Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1782

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 11 1951

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE
I
VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E JAARGANG

WOENSDAG 11JULI1951

No 1782

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Clasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

1

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F.
Versichelen.

INHOUD

Blz.

Bericht………………………………511

Herstel van evenwicht
door Mr H. F. van

Leeuwen ………………………….512

Enkele economische facetten van •het plan-

Schuman (11) door Drs A. A. van Ameringen
513

De vestigingswet als Prokrustesbed
door Mr 0.

Leyendekkers ………………………..518

Sociale lasten
1
door Mr A. C. van Epen/zuysen
520

Geld- en kapitaalmarkt …………………521

Statistieken:-

Bankstaten ………………………..521

Productie aan nieuwe verzekeringen van 57

levensverzekêringmaatschappijen in Neder

land……………………………522

Inleggingen en terugbetalinger bij de spaar-

banken in Nederland ………………522

Recente economische publicaties ………….522

AUTEURSRECHT VO0REHOUDEN

Gebeurtenissen

in Kaesong staan momenteel in het volle licht der belang-

stelling. Een goed begin ier; of dit tevens het halve
werk zal zijn, zal de naaste toekomst leren. Een ding

staatthâns reeds vast: Korea gaf wel de stoot aan het

bewapeningsprogramma van het Westen, maar zal het
niet doen beëindigen. Evenmin beëindigd is het oliege-
schil door de uitspraak van het Jnternationaal Ger&hts-
hof; Perzië weigert ni. de jurisdictie van het Hof te erken-
nen. Ook het aanbod van President Truman om te helpen

bij een oplossing van de oliekwestie zou te laat zijn geko-

men om de genomen besluiten te herroepen. Moge ook
hier spoedig een weg worden gevonden naar een tweede
,,Kaesong”. Vooralsnog schijnen de Verenigde Staten
en Engeland de kans hierop gering te achten; zij zullen
gezamenlijk de mogelijkheden onderzoeken om het verlies
aan Perzische olie elders op te vangen.

Toenemende moeilijkheden voor Engeland, ook op
ander terrein: Minister Gaitskell heeft medegedeeld,
dathet goud- en dollarsurplus van het sterlinggebied gedurende het tweede kwartaal 1951 is gedaald met

$ 306 mln. Binnenkort zâl een conferentie van de ministers
van financiën van delanden in het sterlinggebied worden

belegd om deze bedenkelijke vermindering onder ogen
te zien. Een stap in de goede richting ondernam Koningin
Mary: de opbrengst uit verkoop van een door haar ver-vaardigd tapijt, vermeerderd met de baten van een ten-

toonstelling daarvan door geheel Canada, zal overeen-
komstig haar wens ten goede’komen aan de Britse patie
als
j
bijdrage tot

de ,,dollar export drive”.. Aan een
dergelijke geste •heeft Zweden minder behoefte: de
Zweedse ruilvoet is de laatste tijd dermate verbeterd,

dat men rekent op een spoedige toeneming der deviezen-
reserves.

Als een goede stap mag ook worden gezien de formele
verklaring van Engeland, Frankrijk en Amerika, dat
zij zich niet langer in staat van oorlog met Duitsland
beschouwen. Een aantal andere landen zal hetzelfde
doen; Israël is echter, naar verluidt, van mening, dat de
oorlog van Duitsland tegen het Joodse volk nog niet
als geëindigd kan worden beschouwd. Vertrouwen
in
grote dingen komt langzaam zei Ovidius reeds. Het
vertrouwen van de Westduitse Regering in de deviezen-
positie van de Bondsrepubliek schijnt aanmerkelijk snel-
ler te groeien. Zij heeft althans voor hen, die hun vacantie
in het buitenland willen doorbrengen, een bedrag ter
beschikking gesteld van $ 3,2 mln, een gebaar, dat
door Italië, in de verwachting dat niet minder dan 70
pCt der Duitse toeristen binnen zijn grenzen zal komen,
met onvermengde vreugde werd begroet.
Vreugde heerste ook in Parijs ter gelegenheid van haar
2.000ste verjaardag, die met een groots vuurwerk werd
besloten. Spattende vonken, eveneens in den Haag, waar een welhaast ontelbaar aantal amendementen neerdaalde op Minister Lieftincks belastingvoorstellen.

e

ASS 0 C I ATIE
,
CASS A

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing

van bndernemingspensioen- en

spaarfondsn aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen •
/

Kantoor: Bellevuestra

at 2, Dordrecht, Telefoon 01850

5346

het Consultatiebureau voor Belaslingzakti

E. J. de Boer – Oud inspect. der Belastingen
Mr. Dr. N. J. Feldmann

Belastingjurist’
N: A. Schol

– k

Cndidaat Notaris

is van 2 Juli 1951 af gevestigd te

AMSTERDAM: SARPHAT’ISTRAAT 13

Afd. Belastingzaken Tel. 38396
Afd. Accountanôy

Tel. 32237

Te Haarlem: Ged. Oude Gracht 11 b

TeL 15598

R,.MEES &ZOONtm

ANNO 1720,

Bankiers
&
Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM.

‘s-Graven hage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

IN HET NUMMER VAN DEZE WEEK: *
Protectionisme
lmport van vrachtauto’s
Belgische medewerking
Duitse merkenmisèçe
Wereldmarkt-perspectieven
Aankopen van vezels
Handel met Pakistan
Nieuwe artikel’eh

Met Exportbijlage ,,Netherlands Trade
Bulletin”

Abonnementsprijs
f15.—
per laar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.A.M. RO.ELANTS SCHIEDAM

; Diversen –

DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Door vertrek naar Indonesië
te koop: Auto, Simca, prijs
f 3000.—. Uhbergseveldweg 3,
Nijmegen.

hudson, 8 cyl. cabi’.

4-
pers. 1939. Fracht wagen.
Desk. onderz, gaarne toege-
staan.
Fa. Bahkcr & Roze- –
muller, Russen.
Tel. K 5480-
385. B.g.g. 255.

Van Part, billijk te koop
Ford 8 cyl. 1948, ruim 50.000
kin gelopen, prima cond. m.
4.nwi, buitenb. Br. onder no.

r
.

v.

ESB 288, Bu

d. bI.,
Postbus 42, Schiedarn.

IVlaandstaat o
l
t

‘Kas, Kassiets en Dag.
geldleningen

.

.

f 37.903.733.01
Nederlands
.. Schatkistpapier

.

,,
446.250.000.-
Ander Ovrheidspapier
10.864.300.-
Wissels

………..
230.382.08
Bankiers in Binnen
,
en
Buitenland ……
17.607.584.24
Effecten en Syndicacen
.
,,
1.808.382.63
Prolongatiën

en’ Voor-
schotten tegen

Effecten ,,
16.600.297.64
Debiteuren

………
208.509.477.48
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)..
,11.624.059.49
Gebouwen
.

.

.

.

.

.

.

.

..
.

3.500.000. –
Belegde

Reserve

voor


Verleende Pensioenen ,,
719.061.25

30 Juni
,
1951..

Kapitaal ………f.
45.000.000.-
Reserve

…………
16.000.000.-
Bouwreserve

…….
1.000.000.-
Deposito’s op Termijn ,,
134.863.215.50
Crediteuren

………
524.190.729.69
Geaccepteerde Wissels
12.631.815.04
Door Derden
Geaccepteerd

..,,
1.857.823.82
Kassiers en Genomen
Daggeldleningen ,,
12.807.813.48
Overlopende

Saldi

en
Andere Rekeningen
6.546.819.04
Reserve voor Verleende
Pensioenen
719.061.25

Oecasion. Weg. omst. te k.
z.g.a.n. Skoda,
cab,’. 1950,
groen bek!., m. bruin kunstl.,
vakk. ingereden.
f
500 onder
cataloguspr. Br. onder no.
SSB 28-9, Bur. v. d. bI.,
Postbus 42, Schiedam.

f. 755.617217.82
f. 755.61
7.21.1.82

510

11 Juli 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

511
/

DE ARTIKELEN VAN’ DEZE WEEK

Mr H. F. VAN LEEUWEN, ‘Herstel van evenwicht.

De discussies rondom het Wetsontwerp Toezicht op
het Credietwezen dreigen de aandacht af te leiden van

hetgeen voor het ogenblik op financieel-economisch
gebied hocifdzaak is in Nederland: heystel van evenwicht.

De oneveriwichtigheid vindt haar oorzaak in het feit,
dat er meer wordt geëntameerd dan waarvoor middelen
aanwezig zijn en zij heeft, geleid tot een scheef trekken der

-betalingsbalans en tot een crisistoestand op de kapitaal-

markt. De huidige impasse moet haar oplossing op breder
veld vinden dan in beteugeling van bankcrediet aan het
bedrijfsleven. Het gaat om beperking van de crediet-

vraag in het algemeen, om het opvoeren van besparingen,

om het vinden van een passend renteniveau, om het leiden
in goede banen van de beschikbaar komende middelen
en eventueel om de vraag, welke inflatoire financierings-

methodes het minst schadelijk zijn. Een voorbeeld van een weg, die ook in Nederland zou kunnen worden ge-
volgd, is het ,,Voluntary Credit Itestraint Program” in
de Verenigde Staten. Schr. verwacht hiervan meer succes

dan van een dwangprocédé, dat op zijn gunstigst geno-
men slechts op een zeer beperkt gedeelte van het te beïn-vloeden gebied uitwerking kan hebben.

Drs A. A. VAN AMERINGEN, Enkele facetten van het

plan-Schuman (II).

Teneinde de doeleinden van het plari-Schuman te ver-
wezenlijken is aan de organen der gemeenschap een reeks
bevoegdheden toegekend. De bevoegdheden van de
Hoge Autoriteit zijn in drie categorieën te opderscheiden.
In de eerste plaats is er een serie van educatieve aard,
in de tweede plaats een serie, die is gericht op het schep-

pen van behoorlijke coricurrentieverhoudinen op de
gemeenschappelijke markt en het uitschakelen van rem-
mende, kunstmatige, discriminerende en protectionistische
krachten, terwijl er tenslotte de mogelijkheden zijn tot
ordenend ingrijpen, vnl. gericht op het voorkomen of
het bestrijden van evenwichtsverstoringen en ‘het regu-
leren van de handelsbeweging met het buitenland. In dit
geheel van bevoegdheden ontbreken slechts weinig mid-
delen – nI. de bevoegdheid tot het verlenen of weigeren
van vestigingsvergunnïngen en rechtstreekse invloed op
de loonvorming -, die een nationale regering zou kunnen
hanteren tot beïnvloeding van een bepaalde bedrijfstak.

De algemene economische politiek, die door de ver-
schillende regeringen wordt gevoerd, onttrekt zich even-
wel aan de invloed der Schuman-organen en in dit op-zicht werkt de Hoge Autoriteit in een vacuum, dat niet
zal kunnen worden gevuld voordat een veel verder-

gaande integratie tussen de economieën der Schuman-landen zal zijn gerealiseerd. De betekenis,.yan de pro-
blemen, die daardoor kunnen ontstaad voor het func-
tionneren van het plan-Schuman, dieilt niet te worden
onderschat. Het succes van het plan-Schumân zal dââr-
door bepaald worden, of men er in zal slagen op de inte-
gratie der steenkolen- en staalnijverheid een verdere par-
tiële integratie van andere bedrijfstakken in de trant
van het plan-Schuman te doen volgen. De moeilijkheden
daartoe zijn echter vele.

Mr 0. LEYENDEKKERS, De vesligingswet als Pro-
krustesbed.

De Regering heeft een Voorontwerp van Wet bekend
gemaakt, waarin zij niet alleen voorstelt de onvolkomen-
heden der Vestigingswet Kleinbedrijf van 1937 weg te.
nemen, doch ook het systeem thans uit te breiden tot
het gehele bedrijfsleven, uitgezonderd landbouw en vis-
serij. In dit artikel betoogt schr., dat, zo men al het be-
ginsel van de Vestigingswe’t over het gehele bedrijfsleven

zou willen uitbreiden, dan toch de concrete regeliig,

zoals zij in het Voorontwerp is .voorgesteld, daartoe in

in het geheel niet geschikt is. Het Voorontwerp is, evenals
de Wet van 1937, in het bijzonder ingesteld op het winkel-

en ambachtsbedrijf in zijn eenvoudigste vorm: de typisch
kleinere middenstandszaak. Hoe meer het gebruikelijke

bedrijfstype in een bedrijfstak afwijkt van de kleinere
middenstandszaak, des te meer bezwaren zal de toe-
passing van de ontworpen regeling op die bedrijfstak

meebrengen. Zelfs in de detailhandel zal deze regeling

tot ernstige moeilijkheden leiden overal waar dit bedrijf
in ondernemingen van grotere omvang wordt uitgeoefend.

De ontworpen regeling brengt de continuiteit van grote

ondernemingen in gevaar; daarnaast heeft zij de strek-

king, de bedrijfsuitoefening der vetder ontwikkelde be-
drijven duurder te maken dan nodig is. Schr. concludeert,

dat eri ‘Vestigingswet niet van toepassing behoort ‘te

zijn op bedrijveh, waarin het beginsel der functionele arbeidsverdeling enigermate is doorgevoerd, 66k niet
in de detailhandel.

Mr A. C.’ VAN EPENHUYSEN, Sociale lasten.

Voor het handhaven of vergroten van onze export
ligt een sterk accent op de prijzen, waarvoor ons land
de exportproducten kan aanbieden. Deze prijzen moeten
een zo groot mogelijk aanpassingsvermogen hebben. De
werkgelegenheid in ‘ons land, die voor een overwegend
deel afhankelijk is van de mate waarin export kan plaats-

vinden, staat derhalve in rechtstreeks verband met de mate van souplesse onzer exportprijzen. Met het toe-
passen van het tharis in zwang
zijnde
stelsel van bereke-
ning der sociale lasten wordt tegen deze belangrijke prae-
misse gezondigd. Nu het loon naar prestatie niet langer
geacht kan worden overeen te stemmen met het loon
naar behoefte, zijn toeslagen in allerlei vorm noodzakelijk geworden. De toeslagen worden opgebracht uit het heffen
van een omslag op de gehele productie. Deze omslag
wordt gevonden door herléiding tot een percentage van het prestatieloon, waardoor dit -laatste met aanzienlijke
percentages verzwaard in de kostprijsberekening wordt
opgenomen. Onder de sterke druk der omstandigheden
moet naar herziening van dit stelsel worden gestreefd.

Men dient zich af te vragen, of debstanddelen, welke
onde’r de verzamelnaam sociale lasten \vorden begrepen,
stuk voor stuk thuis behoren in de sector der inhaerente productiekosten dan wel in die van de winst. Zodra van

winst sprake is zou de methode van procentuele verhoging
van het prestatieloon moeten worden verlaten ‘om plaats
te maken voor financieren uit de winst, resp. winstbe-
lastingen.

