
Onder deze symptomen echter ligt de strijd,om het
behoud van evenwicht in het economisch leven; een even-
wicht zal, zeker voor Europa, moeten worden gevonden,
wil het nieûwe internationale politieke evenwicht, dat men
zoekt, niet öp drjfzand rusten.

1

SLIKKERVEER

Fa. .A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.,. Tel. 25410

Onufh. Verzekeringsodv.

LOD. S. BEUTK

deskundige Ier zake van:

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel
Organisatie. Ondernemings.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
Aanpassing aan nieuwe wet
Pensloon.en Spaarfondsen

-0
______j

Te koop voor industrievesti-
ging te Doesburg een buiten
gebruik te stellen

Schoolgebouw
;

(6 lokalen, gang, w.c.’s, kan-
toortje, oppervlakte pIm. 470
m
2
) voorzien . van centrale
verwarming, gas, water en
electr., plus ongeveer 700 mz
betegelde speelplaats. Zeer
gunstig gelegen.
Direct aanvaardbaar. Inlich-
tingen verstrekt Dir. Gem.
Werken Doesburg.

Brieven met uitvoerige in-
lichtingen (op zegel van
f2)
om, bevattende gegevens
omtrent te vestigen bedrijf,
referenties en geboden prijs, v66r 1 Januari a.s. te zenden
aan het gemeentebestuur van
Doesburg.

DYNAMOS MOTOREN INSTALLATIES

1

KONINKLIJKE

Z WA VE LZ VU RFAB RIE KEN

voorheen
KETJEN N.V.

gevestigd te Amsterdam

UITGIFTE

van 4565 gewone aandelen,

elk groot f 750,— nominaal,
aan toonder (desgewenst op’naam), ten volle
delende in de resultaten van Iet boekjaar1952
en volgende boekjaren.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrij-
ving op bovengenoemde aandelen, uitsluitend
voor houders van claims van gewone aandelen,

openstelt op

VRIJDAG, 30 NOVEMBER 1951

van des voormiddags 9 uur tot des na-
middfgs 4 uur,
bij haar kantoren

te Amsterdam, Rotter-
dam en
‘s-Gravenhage,.

TOT DE KOERS VAN 110 pCt.

Prospectussen en inschrijvirgsformulieren
zijn bij de kantoren van inschrijving ver-
krijgbaar.

EE TWENTSCHE BANK
N.V.

Amsterdam, 21 November 1951.


874

R. MEES & ZOONEN

‘ANNO 1720

Im

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, •Vlaardingen,

Amstérdam (alleen Assurantie)

Bérîcht

Wij vestigen de aandacht van onze dona-

teurs, leden en abonné’s op bijgesloten schrij-

ven en vertrouwen, dat
zij,
die beschikken

over een rekening bij de Nederlandse Post-

cheque- en Girodienst, hun medewerking

zullen verlenen om aan ons verschuldigde be-

dragen automatisch van hun rekening op onze
rekening no 8408 te doen overschrijven.

liet machtigingsformuller G 69 kan daar-

toe in bijgaande ,,betaa!d antvoord”-enve1oppe

• worden teruggezonden. –

-i

* Adverteer in dit blad *

28 November 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCHE, BERICHTEN

N
875

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Dr Ir B. BÖLGER, De teugels gevierd?

Het Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond is op de

onlangs gehouden jaarvergadering met reële, construc-

tieve denkbeelden gekomen: een geleidelijke huurverho-
ging, gepaard gaande met een compenserende loons-
verhoging, waardoor zowel het woningvraagstuk, als ‘het

euvel van de subsidiepolitiek een eind in de richting ener
goede oplossing kunnen worden gebracht, ën waardoor

ook andere, nog uit de na-oorlogtsijd overgebleven, on-

juistheden bij ons sociaal-economisch bestel kunnen ver-
dwijnen. Het zou voor de sociaal-economische verhoudin-
gen in het bedrijfsleven een groot voordeel zijn, indien ge-
leidelijk aan’ weer een vrijere, meer gedecentraliseerde

loonvorming in de plaats zou komen van de gebonden,
gecentraliseerde loonpolitiek van de laatste jaren. De

gedane voorstellen van het
0
werkgeversverbond openen

de weg naar een vrijere loonvorming in de verschillendt
bedrijfstakken en naar het herstel van het organisatorisch
overleg tussen de organisaties van werkgevers en arbeiders
in deze bedrijfstakken. De Regering zal zich ernstig moeten

afvragen, of het zo langzamerhand geen tijd. wordt de

teugels te vieren.
Drs D. E. BEUTICK, Productiviteitsverbetering in de dis-

tributie.

Een onderzoek, ingesteld naar de distributiekosten in

de detailhandel in kruidenierswaren in Nederland, heeft
uitgewezen, dat er nog grote mogelijkheden zijn om deze
te verlagen. Dit onderzoek heeft aangetoond, dat bepaling
van de distributikosten per artikelgroep mogelijk is (de

deskundigen uit groot- en detailhandel waren aanvankelijk
van tegengestelde mening) en dat de centenmarge voor
vele artikelen te laag is en voor vele andere te hoog. De
principiële fout is, dat het verband tussen distributiekosten

en marge per artikelgroep de handel niet of nauwelijks
interesseert. En toch is het leggen van dit verband nood-
zakelijk voor een rationele bedrijfsvoering en een rationele

distributie. Van de betekenis van verhoging van de om-
zetsnelheid en van de opvoering der arbeidsproductiviteit
is de handel zich nog onvoldoende bewust. De efficiency
in de groothandel kan nog belangrijk worden verbeterd,
o.a. met betrekking tot de factoren ordergrootte en maga-

zijnkosten. In het kader van de verbeter.ing van de pro-

ductiviteit. in de kleinhandel wordt voorts nog de aandacht
gevestigd op de zelfbedieningswinkel.

W. HESSEL, Traflsformatie van risico-mjjdend vermogen

en dekking van het geldwaarderisico.

Aan het slot van zijn artikel ,,Levensverzekering bij
veranderlijke koopkracht vande geldeenheid” in ,,E.-S.B.”
van 20 Juni jl., nodigde Prof. Mr J. G. Koopmans uit
tot voortzetting van de gedachtenwisseling. Schr. geeft
gevolg aan deze uitnodiging door in’ dit artikel, na eerst

een overzicht van het verloop der tot dusver gevoerde
discussie te hebben gegeven, zijn gedachte over het vraagstuk
der geidwaardeverzekering neer te leggen. Schr. is van
mening, dat het – in tegenstelling tot het door Prof.

Koopmans in bovengenoemd artikel – gestelde – mo-
gelijk moet zijn om aan de uiteindelijke crediteuren
(verzekerden) een aanspraak, gebaseerd op een vast

goederen- en dienstenpakket te garanderen, zonder daar-
mede het gevaar van een vermogenstitelinfiatie te doen

ontstaan. Deze mening is gegrond op de stelling, dat het
producenten- en conSumentenrisico complementair zijn,
en dus, bij een goede ,,marktorganisatie”, tot voordeel

van beide partijen door compensatie kunnen worden ge-

elimineerd. In een naschrift toetst Prof. Koopmans de

door schr. ontwikkelde gedachte op haar irinciiële

mérites.

Mr G. W. BARON VAN DER FELTZ, Is Nederlands traditionele rol van’ kapitaalexporterend land uit-

gespeeld?
0

De stelling, dat het besçhikbare investeringskapitaal
in eerste instantie en met voorrang aan een verdere uit-

bouw van het binnenlandse productie-apparaat ten goede

dient te komen, lijkt niet vrij van een zekere eenzijdigheid

en geeft aanleiding tot de vrees, dat belangrijke aspecten
uit het oog worden verloren. Want een geïndustrialiseerd

Nederland zonder krachtige steunpunten in het buitenland

gaât een kwetsbaar bestaan tegemoet. Een harmonische
en evenichtige opbouw van een Nederlandse industrie

is niet mogelijk zonder een daarbij aansluitende adaequate

Nederlandse economische expansie in het buitenland.
Het lijkt dan ook uitermate wenselijk, ja noodzakelijk,
dat de vestiging van Nederlandse belangen in het buiten-
land met de ontwikkeling van de binnenlandse industrie

gelijke tred houdt.

– SOMMAIRE

Dr Ir B. BÖLGER, Lôcher la bride.

Les relations sociales-économiques du secteur privé
seraient très favorablement influencées si Von pouvait
substituer graduellement A la politique dirigée et dentra-lisée des dernières années, une formation de salaires plus
libre et .décentralisée. Le Gouvernement doit examiner
d’une manière sérieuse s’il n’est pas temps de lâcher la

bride.

Drs D. E. BEUTICK, Une amél’ioration de la productivité

dans la distribution.

Un examen des frais de distribution du commerce
d’épicerie, en détail, aux Pays-Bas a prouvé qu’il y a encore
des possibiités pour les diminuer. Une gestion et une dis-

tribution rationnelles exigent néçessairement un rapport

entre les frais de distribution et la marge de profit par
groupe d’articles. Le commerce ne s’est pas encore rendu
compte de l’importance de ce fait. L’auteur met l’accent
sur un nombre de facteurs dans lesquels résident des possi-

bilités pour augmenter le rendement.

W. HESSEL, La transformation de capitaux évitant des
risques et la couverlure contre les risques de la d6valua-
0
lion de l’argent.

A la fin de son article ,,L’assurance vie et le pouvoir

d’achat changeant de l’unité monétaire”, paru dans
l’,,E.-S.B.” du 20 juin dernier, le •professeur Mr J. G.
Koopmans, invitait A continuer les polémiques. L’auteur
répond â cette invitation par le présent article. Après
avoir donné un aperçu des discussions engagées, il expose

ses pensées sur le probléme de l’assurance contre la dé-
valuation de la monnaie. Dans un post-scriptum le pro-

fesseur Koopmans vérifie les idées développées par l’au-teur par rapport â leurs mérites de principe.

Mr G. W. BARON VAN DER FELTZ, Le rôle traditionnel
d’exportateur de capitaux a-t-il pris fin pour les Pays-

Bas?

Une construction harmonieuse et équiibrée de l’indus-
trie néerlandaise n’est pas possible sans une expansion
économique adéquate â l’étranger. 11 sernble hautement désirable, même nécessaire, de faire concorder l’établis-
sement d’intérêts néerlandais â l’étranger et le développe-

ment de l’industrie â l’intérieur.

11

876

ECONOMISCH-STA TISTISC’HE BERICHTEN

28
November 1951

De teugels gevierd

Ir de olangs gehouden jaarvergadering van het Cen-
traal Sociaal Werkgevers-Verbond heeft de voorzitter,

Mr F. H. A. de Graaif, in zijn jaarrede een onderwerp aan

de orde gesteld, dat voor het maatschappelijk leven in

ons land een zo grote betekenis kan hebben, dat het naar
mijn mening algemene overdenking waard is.

Het berust op enige fundanentele overwegingen en wel:

het woningvraagstuk is een van de rotste plekken in
onze huidige samenleving;

een
S
oplossing daarvan is niet mogelijk zonder een zodanige huurverhoging, dat de woningexploïtatie

weer economisch rendabel wordt;
een belangrijke huurverhoging is niet mogelijk zonder

een algemene loonsverhoging in dezelfde orde van.

grootte.

Bij nadere beschouwing zal blijken, dat bij de uitwer-
king van deze overwegingen nog enkele zeer principiële
vraagstukken aan de orde komen.

Dat het woningvraagstuk met de woningnood, de samen-

woning en alle conflicten, die daar hetzij direct het gevolg

van zijn, hetzij uiteindelijk op terug zijn te voeren, staats-
‘ijand no 1 is, behoeft geen nader betoog. Het is echter
evenzeer duidelijk, dat, zolang de huren van nieuwe wo-
ningen niet hoger mogen zijn dan 145 of 160 pCt van de
vooroörlogse, men bij de huidige bouwkosten, zonder hoge

overheidssubsidies, geen . woningen kan bouwen.

Een arbeiderswoning kost thans op zijn minst f10.000;
rekent men voor rente, onderhoud enz. 8 pCt, dan zou

een huur van f800 per jaar of rond fl6 per week nodig

zijn. Aangezien bij een weekloon van f 50 â f60, een huur

van f 8 â fl0 per week Als maximum moet worden be-schbuwd, is het duidelijk, dat. de rest uit subsidie moet

komen.
Dan komt echter direct de principiële vraag aan de orde,
of het wel een gezonde toestand is, dat een belangrijk
deel van ons volk sleçhts een behoorlijke huisvesting kan

krijgen, wanneer, boven het inkomen, dat dit deel als
directe beloning voor gepresteerde arbeid ontvangt, nog een in verhouding hoog sociaal inkomen in de vorm van overheidsubsidie met worden uitgekeerd. Het is bekerd,
dat dit, systeem ook bij andere ,,consumptie-artikelen”

geldt, en dat het in de laatste jaren een steeds grotere
omvang heeft aangenomen (onlangs werden weer berichtèn

gepubliceerd omtrent het leveren van electrische stroom
onder de kostprijs voor kleine verbruikers). –
Bij beoordeling hiervan stuit men echter op het feit,
dat de loonvorming tegenwoordig niet vrij is, doch door

de Regering wordt beheerst.
Aangenomen, dat het niet onredelijk is, dat een arbeider
in een huis woont, waarvoor hij met zijn huidige loon aan
huur slëchts ongeveer de helft kan betalen van wat eco-nomisch noodzakelijk zou zijn, en dat oi

is volk zich, in
het kader van zijn consumptiemogelijkheden dat kan ver-
oorloven, moet men of deze subsidiepolitiek blijven hand-

haven en de daarvoor noodzakelijke middelen verkrijgen
uit door het overblijvende, numeriek kleine gedeelte der
bevolking of door het bedrijfsleven te betalen belastingen,
of anders tot een,- de noodzakelijke huurverhoging corn-
penserende, loonsverhoging komen.
Ziehier het vraagstuk in zijn eenvoudigste vorm, maar

met – welke oplossing men ook vindt – zeer verstrekkende

consequenties.
Het systeem van overheidssubsidies geeft een groot
deël van ons volk een grotere consumptiemogelijkheid
dan het zich met het direct verdiende inkomen zou kunnen

verobrioven. Aange’nomen, dat dit niet leidt tot een grotere
consumptie dan ‘het volk in zijn geheel gezien — eco-

nomisch verantwoord is, betekent dit toch in elk geval,

dat het betreffende grote gedeelte van ons volk, dat hier-
van profiteert, voor deze extra consumptie geen eigen ver-

antFoordelijkheïd draagt. Er zullen velen zijn, die zich

daar wel bij bevinden; het is gemakkelijk, het geeft geen

zorgen, en men accepteert het onder het, economisch niet

eens onjuiste motto, dat het er niet toe doet wie het be-
taalt, omdat het per slot van rekening toch uit de productie
moet komen.

