Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1768

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 4 1951

EC
~
ONOMI

SCH
-`-

STATISTISCHE’BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 4 APRIL 1951

No. 1768

Dezer dagen

COMMISSIE VAN RËDACTIE

Ch. Glasz; H. W.
Lambe,:s;
J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Beg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de
Ï4’it.

S

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMISSIE VANAD VIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;


R. Vandeputte; F. Vers ichelen.

De aandacht van de lezers wordt gevestigd op

het bericht op blz. 271.

INHOUD

Blz.

De prijsvorming van katoen en wol
door
M. Fraenkel ……………………….
256

• De publieke kapitaalmarkt in 1950
door A. Ba-
tenburg

……………………………
P
259

Vezels
van
plantaardige oorsprong
door Ir S.
Buursma

…………………………..
262

E e n
stem u i t
h e t bedrijfsleven:

Samenwerking voor de productiviteitsverho-
ging
door E. A.
Veen ………… …….

.265

Aantekening:

Enkele statistische gegevens omtrent Argen-
tinië II door J. E. Spinosa Cattela ……
266

Internationale notities:

De Internationale 1-lerstelbank …………268

Penicillineproductie ………………….269

Mededelingen. voor economisten …………269

Geld- en kapitaalmarkt ………………..

Grafieken:

Productie, arbeidsproductiviteit en perso-
neelsbezetting van de industrie in Nederland 270

Industriële productie in België …………270

Statistieken:

Ban kstaten

…………………………270

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
continuïteit, de draden der schikgodinnen worden verder
gesponnen. In Nederland werd een verder aantal prijs-
verhogingen bekend gemaakt, de Minister van Financiën
diende belastingvoorstellen in, die tezamen 1245 mifliôen

aan de Schatkist moeten brengen, een Rijkslening, van
f 200 millioen werd aangekondigd: ren tevoet 3j pCt.

De index van de kosten van levensonderhoud.in België
steeg verder; de Regeriiig staat voor het punt, waarbij
loonsverhogingen zijn toegezegd. De Franse Regering is
over dat punt heen, een aantal loonsverhogingen voor

overheidpersoneel is bekend gemaakt; tevens een aantal.
prijsverhogingen: gas met 5 pCt, huisbrandkolen met
hetzelfde percéntage.


De index van de kosten van levensonderhoud in de

Verenigde Staten is verder gestegen tussen half Januari
en medio Februari met 1,3 pCt: een nieuwe recordhoogte
is bereikt, hetgeen begrijpelijk is, daar alle vorige standen
over de laatste maanden records varen. De prijsstabilisator,
DiSalle, wil een internationale conferentie bij eenroepen
om de inflatie te beteugelen. Een oorspronkelijk idee,

althans voor zover het er van uit schijnt te gaan, dat men
met een internationale conferentie een probleem oplost.
Tevens hoopt de prijsstabilisator echter, dat tegen het

midden van het jaar zijn voortgezette pogingen tot de
beoogde consequentie van prijsstabilisatie zullen leiden.
\Vellicht, dat hij gelijk krijgt, indien de zienswijze van

,,The Economist” ‘jan 31 Maart juist is: de verwachte
schaarste aan consumptiegoederen is nog niet gekomen
;,as a result the next few months may
,
bring a noticeable
recession”.

Teruggang ook in andere zin. De Engelse onderhandelaars
zijn in Argentinië opnieuw doende om te trachten een

vleesprijs te vinden, waartegen de Engelse Regering het
-.
goed kan vinden, dat de Engelse vleespotten weer worden
gevuld. Op hun beurt willen de Denen met de Engelsen
spreken over hogere prijzen voor hun vitvoerproducten.
• Doch als men in Groot-Brittannië Egypte zegt, dan denkt
niemand. na
het recente accoord over de vrijmaking van

Egyptische sterlingsaldi, aan vleespotten. Volgens de
oppositie was heteerder zo, dat Engeland met dit accoord
de hond in de pot heeft gevonden.

Terug gaan ook de volhardende plaatsvervangende
Ministers van Buitenlandse Zaken der Grote Vier, telkens
opnieuw ter bespreking van èen concept-agenda. 1-let heeft

iets van de tocht van Cblumbus, zoals Slauerhoff die
schetste: ,,Met door geen wrevel aangetast geduld werd
iedren dag de afstand uitgerekend…. en geen verwach-
ting door dè ruimt’ vervuld”.

Eén ruimte raakt in elk geval gevuld. Een rapport van
de Verenigde Naties doet zien, dat de wereidbevolking
met
1
pCt per jaar toeneemt. In 1949 waren er op de
wereld 2.400.000.000 burgers; hier is continuïteit, zonder

teruggang. Zoals in het voorstel van President Truman,
om de E.C.A.-hulp voort te zetten na 1952.

1

A

CASSA

R. MEE$ & ZOONEN

ANNO 1720

KASSlERSlt’5TE11lNG

..

OPGERICHTIN 1806

=

HEERENGRACHT 179 S AMSTERDAM-C

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij,
op
het Leven en tegen Invaliditelt N.V.

Aanpasing

van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen
S

Kantoor: Bellevuestraat
2,
Dordrecht, Telefoon 01850

5346

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTFERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

*
Adverteer in dit blad
‘*

Verschenen:

Het Financieel

Overheidsbeleid

Een antwoord op

Prof. Lieftinck’s brochure:

De overheid neemt en geeft”

door

Prof. Mr. H. J. Hellema

uitgave van
de Vaderlandse Kring
Verkrijgbaar in de boekhandel of
bil
het secretariaat: Burgemeester
Knappertiaan
32,
Schiedam.

Prijs
1
0.50

– Diversen –

Te koop Fiat 500 C cabrio-
J.,.-15.000 km gel., onder
uiterst gunstige omstandigh.
Zonder enig gebrek. Met
verchroomde bumpers en
kentekenbewijs ND-00-19.
Prijs
f
3900.—. N. Mulder
ten Kate, Vaassen.

Wegens aanschaffing Fiat
1400, _aangeboden:

KAISER SPECIAL
1950

19000 km. Beragen tel. 70408
of brieven no. ESB 14-2, bur.
v. d. bi., Postbus 42, Schie-
dam.

Te koop mijn Peugeot 203,
’49, aan part., 20.000 km gel.,
in pr. st. Desk. onderz. toe-
gestaan. Br. no. ESB 14-5,
bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.

254

N.V. CHEMISCHE FABRIEK

,,NAAR DEN”

Gevestigd te Naarden

UITGIFTE

van 6000 gewone aandelen,
elk groot nominaal
f
200.— aan toonder,

ten volle delende in de winst van het lopende boekjaar,
eindigende 31 December 1951, en volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde
aandelen, uitsluitend voor houders van gewone aandelen, openstellen op

VRIJDAG 6 APRIL 1951,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

ten kantore van:

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,

De Twentsche Bank N.V.;

te
Amsterdam, Rotterdam en
5
s-Gravenbae,

de Heren Vlaer &. Kol

te Utrecbt,

TOT DEN KOERS VAN 110 pCt.,

öp de voorwaarden van het prospectus d.d. 29 Maart 1951.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten
zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

VLAER & KOL

Amsterdam/Utrecht, 29 Maart 1951.

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN –

255

1
1
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

M. FRA ENKEL, De prijsoorrning 9an katoen en ujol.
De voortdurend stijgende prijzen van katoen en wol

hebben velen zich doen afvragen door welke oorzaken

juist de prijzen van deze goederen zo buitensporig hoog

worden opgeschroefd. Zij trachten een verklaring te geven,

waarbij speculatie, Russische aankopen ,,,stock-piling” en

beperkte oogsten een rol spelen. Nu is het waar, dat de

prijzen een enorme hoogte hebben bereikt, terwijl het niet

uitgesloten moet wordèn geacht, dat verdere stijgingen

zullen volgen. 1-Jet is alleen de vraag, in hoeverre deze

prijzen afwijken van datgene, wat op grond van vroegere

ervaringen mag worden vewacht. Langs econometrische

weg is het mogelijk een verband te leggen tussen de prijzen

van katoen en wol in het verleden en. een aantal andere’

grootheden uit dezelfde periode. Wanneer deze relaties

ook thans nog blijken te bestaan, is er gen reden om van

een abnormale prijsontwikkeling te spreken. Schr. heeft

nu hiernaar in dit artikel een onderzoek ingesteld, waarbij

hij tot de conclusie komt, dat ei geen reden is om aan te

nemen, dat geheimzinnige krachten de prijzen van de

belangrijkste twee textielgrondstoffen abnormaal hoog

hebben opgedreven; in een tijd van algemene prijsstijgin-

gen hebben deze gevoelige producten slechts vertoond
wat zij sinds de jaren twintig altijd te zien gaven.

A. BATENBURG, De publieke kapitaalmarkt in 1950.

Allereerst schenkt schr. aandacht aan de in de eerste

maanden van 1950 geopende nieuwe mogelijkheden vôor

de Nederlandse beleggers om zich te dekken tegen even-
tuele valutarisico’s (met ingang van 2 Januari 1950 werd

tussen ingezetenen de vrije handel hervat in certificaten

van Amerikaanse en andere dollareffecten; in Maart 1950,

werden ook de in Belgische francs luidende obligaties

andermaal in de noteringen opgenomen). Daarop aanslui-

tend wordt het koersbeloop op de Amsterdamse effecten-

beurs besproken; schr. wijst er op, dat bij de beoordeling

van de hoogte van de koersen mede de invloed van de

effectenarbitrage in aanmerking moet worden genomen,

omdat zij de vraag- en aanbodverhoudingen aantast en
daarmede het. koerspeil, èn omdat zij – wellicht duur-

zame – wijzigingen aanbrengt in de samenstelling van
ons effectenbezit. Daarna onderwert schr. de emissie-

markt gedurende het afgelopen jaar aan een uitvoerige.

beschouwing. Vervolgens worden enige opmerkingen ge-

maakt over het wetsontwerp op de herkapitalisatie, dat

in Augustus 1950 is ingediend, en over de Wet op de

Dividendbeperking 1950. Aan het eind brengt schr., daar

inmiddels drie maanden van 1951 zijn verstreken, de

recente ontwikkeling op – de kapitaalmarkt nog even ter

sprake.

Ir S. B U U.RSMA, Vezels van plantaardige o’orsprong

Tot de vezels van plantaardige oorsprông behoren de

kortvezelige katoen, kapok en houtpulp en de lange vezels

van vlas, hennep, jute, sisal en enkele andere. Schr. be-

spreekt in dit artikel de bouw, de indeling, de physische

en chemische eigenschappen, de voortbrenging, de ver-

werking en de aanwending, alsmede de economische be-

tekenis van de plantaardige vezels. W,
,
at dit laatste punt

betreft,’ merkt schr. op, dat er geen voldoende betrouwbare

statistieken omtrent de totale vezelindustrie over de hele
Çvereld bestaan. Uit de hein ter beschikking staande ge-
gevens, samengesteld uit vôoroorlogse becijferingen (de

jaarlijkse productie bedraagt bijv. 3 mrd kg; ongeveer

6/7 daarvan bestaat uit zachte vezels en 1/7 uit harde

vezels), meent schr. evenwel te mogen afleiden, dat de
economische betekenis van de plantaardige vezels niet

gering is te aëhten. Niettemin – meent schr. – al in

de toekomst nog veel meer verwacht kunnen worden als

in de tropische gebieden ook meer moderne arbeids-

methoden ingang zullen vinden.

SOMMAIRE

M. FR4ENKEL, La jormation des prix du coton et de

la laine.

Dans cet article l’auteur fait une enquête économétrique

pour répondre k la question si le développement des

prix du coton et de la laine peut être considéré comme
étant anormal. 11 arrive â la conclusion qu’il n’y a pas

lïeu de croire â desforces mystérieuses qui auraient poussé –

les prix de ces importantes matières premi6res â un

niveau anormal; dans cette période d’augmentation des

prix ces produits sensibles n’ont suivi que Ja tendance

qui les caractérise depuis les années vingt..

A. BATENBURG, Le marché public des capitaux pen-

dant 1950.

Le rapport annuel sur le marché des capitaux aux

Pays-Bas traite des points suivants: les nouvelles possibi-

lités qui se sont produites pendant les premiers mois de

1950 et qui permettaient aux acquéreurs de se couvrir

• contre les risques éventuels du change; les fluctuations

des ‘cours â la bourse des valeurs Amsterdam; le marché

d’émission durant l’année écoulée; le projet de bi con-
cernant la réorganisation du capital des entreprises, et

-la bi sur la restriction des dividendes 1950; pour conclure

– l’auteur consacre quelques mts au développement

récent du marché des capitaux pendant les trois mois

révolus de 1951.

Ir S. BUURSMA, Les fibres Pegdtales.

Le coton, le capoc, la pulpe de bois, le lin, le. chanvre,

le jute, le sisal et encore quelques autres fibres textiles

sont tous des fibres végétalQs. L’auteur traite dans cet

‘article de la structure, de la subdivision, des caractéristi-

ques physiques et chimiques, de la production, de la mise

en oeuvre, de son application ainsi que de l’imi5ortance

économique des fibres végétales. Bien que l’importance

économique des fibres végétales soit considérable, l’auteur
est d’avis que l’avenir réserve un essor énorme
a
ce secteur

lorsque les territoires tropiques auront adopté des méthodes

de travail plus modernes.

256

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 April 1951

De prijsvorming van’ katoen en wdi

Inleiding.

De voortdurend stijgende prijzen ‘van katoen en wol hebben velen zich doen afvragen door welke oorzaken

juist de prijzen van deze goederen zo buitensporig hoog

worden opgeschroefd. Zij trachten een verklaring te geven,

waarbij seculatie, Russische aankopen, ,,stock-piling”

en beperkte oogsten een rol spelen.

Nu is het waar, dat de prijzen een enorme hoogte hebben

bereikt, terwijl het niet uitgesloten moet worden geacht,

dat verdere stijgingen zullen volgen.

Gemiddelde prijs Gemiddelde prijs
van ,,middling” van merinowol
Datum

– katoen, loco

te Londen in d.
New-Orleans

per Ib
in 9-ets per 1h.

.
2,10
=
100
26
=
100
Dec. 1946

………
=
335
55
=
210 1947

………
35,60
=
370
77
=
296
1948

………

1930-1939

………….9,60
….

31,90
=
331
109
=
420 1949

……..

….
….
29,70
309
116
=
446
…..
1950

………….
42,35
=
441
235
=
903

1-let is alleen de vraag, in hoeverre deze prijzen afwijken
van datgene, wat op grond van vroegere ervaringen mag
worden verwacht. Langs econometrische weg is het moge-

lijk een verband te leggen tussen de prijzen van katoen
en vol in het .verleden en een aantal andere grootheden
uit dezelfde periode. Wanneer deze relaties ook thans nog

blijken te bestaan, is er geen redén om van een abnor-

male prijsontwikkeling te spreken.

De prjsoorming pan ruwe katoen.

Véér de oorlog stonden de noteringen van de verschil-
lende soorten katoen in nauw verband met de prijzen van
Noordamerikaanse katoen. Deze relatie —welke een gevolg
is van de rol, die de Verenigde Staten als katoenproducen-

ten spelen —verdween gedurende de oorlog om zich daarna

te herstellen. Het is dus van belang om de prijs van Noord-
amerikaanse katoen na te gaan en de factoren te leren

kennen, die deze prijs bepalen.
De meest representatieve katoenmarkt is de grote
centrale dagmarkt, waar de katoenpianter zijn product
heen kan zenden en aanbieden door middel van kooplieden

en katoenagenten. 1-her vinden transacties plaats tussen
,.vertegenwoodigers van spinnerijen, exporteurs e.a. ener-
-, zijds en kooplieden, katoenagenten e.a. anderzijds. De
voornaamste dagmarkt is New-Orleans.
Het mag bekend worden geacht, dat het prijsniveau
van katoen, evenals dat van andere producten, waarvan
de productie in één of twee seizoenen van het jaar is ge-
concentreerd, in zekere mate voorspeld kan worden zodra
de omvang van de oogst bekend is. Bij katoen is de juiste
aanbodpositie altijd begin December bekend. De prijs-

vorming
gedurende deze maand
op de dagmarkt van

New-Orleans zal dus onder de loupe worden genomen.
.Prijzen, in voorgaande maanden gevormd, bevatten in
sterke mate speculatieve elementen, daar zij de uitkomst
zijn van gissingen met betrekking tot de te verwachten

omvang van de nieuwe oogst.
De prijs van ruwe katoen past zich aan bij de omvang
van het aanbod (= productie + voorraad). Een grote
productie zal een lage prijs tea gevolge hebben en om-
gekeeid. Er is echter nog één andere factor, die een be-

langrijke invloed op de fluctuaties in de prijzen blijkt te
hebben, nl. het algemene prijsniveau. De relaties liggen
hier dus Vrij eenvoudig. Dit werd reeds in 1927 door
Bradford B. Smith
1)
aangetoond. Sedert 1933 heeft er
zich evenwel een complicatie voorgedaan in de vorm van
de ,,Agricultural Adjustment Act”. Deze bepaalt, dat –

indien aanleiding daartoe bestaat – o.a. de prijzen van

ruwe katoen gesteund moeten worden door middel van

productiecontingentering en belening der voorraden.

