Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1762

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 21 1951

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E JAARGANG

WOENSDAG 21 FEBRUARI 1951

No. .1762

Dezer. dagen

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Giasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen,

F. de Vries; C. pan den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

De aandacht van de lezers wordt gevestigd op het

bericht op blz. 142.

INHOUD

Blz.

Bewapening en fiscale politiek in de Verenigde

Staten

…………………………..144

Woonruimteverdeling
door J. A. F. Roeien . .
146

De vrachtenmarkt in 1950 door C. Vermey ..
148

De moeilijkheden in het visserijbedrijf
door

A. G. Ligthart

……………………
150

Onredelijko merkenbehandeling.
dooi Dr C.

Schouten

…………………………
152

Mededelingen voor economisten …………154

Geld- en kapitaalmarkt

………………154

Grafieken:

Groothandelsprijzen van enige goederen in
de Verenigde Staten

…………….155

Statistieken:

Bankstaten

……………………….
155

De

Iolenpositie van

België

…………..
155

Inleggingen en terugbeta1ingei op particu-

liere spaarboekjes bij de Algemene Spaar-

en

Lijfrentekas

in

België•

…………
155

Werkloosheid

in

België

…………….
155,.-.

Stand

van

‘s Rijks

Kas………………
156

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

bleef het bij vragen. Door onverhoopte weigeringen ver-
den de Nederlandse kabinetsformateurs verslagen, zodat
men het optreden van een kabinet heeft moeten verdagen.

Sommigen zien hierin een reden tot klachten, omdat de
beslissingen geen uitstel kunnen verdragen. Voor anderen

kan de keuze van de nieuwe formateur juist deze bezorgd-
heid verjagen, omdat zij thans beslissingen verwachten.
I-Iôe dan ook, de balans der Nederlandse politiek moet
kennelijk op een goudschaaltje worden gewogen. Zoals
bekend: ,,Wordt eikenschors hij ‘1 pond gewogen, men
weegt kaneel bij’ t lood”.

In Groot-Brittannië werd een vraagteken weggestreept.
De als meest netelige beschouwde van de vier opeenvolgen-
de moties van wantrouwen kw’am het Britse kabinet te
boven. De vijfde ligt reeds gereed, ditmaal over de mis-
lukking van het aardnotenplan, door de Regering kort-
geleden openlijk erkend. 1-let schild van de Britse premier

zit vol pijlen, zoals een werpschijf met de in Engeland zo
geliefde ,,darts”, maar zijn Regering is niet getroffen.
Zij het ook dat de leider zich moet voelen als Ajax op
het moment, dat de uitvallende Trojanen de schepen der
Grieken bereikten. Dit te meer, daar twee zijner paladijnen,
Stafford ‘Cripps en Bevin, als invaliden moeten toezien,

zoals eens de schrandefe Odysseus en de onstuimige Dio

medes.

Maar ,,Vesting Day”, de dag van het overnemen van
de ijzer- en staalindustrie door de Staat heeft – 15 Fe-
bruari – doorgang gevonden. Zoals de ijzer- en staal-
industrie gaan voorlopig ook de stakingen in verschillende
bedrijfstakken, zoals bij de genationaliseerde spoorwegen,
ge’oon door, evenals de kalme stijging van de index van
de kosten van levensonderhoud. 1-let is alles zo logisch als
het betoog van de Minister van Economische Zaken en

Financiën, Gaitskell, die aantoonde dat £ 500 millioen
additionele hewapeningsuitgaven voor het komende jaar
niet een bedrag in geld voorstellen doch een reële tegenpost
hebben in verlies van consumptie en export.

1-leeft logica echter vat op deze kronkels? Men zou haast

tot de Spaanse wijze van

interpunctie – een vraagteken voor en achter —overgaan, als men het verslag van de

wisselingen der econ omische omstandigheden sedert 1-949–
leest, dat is uitgebracht aan de Economische-en-Sociale.
Raad van de Verenigde Naties. Lichte teiugsag in de Ver-
enigde Staten in 1949, reactie daarop in andere landen.
Snel aanlopen in de Verenigde Staten, devalijaties, ver-

betering van betalingsbalansen, Korea, stijgende grondstof-
prijzen, herbewapeningsprogramma’s, – stijgende prijzen,

infiatiekansen in ruime mate.
Dat er in de Verenigde Staten reeds conflicten zijn tussen
de arbeidersvertegenwoordigers en de uitvoerende autori-
teiten ten aanzien van de loonstop, dat er over het Schu-man-plan meer berichten verschijnen over nog niet opge-
loste problemen, naarmate vaker is bevestigd, dat het nog
slechts een kwestie van handtekeningen betrof, het is alles,
zo gezien, geen uitroepteken waard.

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.

Tel. 25410

Onufh. Verzekeringsadv.

LOD. S. BEUTII

deskundige terzake
van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij verkoop
van praktijk of zaak

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen

Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondson

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerlj

H. A. M. Roelunts

Schiedam

IN DIT BLAD

ADVERTEERT

U

MET SUCCES!

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij. op het Leven en tegen invaliditeit N.V.

Aanpassing
van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen S

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 • 5346

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720

0

Bankiers & Assurantie-Makelaars

NAAMLOZE VENNOOTSCHAP

N.V. MACHINEFABRIEK ,,BREDA”

VOORHEEN BACKER EN RUEB

gevestigd
te
BREDA.

UITGIFTE van.