Maar wie zo redeneert, vërgeet naar mijn mning, de
op de duur fnuikende invloed van het uitschakelen van

het beginsel der zelfverantwoordelijkheid van het individu.

Wanneer men niet meer zelf zijn eigen leven en de grenzen,

die daaraan sociaal en economisch moeten worden ge-,

steld, bepaalt, doch als de gemeenschap – overigens met
de beste bedoelingen en naar beste weten – een zeer
belangrijk gedeelte van dit individuele leven ,,van de wieg
tot het graf” regelt, en men dus wordt geleefd, dan kweekt

men een geest, die op de duur tot een verslapping van het
individu, en daardoor tot een achteruitgang van het volk
in zijn geheel moet leiden. –

Vlak na een grote oorlog, als wij hebben beleefd, zal
men deze dingen niet kunnen ontberen om weer tot een
georderide gemeenschap te komen. Maar wee de ouders,

die hun kinderen te lang bij moeders pappot houden!

Met dit alles voor ogen zal onze Regering zich ernstig

moeten afvragen, of het zo langzamerhand geen tijd wordt
de teugels te vieren.

Anderzijds zou een, belangrijke loonsverhoging – ook

al zou deze gepaard gaan met’ een verlaging van op het
bedrijfsleven drukkende belastingen, die thans voor de
financiering der subsidies nodig zijn -. in verschillende
bedrijfstakken ‘grote moeilijkheden geven. Reeds nu valt

het, om enkele voorbeelden te noemen, de textielindustrie,
de confectie-industrie, de sigarenind ustrie, de schoenen-
industrie, het vervoerbedrijf, het tuinbouwbedrijf uiterst
zwaar een rendabele productie te handhaven. Een verho-

ging van het loonpeil zou hier ongetwijfeld tot een grotere

werkloosheid leiden. Daar staat weer tegenover, dat het
voor de ociaa1-economische verhoudingen in het bedrijfs-
leven een groot voördeel zou zijn, indien geleidelijk aan

weer een vrjere, meer gedecentraliseerde loonvorming in

de’ plaats zou komen vaw de gebonden, gecentraliseerde
loonpolitiek van de laatste jaren. Onder de opperste leiding

van de Regering moeten de vertegenwoordigers van de
centrale organisaties van werkgevers en arbeiders tegen-
woordig, soms op zeer korte termijn, beslissen over voor-
stellen, waarvan zij de consequenties voor alle geledingen
van het bedrijfsleven niet steeds kunnen weten en waar-
voor zij de verantwoordelijkheid dan ook moeilijk kunnen
dragen. Ook in dit opzicht is naar mijn mening het thans
gedane voorstel belangrijk, het opent de weg naar een
vrijere loonvorming in de verschillende bedrijfstakken en
naar het herstel van het organisatorisch overleg tussen de
organisaties van werkgevers en arbeiders in deze bedrijfs-
takken.

Het werkgeversverbond is met reële, constructieve denk-
beelden gekomen: een geleidelijke huurverhoging, ge-

paard gaande met een compenserende loonsverhoging, waardoor zowel het woningvraagstuk als het euvel van
de subsidiepolitiek een eind in de richtingener goede
oplossing kan worden gebracht, en waardoor ook andere,

nog uit de na-oorlogstijd overgebleven onjuistheden bij
ons . ‘sociaal-economisch bestel kunnen verdwijnen.
Ziehier een gedachte, die rijp is voor discussie., De
werkgevers hebben ze bewust naar voren gebracht, niet

28 November 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

877

alleen omdat zij er van overtuigd zijn, dat een ernstige

bespreking er van zeer grote en goede gevolgen kan hebben
voor het sociaal-economisch leven in ons
landt
maar ook
omdat zij de gegronde hoop hebben, dat men yan de zijde

der arbeiders ontvankelijk is voor deze gedachte, en men

ze ±al overwegen met deernst, die ze verdient en waarmede

ze wordt gesuggereerd.

Ik voor mij acht de betekenis er van zo groot,.dat ik

er van overtuigd ben, dat men, terwille daarvan, alle
moeilijkheden, die een rationele uitwerking van deze ge-

dachte in de weg zouden ‘staan, zal weten te overwinnen.

Regering, werkgevers en arbeiders kunnen dit ijzer smedeh
nu het heet is.

Rotterdam.

B. Bölger.

Productiviteitsverbetering in de distributie

Het vraagstuk van de verbetering van de productivi”eit

in de distributie, c.q. het verlagen van de 1istributiekosten,

verdient stellig de aandacht. De toegevoegde waarde in
de distributie is in vele gevallen zeker niet minder dan. die
in de industrie. Bij massaproducten komt het voor, dat

de winkelprijs voor ongeveer 30 pCt uit distributiekosten

bestaat, terwijl de kosten, verbonden aan de bewerking
der grondstoffen in de fabriek, slechts 10 tot 15 pCt van

de winkelprijs bedragen.
In het onderstaande zal de mogelijkheid tot het opvoeren
van de productiviteit in de distributie worden onderzocht
waarbij meer in.het bijzonder de kruid’enierswarenbianche
zal worden bésproken. –

Ook mde distributie worden pogingen gedaan de effi-
ciëntie te verbeteren. Deze pogingen kunnen belangrijke
resultateh opleveren. Het bewijs daarvoor is te vinden in
de grote spreiding in de kostenpercentages (totale .exploi-

taf.iekosten in een percentage van de omzet). De ,,Be-
drijfskostenstatistiek van de Groothandel in Kruideniers-
waren en aanverwante artikelen 1948″ (CBS.) doet zien,
dat de spreiding groot is (bijv. in de omzetklasse van
f 1.500.000 en hoger van 4,97 pCt tot 10,24 pCt bij een ge-
middelde van 6,96 pCt).
Voor de ‘detailhandel in kruidenierswaren willen wij
in het onderstaande gebruik maken van enkele gegevens, welke een recent onderzoek heeft opgeleverd. Dit onder-
zoek werd door
,
de Vakgroepen Groothandel en Detail-
handel in Kruidenierswaren en de Stichting ,,Het Merk-
artikel” opgedragen aan een accountantskantoor te Amster-
dam. Het onderzoek had tot doel het bepalen van de kos-ten, verbonden aan de distributie van de artikelen, die tot
het assortiment, van de detailhandel in kruidenierswaren
behoren. De resultaten van het onderzoek, dat betrekking had op de periode eind 1948-begin 1949, werden neerge-

legd in een rapport ,,Onderzoek naar de distributiekosten in
de detailhandel in kruidenierswaren in Nederland’-“)l
Bij dit onderzôek nu is gebleken, dat de spreiding in de
exploitatiekosten, uitgedrukt in de omzet, bij de 50 onder-
zochte krui den iersbed rijven, die zo gekozen waren dat een
zo getrouw mogelijke afspiegeling van de kruideniers-
branche werd verkregen, liep van, 14,1 pCt tot 43,5 pCt
(in inkoopwaarde). Ook de cijfers van het Economisch
Instituut voor ,de Middenstand wijzen in dezelfde richting.
Zoals vanzelf spreekt zijn de omstandigheden voor het ene bedijf gunstiger dan voor het andere, zodat niet ieder
bedrijf tot het laagste percentage kan komen. Niettemin
geeft de spreiding aan, dat’ er grote mogelijkheden – zijn.
Hetzelfde blijkt uit de spreiding in de omzet per arbeids-
kracht. Voor de groothandel loopt deze in dezelfde om-
zetklasse als hoger genoemd (f 1.500.000 en hoger) uiteen
van f 37.380 tot fl07.030 bij een gemiddelde van f 76.430. Bij het evengenoemde onderzoek in de
1
detailhandel bleek
de omzet per man-uur uiteen te lopen van f4,22 totf 15,84.
Het algemeen gevoelen is, dat de handel minder bewust
streeft naar verlaging van de kosten dan de industrie.
De middelen om de efficiëntie te meten ontbreken veelal,
met name in de detailhandel
2
). –

1)
Zie ook het artikel ,,Distributiekosten en bruto-winstmarges in de detail
handel in kruidenierswaren” in ,,E.-S.B.” van 5 September 1951, bIe. 660.
‘) Zie ook ,,De commerciële productiviteit” door M. Latoire in

van 24 October 1951, blz. 791.

De boekhouding, zo al aanwezig, is zodanig, dat geen
of onvoldoende inzicht kan worden verkregen in de kost-prijs Van de verrichte prestaties. Een maatstafvoor de ef-
ficiëntie ontbreekt.

De kosten van de prestaties, nodig voor de âfzonderljke
artikeigroepen, zijn niet bekend
3
). De vergelijking van de
distributiekosten per artikelgroep, met de daarvoor in de
vorm van de winstniarge ontvangen beloning,’ is dus niet

mogelijk. Het eerder genoemde onderzoek in de detail-
handel heeft geleerd, dat bepaling van de distributiekos-ten per artikeigroep wel mogelijk is.
De deskundigen uit groot- en detailhandel waren aan-

vankelijk van tegengestelde mening. Een ingesteld proef-
onderzoek bewees, dat de verbijzondermg van de kosten ook in de detailhandel mogelijk is. De resultaten van het
grote onderzoek toonden de juistheid van dit standpunt

aan.
De principiële fout is, dat,het verband tussendistri-
butiekosten en marge per artikelgroep de handel niet of
nauwelijks interesseert. Men vraagt zich slechts af, of de
kosten van het bedrijf als geheel worden gedekt door de
totale brutomarge.
1.

Het inzicht wordt verder vertroebeld doordat de aan-
dacht bejerkt blijft tot de hoogte van de procentuele
marge. Een marge van 20 pCt op een artikel van f 0,25
geeft.een absolute marge van
5
cent; dezelfde marge op een artikel van f 2 geeft een absolute marge van 40 cent.
1-fet gaat dm deze absolute marge, waaruit de distributie-
kosten moeten worden gedekt.
Het eerdergenoemde onderzoek heeft voor de kruide-
niersbranche aangetoond, dat de centenmarge voor vele
artikelen te laag is en voor vele andere te hoog. Verband
tussen kosten en beloning wordt, zoals gezegd, niet gelegd.
Toch is dit noodzakelijk voor een rationele bedrijfsvoering
en een rationele distributie.

Een zeer belangrijke factor voor de hoogte van de dis-
tributiekosten is de omzetsnelheid. (omzet gedeeld door
gemiddelde voorraad) der verschillende artikelen. Hoe
groter de omzetsnelheid, hoe lager de distributiekosten.
In de vakbladen wordt wel steeds gewezen op het belang
van de verhoging van de onizetsnelheid, doch het staat
vast, dat de handel de invloed van deze factor nog steeds
in hoge mate onderschat.

Beperking van de voorraad per artikel’ door de inkoop
af te stemmen op de omzet en beperking van het assor-
iment, zijn middelen, die de omzetsnelheid verbeteren;
zij worden echter nog te weinig bewust toegepast.
Vooral in de kruideniersbranche speelt de zgn. ,,lekkage”
een grote rol. Daarmede worden o.a. aangeduid de ver-
liezen door overwicht, indrogen, morsen, enz. Deze ver-
liezen kunnen enkele procenten van de omzet bedragen. Dit betekent, dat dit verlies dan tientallen procenten van
de marge beloopt. De lekkage is te verminderen door
scherpe contrôle. Daarvoor is nodig, dat de theoretische bruto-winstmarge gesteld wordt tegenover de feitelijke.
Een eerste vereiste om dit te kunnen doen is een goede
administratie (ook ,voorraadadministratie). Daar 1e ge-
voerde boekhouding in zeer vele gevallen niet de gegevens

‘)
Met utzondering dan van de detailhandel in kruidenierswaren.

878′

ECONOMISCH-STA TISTISÇHE BERICHTEN

28,,November 1951
4

voor deze contrôle kan opleveren, blijft de contrôle ach-

terwege.

Zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, loopt de arbeids-
productiviteit sterk uiteen. Zowel in groot- als detail-

handel maken de lonen en sociale lasten ongeveer 50 pCt

van de totale exploitatiekosten uit. Het is dus duidelijk,

dat de opvoering van de arbeidsproductiviteit van grote
betekenis is.

Men is zich deze betekenis oiivoldoende bewust. Het

meergenoemde onderzoekheeft uitgewezen, dat de extra-

kosten, verbonden aan het bezorgen van bestellingen (de

uitbreng), door dit gedeelte van dé ,omzet in de meeste

gevallen niet zelf kunnen worden gedragen. De uitbreng’

oefent dan ook een uitgesproken nadelige invloed uit op

het economisch resultaat der bedrijven.
In het kader van de opvoering van de arbeidsproduc-

tiviteit gezien, is bij het onderzoek in de kruideniers-

branche gebleken, dat de distributie van verpakte artikelen

zoveel besparing ,oplévert van arbeidskosten, dat de meeste
verpakte artikelen een positief verschil te zien geven tussen
marge in geld en distributiekosten, terwijl dit voor de mees-
te onverpakte artikelen hiet het geval is. De verliezen,

die de onverpakte artikelen opleveren, worden dus gedra
gen door de verpakte artikelen.