In liet laatste geval verplicht de ,,Commodity Credit

Corporation” zich leningen te verstrekken met katoen als
onderpand. Dit zou in feite een eind maken aan het vrije

marktmechanisme der prijzen en deze kunnen optrekken

boven het niveau van de vrije prijsvorming.

Overeenkomstig het door Smith ingestelde onderzoek,

waarbij door middel van de econometrische methode de

verschillende relaties bij de prijsvorming van ruwe katoen
duidelijk werden aangetoond en gemeten, is een berekening

gemaakt voor de periode 1921-1939. De jaren 1940-
1950 zijn geëxtrapoleerd door het toepassen van de in de

periode 1921-1939 gevonden vergelijking op de statisti-
sche gegevens van 1940-1950. Op deze wijze is het moge-

lijk om na te gaan, of de véér de oorlog bestaande relaties
hun betekenis nadien hebben behoûden. Ook kan blijken,
of de ontwikkeling van de katoenprijzen na .1933 sterk

afwijkt van die, welke zonder vorengenoemde steun had

kunnen worden verwacht.

De grafiek geeft de uitkomst weer van de correlatie-
berekening, waarbij de katoenprijs
2)
in December wordt
verklaard door het aanbod van katoen
3)
(= carry
–over op 1 Augustus, vermeerderd met de pro-

ductie van 1 Augustus-31 Juli) en het algemene prijs-
niveau
4).
De statistische gegevens over de omvang van

het aanbod en de hoogte van het algemene prijsniveau
zijn weerggeven op een dusdanige schaal, dat hun som
zo goed mogelijk de werkelijke katoenprijs benadert.
De onverklaarde verschillen tussen werkelijke en berekende

prijzen worden aangegeven door de zgn. ,,residu”-lijn.

Zoals uit de figuur blijkt, veroorzaken zowel het alge-
mene prijsniveau als de omvang van het aanbod de hoofd-

beweging van de katoenprijzen in de periode 1921-1939.
Een wijziging van 1 pCt in het algemene prijsniveau heeft
een verandering van 1,74 pCt van de katoenprijs in de-

zelfde richting ten gevolge. De katoenprijzen vertonen
dus een krachtiger beweging dan de meeste andere prijzen,

hetgeen voor grondstoffen normaal is. Normaal is ook de
sterke reactie op een vermindering van het aanbod,
waarvan 1 pCt reeds een prijsstijging van 1,25 pCt ten
gevolge heeft. De grote overeenkomst van werkelijke
en berekende prijzen is kenmerkend voor deze periode.
De niet verklaarde verschillen zijn onaanzienlijk.

De hausse in 1923 is niet van conjuncturele aard,
doch een gevolg van een serie schra)e oogsten, begeleid door afnemende voorraden. De prijsdalingen, die daarna

1)
,,Factors affecting the price of cotton”, Technical Bulletin no 50
(Jan. 1928) van het Departinent of Agriculture, Washington. Zie
ook: Bedrijfseconomische i(onografieën XVI: ,,Grondslagen en
techniek van de marktanalyse”, blz. 627, door Dr P. 1. Verdoorn.
) 1921-1949:,, Monthly Labor Review (U.S.A.)’,
1950: Het Financieele Dagblad. ) 1921-1949-.,,Commodity Year Book (U.S.A.)”,
1950: ,,Mededelingen” no 90 van de Nederlandseka-
toen-, rayon- en linnenindustrie.
‘) 1921-1950: Groothandelsprijsindexcijfers van ,,all commodi-
ties” uit ,,Survey of Current Business”, 1926 = 100.

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

.

257

000 0 0

0 (S)

o000
In 0 1fl

0

(S)

0

r-

‘.J

os

()
mm os os

e•

/

1/
1

________
In

1 1
t

4.

\.

/

0
1
)

4

i

t

.00 0

0

0

(.0

40 0

\°Ln0
in
0
os

E.
-.


c’i
os

0

0

In.

ot

co

t
.
.-

ID

In

cn

IS)

IV)

c’l

0
IV)

m

co

Pl

Pl
t..-
(‘5

(0
(‘1

.00 0

0

0

IS).

c
0
O 0

olnO in
0

0 0

0

in

(‘S

o
U)
0 0

0 (‘t

(‘S

10
m

C

1
0000 0

X

—t
U)

co

0′

t-
zq
.

(0
(q
.

In

(‘5

0

4,

c
4)
0

c

‘t

.
0,

E

1

258

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

4 April 1951

optreden, zijn veroorzaakt onder druk van royale oogsten.

De depressie van 1929 doet de prijzen opnieuw dalen,

totdat in 1933 de toestand rooskleuriger wordt en de

prijzen —mede dank zij een serie kleine oogsten en af-

nemende voorraden – sterk optrekken. De eerste afwij-
kingen van betekenis tussen werkelijke en berekende

prijzen ontstaan eerst in de oorlogsjaren. Duidelijk komt
hier de invloed van de overheidssteun (A.A.A.)tot uiting in

de boven het theoretisch niveau sterk opgetrokken katoen-

prijzen. 1-let dollargebrek in enige der voornaamste katoen-

verwerkende landen verklaart waarschijnlijk de relatief

laag gebleven katoenprijs in 1947. De sterk gestegen

productie van katoen in 1948 en 1949 trekt de verhouding

weer recht. Behoudens een tijdelijke storing in de oorlogs-

periode en in 1947 is het aan te nemen, dat de relaties
van vöÔr de oorlog thans hersteld zijn.

De prijs Qorming van kledingwol

Van de wol, die in Londen wordt aangevoerd, is een
gedeelte gekocht op de veilingen; die gehouden worden in

de grote centra van het Gemenebest. De wol is onderweg

naar de strijk- en kamgarenspinnerijen in Engeland, of

dient om te voorzien in de vraag van de continentale
firma’s. Het overschot is bestemd •oor de verkoop op de

Londense wolmarkt. Ondanks de ontwikkeling van de

wolveilingen in andere grote steden van het Gemenebest is

Londen ‘s werelds belangrijkste dagmarkt voor wol ge-

bleven. Om deze reden is de prijsvorming op deze markt
onderzocht. Naast ,,kledingwol” kent men ook ,,tapijt-wol”; deze is echter als een afzonderlijk product te be-
schouwen.

Het algemene prijsniveau heeft – evenals dit bij katoen het geval is – een grote invloed op de hoogte van de wol-
prijs. Het aanbod daaentegen speelt een meer onder-

geschikte rol in verband met de geringe beweeglijkheid van

ce productie. VITo1 is – in tegenstelling tot katoen – een
artikel, waarin door de handel wordt gespeculeerd.Er

wordt gekocht ‘op grond van prijsverwachtingen. De

relaties liggen bij vol dus wel gecompliceerder dan bij
katoen en wel voornamelijk ten gevolge van vorengenoemde
speculaties.

Teneinde de relaties tussen – prijs en prijsvormende
factoren te bepalen, is gebruik gemaakt van een studie
over de prijsvorming van
wal
van Prof. Dr J. Tinbergen.
Er is verband gelegd tussen de wolprijs
ö)
enerzijds en
anderzijds het algemene prijsniveau
6),
de invloed vân
de speculatie en het aanbod van w’ol, tot uitdrukking

komend in de exportcijfers van .de voornaamste wol-
exporterende landen – Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-
Afrika en Argentinië – gemiddeld over vierkwartalen.
Het in1asen van een term voor speculatie maakt het nood-
zakelijk de berekening per kwartaal uit te voeren.
De grafiek geeft de uitkomst weer van de berekening
over de periode 1925-1938. In aansluiting daarop zijn de
jaren 1947-1950, op gelijke wijze en om dezelfde réden

als bij katoen het geval was, geëxtrapoleerd. In de tussen-
liggende jaren bestond er geen Vrije prijsvorming.
Zoals blijkt, hebben algmeen prijsniveau en speculatie

beide in hoofdzaak het prijsverloop van *ol in de periode
1925,4938 gedirigeerd. De invloed van het algemene
prijsniveau is even groot als hij katoen: 1 pCt stijging van

‘)
1923-1931: (Meninowol 66’s) ,,Wool Survey” 1932, zie ook: ,,Wool in the World Economy” door Gerda BIau
in ,,ournal of the Royal Statistical Society”, post
3, 1946.
1932-1938: / (idem) ,,Wool Intelligence Notes”.
1947-1950: (Merinowol 70’s) ,,Wool Intelligence Notes”.
) 1923-1938 en 1947-1950: Sauerbeck-indices uit ,,The Statist”.

het algemene prijsniveau doet de wolprijzen met 1,78 pCt

stijgen. De invloed van het aanbod is – höewel geringer

– echter niet zonder betekenis; de prijsflexibiliteit is

hier – 0,73. Als speculatie-invloed

is de procentuele
prijsstijging in het voorafgaande kwartaal gekozen;

deze blijkt tot een 1,36-maal zo grote prijsstijging in het volgende kwartaal te leiden, afgezien van de invloed der

andere factoren. De werkelijke en berekende prijzen ken-

merken zich door een sterke overeenkomst. Tot eind 1931
staat de prijsbeweging van wol het meest onder invloed
van het algemene prijsniveau. Na de val van het pond

sterling; eind 1931, zijn het vooral invloeden van specula-

tieve oorsprong, die tot medio 1938 de wolprijs bepalen.
De hausse in 1933 is er een goed voorbeeld van. Van

eind 1936 af spelen echter de factoren van algemeen

conjuncturele oorsprong weer een belangrijke rol bij het
vormen van de wolprijs.

De sterke prijsstijgingen van wol na de oorlog worden

hoofdzakelijk verklaard door de beweging van het alge-
mene prijsniveau. De voordien zo aanzienlijke invloed van

speculatieve factoren op de prijsbewegingen is afwezig

tot het derde kwartaal 1949. Dit is dus een herhaling van
de vooroorlogse toestand, töen factoren van speculatieve
oorsprong eerst goed na de devaluatie van 1931 op de
prijzen begonnen in te werken.

1-loewel er een zeker écart is tussen ‘werkelijke en be-
rekende prijzen, blijkt, dat de relaties van véér de oorlog

ook thans nog gelden.. Het feit, dat de theoretische prijs

boven de werkelijke ligL, wordt o.a. verklaard door de werk-
zaamheden van de ,,Joint Organisation”, welke bestonden
uit het liquideren van de tijdens de oorlog in de ,,Domi-
nions” ontstane wolvoorraden en het stabiliseren van de

wolprijzen overeenkomstig de ontwikkeling van de wereld-

vraag. De voorraden, welke aanvankelijk voor een periode
van ca 12 jaar waren bestemd, zijn echter in een zodanig

tempo verbruikt, dat minder, dan de helft van de oor-
spronkelijke tijd nodig is om hen volledig te liquideren.

Onderstaande tabel geeft van deze snelle voorraadver-
mindering een indruk.

Wolvoorraden

Woivoorraden
van de Joint

van de ,,Ioint

Datum

Organisation” (in Datum

Organisation” (in
duizenden balen

duizenden balen
van 319 lbs)

van 319 lbs)

31-7-1945

10.40730-6-1948

3.218

30-6-1946

5.786

30-6-1949

1.700

30-6-1947

4.515

31-12-1949

1.150

l3ron’Wool
Record”.

Bovendien zijn de wolvoorraden in Argentinië, welke
ten gevolge van – gebrek aan scheepsruimte tijdens de
oorlogsjaren waren ontstaan, tegelijk met de scherpe daling
van de ,,Joint”-voorraden door verschepingen naar cle
Verenigde Staten geliquideerd.

Van een stabilisering der wolprijzen is niets terecht
gekomen. Niettemin is het duidelijk, dat door het spuien
van de reusachtige hoeveelheden wol uit de’ vorraden
in een relatief korte periode, een, stevige druk op de wol-prijzen is uitgeoefend. Thans is deze druk wel uitgewerkt
en wellicht zorgt alleen een zekere traagheid in de wol-
prijzen er voor, dat ze nu niet nog hoger zijn.
Samenvattend -kan worden opgemerkt, dat ‘er geen

reden is om aan te nemen, dat geheimzinnige krachten de
prijzen van de belangrijkste twee textielgrondstoffen

abnormaal hoog hebben opgedreven; in een tijd van al-
gemene’ prijsstijgingen hebben deze kevoelige producten

slechts vertoond wat zij sinds de jaren twintig altijd te
zien gaven.

Scheveningen.

M.
FRAENKEL.

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

259

De publieke kapitaalmarkt in io

Het jaar 1950 begon met de aankondiging van het
belangrijke nieuws, dat met ingang van 24anuari tussen

ingezetenen de vrije handel in certificaten van Amerikaanse

en andere dollareffecten hervat zou worden. Dit opende

niet alleen de mogelijkheid voor beleggers om de reeds
in hun bezit zijnde dollarfondsen te ruilen tegen andere,

maar tevens werd hiermede de gelegenheid gegeven aan
hen, die tot dusverre dit.niet hadden kunnen doen, om

hun middelen te beleggen in de meest gewilde valuta ter
wereld. Aanvankelijk bestond, vooral echter van de zijde
van arbitrageanten, levendige belangstelling voor deze
stukken, die tot uiting kwam in een vrij groot agio, dat
de Amterdamse koersen te zien gaven in vergelijking met

de New Yorkse noteringen. Toch bleek de vraag naar deze

dollarcertificaten op de duur onder de verwachtingen te

blijven, waarvan een daling in het agio getuigde. Hierbij
moet in aanmerking worden genomen, dat de bezitter
van deze dollareffecten zich niet volledig beschermd weet
tegen een daling in de waard,e van de gulden tegenover
de dollar. Vooral wanneer de buitenwaarde van de gulden
sterk daalt, loopt hij immbrs in toenemende mate de

kans, dat de in zijn bezit zijnde dollarfondsen gevorderd
zullen worden. 1-Jet feit, dat ons dollareffectenbezit voor
een groot deel ter meerdere zekerheid moet dienen van

door ons land aangegane buitenlandse schuldverplichtin-
gen, verandert hieraan weibig. Bijzonder aantrekkelijk

was uit dit oogpunt de introductie van de certificaten van
25-jarige 3 pCt dollarobligaties ten laste van de Inter-
nationale Bank voor 1-lerstel en Ontwikkeling in de loop
van 1950. In het prospectus is namelijk geclausuleerd,
dat de certificaten van de Wereidbank vrijgesteld zullen zijn van een eventuele vordering van in dollars luidende
fondsen. Vooral nu de omvang van de Marshall-hulp sterk
vermindert en de betalingsbalans van ons land nog aan
grote spanningen onderhevig is, wint een dergelijke clausule
bijzonder aan betekenis en is het betrekkelijk gringe
rendement, dat op deze certificaten verkregen kan worden

en dat bij de introdctie vele beleggers weerhield belang-
stelling voor dit fonds te tonn, van secundair belang.

In Maart 1950 onderging de handel op de Amsterdamse

effectenbeurs een verdere uitbreiding, toen ook de in Belgische francs luiclende obligaties andermaal in de

noteringen werden opgenomen. Ook ten aanzien van deze
fondsen vertoonden de Amsterdamse koersen een agio in
vergelijking met de Brusselse, welk agio in het bijzonder
door zuiver technische factoren aanmerkelijk ligt boven
dat van certificaten van Amerikaanse aandelen.