BERICHT

In het nummer van ,,E.-S.B.” van 2.7 Juni 1951
is
onder
de titel ,,De critiek op het Wetsontwerp Toezicht Crediet-
wezen” een beschouwing opgenomen, waarbij de naam
van de schrijver niet was vermeld, ,doch werd aangegeven,

dat hët artikel uit particuliere financiële kringen was ont-
vangen.

De redactie betreurt deze wijze van publicatie, waar
in de laatste alinea’s van het artikel een zeer gepronön-
ceerd standpunt van de schrijver blijkt t.a.v. het door
De Nederlandsche Bank, gevoerde beleid. Het artikel
had in verband daarmede onder de naam van de,auteur dien’en te worden geplaatst. Hoewel waarschijnlijk ten
overvloede zij er op gewezen, dat het onderhavige artikel
niet redactioneel is.

512

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

11 Juli 1951

Herstel van

De discussies rondom het Wetsontwerp Toezicht op het

Credielwezen dreigen de aandacht af te leiden van hetgeen

voor het ogenblik op financieel-economisch gebied hoofd-

zaak is in Nederland: herstel van evenwicht.

De onevenwichtigheid vindt haar oorzaak in het feit,

dat er meer wordt geëntameerd dan waarvoor middelen

aanwezig zijn en zij heeft geleid tot een scheef trekken der

betalingsbalans en tot een crisistoestand op de kapitaal-

markt.
De uitgaven voor investeringen overtreffen in aanzien-

lijke mate het bedrag, dat als overschot blijft van het

nationale inkomen, nadat de consumptieve uitgavén zijn
gedaan. M.a.w. het investeringsprogramma eist meer dan

de besparingen toelaten; er is een wanverhouding tussen

sparen en investeren. Onder invloed van oorlogsverwoestin-
gen, van achterstand in modernisering en van bevolkings-

toeneming staan de uitgaven voor investering op een abnor-

maal hoog peil, terwijl daarentegen de spaarzin en de

spaarmogelijkheid in bedenkelijke mate zijn gedaald. Uit
een en ander resulteert een rnanco.dat ik meen in de orde

van grootte van circa f1 milliard per jaar te moeten stellen.
In de afgelopen jaren hebben de uitgaven voor investe-

ringen zonder dat ernstige spanningen zich voordeden

kunnen plaatsvinden met behulp van afstoting van Neder-
lands vermogen in het buitenland, van leningen en voor-

schotten uit het buitenland en van de Marshall-schenkingen.
Helderziendheid was er niet voor nodig om te beseffen,

dat deze bronnen niet konden blijven vloeien en dat dus
moest worden .aangestuurd op evenwicht, gebaseerd op
eigen kracht. Intussen maakte de betrelçkelijke ruimte van

de middelen, welke ter beschikking stonden ter uitvoering
van de Vrij ambitieuze plannen, dat Nederland bleef door-

leven in de mentaliteit van het rijke volk, dat in de wereld
de positie van een crediteurennatie innam.

Wanneer critiek wordt geleverd op het rentebeleid van
de Minister van Financiën, dan is de juiste kern hiervan wel deze, dat in Nederland in een toestand van kapitaal-schaarste niettemin een renteniveau is gehandhaafd, dat
passend was voor een rijk en kapitaalexporterend land.

Toch wil ik mij met deze uitspraak niet vereenzelvigen met

degenen, die de rentepolitiek van de Minister zonder meer
afkeuren. Het was m.i. een juist beleid de oorlogsleningen
en de vooroorlogse schuld op een laag renteniveau te hou-
den en de begroting zo min mogelijk te belasten met
belangrijke bedragen voor flçssing. Ook de langlopende

schuld ontstaan door omzetting daarin van geblokkeerd
geld kon niet anders dan een lage rente dragen, wilde men

ongewenste spanningen vermijden. In dit verband moge
de opmerking worden gemaakt, dat het beter geweest zou
zijn wanneer in meerdere mate aan geblokkeerd geld de

vorm van staatschuld zou zijn gegeven. Hierdoor zou de
op geen werkelijke liquiditeiten berustende kasliquiditeit

van het bedrijfsleven kleiner gebleven zijn.
Het moment voor wijziging van de rentepolitiek was

m.i. aangebroken dmstreeks de tijd, dat met het systeem
van physiekecontrôles op de investeringen werd gebroken
,

en aanstalten werd gemaakt met de liberalisering van de

handel en ralisering van de Beneluxgedachte.
Doordat in dit tijdperk nog een overliquiditeit in de vorm

an vorderingen op de Staat bij beleggingslichanien be-tnd, waren deze maar al te bereid vlot crediet te geven.
Aldus is in Nederland de indruk gewekt van betrekkelijk ruime mogelijkheden op financieel gebied die er realiter

niet waren.
De woningbouw stelt uitzonderlijk hoge eisen aan de
kapitaalmarkt. Hierbij is het volgende te bedenken. De
-huren zijn laag gehouderi en vereisen thans een abnormaal
klein gedeelte van het inkomen. Zij bevatten echter geen

evenwicht

voldoende afschrijvingsquote, waaruit de woningvdorraad
behoorlijk op peil kan worden gehouden. Er vindt hier zeer
bepaaldelijk intering plaats, doordat welhaast geen woning-

reproductie uit afschrjving kan plaatshebben. Deze factor,
gevoegd bij de inhaalvraag, oorlogsverwoesting eii verhoog-

de behoefte door de bevolkingsaanwas, maakt dat de vraag

naar nieuw woningbouwkapitaal benauwend groot is. Deze

impasse wordt niet verlicht door het volgen van het

ministerieel advies: ,,Rookt, drinkt en snoept minder”,

indien daaraan niet wordt verbonden: en spaart voor

woningbouw. Zij, die het ,,niet autorijden op Zondag” als

geneesmiddel propageren, blijken al evenzeer met de econo-

mische wetenschap Ôp slechte voet te staan. Want het gaat

om de alternatieve besteding. Indien die besteding op ander

gebied in de consumptieve sfeer ligt, is de woningbouw

evenmin
als
de betalingsbalans gebaat door het niet roken,
niet drinken, niet snoepen en niet rijden! Het bevorderen
van de spaarzin gaat hun, die opgegroeid zijn in socialis-

tisch denken nu eenmaal slecht af, want in hun geest. staan
zij vijandig tegenover het product hiervan; zij hebben geen
eerbied voor de vrucht van besparing. Voor een spaaractie

niet gebaseerd op rente maar meer in de bouwspaarkasge-

dachte, gericht op het verkrijgen van een woiiing, is intussen

de tijd meer dân
rijp.
Ik heb het eerder betoogd: de taak
der kapitaalvorming zal meer dan tot dusverre aan de

arbeidersstand moeten worden toegewezen –
Gelijk bij de woningbouw komt de vraag naar kapitaal

ook op ander gebied overwegend uit de sectoren, welke.

onder overheidscontrôle staan. Bij de bedrijven van open-
baar nut is de behoefte aan van buiten aan . te trekken

kapitaal zeer groot, te groter, omdat de tarieven gee’n af-
schrijvingselement op de reproductièwaarde bevatten. Ook

op agrarisch gebied geschieden de kapitaalsuitgaven voor
een belangrijk gedeelte onder stimulering van de Overheid.

Laat men industriële projecten speciaal van overheids-

wege bevorderd buiten beschouwing, dan kan gezegd wor-
den, dat het overige bedrijfsleven de vernieuwing en uit-
breiding overwegend financiert met gelden, vrij gekomen

uit afschrijvingen en ingehouden winsten. Inmiddels zijn
de bedragen opgenomen in leningsvorm en als kapitaal

toch nog belangrijk. Van een ongezonde overexpansie
steunénd op bankcrediet is hier echter geen sprake. Uiter-
aard zijn in verband met de devaluatie en de prijsstijging op de wereldmarkt grotere bedragen bij de banken opge-
nomen voor voorraadfinanciening.
Wanneer, gelijk thans het geval is, het spaarvolume
minder groot is dan nodig met het oog op de investerings-
programma’s, die in de verschillende sectoren worden ver-

wezenlijkt en wanneer het manco

‘ niet door operaties – met

het buitenland wordt gedekt, zal zulks noodwendig zijn
weerslag vinden in de balansen van de circulatiebank en

van de handelsbanken.
Wanneer echter een credietexpansie, welk&in het bank-

wezen wordt geconstateerd, slechts uitvloeisel is van een
situatie als geschetst, en niet de kracht is, welke tot de

overexpansie leidt, wordt de aandacht van

de hoofdzaak

toch wel erg afgeleid, indien men stelt, dat Nederland zon-der bij de Wet geregelde contrôle van het bankcrediet eco-
nomisch onregeerbaar zou worden. Die hoofdzaak is het
herstel van evenwicht inhet algemeen en in het bijzonder

in dat tussen sparen en investeren.
Hierbij moge nog worden opgemerkt dat, gezien de
omvaig van het tekort, het uitgesloten lijkt, dat een Vrije

rentevorming alleen een bevredigende oplossing voor dit
evenwichtsherstel zou kunnen brengen. Wel past rente op
wat hoger niveau beter bij onze omstandigheden dan een

lage rentevôet.
Belangrijk is intussen, dat de middelen die er zijn zo

11 Juli 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

513

juist mogelijk gebruikt worden. Even gewenst als het is,

dat bankcrediet niet wordt gegeven voor financiering van

vaste activa, maar dient voor financiering van goederen-voorraden die in de htndel komen, is het in een kapitaal-

arm land nodig, dat zuinig wordt omgegaan met middelen

die krachtens hun aard kunnen dienen voor financiering

op lange termijn. Deze behoren niet afgeleid te worden

voor financieringen, die nog op gezonde wijze met bank-

crediet kunnen, geschieden.
Toen de credietrestrictie op het tapijt kwam en door de
monetaire autoriteiten op een hogere prijs voor bankcrediet

werd aan’gestuurd bleef ten onrechte voor het overige de

rentepolitiek nog ongewijzigd. Uiteraard ontstond daar-
door bij meerdere gebruikers van bankcrediet de nei-
ging zich voor hun financieringsbehoefte te dekken in de

sfeer, die van beperking en renteverhoging was vrij geble-

ven, dus bij de institutionele beleggers. Aanvankelijk waren
deze nog gemakkelijk in staat en bereid ook aan deze be-
hoefte te voldoen en zulks heeft tot gevolg gehad, dat een

deel hunner middelen thans de taak van het bankcrediet
voor financiering van vlottende activa heeft overgenomen.
Daardoor werden deze middelen onttrokken aan hun eigen-
lijke bestemming, de financiering van vaste activa, waaraan,

zoals reeds gezegd, een dringende behoefte bestond en

blijft bestaan. Het voorlopige regime van credietbeperking heeft in dit

opzicht een positief ongunstig effect gehad en hier ligt een

duidelijke aanwijzing, dat de impasse haar oplossing op
breder veld moet vinden dan in beteugeling van bank-

crediet aan het bedrijfsleven. Het gaat om beperking van /
de credietvraag in het algemeen, om het opvoeren van

besparingen, om het vinden van eenpassend renteniveau,

om het leiden in goede banen van de beschikbaar komende
middelen en eventueel om de vraag, welke infiatoire finan-

cieririgsmethodes het minst schadelijk zijn.
Het zijn oplossingen voor een noodtoestand welke moe-
ten worden gezocht en gevonden. Er moet om de zaak in

het rechte spoor te brengen op heel wât meer worden toe-

gezin dan op het bankwezen. Het bankwezen is intussen
ook zonder ,,toezicht” doch in de lijn der oude traditie

volledig bereid, daar waar het kan en moet, mede te werken
en zich bij de credietgeving te richten naar de eisen van de

tijd.
Wanneer men kennis neemt van het ,,Voluntary Credit

Restraint Program” in de Verenigde Staten en het effect

hiervan, dan heeft men een voorbeeld van een weg die ôok
hier zou. kunnen worden gevolgd. Hiervan is meer succes
te verwachten dan van een dwangprocédé, dat op zijn gun-
stigst genomen slechts op een zeer beperkt gedeelte van het
te beïnvloeden gebied uitwerking kan hebben.

Amsterdam.

Mr H. F. VAN LEEUWEN.

Enkele economische facetten van het plan-Schuman
JJ1)

In ons eerste artikel zijn wij enigszins uitvoerig inge-
gaan op de doeleinden, die aan de organen en instellin-
gen van het Schuman-plan als richtsnoer zijn meegegeven.
Men weet echter, dat er heel wat systemen met wellicht
nog schoner doeleinden schipbreuk hebben geleden, o.a.
op de middelen ter verwezenlijking daarvan. Welke mid-
delen stelt het verdrag ter beschikking van de organen der gemeenschap en in hoeverre zijn deze middelen adequaat

aan de doeleinden?
S

Middelen.

Door het gehele verdrag heen treft men een gehele reeks

bevoegdheden aan, welke hetzij door de H.A. alleen,
hetzij in een nauwkeurig voorgeschreven vorm van samen-werking tussen deze en de Raad van Ministers kan worden
uit’geoefend, hetzij ,,in gemeen overleg” met de Regeringen
moet wor4en gehanteerd. Wij zullen’in het algemeen op
deze’nuances, die overigens zeer principieel zijn, hier niet
ingaan, omdat zulks ons te ver zou voeren en slechts in speciale gevallen wijzen op de voor het uitoefenen van
deze bevoegdheden voorgeschreven vormen van coör-
dinatie. . *
De bevoegdheden van de H.A. zijn in drie categorieën
te onderscheiden. In de eerste plaats een serie van miri of
meer educatieve aard, als hoedanig men de functies zou
kunnen aanduiden, liggende op het terrein van oriëntering
en i nd icatieve programmering, research en stimulering
.,van reséarch door anderen, bevordering van herscholing
en overschakeling van arbeidskrachten, die overbodig ge-
worden zijn in de Schuman-industrieën, dit laatste even-
tueel onder verlehïng van financiële faciliteiten tot het-
zelfde bedrag als door de -Regering van de betrokken
Staat wordt verleend.
In de t’eede plaats is er de serie, die gericht is op het
scheppen van behoorlijke concurrentieverhoudingen op
de gemeenschappelijke markt en het uitschakelen van
remmende, kunstmatige, disciminerende en protectionis-

‘)
Het eerste deel van dit artikel is opgenomen in ,,E.-5.B.’ van 27 Juni 1951.

tische krachten. In de derde plaats zijn er de mogelijk-
heden tot ordenend ingrijpen, voornamelijk gericht op
voorkomen of bestrijding van evenwichtsverstoringen en
het reguleren van de handelsbeweging met de buiten-
wereld. Wij zullen in het onderstaande alleen op de beide

laatstgenoemde categorieën ingaan.
Voor het scheppen van behoorlijke concurrentieverhou-
dingen en het bestrijden van daarmee contraire invloeden
beschikLde H.A. over de volgende middelen.