Het onderzoek in de kruideniersbranche heeft aange-
toond, dat de verkoophoeveelheid eveneens belangrijke

invloed heéft op de distributiekosten. In middenstands-
bedrijven bleken de distributiekosten, ondanks het feit
dat deze absoluut veelal hoger liggen, per verkoopeenheid
lager te zijn dan in volkszaken, omdat de in één koop tege-

lijk gekochte hoeveelheid in deze• categorie winkels

meestal lager, is dan in de middenstandswinkels.

In de groothandel in kruidenierswaren heeft men de
– betekenis van -deze factor reeds ingezien. Daar wordt
reeds bewust gestreefd naar opvoering van de order-

grootte. Met name geldt dit voor die groeperingen, waarin
een samenwerking bestaat tussen een grossier en een aan-
tal winkeliers (vrijwillig fihiaalbedrijven).’ Toch., is zelfs
in de kruideniersbranche, waar deze vorm van samenwer-

king reeds een Telatief belangrijke plaats inneemt, nog
veel te verbeteren, door de detaillist zodânig te beïnvloeden,
dat hij zijn bestellingen over zo weinig mogelijk grossiers
verdeelt en zijn orders zoveel mogelijk ineens per week
of per veertien dagen plaatst. De daaruit voortvloeiende

besparingen, met name in de transportkosten, zijn zeer
aanzienlijk. Op dit gebied doen zich gevallen van grove
verspilling voor. Wij denken in dit verband aan de phar-
maceutische groothandel, waar soms enkele malen per

dag een kleine bestelling bif dezelfde apotheker mQet
worden bezorgd.

Ook met betrekking tot de overige kostenfactoren in
de groothandel kan de efficiëntie nog belangrijk worden
verbeterd. In een recent artikel in ,,Groothandel in Le-
vensmiddelen” d.d. 10 Augustus 1951, wordt de aandacht
gevestigd op de factor magazijnkosten. Daarin wordt
medegedeeld, dat, enkele gunstige uitzonderingen daar-
‘gelaten, de opslagplaatsen van de groothandel (in krui-denierswaren) in het algemeen zeer gebrekkig zijn. Het

gevolg is: onnodig. hoge arbeidskosten, verlies op incou-
rante goederen, breuk, on”oldoende contrôle op de em-

ballage enz. Het modern ingerichte .bedrjf draagt, volgens

dit artikel, belangrijk bij tot de efficiëntie van de groot-

handel. Ook in het ,,Rapport inzake de Prijzenbeschikking

Handelsmarges 1951″, ingediend door de Vakgroep
Groothandel in Kruidenierswaren bij het Ministerie van

Economische Zaken, wordt toegegeven, dat de efficiëntie

in de groothandel nog zeer veel verbeterd kan worden.

In het kader van de verbetering van de productiviteit

in de kleinhandel kan nog de aandacht ,worden gevestigd

op de zeifbedieningswinkel. Ontstaan in de levensmiddelen-
branche in Amerika, is deze modernste vorm van distri-

butie daar thans zodanig toegenomen, dat reeds meer dan
50 pCt van de’ levensmiddelen via zelfbedieningswinkels

wordt gedistribueerd. De Amerikaanse literatuur wijst

er op, dat dit het gevolg is van het feit, dat de zeifbedienings-

winkel de distributie heeft gerationaliseerd; er bleken

aanzienlijke besparingen op de distributiekosten mogelijk.
Ook in Europa heeft de zelfbedieningswinkel zich reeds

een plaats veroîerd. In Engeland, Zweden, Zvitser1and,

‘Frankrijk en België treffen wij deze vorm van distributie

reeds in een vrij groot aantal aan. –

Ook in Nederland zijn reeds een beperkt aantal winkels
van dit type geopend en met opmerkelijk succes. De per-

sonee’lkosten kunnen in totaal wel nit verminderd worden
(vele ,fabrikanten verpakken nog niet in de verpakking,

die de zeifbedieningswinkel nodig heeft, zodat men dit

zelf moet doen), doch de omzet is relatief zeer hoog. De
omzetsnelheid ligt in deze soort winkels gemiddeld hoger,

daar te lage omzetsnelheid van een artikel bijna automatisch
blijkt. Ook de ordergrootte (het door de consument per
keer bestede bedrag) neemt toe, ook al door het grotere

percentage van zgn. spontane aankopen; dit laatste is

mede een gevolg van de (geraffineerde) wijze van uitstallen
der artikelen. –
De Werkcommissie ,,Standaardverpakking en Zeifbe-
diening”, ingesteld door de ,,Nederlandsche Studiecom-

missie voor Distributievraagstukken” komt in haar recent
rapport over zeifbediening tot de conclusie, dat er geen

factoren zijn, die er op wijzen, dat zelf bediening niet moge-
lijk is of niet gewenst zou
zijn.
Integendeel het is alleszins
aannemelijk, dat zeifbedieningsbedrijven in Nederland
zéér goed ‘mogelijk zijn
d
). Het zeifbedieningssysteem zal,
zo gaat de Commissie verder, dan waarschijnlijk. leiden
tot toeneming van het persoonlijk bezoek aan de betref-
fende winkels, vermindering van het aantal orders per cliënt
per week, toeneming van “het ordergemiddelde, verminde-

ring van het aantal te bezorgen orders en van de u,raag
naar crediet. –

Tot besluit mogen wij wijzen op de rede van Dr Paul Rijkens, voorzitter van de Raad van Bestuur van Lever
Brothers & Unilever N.V,, uitgesproken in de Algemene
Vergadering van Aandeelhouders op 12 Juli 1951, over

,,Het distributievraagstuk”. De heer Rijkéns geeft daarin
o.a. als zijn overtuiging, dat evenzeer als de productie-
kosten, ook de distributiekosten voor vermindering vat-
baar
zijn;
er moeten oök op dit gebied middeler kunnen worden gevonden voor het verhogen van de efficiëntie.
Amsterdam.

Drs D. E. BEUTICK.

4)
Zie ook: ,,De mogelijkheden van het zelfbedieningssysteem in Neder-land” door Drs J. J. van Gent in ,,E.-5,B.” van 7 Februari 1951, blz. 109.

Transforrnatie van risico-mij dend vermogen en ‘dekking

van ‘het geidwaarderisico

– –

– Aan het slot van zijn artikel: ‘,,Levensverzekering bij

veranderlijke kookraëht van de geldeenheid”
iti
dit blad
van 20 Juni ii. nodigt Prof. Mr J. G. Koopmans uit ‘tot

voortzetting van de gedachtenwisseling. In de hoop een
kleine bijdrage te kunnen leveren tot ,het inzicht in de

omgewoelde problemen zouden wij gaarne aan deze uit-
nodiging gevolg willen geven.

Een enkele terminologische opmerking zouden wij

vooraf willen laten gaan. De termen ,,aanbod van risico

28 November 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

879

nj/dend
en aanbod van
risico-aanvaardend
vermogen”

lijken ons het meest doelmatig. Er ligt de gedachte aan ten

grondslag, dat, gegeven het bestaande risico in al zijn

varianten, het individu tweeërlei houding kan aannemen:
het. kan 6f trachten het bestaande risico, te mijden 6f het
bestaande risico aanvaarden.

Zo mijdt de obligatiehouder het ondernemersrisico en

aanvaardt hij het geldwaarderisico. Er is• differentiatie

naar de aard van het risico. Gebruiken wij de gegeven
termen, dan is steeds bedoeld het ondernemersrisico of
een component hiervan.

In de discussie zijn de volgende hoofdproblemen min

of meer in het licht gesteld:
Hoe kan de verzukerde gelegenheid worden geboden het geldwaarderisico te mijden?
(1’robleenf der geldwaarde-

verzekering).

/
Hoe is het mogelijk een voor ilermogenstitelinflatie

al te ‘vruchtbaar klimaat te vermijden?
(Probleem der

vermogenstitelinfiatie).
Hoe kan aanbod van risico-mijdend vermogen ge-
transformeerd worden in een aanbod van risico-aanvaar

dend vermogen, ionder dat de transformerende instelling
zelf als risicodrager optreedt?
(Trans)’ormatieprobleem).
Hoè kan daarbij tevens zo veèl mogelijk aan de
wenselijkheid van een vast rerdement op de beleggingen

ener verzekeringsinstelling tegemoet worden – gekomen?

(Rendementsprobleem).
Hoe kan zo veel mogelijk aan de eis van een een:
voudige premiecalculatie worden voldaan?
(Probleem der

pre
,
niecalcula tie).
Bij de hierna volgende overwegingen houde men in het
oog, dat het transformatieprobleem (het vraagstuk van het
tekort aan risico-aanvaardend vermogen) -de hoogste

urgentie heeft.

ConfrontatÎe’van enkele o.a. in dit tijdschrift gegeven
beschouwingen met deze vijf problemen brengt ons tot de

volgende conclusies.
Prof. ten Doesschate
1)
geeft voorstellen, die ten doel
hebben het probleem der geldwaardeverzekering enigermate

op te lossen en in oneigenlijke zin ook het transformatie-

vraagstuk, zoals Prof. Koopmans
2)
duidelijk maakt, van-

neer hij spieekt van een variatie op het thema der transfor-matie. Door risicospreiding in de beleggingen der verzeke-
ringsinstellingen over geldwaarderisicodragende effecten
(obligaties) enerzijds en ondernemersrisicodragende effecten

(aandelen) anderzijds, kan de verzekerde tegen aanvaar-
ding van wat ,,gemiddeld” aandeelhoudersrisico ook wat

geldwaardeverzekering geboden worden. Een oplossing
dus ,,ten dele”. Volledige transformatie van risico-mijdend
vermogen in de door ons bedoelde zin betekent dit echter
niet. Wel het aanboren van een nieuwe bron van risico-aanvaardend vermogen. (Prof. Koopmans spreekt in dit
verband van een verstopte bron). Er blijft dus aanbod van
risico-mijdend verrno’gen van de zijde der verzekerings-
instellingen. Het rendementsprobleem vindt, voor zover
van belegging in aandelen sprake is, hier geen oplossing.
Voorts wordt, naar het zich laat aanzien, het gevâar van
een ,,vrmogenstitelinflatie” niet groter. De premiecalcu-
latie wordt echter minder eenyoudig. –

Prof Koopmans
brengt ten aanzien van de transformatie

een nieuw aspect naar voren en versoepelt de gedeeltelijke
oplossing van Prof. ten Doesschate van het probleem der
geldwaardeverzekering, door de verzekerde ge1egen1ieid te
geven zelf de verhouding tussen geidwaarde- en aandeel-
houdersrisico vast te stellen. Hij ziet het rendernents-
probleem, waartoe lâter Dr Smid hem enkele gedeeltelijke
oplossingen aan de hand doet ). Het gevaar.der
. /ermogens-

1)
Zie zijn prae-advies voor de Ver. v. d. Staath. 1950, blz. 25.
‘) Zijn in de aanhef genoemd artikel.’


‘) Dr L. J. Smid, ,,Levensverzekering in ,;units”, ,,E.-S.B.’ van 28 Fe-
bruari 1951.

inflatie, naar zijn mening inhaerent aan de oplossing van de

heer Tj. Greidanus
4),
meent Prof. Koopmans te omzeilen,

terwijl hij de premiecalculatie er niet eenvoudiger op
– maakt.

Prof. Ch. Glasz
5)
wijstop het inflatièlek in het aandeel,

• een lek, dat Prof. Kôopmans ,,dankbaar aanvaardt” als

veiligheidsklep bij een eventuele vermogenstitelmflatie.’

Intussen beperkt dit lek de oplossing van het pro-

bleem der geldwaardeverzekering, dat overigens volgens
Prof. Koopmans stellig nimmer ,,ten einde” oplosbaar is.
De beer
Greidanus
gaf met zijn voorstel van ,,waardevaste
obligatie” naar eigen mening wel een olossing ,,ten einde”.

De waardevaste obligatie ‘zou nl. een dankbare belegging kunnen zijn voor vèrzekeringsinstellingen, waardoor deze
in staat zouden zijn het geldwaarderisico van de verzekerde
– volledig over te nemen. Van transformatie is in dat geval

slechts sprake voor, zover met een ,,unit”, samengesteld uit
• diverse, individueel minder waardevaste obligaties, gewerkt

wordt (risicospreiding). Wel wordt een procentueel vast ren-dement verkregen, zodat éenvoudige premiecalculatie moge-

lijk is. Prof. Koopmans’ ziet echter het gevaar van een
• vermogenstitelinfiatie zonder monetaire veiigheidsklep. Bij
aanspraken, in vaste hoeveelheden reële goederen en dien-

sten ontbreekt naar zijn mening deze veiigheidsklep steeds. Bovendien zou de veiighèid van een dergelijke vluchtha-

ven niet op onderlinge risicospreiding berusten, doch ten
koste van de overige leden der gemeenschap genoten wor-
• den. Dat dit laatste een principieel bezwaar zou zijn is ons
niet duidelijk. Wel zou men hier kunnen spreken van een al

• of niet te stellen
norm.
De betrekkelijke veiligheid van obli-

gatiehouders bestaat ook ten koste van de aandeelhouders,
terwijl voorts de betrekkelijke veiligheid van de werknemer
weer bestaat ten koste van aandeelhouders èn obligatie-
houders. .Inhaerent aan het economisch leven komt ons de –
spanning tussen risico-aanvaardende en risico-mijdende
`groepen voor
8
). Daarom lijkt ons het gevaar van vermogens-
titelinfiatie niet zo groot, dat om deze reden van het streven

naar waardevaste beleggingen zou moeten worden afgezien.
Wel lijkt ons de vraag belangrijk waar een evenwicht

– tussen beide groepen gevonden wordt. In beeldspraak:
de vluchtheuvel dient van een barrière voorzien te worden.
Daarbij is o,i, van belang te achten, of men van de risico-
mijdende subjecten voldoende offers vraagt en de risico-
aanvaardende voldoende beloning laat.

De klacht over

aantasting van het aandeel is o.i. terug te bren’en tot dit
vraagstuk.