Hoewel in de eerste maanden van 1950 dus weer enkele
nieuwe mogelijkheden geopend werden voor de belegger
hier te lande om zich te dekken tegen eventuele valuta-
risico’s en hem dus hiervoor niet alleen meer de aandelen
van het betrekkelijk beperkte aantal internationaal ge-
oriënteerd e binnenlandse bedrijven ter leschikking ston-
den, bleek – zoals reeds zoëven ter sprake kwam – de
belangstelling voor deze nieuwe mogelijkheden toch minder
groot te zijn dan aanvankelijk w’erd verwacht. Na de devaluatie van de gulden in September 1949 ging de
economische positie van ons land zich in een uit monetair
gezichtspunt gunstige richting ontwikkelen en een dekking
tegen verdergaande valutarisico’s werd minder urgent
geacht. lIet laat zich aanzien, dat in deze overwegingen

gedeeltelijk een verklaring gevonden kan worden voor de
vrijwel ononderbroken daling in de aandelenkoersen ge-
durende de eerste helft van 1950. Andere oorzaken van
deze koersdaling warën de toenemende concurrentie van
de zich herstellende Duitse industrie, waarvan in menig
Nederlands bedrijf de terugslag ôf reeds werd gevoeld M

werd gevreesd en de liquidatie van bezit aan aandelen,

waarmede men zich in 1949 had willen dekken tegen een devaluatie van de gulden. Een laagtepunt in het koerspeil

werd bereikt op 17 Juli, dus enkele weken na het uitbreken
van de vijandelijkheden op Korea.

A.N.F.—C.B.S.-lcoersgemiddelden.

2-1-1950 17-7-1950
29-12-1950

PeLroleum ……

133,32 112,53
134,85
229,65
201,64
216,31
15110
133,10 170,87
Industrie

………
……..
Scheepvaart

………….
134,23 117,34
126,21
Banken

……………..
Indonesische fondsen
67,94
49,21
50,20
Algemeen

……………..
165,03
139,25
151,31

Bij de beoordeling van de hoogte van de koersen op
de Amsterdamse èffectenbeurs moet mede in aanmerking
worden genomen de invloed van de effectenarbitrage.
Door deze arbitrage worden namelijk in Nederlands bezit
zijnde buitenlandse fondsen, in het bijzonder in dollars,

ponden sterling, Zwitserse francs, Belgische francs en
Argentijnse pesos luidende waarden, buitenslands ver-

kocht, terwijl voor de opbrengst geheel of gedeeltelijk
Nederlandse stukken worden teruggekocht resp. gerepa-
trieerd. Op deze ‘rijze keren zeer vele voorheen in buiten-

lands bezit zijnde Nederlandse fondsen naar ons land
terug, als gevolg waarvan een voortdurend aanbod
ter beurze kan worden waargenomen in stukken als
Koninklijke Olie, Unilever, Philips en in mindere mate

ook andere Nederlandse industriële en scheepvaartwaarden
en Indonesische fondsen. Het ligt voor de hand, dat door
dit aanbod de koersen van deze fondsen soms aanzienlijk
gedrukt worden en in beurskringen neemt men dan ook
aan, dat een fonds als Koninklijke Olie zonder deze arbi-
trage-activiteit enkele tientallen punten hoger genoteerd
zou staan. Een belangrijker aspect van deze arbitrage-

activiteit dan het koersdrukkende effect moet echter ge-
zocht worden in de geleidelijke wijziging, die zich door de
arbitrage voltrekt in de samenstelling van het effecten-
bezit hier te lande. Tot op zekere hoogte betekenen deze
affaires namelijk een uitverkoop van in Nederlands bezit
zijnde buitenlandse waarden, waarvan de omvang niet

mag worden onderschat. Hierdoor heeft Amsterdam nog verder ingeboet als internationaal financieringscentrum,
terwijl als ernstig nadeel ook nog moet worden aangemerkt,
het inschrompelen resp. verloren gaan van de buitenlandse
markten voor Nederlandse fondsen. Naast de arbitrage-
zaken, die leiden tot een drainering van ons bezit ‘aan
buitenlandse stukken, worden door de effectenarbitrage

ook ruiltransacties verricht, die veelal neerkomen op
onderlinge ruil van buitenlandse fondsen of onderlinge ruil
van binnenlandse stukken. Het eerste is het geval, indien
de arbitrage hier verhandelde Amerikaanse shares ruilt
tegen andere op de ,,Dera”-lijst vermelde dollarfondsen.

Op deze lijst komen echter ook o.a. de op grote schaal
gerepatrieerde stukken
3j
pCt Nederlandse dollarlening
voor. Een transactie, die de invoer in ons land van deze
stukken tengevolge heeft,vermindert ons bezit aan Ame-
rikaanse shares, hetgeen vooral tot minder gewenste ge-
volgen aanleiding kan geven, wanneer de gulden in waarde
sterk zou dalen, hetgeen tot uiting zou komen in een
daling van de notering van dit fonds te New York. Ander-
zijds wordt echter als winstpunt geboekt, dat door repa-
triëring van dergelijke stukken deze Nederlandse staats-
schuld, althans tegenover het buitenland, geleidelijk ver-
mindert. Ruil van binnenlandse stukken heeft in tegen-
stelling tot voorheen in het begin van 1951 vooral de
vorm aangenomen van ruil van aandelen tegen obligaties,

260

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 April 1951

waarbij in het bijzonder vraag werd uitgeoefend naar 3-3 pCt Nederland 1947.

Het is jammer, dat een diepgaande analyse van de

effectenarbitrage moeilijk gemaakt zal kunnen worden,
vooral wegens het gemis aan de noodzakelijke quantita-

tieve gegevens. De lezer zij hier slechts gewaarschuwd,

dat voor een volledige beoordeling van wat zich op de

publieke kapitaalmarkt afspeelt terdege rekening gehouden

zal moeten worden met de invloed van de effectenarbitrage,

omdat zij de vraag- en aanbodverhoudingen aantast en
daarmede het koerspeil, èn omdat zij – wellicht duur-‘

zame – wijzigingen aanbrengt in de samenstelling. van

ons effectenbezit.

De aandrang, die in de loop der na-oorlogse jaren op

de Minister van Financiën is uitgeoefend, om de positie

van, de gulden te versterken door een zo groot mogelijke

consolidatie van de vlottende binnenlandse overheids-
schuld, die in de aanvang van 1950 bruto circa f10,7 mrd

bedroeg tegen bruto ruim f 7,7 mrd aan gevestigde bin-

nenlandse schuld,. vond bij de regeringsautoriteiten nog
weinig gehoor. Tegen de achtergrond van deze cijfers is
immers een consolidatie van f 200 mln, die verkregen werd

door de uitgifte van een veertigjarige
3+
pGt Staatslening
in Februari 1950, zeer bescheiden te noemen. De Rijks-

fondsen schreven voor een belangrijk bedrag op deze

lening in; de particulieren, die zich geen duidelijk inzicht

konden vormen in de ontwikkeling in de rentestand en derhalve in het algemeen de voorkeur gaven aan kort-
lopende beleggingen, zagen hun inschrijvingen op de
nieuwe staatslening ten volle toegewezen. Het rentetype

van deze lening stemde overeen met het rendement, dat
over dergelijke leningen met ongeveer gelijke gemiddelde

looptijd in de aanvang van 1950 kon worden verkregen
en logenstrafte daarmede de uitspraak van de onder-

tekenaar van het prospectus, gedaan bij de openstelling

van de inschrijving op 3 pCt Grootboekschuld 1946, ni.
dat een rente van drie percent eerlang in ons land voor

dergelijke schuld algemeen zou gelden. Inmiddels laat het

zich aanzien, dat ook een stabilisering van het rentepeil

op 3 pCt weinig waarschijnlijk is. Nochtans liet de Mi-
nister van Binnenlandse Zaken in overleg met zijn ambt-
genoot van Financiën aan Gedeputeerde Staten der pro-

vinciën op het einde van 1950 weten, dat de Regering

vast wenste te houden aan een rentegamma, dat voor
de langlopende leningen varieert van ij pCt voor leningen
met een looptijd van 10 tot 15 jaren, tot 31 pCt voor
leningen met een looptijd van 50 jaren en langer.

Voor. wij ons wenden tot industriële obligaties zij hier
volledigheidshalve nog vermeld, dat per 1 September 1950
een vijfde gedeelte van de uitstaande investeringscertifi-
caten en beleggingscertificaten verhandelbaar werd ver-
klaard. De laatste tranche zal per 1 Juni a.s. tot de ver-
handeling ter beurze worden toegelaten.

In het midden van het jaar ondervonden de 25-jarige 3J pCt î 5 mln obligatielening Wilton-Feijenoord en de
20-jarige 3f pCt f 5 mln obligatielening ,,De Bijenkorf”
– hoewel de laatste in mindere mate – veel belangstelling
bij het beleggend publiek. De emissie Wilton-Feijenoord
diende gedeeltelijk ter conversie van een 4J pCt hypothe-
caie obligatielening 1942; op de Vrije inschrijving, die
opengesteld werd tegen een koers 101, moest een belang-rijke reductie worden toegepast. Ook de obligatie-emissie
van ,,De Bijenkorf” tegen een koers van 99 werd over-
tekend, maar was waarschijnlijk wegens de minder aan-
trekkelijke rentevoet niet zo’n succes te noemen als de

obligatie-emissie Wilton-Feijenoord. Van alle emissies in
deze sector van de kapitaalmarkt trok echter de grootste
belangstelling de uitgifte van f 250 mln in aandelen con-
verteerbare 3J pCt obligaties Koninklijke. Hiervan was
f 100 mln nodig voor de omwisseling van 3J pCt obligaties

1947 en f 100.050.000 voor de conversie van de 3J pCt

ondershandse lening 1949. Ondershands werd f 49.950.000

geplaatst. Van deze voordelige aanbieding tot omwisseling

is uiteraard een dankbaar gebruik gemaakt, want deze
converteerbare obligatie is als een mes, dat voor de be-
legger aan twee kanten kan snijden. Enerzijds dekt men

zich tegen een voortschrijdende inflatie door de mogelijk-
heid van conversie op basis van f 2.900 obligaties tegen

f 1.000 aandelen, terwijl anderzijds in tijden van terug-

lopende conjunctuur men zich in het bezit weet van een

eerste klas industriële obligatie, waarbij men zich echter

dient te realiseren, dat de Koninklijke zich het recht tot

vervroegde aflossing heeft voorbehouden
;
in welk geval

de maatschappij bovendien de conversie kan bevorderen

door verlaging van de conversiekoers. Er viel enige teleur-

stelling te ontwaren, dat de Koninklijke van haar oude.

gewoonte om het aandelenkapitaal, alleen te vergroten

door een emissie a pari in dit geval was afgeweken. De oude

aandeelhouder trooste zich met de gedachte, dat ook dit

schoonheidsfoutje niet wegneemt, dat hij op de langé duur

een waarlijk koninklijk fonds zal blijken te bezitten.

Alvorens wij de aandacht zullen vestigen op de aandelen-
sector van de publieke kapitaalmarkt, wordt de lezer eerst
verwezen naar de onderstaande tabel, die een overzicht

geeft van de reële bedragen, die door emissies van obligaties

en aandelen, inclusief de reeds op emissievoorwaarden
geplaatste bedragen, aan de kapitaalmarkt in 1950 en het

jaar daarvoor werden onttrokken. Het zal de lezer wellicht
opvallen, dat de omwisseling van de ten laste van de Ko-
ninklijke gesloten ondershandse lening groot f 100.050.000

niet is opgenomen onder het hoofd conversies,maar onder

het hoofd nieuw geld. De overweging hierbij is geweest,

dat bij het aangaan van deze ondershandse lening het des-
betreffende bedrag uiteraard niet is opgenomen onder het

in dat jaar aan de
publieke
kapitaalmarkt onttrokken
nieuwe geld. Over 1950 moet dit bedrag dus alsnog be-

schouwd worden uit een emissie verkregen geld te zijn.

Emissies oan obligaties en aandelen,
mci.
reeds op

em issieQoorwaarden geplaatste bedragen.

(reële bedragen in duizenden guldens)

FCOSS

‘j
W
d
I
Conversies

Obligaties
Staat der .Neder-
landen

324.284′)

359.647′)
Andere overheids-

lichamen
……

7.000
Particuliere licha-
men

101.5022)

596

1
173.354′)
1
101.091

Totaal. . . .

432.786

596

533.001

101.091

Aandelen . . . .

27.607

57.405,

Totaal generaal

460.393

596

590.406

101.091

‘) Waarvan:

Dollarlening ..

13.321


Investerings-

certificaten..

301.629

148.475

/
Beleggings-

certificaten..

9.334
1

11.172

‘) Met inbegrip van de
3i
pct lening Philips groot $ 5 mln.
‘) Bij vergelijking van dit bedrag met de’gegevens, vermeld in de
emissiestatistieken over 1950 van ,,E.-S.B.”, komt men tot een
verschil van f180.000, daar in deze statistiek de f180.000 3 pCt
obligatielening ten laste van de Stichting ,,Doopsgezind Rusthuis”
te Boisward nog niet is opgenomen.

In vergelijking met het voorgaande jaar werd in 1950
meer dan het dubbele aan, aandelen geëmitteerd. Dit
neemt echter niet weg, dat het reële geëmitteerde bedrag
van f 57,4 mln nog aan de lage kant is. De grootste emissie
was die van de Hoogovens, waarbij ‘f16.122.000 aan aan-
delen tegen een emissiekoers 110 werd aangeboden: Het
beleggend publiek toonde voor dit fonds tijdens de emissie
niet overmatig veel interesse, maar later in het jaar bleek
uit de koersontwikkeling, dat de belangstelling voor de
Hoogovens op de beurs toch toenam. Het zou aan-

4 April 1951

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

261

beveling verdienen, wanneer nog meer interesse gekweekt

kon worden voor deze voor het industrialisatieproces van

ons land zo bij uitstek belangrijke basisindustrie.
Juist deze populariteit van een fonds bij het beleggend
publiek zal in grote mate beslissen over het succes van

een emissie. Zoals vanzelf spreekt spelen hierbij rende-

mentsverwachtingen, speculaties omtrent de koersontwik-
keling, de waarborgen die het bezit van een fonds vermag

te bieden tegen een eventuele depreciatie van de valuta
en dergelijke overwegend rationele motieven een belang-
rijke rol bij de bepaling van de houding, die de belegger

wenst in te nemen bij diens beslissing omtrent het al dan

niet vastleggen van zijn besparingen in een bepaald fonds,
Maar ook de betekenis van niet-rationele motieven mag

in dit verband niet worden onderschat. In het bijzonder

bij de voorbereiding van een emissie zal de leiding van de
onderneming zich terdege bewust moeten zijn van de

psychologische kant van het financieringsvraagstuk.
De inhoud van het prospectus, de grootte van de uit
te geven coupures, de gevolgde dividendpolitiek en de

hoogte van de emissiekoers kunnen tot een grotere aan-
trekkelijkheid van het bewuste aandeel in het bijzonder
bijdragen. Wat deze laatstgenoemde factor betreft kunnen
over 1950 enkele aandelenemissies aangewezen worden,
die zich kenmerkten door een betrekkelijk hoge emissie-

koers, ni. aandelen Nieuwe Afrikaanse Handels-Vennoot-
schap (emissiekoers 140), Hanc’elscompagnie (140), Tette-
rode (160), Nederlandsche Kabelfabriek (145) en Sim-
plex (170). Er kunnen verscheidene bezwaren ingebracht
worden tegen een relatief hoge emissiekoers en het behoeft
dan ook niet te verwonderen, wainneer het niet geheel
slagen van een emissie 1-landelscompagnie behalve aan
de onbekendheid ter beurze toegeschreven wordt aan deze
factor, of wanneer in het geval van een claimemissie de
claims aanzienlijk beneden de theôretische waarde ver-
handeld blijken te worden, zoals bij sommige van deze
emissies het geval was. Claims Tetterode weken daaren-
tegen nagenoeg niet van de theoretische waarde af, warruit
de uitstekende classificatie van het desbetreffende aandeel
mag blijken. De grote meerderheid van de aandelen-
emissies vond wel plaats tegen een betrekkelijk lage koers,

waaruit overigens niet de conclusie getrokken mag worden,
dat doorgaans wel rekening gehouden wordt met de
psychologische voordelen van een lage emissiekoers, want
in verscheidene gevallen liet de beurskoers vôÔr de nieuwe
uitgifte een enigszins hogere emissiekoers nauwelijks toe.
Van de 33 aandelenernissies, die in 1950 plaatsvonden,
werden er 21 geplaatst tegen een koers van 110 of lager,
9 tegen een koers tussen 111 en 140 en 3 tegen een hogere
koers.
Een gebeui’tenis, die met veel belangstelling tegemoet
werd gezien, was de indiening van het wetsontwerp op
de herkapitalisatie in Augustus 1950. In financiële kringen
werden de fiscale concessies, die het wetsontwerp in uit-zicht stelde, als onvoldoende gekwalificeerd, terwijl ook
bezwaren rezen tegen de mate waarin de’ open reserves
in tact gelaten moesten worden, en tegen de bepaling, dat de onbelaste reserve en in feite ook de stille reserves niet
voor uitdeling onder de in het ontwerp genoemde voor-
waarden in aanmerking kwamen. De belangrijkste fiscale
tegemoetkoming ligt in de mogelijkheid om de aandeel-houder, aan wie een uitkering uit de reserves in de vorm
van bonusaandelen ten deel valt, op diens verzoek te
belasten volgens het minimumtarief van art. 48 van het