A. Ter uitvoering van het in het verdrag vstgelegde
verbod van oneerlijke concurrentie, met name in de vorm

van
prijsdumping
gericht op het verwerven van monopo-

listische posities, kan de H.A. definities vaststellen, welke
de geïncrimineerde practijken, aanwijzen. Hetzelfde geldt
voor door verkopers ten opzichte van kopers toegepaste
discriminaties, met name naar de nationaliteit van aatst-
genoemde. Hiermee wordt het systeem van ,,dual prïcing”

binnen de gemeenschappelijke markt categorisch verboden
(art. 60).
Vervolgens wordt de H.A. belast met het toezicht op
de ingevolge art. 60 lid 2 te publiceren tarieven en ver-
koopsvoorwaarden der ondernemingen. In het bijzonder
zal de H.A. daarbij correcties kunnen ,,aanbevelen” (dus:
eisen) indien het tarief, herleid tot het door een bepaalde
onderneming als uitgangspunt gekozen basispunt (,,basing-
point”) opslagen bevat ten opzichte van vergelijkbare
transacties dan wel rabatten, die groter zijn dan nodig is
om de prijs aan te passen aan die, welke een elders gelegen
concurrent, uitgaande van diens basispunt, ergens offreert.
Hierbij kan nog het volgende worden aangetekend. Het
verbod van opslagen vormt een ander middel om de reeds
eerder rechtstreeks verboden ,,dual pricing” in verkapte
vorm, via de vrachtkosten, tegen te gaan. De limitering van de rabatten op de vrachtkosten is bedoeld als waar-
borg tegen concurrentie-uitwassen door middel van prijs-
concessies, die..verder gaan dan noodzakelijk is om zich
aan te passen aan de prijzen van de gunstigst gesitueerde
concurrent. Dit komt er op neer, dat om het beeld van Von

514

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juli 1951

Thünen te gebruiken,door elk van de concentrische cirkels

dezelfde prijzen aan de afnemers mogen worden berekend,
met als minimum de prijzen die voor de ,,inner circie”

gelden. De afnemer kan zich aldus geplaatst zien in 4e

positie van meestbegunstigde natie, met dezelfde begren-

zing van het aldus maximaal te bereiken voordeel.

De werking van dit stelsel kan wellicht
,
het beste met

een j5ractisch vorbee1d worden toegelicht. De Neder

landse mijnen, die tot dusverre met het stelsel van franco-

prijzen hebben gewerkt, zullen hiervan thans moeten ar-

stâppen en kunnen er toe overgaan wanneer zij dat wensen,

het basispuntenstelsel te nemen. Indien zij dit doen, zijn

zij voor de keuze van het
basispunt
niet aan de mijnzetet

gebonden. Het is bijv. heel goed dénkbaar, dat men Rotter-

dam als basispunt kiest. Levert men naar Amsterdam,

dan zal men een vrachtopslag op de prijs moeten leggen in
verhouding tot de extra-vrachtkosten ten opzichtetvan het

basispunt. Hetzelfde zou op het eerste gezicht moeten

gelden bij aflevering Heerlen. Daar men echter dan ver-
moedelijk hoger zal komen dan de prijs, plus vrachtopslag

van een in Aken gevestigde mijn, gie Aken ook als basis-
punt heeft genomen, behoeven de Nederlandse mijnen in Heerlen geen hogereprjs te rekenen dan deze Duitsë mijn

aldaar zou dôen. Maar zij mogen in principe niet daar-

onder gaan tenzij zij het basispunt ,Rotterdam zouden

pgeven en daarvoor Heerlen nemen. Overigens worden de onderneringen vrijgelaten in de

keuze tussen het basispuntensysteem en ,,af fabriek”
prijzen. Bövendien’ heeft de H.A. op grond van art. 60
ook nog het recht om voor bepâalde producten, rekening

houdende met de oorsprong of hun bestemming vracht-

limites vast te stellen. Ieze bevoegdheid zou in het bij-
zonder wel eens ten behoeve van de Italiaanse afnemers
kunnen worden gehanteerd, die vooral in een ,,sellers’

market” wel eens het slach.toffer van hun ongunstige ligging

zouden kunnen worden.

‘B. De artt. 65 en 66 leggen de grondslag voor het
handhaven van concurrentieverhoudingen iii de Schuman-
wereld. Het eerstgenoemde houdt zich bezig met de kar-tellering, het tweede met de concentratie. Wij moeten de
verleiding weerstaan al te uitvoerig hierop in te gaan. De.

bepalingen tegén kartelvorming en het toezicht op de con-centratie gaan verder dan tot dusver in enige Westeuropese
wet, wetsontwerp of zelfs maar voorontwerp is vastgelegd

en herinneren zeer sterk aan de oorspronkelijke, van de

Amerikaanse Regering afkomstige versie van het Havanna-
charter. Op dit specifieke punt overschrijdt het Schuman-plan dus kennelijk het kader van de Westeuropese econo-
mische ,,croyances”. Met een onvoorwaardelijk verbod en
absolute nietigheid worden alle ondernemersovereen-
komsten getroffen, die gericht ±ijn op het vaststellen van
de prijzen, het beperken, beheersen van productie, tech-
nische ontwikkeling en investeringen en de verdeling van
markten, producten, afnemers en grondstof bronnen. Slechts
kan de H.A. dispensatie verlenen voor overeenkomsten

gericht .op specialisatie of op gemeenschappelijke in- of
verkoop. Deze dispensatiemogelijkheid is aan sterk be-
perkende voorwaarden verbonden. De overeenkomst in
kwestie moet dienstbaar zijn aan de verbetering van
productie of distributie, de ondernemers niet verder binden
dan noodzakelijk is met het oog op het doel der overeen-
komst en de betrokkenen geen ,,economische machts-

positie” in de zin van de nieuwe Nederlandse terminologie
verschaffen, dat wil in, dit geval zeggen geen niacht om prijzen, productie en afzet in een aanzienlijk deel van de
gemeenschappelijke markt te beheersen.
Wat concentratie van ondernemingen betreft, kan men –
de teneur van art 66 aldus weergeven, dat iedere
samenvoeging in welke vorm ook onderwôrpen is aan de

voorafgaande goedkeuring van de H.A., welke slechts.

verleend zal worden, indien de verwezenlijking daarvan
geen economische machtspositie dreigt te creëren.

Op de achtergrond hiervan willen wij slechts zeer kort
ingaan. De redactie van deze artikelen in hunzo rigoureuze

vorm schijnt de vrucht te zijn van de Amerikaanse mono-

polie-phobié in het algemeen en de vrees van de Westelijke

Schuman-landen voor de gevaren van de rnachtsvorming

in de Duitse basisindustrieën. De reden, dat dezelfde

Regeringen, die in Havanna zo scherp geopponeerd hebben

tegen analoge Amerikaanse voorstellen, thans, déze con-

structie hebben aanvaard, zou voorts daarin gelegen kun-
nen zijn, dat de voornaamste positieve functies van het
kartelwezen, vooral die van ordenende en conjunctûur

nivellerende aard, in het vervolg door de organen der

,,Cornmunauté” zullen kunnen worden uitgeoefend en op

veel effectievere manier, zodat slechts de negatieve kanten

overblijven en afgeschaft kunnen worden.

De gedachtengang lijkt in principe sluitend, zij het

ook enigszins simplistisch. Niemand zal zich een illusie

maken, dat op deze wijze de perfecte concurrentie op de
gemeenschappelijke markt hersteld of slechts maar be-

naderd zal worden. Daartegen pleit al in de eerste plaats,
dat het Schuman-verdrag niet, zoals door de geallieerden

in Duitsland

is doorgezet,.een deconcentratieproces in-

leidt. Voorts valt op te merken, dat een uit technisch-

economische factoren voortvloeiende drang tot verder
gaande concentratie ook onder het plan-Schuman niet ge-
makkelijk zal kunnen worden tegengehouden, vooral nu
men tegenover een volkomen geamalgameerde Engelse

staalindustrie en mijnbouw staat. Ook ten aanzien van de

practishe doorvoering lijkt enig scepticisme niet onge-

grond. Basisindustrieën van dit karakter lenen zich par
excellence tot allerlei vormen van ,,price-leadership” en
stilzwijgende samenwerking, welke moeilijk te achterhalen

of te verbieden zijn. In ernstige en in het oog lopende ge-
vallen is de H.A: in staat hardhandig op te treden, waarbij

de bewijslast inzake de overtreding van dit ,,coalitieverbod”
op de ondernemers kan worden gelegd. Zelfs is de H.A.

gemachtigd om, indien zij er niet in slaagt de ondernemers-
afspraak te verbreken, in overleg met de betrokken Regering
prijzen en verkoopvoorwaarden zelf vast te stellen (art. 66,
lid 7). De overtredingen zuflen echter wel aanzienlijke,.

proporties moeten aannemen’ en niet voor correctie door
zachtzinnig overleg vatbaar zijn, véér. tot dergelijke maat-
regelen wordt overgegaan.
Daar staat tegenover, dat de gemeenschap naast deze
negatieve’ bevoegdheden over een aantal constructieve
mogelijkheden beschikt om indirecte en zo nodig zelfs
directe leiding te geven aan de ontwikkeling op de gemeen-
schappelijke markt.’De zwakte van alle anti-kartelmaat-
regelen is altijd hun eenzijdig negatief effect geweest, zij
stelden niets in de plaats van hetgeen zij verboden of ver-nietigden en vertegenwoordigden mitsdien een ongedekte
chèque op de generatieve en evenwichtscheppende ver-
mogens van de Vrije concurrentie. Hët Schuman-verdrag schept in principe de
mogelijkheid
deze chèque op andere
wijze te dekken. Of hiervan gebruik zal worden gemaakt,
zal weer afhangen van het beleid op de ,,kruispunten”.

De H.A. beschikt ingevolge art. 67 over enkele
middelen om de verstoring der concurrentieverh6udingen
te corrigeren, die uit een eenzijdig optreden van een be-

paalde Staat ten voordele of tej nadele van de in zijn
territoir gelegen kolen- en staalbedrijven zouden kunnen

voortvloeien.

Wat het loonpeÂl betreft, beperkt de jurisdictie
van de H.A. zich, zoals reeds in het eerste deel van onze beschouwing gereleveerd, tot het optreden tegen de zgn.
loondumping, ten aanzien waarvan zij niet alleen ,,aan-
bevelingen” aan de betreffende ondernemingen kan rich-

ten, maar ook aan hun Regeringen, indien de genoemde

v

1.1 Juli
1951

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

515

pdictijk het gevolg is van overheidsmaatregelen (art. 68)

in logisçhe samenhang met het algemene streven

tot wering van discriminaties staan de voorschriften van

art. 70 op het gebiedwan transporttarieven. Hierin wordt
vastgelegd, dat de vrachttarieven voor kolen en ijzer ge-
richt moeten zijn op de .berekening van’ gelijke prijzen

voor gelijke diensten. De Staten moeten hun medewerking

verlenen om alle discriminaties, gebaseerd op het land
van oorsprong of van bestemming af te schaffen, zodat • op hetzelfde traject voor kolen en staal steeds dezelfde

tarieven zullen gelden. Dergelijke prijzen en tarieven

• moeten ter kennis van de H.A. worden gebracht, terwijl
voor speciale tarieven de goedkeuring van ,dit college is
vereist ‘Voor het overige wordt, zoals vanzelf spreekt, de

algemene commerciële en financiële transortpolitiek aan

de Regeringen zelf overgelaten. De bevoegdheden van de

H.A. beperken zich tot het optreden tegen discriminaties,
welke ten aanzien van het vervoer van kolen en staal op

één en hetzelfde traject worden toegepast in verband met

de nationaliteit van de oorsprong of de bestemming.
‘Hieruit \’olgt dus, dat discriminerende systemen als dë
,,surtaxes d’entrepôt et d’origine” en de ,,Seehafenaus-
nahmetarife”, welke natuurlijk wel degelijk van belang

zijn bij de keuze der transportroutes voor Séhuman-
producten, onverlet blijven.

Na dit overzicht van de interventies ten behoeve van het
regelmatig functionneren van de gemeenschappelijke markt
en het scheppen van gezonde concurrentieverhoudingen
komen wij op de laatste categorie van middelen, in handen

van deorganen dër gemeenschap, ni. die gericht pp voor-
koming en lestrijding van evenwichtsverstoringen en het
reguleren van de externe handelsbeweging.

De H.A. kan de uitvoering van investeringspro-
gramma’s – ook onder normale omstandigheden – be-
vorderen door het verstrekken van leningen aan onder-
nemingen of door het garanderen van elders door hen
opgenomen leningen. Op dezelfde wijze kan zij met een-.sternmige goedkeuring van de Raad van Ministers mede-
werken aan de financiering van werken en installaties,
die hoofdzakelijk en direct gericht zijn op..verhoging van
pt:oductie, verlaging van prijzen of vergemakkeljking van
de afzet van kolen en staal. Zij kan zich voorts door middel
van ,,avis” uitspreken over investergsprogramma’s, zon
der deze echter, indien zij in strijd komen met haar politiek,
te kunnen verbieden. Alleen inéén bepaald geval heéft de H.A. hier een sanctieniddel in handen. Wanneer de finan-
ciering van een investeringsprogramma een of andere vorm
van subsidie, protectie of discriminatie impliceert in strijd

,rnet het verdrag, kan de H.A. een verbod opleggen tot
het aanboren van externe financieringsbronnen voor dit
doeleinde en de onderneming dus dwingen een dergelijk
programma uit interne middelen te financieren. •Daar het
weinig waarschijnlijk is, dat tot een der genoemde vormen
van kunstmatige steunverlening zal worden overgegaan,
indien de betreffende onderneming, financieel krachtig
genoeg is om haar expansie geheel uit eigen middelen te
financieren, kan men wel aannemen, dat een uitspraak
S.ian de H.A. in de bedoelde geest realiter in de meeste ge-
vallen gelijk zal staan met het weigeren van een bedrijfs-

vergunning (art. 54).