Blijkt een dergelijk evenwicht uiterst labiel, is langs
• fiscale weg dan geen correctie mogelijk? Het infiatielek van
het aandeel, dat Prof. Koopmans zo dankbaar aanvaardt,
– is toch ook o.a. aangebracht door een reeks van belasting-
aanslagen.
Allerminst wifien wij ontkennen, dat er een verschil
bestaat in verzekerbare en onverzekerbare risico’. Maar
dit dan altijd macro-economisch gezien. Het sterfterisico
kan weggewerkt wo?den op grond van de wet der grote
– getallen. Het geldwaarderisico niet.

• Dit wil echter niet zeggen, dat het geldwaarderisico niet
– micro-economisch verzekerbaar is. Hoogstens kan worden gesteld, dat dèze verzekering sociaal-ethisch ongewenst is.
Anders dan bij de verzekering van het sterfterisico,
komt het offer voor de verzekermg van het geldwaarde-
risico ten goede aan hën die niet verzekerd zijn. Men laat
een gedeelte van de toekomstige behoeftenbevrediging
vallen, om voor het restant zekerheid te verkrijgen.
Na dit overzicht van het verloop der discussie tot dus-

verre, moge worden stilgestaan bij een reeds bestaaride
r.vorm van geldwaardeverzekering, zij het ook dat het hier

4)
Tj. Greidanus, ,,De waardevaste obligatie”,-‘,,E.-S.B.”
v.sn
7 Maart 1951.
) Prof. Ch. Glasz, ,,De teg4nwoordige positie van het aandeel in Neder-land”. ,,E-S.B.” van 6 December 1950.
•’) Verg. ons ,,Het economisch aspeCt der verzekering”, ,,De Verzekerins.
bode” van 5 Mi 1950,

880

– . ECONOMISCH,STA TISTISCHE BERICHTEN

28November 1951
S

/

de waarde van het geld t.o.v. een zeer, bepaalde dienst ca.
betreft.

Sedert çen 14-tal jaren) werkt met toenemende omvang
in Eindhoven en omgeving een vereniging tot verzekering
van uitvaarten in natura op onderlinge basis: de
Coiij,e-
ratieve Vereniging voor het Verzekeren en Verzorgen van
Begrafenissen voor Katholieken
,,Draagt Elkanders Lasten”
U.A.,
kortweg genoemd .,,D.E.L.A.”.
Het Bestuur van ,,D.E.L.A.” constateert, dat kleine van

ouds bestaande onderlinge begrafenisfondsen veelal reeds

tientallen jaren lang – uitkeringen in natura verstrekken,

ondanks conjunctuurverschillen, zij het ook dat dit op zeer
simpele wijze geschiedt.

Men heeft nu getracht deze
,,verzeker,ing in natura”
aan
de huidige maatschappelijke verhoudingen aan te passen.
Men heeft de volgende spelregels gesteld
8
):

1.’ garantie van een minimum geldsbedrag;

geen maximum;

premieverhoging bij langzame prijsstijging;

beperking der natura-uitkering bij plotselinge prijs-
stijgingen;

beperking van conjunctuurrisico t.a.v. de natura-
uitkering door de ,,prôductie” zelf ter hand te nemen, prijs-

regeling door de bedrijfsorganisatie, voorraadvorming en
lange termijnovereenkomsten;

idem t.a.v. de premiereserve door belegging in eigen

bedrijf, beleggingen op lange termijn te vermijden en extra
te reserveren.

Wij willen onze aandacht bepalen bij de wijze, waarop het ,,D.E.L.A.”-systeem zich gedraagt ten aanzien van de

loor ons geformuleerde problematiek. ,,Ex ante” is de
geidwaarde verzekerd, behoudens het risico van een mo-
netaire springvloed (zie punt
-4).
De transformatie is
bijzonder interessant, doordat, dank zij de
bijzondere
aard
der uitvaartverzekering, verzekering en ,,productie” konden
worden gecombineerd. – –

Het ontbreken van een vast rendement en de daarmede’
verband houdende bemoeiljking van de premiecalculatie

krijgt door deze combinatie een gunstig aspect. Verschil-
lende factoren heeft ,,D.E.L.A.” zelf in de hand. Daardoor
krijgt de kans ener. ,,vermogenstitelinflatie” .eveneens een
gunstig aspect.

Het practische probleem, waarvoor ,,D.E.L.A.” staat is:

hoe vindt 2ij vold’oende beleggingen? Kisten, grafruimte etc. zou zij in voorraad kunnen houden. De arbeid van de
dragers, aansprekers etc. niet. Daardoor zou zij belegging

moeten zoeken buiten het begrafenisbedrjf. Maar dan is
het risico van wijziging in de algemene prijsstructuur niet
langer geëlimineerd.

Hoewel ons dus enige reserve tegen de opzet van het
,,D.E.L.A.”-systeem past, zijn in dit systeem o.i. elemen-
•ten aanwezig die voor het onderhavige vraagstuk van be-
lang zijn.

De maatschappelijke geldstroom kunnen we zien als een

reeks van geldoverdrachten, die in talrijke’ vormn en meng-vormen variëren
0)

Beperken we ons tot de financiële sfeer, dan kunnen we,
uitgaande van het economisch’principe, twee uiterste ge-
vallen onderscheiden. De algemene voorwaarde voor
de overdracht is de verwachting van een voordeel. Dit
voordeel kan variëren van •het vrijwel zekere voordeel
van een gefixeerde som geld (vaste rente op zeer so-

lide obligaties) tot een onzeker voordeel van een
onbepaalde geldsom (dividend op een aandeel in een
sterk speculatieve onderneming). De sommenverzekering

“) Zie ,,1-let Verzekeringsbiad van Nederland en Belgi6”, 1 Mei 1951, blz.
177-179.
S)
Zie ,,Het D.E.L.A.-systeem van natura-uitvaartverzekéring”, door A. de
nruijn in ,,Ver. Verz.pers”, 26 Mei 1950.


‘) Verg. ons ,,Het economisch risico en geldoverdracht”.in ,,De Verzekerings-
bode’ van 27 October 1950.

is één der vormen,
I
waarin geldoverdracht kan g-schieden. -Hoewel hierbij de uitkering als regel vast
staat, is het voordeel (verschil tussen tbtaal betaalde

premiën en uitgekeerde som) onzeker en niet gefixeerd.
Van het hier ontwikkelde gezichtspunt uit is de verzekerings-
polis nauw verwant met het aandeel.

De sommenverzekeringsinstelling mijdt enerzijds het

prjsrisico van de verzekeringnëmer, anderzijds bij haar

beleggingen ‘het aandeelhoudersrisico, dus indirect o.a. het afzetprjsrisico.

Het prijsrisico van de verzekerde en het prijsrisico

(althans voor het binnenland) van de onderneming zijn

echter keerzijden van één medaille. Als elkanders spiegel-
beelden resulteren zij
uit de
prijsvorming.
Daarom rijst de
fundamentele vraag, of het sommenverzekeringswezen niet

in staat zou kunnen worden gesteld beide risico’s te aan-
vaarden, die immers – per markt – elkander compenseren. Daartoe
10)
zullen p’olis en aandeel -zodanig omgevormd
moeten worden, dat zij zich ten aanzien van prijsfluctuaties

gelijkelijk gedragen. Gezien de belangen van de meerder-

heid der verzekerden zou men zich kunnen beperken tot
de consumptiesector.

Het, aandeeldient dan teruggebracht ‘tot een vorm, ‘die

uitsluitend het afzetpfijsrisico van de producent dekt, terwijl
de polis, naast het’sterfterisico, ook het prjsrisico van de

consument-verzekerde dekt. Premiehoogte en uitkering

enerzijds en de nominale aandeelwaarde anderzijds dienen
dan direct te worden gekoppeld aan de prijs op de markt
der duurzame en niet-duurzame consumptiegoederen, ter-
wijl de rente als calculatiefactor voor de verzekeraar gelijk

moet zijn aan het ,,aandeeldividend”, dat zonder bezwaar

een vast percentage van de variabele nominale aandeel-
waarde kan bedragen.

Wanneer men nu voor de verzekering een indexcijfer

* gebruikt, en de nominale aandeelwaarde koppelt aan de

afzetprjs van de individuele producent, verkrijgt men een
risicospreiding en, mede gezien de con,pcsarie,
dus een
zuivere transformatie. Of de samenstelling van het index-

cijfer gebaseerd wordt op de samenstelling van de beleg-
gingsportefeuille of omgekeerd, blijft dan theoretisch om
het even. – ‘
In. concreto zullen vorenbedoelde , ,aandelen” de vorm

van natura-credieten (consumptiegoederen-obligaties) kun-
nen nemen. –

Zo zou bijv. een ,naturacrediet aan een suikerfabriek
• verstrekt kunnen worden van 100.000 kg suiker. De over-

dracht geschiedt tegen de op die dag geldende prijs van bijv.
f0,75 per kg. Er wordt dan’ overgedragen f75.000. Wordt bij een prijs ‘van bijv. f 0,56 per kg na twee jaar afgelost,
dan wordt volstaan met overdracht van f 50.000 plus rente.
(De rente uiteraard eerst in natura berekenen).
Tussentijdse gedeeltelijke aflossingen dienen ook tegen
bijv. de dagprijsberekend te worden. Wellicht is het nood-
zakelijk, dat de credietverstrekker of, bij permanentie, de
aandeelhouder invloed kan uitoefenen op de prijspolitiek – van de .onderneming. In ieder geval wordt op deze wijze

als het ware een tussenvorm verkregen tussen aandeel en
•obligatie.

In zoverre zien wij overeenstemming niet het sylreem van
Prof. Koopmans, dat ook hier sprake is van een ,,unit”,
waarin passiva en , activa van de verzekeringsinstelling
kunnen worden uitgedrukt, doch die, in plaats van uit
aandelen, uit goederenobligaties is samengesteld. –

Aldus wordt voldaan aân de principiële eis van valuta-
evenwicht, welke aan de verzekeraar-transforniateur gesteld
moet worden.

Op de bier gegeven basis kan dus de verzekerde verzeke’
ring geboden worden van het geldwaarderisico. Componen-

10)
Verg. dns ,,Verzekering’in natura” in ,,Het Verzekeringsbiad voor Ne.
derland en België” van 16 Januari en 1 Februari 1951.

28 November 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1

8l

ten van dit risico, die niet aan de geidzijde zijn gelegen,

zijn voornamelijk het risico van wijziging in de
ruilvoet

met het buitenland, alsmede het risico van de wijziging
in de productiviteitsgraad. Bij , dekking van deze

risico’s zal uiteraard- het offer van de verzekerde hoger

dienen te zijn, dan bij doorberekening van dit risico, hetzij

via belastingen, hetzij via een correctiefactor bij berekening

van het iiidexcijfer (de ,,unit”). Het offer kan gelegd
worden in de rente, door deze lager te stellen.

Meent men op goede gronden of blijkt in de practijk, dat
het bedrijfsleven geen naturacredieten accepteert of deze
via prijsmanipulaties’ ,,bederft”, dan zou wellicht nog

altijd de mogelijkheid open
blijven
van toepassing door de

gezamenlijke verbruikscoöperaties op basis van het dcor hen gevoerde practisch zeer ruime assortiment van aller

hande consumptiegoederen..
Daarnaast kan worden gedacht aan een gezamenlijk

pensioenfonds van
verschillende
producenten van con-

sumptiegoederen. – –

– Resumerend zouden wij willen stellen, dat op basis ‘an
een ,,unit”, samengesteld uit naturacred ieten (consumptie-
goederen-obligaties) de geldwaarde ,verzekerd” kan wor-
den, bij transformatie van risico-mijdend in risico-aanvaar-
dend vermogen en een vast rendement, er daarbij van uit-
gaande dat afkoop van elk risico tegen een voldoende

offer geoorloofd is.

Amsterdam.

W. HESSEL.

Naschrift.

De grondgédachte van bovenstaand artikel ligt in de
stelling, dat het producenten- en consumentenrisico

complementair zijn, en dus, bij een goede ,,marktorgani-

satie”, tot voordeel van
beide
partijen door compensatie

kunnen worden geëlimineerd. Op deze grond is de schrijver
van mening, dat het – in tegenstelling tot het door, mij
in ,,E.-S.B.”. van 20 Juni ji. gestëlde – mogelijk moet
zijn om aan de uiteindelijke crediteuren(verzekerden) inder-
daad een aanspraak, gebaserd op een
vast
goederen- en

dienstenpakket te garanderen, zonder daarmede het gevaar
voor een vermogenstitelinfiatie te doen ontstaan. Voor

de
crediteuren
zou deze oplossing dus in wezen op het-
zelfde neerkomen als de ,,waardevaste obligatie” van de
heer Greidanus. Het door mij naar voren gebrachte be-
zwaar, dat voor een dergelijke obligatie geen – als het er
op aankomt – solvente
debiteuren
te vinden zijn, meent

schrijver te kunnen ondervangen door het debiteuren-
risico te spreiden over de afzonderlijke bedrijven, resp.
bedrijfstakken, en derhalve iedere groep debiteuren als het.
ware een deel van het totale goederenpakket te laten ga- –
randeren (dé suikerfabrieken een zeker aantal kilogrammen
suiker, de textïelfabrieken een zeker aantal kledingstukken
of meters stof, de schoenfabrieken een zeker aantal paren
schoenen en zo vervolgens). De beleggingsinstituten –
meer in het bijzonder de verzekeringsmaatschappijen –
zouden deze verschillende obligaties in hun portefeuilles
tot ,,units” kunnen bundelen en daartegenover verplich-
tingen op basis van vaste (gemengde) goederenpakketten
op zich nemen, zonder daarmede aan de eis van ,,valuta-
evenwicht” tussen beleggingen en verplichtingen te kort
te doen; m.a.w. zij zouden zelve geen ,,transformatierïsico’
behoeven te dragei, en evenmin zou een derde – bijv.

de Overheid —de rol van ,,transformator” met de daaraan
verbonden risico’s op zich behoeven te jiemen. Van de
door mij bepleite verzekering op basis van uit aandelen-
pakketten bestaande ,,units” zou deze oplossing zich
– van het standpunt van de verzekerden beschouwd –
in gunstige zin onderscheiden, doordat laatstgenoernden’
niet belast worden met
alle
risico’s van het aandelenbezit,
maar alleen met dat deel hiervan, dat de schrijver het
,,afzetrisico” noemt, en dat z.i. juist complementair is

met het koopkrachtrisico van de geldeenheid. Wanneer

de prijs van suiker of van schoenen, in guldens uitgedrukt,

stijgt, krijgt de verzekerde derhalve meer guldens, nI.
juist zoveel meer als hij nodig heeft om – als consument –

de duurdere suiker en de duurdere schoenen te kutinen

betalen. Daalt de prijs van deze artikelen, dan krijgt hij
minder guldens, maar (bij een juiste samenstelling van de

,,unit”) slechts zoveel minder als ‘hij aan uitgaven voor
de betrokken artikelen minder bëh6eft. Hetzelfde geldt
voor alle andere goederen en diensten, tot eii met (schrij-
vers eigen voorbeeld!) die van de begrafenisondernemer.
Dus in de meest letterlijke zin een garantie van een waarde-

vaste .aanspraak ,,van de wieg tot het graf”.