Besluit op de Inkomstenbelasting, c.q. met 20 pCt van
het belastbare bedrag. In het wetsontwerp was reeds
voorzien, dat ook bij toepassing van dit bijzondere tarief
de te verwachten belastingaanslag voor menig aandeel-
houder te zwaar zou blijken. De venpootschap werd

daarom in de gelegenheid gesteld om met het oog op de
betaling van de door de aandeelhouders verschuldigde inkomstenbelasting naast het dividend in de vorm van

andelen een bedrag in contanten t’it te delen, waarbij

dan de Wet op de Dividendbeperking 1950 buiten toe-

passing zou blijven. Deze laatste wet zou uiteraard even-

min toepassing vinden, indien van de geboden mogelijk-
heid tot herkapitalisatie gebruik zou worden gemaakt en

derhalve dividend in de vorm van aandelen zou worden

uitgekeerd. De tegen het wetsontwerp gerezen bezwaren

bleken weerklank te vinden hij vele leden uit de Tweede
Kamer, wier oordeel blijkens het Voorlopig Verslag niet
onverdeeld gunstig luidde. Het laat zich aanzien, dat aan
het wetsontwerp nog wel het een en ander zal worden
ijgeschaafd. De oorspronkelijke verwachting, dat de

procedure vÔôr 1 Januari 1952 voltooi4 zou kunnen wor-
den, zal men ongetwijfeld ook in regeringskringen hebben

laten varen. De vennootschappen, in het bijzonder de

besloten, voor welke het wetsontwerp in

de eerste plaats

bedoeld was, zullen dus nog enig geduld moeten oefenen,

alvorens zij de gewenste wijziging in de .balansstructuur
zullen kunnen aanbrengen, die het hun tevens mogelijk
moet maken om nieuwe middelen aan te trekken tegen

een emissiekoers, die onder de huidige verhoudingen op
de kapitaalmarkt acceptabel mag worden genoemd. Er kan
echter met reden aan getwijfeld worden, of voor vennoot-
schappen, die beschikken over grote, maar geen open

reserves, het huidige wetsontwerp voldoende ruimte laat,
om in die mate te herkapitaliseren, dat in het geval nieuwe
middelen aangetrokken worden, geëmitteerd kan worden
tegen een koers, waarmede de oude aandeelhouders zich
kunnen verenigen.
Een wetsontwerp, dat in 1950 zijn beslag kon krijgen,

was dat op de dividendbeperking. De verfijning in de
dividendstop, die hiermede verkregen werd, heeft uiter-
aard geen genade gevonden in de ogen van hen, die in
principe dp dividenduitkering niet aan banden gelegd
willen zien. De in de wet opgenomen toezegging, dat de
nieuwe maatregelen met betrekking tot de dividend-
beperking niet meer zullen gelden voor de boekjaren,
welke eindigen op of na 31 December 1952, impliceert
nog niet, dat, wanneer aan de werkingsduur van deze wet
een einde gekomen zal zijn, de dividendstop inderdaad
ongedaan gemaakt zal worden. Vooral in de uiterst labiele

economische omstandigheden, waarin ons land verkeert,
moet men zich op teleurstellingen voorbereiden.
Wellicht is het voor menige lezer interessant, dat er
hier nog eens op gewezen wordt, dat onder de Wet op
de Dividendbeperking 1950 een vennootschap, wier be-
drijfsresultaten na een emissie uitkering van het maximaal
toelaatbare dividend mogelijk maken, door middel van
de hoogte van de emissiekoers de hoogte van het toe-
komstige dividend kan beïnvloeden. Vooropgesteld, dat
‘een bepaald bedrag door een eniissie verkregen moet
worden, kan een dergelijke beïnvibeding van het uit te
keren dividend in dier voege gebeuren, dat, naarmate de
emissiekoers höger is, het uit te keren
percentage
aan

dividend hoger kan zijn, maar het, daarmee gemoeide

bedrag
aan dividend daalt, terwijl naarmate geëmitteerd
wordt tegen een lagere koers het uit te keren
percentage

aan dividend lager zal zijn en het met de uitkering ge-
moeide
bedrag
aan dividend stijgt.
Alhoewel het strikt genomen buiten het kader van ons
onderwerp valt, mag dit artikel, nu inmiddels drie maan-
den van 1951 verstreken zijn, niet eindigen alvorens de
recente ontwikkeling op de kapitaalmarkt even ter sprake
is gebracht. De zeer langzame daling in de koersen op de
staatsfondsenmarkt wijst op een geringe stijging in de

rentevoet. De aangekondigde defensieleningen en con-
solidatie van vlottende overheidsschuld doen verwachten,
dat de Minister van Financiën zich wellicht nog véi’der
zal zien afdrijven van de eertijds door hem ideaal gedachte
rentevoet. In, het bijzonder zal de belangstelling zich
richten op die fondsen, die het beste weerstand bieden
tegen een eventuele inflatie. Het zich op deze wijze dekken

262

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 April 1951

tegen het infiatiegevaar zal duidelijker blijken, naarmate

meer toegegeven wordt aan de wens tot compensatie van

de prijsstijgingen in de vorm van loonsverhogingen. Bij

vele ondernemingen zal de scherpe prijsstijging het tekort
aan eigen middelen nog accentueren. Wanneer dan door

deze ondernemingen uitgezien wordt naar nieuwe mid-

dalen, zal blijken dat onvoldoende bèsparingen aangeboden

zijn op de risicodragende sector van de kapitaalmarkt.

Met de prijsstijgende tendentie in de consumptieve sfeer
en een verder aandraaien van de belastingschroef zal dit

er niet beter op worden. Dit zal de ondernemingen er toe

brengen haar gestegen middelenbehoefte te. dekken M

door een beroep op bankcrediet te doen ôf door uitgifte
van obligaties dan wel het aangaan van ondershandse

leningen. De directie van iedere ondernemiig bedenke echter, dat bij een eventuele depressie, die zou kunnen

intreden bijv. na
een plotselinge verbetering in de inter-•

nationale toestand, een ongunstige verhouding tussen

eigen en vreemde middelen zich ongetwijfeld zal wreken.

Amsterdam.

A.BATENBURG.

V
l
e
.
zelst van plantaardige oorsprong


De voortgang, die het gebruik van vezels door de ge-

schiedenis heen heeft gemaakt, hangt nauw samen met

de ontwikkelingsgang van de mensheid zelf. Hebben aan-
vankelijk gras en bladeren en in koelere streken dieren-
huiden hun taak tot bedekking van het lichaam vervuld,

geleidelijk moet hierin een evolutie zijn ontstaan en zijn

schors en haar in gebruik genomeii, die op envoudige

wijze tot koord en draad gewikkeld werden en later ook

tot nettep geknô’opt. Deze eenvoudige bewerkingen mbeten
zijn voorafgegaan an de meer ingewikkelde, die we heden

ten dage nog als spinnen van vezels en weven van garens
tot stof kennen.

Er zijn drie groepen van vezels en wel:

vezels van minerale oorsprong;

vezels van dierlijke herkomst;
vezels van plantaardige origine.

Tot de eerste groep behoort het in de natuur voor-

komende asbest, en verder het tot vezels of draden ge-
trokken’ glas, en de metalen of koolderivaten zoals nylon.

Vooral nylon, verkregen via de bijproducten van de steen-

koolwinning, heeft in de laatste jaren een enorme vlucht
genomen en het ziet er alleszins naar uit, dat de natuur-
lijke vezels uit de andere groepen overvleugeld zullen
worden.

Tot de vezels van dierlijke herkomst behoren wol, haar

en borstels en verder natuurzijde en veren. Het hoofd-
bestanddeel van dit soort vezels wordt gevormd door de
keten van eivitmoleculen,n tegenstèlling tot de vezels’
van de derde groep, wier’ duui’zaam bestanddeel de cellu-
lose is. Tot deze groep behoren de kortvezelige katoen,
kapok en houtpulp, en de lange vezels van vlas, hennep,
jute, sisal en enkele andere. We willen nu iets nader in-

gaan op deze plantaardige vezels en zullen achtereen-
volgens spreken over de bouw, de indeling, ‘physisc’he en
chemische eigenschâppen, voortbrenging, verwerking en
aanwending, alsmede de economische betekenis er van

Bouw oan de pezels.

Zoals een microscopisch onderzoek leert, zijn de planten-
weefsels opgebouwd uit céllen, die naar aard en karakter
verschillen. De zachte weefsels, zoals de bladeren, het
merg en de schors, zijn opgebouwd uit korte, dunwandige
cellen. Dit is het zgn. parenchymweefsel. Doch naar de
aard van de plant zijn er aanvankelijk andere dunwandige
cellen, die naderhand langer worden en een dikkere wahd
krijgen en die dan het houtweefsel en andere krachtige
delen vormen, zoals de houtvezels, die ook een belangrijke
betekenis hebben.
De kleine cellen nu, die een l3estanddeel zijn van alle
plantaardigevezels, zijn over, het algemeen ‘buisjes of
holle cylindertjes, die gewoonlijk naar’ beide eïnden in
een punt uitlopei. De afmetingen variëren siterk naar de aard van het gevas, doch zijn uitermate klein. Soms zijn

de wanden dik en is het lumen – dit is de centrale holte
gevuld met protoplasm

a – klein. In andere gevallen is

het net andersom. De wanden bestaan grotendeels uit

cellulose ei de dikte er van bepaalt in belangrijke mate de
physische eigenschappen en het gebruik van de vezels.

De economisch bruikbare vezels bestaan uit enkel-

voudige cellen of uit cellenbundels, die door een natuurlijk
gom aaneengekit zijn en welk gom door mechanischè of

chemische processen (roten) ,opgelost kan worden. Doch

alleen lange cellen zijn enkelvoudig bruikbaar. De korte
cellen hebben alleen betekenis wanneer zij, verenigd in
groot aantal tot linten of strengen, ‘gebruikt kunnen
worden. .

IndeUng van de oezels. /

Naar de aard van de vezel behoren de lange vezels tot

de bastvezels of tot dé bladvezels. Daarnaast bestaan dan

nog de houtvezels en de oppervlaktevezels. Deze vier
soorten vezels ontstaan in verschillende delen van de
plant. Houtvezels, die thuis horen in het houtachtige

deel van de plant tussen bast en merg, zijn van nature te

kort ën te weinig buigzaam om gespannen te kunnen
worden en deze houtcellen kunnen dus slechts in de ruimste
betekenis tot de vezels gerekend worden: De cellulose-
draden zijn zeer kort en laten gemakkelijk los van elkaar,
zodat de aanwending er van in hoofdzaak beperkt is tot de

bereiding van hôutpulp voor papier en van synthetische
vezels als rayon. Doch in die vorm kunnen de houtcellen
weer wel gesponnen worden en verwerkt tot garens en
stoffen, zodat ze wel concurrerend optreden met de andere
plantenvezels. , –

Oppervlaktevezels ontstaan gewoonlijk als haren aan
het oppervlak van stammen, bladeren, vruchten of zaden.

De belangrijkste zijn wel de zaadvezels,’ ontstaan op de zaden of aan de binnenkant van de vruchtdoos. Hiervan
is katoen de voornaamste en bekendste vertegenwoordiger,’
doch verder behoren er toe kapok, cocosvezel en plant-
aardige zijde.

In sommige planten vormen de houtvezels draden, die
doorlopen tot in de ‘bladeien en hieraan stevigheid

verlenen. Deze draden virmen nu de b]advezels en,
vrijgemaakt uit de bladeren, leveren zij de meerder-
heid van de touwvezels, die gebruikt wordeii om koord
en binder twine te maken. De vezels zien er uit
als strengên met een lengte van .één tot twaalf voet.
1-let zijn lange vezels, die grof en ruw zijn en daarom’
tot de harde vezels worden gerekend. De strengen bestaan
uit een groot aantal elkaar overlappende cellen dieloor’
een gomachtige stof z6-stevig verbonden zijn, dat dezé
strengen tijdens het bewerkin’gsproces nièt uit ‘elkaar
vallen doch hun verband behouden. De belangrijkste
vertegenwoordigers van de bladvezels zijn sisa1;istle,
Manilla-hennep, Nieuw-Zeelan d-henne en Mauritius-
hennep.

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

263

Tenslotte komen er in de bast nog lange en krachtige

houtachtige cellen voor, die van nature taaiheid en buig-
zaamheid aan dit deel van de planten geven. Deze cellen

zijn langer en fijner dan de houtcellen en kunnen gewoon-

lijk gemakkelijk worden versponnen. Zij worden bast-

cellen genoemd en de strengen, die ze door overlapping

vormen, heten bastvezels. De voornaamste vertegen-
woordigers van deze groep zijn jute, vlas, hennep, Indische

hennep en ramie. Zij worden in de vorm van strengen of
lint met een lengte van twee tot tien voet op de markt

gebracht en lijken uiterlijk op de hiadvezels. De bastvezel-
cellen zijn echter veel langer dan de bladvezelcellen en
bij de bastvezels wordt de verbindende gomlaag dikwijls

door een zgn. rotingsproces opgelost, wat bij bladvezels
nooit mag. Terwijl de harde bladvezels gewoonlijk voor

touwwerk in velérlei vorm bestemd worden, worden de

zachte en buigzame bastvezels meei tot textielgoederen
verwerkt. Uiteraard gaat in beide gevallen het verspinnen

van de vezel tot garen aan de verwerking vooraf

Physische en chemische eigenschappen van de QeZel.

Teneinde economisch waardevol te zijn dient een vezel

hij het spinnen een ononderbroken draad op te leveren,
die een aanzienlijke spankracht bezit en die bij het twijnen
tot een meerdraads-garen voldoende buigzaamheid be-

houd t. Van primaire betekenis zijn derhalve spankracht,
cohesie en plooibaarheid, terwijl daarnaast fijnheid,

uniformiteit ‘en kleur de waarde van een vezel bepalen.
Hiervan is de spankracht wel het voornaamste, want geen

draad kan sterker zijn dan de samenstellende elementen
toelaten. Een bepaalde formule geldt hier niet voor,
hoewel in het algemeen de s’pankracht evenredig zal zijn

met de lengte van de ‘afzonderlijke vezelelementen.
Met cohesie wordt aangeduid het vermogen van de

afzonderlijke veze
1
s om elkander vast te. houden tijdens

het spinproces. Dit hangt ten dele af van de lengte van de
vezels, maar het wordt in hoofdzaak toch wel bepaald door
de toestand, waarin het oppervlak van de vezelcellen

verkeert. Een ruw en onregelmatig oppervlak zal in aan-
zienlijke mate meewerken om de wrijvingsweerstand in de strengen te vergroten. Voor practisch gebruik is de cohesie

van ‘grote betekenis en een te geringe cohesie dringt de
vezel naar een 1agere plaats. Zo is het gebruik van ramie
bijv. zeer beperkt omdat de ‘cellen te glad en te regelmatig
zijn, hoewel deze vezel anderszins zeer goede eigenschappen

bezit voor een veelzijdig gebruik.
Plooibaarheid is de eigenschap, die de vezeldraden in
staat stelt om zich om elkaar heen te winden tijdens het
spinproces. Hoe stijver de vezel, des te moeilijker kan hij worden getwijnd. Soms kan’ de plooibaarheid met kunst-
matige middelen bewerkstelligd of vergroot worden, doch
gewoonlijk is het effect maar tijdelijk.
Voor touwwerk zijn spankracht en cohesie de belangrijk-,
ste eigenschappen, doch voor textielproducten gelden meer
fijnheid, uniformiteit en zachtheid. De graad van fijnheid
en uniformiteit bepalen direct de waarde van een vezel voor
commerciële aanwending. Uniformiteit is wel een zeer
belangrijke, eigenschap, want ongelijke vezels geven een
ongelijke draad en hierdoor krijgt het eindproduct niet
alleen een minder fraaie aanblik, doch het wordt eveneens
minder duurzaam. De kleur van de vezel is vooral van
betekenis bij de fijnere textielproducten en in dit opzicht
is het van belang, of een vezel voldoende gebleekt kan
worden zonder dat er beschadiging optreedt.