T

2250 NIEUWE GEWONE AANDELEN

ELK GROOT f 350-

delende in de winst over het boekjaar 1951 en

volgende jaren

TEGEN DE KOERS VAN 115%

De inschrijving op bovengenoemde aandelen wordt,

uitsluitend voor de
houders der reeds uitstaande ge-

wone- en prioriteits-aandelen opengesteld op

DONDERDAG 1 MAART 1951

van des voorm. 9 tot des nam. 4 uur,

te ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE

ten kantore van de Heren R. MEES & ZOONEN

te AMSTERDAM

ten kantore v. d. Heren PATIJN, VAN NOTTEN & Co.

te BREDA

ten kantore van VAN MIERLO EN ZOON, N.V.

op de voorwaarden van het prospectus dd. 20 Febr. 1951.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, – benevens

tot een beperkt aantal – exemplaren van het laatste

jaarverslag en de statuten, zijn bij de inschrijvings-

kantoren verkrijgbaar.

R. MEES
&
ZOONEN

-VAN MIERLO EN ZOON N.V.
Rotterdam, 20 Februari 1951
Breda,

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-G;avonhage

Alle Bank- en Effectenzaken

142

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

BERICHT

In ,,E.-S.B.” van 20 December 1950 werd een brief

kaart ingesloten voor de bestelling van banden voor

de jaargang 1950 van ,,E.-S.B.”; op deze kaart werd

tevens ermeld, dat na 31 December ontvangen bestel-
lingen niet meer konden worden uitgevoerd.

Aangezien ook na bovengenoemde datum nog bestel-

lingen voor banden werden ontvangen, heeft de Fa.

H. A. M. Roelants te Schiedam zich bereid verklaard de

termijn voor het aannemen van bestellingen te verlen-

gen tot uiterlijk ultimo Februari.

21 Februari 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCHE .BERICHTEN

148

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Bewapening en fiscale politiek in de Verenigde Staten.

Om de inflatie te bestrijden moet de beschikbare koop-

kracht naar schr. aanneemt met meer dan
5
20 mrd worden
verminderd. Hiervoor zijn indirecte financiële maatregelen

nodig, ni. belastingheffing, lenen en credietbeperking
(prijs- en looncontrôle is een symptomatische betrijding).
Schr. zet nu de argumenten uiteen, die zowel vôôr als tegen
een straffe belastingpolitiek zijn. 1-let gaat voor de Vër-

enigde Staten om een afwegen van bepaalde dbeleinden, die

op korte termijn moeten worden bereikt (vooral productie-
verhoging) en die, welke voor een deel op langere termijn

werken (o.a. beperking van de koopkracht). De ,,pay-as-
you-go”-politiek in de omvang, waarin zij door de Presi-
dent en de Secretary of the Treasury wordt aanbevolen, is een experiment. Indien het Congrès er in zou toestemmen

de toenemende bewapeningsuitgaven te financieren zonder

tekort op de begroting, zou dit een voorbeeld van opoffe-
ring, moed en loyaliteit zijn.

J. A. F. ROELEN, Woonrïeimteerdeling

Uit een onderzoek, ingesteld door een kleine ambtelijke
commissie, naar de efficiency in de werkwijze van het
huisvestingsbureau in Enschede, waarbij ter vergelijking ook kennis werd genomen van de gang van zaken in een
aantal andere grotere gemeenten, is gebleken, dat de werk-
wijze; die bij de woonruimteverdeling wordt gevolgd, in
het algemeen aanleiding geeft tot enige critiek, in het bij-
zonder ten aanzien van de bereikbare objectiviteit en de
efficiency. De resultaten van het Enschedese efficiency-
onderzoek, welke in eerste instantie leidden tot de opheffing
van het bestaande personeelstekort en inkrimping van de
bezetting, terwijl daarnaast een belangrijk grotere objec-
tiviteit van werken kon worden bereikt, worden. in dit
artikel aan een beschouwing onderworpen.

C. VERMEY, De Qrachtenmarkt in 1950.

De vrachtenmarkt toonde gedurende 1950 een zeer
wisselend beeld. De eerste zes maanden stonden in het

teken van constant dalende vrachten, terwijl de exploi-
tatiekosten allerminst een dalende lijn volgden (stijging
der oliebunkerprijzen, oponthoud in tal van laad- en los-
havens). De gebeurtenissen in Korea, gevolgd door de her-
bewapening en de vorming van strategische voorraden,
hebben het beeld grondig gewijzigd. De constante en vrij

dringende vraag, naar ruimte voor het vervoer van kolen
vn Noord-Amerika naar Europa, gevoegd bij grote be-
drijvigheid in de timecharter-sector, hebben tot de scherpe
stijging der vrachten in aanzienlijke mate bijgedragen.
De stijging op de grondstoffenmarkten maken een verdere opwaartse beweging der reeds zeer hoge exploitatiekosten
waarschijnlijk. De nadelen der in wezen ongezonde stijging
der vrachten (zij vindt haar oorzaak en rechtvaardiging
nl. niet in een verbetering der economische verhoudingen),
die tot ,,run-away markets” leidt, zijn aanzienlijk groter
dan de tijdelijke voordelen. Het beloop op de tankvrachten-
markt toonde in grote trekken een analoog beeld, zij het
dat de tankvrachtenmarkt zich door groter stabiliteit
kenmerkte.