De gedachte is ongetwijfeld vernuftig, ook al heeft zij
– vergeleken bij het mijnerzijds bepleite systeem – uit

praktisch oogpunt het nadeel, dat zij niet alleen een nieuw

soort verzekeringspolissen, maar ook eèn geheel nieuw
type van beleggingstitels als ,,dekking” voor deze polissen-

resp., van de kant van de debiteuren gezien, een geheel

nieuwe financieringsvorm – zou impliceren; de ,,wrij-
vingsweerstanden”, die overwonnen- zouden moeten wor-
den om dit’systeem tot werkelijkheid te maken, zouden
dan ook vrijwel zeker nog eens zo groot zijn als bij de door

‘mij bepleite verzekeringsvorm (welke alleen van de ver-
zekeringsmatschappijen, doch niet van de uiteindelijke
debiteuren een nieuw initiatief vereist) het geval is. Intussen

behoeft deze praktische overweging op zichzelf geen reden
te zijn, om de gedachte van de heer Hessel niet op haar
principiële mérites te toetsen. Immers, indien inderdaad
zou blijken, dat er nog meer ,,verstopte kanalen” tussen
uiteindelijke kapitaalvérbruikers en kapitaalverstrekkers
zouden bestaan, dan dië, welke ik in mijn eerste artikel
over dit vraagstuk heb gesignaleerd, dan zou een poging
om ‘ook deze kanalen ,,door te steken” stellig de moeite
waard zijn.

Van grotere betekenis dan de boiengenoemde prak-
tische overwegingen acht ik intussen een principiële be-
denking tegen de hierboven ontwikkelde gedachte, welke
de schrijver trouwens zelf, getuige het slotgedeelte van zijn
artikel, niet geheel over hét hoofd heeft gezien. De vraag rijst nl., of de door hem aangegeven oplossing niet inder-
daad te mooi is om waar te kunnen zijp. De uiteindelijke
crediteuren zouden immers – dit is de kern van hét voor-
stel –

niet
alle
aandeelhoudersrisico’s behoeven te dragen,
maar slechts een deel daarvan, en de vraag rijst dus on-
– vermijdelijk:
wie draagt ‘liet overige deel,
nl. dat deel van

het ondernemersrisico, dat
geen
,afzetrisico” is? De
schrijver heeft dit probleém zelf al min of meer geconcre-
tiseerd door te wijzen op.(a) het productiviteitsrisico en (b) het risico van een veranderde ruilvoet tegenover het
buitenland. Men kan de vraag – speciaal voor zover
het sub ‘a gënoemde punt betreft – ook zo stellen:
is

.het kaptaal, Ie verstrekken in. de vorm van goederenobliga-
-ties, inderdaad, van de te financieren onderneming uit gezien, in voldoende mate risicodragend?
En dan luidt het antwoord
mi.: neen, want naast de houders van deze ,,obligaties”
zullen er
ook
nog altijd aandeelhouders moeten zijn, die
– ex hypothesi – in dit geval slechts
een deel,
van het
totale ter financiering benodigde kapitaal zullen verstrekken,
maar bij wie (in tegenstelling tot het bij deze constructie
mede door de obligatiehouders.. gedragen afzetrisico)
het
productiviteitsrisico
zich ten voile concentreert. ‘Alles hangt er dus van af, of er voor het plaatsen van deze aan-
delen met verhoogd risico een-voldoende aanbod van het-
geen men zou kunnen noemen,, super-risir,o-dragend”.
beleggingskapitaal beschikbaar zal blijken te zijn.

Bij het risico van de internationale ruilvoet ligt de zaak
enigszins anders. Hier gaat het nl. om de vraag, of de
,,units”, waartoe de in verschillende goederensoorten uit-
gedrtkte obligatiës door de beleggingsinstituten, resp.
verzekeringsmaatschappijen zouden moeten worden ge-

882

‘ ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 November 1951

bundeld (zie boven), door hun samenstelling representa-

tief zullen zijn voor het nationale
consumptiepakket
dan
wel voor het nationale
productie
pakket. Let men op de
plaatsingsmogelijkheden bij de potentiële debiteuren, dan

zotf men – afgezien van de hierboven reeds genoemde be-
zwaren tegen deze financieringsvorm als zodanig -, mi.

op zijn best mogen verwachten, dat hierin de samenstelling
van
het.productiepakket
tot piting zal komen. Wil het
systeem echter naar de zjjde. van de verzekerden
aan het
gestelde doel beantwoorden, dan zou de samenstelling

van de ,,unit” met die van het nationale
consurnptiepakket

moeten overeenkomen. Toegegeven, zij, dat de prijsafwij-

kingen tussen deze beide paikketten in vele gevallen niet be-

langrijk zullen zijn en dus ook niet zullen schaden: ni.
‘Zo-

lang als globaal genomen (over het gehele import- ep export-

pakket gemeten) de ruilvoet ten opzichte van het buitenland

onveranderd
blijft.
Verandert deze ruilvet echter in nadeli-

ge zin – de situatie, waarin wij hier te lande sedert het uit-

breken van het Korea-conflict zijn komen te verkeren en

die wellicht van meer dan
voorbijgaande
aard za1 blijken

te zijn – dan biedt een belegging in„units”, die corres-

ponderen met de samenstelling van het nat’onale
productie-

pakket, voor de uiteindelijke rechthebbenden in feite
niet de garantie van waardevastheid, dide door de schrij-

ver ontworpen methode hun schijnt te beloven. Dit méér

beloven nu dan hetgeen men – als het er op aankomt – kan

nakomen is niet anders dan de eerste stap op de gevaar-
lijke weg der vermogenstitelinfiatie! In zoverre meen ik
dus te mogen volhouden, dat het door mij voorgestelde
systeem, waar deze polissen gebaseerd zouden worden op

uit aandelen
bestaande ,,units”, en waarbij dus het volle

aandeelhoudersrisico bewust op de polishouders als uit-
eindelijke kapitaalverstrekkers wordt gelegd, boven dat

op basis van goederenobligaties te verkiezen is, omdat

alleen bij het eerstgenoemde systeem aan de gezamenlijke
crediteuren niet méér in uitzicht wordt gesteld, dan de

debiteuren, ook bij het werkelijkheid worden van de kwade

kansen, in staat zullen zijn na’ te komen.

‘s-Gravenhage.

1. G. KOOPMANS.

Is Nederlands traditionele rol van kapitaalexporterend land

uitgespeeld?

Het Nederlandse volk heeft zich in de loop dereeuwen
doen kennen als een werkzaam en spaarzaam volk. Reeds.
in de, 17e en 18e eeuw was de Re’ubliek der Verenigde

Nederlanden een belangrijk crediteurlahd. De Nederlandse
kooplieden maakten veelal aanzienlijke winsten, doch ble-
ven een sober bestaan leiden, hetgeen hen in de gelegenheid stelde, een aanmerkelijk deel van deze winsten voor verdere

kapitaalvorming aan te wenden, in eigen bedrijven, hier
te lande en overzee. Maar ook voor andere doeleinden
in het buitenland bleken Nederlandse financiers bereid,

middelen beschikbaar te stellen. Een en ander leidde reeds

betrekkelijk vroeg tot het ontstaan van een Nederlandse
kapitaalmarkt en tot een min of meer regelmatige uit-
stroming van kapitaal over onze grenzen, afkomstig uit
besparingen, welke in het binnenland geen bestemming
konden vinden, althans waarvan in het buitenland een
meer lucratieve bestemming werd verwacht. Het leeuwen-
deel van deze kapitaalexport vond, zoals bekend, zijn weg
naar het voormalige Nederlands-Indië. Tot de tweede weréldoorlog toe is Nederland als inter

nationaal crediteur een belangrijke plaats blijven innemen,
welke omstandigheid een niet onbetekenende rol speelde
bij het in e’enwicht brengen van zijn betalingsbalans en
welke mogelijk maakte om tegenover de revenuen van zijn
buitenlandse beleggingen en investeringen een blijvend, invoeroverschot te handhaven. Voor de industriële ont-
wikkeling van ons land betekende dit o.a., dat zonder
ingrijpende consumptiebeperkingen voor zover nodig
steeds de meest moderne fabrieksoutillage uit het buiten-
land kon worden betrokken, hetgeen een gunstige invloed
uitoefende op de productiekosten en het concurrentie-
vermogen van de Nederlandse industrie. – Na de laatste weréldoorlog is dit anders geworden.
De ernst van de toestand drong wellicht niet direct tot
ons allen door, maar thans, nu ruim zes jaren na de be-
vrijding zijn verstreken, begint geleidelijk het besef baan
te breken, hoezeer als gevolg van de oorlogsgebeurtenissen
en het verlies van Indonesië de economische basis van het
Nederlandse volk tot in zijn grondvesten is aangetast en
dat belangrijke steunpunten van de oude welvaart voor-
goed zijn weggevallen. Een aanmerkelijk deel. van onze
overzeese beleggingen moest worden geliquideerd, terwijl
bovendien bij -verschillende landen leningen zijn opgèno-
men als gevolg waarvan wij in een debiteurspositie van

meer dan f 3 mrd zijn komèn te verkeren. De destijds zeer
grote Nederlandse investeringen in Indonesië zijn als ge-
volg van de ons allen bekende gang van zaken aldaar

deels definitief in waarde verminderd, terwijl anderdeels

de voortdurende politieke spanningen en onzekerheden
hen een dergelijk speculatief karakter hebben gegeven,
dat op zijn minst kan worden gezegd, dat deze krachtige

pijler van onze vooroorlogse welvaart vermoedelijk duur

zaam tot een fractie van zijn vroegere omvang is ineenge-

schrompeld.
Het vorenstaande in cijfers geïllustreerd betekent, dat

het positieve saldo van de post kapitaalopbrengsten uit
de Nederlandse betalingsbalans, voor de oorlog variërende
van ca f400 mln in de jaren 1926t/m 1930 tot f 162 mln
in het crisisjaar 1934, nadien terugviel tot resp. fl32 mln,
f215 mln en fl63 mln voor de jaren 1948, 1949 en 1950.
Herleid tot de koopkrachtsverhoudingen van omstreeks

1938 zouden deze. bedragen op niet meer dan f 50 â f 70 mln per jaar mogen worden gewaardeerd.
Wil dit op zichzelf al niets anders zeggen dan dat de

balans van het goederen en dienstenverkeer in beginsel
evenveel gunstiger zal dienen te worden als het saldo van
de netto kapitaalopbrengsten is teruggelopen (hetgeen
betekent meer produceren en meer investeren in het natio-

nale productie-apparaat), daarbij komt nog het benau-
wende bevolkingsprobleem, waar Nederland thans meer danooit voor staat. Het hoge geboortecijfer vn de laatste
jaren betekent voor de komende decennia een aanzienlijk
toenemende beroepsbevolking, welke dwingt tot een krach-
tig streven naar vergroting van de opnemingscapaciteit

van de’ arbeidsmarkt.
In dit licht gezien is het begrijpelijk, dat de aandacht
en de inspanning van de betreffende instanties allereerst
op een verhoging van de binnenlandse werkgelegenheid,

op een verdere industrialisatie van ons land, op een ver-
groting van het landbouwareaal en op aiidere binnen-
landse investeringen is gericht. Waar voor een en ander
uiteraard zeer grote kapitalen zijn benodigd, kapitalen,
welke reeds thans moeizaam ter beschikking komen, kan
men zich terecht afvragen, of onder deze omstandigheden
nog wel van enige kapitaalexport sprake zal kunnen zijn.
Het hemd is nu éenn’iaal nader dan de rok en de redenering,
dat de werkgelegenheid, dus het belang van het Neder-

landse volk, met uitbreiding van het binnenlands produc-

28 November 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

883

tie-apparaat meer is gediend, dan met het verwerven van

financiële of economische belangen in het buitenland
ligt dan ook voor het grijpen en lijkt, zonder meer voort

te vloeien uit de na-oorlogse situatie, waarvoor wij ons
zien geplaatst.

In dit verband komt het nuttig voor, de aandacht te

vestigen op het •karakter van Nederland als vrij sterk
geïndustrialiseerd doch tevens klein en grondstoffenarm

gebied. Dit brengt mede, dat iie Nederlandse industrje

ten allen tijde voor talrijke zakelijke bindingen aan het
buitenland zal zijn gekoppeld. Deze industrie is

immers

in hoofdzaak een verwerkings! en veredelingsindustrie.

Grond- en hulpstoffen alsmede’halffabrikaten worden in-

gevoerd en moeten na hier te lande een of meer beer-
kingen te hebben ondergaan, als gevolg van de béperkt-
heid van de binnenlandse,markt, voor een belangrijk en

steeds stijgend deel in het buitenland worden afgezet.