1-loewel de physiche eigenschappen de-waarde van een
vezel beïnvloeden, hangt deze in laatste instantie toch af
van zijn chemische samnste-lling, daar spankracht,
duurzaamheid en andere eïgenschappn hierdoor wordeii
bepaald. Het voornaamste bestanddeel nu van alle plant-

aardige vezeg is cellulose, die zelf opgebouwd is’ uit kool-

stof, waterstof en zuurstof in verhoudingen uitgedrukt

volgens de formule C
6
H
10
0
5
. Hoe, hoger het cellulose-

gehalte, des te waardevoller de vezel. In dit opzicht staat
Indische hennep ongeveer bovenaan met 80 pCt cellulose;

dan yolgt ramie met 78 pCt; vlas en hennep heide met

70-80 pCt; sisal 75 pCt; jute
63-75
pct
;
abaca of

Manilla-hennep 65 pCt. Nu komt cellulose in de vezels niet als zuivere cellulose

voor, doéh in de vorm van pecto-cellulose of ligno-cellulose.

Dit zijn samengestelde verbindingen van cellulose met
pectose- of lignine-groepen. Vlas, hennep en ramie bevatten
nu pecto-cellulose, terwijl jute en de harde vezels ligno-

cellulose bevatten. Vezelcellen, die ligno-cellulose bevatten,

zijn in hét algemeen korte cellen en daarom geven zij
onvoldoende resultaten, wanneer zij gebleekt worden of
op een zodanige wijze behandeld, dat de niet-cellulose

bestanddelen uit de , vezels verwijderd’ en de cellen ge-

scheiden worden.
Verder bevatten de cellulosen een zeker vo,chtgehalte,
dat bepaald en kenmerkend is voor elke vezelsoort.. Over

het algemeen hebben vezels van de hoogste kwaliteit het

laagste vochtgehalte.
Nu kan men de chemische samenstelling van de vezels
door analyse nauwkeurig bepalen. Daarentegen bei’ust een
inzicht in de physisëhe eigenschappen in zeer belangrijke
mate op ervaring en persoonlijke visie. In de navolgende

tabel is aangêgeven hoe de diverse vezels gewaardeerd
worden volgens hun physische ‘eigenschappen.

TABEL t.
Harde of tounepezels.

t’
2
3
4


5
Duurzaamheid
Manilla-
Sisal
Istie
Nieuw- Mauritius-
hennep
Zeeland- hennep
hennep
Spankracht
id.
id.
Nieuw-
Isile
Id.
Zeeland-
hennep
Lengte der strengen id.
Mauritius-
Id.
Sisal
Istie


hennep
Fijnheid
Nieuw-
id.
Manilla-
id, id.
Zeeland-

hennep
hennep
Uniformiteit
id.
id.
lii.,
id.
id.
Plooibaarheid
Mauritius-
Nieuw-
id. id. id.
liennep
Zeeland-

hennep
Alle eig. samen Manilla-
Sisal
Nieuw-
Mauritius-
Istie
hennep
Zeeland-
hennep
(Abaca)
hennep

Zachte of textielQezels.

t
2
3
4
Duurzaamheid
……
Ramie
Vlas
Hennep
Jute
Spankracht
id.
Hennep
Vlas

id.
Lengte der vezelcellen
id.
Vlas
Hennep
id.
Cohesie

…………
Vlas
Hennep
Jute
Ramie
Fijnheid

………..
Ramie
Vlas
Hennep
Jute
Uniformiteit
……..
Vlas
Rarnie
id.
Id.
Plooibaarheid

..
id.
id.
Jute
Hennep
Kleur

…………
Ramie
Vlas
Hennep
Jute
Alle eig. samen

. . .
Vlas
Ramie
Hennep
Jute

Bron:
L. Weïndling: Long Vegetable Fibers, New York 1947

1-let blijkt derhalve, dat Manilla-hennep de beste touw-
vezel levert eh dat vlas en ramie de beste textielvezels
voortbrengen. Als gevolg van technische bezwaren is het
gebruik van ramie echter beperkt.
Als gelet wordt op physische en chemische eigenschap-
pen, dan blijken vlas en ramie verre te prefereren boven
katoen voor alle doeleinden waarvoor katoen gebruikt
wordt. Niettemin is het gebruik van katoen aanzienlijk
groter dan van alle andere plantaardige vezels tezamen.
En jute staat als laatste in.de rij van zachte vezels, doch
het jaarlijks verbruik overtreft dat van elke andere lange
vezel. En ook is het verbruik van sisal groter dan van
Manilla-hennep. Deze controverse in het gebruik berust
niet op superieure eigenschappen, maar is het gevolg van

economische factoren.

264

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEIV

4 April 1951

Voortbrenging van de lange vezels.

De meeste vezeiplanten willen zowel groeien in de

gematigde als in de tropische zones van beide halfronden,

maar vele vezels worden slechts voortgebracht in uit-

hoeken van de aarde, ver verwijderd van grote steden,
zoals in Afrika, India en China, op Java, Sumatra en de

Philippijnen, waar de gewone toerist zelden komt. Ook al

mag dit een zekere bekoring en betovering bezitten voor
romantische geesten, toch is de reden van een dergelijke

voortbrenging heel simpel gelegen in het feit, dat aldaar
zeer goedkope arbeidskrachten beschikbaar zijn voor liet

planten, oogsten en verwerken van de vezelplanten, die

in de Verenigde Staten en Europa niet verbouwd kunnen
worden wegens het ontbreken van geschikte machines voor

het verrichten van de genoemde werkzaamheden. Dien-

tengevolge is het niet mogelijk tegen de vooçtbrenging in

de genoemde gebieden te concurreren, behalve voor vlas
en hennep, waarvoor tot een zekere graad mechanische

bewerkingen zijn, ingevoerd. Vlas en hennep worden dan
ook in vele landep van Europa, in de Verenigde Staten en

Canaca verbouwd, terwijl alleen Manilla-hennep wat: de

cultuu’r betreft gebonden is aan het hete èn vochtige

klimaat van de tropische zone. De andere vezels worden
overal ter wereld verbruikt, doch de voortbrenging is

tot zeer bepaalde gebieden beperkt. In de navolgende

tabel zijn enkele benaderende gegevens omtrent de voort-

brenging en de waarde van alle lange plantaardige vezels

opgenomen, welke gegevens betrekking hebben op tien-

jarige gemiddelden van v66r de laatste wereldoorlog.

TABEL 2.
Harde vezels.

mln kg
mlii
$
Voortbren-
gende
landen

pCt van de
voort-
brenging

Manilla-hennep

.
175
28,0
Philippijnen
95-1 00
180
24,0
Mexico
60-65
18
2,2
Mexico
90
Nieuw-Zeeland-
hennep
15
1,8
Nieuw-Zee-
98

Sisal

…………..
Istle

…………..

land
illauritius-hennep
2
0,2
Mauritius

,
99

390
56,2

Zachte vezels

J’ute

…………
1.500
175
India-
93
Pakistan
600
200
Rusland
70
Ilennep
500

..

90
Rusland
60
Vlas

…………

Indische hennep
.
15
1,5
India
90
Ramic
10
2,0
China
35

2.625 468,5
Totaal (afgerond)
3.000
525
Bron:
L. Weindling: Long Vegetabic Fibers, New York 1947

Tijdens en na de oorlog heeft enige verschuiving in de
percentages plaats gevonden, doch deze heeft vnl. betrek-
king op de voortbrenging van sisal, vlas en hennep, aan-
gezien vele landen zich gedurende en na de oorlog op
de productie er van hebben geworpen. In het laatste jaar

vôôr de oorlog bedroeg de sisalproductie reeds meer dan
300 mln kg, waarvan Mexico slechts 40 pCt en Brits Oost
Afrika 45 pCt leverde, terwijl de rest uit andere landen
kwam en wel vnl. uit Indonesië. De vlasproductie bedroeg
in 1939 rond 900 mln kg, waarvan 70 pCt in Rusland, en
verder in Polen 4 pCt, Letland 3 pCt, Lithauen 3 pCt,

België 5 pCt; Fankrijk-3 pCt, Nederland 2 pCt en in de
overige landen smdn ca 10 pCt werd voortgebracht.
Vergeleken bij het gemiddelde is de productie met ongeveer
een derde gestegen, doch in de productieverhoudingen
heeft dit geen verschuiving van betekenis gegeven. De hen-
nepteelt loopt ongéveer parallel aan die van
y
las. Behalve
Rusland, treden Polen, Letland, Lithauen, Italië, Hongarije
Frankrijk, Spanje, de Verenigde Staten en Chili op al

producenten van. hennep, doch hierbij staat Rusland

verre vooraan. Na de oorlog zijn ook nog enkele andere

landen in Europa met de teelt begonnen, doch de concur-

rentieverhoudingen met de tropische vezels zijn niet erg

gunstig gebleken in de eerste jaren na de bevrijding.

• Hoewel vele vezelgewassen aanvankelijk en gedurende

vele eeuwen voor de locale markt verbouwd werden,

bracht de geweldige technische vooruitgang in de négen-

tiende eeuw goedkope transportmogelijkheden en daarmee

een veel grotere goederenuitwisseling. Ook de vezels
werden in het wereldverkeer betrokken. Doch de toe-
nemende welvaart en stijging van het levepspeil in West-

Europa en Amerika bracht mede, dat het weldra voor-

deliger werd om de ontsluitingsbedrijven bij de productie-

gebieden te plaatsen en alleen het lint te vervoeren over

grote afstanden. Aangezien het nuttig rendement van de

meeste vezelgewassei tussen 8 en 16 pCt ligt – hetgeen

betekent, dat 100 kg ruw product slechts 8 h 16 kg lint

oplevert – is deze omschakeling alleszins begrijpelijk,

temeer waar de ontsluiting vaak een moeizame geschiedenis
is. Dit. heeft o.a. het, ontstaan te zien gegeven van een

belangrijke jute-industrie in Bengalen. “Waar de voort-

brenging momenteel in Pakistan geschiedt en de verwer-
king vnl. in India, is ten gevolge van gespannen verhou-

dingen tussen de beide landen de jut,evoorziening in gevaar
gekomen.

Drie kostenelementen spelen een rol bij de vezelvoor-

ziéning en zij werden steeds belangrijker naarmate het
verbruik van wereldomvattende betekenis werd, zoals van
jute en sisal. In de eerste plaats zijn daar de kosten van

voortbrenging, zijnde de kosten voor boerenarbeid plus

die van ontsluiten van de vezel. Ten tweede zijn er de
transportkosten van het lint naar de spinnerijen en van

het garen naar de weverijen. Ten derde komen dan de

fabricagekosten van garen en stoffen. Goedkope arbeids-

krachten zijn beschikbaar in Indië, Indonesië, Afrika,

Mexico en andere landen, zodat de eerste fase, in het

proces relatief en absoluut goedkoop is in die landen.

1-let oogsten geschiedt in de meeste landen nog met de
hand, behalve in de Vereqigde Staten, Canada, Frankrijk,

Nederland, België, Rusland, waar voor het oogsten van
vlas en hennep machines in gebruik zijn. 1-Jet ontsluiten

van de harde of bladvezels geschiedt thans in belangrijke

male mechanisch. Deze schilmachines hebben de kosten
van sisal, istle en Manilla-hennep dan ook belangrijk
verlaagd. Doch voor het ontsluiten van de zachte vezels

is men nog in belangrijke mate aangewezen op roten,
hieken’ en zwingelen en deze processen vragen relatief
veel handenarbeid. Verbeterde mechanische methoden
zouden derhalve zeer op hun plaats zijn, doch tot dusver is men hiermee nog niet ver genoeg gekomen.

Ten aanzien van het gebruik worde nog het volgende
gezegd. Er kunnen een vijftal gehruikgroepen worden
aangewezen.

1
°
. Textielvezels. De fijne vezels worden gebruikt vooi
de betere textielproducten als kleding, lint, versiering,
tentdoek, zeildoek en zo meer. 1-liervoor wordt de korte
katoenvezel gebruikt en verder vlas, hennep en ramie.
De meer grove vezels worden gebruikt voor zakken,
tassen, vloerbedekking, 1 inoleu m, enz. In hoofd zaak
wordt jute gebruikt en verder vlas, hennep en katoen en
in geringe mate sisal, istle, ed. – 2°. Touwvezels voor getwijnd garen, touw en binder-twine. Hiervoor dienen jute, katoen en hennep voor het
twijn, en Manilla-hennep, /sisal, Nieuw-Zeeland- en
Mauritius-hennep meer voor het eëhte touwwerk.
30
Borstelwerk en vlechtvezels. Voor zaclte en harde
borstels vnl. istle en sisal; voor gevlochten artikelen als
hoeden, matten, mandjes enz. Manilla-hennep, Nieuw-
Zeeland- en Mauritius-hennep, sisal, bepaalde grassen
en z.
4
0
. Vezels voor vulling. Voor stoffering, matrassen,

4 April 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCILE BERICHTEN

265

autokussens enz. de kortvezelige kapok en katoen, en

verder istle, sisal, jute, Spaans mos enz. Als breeuwmate-

riaal voor naden in schepen, vaten, buizen in hoofdzaak
hennep en jute. Als versterkend materiaal in p]astics

e.d. sisal, sisalwerk, istie, hennepwerk en jute.

5
0
. Vezels voor de bereiding van alle soorten papier.

Hiervoor kunnen alle soorten plantaardige vezels gebruikt

worden, al of niet met houtpulp vermengd.
Hoewel behorend tot een hoofdgroép wordt van de

meeste vezels een veelzijdig gebruik gemaakt.
Ter vergelijking worde opgemerkt, dat in normale tijden

over de gehele wereld meer ruwe katoen wordt gebruikt

dan alle lange vezels 1ezamen en wel in de verhouding

2 op 1 naar het gewicht en 3 op 1 naar de waarde. Vlas is
vervangen door katoen of kunstzijde; hennep heeft zijn
meerdére in jute gevonden al is deze vezel in kwaliteit

de mindere.

De economische beteke
1
nis çan de lange pezels.
Er bestaan geen voldoende betrouwbare itatistieken
omtrent de totale vezelindustrie over de hele wereld. Op verschillende punten ontbreken officiële gegevens. Toch
zijn in de volgende tabel de voornaamste gegevens samen-
gevat, zoals deze konden worden samengesteld uit voor-

oorlogse becijferingemi.

TABEL 3.
Bebouwde oppervlakte

…………..
6.000.000 ha Jaarlijkse

productie

…………….
3.000.000.000 kg
Waarde van dc ruwe vezel in de landen
van

herkomst

………………..
500.000.000 Am. dollar
Aantal agraristhc werkers hij de teelt
betrokken

……………………
5.000.000
Kapitaal, geïnvesteerd in dc verwerken-
de

industrie

……………….
750.000.000 Arn.

dollar
Aantal werkers. hij de verwerking be-
trokken

……………………..
500.000
Groothandelswaaï’de van de eindproduc-
ten

………………………….
1.000.000.000 Am. dollar
Bron:
L. Weindling: Long Vegetable Fibres,
New York
1947.