A. G. LIGTHART, De moeilijkheden in het pisserijbedrijf.

De oorzaak van de huidige moeilijkheden in het visserij-
bedrijf mag niet aan de prijspolitiek der Overheid worden
geweten. Ook bij de huidige toestand van de vloot ligt de
oorzaak niet uit tal van maatregelen blijkt, dat de capaci-
teit der vloot ruim voldoende is, uit niets,
dat
de herhaal-
delijk en vurig bepleite vernieuwing van de vloot of uit-
breiding van haar capaciteit zo dringend noodzakelijk zou

zijn. Afzet tegen redelijke prijzen is het fundament. Ligt

dit stevig, dan behoeft men zich over het optrekken van

de bovenbouw, zoals financiering, onderwijs, voorlichting

en onderzoek niet zo bezorgd te maken. Verbetering van

de kwaliteit is van niet minder grote betekenis. De ver-

betering van het product over de gehele linie, van het
vangen af tot aan het iiipakken in vat, flacon of blik, is
van groter belang dan een nieuwe vloot. Deze kan het vis-

serijbedrijf zeker niet uit het moeras helpen, gene mis-
schien nog wel.

/ Dr C. SCHOUTEN, Onredelijhe merkenbehandeling.

Met betrekking tot de Duitse merken heeft de Interna-
tionale Kamer van Koophandel (congres te Quebec, Juni
1949) geadviseerd, dat de reeds aan derden verkochte
merken door dezen zullen kunnen worden behouden; dat

van de merken, waarover nog niet werd beschikt, de niet-
notoire zonder meer zullen worden teruggegeven, en dat
de teruggave van de notoire van de betalin’g van een geld-
som afhankelijk zal worden gemaakt. Op hâar laatste zit-
ting (Mei 1950) heeft de Kamer de betrokken regeringen
geadviseerd een uniforme regeling, in de door haar aanbe-

volen zin, te treffen. Tegen een dergelijke verschillende
behandeling van notoire en niet-notoire merken voert schr.
in dit artikel een aantal juridiscie en practische bezwaren
aan.

– SOMMAIRE –

L’armement et la politique fiscale aux Etats-Unis.

Cet article traite e.a. des arguments, pour et contre,
d’une politique dure en’ matière d’impôts. Les Etats Unis
se trouvent devant la nécessité d’apprécier l’importance
de projets déterminés dont il y en a qui doivent se réaliser

dans unbref délai (surtout l’accroissement de la produc-
tion) et d’autres dont une partie ne sortira ses effets
qu’après une période plus ou moins longue, ainsi e.a. la
restriction du potentiel du pouvoir d’achat disponible.

J. A. F. ROELEN, La distribution des logements.

Une analyse des résultats d’une enquête sur l’efficience
et sur le mode de travail de l’office des logements â En-
schede. On constate que le mode de travail appliqué pour
la distribution des logements donne lieu
6L
des critiques
spécialement en ce qui concerne l’objectivité et l’efficience.

C. VERME Y, Le marché du fret pendant 1950. –

Pendant 1950 le marché du fret a connu des influences
changeantes. Le premier sernestre était caractérisé par le
rétrécissement constant du fret. Les événements en Corée
…. suivis par le réarmement et la formation destocks straté-
giques ont fait monter fortement le fret.

A. G. LIGTHART, Les -di/ficultés dans l’industrie de la
péche maritime.

La politique du gouvernement en matière de prix ne
constitue pas la catise des difficultés actuelles, la compo-
sition de la flotte non phis. L’écoulement des poissons â
des prix raisonnables forme le fond du problème. L’arnélio-
ration de la qualité est de la même importande.

Dr C. SCHOUTEN, Un regime déraisonnable p’our les
marques allemandes.

L’auteur formule un certain nombre d’inconvénients
d’ordre juridique et pratique contre le régime proposé
par la C.I.C., lequel prévoit un traitement différent pour
les marques allemandes notoires et non notoires.

144

ECONOMISCH-STA TI&TISCHE BERICHTEN

21 Februari 1:951

Bewapening en fiscale’ politiek mde

Verenigde Staten

–t

Men
schrijft
ons:

In. een tijd, dat Amerika’s ,,best seller” de titel draagt

van ,,Joy Street”, is de weg, die de Amerikaanse Regering
en het Amerikaanse volk te gaan heeft, allesbehalve

vreugdevôl. De gigantische taak, waarvoor de Verenigde –
Staten staan zich in de kortst mogelijke tijd te bewapenen,

betreft niet alleen de omschakeling van een deel van het

productie-apparaat, maar speciaal de bestrijding van de

inflatie. Inflatie veroorzaakt instabiliteit en deze kan een
groot gevaar opleveren voor de noodzakelijke uitbreiding

en omschakeling van de productie. In een vorig artikel
1)

is er op gewezen waarom de inflatie in de Verenigde Staten
al ernsiige vormen heeft aangenomen voordat het bewape-

ningsprogramma op volle toeren draait. En de inflationis- –

tische factoren zullen,voorlopig nog de overhand houden;
zij komen echter tot dusverre niet van de zijde van de
begroting.

Bestrijding van de inflati is op allerlei wijzen mogelijk.

Vergroting van de productie van consumptiegoederen,

vermindering van de investeringen en overheidsuitgaven,

verawaring van de voorwaarden, waaronder gekocht en
geleend kan worden, beperking van de beschikbare koop-
kracht en vergroting van de besparingen zijn wel de be-

langrijkste middelen om een inflatie te beperken. Prijs- en

looncontrôle is een symptomatische bestrijding van de
inflatie. De werkelijke bestrijding van de inflatie moet
derhalve op andere wijze geschieden. Hoe effectiever deze
bestrijding, hoe minder druk in opwaartse richting er op

de- prijzen en daarmede op de lonen wordt geoefend.
Van de bovengenoemde factoren om de inflatie te be-
strijden, komt één op het ogenblik niet in aanmerking.