De Nederlandse industriële bedrijvigheid vormt globaal
gezien slechts een tussenphase in het totale procédé. Er

aan vooraf gaat het vraagstuk van de pro&ictie van
grondstoffen e.d. in het buitenland en van de aanvoer van
deze. Er op volgt de afzet van de in Nederland verwerkte,
of veredelde producten, eveneens in het buitenland.
Wanneer men Kich dit realiseert, lijkt de stelling dat het
beschikbare investeringskaiitaal in eerste instantie en met
voorrang aan een verdere uitbouw van het binnenlandse
productie-apparaat ten goede dient te komen, iiiet vrij

van een .zekere
eenzijdigheid
en geeft zij aanleiding tot
de vrees, dat belangrijke aspecten uit het oog worden ver-
loren, welke op de duur niet dan ten koste van groot na-
deel mogen worden veronachtzaamd. Want het is duidelijk, dat een geïndustrialiseerd Neder-
land zônder krachtige steunpunten in het buitenland een
kwetsbaar bestaan tegemoet gaat. En dat een harmo-
nische en evenwichtige opbouw van een Nederlandse in-
dustrie niet inogeljk is zonder een daarbij aansluitende
adaequate Nederlandse economische expansie in het
buitenland. Het lijkt dan ook uitermate wenselijk, ja
noodzakelijk, dat de vestiging van Nederlandse belangen

in het buitenland met de ontwikkeling van de binnen-
landse industrie gelijke tredhoudt. De redenering, dat de
beschikbare investeringskapitalen in het belang van de
werkgelegenheid bij voorrang in Nederland dienen te
worden aangewend, liever dan voor bestemmingen elders,
moet dan ook in zo verre onhoudbaar worden geacht,
dat zij miskent, dat een omvangrijke werkgelegenheid,
welke in zo sterke mate op het buitenland aangewezen en
van buitenlandse invloeden afhankelijk is, dat zij als het
ware in de lucht komt te hangen, een riskante aangelegen-heid lijkt en bepaaldelijk niet in het belang van het Neder-

landse ‘volk.
Naar een Nederlandse economische expansie in het
buitenland leiden verschillende wegen. In deze beschouwing
moge speciaal aandacht worden geschonken aan de wense-lijkheid om door actieve of directe Nederlandse investerin-
gen in het buitenland een apparatuur op te bouwen met
behulp waarvan aan

de Nederlandse productie als geheel
een mindere afhankelijkheid van en een soepeler aan-
passingsvermogen aan de wisselvalligheden en onzeker-
heden van het wereldconjunctuurverloop’kan worden ver-
leend. Het betreft derhalve risicodragende ondernemers-
investeringen in het buitenland in de vorm van daar te
vestigen dochterondernemingen of anderszins, waarbij de
uiteindelijke leidinggevende bevoegdheden bij de inves-
teerders in Nederland blijven berusten. Deze vorm van
kapitaalexport heeft op de andere voor, dat de in het bui-tenland opgerichte bedrjvn of vestigingen veelal geneigd
zullen zijn bij voorkeur van Nederlandse producten ge-
bruik te maken en dus op-zichzelf wederom een stimulans
voor de Nederlandse industrie kunnen betekenen en zij
waar mogelijk Nederlandse arbeidskrachten zullen be-
nutten in leidinggevende functies. Voor zover het grond-

stoffenproducerende
bedrijven
betreft, zal het wellicht

m’ögelijk zijn, danic zij ‘de in Nederland geconcentreerde
leidinggevende- en beheersfuncties, aan de aanvoer van
– grondstoffen een grotere regelmaat en stabiliteit te ver

zekeren. Voor zover het om vestigingen van Nederlandse
handelshuizen in het buitenland gaat, zullen deze er toe
kunnen
bijdragen,
de aanvoer van grondstoffen en de
afzet van eindproducten te bevorderen. Alle vormen van

kapitaalexport hebben tenslotte gemeen, dat zij in de

toekomst via de betalingsbalans met het desbetreffende
‘ land het goederenverkeer kunnen beïnvloeden. De uit

een en ander voortvlöeiende trarsfer van winsten, divi-

denden en andere opbrengsten zal het debiteurland a.h.w.

dwingen deze door een verhoogde uitvoer van har pro-
ducten naar het crediteurland te compenseren. Indien het

grondstoffenproducerende landen betreft, kan deze stij-

ging van de goederenexport belangrijke voordelen bieden.

In het vorenstaande is het bèlang van Nederlandse in-
vesteringen in het buitenland geadstrueerd in een betoog,

dat deze zouden bijdragen tot een meer stabiele aanvoer
van ‘grondstoffen en tot een grotere export van eindpro-
ducten. Het is duidelijk, dat het accent tussen’ deze corn-
ponenten verschuift naarmate van de conjunctuurphase,

waarin men zich bevindt. In tijden van schaarste zal het
in stand houden van de grondstoffenaanvoer voor- ons land een levenskwestie betekenen en daarom kan alles

wat bijdraagt tot . een versteviging van de Nederlandse grondstoffenpositie slechts welkom zijn. In dit verband
zijn wellicht interessant de uitlatingen van de Engelse
professor W. A. Lewis in ,,The Economist” van 8 Sep-
tember jl. Deze betoogt, dat. het huidige wereldtelcort
aan grondstoffen, verre van slechts een tijdelijk gevolg

te zijn van de uitzonderlijk hoge eisen van de herbewape-
ning, het resultaat is van een bij voortduring ongunstiger

worden van de verhouding tussen de omvang van de
wereldproductie en de wereldbevolking. Zelfs véér Korea
zou de wereldvraag, voortvloeiende uit een industriële
groei van bepaaldeljk geringere afmetiiig dan die ‘van

omstreeks 1900, de nog geringere groei van de wereld-
grondstoffenproductie hebben overtroffen en de huidige
toestand van schaarste zal z.i. dan ook nog gedurende
geruime tijd niet kunnen worden overwonnen. Zijn con-
clusie, welke speciaal voor Engeland geldt, doch welke

goeddeels ook voor Nederland kan worden onderschreven,
luidt: ,,Waarom uitsluitend investeren in de binnenlandse
industrie, welke slechts leidt tot grotere exporten’ tegen
slechtere prijzen? Is het niet doelmatiger en lucratiever de grondstoffenproductie te activeren teneinde op deze wijze
de betalingsbalanspositie te verlichten, hetzij door via
‘goedkope grondstoffen de ruilvoet tussen de invoer en
de uitvoer te verbeteren, hetzij in de vorm ‘yan een ver-
hoogd rendement van de nieuwe buitenlanse investeringen

als zodanig?”

Wanieer een sittÇatie van excessieve schaarste is geweken
en zich ten aanzien van een of meer producten tekenen van –
marktverzadiging beginnen te openbaren, verschuift het
accent, in de betekenis voor Nederland van de buitenlandse
investeringen, van de bevoorrading naar het afzetprobleem.
Zoals gezegd zal, gezien de beperkte omvang van de bin-nenlandse markt, de Nederlandse productie in steeds toe-
nemende mate op de afzet in het buitenland zijn aange-
wezen. Het is verbljdend, dat deze zijde. van het vraagstuk
zich reeds in

de speciale aandacht van de Nederlandse
Regering mag verheugen. In zijn . onlangs verschenen
nota aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de productiviteit in Nederland merkt Minister Albregts
op, dat, waar de ..sanering yaii de betalingsbalans het
meest gebaat is bij een toeneming van de afzet in het bui-S
teriland, opvoering van de productiviteit in de export-
bedrijven, gepaard gaande met een, verdere ontplooiing
van de exportbevordering en de afzetorgamsatie in het

884 .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
November .1951

buitenland de gunstigste gevolgen zullen teweeg brengen.

Het lijkt niet voor betwisting vatbaar, dat een dergelijke

ontplooiing een krachtige steun zou kunnen ondervinden

van de aanwezigheid in het buitenland yan talrijke Neder-
landse handels- en industriële vestigingen. Uiteraard zullen
de handeishuizen in beginsel slechts daar inkopen, waar

de prijzen het laagst zijn, zodat investeringen in genoemde

vestigingen v6or de Nederlandse betalingsbalans slechts
dan van betekenis zullen zijn, wanneer de Nederlandse

industrie in staat is, tegen concurrerende prijzen te levren.

Een vorm van kapitaalexport, welke tot dusver niet
ter sprake kwam en veelal ook niet als zodanig wordt be-

titeld, doch welke allerminst aan de aandacht mag ont-
snappen, is de incidentele verlening van credietfaciliteiten

aan buitenlandse opdrachtgevers van hier te lande te con-

strueren grote en kostbare projecten als zekere kapitaal-

goederen, schepen en spoorwegmateriaal. Deze exporten

moeten bijzonder belangrijk en aantrekkelijk worden

geacht vanwege haar aanzienlijke deviezenopbrengsten

en steun aan de binnenlandse werkgelegenheid, nu en

wellicht ook later. Zij vormen immers niet zelden een uit-
gangspunt voor additionele transacties in de toekomst

de zgn. ,,repeat”-orders).

Het doen van ‘buitenlandse investeringen imp1ieert,
dat ten laste van. de Nederlandse deviezenhuishouding

vandaag buitenlandse valuta worden afgestaan, welke

pas te zijner tijd geleidelijk zullen terugvloeien. En nog

niet eens met volstrekte zekerheid. Want er is doorgaans
enig risico aan verbonden. Een en ander betekent eën druk
op de contante Nederlandse deviezenpositie. Waar deze
positie reeds zo zorgelijk is en waar het tekort op de be-
talingsbalans na de oorlog een uiterst zwakke stee in de

Nederlandse economie is geworden, aan wier sanering
de Regering reeds jarenlang moeizaam voortzwoegt, is

het begrijpelijk, dat van haar niet mag worden verwacht

een openstelling der deviezensluizen zonder meer zodra
men

met een ogenschijnlijk min of meer attractief ini-

tiatief voor de dag komt. Zolang dit betalingsbalanstekort
nog niet is overwonnen zullen de schaarse deviezen daar
moeten
Worden aangewend, waar de te verwachten resul-
taten het grootst zijn. Aangezien Nederland momenteel
in feite onvoldoende deviezen kan verwerven om het
lope’nde betalingsverkeer met het buitenland te financieren,

lijkt het noodzakelijk, de aan de aanvragen ten grondslag
liggende projecten scherp te selecteren.
Mar wel ware te wensen, dat de hiermede belaste

autoriteiten deze zeer moeilijke materie niet te zeer uit-
sluitend cijfermatig-rekenkundig zullen bezien, doch te-
vens oog zullen hebben voor de’ vele niet-direct op geld
waardeerbare ‘factoren, welke mede in het spel zijn, ja•

welke, bezien van uit het werkelijk berang der Nederland-
se gemeenschap, feitelijk voorrang behoren te genieten.
En vaak is niet in de eerste plaats het voorliggende project
belangrijk, maar meer nog de persoon van de initiatief-
nemer(s). .

Daarnaast ware te bedenken, dat de Nederlander in
het verleden van een bepaalde aanleg heeft doen blijken
en dat hij daarin zekere bekwaamheden en kënnis heeft
verworven. Het zoii ondoelmatig zijn deze beproefde

kwaliteiten bij de mobilisatie van onze krachten en hulp-
bronnen buiten beschouwing te laten. De ontwikkeling

der historie kan moeilijk plotseling, van vandaag op morgen
ongedaan worden gemaakt en het lijkt voor de hand te
liggen om van de eeuwenlange ervaring en specialisatie
van de Nederlandse kooplieden, kolonisten en financiers
ook thans nog ten vulle profijt te blijven trekken.
Bezien van uit het belang.van een evenwichtige opbouw
van Nederlands toekomstig economisch bestel, lijkt het
van grote betekenis, een nieuw arbeidsveld te vinden voor

de tot dusver wat eenzijdig op Indonesië geconcentreerde,
Nederlandse energie en investeringsdrang. Dit arbeids-

veld zou kunnen worden gevormd dôor tal van ,,minder

ontwikkelde” tropische en sub-tropische gebieden, waarbij
in de eerste plaats aan Afrika ware te denken alsmede

door ,,jonge” landen als Australië, Nieu-Zee1and, Cana-

da en Zuid-Afrika. Al deze landen hebben gemeen, dat

zij zich in een versnelde ontwikkelïngsphase bevinden,
zo snel, dat zij zonder buitenlandse hulp het tempo on-mogelijk bij kunnen houden. Op het terrein van handel,

bankwezen, industrie en’. cultures, openbare werkèn e.d.
liggen hier voor Nederlanders grote kansen en het moet

een nationaal belang worden geacht, dat deze niet worden

gemist. Op ons wordt niet gewacht en als wij vandaag

te veel tijd nodig hebbeîi, zou het wel eens kunnen zijn
dat wij morgen achter het net vissen en dat de aantrekke-

lijkste mogelijkheden door anderen worden benut. Het
lijkt voor. Nederland bepaald aantrekkelijker om thans
zelf belangen en steunpunten als •bovenbedoeld te ver-

werven dan om zich straks als overbevoikt gebied in de

onaangename positie te zien gedrongen van zijn meest
Waardevolle arbeidskrachten als emigranten te moeten
afstaan juist op een moment, waarop zij gaan beginnen
ten volle productief te worden en de door de gemeenschap

aan hün opleiding ten koste gelegde bedragen ,,terug te
verdienen”. –

Uiteraard is liet bij dit alles van belang, nuchter te blijven

en zich niet in speculatieve overpeinzingen te verliezen.
Maar anderzijds moet het van de grootste betekenis worden

geacht, dat wij niet volledig worden in beslag genomen

door de moeilijkheden van alle dag, waarvoor wij steeds
weer worden geplaatst. Ook in de huidige wereld vol
wisselvalligheden, waarin men vandaag niet kan voorzien

wat de dag van morgen brengen zal, bestaat .behoefte
aan een voortdurende bezinning op wat de verdere toe-
komst eist. . Het vraagstuk van de Nederlandse kapitaal-

export ligt vandaag voor ons, doch zijn invloed strekt zich uit tot ver in de toekomst. Moge het desondanks

toch het volle pond toebedeeld krijgen!

wassenaar.