De H.A. heeft op grond van art. 61 het recht
tot vaststelling van maximumprijzen over te gaan voor

de binnenlandse markt, indien zulks noodzakelijk is om
de doelstelling van art. 3, de verzekering van de ‘laagst
mogelijke prijzen, te realiseren. Eenzelfde recht heeft zij
tot vaststelling van niinimumprijzen, eveneens ten opzichte
van genoemd doeleinde, mits zij het bestaan of de dreiging
‘an een ,,crie manifeste” constateert. Typerend is deze
laatste toevoeging – welke geen pendant heeft bij de

•1

vaststelling vaii de maximumprijzen— omdat zij duidelijk

het primaat van de verbruikersbelangen boven die van

de producentèn tot uiting brengt. Ofschoon het voor de hand ligt dit verband te leggen, geloven wij niet, dat dit

uitgangspunt alleen of in hoofdzaak toe te schrijven zou

zijn aan de economische constellatie ten tijde van de onder-

handelingen over het Schuman-plan. Een anders gerichte
oriëntatie zou het systeem inderdaad tot een superkartel
hebben gestempeld, een odium, waartegen de initiatief-

nemers van begin af aan zijn opgekomen. Hoe de practijk
hier zal worden, zullen wij pas kunnen constateren,

wanneer de kruispunten zijn bereikt. Men zal zich echter
steeds moeten realiseren, dat het plan-Schuman niet het

huidige stadium ou hebben bereikt en ook niet veel
verder zou komen, indien het niet gesteund zou zijn en

worden zowel door de ideologie van het Amerikaanse

individualisme as door die van het Westeuropese socialis-

me. Hoe polair deze beide geestesstromingen ook tegen-
over elkaar staan, de noodzakelijkheid van hun samen-

gaan op dit terrein maakt een ontaarding in de richting

van een superkartel op zijn minst genomen onwaarschijnlijk.
Aansluitend aan de bepalingen inzake maximum- en
minimumprijzen worden de H.A. bevoegdheden verleend
tot het vaststellen van maximum- en minimumexport-
prijzen. Het betreft hier een noodzakelijk sluitstuk op de

prijsbeheersing in de gemeenschappelijke markt, waarbij
echter nog even uitdrukkelijk in het verdrag wordt her-
innerd aan de bepaling van art. 3 f., hetwelk als taak

stelt de bevordering van de internationale handelen het handhaven van redelijke prijslimites in de markten van
niet-aangesloten landen. Een ander sluitstuk,. de contrôle
op de importprijzen, ontbreekt, hetgeen ongetwijfeld
verband houdt met terzake bestaande juridische en tech-
nische
moeilijkheden,
welke wij in eigen land ook ten
volle hebben ondervonden op het gebied van de prijs-
beheersing. Bevoegdheden op het gebied van de import-
prijzen kunnen bovendien vaak een scherp – zij het dan
ook versluierd – protectionistisch effect hebben, zoals
in de laatste tijd weer duidelijk is gebleken bij de Ameri-
kaanse prijsbeheersing. Het is niettemin denkbaar,

dat
hetzij indirect langs de weg van quantitatieve invoer-

restricties, hetzij door gebruik te maken van de bevoegd-
heid ingevolge art. 74 van de H.A. om aanbevelingen aan

de Regeringen te richten ter bestrijding van dumpïng etc.
toch nog invloed op de invoerprijzen kan worden uit-
geoefend.

in de lijn van het voorgaande ligt ook de mogelijk-
heid,.eveneens vastgelegd in art. 62, om speciaal op.het
gebied van de mijnbouw compensatieregelingen toe te
laten, hetzij tussen de mijnen van eenzelfde bekken, hetzij
tussen mijnen van’ verschillende bekkens, niet het doel
te voorkomen, dat het.prijsniveau sarnenvalt met dat van
die mijnen mçt de hoögste kostprijs, welker productie
nog noodzakelijk is om in de behoeften te voorzien.
Men kan ook hierin weer een soort pooling zien, zoals
eigen aan vele kartels, ‘ofschoon de bedoeling wel zeer
uitdrukkelijk wordt geformuleerd, nI. de vermijding van
de hoogste kostprijs, waarmee een van de slechtste kartel-
practijken wQrdt uitgeschakeld. Vergelijking met het in
Nederland in het kader van de prijsbeheersing vrij frequent
toegepaste systeem van mengprijzen en egalisatiefondsen
– thans nog in zwang o.a. voor steenkolen – .ligt dan
ook meer voor de hand.

1. Terwijl artikel 62 zich beperkt tot het pro-

bleem van de onrendabele mijnen, houdt art. 53 zich
bezig met een algemeen stelsel van ,,mécanismes finan-
ciers, communs â plusieurs entreprises”, welke de H.A
kan sanctionneren, controleren en met eenstemmige goed-
keuring van de Raad van Ministers zelfs initiëren. Hiermee
schijnt men vooral de oprichting van gemeenschappelijke
fondsen op het oog te hebben, welke kunnen bijdragen

1

516

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11
Juli1951

tot egalisatie van de conjunctuurbeweging voor de aan-

gesloten bedrijven, enigszins in de geest dus van het con-
junctuurfonds, dat indertijd door de commissie van Rhijn
voor Nederland is voorgesteld.

J. In de artt.
58
en
59
komen de bevoegdheden van de
organen der gemeenschap aan de orde tot regeling van

de omvang van productie en verbruik resp. in geval van een

,,crise manifeste” of van een ,,pénurie sérieuse”. Indien

overproductie optreedt kan de H.A. overgaan tot het op-
leggen van een quoteringsstelsel ,,sur une base équitable”,

waaraaii de mogelijkheid van het opleggen van heffingen

bij het overschrijden der quota is verbonden. De opbrengst
dezer heffingen zal worden bestemd voor het onder-

steunen van ondernemingen, die hun quotum niet kunnen

halen, vooral met het oog op het behoud van werkgelegen-

heid. Men behoeft niet veel fantasie te hebben om hier

de gevaren te voorzien van een ondersteuning van de zwak-
ken door de sterken
L
bijv. associaties te krijgen met be-
paalde vooroorlogse plannen tot ,,sanering” van de

Néderlandse baksteenindustrie. De grens tussen sanering

en opvangen van een conjunctuurschommeling is vaak
moeilijk, te trekken. Indien men echter zijn sombere

fantasie met enig realisme kan combineren, zal men grif

moeten toegeven, dat het in een constellatie van onvol-

tooide Europese integratie natuurlijk ondenkbaar zou zijn, –
dat men de Regeringen met de zorgen van de werkloosheid
in de Schuman-industrieën opgescheept laat, hen tegelijker-
tijd de middelen tot rechtstreeks ingrijpen op dit terrein
goeddeels ontnemend.

De regeling voor het geval van schaarste is vrij gecom-

pliceerd, omdat hier een tweeledig stelsel is ontworpen al
naar gelang de distributievoorstellen van de H.A. al da&
niet eenstemmige goedkeuring van de Raad van Ministers

verkrijgen. In het eerste geval gaat de H.A. zowel over
tot vaststelling Van- een systeem van verbruiksprioriteiten
verbonden met voorschriften ten aanzien van de pro-

ductieprogramma’s der ondernemingen, als tot een ver-
deling van de beschikbare hoeveelheden kolen en staal tussen de drie hoofdbestemmingen: de eigen Schuman-
industrieën, de export en het overige verbruik. Komt de bedoelde eenstemmigheid niet tot stand, dan
beperkt de H.A. zich tot de verdeling van de beschikbare
hoeveelheden, ten behoeve van de drie genoemde be-

stemmingen, onder de aangesloten Staten. De interne
distributie wordt dan aan de afzonderlijke Regeringen
overgelaten, waarbij deze echter de regelingen van de H.A.
inzake leveranties aan andere Staten-leden moeten hono-
reren en met de H.A. overleg moeten plegen inzake de
hoeveelheden, die ter beschikking komen voor export en voor de kolen- en staalbedrijven. Wt deze laatste betreft,

houdt de H.A. de verdeling van het door de Regeringen
beschikbaar gestelde kwantum in’eigen handen. Enkele
maatregelen zijn voorts voorzien voor het’ geval eçn
Regering afwijkt van de richtlijnen van de H.A. ten aan-

zien van het exportquotum en het quotum voor de
Schuman-industrieën.

Men zal zich afvragen waarom bij de regeling van de

distributie in schaarstetijd zoveel meer égards voor het
standpunt der individuele Regeringen wordt getoond dan
bij het ingrijpen in geval van overproductie. Zou hier

niet veer het tijdsbeeld zijn stempel op het overleg hebben
gedrukt? Wij kunnen ons voorstellen, dat de innerlijke
spanningen in de Schuman-wereld in tijden van een werke-lijk hevige conjunctuurinzinking evn gevaarlijke dimensies

aannemen als in een periode van acute schaarste. Indien in geval van overproductie de zwakste schakel eens een
der grote productiegebieden zou zijn . ..? Dan zou men

zonder Schuman-verdrag ongetwijfeld proberen spoedig
een kartel tussen Frankrijk en Duitsland in elkaar te
timmeren. De aanwezigheid van de apparatuur der ge-
meenschap kan deze noodzaak ondervangen en de basis
scheppen voor een meer constructieve regling. De basis,

die men hiervoor in het verdrag aantreft, is echter betrek-

kelijk smal. Voor de verbreding daarvan zal aan enkele
voorwaarden moeten worden voldaan. De opsomming

van deze voorwaarden laten wij ter oefening aan de lezer

over ten behoeve van zijn vaardigheid in het ,,Schu-
mannen”.
I
/

K. Als pendant voor de politiek van de H.A. bij over-
productie beschikt dit orgaan over de bevoegdheid aan-

bevelingen tot de Regeringen te richten, indien de invber

relatief overmatige proporties aanneemt (art. 74, lid 3).

De aard van deze maatregelen wordt niet omschreven,

hetgeen uit het karakter van het begrip ,,aanbeveling” voôrtvloeit. Zoals vanzelf spreekt mogen de bedoelde

maatregelen niet indruisen tegen de bepaling van het

GATF. In principe komen in een dergelijke situatie ook

invoerrechten in aanmerking, al zullen deze zoals bekend,
minder vlot ep effectief functionneren.

Overziet men het geheel vah de bevoegdheden, die ter

beschikking van de organen der gemeenschap staan, dans
dient men te constateren, dat het arsenaal goedgevuld
is en dat hierin slechts weinig middelen ontbreken welke

een individuele Régering zou kunnen hanteren tot beïn-

vloeding van een bepaalde bedrijfstak. Tot het ontbrekende

behôort bijv. de bevoegdheid ,tot het verlenen of weigeren van bedrijfs- of vestigingsvergunningen, een mogelijkheid
waarover een nationale Regering in principe kan be-
schikken, zij het dan ook dat er van deze mogelijkheid

niet altijd gebruik wordt gemaakt. De H.A. moet zich

op dit gebied beperken tot het geven van richtlijnen en

adviezen en kan alleen in bijzondere gevallen de finan-ciering blokkeren op grond van art.
54.
Voorts mist de
gemeenschap rechtstreekse invloed ‘op de loonvorming
en blijven haar interventies op dit gebied beperkt tot

uitzonderingsgevallen. Afgezien hiervan beschikt de H.A.

althans op papier over dezelfde mogelijkheden om recht-
streeks invloed uit te oefenen op de ontwikkeling in de
onder hein ressorterende bedrijfstakken âls zulks in de
regel het geval is bij de souvereine staten. Wij zouden de
woorden ,,op papier” nog wel eens willen onderstrepen,
omdat voor het functionneren van het geheel op de wijze
zoals dat binnen een nationale gemeenschap mogelijk is,
een uiterst delicaat samenspel tussen de organen der ge-
meenschap en de aangesloten staten nodig zal zijn.

Wij zouden bovendien de hier zojuist gebruikte woorden
,,rechtstreekse invloed” willen onderstrepen. Zoals reeds opgemerkt, onttrekt zich de algemene economische poli-
tiek, welke door de verschillende Regeringen wordt gevoerd,
– aan de greep van de Schuman-organen. Wij behoeven hier

niet aan te tonen hoe doorslaggevend deze politiek kan
zijn ten aanzien van de gang van zaken in elke bedrijfstak

van een bepaald land. In dit opzicht werkt de H.A. in een
vacuum, dat niet zal kunnen worden gevuld alvorens een
veel verdergaande integratie tussen de economieën der’
Schuman-landen zal zijn gerealiseerd.

Partiële en totale integratie.

Men moet de betekenis van de ‘door de ‘onvolle-
digheid der integratie ontstane problematiek voor het
functionneren van het Schuman-plan niet onderschat-

ten. Men is, geïnspireerd door de lessen van de inter-
nationale samenwerking sinds de eerste wereldoorlog,
Vrij ver gegaan in het uitschakelen van het vetorecht.
In een groot aantal ook principieel belangrijke zaken

kan de HA., gedekt door een meerderheidsbesluit
van de Raad van Ministers, alle betrokken Regeringen
binden ten aanzien van door haar te nemen besluiten en
de uitvoering daarvan. Zolang men ernstig rekening

rrioet houden met de mogelijkheid van divergerende con-

juncturen en divergerende economische politiek in de

r

rr’r’7
– ‘
7
L

t’ –

11 Jüli 1951

.

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

verdagslanden behoudt men ook de mogelijkheid va ’em-
stige spanningen tussen de belangen der verschillende

groeperingen, die door dit plan worden samengebracht. Dat hierdoor hoge eisen zouden kunnen worden gesteld

aan de loyaliteit en de medewerking der Regeringen, die

altijd gewend zijn geweest voor de belangen dezer groe-

peringen langs de wegen der nationale politiek op te komen,
spreekt vanzelf. Deze spanningen zullen zich het hevigst

openbaren
j
n tijden van ,,crise manifeste” of van ,,pénurie
sérieuse”, wanneer het ingrijpen van de H.A. het meest
drastisch en de practische betekenis van de door lar uit-

geoefende supra-nationale ordeningsfunctie juist het grootst

zou kunnen zijn. Men bedehke, dat wij sinds tientallen
jaren niet anders gewend zijn geweest dan een aaneenscha-
keling van economische springgetijden, die ons van’over-

vloed naar schaarste en omgekeerd brachten. Een phase
van stabiel evenwicht is meer een theoretische constructie,

die we beter uit de leerboeken dan uit de practijk kennen

en die naar wij vrezen ook de naaste en een verder lig-

gende toekomst niet voor ons verborgen houdt.
De oorzaken van deze schier immanente onevenwichtig-
heden liggen buiten de invloedssfeer van de organen der
gemeenschap: Zij zal dus voor de enorme moeilijkheid
staan een ,,long term” structuurplannng te realiseren,

welke voortdurend doorkruist zou kunnen worden door
ontwikkelingen die niet voorzien waren. De herinnering
is nog levendig aan het rapport van de commissie der
E.C.E. van 1950, die ee’n sombere prognose tën aanzien

van de afzetm’ogelijkheden van staal stelde, enkele maanden
voordat de Korea-crisis een acuut tekort verwekte, dat

nog steeds voortduurt,Men kan het de genoemde commis-
sie allerminst euvel duiden, dat zij haaf voelhorens niet

tot de 3,8ste breedtegraad had laten reiken, al kon men
reeds destijds wel uit anderen hoofde bezwaren tegen haar
conclusie maken
2).
Men jal echter ook moeten inzien,
dat opk de H.A. niet alle lengte- en breedtegraden, zelfs
niet van de economische wereld, kan onivatten en dat haar
planni ngpolitiek onvolmaakt mensenwerk zal moeten zijn.
Wat zullen de gevolgen zijn, indien de H.A. op een der-

gelijke wijze door de feitelijke ontwikkeling wordt gedes-
avoueerd als de genoemde staalcommissie? Haar moreel
overwicht op de Regeringen, die haar ,,aanbevelingen”

zullen moeten uitvoeren, zou hierdoor uiteraard een em-
stige knak krijgen. Daarbij komt nog, dat de gevolgen
van een belangrijke evenwichtsstoring slechts zeer ten dele
binnen één bedrijfstak, hoe voortreffelijk ook internationaal
georganiseerd, kunnen worden opgevangen. Een nationale
Regering, zelfs met een klein grondgebied, heeft nog altijd
de mogelijkheid van een compenserende , ,overall”-politiek,
die de zwaarste schokken kan verzachten of de uitwerking
daarvan over het hele terrein der volkshuishoudmg egali-
seren. In een dergelijke constellatie zou de gemeenschap
achter de verschillende Regeringen met hun uiteenlopende

strevingen moeten aanhinken en slechts de hoop kunnen
uitspreken, dat men er in zal slagen de oorzaken van de
evenwichtsverstoringen aan te tasten.