Het is namelijk niet mogelijk de pfodvctie van consumptie-
goederen over de gehele linie uit te breiden. Weliswaar, is
er geen schaarste aan voedingsmiddelen, maar wel zal er
een schaarste ontstaan aan duurzame consumptiegocideren.
1-let tekort aan deze goederen is niet aan te vullen, daar de
materialen waaruit deze goederen vervaardigd worden
voor de’oorlogsindustrie dienen. Eerst als het tekort aan
deze grondstoffen opgeheven is en . er weer voldoende

productiecapaciteit beschikbaar is
,
, kan hierop, worden

gerekend. Als andere maatregel kunnen de investeringen
en de overheidsuitgaven voor niet-militaire doeleinden
beperkt worden. Vermindering van de investeringen ge-
schiedt reeds voor zover de noodzakelijke grondstoffen en
materialen nïet meer in voldoende mate aanwezig zijn. Of
beperking van de niet-militaire overheidsuitgaven mogelijk

is, zal blijken bij de behandeling van de begroting in het
Congres.
Om een indruk te geven van de orde van grootte van de
inflationistische druk, nemen. wij aan, dat de
uitbreiding

van de bewapening $ 45 mrd zal vereisen. Laat van dit
bedrag $ 1.5 mrd gevonden worden door vermindering van
de productie van consumptiegoederen, van investeringen
en van overheidsuitgaven. Dan betekent dit,, dat het
nationale inkomen met $ 30 mrd zal moeten stijgen. Na
aftrek van rond $ 10 mrd aan belastingen en besparingen
resteren $ 20 mrd aan beschikbare koopkracht. Tegenover
deze stijging van de beschikbare koopkracht staan minder
consuli

iptiegoederen. Dit is de infldtionistische druk, welke
de prijsstijging veroorzaakt. De beschikbare koopkracht
moet dus met meer dan $ 20 mrd verminderd wordem Om dit te bereikeh zijn indirecte financiële maatregelen nodig,
namelijk belastingheffing, lenen en credietbeperking. De

‘) Zie
,,E.S.-B.”
van
14
Februari
1951.

noodzaak tot verhoging der belastingen is groter dan in
de eerste en tweede wereldoorlog omdat de inflationistische

krachten thans in het begin van de bewapening sterker zijn

dan in genoemde perioden. Om het tekort op de begroting
1951/52 te dekken is ongeveer $ 16,5 mrd nodig, namelijk

het verschil tussen de begrote uitgaven ten bedrage van

ruim $ 71 mrd en de ontvangsten op basis van de huidige

inkomsten van ongeveer $ 55 mrd. De op 2 Februari door

President Truman aangekondigde nieuwe maatregelen

zullen niet in de dekking van het gehele bedrag voorzien;

dit zal in twee etappes geschiêden. Voorlopig zal voor

ruim $10 mrd aan nieuwe belastingen worden. opgelegd

in het kader van de bestaande belastingstructuur. Op
1
5
Februari heeft de Secretary of the Treasury nadere details

gegeven over de eerste ronde van belastingmaatregelen,

welke hij aan het Congres ter goedkeuring heeft voorgelegd.
Deze beogen een verhoging van de ondernemingsbelasting,

van de inkomstenbelasting, van de accijnzen op vooral

duurzame consumptiegoederen
2)
en van enkele andere

belastingen. Tezamen zullen deze belastingen naar schatting

ruim $ 30 mrd opbrengen. Deze zullen voldoende zijn om

voorlopig het te verwachten tekort te dekken. Aan het
einde van dit jaar zal het tekort waarschijnlijk $ 16,5 mrd
bedragen, zodat verdere belastingmaatregelen noodzakelijk

zijn. Als de belastingmaatregelen tot een bedrag van

$ 16,5 mrd door het Congres worden aangenomen dan is,
althans als deze aanneming tijdig geschiedt, het evenwicht
in de begroting gehandhaafd. In, de tweede helft van 1950

is er reeds een kasoverschot gekweekt, zodat de recente

inflatieverschijnselen niet van de begroting zijn uitgegaan.
Om die gunstige ontwikkeling voort te zetten is het

nodig, dat het Congres de belastingmaatregelen, al of niet
gewijzigd,
spoedig
aanvaardt.

Begrotiin gen, federale schuld en nationale inkomen.

(in milliarden dollars)

O.
1
1

.Oo
1

1

0

1

OdQ

z.-

Q

‘-

1940
5,3
9,2

3,9
51
101
81 51
1941
7,2
13,4

3,2
64

126 104
51
1942
12,7
34,2
-24,5
112
162
137
70
1943
22,2
79.6
-57,4
170 194
170
89
1944
43,9
95,3
-51,4
232
214
184
108
1945
44,8 98,7
-53,9
.

279
215
183 129
1946
40,0 60,7
-20,7
260
211
180 123
1947
40,0
39,3
+
0,7
257 233 199
110 1948
42,2
33,8
+
8,4
252
‘250
223
100
1949
38,2
40.0

.
1,8
257
256
217
100
1950
37,0
40,1

3,1
257 280
2
)
240
2
)
91′)
1951′)
44,5
47,2

2,7
1952′)
55,1
71,6
-16,5′)

Voorlopige cijfers’.
Schattingen.
‘)
De eerste voorstellen voor dekking van dit tekort zijn ingediend.