.Mr G. W. baron, VAN DER FELTZ.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Binnenkort zal een nieuwe en geheel bijgewerkte adres-
lijst van Amsterdamse, Rotterdamse en Tilburgse docto-
randi
verschijnen.
Hun, die toezending daarvan op prijs

stellen, wordt verzocht een bedrag van f 2 te storten op
de privérekening van de secretaris van de Hogeschoolraad,
Mr B. J. de Boer, bij de heren R. Mees en Zoonen, Blaak
10 te Rotterdam (girorekening
6400).
Dadelijk na de ver

schijning zal dan een exemplaar worden toegezonden.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De geldmarlçt bleef zeer ruim, met o.a. vraag voor de
korte termijnen schatkistpapier op dicontopercentages
van 1 pCt voor één-, l’/
lG
pCt voor twee-, 1’/
S
pCt voor
drie-, P/ pCt voor vier- en 1’/ pCt voor vïjfmaands-
-papier. De aankopen van nieuw schatkistpapier bij de
Agent. waren blijkbaar van zodanige omvang, dat de

Staat wederom een groot bedrlg kon aflossen op het bij
De Nederlandsche Bank ondergebrachte schatlçistpapier.
De laatste twee maanden is op laatstgenoemd papier
f
240
mln afgelost, hetgeen vooral mogelijk werd gemaakt
door de vergroting van de Nederlandse deviezenreserve
met f
430
mln in deze periode.

28 November 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

885

Het misbaar, aat ca een half jaar geleden werd gemaakt

over het beroep van de Staat op’ce circulatiebank door

degenen, die niet konden of wilden inzien, dat dit beroep

grotendeels samenhing nief deviezenaankopen door het

bedrijfsleven ten behoeve van voorraadvorming en waarbij

gaarne werd gesproken
5
van inflatie en ongezonde.staats-
financiën, komt hierdoor thans in het juiste licht te staan.

De kapitaalmarkt.

De daling, wëlke de laatste tijd op de aandelenmarkt
heeft plaatsgevonden, en die de aandelenbezitters aan-

merkelijke verliezen heeft berokkend, kwam gedurende de

verslagweek tot staan. Met name wat betreft de claims
Lever Bros ontwikkelde zich voldoende vraag om de
claimprijzen op peil te houden. Belangrijk is de mate,

waarin deze vraag gegrond is op aanwezige liquide be-
sparingen dan wel op – effectencredieten
(of
anticipatie

daarop). Dit zal immers bepalen of door ,de huidige
emissies ook in de komende maanden nog druk op het

koerspeil zal worden uitgeoefend of niet.
De situatie op een deel van de obligtie-emissiemarkt
vertoont het beeld, dat prijsconcurrentie is uitgesloten en
dat de mededinging nu in kwaliteit en service wordt ge-
zocht. De gemeenten, gebonden aan het rentemaximum van

4 pCt, beijveren zich nl. om aan de beleggers overigens
attractieve voorwaarden te bieden. Utrëcht komt met een
lening, waarvan de storting ,,op afbetaling” kan geschieden.
Vlaardingen emitteert een 30-jarige lening, waarvan de

rente pas na 14jaafingaat en dan 10 pCt per jaar bedraagt.
Prijsconcurrentie treedt wel bij de overige geidzoekenden
op. Zo gaat de Rotterdamsche Scheepshypotheekbank thans over tot de uitgifte van 5 pCt pandbrieven.
De emissie van obligaties ondervindt momenteel – dank
zij de deviezenaanwas bij de circulatiebank – geen hinder
van vrees voor de gulden. De 3 pCt Nederlandse dollar-
lening noteert blijkens onderstaand staatje thans niet on-
aanzienlijk beneden pan. Gedurende de verslagweek daal-
de voorts het agio van Amerikaanse fondsen te Amsterdam

van 11 tot 74 pCt.

16 Nov. 23 Nov

1951

1951

Aand. indexcijfers.

Algemeen
…………………
142,9

143,7

Industrie

……………….
204,0

204,6

Scheepvaart
……………..
169,6

174,2

Banken
………………….
117,9

118,1

Indon. aandelen
…………..
46,3

46,4

Aandelen.

A.K.0.

……………………
l50/
4

1611/
4

Philips

………………….,
162
168/

Unilever

………………..
l82/
4

172 ex.cl
.

H.A.L
…………………….
175

177/

Amsterdarn Rubber
………..
9
3
‘/2
931
/2

HV.A.

……………
. ……
10l’/
101

Kon.

Petroleum

……………
285’/
285
1
/
4

Staatsobligaties.

24 pCt

NW.S
……………..
7Ø3/
71/8

3-34 pCt

1947

………
. …..
85″/
16

85
15
/
16

3 pCt Invest.

certif.

………..
.
8
713
/ie
87-
1
/
16

34 pCt
1951
9315/

3 pCt Dollarlening
…………

97
Vg

J. C. B

De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in October 1951

Algemene toestand van de geldtnark.

Tijdns’de niaand October nam de ruimte op de geld-

markt opnieuw verder toe. Dit verschijnsel is enerzijds
toe te schrijven aan de groter&beschikbaarheden op de

cail geldmarkt ‘en anderdeels aan de lichte afneming van
de vraag naar krediet. –
De toeneming van het aanbod aan daggeld staat op haar
beurt in verband met een aantal factoren, w,o. in de eerste

plaats de stijging van de bankdeposito’s moet worden
vernield. Het niveau van de bankdeposito’s werd zoals
bekend gunstig beïnvloed door het belangrijke surplus

op de Belgische handelsbalans. De uitzetting van de géld-
circulatie, die gepaard ging met de Belgische krediet-

verlening aan de E.B.U., vond haar materiële verwezen-
lijking in de overschrijvingen van de Nationale Bank
voor rekening van buitenlandse centrale banken naar
Belgische private banken. Terwijl dit proces blijkbaar de

aangroei en het relatief belang van de bankdeposito’s had moeten in de hand werken, is de omvang van het
chartaal geld sterker . toegenomen.
Het volume van de bankdeposito’s werd eveneens
gunstig beïnvloed door de gevormde reserve& voor de
.
betalingen van de driemaandeljkse bijdragen voor de
Rijksdienst van Maatschâppelijke Zekerheid, die op 15 No-
vember plaats hadden. De daggeidmarkt ontving eveneens

zekere bedragen, diè de banken op de overeengekomen
dagen bij de Staatskas zullen moeten storten ingevolge
de ii’ischrjvingen op de nieuwe staatslening.
Anderdeels is de vraag naar krediet enigszins vermin-
derd, alhoewel de vertiâging in het overmaken vah het
provenu van verkopen in de E.B.U.-landen, de exporteurs
niet zelden verplicht bijkomende bankkredieten te viagen.
De grote geidruimte heeft voor gevolg, dat niet geviseerd

papier gemakkelijk op de markt kan worden geplaatst.
Het aanbod van dit p.apier is echter weinig omvangrijk,
daar voor talrijke verrichtingen de Nationale Bank ge-
redelijk haar

visa verleent.
In het kadër van de algemene overheidspolitiek tot aan-
moediging van de invoer uit de E.B.U.-landen en de uit-
voer naar de dollarzone, heeft het Herdiscontering- en
Waarborginstituut op 6 November beslist de bankacceptenl)
ter financiering van deze verrichtingen te verdisconteren
tegen 2/
4
pCt, hetzij.een kwartje lager dan de gebruikelijke
discontovoel. – –

Krediet verlening van de banken aan de private economie.
(in millioenen franken)

Herdisconto van
Portefeuille
Totale krediet-
de banken bij de
handelapapier
verlening

der
Nationale Bank
van de
private banken
en de paraatatale Nationale
(accepten
instellingen
Bank
inbegrepen)

1945 Dec.
4.168
5171 23.117
1949

,,
3.339
4.006
24.506
1950 Juni

3.696
4.082

26.582
Dec.
8.543
10.110
27.739
1951 Maart
8.781
10.567
29.592
Juni


,7.707
9.511
29.921
Aug.
6.749
7.778
29.507
Oct.

,
6.793

De daling van de portefeuille handelspapier van de
Nationale Bank is zeer karakteristiek voor de terugloop
van de kredietvraag en de hogere liquiditeit. van het bank-
wezen.

De toestand van de banken.

Na een lichte daling einde Juli, zijn de ankdeposito’s
en vooral de deposito’s op termijn opnieuw gestegen.

‘) Op hoogstens 120 dagen.

886

S

ECONOMISCH-STA T1STISCH. BERICHTEN

28 Nôvember 1951

Gedeeltelijke aanduidingen wijzen er op, dat de deposito’s

in September en October verder gestegen zijn, vooral onder
nvloed van de grote betalingen, die ‘uit hoofde van de

uitvoer binnengekomen zijn.
Over het algemeen is de toestand van de banken vrij
liquide, en werden tijdens de laatste twee maanden aan-

zienlijk grotere bedragen op de daggeldmarkt uitgeleend. Verwacht wordt, dat naarmate de grote boni op de Bel
t

gische handelsbalans zullen verminderen, oôk de aangroei

van de deposito’s opnieuw zal vertragen.

Toestand van de Belgische banken.

(in millioent franken)

,

Einde
1950
Maart
1951
I

Juni
1951
I

Juli

1951
Aug.
1951

Actief
Kas, Nationale Bank, P.C.
2.853 2.907
2.693
2.084
2.098
Daggeld, banken, holdings
6.524
6.340 6.220 6.248
6.716
Kredieten aan private econ
27.739
29.592
29.921
29.340
29.507″
7.584
7.533 7.355 8.238
Prolongaties en voorschot-
.

ten tegen effecten
764
735
731
760
735
Diverse debiteuren
……
13.905
14.500
14.541
14.170
7.368
,7.157 6.684 6.364

Kredieten

n de Overheid
ass
34.856
36.272.
35.803
35.840
36.475

k{andelswissels

……….6.845

28.340
29.801
29.329
29.061
29.680
Genoteerde Staatsfondsen
6.516
6.471
6.474 6.779
6.795

Accepten

…………..6.134

Vastgelegde middelen

. . .

..3.996

1.215
1.211
1.227
1.235
1.243

Speciaal papier

……….

78.085 81.572 80.849
79.496
80.806
Ttaal

actief

…………..
Portef. van de N.B. en de
parast. instelt, aan papier
door banken geherdiscors-
8.781
7.707
7.025 6.749

Passief

teerd

……………..8.543

Deposito’s en crediteuren
53.571
54.979 54.550
53.838 54.439
47.693 49.510
49.278
48.882
48.917
Op meer dan 30 dagen
5.878
5.469 5.272
4.956
5.522
Zicht

……………..

Obligaties en kasbons
272
307
348
380
410
Eigen middelen

………..
5.064
5.100 5.499 5.496 5.496

De goud- en deviezenmarkt.

In de loop van het tweede kwartaal zijn de prijzen van
het goud opnieuw gestegen, waarschijnlijk onler invloed
van de markt te Parijs, die zelf omhooggestuwd werd door
de geruchten nopens een mogelijke devaluatie van de frank.
Op de markt van de biljetten waren de tetidenties sterk
uiteenlopend. Onder druk van het slechter worden van de
finanèiële toestand in Engeland en Irankrjk brokkelden
de koersen van het pond en de Franse frank gevoelig af. De Zwitserse frank en de dollar daarentegen bleven vrij

stabiel tijdens het tweede kwartaal,-doch boekten een

aanmerkelijke koerswinst tijdens de maand October. De
aanleiding hiertoé lijkt gedeeltelijk te liggen in de verdere
verstrakking van de wisselcontrôle in België voor de be-
talingen uit de E.B.U.-landen. De Nederlandse gulden
en de Duitse mark hebben hun noteringen in de maand

October licht . verbeterd.

Noteringen op de vrije goud- en deviezeizmarkt.

.
Juni
1951
September
.

1951
October
1951

Niet officiële markt


74
74,375
Goud (per gram) ………….70′,
635’J
685
673,125

Officiële biljettenmarkt


Papieren pond .’
131
126,50

Gouden pond

……………

Franse

frank
…………….
14.425
.13,35
12,90
12,30 12,25 12,55

.138

53

..

53,25
55,125
Zwitserse frank

………….
.
Papieren

dollar

………….
13,1875
12,85
12,90
Gulden

…………………
Duitse mark

……………
11.825
10,25
10,45
De obligatiemarkt.

In de loop van de maand October is de koersstijging
op de obligatiemarkt, die schier onafgebroken doorging

sedert begin Juli II., ten einde gekomen.

In de rubriek van de staatsfondsen was Iet koersverloop

nochtans enigszins uiteenlopend. Door de steunaankopen

van .het Rentefonds werden de koersafbrokkelingen in

de sector van de langlopende fondsen beperkt; de Ge-

unificeerde Schuld bleef zelfs op het peil van vorigemaand.

In de sector van het kortlopend ‘papier genoten de Schat-

kistcertificaten 1942 le reeks en 1947 een vrij belangrijke

koerultijging, daar deze effë’cten thans reeds tegen hun

terugbetalingsprijs op respectievelijk 1 Juni en 1 Juli 1952,

mogen wordén aangewend voor de intekening op de nieuwe

staatslening. Ook de .Schatkistcertificaten 1943 en 1944
le en’ 2e reeks behaalden enige koerswinst, terwijl de

reeksen 1948 en 1949 enig terrein verloren.

Terwijl bij ,de obligaties van de provincies en gemeenten

de koeisbewegingen sterk verdeeld waren, liepen de no-
teringen van de private leningen aanmerkelijk terug.

Op de emissiemarkt werden tijdens de maand October

o.a. volgende leningen ter ondertekening aangeboden:

een 250 millioen frank lening van de provincie Luik,

rente 4,5 pCt, uitgegeven aan, 97 pCt, terugbetaalbaar,

â l02’na
5
jaar;

een 400 millioen frank lening van de stad Luik, tegen

dezelfde voorwaarden als de voorgaande;

een 600 millioen frank lening van de stad Antwerpen,

4,5
pCt rente, uitgegeven tegen 97 pCt en terugbetaal-

baar â 102 na
5
jaar.