Waarom halen wij, zo zeer de schaduwzijden van deze
conceptie naar voren?. Niet omdat wij tot de betweters

willen behoren, die uit een ingeworteld wantrouwen in de
toekomst van alle menselijke verhoudingen scepticisme
putten ten aanzien van elke nieuwe gedachte…. en daarin
steeds weer gelijkgesteld zijn ook. Wij mogen daarvoor
nog eens naar onze inleiding verwijzen. Het plan-Schuman
kan het uitgangspunt worden voor een geheel nieuwe ont-
wikkeling der internationale verhoudingen, een ontwikke-
ling, die de impasse der nationale souvereiniteiten eindelijk
doorbreekt. Indien men van een toonladder één klank
produceert, ontstaat nog•geen harmonie ofschoon deze
klank met de grootste zuiverheid kan zijn weergegeven. Het
succes van het Schuman-pin zal daardoor bepaald worden,

‘)
Zie: ,,De toekomst van de Europese staalindustrie” door P. L. Justman
acob in ,,E.-5.B.” van 15 Februari 1950.

of men er in zal slagen op de a een b te laten volgen enz.

en deze klanken tot een symphonie te ,,ordenen”. Blijft

men bij de a steken, dan loopt men kans, dat deze spoedig
door onzuivere geluiden wordt overstemd. Europa schijnt
dit reeds begrepen te hebben. De krantenlezer krijgt bijna

de indruk, dat een reeks van andere bedrijfstakken zoals

de landbouw, het transportwezen, de textielindustrie en

de openbare nutsbedrijven staan te trappelen van on-
‘geduld om ook hun Schuman-beurt te krijgen. Het kan
zijn, dat het élan, dat thans gewekt is,.overrompelende
doormarsen mogelijk maakt op terreinen, die vermoedelijk
stuk voor stuk nog veel gecompliceerder problemen bieden

dan de wereld van staal en steenkolen. Afgezien van de

structurele eigenaardigheden van deze verschillende be-
drijfstakken is er echter nog een andere reden om te ver-
wachten, dat elke verdere stap op het nieuwe pad met
toenemende weerstanden gepaard zal gaan, zoals men dit

ook bijv. heeft gezien in de sfeer van de Beneluxen van
de liberalisatie. De meest principiële moeilijkheid, waarop

men zal stuiten, is deze, dat verdere’ partiële integratie in

de trant van het Sçhuman.’plan het gevaar vergroot van een verticale geleding door Europa heen, die dit gebied
evenmin tot een geheel samenvoegt als dit met de horizon-

tale geleding der nationale staten tot nu toe mogelijk is

geweest. Een bedrijfstakgewijze uitbreiding van de Schu-
man-gedachte zou voor de individuele volkshuishoudingen
de consequentie meebrengen, dat steeds meer sectoren
ontrukt wordenaan de nationale eenheid en aan de natio-

nale politiek.
Wat de practische consequenties daarvan zouden zijn,

kan het duidelijkst geïllustreerd worden met het probleem
van de deviezensituatie. De Schuman-landen zullen hun
deviezenautonomie moeten prijsgeven op het gebied van
de handelsbeweging van kolen en staal en van de betalingen.
verschuldigd aan de H.A. Anders dan in O.E.E.C.-verband

is deze prijsgave onherroepelijk. De landen hebben dat
_alleen kunnen accepteren’omdat zij de betekenis van de
betreffende sectoren voor hun betalingsbalans niet hoog
hebben aangeslagen. Naar gelang men echter verder gaat
in deze richting worden de gevolgen hoe langer hoe minder
aanvaardbaar. En wel daarom, omdat deze soort partiële

integraties niet geacht kunnen worden het monetaire even-
wicht der diverse landen ten opzichte van de buitenwereld
te garanderen. Zolang men er niet op een of andere wijze
in slaagt dit evenwicht tussen de verschillende volkshuis-
houdingen te verzekeren, kaii elk land op zichzelf niet
ver gaan met het verhypothekeren van de componenten
van zijn betalingsbalans. Het spreekt vanzelf, dat er iets
zeer essentieels moet veranderen in de internationale
economische constellatie, alvorens wij een quantitatief aanzienlijk deel van onze betalingsbalans aldus onher-
roepelijk aan de hoede van instanties ikun.nen overlaten,

die er verder geen verantwoordelijkheid voor op zich

nemen.
Dit probleem doet zich échter niet alleen voor bij de
devfezen- en monetaire politiek; ook de handelspolitiek,
de werkgelegenheidspolitiek, de financiële en’ sociale poli-
tiek in de afzonderlijke landen zouden in steeds verder-
gaande mate, naar gelang de Regeringen een
,
groter deel

van hun macht over het eigen productie- en distributie-
apparaat aan supra-nationale organen zouden moeten af-

staan, ,,unworkable” worden. Het zou een gevaarlijke syndicalistische illusie zijn er

op te rekenen, dat een aantal functionele gemeenschappen,
die’ bovendien nooit meer dan een deel van het gehele
bedrijfsleven kunnen bestrijken, zo op elkaar inspelen,
dat er ,,autoiiiatisch” een gecoördineerde Europese politiek
m
uit te voorschijn kot, die de overkoepelende taken, door
elke Regering tot dusver op eigen territoir uitgeoefend,
geruisloos kari overnemen. Indien men dit niet tijdig in-
ziet, zal het Schuman-stelsel aan een tegenstrijdigheid te
gronde gaan, die niet innerlijk, niet noodzakelijk is, maar

518

ECONOMISCH-STA TISTIS ÇHE BERICHTEN

11 Jyli 1951

het gevolg zou zijn van een gebrek aan visie en conse-

quentie. Deze conseqientie ligt in de richting van een
subordinatie van het functionele stelsel aan een supra-

nationale organisatie, die ook het overkoepelingswerk der

Regeringen in de economische en sociale sfeer op hoger
plan kan integreren. Een ,,Planung der Planenden” om

met Mannheimer te spreken. Het Schuman-plan is bezaaid

met wegwijzers in deze richting. De Hoge Autoriteit, de
Raad van Ministers, het gemeenschappelijk parlement,

het ‘Hof van Justitie, de raadgevende commissie, zouden

elk op zichzelf kiemen voor Europese tporganen kun-

nen zijn.
Maar stop, wij lopen hier te hard van stapel, het bejaarde

Europa is al amechtig en zal enkele jaren nodig hebben

om ons in te halen. Zolang de ratificatie-oorkonden niet

op tafel liggen, is zelfs de eerste stap niet gezet. Laten wij

de vermoeide wandelaar i’iiet afschrikken door het uitzicht
op een zeer steile helling. Schu’macher slaakt reeds angst-

kreten en definieert de Gemeenschap der Europese staal-

en kolenindustrie als ,,das Kleinsteuropa des klerikalen,

konservativen und kartellistischen Kapitalismus”. Wij

prefereren de opvatting van een Nederlandse kweker, die

op de,Keukenhof een tulp onder de naam ,,Robert Schu-
man” inroduceerde, waarin de kleuren geel en rood een,

zo schine harmonievertonen als men dit zou wensen voor

de samenwerking van West-Europa’s voornaamste geestes-
stromingen bij de verwezenlijking van het Schurnan-plan

en verder.

‘s-Gravenhage:

I
A. A. VAN AMERINGEN.

De véstigingswet als prokrustesbed

Toen in 1938 de Vestigingswet Kleinbedrijf in werking
was ‘getreden, publiceerde Prof. N. J. Polak in dit blad

een tweetal artikelen onder de titel ,,De volslagen slager”,
waarin hij bedenkingen uitte tegen de eisen van handels-

kennis, die’ voortaan aan een candidaat-slager gesteld

zouden moeten worden en die, naar zijn mening, ver uit-

gingen boven datgene, waaraan een winkelier in de practijk
behnefte had. De schrijver stelde zich hierbij op het stand-
punt, dat het doel der Wet slechts”kon zijn: het publièk
te beschermen tegen ondeskundige verkopers. Naar onze

mening was dit uitgangspunt te beperkt: van begin af aan

stond bij de makers der Wet op de vcrgrond de bescher-ming van de bedrjfsgenoten zelf tegen destructieve con-
‘currentie van de zijde van maatschappelijke desperado’s.

Hoewel de Wet dus speciaal het belang van één groep der’

bevolking op het oog hâd, kon men haar niettemin ver-
antwoord achten, gezien de betekenis van deze groep – de

middenstand – voor het algemeen welzijn.

Detailhandel en ambacht hebben van de Wet een dank-
baar gebruik gemaakt: na dertien jaren zijn er ca 60 ves-
tigingsbesluiten van kracht en nog enige tientallen in voor-
bereiding. Tegelijkertijd bereidt de Regering een nieuwe

wettelijke regeling der materie voor, waartoe reeds maanden
geleden een.Voorontwerp van Wet is bekend gemaakt.
Tegen dç bestaande Wet werd daarbij – terecht – als voor-

naamste bezwaar aangevoed, dat haarnaleving moeilijk

te controleren is –
De plannen der Regering, ontvouwd in het nieuwe voor-

stel, gaan echter veel verder. Zij wil niet alleen de onvol-

komenheden der oude Wet wegnemen,
1
doch ook het sys-

teem thans uitbreiden tot het gehele bedrijfsleven, uit-

gezonderd landbouw en visserij.
Wij zullen nu maar buiten beschouwing laten in hoe-
verre het nodig of nuttig is, in een land, dat door de harde
noodzaak gedwongen is een actieve werkloosheidspolitiek

te voeren, de vele belemmeringen waaraan de vestiging’van
nieuwe ondernemingen reeds gebonden is, nog te ver-
meerderen. Wellicht is de Vestigingswet Kleinbedrijf niet vreemd aan het feit, dat het aantal personen, werkzaam in

winkels, van 1930 tot 1950 nagenoeg gelijk bleef
1).
Men

kan vrede hebben met dit resultaat, zo men aanneemt, dat
de detailhandel in 1930 overbezet was, maar het toont toch
de keerzijde der medaille. En het lijkt niet verstandig, de
weg maar vast vrij te maken voor, toepassing van het middel
in andere bedrijfstakken alleen op de vage aanduidingen
van het Departement?), dat ,,aan vestigingseisen in bepaalde

takken van groothandel reeds behoefte bleek te bestaan”,
en dat in het bank- en verzekeringswezen ,,gevallen denk-

‘)
,C.B.S.: voorlopige uitkomsten tweede bedrijfstelling. Het aantal ves- –
tigingen van winkels liep terug van 105.398 tot 92.209; het aantal werkzame
personen steeg van 251.730 tot 254.906; het aantal werkzame mannen daalde
van 145.974 tot 133.629.
5)
Sri de Mensorie. van Toelichting, die het Voorontwerp vergezelt,

baar” zijn, waarin een. vestigingsbeluit nuttig zou werken.
Wat wij hier zouden’willen betogen is, dat, zo men al

het beginsel van de Vestigingswet over het gehele bedrijfs-

leven zou willen uitbreiden, dan toch de concrete regeling,

zoals zij in het Voorontwerp is voorgesteld, daartoe in

het ‘geheel niet geschikt is
3)
.
Dit voorontwerp immers is,

evenals de Wet van 1937, in het bijzonder ingesteld op het
winkel- en ambachtsbedrijf in zijn eenvoudigste vorm: de
éénmanszaak, waarin de ondernemer zelf alles . doet, . of

tenminste rechtstreeks leiding en toezicht heeft bij alles
wat er gebeurt: de typische kleinere ‘middenstandszaak.

Zo komt het er toe, onverbrekelijk verband te leggen
tussen de vergunning, waarvan het bestaan van een onder-
neming of inrichting afhankelijk is, en de bekwaamheden

van een enkele persoon, die ‘de beheerder is (weliswaar
wordt de mogelijkheid opengelaten, dat de bekwaamheden

over meer personën verdeeld zijn, doch de eis wordt dan

tevens gesteld, dat al deze personen bëheerders van de-
zelfde onderneniig ‘of inrichting zijn,’ zodat deze verrui-

ming alleen van practische betekenis is voor een eenmans-
zaak, die toevallig door meer personen tezamen wordt

gedreven).
Hoe meer daarom het gebruikelijke bedrijfstype in een

bedrijfstak afwijkt van de kleinere middenstandszaak, des
te meer bezwaren zal de toèpassing van de ontworpen
regeling op die bedrijfstak meebrengen. Zelfs in de detail-handel zal deze regeling tot ernstige moeilijkheden leiden
overal waar dit bedrijf in ondernemingen s’an grotere
omvang wordt uitgeoefend: warenhuizen, bazars enz. on

fihiaalbedrijven, welke categorieën (waarin zowel vennoot-
schappen als coöperaties voorkomen) tezamen een aan-

zienlijk gedeelte van de detailhandel v’rmen.
Het kenmerk en de bestaansreden van ieder grootbedrijf
is, dat het de functies, welke bij de bedrijfsuitoefening een
rol spelen, over meer personen verdeelt die, ieder op zijn’
eigen gebied, specialisten zijn. Deze specialisten zijn echter
geen beheerders der onderneming,, doch werken samen’
onder een directie, die mogelijk wel toevallig één of meer
der door de wet vereiste bekwaamheden bezit, doch in het
toepssen ‘daarvan zeker niet liaar eigenlijke functie heeft.