De bovenstaande tabel geeft een overzicht van de ont-
wikkeling van de begrotingsuitgaven, van de federale schuld
en van het nationale inkomen in het laatste decennium.

Bij vergelijking van de oorlogsbegroting met de huidige
begroting moet men met de gewijzigde koopkracht van het

‘)
Zo
zal de belasting op
auto’s van
7
tot
20
pCt, die van ijskasten,
televisie-apparaten, radio’s en vele andere duurzame consumptie-
goederen van
10
tot
25 pCt worden verhoogd. (Deze belastingen
worden geheven van de producent, niet van de koper). Deze sterke
verhoging beoogt waarschijnlijk speciaal de vraag naar deze goede-
ren te verminderen, daar cle materialen waaruit zij vervaardigd
worden, ook voor de oorlogsindustrie gebruikt worden

21 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

145

geld rekening houden. Toch ook al doet men dit, dan is

het duidelijk dat de begrote inkomsten voor 1952 ten be-
drage van
S
71,6 mrd
(5
55…mrd vermeerderd met $ 16,5

mrd aan nieuwe belastingen, als het Congres de belasting-

plannen aanvaardt) een enorme last op de belgstingbetalers

leggen. Tevens blijkt, dat de last van de federale schuld
door de stijging van het nationale product en inkomen

sedert het einde van cle oorlog aanzienlijk gedaald is.

De nieowe belastingpo.litiek wijkt af van de tot dusverre
gevolgde belastingpolitiek in tijden van oorlog, dat het

een ,,pay-as-you-go” politiek is, d.w.z. het streven naar
een evenwicht in de begroting. Er is ook op dit punt een
duidelijke ontwikkeling in de fiscale, politiek van de

Verenigde Staten op te merken. De druk van de belasting
was in de tweede wereldoorlog reeds groter dan in de
eerste en niettemin komen verschillende schrijvers over de

fiscale politiek tot de conclusie, dat in de laatste oorlog een

straffere belastingpolitiek gewenst was geweest
3)
.
rr
oen

werd nog op grote schaal geleend, zoals uit de grote tekorten
in de jaren 1942/45 valt af te leiden (zie tabel). Een

verdediging van de ,,pay-as-you-go” politiek vindt ineri in
het economisch rapport van de adviseurs van de President,
waarbij zij zich voornamelijk op vier nrgumenten baseren.
1-let eerste argument is, dat deze politiek voor een zeer
belangrijk deel de inflationistische krachten van de toe-
nemende staatsuitgaven zal onderdrukken, omdat be-

lastingheffing superieur is aan alle andere methoden voor
het verminderen van de uitgaven van consumenten en
het bedrijfsleven. Verder verdelen belastingen de last on-

middellijk op een wijze, zoals door het Congres
zal
worden

aangegeven. De soldaten behoeven daarom niet later be-
lasting te betalen voor dekking van de dienst van de fede-
rale schulden. Vervolgens is er geen economisch voordeel
gelegen in uitstel van belastingheffing door te lenen.
Tenslotte achten de adviseurs de druk van de totale be-
lastingen niet overmatig met het oog op de te verwachten

uitbreiding van de productie. Om de uitgaven, voorzien
voor het eind van 1951, te betalen zal iets meer dan 27 pCt
van het nationale inkomen nodig zijn, een percentage dat overeenkomt met dat van 1945. Een dergelijke belasting-druk is zwaar, maat’ niet ondragelijk. Niettemin erkennen

de adviseurs van de President even later, dat om de be-
groting in evenwicht te brengen, veel hogere belastingen
nodig zijn, zelfs aanzienlijk hoger dan ooit in de Verenigde

Staten zijn geheven
4).
De gewone ondernemingsbelasting

is reeds aanzienlijk hoger dan het
peil,
dat in de tweede

wereldoorlogwerd bereikt. Aëcijnzen zijn op het record-

peil van de oorlog. Alleen de individuele tarieven van de inkomstenbelastingen zijn iets lager dan in de oorlog.

De ,,pay-as-you-go” belastingpolitiek wordt op het ogen-
blik dooi’ velen voorgestaan. Opmei’kelijk is het aantal
verklaringen en brieven van industi’iëlen, economisten en

organisaties over de te volgen politiek. l-loewel vele erken-nen, dat de meerdere uitgaven uitsluitend uit de belastingen
moeten worden gedekt, verschilt men over de gevolgen
van een dergelijk stelsel. De ene groep meent, dat een

dergelijke belastingpolitiek gecombineerd met maatregclen
voor credietcontrôle voldoende is voor vermijding van in-
flatie, anderen, en men kan daartoe de adviseurs van
President Truman rekenen, menen, dat inflatie daarmede
niet geheel te bestrijden is en dat prijs- en loonconti’ôles als
aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit standpunt

• ‘) Zie o.a. Dr 11. C. Murphy: ,,National Debt in War and Tran-Sition”, New York i050
:lr is ecn kennelijke tegenspraak op dezelfde 1)ladlzijde van hel;
rapport van cle adviseurs van cle President (blz. 03), nI. tussen cle
alinea ,,Fecleral cash rcvenueS collcctecl’cluring the fiscal year 195
amounteci to about
27
0
/
0
of the national income. To pay for Fecleral
expenclitures at the level projected for the end of Lhè ealenclar
year 1951 would not rcquirc a much higher percentage of the
national income. Such a bad is hcavy but not unhearable” en cle
zin jt must he recognized that to balance the clefensa budget will
require taxes at rates substantially higher, perhaps even drastically higher, than have ever been iniposeci bçfqrç in the United States”.