• 1-loewel deze gegevens slechts bij benadering aangeven
in welke orde van grootte de jaarlijkse voortbrenging enz.
zich beweegt, mag er toch wel uit afgeleid worden, dat de economische betekenis niet gering is te achten. Niettemin
zal in de toekomst nog veel meer verwacht kunnen worden
als in detropische gebieden ook meer moderne arbeids-
methoden ingang zullen vinden.
Van de genoemde jaarproductie bestaat ongeveer
6/7

uit zachte vezels en
1/
uit harde vezels (tabel 2).
De harde vezels hebben hun grote vlucht genomen in
de negentiende eeuw. Doch de zachte vezels zijn reeds in
de oudheid bekend, althans met name genoemd worden

vlas en hennep. Omstreeks 3500 v. C. werd vlas reeds in
Egypte gebruikt en ca 2000 v. C. was hennep in China
bekend, terwijl de techniek van liet spinnen en weven
een zodanige hoogte had bereikt, dat uitermate fijn weefsel werd verkregen. Tot aan de achttiende eeuw bleven vlas en
hennep onbetwistbaar het domein beheersen. Toen kwam
de industriële revolutie en katoen kwam op de markt tot
na 1800 de andere vezels ook kwanien. En al behouden
vlas en hennep hun hoge waarde als textielvezels, andere
factoren hebben gemaakt, dat nieuwe vezels de eerste
plaats hebben ingenomen wat betreft het practische ge-
bruik. En vooreerst zal daar nog weinig verandering in
komen al mag locaal of regionaal een bepaalde .vezel een
gunstige periode doormaken.

‘s-Gravenhage.

Ir S. BUURSMA.

EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN

Samenwerking

voor de productiviteitsverhoging

De sombere stemmingen, welke wij dit voorjaar én in de
natuur én in onze samenlevingop economisch gebied mee-

maken, zijn door twee verblijdende lichtpunten verhelderd.
Het is van belang hièrop in het bijzonder de aandacht te
vestigen, omdat beide verschijnselen, de éne van werk-

….gevers-, de andere van werknemerskant, kunnen mee-
helpen om de synthese dezer groepen, waaraan wij zo

dringend behoefte hebben, te versterken.

Gedoeld wordt enerzijds op het manifest van de Werk-

geversbonden, verschenen op de avond v66r de regerings-
verklaring, waarin de bereidheid wordt uitgesproken om

de eventuele reële overwinsten aan de gemeenschap’ af
te dragen. Anderzijds op de tot uiting gekomen bereid-

heid van de grote Nederlandse vakcentralen om verbeterde arheidssystemen bij hun leden bekend en gewild te maken,

om daardoor te komen tot een grotere productie. Enkele
bestuurders zijn hiervoor reeds met het houden van
spreekbeurten begonnen. Recente voorbeelden uit de
practijk hebben doen zien, dat dank zij deze ,,scientific

management” en met behulp van verdere mechanisatie
een productie per man kon worden verkregen, die 25 pCt,

in een enkel geval zelfs 40 pCt, ligt boven het peil van 1938.
1-loewel dergelijke cijfers met enig voorbehoud gehanteerd

moeten worden, waar immers voor elke onderneming het peil van 1938 verschil1erd en derhalve het thans bereikte
percentage hoger of lager kan zijn, is het toch wel duide-
lijk, dat de grootste winst in arbeidsproductiviteit langs

deze
wetenschappelijke
weg bereikt kan worden, w’arbij

de verkregen medewerking van de vakverenigingen als
een winstpunt mag worden genoemd. De studiereis van
hun voormannen naar de Verenigde Staten zal hiertoe

zeker hebben bijgedragen.

De viaag dringt zich op, of deze verblijdende samen-
werking niet evenzeer kan worden verkregen ter elimine-ring van andere factoren, die aan een verhoging van onze
arbeidsproductiviteit in de w’eg staan. Met name verlaging
van het veel te hoge ziektepercentage, dat meer dan het
dubbele is van dat van vôér de oorlog (in 1950 4,1 pCt
voor mannen en4,7 pCt voor vrouwen, terwijl in 1938
de Ziekenkassen met een omslag van 1,7 pCt konden

volstaan). De Staatssecretaris voor de Volksgezondheid
heeft in zijn laatste rede hierop nog uitdrukkelijk gewezen
en een cijfer van f 50 mln genoemd, hetwelk bij een daling

met slechts 1 pCt zou kunnen worden bespaard. Ook het
verzuim is in sommige branches en voor sommige groepen
van liet personeel (gehuwde vrouwen !) nog bijzonder
hoog; zo werd bij de mijnwerkers nog een schrikbarend hoog percentage geconstateerd. Van nadelige invloed is
voorts de neiging bij vele jongeren om zonder ernstige
aanleiding van betrekking te verwisselen, waardoor alle
zorg aan de opleiding besteed, voor de onderneming met
één slag verloren gaat.
De ,,derde” macht, de Nederlandse Staat, kan zeer
zeker ook het Zijne bijdragen tot arbeidsbesparing door
ambtenarij te vermijden en met name eindelijk te komen
met een unificatie van de sociale verzekering met ver-
vanging door één heffing op’ het loon. Hierdoor kunren
veel -administratieve krachten voor
productief
werk be-

schikbaar komen. Belastingplichtigen hebben het recht om van de Staat te eisen een zuinig en efficiënt beheer
hunner, met zoveel opofferingen bijeengebrachte, gelden,
waartoe men zeker niet tevergeefs een beroep zal kunnen
doen op het advies en de bijstand van deskundigen uit
liet bedrijfsleven.
Uit de hierboven genoemde actie der vakcentralen
mag worden geconcludeerd, dat zij vertrouwen’stellen in

266

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 April 1951

de mentaliteit der Nederlandse werkgevers, die de weten-

schappelijke systemen van arbeidsbesparing zullen hebben

uit te. voeren en – na gepleegd overleg de hieruit

voortkomende loonsverhogingen zullen hebben vast te

stellen. Ook dit is een verheugend verschijnsel en voor-

waar niet verwonderlijk, nu in de laatste 10 jaar de in-

zichten van de Nederlandse werkgever in het algemeen ten
opzichte van de werknemer en zijn beloning een zeer

ingrijpende wijziging hebben ondergaan. Men denke aan
de wel zeer uitgebreide sociale afdelingen, door grote

bedrijven onderhouden, en de hoge bedragen, die hieraan
ten koste worden gelegd. Voorts aan de succesvolle sameri-

werking in de ,,Stichting van de Arbeid” en het veelal

op prettige wijze gevoerde onderlinge overleg met de vak-
verenigingen rechtstreeks. Onder de werking van de

,,Ioonstop” hebben wij het verschijnsel kunnen constateren,

dat de werkgevers er voor vechten om hun arbeiders een

zo hoog mogelijk loon te mogen uitbetalen, in vele gevallen

nog aangevuld met toeslagen in geld en in natura, dan wel

in sommige gevallen door middel van spaarcertificaten.

Wel een schrille tegenstelling met vroeger, toen al of niet

gedwongen getracht moest worden ôp de onkostenrekening

(waarvan het loon de’voornaamste post uitmaakte) zoveel
mogelijk te besparen! De leider van een van onze aller-

grootste ondernemingen heeft deze gewijzigde mentaliteit
toegeschreven aan de
,
,menskundige bedrijf sQoering”,
die
haar eigen plaats opeist naast de technische en financiële

bedrijfsleiding. Deze dient dan gegrondvest te worden op

het Christelijk grondbeginsel: ,,Behandel anderen, zoals
gijzelf behandeld wilt worden’

Deze lichtpunten maken het gemakkelijker om in te

stemmen met het optimisme, hetwelk doorstraalt in het

hodfdartikel der redactie van dit blad in het nummer van

lentedag. Het mag ons echter niet doen voorbijzien, dat
wij staan voor de reuzentaak om per jaar f1.100 of f1.200

mln te besparen dan wel deze meer te verdienen door

export. Realiseren wij ons allen wel ten volle, dat een be-

sparing van laatstgenoemd bedrag betekent, dat wij hoofd voor hoofd
digeljks 40 cents
op onze uitgaven, hebben

te besparen (zuigelingen inbegrepen)? Dan wel, dat het
werkend deel van onze bevolking dagelijks / 1
meer
heeft te .produceren voor de uitvoer? Waar ,,des Pudels
Kern” is het tekort op onze bètalingsbalans van f 1.200
mln (in 1951 allicht meer, daar alleen reeds in de maand

Januari onze invoer met

f 266 mln de waarde van onze
uitvoer overtrof!), dient het meer geproduceerde niet in
eigen land verbruikt te worden, doch aan het buitenland
te worden verkocht. Slagen wij hierin niet of onvoldoende,
dan valt onherroepelijk een stuk uit de cirkel weg, aan-
gezien de invoer van grondstoffen en hulpmiddelen dan
prompt gaat vastlopen en de pas met on tzaglijke inspanning

op toeren gebrachte productie-machine evenzo, met
desastreuze gevolgen! De fabrikanten zullen dan ook nog
meer aandacht dan tot dusverre aan hun export en de
ermeerdering er van hebben te besteden, ook al zou dit
tijdelijk gaan ten koste van hun binnenlandse afzet.
Aan het Nederlandse volk dient de verhouding tussen im
en export duidelijk te worden gemaakt, opdat de ernst van de toestand beter doordringe en men zich gereder
schikke in het ontbreken van gewenste zakén of voedings-
middelen. Een tweetal hoge kolommen naast elkaar, op

een onzer centrale pleinen op te stellen, die maandelijks
de waarde van onze in- en uitvoer aangeven, eventueel,
met de landen van herkomst en bestemming met ringen
er op aangetekend, ware daarvoor een goed hulpmiddel,
waarvan d,pers zeker illustraties zou opnemen.

De concluie m’oge zijn, dat de mogelijkheid niet is uit
gesloten om te geraken uit de diepe put, waarin wij zijn
beland. Mits allen, op de plaats, waar zij gesteld zijn,
werkgever zowel als werknemer, nog intensiever en
toegewijder werken met inschakeling van alle moderne

hulpmiddelen en van een wetenschappelijke en menskun-
dige bedrijfsvoering, onder, volledige samenwerking van

alle betrokkenen en met volle, wederzijdse waardering.
De additionele productie dient dan voor het overgrote

deel aan onze uitvoer ten goede te komen.

Zaandam.

E. A. VEEN.

AANTEKENING

Enkele statistische gegevens omtrent

Argentinië

In’ een voorgaand artikel
1)
werden enkele cijfers en beschouwingen gegeven met betrkking tot de grootte

en omvang van Argentinië’s bevolking, de ontwikkeling

van het loon- en prijspeil in de laatste jaren en de onrvang
van de arbeidsconflicten. Hieronder zullen een aantal ge-

gevens wQrden vermeld, welke betrekking hebben op de –
oogst en de productie, eveneens ontleend aan de sedert

kort weer openbaar gemaakte ,,Sintesis Estadistica
Mensual”.

Landbouw en oeeteelt.

De landbouw vormt in Argentinië, tezamen met de vee-
teelt, de voornaamste bron van volkswelvaart, alhoewel

voor veel producten inde laatste tien jaren een vrij aan-
zienlijke productievermindering moet worden vastgesteld.

Productie oan granen en lijnzaad.

(in duizenden tonnen)

Tarwe Mais Lijn- Haver Gerst Rogge
I
Rijst
zaad

1940/41

8.150 10.238

1:720

539

689

240

56
1941142

6.487

9.034

1.600

450

370

140

108
1942/43

6.400

1.943

1.348

580

350

151

99
1943/44

6.800

8.730

1.573

925

719

557

175
1944/45

4.085

2.965

787

1.099

573

189

\
1945/46

3.907

3.564

064

797

836

293

129
1946/47

5.615

5.815

1.034

685

1.171

552

121
1947/48

6.500

5.200

901

824

804

470

116
1948/49

5.200

3.450

433

. 733

613

305

121
1949/50

5.144

836

676

540

395

277

150

Het jaar 1949 was een vrijwel over de gehele linie on-

gunstig oogstjaar, speciaal voor de maiscultuur, die ten
gevolge van de grote droogte in December 1949 volkomen
mislukte. De algemene teruggang in de laatste jaren moet

echter aan andere oorzaken worden geweten, fl1. aan het
feit, dat de prijs, welke de Regring aan de landbouwers voor de oogst betaalt, geen gelijke tred heeft gehouden
met de voortdurende stijging van de productiekosten,

verder aan het gebrek aan mechanische hulpmiddelen en
landbouwmnchines (als gevolg van de door deviezen-
schaarste gedwongen invoerbeperkin), en aan de reeds
in het voorgaande artikel genoemde trek van de land-
arbeiders naar de steden:
Wat de zeer sterke teruggang in de productie van lijn-
zaadbetref t, moet gewezen worden op de door de Regering
bij haar industrialisatiepolitiek uitgevaardigde uitvoer-

verboden voor lijnzaad, in de hoop de lijnolie-industrie
daarmede te bevorderen. Tot veel succes heeft deze politiek
niet geleid, de afnemers wendden iich tot andere productie-
landen, en eerst in de laatste maanden zijn weer enkele
partijen lijnzaad uitgevoerd. ‘
– De cijfers omtrent de productie van de zgn. industriële
gewassen vertonen een gunstiger beeld, zoals uit de
onderstaande cijfers blijkt.

1)
Zie: ,,E.-S.)3.”
van
7
Maart
1951, blz. 190.

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

267

Productie van industriële gewassen.

in duizenden tonnen
in tonnen

Riet-
Zonne-
ICa-

[bruto]

Tung
Tabak
Drui-
Aard-
Olij-
suiker
pitten
toen
ven
noten ven

1940/41
5.540′
594
151
7
18
1.068
61
1941/42
5.443
670
248
2 15
970
83
1942/43
4.857
419 329
9
18
1.486
96
1943/44
5.513
1.036
370
5
19
1.186
199
7.080
1944/45
6.560
985 218
12
21
943
158
9.566
1945/46
8.039
890
190
11
29
1.099
156
8.372
1946/47
7.445
688
220 43
26
1.259
113
14.272
1947/48
7.088
930
279
45
21
1.513
105
15.620
1948149
7.061
1.088
308
55
26
1.218
54
18.700 1949/50
7.068
712
432
)
25
1.461
47
26.000

S)
Gegevens nog onbekend.

De vermindering van de zonnepittenoogst in het laatste jaar is toe te schrijven aan de grote droogte.

Opvallend is voorts de vermeerdering van de olijven-
cultuur. Er wordt veel gedaan om de cultuur van dit voor
de volksvoeding zo belangrijke product te bevorderen

(olijfolie speelt een grote rol bij de voedselbereiding van
Spanjaarden en Italianen, die in grote aantallen naar
Argentinië emigreerden). 1-let feit, dat de cultuur van olij-
ven bij het geldende prijspeil zeer rendabel is, heeft tot

het succes van deze pogingen’bijgedragen.
In de laatste tijd wordt ook veel aandacht besteed aan

de tungcultuur, daar de daaruit vervaardigde tungolie
sinds de vestiging van het communistische regime in China
in de Verenigde Staten een willige afzet ontmoet eh mits-
dien hierdoor een welkome bron van dollarinkomsten
wordt geschapen.

Productie van fourage gewassen.
(in duizenden tonnen)

Alfalfa gras Alfalfa
zaad
Soudan gras

1940/41 5.100
55
44
1941/42
7.121

58
37
1942/43
6.853
53
27
1943/44

……
7.590
31
42
1944/45
7.638
29
45
1945/46
.7.715
32
.
38
1946/47
8.598
21
t

43
1947/48
6.915
39 56
1948/49
6.179
30
51
1949/50

…..
4.398
18
36

Dezelfde factoren, welke hebben bijgedragen tot de
vermindering van de graanoogsten in de laatste jaren,

deden zich ook gelden bij de productie dezer fouragege-
wassen.

Veeteelt.

Volgens de veetelling van 1946 bestond de veestapel uit
42.259.000 stuks rundvee, 50.418.000 schapen en 2.955.000
varkens. Voor 1949 wordt het aantal stuks rundvee ge-
schat op 45 millioen, het aantal schapen op 47 millioen
2).

De ontwikkeling van de veestapel wordtin de volgende
tabel weergegeven
,
3)
.