De taak der directie is het coördineren van de afdelingen
ën van de in het bedrijf werkende specialisten; voorts het
onderhouden van contacten naar buiten op hoog niveau.
Voor deze functies heeft zij echter geen behoefte aan vak-

kennis en handeiskennis in de zin, waarin deze in de ves-

tigingsbesluiten wordt vereist.

5)
Bperken we ons tot het winkelbedrijf, d’in kunnen we de voorgestelde
regeling als volgt samenvallen: is eenmaal voor een branche een vestigings-
besluit van kracht, dan is voor iedere ,,inrichting” in die branche een ver-‘
gunning vereist; deze wordt slechts verleend indien en vor zolang als de
beheerder aan eisen van hsndelskcnnis en vakbekwaamheid voldoet. Deze beheerder mag niet levens beheerder in een andere onderneming of winkel
zijn. –

ii Juli 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERJCRTEN

519

Voor deze bedrijfsstructuur is noch de Vestigingswet-
137, noch het nieuwe Voorontwerp geschreven, en deze

regelingen téch hierop toe te passen leidt slechts tot ge-
wrongen constructies en onaannemelijke resultaten. Enkele

voorbeelden mogen dit toelichten: een gemengd bedrijf of een warenhuis moet in het

systeem der Wet als een enkele ,,inrichting”
4)
worden be-

schouwd. Daar in een zodanige inrichting meerdere of

zelfs vele groepen van artikelen worden verkocht zou de
beheerder van zulk een inrichting moeten voldoen aan
vakbekwaamheidseisen op velerlei gebied. De directie van
een groot warenhuis zou een encyclopedische detailkennis

ten toon moeten spreiden; de cursussen, die zij hiervoor

gevolgd zou moeten hebben, zouden tezamen een mensen-
leeftijd beslaan. De functies, waartoe vakbekwaamheid

werkelijk vereist is, worden evenwel uitgeoefend door in-
kopers en afdelingschefs – waaraan de wet geen enkele

eis stelt. Voorlopig zouden de warenhuizen hun bedrijf nog kunnen voortzetten ingevolge een overgangsrege-

ling
5).
Bij persoonswisselingen in de directie ‘zou echter

het bestaan der onderneming in gevaar komen.
Typisch voor cle sfeer, warin de gedachtengang van

het Voorontwerp zich beweegt, is, dat het wèl een ont-

heffing van zijn bepalingen mogelijk maakt voor
l
het

platteland, waar kleine winkeliers ‘vaak een veelsoortig
assortiment voeren, doch dat het van het bestaan van waren-

huizen en bazars in’de steden geen weet schijnt te hebben.
Een fihiaalbedrijf zou slechts beschouwd kunnen

worden als een onderneming, welke meerdere inrichtingen
exploiteert. ,Hier zou dus- in het systeem der Regering
iedere filiaalbeheerder ten volle moeten voldoen aan de
.eisen van handeiskennis en vakbekwaamheid, terwijl de
centrale leiding van iedere eis is vrijgesteld. Toch krijgen

de fihiaalbeheerders – althans in de grotere fihiaalbedrijven
– hun gedragslijn ten aanzien van de verkoop nauwkeurig
voorgechreven door de centrale verkooporganisatie, ter-

wijl zij voor de rest van hun fihiaalbeheer voor alle enigszins

belangrijke werkzaamheden- ontlast worden door de cen-
trale administratie, inkopers, étaleurs, inspecteurs enz.
Naarmate het bedrijf zich meer toelegt op de verkoop van

artikelen in standaardkwaliteiten en standaardverpak-
kingen kan de filiaalhouder ook met minder vakkennis

volstaan.
Een anomalie is ook, dat het bestaan van het filiaal van
het dienstverband van de fihiaalhouder afhankelijk ge-

steld wordt. Wanneer deze zijn dienstverband verbreekt
of om dringe.nde reden onmiddellijk ontslagen wordt,

wordt daarmede met één slag de bedrijfsuitoefening in het filiaal onwettig en strafbaar – in het gunstigste geval totdat
een voorlopige vergunning verleend zou zijn. Deze geeft
(achteraf) een respijt ‘van twee maanden,, doch gezien de

volstrekt onvoldoende mate, waarin iiieuwe gediplomeer-
den aan het bedrijfsleven toevloeien, is het geenszins zeker,
dat binnen deze termijn een geschikte bpvôlger gevonden

kan worden.
Men ziet hoe de ontworpen regeling de continuïteit van

grote ondernemingen in gevaar brengt. Zij zet daarmede
de klokeeuwen terug en.maakt de voordelen ongedaan,
die wij, dank zij de ontwikkeling van de onpersoonlijke
ondernemingsvormen, in onze samenleving reeds lang als
vanzelfsprekend en onmisbaar beschouwen.’
Daarnaast heeft zij de strekking, de bedrijfsuitoefening

) ‘Inrichting
is volgens art. 1 voorontwerp: Iedere beslolen ruimte, waarin
een kleinhandelsbedrijf enz. test aanzien van het publiek pleegt te worden
uitgeoefend. Een definitie, die zelfs voor de middelgrote middenstandswinkel
te beperkt is, wanneer deze, gelijk meermalen voorkomt, over twee naast
of tegenover elkaar gelegen percelen is verdeeld.
‘)
Art. 23 voorontwerp: Aan hen, die op het tijdstip van invoering van
een Vestigingsbesluit beheerder zijn,. wordt in het algemeen een vergunning
gegeven, wanneer zij echter ophouden beheerder te zijn, moet de opvolger
aan de wettelijke eisen voldoen. – –

der verder ontwikkelde bedrijven duurder te maken dan

nodig is, omdat deze bedrijven gedwongen worden, leidend
personeel in dienst te hoûden met diploma’s, die het in de uitoefening van zijn functie in het geheel niet nodig

heeft. Het belang der consumenten wordt hierdoor ge-

schaad:

In de huidige econom4sclse omstandigheden speelt het vraagstuk van een
verantwoorde distributie van goederen een gr6te rol. De consument heeft
er recht op, dat de dienstverlening in dit opzicht zo efficie
p
t mogelijk wordt
verzorgd, zodat onnodige kosten worden gespaard en in de prijzen slechts
beloning voor werkelijk reële prestaties voorkomt”).

Deze stelling, waaraan onlangs een argument ontleend
werd v66r de toepassing van vestigingseisen op het midden-

standsbedrïjf, levert, waar het grotere bedrijven betreft,

een argument daartegen.
Men kan hieruit slechts de gevolgtrekking maken, dat een

Vestigingswet niet van toepassing bQhoort te zijn op bedrj-
ven, waarin het beginsel der functionele arbeidsverdeling

enigermate is doorgevoerd, 66k niet in de detailhandel.
Voor toepassing op deze bedrijven bestaat ook geen reden,

immers het betreft hier steeds grotere ondernemingen,
waar het vennootschapsrecht wel een zeker toezicht op
de leiding waarborgt en die trouwens niet zouden kunnen

bestaan,, indien de leidipg niet in staat was, een behoorlijk
beheer te voeren. Dit wordt trouwens in de Memorie. van

Toelichting, bij het Voorontwerp gevoegd, zelf erkend:
,,Voor het werkelijk grote bedrijf heeft het sel1en van

eisen van handelskennis en vakbekwaamheid geen zin”
7).

Mocht men omwille van de gelijkheid niettemin een
wet wensen, die gelijkelijk geldt voor groot- en klein-,
bedrijf, dan is het noodzakelijk, het huidige Voorontwerp
als volstrekt ondeugdelijk (en dit om meer dan één reden)
8)

terzijde te stellen en een nieuwe regeling te ontwerpen.
Zulk een regeling zou in beginsel slechts eisen moeten

stellen aan de leiding van
onder,iemingen, daar het im-

mers slechts de lëiding der ondernemingen is, die waar-
‘borgen kan geven voor een behoorlijke bedrijfsuitoefening.

Ten aanzien van
inrichtingen
zou slechts moeten ‘wcirden

onderzocht of zij werkelijk het orgaan zijn van een toe-
gelaten onderneming. En eisen van handelskennis en vak-
bekwaamheid zouden dan niet gesteld moeten worden

aan de leiders der. ondernemingen persoonlijk, maar aan
de staf in zijn geheel, zodat de waarde van functionele

taakverdeling erkend wordt. Het is te hopen, dat de Regering er niet voor zal terug-

schrikken, alsnog terug te keren op de dwalingen van
haar voorgangster. Een regeling als door ons geschetst zou wellicht bij ,dc uitvoering wat meer zor’ en moeite vereisen da6 de thans aanhangige (die al te zeer op het
gemak der uitvoerende en controlerende instanties schijnt

te zijn ingesteld). Maar wordt bij de economische wet-
geving van de laatste tijd niet al te zeer vergeten wat onze voorvaderen eens de koning van Spanje voorhielden: ,,dat
d’Ondersaten niet en sijn van Gode geschapen tot behoef
van den Prince. … maer den Prince om de Ondersaten
willp, sonder dewelcke hij egheen Prince en is” – waarin

men, naar de eis des tijds,, voor
Prince
substituere

ambtenaar?

Amsterdam.

,,

Mr 0. LEYENDEkKERS.

‘)
Aldus Drs H. L. Jânsen in een toespraak op de ,,Vakopleidingsdag”
te Utrecht, 25 April 1951.
‘) Om niet het verwijt te riskeren, dat wij dit citaat uit zijn verband rukken
vermelden wij ook wat de M. v. T. hierop laat volgen: dat van de regeling
niet de minste belemmering”van het economisch leven is te verwachten,
omdat een verzoek tot vaststelling van de vestigingseisen toch moet uitgaan
van de bedrijfsgenoten zelf. Doch deze stelling is kennelijk een soflsme.
De bedrijfsgenoten vormen nl. geen eenheid, en een regeling, die op verzoek
van een deel der ondernemers wordt ingevoerd, kan andere bedrijîsgenoten
voor ernstige moeilijkheden plaatsen.
‘) Een ander zeer zwak punt van het Voorontwerp is bijv. het laten vallen van de eis van credietwaardigheid.

/

520

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juli 1951

Sociale lasten

Het behoeft weinig betoog, dat handhaven resp. op-
voeren van de werkgelegenheid hier te lande voor een over-

wegend deel afhankelijk is van de mate, waarin export

kan plaatshebben resp. worden uitgebreid. Het is even-

min voor tegenspraak vatbaar, dat voor het handhaven
en vooral voor het vergroten van onze export een sterk

accent ligt op de prijzen, waarvoor wij one producten
kunnen aanbieden. Voor het vergroten van onze buiten-

landse afzet en voor het verdedigen van ons bestaand

afzetgebied moeten wij kunnen ,,werken” met prijzen,

die een zo groot mogelijk aanpassingsvermogen bezitten.

De werkgelegenheid in ons land staat derhalve in een

rechtstreeks verband tot de mate van souplesse, welke
onze exportprjzen blijken te bevatten. Ik vrees, dat wij

bezig zijn tegen deze belangrijke praemisse te zondigen
door het toepassen van het thans in zwang zijnde stelsel
van berekenen der sociale lasten.

De veel vernomen klacht over de hoogte der sociale

lasten gaat principieel niet op, wanneer men inziet, dat

ohs loonstelsel andere kenmerken gaat vertonen. Voor-
heen kon het loon naar praestatie
geacht worden
overeen
te stemmen met het loon naat behoefte. Thans is dit niet
meer zo. Enerzijds is dit een gevolg van
stijging
van de
waardering van de behoeftefactor in vergelijking tot het
voor loon beschikbaar deel van de opbrengst van het pro-

duct, anderzijds is het door het slechter worden van onze
economische positie niet meer mogelijk een zo ruime
opbrengst voor onze producten te verkrijgen, dat daaruit

een flink praestatieloon kan worden betaald. Toeslagen
in allerlei vorm zijn daardoor noodzakelijk; deze toe-

slagen moeten worden opgebracht uit het heffen van een

– soms op lange termijnen geprojecteerde – omslag over
de gehele productie, zodat op de knellende punten soulaas
kan worden gebracht.

De wijze, waarop deze omslag wordt geheven, is echter

stellig voor discussie vatbaar. Zij wordt ni. door her-
leiding tot een percentage van het praestatieloon
1)
gevon-
den, zodat al dadeljk de vraag rijst, of hiermede niet aan
de ene kant wordt ingehaald wat aan de andere kant
als onverwezenhijkbaar wordt verworpen. Immers: men
moet met toeslagen werken omdat het volle praestatie-
loon niet meer te bedingen valt, doch dat doet men dan

door het huidige magere praestatieloon metzeer aanzien-
lijke percentages verzwaard in de kostprijsberekening op
te nemen. Deze percentages zijn volgens een door het
Centraal Sociaal Werkgevers Verbond in Juli
1949
gege-
ven overzicht te stellen op in doorsnee
47,72
pCt voor
het gehele bedrijfsleven, waarvan
39,04
pCt ten laste van
de werkgevers komt
2).

Historisch is . deze tegenstrijdigheiçl verklaarbaar; wij
möeten nu echter, onder de sterke druk der huidige om-
standigheden, naar een herziening van dit stelsel streven.
In het algemeen is in de afgelopen jaren een verstoring
opgetreden van het evenwicht in de toerekening van kosten,
te verdelen in de groepen; onlosmakelijk aan de productie
inhaerente kosten en uit de winst te bestrijden kosten.
De verzwaring van de fiscale druk heeft dit verschijnsel
in de hand gewerkt. Ten aanzien van het gebruik van

aut6’s voor zakelijke privé-doeleinden poogt men hierin
nu fiscaal weer lijn te brengen; er zijn echter nog meer
voorbeelden te geven van voor heniriëntering in aan-

‘)
Ter vereenvoudiging van het betoog wordt hier geen rekening gehouden
met de zgn. wettelijke loongrenzen, welke het voor preniieheffing in aanmer-
king komend loon aan maxima binden. Aan het principe doet dit niet af.
2)
Voor de berekening zij verwezen naar Mededelingen van het
C.s.w.v.
4e jg. no 13).

mking te brengen kosten, terwijl deze herziening na-
tuurlijk niet beperkt moet
blijven
tot het louter fiscale
terrein.

Ik meen intussen, dat het hier ten aanzien van de sociale

lasten gestelde probleem langs dezelfde weg tot een op-

lossing kan komen. Men dient zich af te vragen, of de

bestanddelen, welke onder de verzamelnaam sociale lasten

worden.begrepen, stuk voor stuk thuis behoren in de

sector der inhaerente productiekosten, dan wel in die
der winst. Zodra van winst sprake is zou de methode

van procentuele verhoging van het praestatieloon moeten

worden verlaten om plaats te maken voor financieren uit

de winst, resp. winstbelastingen.