is’juister dan het eerstgenoemde maar geeft nog geen vol-

ledige oplossing. Een eenvoudige berekening laat zien, dat
ook als de belastingen zo hoog worden opgevoerd, dat de.

bewapeningsuitgaven daarmede gedekt kunnen worden
•en het beschikbare inkomen (na aftrek van belastingen)
bij gelijkblijvende besparingen even groot is als voor die

tijd, niettemin de hoeveelheid consumptiegoederen is afge-
nomen. Daarbij neemt men aan, dat de normale besparin-

gen even groot zullen zijn als vroeger en dat de vroegere
besparingen niet aangewend zullen worden voor consump-
tieve doeleinden. Deze ideale veronderstellingen sti’oken
niet met de w’erkelijkheid. In een vorig ai’tikel is er op ge-

wezen, dat de consumptieve uitgaven in de laatste maanden

het beschikbare inkomen hebben overtroffen.’ De liquide
middelen van particulieren in de Verenigde Staten zijn op
het ogenblik nog zeer aanzienlijk. Of deze middelen in de
consumptieve sfeer zulleii worden aangewend, hangt in

hoge mate af van het vertrouwen, dat het publiek in de

toekomstige koopkracht van het geld heeft. Daarom is het
logisch de invoering van nieuwe belastingen gepaard te

doen gaan met een prijs- en looncontrôle. Als echter deze
prijs- en looncontrôle niet effectief. is, ,woi’dt’de kans op
mobilisatie van deze liquide middelen groter. Mobilisatie
is hier het juiste woord, w’ant het is de tegenaanval op het
anti-inflatiefront. In geval van volkomen discipline van
consumenten, loontrekkers en ondernemers zou een prijs-

en looncont;’ôle niet nodig zijn.

De verdediging van de zeer straffe belastingpolitiek,

welke men in het rapport van de economische adviseurs

van de President vindt en waarvan hierboven de voornaam-
ste argumenten zijn aangehaald, geven tot twee opmerkin-
gen aanleiding.
De vraag, of een dergelijke belastingdruk dragelijk is, is

uiteraard moeilijk te beantwoorden; dit is een subjectieve
kwestie. Wel moet hier echter met psychologische factoren
rekening w’orden gehouden. Belastingen kunnen in een
oorlog beter gedragen worden dan in een vi’edes- of semi-
oorlogstoestand. De belastingdruk zal daarom gemakke-
lijker te di’agen zijn naarmate het oorlogsgevaar dreigender
wordt, minder gemakkelijk naarmate de vooruitzichten
voor vrede gunstiger worden. Als deze belastingpolitiek
psychologisch en niet economisch is afgestemd, weerspie-
gelt zij de opvattingen van de pessimisten. Het is daarom
‘de vraag, of het Congres deze voorstellen, al of niet gepaard
gaande met verlaging van de niet-militaire uitgaven, zal’

anvaarden.

Tenslotte moet ook rekening worden gehoudn met de
invloed van de hoge belastingen op de aansporing tot
wericen. Door het bezit van spaai’tegoed of van staats-
obligaties, verkregen dooi’ een ieningspolitipk, voelt men
zich rijker, door belastingbetaling armer. Daar valt nu
eenmaal weinig aan teveranderen en men kan niet van hel
publiek vrwachten, dat het zich zal vërdiepen in het ver-

schil van het effect, dat lenen of belastingheffing heeft op
de toekomstige koopkracht van het geld. En als door lenen
de prikkel om te werken of om meer te w’erken wordt aan-
gemoedigd, dan kan in een periode, waarin de ai’beid
schaars is, daarin een belangi’ijk argument voor de toe-
passing van dit middel liggen.

1-let is moeilijk precies vast te stellen, waar een belasting
de prikkel vermindert, daar dit geen vast punt is. 1-let
hangt bovendien van de omstandigheden af, omdat het
voor een deel bepaald wordt dooi’ de graad van vaderlands-
liefde. Men heeft het gevoel op dit gebied voor een deel
nog in het duister te tasten. Leest men namelijk de be-
schouwingen over, dit onderwerp, dan vindt men tegen-
sti’ijdige meningen. Dit is niet te vei’wonderen, daar de
omstandigheden, w’aaronder een oorlog gevoerd of een be-
wapening voltrokken wordt, zelden precies eender zijn. Het economisch rapport van President Truman werpt
een andes’ licht
01)
dit vraagstuk. De winsten in het hedi’ijfs-

146

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH TEN

21
Februari 19M

leven zijn thans aanzienlijk hoger dan een jaar geleden,

toen de Amerikaanse economie een tamelijk goed evenwicht

vertoonde tussen investeringen en consumptie, d.w.z. dat

de winsten voldoende waren en verdere prijsstijging niet

noodzakelijk was. Van de sterk gestegen winsten kan ge-
makkelijk een extra belasting worden geheven zonder het

ondernemersinitiatief te verminderen. Ook is een verlaging

van die winsten noodzakelijk teneinde stabiliteit in het

loonpeil te verkrijgen. Voor zover verhoogde belastingen

initiatieven zouden doden, zou een selectieve politiek door
middel van belastingverlaging, uitzonderingen op prijs-

contrôle of financiële hulp aan ondernemingen het aange-

wezen middel zijn, aldus het genoemde rapport. Tot dezelfde

conclusie komt in zijn toelichting tot de belastingvoorstel-

len de Secretary of the Treasury. De ondernemingswinsten
zullen blijven stijgen en in 1951 op zijn minst $ 43 mrd