In de loop van de maand October werden eveneens de
voorwaarden bekend gemaakt van de nieuwe staats-
lening, waarop de inschrijving van 7 November af werd
opengesteld. Dee lening van het 4,5 pCt type wordt uit-
gegeven tegen 96 pCt en is terugbetaalbaar tegen de vol-

gende voorwaarden: gedurende de eerste 10 jaar â pan,
na 11 jaar â 101,pCt, na 12 jaar â 102 pCt, na 13 jaâr

103 pCt, na 14 jaar â 104 pCt en op de uiteindelijke vër-
.valdag na 15 jaar â 105 pCt. De houders mogen op de
10e jaarlijkse couponvervaldag de vervroegde terugbe-

taling â pari vragen. –
De voorwaarden van deze lening zijn karakteristiek voor

de hoogte van de rentestand in België, immers op 10 jaar
geeft de lening een rendement van 5,02 en op 15 jaar
5,12 pCt. Het gmiddeld rendement voor geheel de looptijd
bedraagt 5,19 pCt.
Deze ‘lening vormt eveneens een eerste poging der

Overheden om zich los te maken uit de tot nog toe door
de markt verkozen looptijd van hoogstens’
5
jaar. Dit
vormt een reden te meer waarom men met spanning het

resuftaat van deze uitgifte tegemoet ziet. Hierna volgende tabel brengt een overzicht van de evo-
lutie van de rentestanden op de obligatiemarkt.

Rentestand op de obligatiemarkt
1),

(in pCt per einde maand)

Looptijd
Aug,
1948
Juni
1950
‘Dec.
1950
Juni
1951
Sept.
1951
Oct.
1951

kaatsobligaties
langlopende
4,77.
4,38
4,53
4,68 4,63
4,63
chatkistcertif.
8 S 9
j.
4,83 4,63 4,92 5,24
4,91
4,94
Kaabona steden
5 S 6
j.
5,07
4,49
4,66
5,37
5,35
5,35
Kasbons

parasta-
tale instellingen
ca 9
j.

– –
5,41
5,22
5,28
rivate obligaties
10 S 12
j.’
6,06
5,43 5,69
6,08
5,73
5,85

5)
Reële rendementen – rekening gehouden met agio of disagio tegenover
terugbetalingsprijs.

De aandelenmarkt.

Over de maand October stegen de koersen van de aan-
delen op de Brusselse beurs met 0,4 pCt. De gemiddelde
dagelijkse omzetten- op de markt bereikten tijdens de
voorbije maand fr. 130 mln, tegenover fr. 99 mln in Sep-
tember, fr. 71 mln in Augustus en fr.
56
mln in Juli.

‘.:.

28 November 1951

ECONOMISH-STATISTISCHE’BERJCHTEN

887,

Ovei de maand October was de koersstijging het be-

langrijkst voor de scheikundige rubriek
(+
5,5
pCt), de

papiernijverheid (+
5,1
pCt), de portefeuille onderne-

mingen
(+
4,4 pCt), de koloniale waarden
(+ 4,4
pCt),

en de gas- en electriciteitsholdings
(+
3,3 pCt). Ander-

deels liepen de aandelen van de steenkolenmijnen met
8,2 pCt terug, ingevolge de discussies rond de incidentie

van het Schuman-plân op de Belgische steenkolennijver

heid. De koersen brokkelden eveneens af in de rubrieken
van de voedingsnijverheid
(-
1,8 pCt), de glasnijverheid

(-
1,5
pCt) en de metaalnijverheid
(-
1,3 pCt).

Het koersverloop op de aandelenniarkt tijdens de maand

October werd
blijkbaar
ongunstig beïnvloed doör de baisse
van Wall Street, die zeiL in verband gebracht wordt met,
de hervatting van de vredesondehande1ing6n in Korea.

De Brusselse aandelenmarkt onderging verder een zekere

druk omwille van de ontwikkeling van de politieke toe-

stand in het binnenland. Ten slotte mag niet uit het oog
worden verloren, dat de aandelenkoersen sinds einde

Juni II. reeds met ca 11
pCt
gesfegen
zijn,
en een tech-

nische reactie gemakkelijk kon worden uitgelokt.

Koerspeil op de aandelenmarkt te Brussel.

(indices per einde maand; 1936138= 100)

Dec.
Maart
Juni
Sept.
Oct.
1950

1951
I

I

1951 1951 1951

Koloniale aandelen
325
330
349 388 405
Industriële aandelen
172
194
190
210 204
Openbare nutsbedrijven
146
168
171 191
191
Gemiddelde van alle geno-
teerde aandelen
.
………
188
209
206
227 228

De koersdaling in sommige rubrieken, samen met het
bekendmaken
,
van een aantal gunstige resultaten en divi-
denden, bracht het gemiddeld rendement van 75 geno-teerde aandelen op 4 pCt netto, tegen 3,84 pCt in Sep-
tember en 4,03 pCt in Juni. Tijdens laatstgenoemde maand
bereikte het beursrendement zijn hoogtepunt van dit jaar.

Brussel.

Dr L. DELMOTTE.

STATISTIEKEN

NATIONALE
BANK
VAN BELGIII.
(Voornaamste posten in millioenen francs)

0
O’0,e
0
.0.
a r
aod
nou
2
0
0
0
°
00 r
-‘
’09
iO
‘0
o
o
‘o2
> 1,,
00
0
o
0,

27 Sept.

1951
31.887
211
16.966
9»04
339
4 Oct.

1951
31.737
207
18.031
10.575
381
11 Oct.

1951
31.530
190
19.108
10.148
223
18 Oct.

1
95
1
30.960
159

19.944
10.168
311
25 Oct.

1951
31.303
337
18.843
12.884
353
31 Oct.

1951
31.029
382
19.394 13.950
456
8 Nov.

1951

31.027
252
20.176
12.093
249

Rekening courant saldi
Verbintenissen
c
0
__________________
to. het buiten-
landi.v.m. beta-
Schatkist
‘5
0

lingsaccoorden
°

,,.

.1
o
0 0

1

0
j2
I.j…

27Sept. 1951
239
90.437
3
957
558 1.622
1

500
1.243
4Oct.

1951
216
92.119
6
973
514 1.482
1

682
.1.249
11Oct.

1
95
1
30
91.578
6
983

432
1.672
11.227
1.213
18Oct.

1951
237
90.844
4 994
358
1.636
12.191
1.183
25Oct.

1951′
243
90.759
6
1.013
318
1.960
12:290
1.175
31Oct.

1951
225
92.512
5
1.039 342
2.031
2.827
1.160
8Nov. 1951
213
92.117
4
1.043
296
1.830
11.995
1.139

DE
NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldins).

.5
so,o

0
‘0

0 0 2
00
o_i.o
.5.
0ii-
.

C’o2
c,
’55
5o
n

0
‘eo
0

0
E
0000
o

22 Oct.
1
51
1.201.088
826.5697.679
297.117
214.088
29 Oct.
1
51
1.201.24
1

893.676
8.038
295.547
217.264
5 Nov. ’51
1.201.316 908.138
8.480,
293.335
222.076
12 Nov. ’51
1.201.432
980.900
5.822
306.623
220.338
19 Nov. ’51
1.201.449
819.305
6.484 297.077
219.807
26 Nov. ’51
1.201.042
889.428
7.143
289.898
220.975

0
Saldi in rekening courant

‘•ij
21°

o
2
0
o
1-‘
,

o
(0
U)-

llOct.

1
51
..
2.765.627
2.256.209
iTïiji’
l.745.367
220.173
113.563
29 Oct.

’51
..
2.840.583 2.239.709
1.252
1.745.366i
237.825
113.415
S Nov. ’51
..
2.844.175 2.286.035
44.342
1.745.3661
231.058
113.622
12 Nov. ’51

..
2.806.237 2.340.529 39.170
1.745.3661

234.106
113.570
19 Nov. ’51
..
2.807.007
2.299.490
~
2.325.305
40.902
1
1.745.3621
1
.
745
.366
209.662
113.238
26 Nov. ’51
..
2.843.312
46,664 226.143
113.469

INTERIM-INDEXCIJFERS
VAN
GROOTRANDELSPRIJZEN.
IN NEDERLAND ‘)
‘).

1948

100
1949
1950
Juni

I

J
u
li
A
u
g
.
Sept

voedingsmiddelen:
plantaardige,
99
122
153
143
136
1
136

103

103
98
’97
104
108
101
112
123
118 119
121
Grondstoffen voor:
houtwaren
……..
94
115 170

.
174 177
179
chem. producten
100
115 147
150
150 148
textielwaren
106 154
195
179
163
151
leer en leerwaren

‘116
152
193
183
170
172
rnetaalwaren
105
112 189
185
185
182
83
102
200 226
226
226
hulpstoffen
115 129 157 157 167
171
108 128
173
170
..

172
171
Afgewerkte prod.

dierlijke

…………

glas,
aardewerk,

totaal

…………..

enz.

……….
104
107
126
127
127
127
houtwareis

…..

98
100
III’
111
111
112
chem. producten
105
110
139
14
1

142
142
textielwaren
108
136
169
,
164
155
152

papier

…………..

leer- en rubberwa-

totaal

………….

109 123
163
160
156
154
papierwaren
98

107 187 189
190
190
metaalwaren
103

.
116
148 148 149
150
gefabriceerde voed.

ren

.
…………

en

genotmiddel
105 113

133
.133
134
‘136
overige producten
95 98
138
137
134 137
104

116
145
144
143

143
totaal

…………
Algemeen indexcijfer
104
1)7
145
142
142
142

,)
Bron: ,,Statistitch Bulletin CBS.”.

..

1) De wegingscoëfficiënten
iijn
vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen

in 1948.

WERKLOOSHEID
EN WERKVERRULMING IN NEDERLAND
1),

Maand
Geheel
wericiozers
Geheel
.
wachtgelders
Geregistreerde
D.U.W:-arbei-

31 Oct.

1950
48.512

.
172
20.779
30 Nov. 1950
56.584
522
25.217
31 Dec,

1950
80.904
2.156
31.800
31 Jan.

1951 ‘)
83.200
1.700
31.800
28
Febr.
1951
66.700
900
36.600
31 Mrt

1951
57.800
‘500
32.700
30 April 1951
53.400

200
28.000
31 Mei

1951
46.800
300
22.300
30 Juni

1951
43.200

400
17.700
31 Juli

1951
51.100
300


‘16.500
31 Aug.

1951
61.400
400
17.300
30 Sept.

1951
64,400′
500
14.100
31 Oct.

1951
73.700,
500
19.600

”)
Bron: ,,Statistisch Bulletin CBS.”.


‘) ncl. vorstwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevallenuitkering ontvingen
benevens een
aantal
personen, dat in het ,,vrije bedrijf” werk vond, zonder
dat de arbeidsbureaux
hiervan tijdig
bericht ontvingen.
‘)
Van
31
Januari
1951 af
zijn de cijfers afgerond op
honderdtailen.

1

GEMEENTE VLAARDINGEN t
UITGIFTE van

/ 3.000.000,- 30jarige obligatiön

in stukken van
f
1000,— nom..aan toonder

De lening draagt geen rente gedurende de eerste
14 jaar en daarna, te beginnen op 1 Januari
1966, een rente van 10 pCt. per jaar.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving
op bovengenoemde obligatiën openstellen op
VRIJDAG, 30 NOVEMBER 1951
van
des voormiddags 9 uur tot des namiddags
4 uur,

te Vlaardingen, Rotterdam en ‘s-Oravenhage bij

DE TWENTSCHE, BANK
N.V.
R. MEES & ZOONEN

en te Amsterdam bij

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

tot de koers van 100 pCt.

Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de
kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

De Twentsche Bank
N.V.
R. FVIees & Zoonen

Amsterdam/Rotterdam, 22 November 1951.

&eøc4.

,NAAR ITALIË
– Italië gaat in de isaaste toekomst zijn im-

port sterk verhogen. In hoeverre het ook

Uw producten zullen zijn, die van deze

bijzondere gelegenheid zullen profiteren,

hangt o.m. af van de omstandigheid of deze

daar te lande voldoende bekend zijn. Het
Netherlands Traele Bulletin zal zijn afle-

vering van Deember a.s speciaal op dit

land afstemmen en tevens met een editie
in de Ltaliaanse taal verschijnen, die aan
vele duizenden zorgvuldig geselecteerde

adressen in Italië wordt toegezonden. Een

unieke kans dus voor allen die iets tot dé

Italiaanse iniporthandel te zeggen hebben.

Reserveert dus tijdig Uw advertentie-,

ruimte. –

Administratie Netherlands Trade Bulletin,

Postbus 42, Schiedam

Uitgave: Kon. Ned. Boekdrukkerij H. A. M. Roelaits

EFFECTEN

Alles wat met fondsen verband

houdt – en dat is tegenwoordig nier

gering . kunt U rustig aan

ons overlaten.

*

Wij iairborgen een nauwgezette

behditiing de( belangen van elke cliëni

individueel.


S

*

AMSTERDAMSCHE BAHK

INASSO-BAHK

Vestigingen alom in den lande.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

‘Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Eed actie-ades voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce,. Brussel.

u –

Abonnementsprijs, franco per post, vor Nederland 26,— per jaar,
voor België/Luxeniburg
f
28,— per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische franco bij de Ban que de Commerce te
Brussel of op haür Belgische poslgirorekening
fl0
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijkedelen (per zeepost) f26,—, .overige
landen
!
28,— per jaar.

Abonnementen kunen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Ii

Aangetekende stukken in Nederland aan hel Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

El

ADVEETENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Finna
H. A. M. Roelants, Lange’ Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300
toestel 6). Advertentie-tarief
/
0,43 per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” t o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs.

Auteur