Ten aanzien van de sociale lasten in de engre zin,
die der sociale verzekeringen, dient bij het toepassen

dezer methode onderscheid te worden gemaakt tussen de
kosten van verzekering, welke direct binnen de sfeer van

de betrokken onderneming vallen en die, waarbij meer
algemène volksbelangen op het spel staan.

Men heeft vaak gesproken van het bedrjfseigen karak-

ter der sociale verzekeringen, doch bij nader onderzoek.
blijkt, dat niet alle vormen van uitkeringen, welke tot

de sociale verzekering worden gerékend, een zelfde mate

van inhaerentie vertonen met het uitoefenen van een be-
drijf in een onderneming. Men denke hier aan het in de
werkloosheidswet gemaakte onderscheid tussen de peri-

oden van wachtgeld en werkloosheidsuitkering. Dit onder-

scheid hoop ik elders nader uit te werken; het zou op deze
plaatste ver voeren daarop in te gaan.

Ik
wijs
voorts op de in Engeland in dit verband gevolgde
financieri ngsmethode. Ofschoon wellicht andere motieven

aan de invoering van het Engelse systeem ten grondslag
lagen is de positie nu in elk geval deze, dat de kinderbij-

slag in Engeland wordt gefinancierd uit de winstbelastin-
gen. Dit betekent, dat in Engeland de marge voor prijs-

onderhandelingen 6 pCt groter is dan in Nederland,
voor zover praestatieloon in de kostprijs van het betrokken
product is begrepen. De premie ingevolge de Kinderbij-
slagwet bedraagt in Nederland immers 6 pCt van het

pr’aestatieloon.
Ongetwijfeld
betekent deze iets ruimere
mogelijkheid van manouvreren een belangrijke steun in
de Engelse exportpositie.

De vraag kan gesteld worden, of deze methode er toe
kan leiden, dat de opbrengst der winstbelastingen te sterk
in beslag wordt genomen voor deze sociale doeleinden. Uiteraard zal bijv. met het wegvallen van de bijzondere
premieheffing uit de Kinderbijslagwet een evenredige

verhoging van de winstbelastingen gepaard moeten gaan,
terwijl een afzonderlijke administratie van deze belas-
tingopbrengsten op haar plaats zou zijn. Zou overigens
de buitenlandse markt voor ons nog schraler worden,
dan zal de exporterende onderneming trachten de winst op
peil te houden door meer lasten – op de binnenlandse
markt af te wentelen. In beginsel zouden dan de kosten van

voor het gehele volk geldende sociale voorzieningen door
deze laatste,worden gedragen, wat stellig niet a priori als
onbillijk moet worden gezien. Het buitenland zou ons dan aan de werkgelegenheid helpen, het binnenland bepaalt de
hoogte van het beschikbaar sociaal loon. Doch eerder is
te verwachten, dat de iets gemakkelijker calculatie de export
dusdanig zal stimuleren, dat over het geheei genomen de ,,earning capacity” van ons bedrijfsleven meer toe dan af zal nemen. Ook moet niet worden onderschat de werking
van een herziening, met het toedelen van de productie-
kosten als inzet. Deze zal in het algemeen de belangstelling voor juiste offerten verscherpen.
Middelburg.

Mr A. C. VAN EP€NHUYSEN.

521

29 Juni

1951

l64/
154
242
1
/
2

164/
4

l07’/
2

1121/
4

284/
4

6 Juli

1951

172

152 ex div.
246’/

163
1
/
2

110
115’/
4

279 ex div.

-*

11 Juli 1951

‘ ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

GELD- EN KAPITAALMARKT
Aandelen.

De geidmarkt.

De marktdisconto’s bleven de afgelopen week practisch

onveraiiderd. Augustuspapier noteerde

1/-/ pCt,

September 1/
16
/
8
pCt, October-Januari 1952 1/
8
pCt.
Op 4 Juli werd de callgeldnotering voor het door de ban-

ken aan de discontohandelaren verstrekte call terug-
gebracht van 1 tot
3/4
pCt, nadat de Agent van het Mi-
nisterie van Financiën de rente op door hem opgeno-
men cailgeld eveneens tot
3/4
pCt had verminderd.

Uit de zojuist gepubliceerde gecombineerde balans-

cijfers van 39 handelsbanken
blijkt,
dat deze per 31 Mei
in. totaal f125 mln caligeld hadden uitstaan, tegenover

f74 mln op 31 December 1950. Per 31 Mei bedroeg het
door het Rijk opgenomen callgeld f29 mln (op 31 Dec:

1950 nihil; op 30 Juni 1951 f53 mln). Neemt men voorts
in aanmerking, dat er ca 20 discontohandelaren zijn, dan
volgt hieruit wel, dat in de huidige constellatie het Rijk

op de cailmarkt eën terke positie inneemt en zo het
wil een, overwégende invloed op de hoogte van de cail-tente kan/uitoefenen.
Dat het Rijk bij gebrek aan liquide middelen wegens

grote betalingen niet gedwongen is een beroep op de’
geidmarkt te doen, bleek gedurende de afgelopen week
wederom uit de weekstaat van De Nederlandsche Bank. Volgens deze had de circulatiebaiik nl. f235 mln schat-
kistpapier in disconto genomen. Hoewel niet te beoor

delen va1t of het hier eventueel bijzondere transacties
betreft, vraagt men zich toch af, of het bij dergelijke
omvangrijke bedragen nog wel gaat om schuldverplaat-
sing
(onderbrçnging
van bestaande staatsschuld, die eerst
door andere instellingen werd gefinancierd, bij De Ne-
derlandsche Bank), dan wel dat hier toch rechtstreekse
geldcreatie zou plaatsvinden.

t
,

De, kapitaalmarkt.

Bij de handel in claims Philips, op w1ke emissie de in-.
schrjving op
5
Juli plaatsvond, bleek gedurende de yer-
slagweek het aanbod zonder verdere koersdaling te kun-
nen worden opgenomen. Ook voor de overige fondsen
verdween de verkoopdruk en dientengevolge, vertoonde
het koersniveau, blijkens onderstaandè indexcijfers, een

herstel over de gehele linie. –
De vraag is thans, in welke mate de inschrijvers vèôr

de stortingsdag – 16 Juli – nog geld zullen moeten
maken’ter betaling van het inschrijf bedrag, resp. hoe groot
het aantal is dergenen, die, in de hoop op koerswinst,
inschreven zonder geld of realiseerbare waarden te be-
zitten met het doel vôèr de stortingsdag de nieuwe aan-
delen te verkopen.

Op de staatsfondsenmarkt kwamen per 2 Juli de 2/’
pCt belastingcertificaten in notering, waarop de inschrij-

ving â pari open stond van 1 Februari t/m 30 Juni 1951.
Bij een aangebden bedrag van f200 mln werd hierop
voor fl70 mln ingeschreven. De kôers stelde zich op
99 pCt. In verband met de mogelijkheid deze stukken
van 1 Januari 1952 af a pari voor belastingbetaling (in-

komsten-, vermogens- en vennootschapsbelasting) te doen
dienen, is het ontstaan van een hoog disagio niet vaar-
‘schijnlijk.

29Juni
6Juli
Aatd. indexcijfers.
1951
1951

Algemeen

……. . …………
141,1
145,5
Industrie
,
201,8
208,3
.
scheepvaart

……………..
158,6
161,7
Banken

………………….
113,4 119,0
Indon.

aandelen

………….
47,4 49,0

A.K.0 …………. ……….
Philips

…………………..

Unilever ………………….

H.A.L…………………..

Amsterdam ‘Rubber ………..
H.V.A . ………………….

Kon. Petroleum ………….

Staatsobligaties

2/, pCt N.W.S . ………….

73

72
1
/
3_31/4 pCt 1947 ………….89
1
/
2

88/
3 pCt Irivest. certif…. ……..

89’/

907/

31/2 pCt 1951 ……………..957/s

953/10

3 pCt Dollarlening …………98l/

98

J.c.B.

STATISTIEKEN

DE. NEDERLANDSCRE BANK.
verkorte balans op 9 Juli 1951.
Activa.
Wissels, pro- (Hoofdbank

f260.700.000,—’)
messen er,

‘) Bijbank
schuldbrieven ) Agent-
in disconto

i( schappen

,,
1.386.976,53

Wissels, schatkistpapser en schuldbr,even, door de Bank f 26.086.976,531)
gekocht (art. 15, onder 4′, van de Bsnkwet 1948)
….
253.143.500,— -,
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van de
Staat der Nederlander, ingevolge overeenkomst van
26 Februari 1947

………………………… …
1.500.000.000,-
voorschotten
I
Hoofdbank

f162.124.118,24′)
in rek. crt
op onderpand

Bijbank

2.871.023,44
(mcl. belenin-
gen) .

Agentschappen

32.275.113,25

fl97.270.254,93

Op effecten enz. ……………… fl95.887.434,39′)
Op goederenen celen
…………
.. 1.382.820,54

11

197.270.254,932)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Barskwet 1948)
Boekvordering op de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947

………… ..
1.500.000,000,—
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt
en gouden muntmateriaal
….
f 1.176.759.149,65
Zilveren munt enz
………….
17.064.680,70

1.193.823.830,35
Vorderingen en geldswaardige papieren luidende in
buitenlandsegeldsoorten
……………………..
776.860.67126
Buitenlandse betaalmiddelen
……………………
2.934.750,76
Vorderingen in guldens voortvloeiende Uit betalings-
accoorden
………………………………..
..264.670.845,63
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds en voor-
zieningsfonds

………………………………
145.423410.66
Gebouwen en inventaris
……………………..
.
1
1.000.000,—
Diverse rekeningen

………………………….
215.662.291,01
– f 6.312.876.531,13
Passiva.
Kapitaal

………………………………….
f

20.000.000,-
Reservefon’ds

……………………………… ..

20.000.000,—
Bijzondere reserves
……………………………
.. .
..79.506.000,74.
Pensioenfonds ………………………………26.407.181,02
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst
……
..1.482.519,42
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
………. ..
48.565.190,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)
……….
..2.749.325.535,—
Bankassignaties in omloop
…………………… ..
56.611,62
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
…………
f

1.449.714,43
‘s Rijks Schatkist, bijzondere re-
kening
………………..
.. 1.547.690.195,70
Saldo’s van banken in Nederland

45.965.196,65
Saldo’s voortvloeiende uit beta-
lingsaccoorden

…………..
425.291 131,51


Andere saldo’s van niet-ingeze-
tenen

………………….
111.230.868,71
Andere saldo’s
…………….
219.011.892,76
2.350.638.999,76
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten

..
……., 693.375.823,64
Diverse rekeningen …………………………..

.323.518.669,93 f 6.312.876.531,13
Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin guldens-
saldo’s voortvloeiende uit betalingsaccoorden zijn be-
legd …………………………………….93.800.000,—

‘) waarvati schatkistpapier, rechtstreeks dooi/de Bank
in disconto genomen

……………………..
..260.000.000,-
‘) Waarvan aan Indonesil (Wet van 15 Maart 1933,
Staatsblad no 99) …………………………..28.988.575,—
Circulstie der door de Bank namens de Staat in het
vzrke3r ge brachte muntbiljetten ………………137.385.068,-

/

1

522

ECONOMISCH-STATISTIScHE BÈRICHTN

11 juli 1951

DE NEDERLANDSCHJ. BANK.

NLEGGINGEN EN TERIJGBETALINGEN BIJ DE SPAARBANKEN

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

/
IN NEDERLAND
1).

(in milhoenen guldens)

!1

n

.5
r

u
0
S.
0

0
sso•g••
0
00
0
O
S0
.t5′
0

5-n
oo9
00
5.O
0

E
0”0
,.550.’o
0
,R
0
>.

>0

4
Juni

’51
1.193.719
180.755
1.361
210.977

18
46
11 Juni

’51
1.193.923
808.067
-.1.653
1

209.437
174.577
18 Juni

’51
1.193.661
738.680
2.215
t

215.888
171.355
25 Juni

’51
1.193.583
794.777
1.759 255.831
171.920
2 Juli

’51
1.193.708
794.044
2.835
1

254.139
200.801
9
Juli

’51
1.193.824
776.861
2.935
1

264.671
197.270

Saldi in rekening courant

0
.9,8

00
_Ci

2.749.749 Tllijiïj
3.928
11.469.588
401.628
ïölöî
11 Juni

..
…..2.697.656
2.243.253
4.669
11.507.907

413.403
111.145
18 Juni

..
…..2.675.485
2.127.274

11.548.690
275.684
113.291

4 Juni

…….~

2.749.326

25 Juni

…….2.692.688
2.193.123

11.548.690
318.331
113.111
2Juli

..
…..2.787.885
2.326.164

11.548.690
382.331 112.917
9

Juli

…….

2.350.639
1.450
11.547.690

425.291
111.231

5.

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten
in duizenden guldenS).

,0
.E
S.
‘0

0
c8.E
2
0
cd
:
Data
u’.on
E>.
00
uo

ss

000 .
0

.0

o
bO
E

31 Mrt
1
47
.477.080
35.363
542.245
.

348.235
255.201
6 Juni

’51
1.059.204
289.559
549.898
426.242
1.833.346
13 Juni

’51
1.059.204
309.297
548.822
461.407
1.734.422
20 Juni

’51
1.059.204
317.934
539.771
485.245
1.645.350
27 Juni

’51
1.059.204
303.509
536.171
514.307
1.666.497

ii

Rekening courant
0
saldi

0
Data
°
‘En.
2

00
,O
>0
.0

>,
5
u

31 Mrt

’47
453.816
268.697


95.911
6 Juni

’51

.
2.773.363
222.930
.



46.867

F98
80.121

13 Juni

’51
2.799.615
228.311


07.553
20 Juni’51
2.816.694
233.247


34.420
27 Juni

’51
2.808.859 228.164
-.

)

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f646.80.979
Muntbiljettencirculatie per 6 Juni 1951 1358.503.408,50
Muntbiljettenciculatie per 13 Juni 1951 f358.198.602
Muntbiljettencirculatie per 26Juni 1951 f357.271.610,50
Muntbiljetteneirculatie per 27 Juni
1951
f3543O3.L18

t.

PRODUCTIE AAN NIEUWE VERZEKERINGEN VAN
57
LEVENS-
VERZEKERINGMAATSCHAPPIJEN IN NEDERLAND
1).

(in millioenen guldens)

/

Periode
Kapitaal-
ver-
zekering

Rente-
ver-
zekering

Volks-
ver-
zekering
Totaal
Totaal 1947

. . . .
626,5
733,6 206,4
1.566,5
Totaal 1948

.
.
. .
689,5
921,5
210,4
1.821,4
Totaal 1949

. . . .
655,9
928,1
197,7
1.781,7

1950 Dcember
..
87,3
1109,6 ‘)
15,7
212,6

1951 Januari

..
54,5
62,3
‘)
16,7

133,5
Februari

. .
66,3
73,8 ‘)
18,5
158,6
Maart

.