Rund- Scha –

Var-
I
Paar-

Muil-

Geiten vee

pen

kens

den

dieren
en ezels
(in duizenden stuks) –
1895….
21.702
74.380
653
4.446
484
1.885
1908….
29.117
67.212
1.404 7.531 750
3.945
1914….
25.868
43.225
2.901
8.324
825
4.325
1922….
37.065 36.209 1.437
9.432
913
4.820
1930….
32.212
44.413
3.769
91.858
1.039 5.647
1937.. .
.
33207
43.883
3.966
8.319
781
4.649
1946.-…
42.259
50.418
2.955
1949.. .
.
45.000 47.000
.

• = gegevens ontbreken.

‘) Volgens }{oratio Giberti in ,,The Review of the River Plate”
van 5 en 16 Januari 1951.. ‘) De cijfers tot en met 1937 zijn ontleend aan Manuel J. Fran- i
cioni en. Emilio Llorens: ,,Ritmo de la Economla Argentina en
los ültimos 30 anos”, Buenos Aires 1941.

Het zou onjuist zijn uit de sterke vermindering van het
aantal schapen gedurende de laatste 50 jaren af te leiden,

dat een achteruitgang van de wolproductie is vast te stellen.
De tegenwoordige gemiddelde opbrengst van ca 3,7 kg per

schaap ligt ongeveer 85 pCt hoger dan de opbrengst van
een jaar of zeventig geleden. ‘Rassenverbetering en een be-

tere verzorging hebben daartoe bijgedragen. 1-let cijfer voor
1951 zal ongetwijfeld veel hoger blijken te zijn dan dat

voor 1949, daar de zeer gunstige wolprijzen tot een vrij

belangrijke uitbreiding van de schapenteelt hebben geleid,
en de’schapenhouder meer profijt trekt uit de thans gel-
-dende wolprijzen dan uit de relatief weinig gestegen prijs
voor schapenvlees.

Omtrent de vleesopbrengst geeft de volgende tabel een

beeld, gesplitst in totale productie, de hoeveelheid voor
export bestemd, en het voor consumptie in het land zelf
bestemde kwantum.

Rundvlees
Scliapenvlees
Varkensvlees

1
ii
1
I
11
5-‘
5-4
0

(in duizenden tonnen)

1943

……
1.009
631

378
191,
159
31
262
129

133
599

384
202
171 30
342
182

160
1944

…….
997 1945

……766
374

382
185
161
24
282
125

151
1946

……857
443

398
185
163
22
165
71

89
1947

……
1.165
643

501
202
177
25
87 25

59
1948

……
1.030
443

540
135
108
26
109
27

79
1949

……
1.028
643

545
110
85
25
139 32

103
1950(9rnncl) i

757
335
1
407
61
45
15
99•
22

73

De betrekkelijk geringe verschillen, die bestaan tussen
de som van de voor export en binnenlandse consumptie
geproduceerde hoeveelheden en de in de eerste kolom ge-
noemde totale productie, worden gevormd door de voor
industrieel gebruik bestemde hoeveelheden.
Uit het bovenstaande overzicht is op te maken, hoe

sinds 1947 het binnenlands verbruik van rundvlees is toe-
genomen en dat van schapenviees is teruggelopen, hetgeen
ongetwijfeld een aanwijzing vormt voor een verhoging
van de gemiddelde levensstandaard.
Industriële productie.

Van de omtrent de secundaire productie openbaar ge-
maakte gegevens vragen vooral de navolgende indexcijfers
de aandacht (basis 1943 = 100).

Aantal

Aantal

Betaalde

Productie-

arbeiders
J
manuren

lonen

volume

1943….
100
100 100
100
1944..
. .
108,9 108,3
119,3
1945….
115,1 109,1
‘137,8
1946.. .-.
123,7
114,9 180,4 125,3
1947….
130,3 120,5
269,1
143,5
1948….
131,7
119
371,2
446,2
1949.. ..
130,4
116,6
500,1
141,8

Juli1950
1

130,5

1

121,7

1

543

1143,4 (Juni)

De conclusies, waartoe deze cijfers kunnen leiden, zijn
belangwekkend. Bij een toeneming van het aantal arbei-

ders met ongeveer 30 pCt, steeg het aantal manuren met
ruim 20 pCt, terwijl het bedrag der betaalde lonen het vijf
en half-voudige bedraagt van dat van het basisjaar. Dat
het productievolume relatief meer is toegenomen dan het
aantal’manuren, moet worden toegeschreven aan de invoe-
ring van betere werkmethodefi, terwijl ook de beëindiging

van de oorlog in 1945 het mogelijk gemaakt heeft gaande-
weg meer

moderne en doeltreffende technische outillage
aan ie schaffen. In Juni 1950 bedroeg het aantal arbeiders,
waarop de bovenstaande cijfers betrekking hebben 956.400

met een loonbedrag (op jaarbasis gerekend) van 6.108
millioen pesos.

1
.

268

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN .

4 April 1951

De grootste toeneming van het aanial arbeiders wordt

vastgesteld hij de groep electrische machines en apparaten,

met een index van 259, en een aantal van 21.900 arbeiders

in December 1949. Hierop volgt de rubberverwerkende
industrie met een index van 222,2 en 9.600 arbeiders..

Hierbij dient men te bedenken, dat in het basisjaar 1943,
tijdens de oorlog dus, hier te lande een grote grondstoffen-.

schaarste in deze industrietak bestond.
De ontwikkeling van het kwantitatieve productievolume

voor de afzonderlijke bedrijfstakken wordt door het vol-

gende overzicht geïllustreerd.

Indexcijfers oan de industriële productie.

(Basis
1943 = 100)

funi
9946
4947
1948 1949
1950

105,3 114,3 108,4 109,6
120,1
117,3
126
133 142,5.
144,5
134,1
136,8
151,1
157,1
167,3
129
144,3
178,2
171,4
155
144,2
142,5
149,2
134
132 106,9
114,1
120,8 118,3 135,3 140,8
144,2
155,9
144,1 167,1 110,1
124,8
123,2
122,9
135,2
113,3 119,3 138,3
139,1
172,5
347,5
618,4 600,4
539,1 614,1
124,7 103,8 111,8 102,9 110,6

109,2
124,9
124,8
131,5 143,3

163,2
180,4 198,4
201,2
221,2

137
233,6
186,2
139,4 124,7
131,2
193,9
272,2
275,9 343,4
137,1
142,7 147,9
155,8
257,9
141,7
187,1
179,6 163,3 167,4
123,3 131,7 137,5 137,3 143,4

67,3 58,6
48
52,8
55,2
88
93,5
91
95,2
89,4
285,6
148,2
159,5
91,9
88,6
80,9 90,9
59,8
80,8
88,3
88,2
85,3
82,5

162,1
186,6
208 266
124,3 135,4
140,1
159,3
113,7 124,6 135,8 140,6 159,3
125,3 143,5
146,2
141,8
148,7

Alhoewel de productie in1949 een vermindering over

vrijwel de gehele lijn te zien gaf, in hoofdzaak door het

gebrek aan grpndstoffen en machines (gevolg van de
deviezenschaarste), kan toch worden vastgesteld, dat de
industriële voortbrenging in de laatste jaren aanzienlijk
is toegenomen. Vooral wordt de aandacht getrokken door
het verschil in de toeneming van de duurzame en de niet-
duurzame goederen der secundaire voortbrengingstakken.

Dit wijst er op, dat met alle kracht gestreefd wordt naar
een verdere uitbouw van het industriële apparaat, zoals
dit in het door de Regering-Peron in 1946 opgestelde vijf

jarenplan was ontworpen. Er moet nog op gewezen worden

dat aan de cijfers voor Juni 1950 geen te grote betekenis
kan worden toegekend, daar deze slechts betrekking heb-

-..ben op de productie in die maand en ten gevolge van
seizoensinvloeden e.d. nog zal moeten worden afgewacht

hoe het jaargemiddelde voor 1950 zal blijken te zijn.
Tenslotte nog enkele gegevens betreffende de kwantita-
tieve voortbrenging van enkele artikelen (zie bovenste

tabel rechts).
Het moet worden betreurd, dat niet is overgegaan tot

publicatie van de geldswaarde van de productie. In het
algemeen is geen enkel gegeven gepubliceerd, waaruit een

indruk kan worden verkregen omtrent grootte en samen-

stelling van het nationale inkomen.
It
Ten aanzien van de bouwbedrijvigheid kunnen de vol-

gnde, uitsluitend op Buenos Aires betrekking hebbende,

cijfers worden vermeld.

Eenheid
1943
1916 1949

ton
26,2

28,7
27,3
Zink
,,
37,3
30,4
20,8
Zwavel
Portiand cement
,, ,,

‘V

1.000

9
981,4
10,1. 1.140,3
10,1
1.444,1
Steenkolen
,,
9,2
3,1
17,9
m
3

110,1
447,1
224,2
:Electriciteit
mln kh
3.064,3
3.263,4 4.120,6
Ruwe pctroleurn mln m
3

3,9 3,3
3,6

Lood

…………

1.000
ton
230,4 130,3
150,6
Cellulose
,,
36,6
27,7 26,3
Textiel (katoen)
,,
.55,4
64,5
70
Electr. motoren
.
1.000 Stuks 17
17,8
30
Electr. ijskasten.
stuks
5.882 6.976
19.281

Gas

………..mln

Gloeilampen

. . .
mln stuks
10,3
15,8
19,2
Autobenzine

. . .
1.000 m
3

1.199,4
1.347,7 1.665,6

Lijnolic

……….

F’ucl oil
,,
1.705,5 1.578,3
2.189,1
Schoenen ……..
mln paar
14,4 17,7
15,6
1.000 ton
44,4 64,6
62,2
409,6
635,6
548,6
,,
47
50,7
39

.

,,

..

1.

65,5 94,4
99

Rijst

………..
Suiker

………..,,
Boter

………….

Caseïne
,,

.

.000
ton

28,4
32,7
25,2
Kaas

………….

Bier

…………
216,3
247,7
373,8
Wijnen
.mln
,,
1.066,2
898,8 1.069,6
Cigaretten

…….
13,9
16,1
20,1

Aantal Oppervlakte
Waarde in
bouwver-
in 1.000 m3
millioenen
gunningen
pesos

1945
14.789
1,967,3
241,4
1946
17.200
2.588,4
319
14.792 2.345,3

.
327,2
1948
17.644
2.232
371,8
1947

……….

1949
17.153
2.145,8
545,2
1950 (9
mhd)
.
13.332 1.560,4
491,4

Uit de vergelijking van de waarde met de overige gege-
vens (aantal verleende vergunningen en bebouwde opper-

vlakte) kan een aanzienlijke stijging van de bouwprijzen
worden afgeleid, geheel in overeenstemming met de ont-

wikkeling van het loon- en prijspeil.

Buenos Aires,
3
Februari
. 1951.
J. E.’SPINOSA CATTELA.

INTERNATIONALE NOTITIES

De Internationale Herstelbank

De ,,International Bank for Reconstructidn and Develop-
ment” heeft in Februari jl. twee nieuwe leningen aange-
kondigd. De ene, ten belope van $ 15 mln, is bestemd
voor de ,,Brazilian Trac,tion Light and Power Company”,
de andere, die een bedrag van S 60 mln, waarvan S 50
mln direct door de Wereldhank wordt geleverd, omvat, is

bestemd voor Zuid-Afrika.
Na deze twee leningen beschikt de Bank nog slechts

over $ 10 mln aan niet vastgelegde dollars. Weliswaar
heeft zij nog ongeveer $ 400 mln aan niet-uitbetaalde gel-
den,.maar het merendeel hiervan is vastgelegd in reeds
verstrekte leningen. Het ogenblik, waarop de Bank haar
dollars moet aanvullen, wil zij althans in staat zijn credieten
te verstrekken in het tempo van vorig jaar, n’adert, aldus
,,The Banler” van deze maand, derhalve snel. Het zal
de J3ank vermoedelijk beter schikken met emissies van haar
eigen obligaties van betrekkelijk Ideine bedragen enkele
malen per jaar ter markt te komen, dan een groot bedrag
ineens te emitteren. 1-let gevolg van grote emissies is im-
mers, dat grote bedragen onbenut blijven en dat weinig

of geen rente wordt getrokken. Een andere, reeds enkele

malen door de Bank toegepaste, methode om dollars te
mobiliseren is de verkoop van obligaties van credietnemers

van de Bank aan commerciële banken in de Verenigde

Staten.
,,lf the Bank is to find new customers, it may also have
to give further thought to the cost of its facilities”, vervolgt

Voedingsmiddelen en
dranken …………….
Tabak ………………..
Textiel………………..
Kleding ………………
Houtbewerking …………
Papier en carton
Grafische industrie ……..
Chemische industrie Petroleum-derivaten
Rubberartikelen
Huiden- en leerlooierijen..
Glas-, steen- en keramische
industrie
Metaalproducten (cxci.
machines
Voertuigen en machines (excl.
electr.)
Eiectr. machines en apparaten
Diversen

Totaal duurzame goederen
Totaal niet-duurzame
goederen
Mijnbouw

…………….
Petroleumwinfliflg
Zoutwinning
Diversen ………………

Totaal extractieve bedrijven

Gas
Electriciteit

Totaal gas en electriciteit

Totaal generaal

4 April 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

269

genoemd blad. Momenteel wordt één der grootste posten

dezer kosten gevormd door de 1 pCt garantiecommissie,

die de Bank aan alle credietnemers in rekening brengt.
Deze commissie wordt gestort in een speciale verliezenre-
serve, die eind 1950 was aangegroeid tot
$
16.851.907.
Volgens de ,,Artic]es of Association” van de Bank moet

deze commissie worden geheven gedurende een minimum-

periode van 10 jaar. 1-let is derhalve zeer goed mogelijk,
dat credietnemers, die nu crediet van de Bank verkrijgen,

na vijf of zes jaren van dit deel vin de op hun leningen
drukkende last worden bevrijd. De Bank heeft de last, die
op de credietnemers rust, al verlicht door de-zgn. ,,stand-
by”-commissie, d.i. de rente, die moet worden betaalli op

reeds toegewezen, maar nog niet opgenomen gelden, te
verlagen van 1 tot – pCI.

1-let terrein, waarop de Bank haar activiteiten iitstrekt,

zou aanzienlijk worden uitgebreid, indien de Bank een
belangrijke rol zou gaan spelen in de operaties van ,,Point

Four” of het Colombo-plan. De verwachtingen dienaan-
gaande dienen evenwel niet tè optimistisch te zijn, zegt

genoemd blad. Immers, de Bank wordt nog steeds be-
stuurd volgens zeer voorzichtige en commerciële beginselen
en zij weigert nog steeds zich in te laten met ,,stop-gap
business”. 1-loewel zij een waarnemer heeft uitgezonden naar de technische besprekingen, betreffende de plannen
voor de ontwikkeling van Zuid- en Zuid-Oost-Azië, die in
Colombo plaatsvinden, zijn de autoriteiten van de Bank

nog steeds geneigd het Colombo-plan meer als een onder-
steuningsmaatregel dan als een commerciële aangelegen-

heid te beschouwen.

Penicillineproductie

In het Maartnummer van ,,”,Virtscha(tsdienst”, een
uitgave van het ,,I-Iamburgisches Welt-Wirtschafts-
Archiv”, troffen wij een artikel aan over het productie-
proces en de toepassingsmogelijkheden van penicihine,

waarin o.a. enige gegevens worden verstrekt omtrent de

huidige stand van de l)roductie van dit geneesmiddel:
Aangezien de productie-installaties in vele landen nog
voortdurend worden uitgebreid, of nog slechts in het
voorbereidingsstadium verkeren, is het zeer moeilijk de
wereldproductie van penicilline nauwkeurig te ramen.
Slechts omtrent de productie in de Verenigde Staten, die,

naar men aanneemt, ongeveer 80 pCt van de wereld-
productie omvat, zijn enige gegevens bekend. Deze zijn
echter op zichzelf alleszins het vermelden waard, omdat hierin enerzijds de snelle productiestijging en anderzijds
de door de voortbrenging in het groot sterk gedaalde

marktprijs duidelijk tot uiting komt.

Productie en nar1ctprjzen ç’an pen icilline in de Verenigde
Staten

Jaar
Productie
Marktprjzen
(in mrd eenhedçn)
(in
$
per 100.000

eenheden)

1943

21

1944 1.633 2,83

1945
7.052
1,06

1946 25.809
0,50

1947
.