(in 1948 $ 33,9 mrd bedragen, ondanks de verhoogde

ondernemingsbelasting en de ,,excess profits tax”, welke ongeveer 57 pCt van de geschatte winsten, d.w.z.
S
24,5
mrd zullen opbrengen. Dan blijft er nog $ 17 mrd over voor

uitkering van dividenden en voor expansiedoeleinden,
ongeveer hetzelfde bedrag als gemiddeld in de periode
1946/49 werd verkregen.
De cijfers over de toekomstige winsten zien er inderdaad
zeer gunstig uit. Reëel is dit niet het geval. Men zal hier

door de geldsluier moeten zien; De bovenstaande be-

rekening gaat waarschijnlijk uit van gelijkblijvende pro-

ductiekosten; het is niet zeker of dit doel ook inderdaad
zalworden bereikt. Bovendien is de koopkracht van het-

zelfde dividend, dat in 1952 uitgekeerd zal worden minder
dan in de periode 1947/50. Hetzelfde geldt id nog sterkerë
mate voor de kosten van vervanging en expansie, daar de

prijzen van grondstoffen en de lonen thans veel hoger zijn
dan in genoemd tijdvak.

Van intern monetair standpunt is er zeker een voordeel

gelegen in een straffe belastingpolitiek. De na-oorlogse

inflatie is namelijk een direct gevolg van de leningspolitiek
in de oorlog. De grote bedragen
,
aan liquide middelen,

waarvan nog steeds een deel boven de markt hangt, is een
gevaar voor een verdere prijsstijging als deze middelen voor
consumptieve doeleinden worden gebruikt. Daarom-moet

een leningspolitiek er op gericht zijn, het publiek tot sparen

te brengen. Een leningspolitiek slaagt altijd, omdat het

begrotingstekort wel op een of btndere wijze zal worden ge-
financierd. Zij moet echter ook leiden tot handhaving van
het monetaire evenwicht. Kan men hierop echter rekenen

in tijden van onzekerheid en bij een publiek, dat de nadelen

van inflatie heeft gevoeld? Het is voor de monetaire auto-

riteiten zeker de veiligste weg de begrotingstekorten geheel,
of zoveel als politiek mogelijk is, dooi belastingen te dekken.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat er zowel argumen-

ten tegen als vôôr een straffe belastingpolitiek zijn. 1-let

is hier niet de plaats dit vraagstuk volledig te analyseren.
Het gaat hier om een afwegen van bepaalde doeleinden,

welke op korte termijn bereikt moeten worden (vooral pro-

ductieverhoging) en die, welke voor een deel op langere termijn werken, zoals o.a. beperking van de hoeveelheid

beschikbre koopkracht.’ De , ,pay-as-you-go”politiek in
de omvang, waarin zij door de President en de Secretary

of the Treasury wordt aanbevolen, is in zekere zin een ex-
periment. Indien het Congres van de Verenigde Staten er

in zou toestemmen de toenemende bewapeningsuitgaven te
financieren zonder tekort op de begroting, zou dit een voor-
beeld zijn van opoffering, moed en loyaliteit, waarvan de
morele waarde zeker niet hoog genoeg kan worden aange-

slagen. Want de weg over schaarste van duurzame con-
sumptiegoederen, reeds sterk verhoogde prijzen, de te ver-
wachten zeer hoge belastingen en over de slagvelden van•

Korea is ieker niet een ,,joy street”. –

12 Februari’1951.

Woonruimte verdeling

Stellig mag het vraagstuk van de woonruimteverdeling
zich, helaas overigens, er nog altijd bp verheugen van
bijzondere actualiteit te zijn. In de meeste grotere Neder-

landse gemeenten wordt deze verdeling tot stand gebracht met behulp van daarvoor in het leven geroepen ambtelijke
instanties, huisvestingsbureaux, een en ander in samen-

werking met enige niet ambtelijke commissies van advies. hit een onderzoek, dat enige tijd geleden werd ingesteld
naar de efficiency in de werkwijze van het huisvestings-
burau in Enschede, waarbij ter vérgelijking ook kennis
werd genomen van de gang van zaken in een aantal andere
grotere gemeenten, is gebleken, dat de werkwijze, die bij

deze woonruimteverdéling wordt gevolgd, in het algemeen
wel aanleiding geeft tot enige critiek, in h’ét bijzonder ten
aanzin van de bereikbare objectiviteit en de efficiency.
Wellicht kan daarom publicatie van de resultaten van het
Enschedese onderzoek van enig nut zijn.
Zoals in zovele gemeenten het geval is, is ook het En-
schedese huisvestingsbureau gegroeid uit een improvisatie in moeilijke oorlogsjaren. Het werd op deze provisorische
basis in enkele jaren tijds vergroot van een bezetting van
1 2 man tot een apparaat van 23 man + personeels-
tekort. Het resultaat van het bovengenoemde efficiency-
onderzoek, dat door een kleine ambtelijke commissie
werd gedaan, leidde in eerste instantie tot de opheffing
van het personeelstekort’ en inkrimping van de bezetting
tot 19 man, terwijl daarnaast een belangrijk grotere
objectiviteit van werken kon worden bereikt.
Een huisvestingsbureau in een grotere gemeente werkt
metjrote quantiteiten. In Enschede betekent dit resp.
ongeveer 109.000 inwoners, 25.000 woningen, 5.000 in-

geschreven woningzoekenden etc. Aantallen, die niet
meer te overzien zijn, te groot dan dat de gevallen stuk
voor stuk bekend kunnen zijn. Deze gedachte heeft bij het En
,
schedese ond’erzoek geleid tot het eerste uitgangs-
punt, ni. dat zowel van de woonruimte als van de woning-
zoekenden een goed hanteerbaar oyerzicht
beschikbaar moet
komen.