.
:
66,3
87,3 ‘)
18,3
171,9
April

. .
69,4 97,4
2
)
20,1
186,9
Mei

. .
56,5
89,8
2)
16,9
163,2

‘) Bron: C.B.S.
‘) Gekapitaliseerd door vermenigvuldiging met 10; inclusief opvoedings-
rente.

Inleggingen
.

Terugbetalingen
Saldo
Maand
R.P.S.

Part,
Totaal

,
R.P.S.
Part.
Totaal

Tot.
1
46
246,4
295,1
541,5 544,5
377,1
921,6
-386,1
Tot.

1
47
253,7
307,5
561,2
316,2
285,7 601,9

40,7
Tot.

1
48
252,7
345,8
598,5
351,3
361,1
712,4
-113,9
Tot.

’49
288,3
401,2
689,5
322,7 359,5
682,2.
+

7,3
Tot.

’50-
285,1
418,0
703,1
389,2
428,9
818,1
-115,0
Jan.

’51
24,5
41,0
65,5
35,1
43,1
78,2

12,7
Febr.’51
22,8 38,3
61,1
42,4
46,4
88,8

27,7
Mrt ’51
19,3
30,3
49,6
46,7
46,7
93,4

43,8
Apr. ’51
16,9
28,8 45,7 35,2 40,Z
75,4

29,7
Mei

51
22,4
36
1
2
2)
58,6
30,7 39,5
2)
70,2

11,6

2)
Bron: Statistitch Bulletin C.B.S.
2)
Voorlopige gegevens.

RECENT’E ECONOMISCHE

PUBLICATIES

Hulpmiddelen der administratieve techniek,
door A. Meeu–
wis. Een beknoptebehandeling vân kantoormachine.

en andere administratieve hulpmiddelen. Ten dierste
van het bedrijfsleven en van studerenden. G. Delwel,

Den Haag 1951, 142 blz5, ing. f.7,50.
De geschiedenis van onze tijd.’ 1914-1945. Onder redactie

van Prof. Dr C. D. J. Brandt en Prof. Dr F. L. Gans-

hof, met medewerking van Ch.
H.
van Aken, Prof.

Dr
C.
D. J. Brandt, Prof. Dr
J.
van Houtte en Prof.

Dr
J.
Presser. W. de Haan, Utrecht 1951,
350
blz,,

geb. f15.
Het element der onzekerheid in de bedrijfseconomisché

problematiek, door Dr A.
J.
Diepenhorst. Proefschrift.

Grpningen. NordholI. Uitg. M
ij
, Amsterdam 1951,’

147 blz. met 13 diagrammen, ca. f7,50. Enige grondslagen voor de financiering der onderneming,
deel II: De dekking en de prijs van het cre’diet, door

Prof. Dr N. J. Polak.. Een viertal hoofdstukken, dat het begin vormde van een omvangrijker studie, die
helaas niet voltooid kon worden. Deze hoofdstukken,
die een afgerond geheel zijn, bevatten de principiële

grondslag voor de oplossing van de problemen, welke
samenhangen met de prijs en de dekking van het
crediet. F. Bohn, Haarlem 1951, 92 blz., ing. f4,50.

Does Canada need more pèople?
door M. T. Timlin, Oxford

Univ. Press 1951, 114 blz., f10,05.
The research report, a guide for the beginner,
door E. John-

son. Ronald Press Comp. New-York 1951, 136 blz.,

geb..f 8,30.
Economie progress and problems of Western Europe,
3rd

report of the O.E.E.C.
1951,
158 blz., ingen. f5,70.

European economic cooperation,
a survey prepared by the

Organisation for Europan Economic Cooperation,

Mei 1951, 43 blz., f1,40..

An introduction to economic analyses,
door J. K. Eastham.

English Universities Press, Londen 1950, -387 blz.,

geb. f10,05.
Theory in marketing:
selected essays prepared under the’

sponsorship of the American Marketing Organisation,
edited by Ph. D. Reavis Cox and Wroe Alderson.
R. D. Irwin, Chicago, 333 blz., geb. f30,25.

The American way of life,
door Harry Elmer Barnes en

Oreen Ruedi. An analysis of America’s social pro-

blems, Prentice Hall New-York, 2e druk 1-950. 911

blz., geb. f28,90.

War and civilisation,
door A. -J. Toynbee. Selected by A.V.

/
Towler from ,,A “study of History”. Issued under the
auspices of the Royal Institute of International Affairs.

Oxford University Press, Londen 1951, 165 blz.,

geb. f7,05.
Individual -initiative in business,
door G. H. Ailen. Oxford

Univ. Press 1951, 256 blz., f14,40.

11 Juli 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

523

The American mmd,
door Henry Steel Cummager. An
interpretation of American, thought and character

since the 1880’s, Yale Univ. Press, New Haven 1950.
467 blz., geb. f22,75.
Shares
of
the upper incotne groups in incorne and savings,

door S. Kuznets. National Bureau of Economic
Research, 1951, 68 blz., f4;75.
Fundainentals
of go ernment accounling,
door L. Morey
en R. P. Hackett. Explains the princkples of goverri-

mental accounting and shows how they are applied
in actual practice – with special emphasis on the
features which distinguish it from accounting for

private business. Wiley, New-York, 2e druk 1951.
518 blz., geb. f25.
,4n introduction to the theory
of statis/ics,
door G. N. Yule
en M.
G.
Kendail, 14e druk, herzien en uitgebreid.
Ch. Griffin, Londen 1950. 701 blz.,
f21,75.
Monopoly and free enterprise,
with the report and recom-mandations of the Committee on Cartels and Mono-

•poiy, door G; W. Stocking en M. W. Watkins, Twen-
tieth Century 1951. 611 blz., f18,20.
Econo,nics
of
employment, door A. P. Lerner. Econornic
Handbook Series. MacGrawhill 1951, 397 blz., f21,75.
Corporaticin, trust anij.-company,
door C. A. Ç.00ke. Man- chester University Press 1951, 206 blz., f10,05,
Monetary theory and public
policy
door K. K. Kurihara.
Allen
&
Unwin 1951, f12,80.
This war business,
door A.
1
G. Enock. A detailed description
of the devastating losses in terms of materials and
human life of modern war. The .author shows how

the production of war weapons has becorne the
greatest of all industries and supports his statements

with official statistics gathered from alle parts of
the world. BodleyHead, 1951, 276blz.,f 12,85.
World resources and industries,
door E. W. Zimmermann.
A functional appraisal of the availability of agricul-
tural and industrial materials. Harper, New-York
1951, Rev. ed., 848 blz., f32,55. The development
of
a,nerican industries,
door J. G. Glover
and W. B. Corneil. An authoratjve description of 41
major American industries: history, growth, geogra-

phic location, raw materials used etc. Prentice Hall,
1951,
Reprint, 1.168 blz.,
f34,75.
European Recovery Prografn.
Second report of the O.E.E.C.,
Parijs 1950, f4.

Economic survey of Europe in 1949,
United Nations,
Genève 1950, f12,60.

How to plan pensions. A
guide book for business and
industry, door C. W. Boyce and other& New York
1950, 495 blz.,
f22,75.
The econo,nic problein in peace and war,
door Ch. Lionel
Robbins. Macmillan, New-York 1951, Reprint, 92
b1z f5,95.

Confrontaiion des théories de la sous – consoinmalion et de
la surcapitaijsalion au cours du cycle économique, door
G. M. Probst. Librairie du Recueil Sirey, Paris. 150 blz., f5,70.

Organisation Européenne de Coöperation Economique,
door H. T. Adam, 1951, 296 blz., f10,35.
Weithandel von Morgen:
Studien zur Welthandel-Charter,
door H. Gross. Droste, Dusseldorf 1951, f13,95.
Der Schuman-Plan,
Vertrag über die Gründung der Euro-
paischen Gemeinschaft für Kohle und Stahi. Text-
ausgabe des Vertrages sowie des Abkommens tiber
die Uebergangsbestïmmungen und der Zusatzproto-

kolle. Zusammengestelit und erlâutert von Dr U. Sahm.
Duitse en Franse tekst. Kommentator G.M.B.H.,
Frankfurt am Main
1951,
271 blz., ingen. f5,40.
Seibsigestaltung der Wirtschaft,
door F. Wilken. Novalis,
Freïburg, 265 blz., f8,80.

Die Grundlagen der Wirtschaftswissenschaft,
door Oskar
Klug. Verlag für Sozialwissenschaften, Berlin 1950,
307 blz., f15,80.
Unfernehmersgewinn und Arbeitslohn,
door E. Carelt.
Richard Pflaum Verlag, München
.
1950,
174 blz.,

DE WESTER BOEKRANDEL

Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel

Nieuwe Binneuwcg 331
ROTTERDAM
Telefoon 32076

Postgiro 18961

GESPECIALISEERD OP ECONOW’

B lEO

Binnenkort ver8ci&ijnt:

Be ecoi,oiniscl,e betekenis

van de belastingen

door Prof. D M. J. H. Smeets
t

S.
Hoogleraar te Tilburg

Inhoud:

1 De budgetaire achtergrond van de
belastingen
II Indelingen van de belastingen
III Enige economische gevolgen van de
heffing en de besteding van de
belastingen.
IV De overdracht van de belastingen.
V De regulerende. functie van de
belastingen.

Prijs altec,, iiigcnaaid f5,25

Uitgave:

L. J. VEEN

AMSTERDAM

Maak voor Uv bestelling gebruik van de
U reeds toegezonden bestelkaarten.

Bij
voldoende deeleming van
Nde,landse
belanghebbenden in
de
textiel-
en in de
voedingsmidde!enbranche
zal het
CIHAN
in
samenwerking met de
NedjKamer
van
Koop-
handel voor Duitsland binnenkort een
geza-
menlijke inzending verzorgen naar twee
Duitse
vakbeurzen.

ANUGÂ,KEULE:
6
tim.
14

All
gei
t
ne
i
ne
Nahrungs- und Genuszmittel Ausstellung
(heropening na 14 jaar onderbreking)
Internationaal centrum van de voedingsmuddelenbranche

(.eëxposeercl kunnen worden:
alle voedings- en genotmiddelen
(ook snijbloeien,
bloembo.len en tabaksartikelen)
wlnkelirichUngen
(bv. weegsctialen, snijmachines,
decoratie- en propagandamateriaal), bureau- inrich-
tingen cd. en voorts
mach:ne-installatie, en benodigdheden op elk gebied der, voedings- en genotmiddelenindustrie
e.o.
(bv.
vulmachines, verpakkinmmachines, koelinstallaties,
transportmiddelen, chemich-techsiisehe producten
eis.

KOELNER TEXflLFACHMESSE:

9,
10 en 11 September 1951

Voer belde vakbeurzen
huurt het CHAN expositie-
ruimte, zorgt voor ontwerp, opbouw en inrichting
van de stands, regelt het transport v.v. van exposi-
tiegoedesen en brengt de nodige.in- en uitvOeriOr-
maliteiten in orde. Ter plaatse algemene service.
• Kosten in Nederlandse guldens betaalbaar. • Jaarbeurscontingenten aangevraagd.
• Aanmelding zo spoedig mogelijk.

Alle inlichtingen telefoon
77.19.58 (K 1700)
Atdeling Duitenlandse Jaarbeurzen. K5ntoor 9-17 uur.
CENTRAAL INSTITUUT TER BEVORDERIUG V.D. BUITENLANDSE
HANDEL (CIHAN). DEN HAAG. BEZUIDENHOUTSEWEG 64-66

[t

vacatures

DE BOND VAN

COPERATIEVE

ZUIVE LVERKOOP VERENIGINGEN

HET LANDBOUW ECONOMISCH INSTITUUT vraagt
een

DRS ECONOMIE

voor de afd. Kostprijs- en rentabiliteits onderzoek

Vereist: Bedrijfsecon.- en boekhoudk. ervaring; enige
kennis van de practijk v. h. landbouwbedrijf.
Max.. v. d. salarisschaal
f
700.— p. m. (mci. de laatste
salarisverhoging).

Br. naar van Stoikweg 29, Den Haag (Schev.),

roept sollicitanten op voor de functie van

SECRETARIS

Candidaten dienen bij voorkeur een Universi-

taire of Hogeschoolopleiding te hebben gevolgd.

1

Indiensttreding 1 October 1951.

Schriftelijke sollicitaties zo spoedig mogelijk
te richten aan het secretariaat, Willemstraat 30,

‘s-Gravenhage.

DE ELECTRLCITEI1MAATSCHAPFIJ ANIEM,

N.V. oekt een

GOEDE KRACHT

voor hogere administratieve functies in Indonesië.

Vereisten: einddiploma H.B.S.-5, S.P.D. en rui-

me ervaring. Leeftijd tot 35 jaar. Uitvoerige sol-
licitaties te richten aan de directie, Keizersgracht

369, Amsterdam.

POST VACANCIES IN UNITED NATIONS

The United Nations Economic Commission for Europe
in Geneva, Switzerland, is seeking

qualifled applicants for certain

senior posts in the Research

and Planning Divislon.

Candidates should possess the highest academie qua-
lifications in applied economics and economi9 theory,
especially in the field of international trade and pay-
ments, as well as considerable experience in economic research and analysis. Candidates must be able to give
satisfactory evidence of ability to producee finished
drafts in ‘a form suitable for publication, to. organise
and supervise the woik of a small professional staff, and to participate effectively in planning the lines of
research of the Division. Qualifications must include
excellent knowledge of English or French and ability
to prepare acceptable drafts in one or the other of
these languages; knowledge of other European laigu-
ages desirable. Applicants should be nationals of
member countrios of the United Nations..

Letters of applications should be addresed to:

Personnel Officer
United Nations
Palais des Nations
Geneva, Switzerland.

INTERN ERV. HANDELSJURIST
zelfstandig gevestigd, stelt zich beschikbaar voor opdrachten
in het buitenland. Br. onder no. ESE 28-7, Bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.
Door zeer bijzondere omstandigheden aangeboden
een fabrieks-nieuwe

Fiat Cabriolet, model 1400

met volle garantie, bouwjaar 1951, met radio,
enz., enz. Wolsink, Keppelseweg 80-82, Doe-
tinchem. Tel. 940.

– ‘ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN lIET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adies voor Nederland: Pieter de Hooch.straat
s,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie,
14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs,’ franco per post, voor Nederland
/
26,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,— per,
jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no
260
.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) fz6,—, overige –
landen
/
28,- per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
El

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,43
per mm. Conlract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en- ,,Beschikbare krachten” f o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs.

Auteur