41.426 0,28
.

1948
95.855
0,24

1949
133.229
0,13

1950 le kwartaal.

46.336
0,10

Zoals gezegd, zijn van de andere productielanden vrijwel
geen gegevens bekend. De totale productiecpaciteit van
West-Europa werd voor 1949 geraamd op ongeveer 23
billioen eenheden. De belangrijkste productielanden zijn
hier Engeland, Frankrijk, Denemarken, België, Nederland

en van 1950 af ook de Westduitse Bondsrepubliek. Naar

verluidt is ook Italië van 1950 af met de productie op

grote’schaal begonnen, terwijl in Spanje met behulp van

Amerikaahs particulier kapitaal een grote productie-
installatie wordt gebouwd. Gegevens omtrent de productie

in de Sovjet-Unie en de Aziatische landen zijn – met
uitzondering van Japan, waar de huidige capaciteit
0
1
)

6 hillioen eenheden wordt geraamd – niet bekend.
De totale wereldhandel in 1950 bedroeg ongeveer 50

hillioen eenheden. 1-let grootste deel van de uitvoer komt

voor rekening van de Verenigde Staten, die in 1946, 1947,
._.1949 en het eerste kwartaal van 1950 resp. 12.155, ca

26.500, 33.944 en 11.888 mrd eenheden exporteerden. Van

November 1950 af, is penicilline echter onderworpen aan

exportcontrôle. Naast de Verenigde Staten voeren voorts
Engeland en Frankrijk penidilline uit.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Namens het Nederland-Amerika Instituut/Nederlandsch-
Amerikaansche Fundatie, Museumplein 4, Amsterdam,
tol. 22280, wordt hierdoor medegedeeld, dat Prof. Frank
L. Kidner, hoogleraar in de economie aan de Universiteit
van Californië, een lezing zal houden over ,,International –
investment and the problem of backward areas”.

De lezing zal plaatsvinden op Woensdag 11 April 1951

in het Instituut voor Scheepvaart en Luchtvaart, Burg.
s’Jacobplein 10 te Rotterdam, aanvang 8 uur.

Toegangsbewijzen voor deze lezing worden gratis ver-

strekt door het Nederland-Amerika Instituut.

GELD- EN KAPITAALMARKT

Dc geldmarkt.

De geidmarkt was gedurende de gehele verslagweek zeer krap. De ultimo bracht in de eerste plaats een niet
onaanzienlijke omzetting van giraal in chartaal geld medc
blijkende uit een stijging van de ban kbilj ettencirculatie met f 29 mln tussen 19 en 27 Maart. In de tweede plaats

leidden ook de met het slechter worden van de Neder-
landse betalingsbalanspositie samenhangende gestegen

netto-deviezenaankopen tot een groter beroep op de liquide
middelen der banken.

Uiteraard bracht deze ontwikkeling mede, dat door de
banken in de eerste plaats vervallend schatkistpapier niet werd verlengd. De daling van het tegoed van het Rijk bij
de circulatiebank van f 123 mln per 19 Maart tot f 82
mln per 27 Maart zal hieraan althans voor een gedeelte
moeten worden toegeschreven. Van de zijde van die
instellingen, welker behoefte aan liquide middelen het

bedrag van het vervallend schatkistpapier te boven ging,
werd op de geldmarkt papier verkocht, hetgeen de dis-
conto’s deed stijgen tot
lf-
9
/
16
pCt voor alle termijnen.
Voorts werd er door banken en discontohandelaars beroep
op de centrale bank gedaan, tot uiting komende in een
stijging van de post voorschotten in rekening courant op de weekstaat met f 23 mln t.o.v. de week tevoren. CaIl-
geld was voor de discontohandelaars moeilijk te verkrijgen;

de callgeldrente bleef de gehele verslagweek op het maxi-
mum van
lf
pCt gefixeerd.
De kapitaalmarkt.

Het koersniveau op de aandelenmarkt vertoonde ook
gedurende de verslagweek per saldo slechts zeer weinig
verandering. Indien men de stand van het algemene index-
cijfer.per 30 Maart (158,0) stelt tegenover die op 23 Fe-

bruari (159,4) en 19 Januari (160,2), blijkt wel, dat in
de laatste naanden van een uitgesproken beweging van

158,0
5 Mrt’51

12 Mrt

’51
224,1
19 Mrt

’51

178,6 27 Mrt ’51 2 Apr.’51
127,0
55,2

70

,BERICH TEN

4
April
1951

het koersniveau naar bovn of beneden geen sprake is

geweest.
Enerzijds is de geprononceerde infiatiestemming ter

beurze geweken. Een dergelijke stemming’is meestal het

gevolg van het tot een steeds groter aantal beleggers
doordringen van het infiatiesentiment en de verdere ver-

ergering van de inflatievrees bij degenen, die hieraan reeds

lijden. Momenteel blijft er echter op dit punt niet zo heel

veel meer verder door te dringen en te verergeren.. Dat er

een wereldprijsstijging is (geweest) en dat ook in ons land

een inflatoire spiraal in werking is, is thans wel bij zo

goed als iedereen in den lande bekend. Anderzijds is het…

politieke nieuws nog niet zo g’unstig, dat een ,,vredes-

mentaliteit”, die o.i. zowel een daling van de goederen-

pxijzen als een koersdaling op de internationale effecten-

beurzen zou meebrengen, algemeen veld

wint.

Het is in deze constellatie niet te verwonderen, dat

ondernemingen, die wensen te emitteren, het zekere voor
het onzekere nemen en met hun emissies aan de markt

komen. De laatste tijd was de stemming hiervoor niet

ongunstig. De introductie van de ,,opengebroken” Brou-

werij d’Oranjeboom (f 2,4 mln â 160 pCt) ter beurze slaagde
met vlag en wimpel, en de claimnoteringen van de emissies,
die vorige weken werden aangekondigd (Berghuizer Papier- –

fabrieken f 3 mln bL 135 pCt, Machinefabriek Fr. Smulders

f.0,3 mln h 110 pCt, en Lyempf f 1,5 mln 120 pCt) bleven

goed op peil. Gedurende de verslagweek werd wederom
een aantal nieuwe emissies geannonceerd, ni. Chemische

fabriek Naarden (f1,2 mln â 110 pCt), Albatros Super-
fosfaatfabrieken (f 4,1 mln 110 pCt) en Van Gelder Zonen
(f 5,6 mln â 105 pCt). .Mesi krijgt echter de indruk, dat
thans weer een periode aafibreekt, waarin nieuwe emissies

minder gunstig worden ontvangen, met de mogelijkheid.

van lage claimprijen en koersdalingen bij ondernemingen,
waarvan emissieplannen bekend ,worden.

Wat de obligatiemarkt betreft, in de nieuwe week werd

de uitgifte aangekondigd van een nieuwe staatslening
ter grootte van f 200 mln. 1-let doel wordt omschreven als

consolidatie van vlottende schuld in het kader van de
financiering van de buitengewone – militaire uitgaven.

e rentevoet bedraagt
3f
pCt bij een maximum looptijd ”
van 25 jaar en een gemiddelde looptijd van 15f jaar, de
emissiekoers 100 pCt. De rentevoet komt derhalve nagenoeg

overeen met de op de kapitaalmarkt heersende rentestand.
De goedkoop-geldpolitiek is hiermede opgeofferd aan het

consolideren van staatsschuld, een ontwikkeling, welke

uit monetair oogpunt niet anders dan toegejuicht kan
worden.

22 Maart 30 Maart
1951

1951

Aand. indexcijfers


Algemeen

157,9

Industrie …………………

224,5

Scheepvaart ……………….

177,9

Banken ………………….

127,5
Indon. aand……………..

54,7

Aandelen
A.K.0 .

…………………

182*
Philips

…………………

250

Unilever

………………..

2261

H.A.L……………………

1911
Amsterdam Rubber ……….

123*
– H.V.A…………………..

123f
Kon. Petroleum

2991

Staatsobligaties
2f pCt N.W.S.

…………..

77f

77
11
/
16

– 3-31 pCt 1947 …………..

967
e

96
9
/
3 pCt Invest. certif. ……….

……..95
13
/

.3 pCt Dollarlening

……….100°/
s

100
1
/

1. C. B.

GRAFIEKEN

Productie, arbeldsproductivlteit en personeelsbezetting van do
in-
dustrie In Nederland.
(1938 = 100)

150
100

5
.2

5

1946

1947

1948

19
0
.9

1950

’51

industriële productie
arbeidsproductivitelt
personeelsbezetting

l3roi: C.B.S.
Industriële productie
in
België.
(1936/’38 = 100)

150

°oS

1946

5947

1948

190.9

1950

’51

Bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek.

STATISTIEKEN
DE NEDERLAI’DSCIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

I0)00.5
10)
0
t

uj,
0)
1
1
1

0
1

0

0000
1
0)0.200)

1
t

1
1 1
000
01
-..
0
1
1 1 1
t
1 1 1

‘0
1

0
0
0
0
1
00

E

n
1

5 Mrt’51 1.192.625

955.960

3.342

263.128

123.491

12 Mrt ’51 1.192.311

968.274

3.580

270.445

80.669

19 Mrt ’51 1.192.511

952.392

2.426

275.522

87.700

27 Mrt ’51 1.192.616

944.515

2.466.

276.116

101.174

2 Apr. ’51 1.192.607

929.566

2.301

291.418

110.813

0
Saldi in reliening courant
.
0
0

‘5
0)

yo
u

0
000

811.856
2.243.0111193.118

1.385.5071
352.832
106.026
759.499
2.272.3591179.305

1.385.507)
388.555
104.481
731.816
12.213.906
123.212
1.385.5071
338.331 104.468
761.246
12.201.032
1

81.741
1.385.5061
367.387
104.631
776.724
12.186.054
1

72.320
1.454.5441
397.677
108.316

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamsté posten in millioenen dollars)

Metaalvoorraad
F

Data
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-

cash
1

securitles
tificaten

31

Dec.

1946 18.381
17.587
268
23.350
7 Febr. 1951
21.110
20.513
359
21.641
14 Febr. 1951
21.025
20.431
367
21.808
21 Febr. 1951
20.972 20.380
370
21.853


F.R.-bil-
Deposito’s
_______ ________

1
Member-
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Govt
banks

31 Dec.

1946
24.945 17.353
393
F

16.139
7
Febr. 1951
1

23.104
21.071
795
1

19.075
14 Febr. 1951
23.097
21.042
864
1

,
18.952
21 Febr. 1951
t

23.087
1

20.953
796
18.934

180*
249
227

181 exd.
123f 128f 299f

4-
‘5

BERICHT

Abonné’s van , ,Economisch-Statistisché Berichten”
wordt beleefd verzocht – voor zovpr zij dit nog niet

deden – hun abonnementsgeld voor het jaar 1951, ten
bedrage van f 26 voor het binnenland of f 28 voor het

buitenland (voor boekhandelâren minus de gebruikelijke

korting) véôr medio April a
:
s. te willen voldoen door stor-
ting op postgirorekening No 8408 of op onze rekening

hij de heren R. Mees & Zoonen, alhier.

Abonné’s in -België/Luxemburg kunnen de tegenwaarde

in francs van het verschuldigde bedrag storten op onze
rekening B 26198 hij ae Banque de Comdierce te Brussl
of op haar Belgische postrekening No 260.34.

/

Groot CONFECTIEBEDRIJF

in Amsterdam

vraagt voor spoedige indiensttreding

Bedrijf sadministratéur

Vereisten : middelbare schoolopleiding, diploma
M.B.A., organisatietalent, praktijkervaring; leeftijd
tot 35 jaar.

Brieven
met
volledige gegevens omtrent opleiding,
vroegere en huidige functies enz.
onder nr.
ESB
bureau van dit blad.

(14.3

1

Koninklijke

Nederlondsche

Boekd ru kkerij
H. A. M. Roelunts

Schiedam

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelln

Corns. v. d. Lindenstraat
22
Amsterdam-Z.
• Tél.
25410

Onafh. Verzekeringsudv.

LOD. S. BEUTH

deskundige ter zake van:

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel –
Or anisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondsen

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

3

/
2
PCT.

NEDERLANDSE STAATSLENING 1951

uit te
geven
tot
een bedrag van

12000000*000

ter consolidatie van vlottende schuld in het kader van de

financiering van de buitengewone militaire uitgaven.

Deelneming verzekerd tot een bedrag van f 92.000.000

KOERS
VAN UITGIFTE
100
0/

Schuldbewijzen aan toonder groot nominaal fl000.—, f500.— en fl00.—;
schuldregister-inschrijvingen groot ten minste f 100.000.-

Looptijd ten hoogste 25 jaren. Behoudens de bevoegdheid tot versterkle of
algehele delging geschiedt de aflossing, te beginnen in 1952, jaarlijks per
1 April volgens het in het prospectus aangegeven schema.

Coupons per 1 April en l October

Verschenen:

Enie opmerkingen over

HET

EIGEN DOMS RECHT

en de daarmede verband
houdende doelstellingen van
het Socialisme

dooi
Di-.
Ir. J. G. J. C.
NIEUWEN}{UIS.

Uitgave van de Vader-
landse Kiing. Verkrijgbaar
in de boekhandel
of
bij
het Secretariaat: Burgem.
Knappertlaan 32, Schiedam.

Prijs
f
0.75

INSCHRIJVING
op 12 April 1951 van 9 tot 16 uur

bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te Amsterdam, uitsluitenti

door bemiddeling van Banken of Commissionairs in effecten, leden van de

Vereeniging voor den Effectenhandel (Bedrijfsgroep Effectenhandel).

Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opgegeven, dat zij door
de Bank of Commissionair op de inschrijvingsdag kunnen wordèn ingediend bij het Agentschap.

STORTING

op 1 Mei 1951 véér 12.30 uur

bij de Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam.

271

1

In ons filiaal Amsterdam

bestaat de vacature van

PERSONEELCHEF

Voor deze functie komt in aanmerking

iemand van academisch of gelijkwaar-

dig niveau (leeftijd tot ongeveer 40 jaar),

die jarenlange ervaring heeft in het leiding

geven aan een grote groep mensen (liefst
ook vrouwelijk personeel).

Voorkeur bestaat voor degenen, die een

gedegen practijk hebben opgedaan, hetzij

op het gebied van het personeelbeleid,

hetzij in sociaal-cultureel werk.

De Directie van het filiaal Amsterdam

is bereid aan hen, die bovenstaande

qualificaties in voldoende mate bezittçn

en tevoren schriftelijk hiertoe de wens

te kennen hebben gegeven, nadere inlich-

tingen omtrent deze functie te verstrekken.

Amsterdam
01

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32

Meer dan 100 kantoren

in Nederland, Azië en Afrika

New York

Londen

Tanger: Société Hollandaise de Banque et de Gestion

HANDELSBEMIDDELING

FINANCIERING VAN

IM- EN EXPORTrRANSACTIES

VAN GELDER ZONEN N.V.

gevestigd te
Amsterdari

UITGIFTE van

15.562.000,—
gewone aandelen

in stukken van t 1000,— nom. aan toonder of
op
naam, ten volle delende’in de resultaten

van het boekjaar 1951 en volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, datzij de inschrijving op

bovengenoemde aandelen, uitsluitend voor houders
van claims van gewone en preferente aandelen,
openstellen op

WOENSDAG, 11APRIL 1951

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hun kantoren te Amsterdam, Rotterdam en
‘s-Gravenhage

tot de koers van 105 pCt..

Prospectussen en inschrijvingsformu heren zijn bij
de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

De Twentsche Bank N.V.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdam, 30 Maart 1951.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VANHET NEDERL.ANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat ç, Rotterdam’ (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38OO. Giro 808.
Bankiers: R. Mees en Zôonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor, Belaië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
‘4,
Universiteilstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
j,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnemenisprjs, franco per post, voor Nederland t
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg ‘f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening
fl0 260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
– landen
/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per uttimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijle,
Rotterdam (W.).

Abonneert U op de E.-S.B.

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten ian de Firma
H. A. M. Roelant8, Lange Haven rr, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Bcschikbare krachten” f
o,6o
per mm (dubbele kolom).’ De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaat van redenen te weigeren.

Losse
nummers 75 cents, resp. 10 B; francs

Auteur