Allereerst de kwestie van een overzicht over de
woon-
ruimte.
Uiteraard is slechts een beperkt gedeelte van de
totale woonruimte in de gemeente tegelijkertijd in ,,be-.
handeling” hij het huisvestingsbureau, met dien verstande
echter, dat de samenstelling van dit gedeelte voortdurend
aan wisselingen onderhevig is.’ Het blijkt nu, dat in de

meeste grotere gemeenten, om de noodzakelijke kennis te
vergaren over deze behandelde woonruimte, een kleiner
of groter aantal buitencontroleurs in functie is. Onze er-
varingheeft geleerd, dat er aan dit systeem bij dit werk
grote bezwaren kleven. Naast de uiterst moeilijke con-
trôle op de werkprestaties van deze controleurs, geeft nu
eenmaal huisbezoek altijd veel tijdverlies. Bovendien blijft
het resultaat steeds een momentopname, die dus bij iedere
verandering weer herhaald dient te worden.
De oplossing, die Enschede voor dit vraagstuk heeft

gevonden, is geweest de inrichting van een
woningkarto-
theek.
Voor iedere woning is een kaart aangelegd, die alle
voor het huisvestingsbureau noodzakelijke gegevens bevat.
In de eerste plaats wat betreft de woning zelf: het type,
het aantal vertrekken, de grootte daarvan, de huur,
eleetriciteits-, gas- en wateraansluitingen etc. Daarnaast
de variabele elementen, dus de bewoners met alle ken-
merken: aantal, gezinssamenstelling, leeftijd etc.

21 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

147

De kaarten zijn zo ingericht, dat voor de varia-

bele elementen, die in hoofdzaak aan de achterzijde

zijn ondergebracht, voldoende ruimte is ingericht

om vele mutaties mogelijk te maken. De kaarten hebben
hierdoor een behoorlijke levensduur gekregen. Er is één
gegeven, dat helaas vnl. om financiële redenen in Enschede

achterwege moest blijven – en desnoods hier ook wel

kon blijven – doch dat voor vele grotere gemeenten’van
zeer groot belang moet worden geacht, nI. een volledige
plattegrondschets van iedere woning. Het aantal woning-

typen in Enschede is tamelijk beperkt, zodat met behulp
van een behoorlijke locale kennis de overige gegevens van
de woningkaarten in de meeste gevallen hier wel vol-

doende zijn.

Bij de inrichting van de kaarten is bovendien van de gedachte uitgegaan, dat behalve voor het huisvestings-
vraagstuk ook zoveel mogelijk andere belangen gediend

moeten kunnen worden. De kartotheek kan gegevens
leveren van woningstatistische aard, gegevens van belang

voor de samenstelling van de nieuwbouwplannen, gegvens van belang voor het Bouw- en Woningtoezicht etc. Boven-

dien werd er rekening mee gehouden, dat deze kartotheek
mogelijk te zijner tijd nog eens zou kunnen dienen als
nieuw, uitvoerig woningregister voor de Bevolkingsboek-
houding. De kaarten kunnen voor deze verschillende doel-

einden voorzien worden van ruiters van verschillende
kleuren.
De gegevens, die noodzakelijk zijn om de kaarten up
to date te houden, wordën regelmatig verstrekt door de
Burgerlijke Stand, de afdeling Bevolking en Bouw-en
Woningtoezicht. Het bijwerken van deze gegevens blijkt

overeenkomstig de verwachtingen betrekkelijk weinig
werk te geven.
De tweede grote groep, waarmee moet worden gewerkt,
wordt gevormd door de
woningzoekenden.
Oök deze groep
is zeer onoverzichtelijk door zijn aantal en gevarieerde
samenstelling. Er zijn hier verschillende wijzen voor
systematisering te bedenk’en, die dan ook naar onze
ervaring hier en daar in gebruik zijn: rangschikking op
• naam van de woningzoekende naar alphabetische volg-
orde, naar inschrijfnummer, een en ander op lijsten dan
wel op kaarten etc. Merkwaardigerwijze ontbreekt echter

meestal het verband tussen woningzoekende en woning
in
deze systematische groeperingen. Omdat dit door ons
van primair belang werd geacht, is de basis van onze rang-schikking van de woningzoekenden geworden: de
geschikt-
heid voor een bepaald type en grootte van woning.
Hiertoe

werd een
viertal hoofdgroepen
onderscheiden, waaronder de

gegadigden zijn gegroepeerd. Het geheel werd ook hier
in een kaartsysteem – er werkt bij deze materie o.i. niets

\
zo verstarrend als het gebruik van lijsten – verwerkt,
waarbij iedere hoofdgroep een afzonderlijke kleur kaarten

heeft gekregen:

Rode kaarten – a-sociale en sociaal-zwakke gezinnen,
minder net, geschikt voor oude wo-

ningen.

Groene kaarten – sociaal-gezonde gezinnen, arbeiders-
woningen, alleen lage huren.

Witte kaarten – gezinnen voor normale arbeiderswo- ‘

ningen.

Gele kaarten – gezinnen voor middenstandswoningen.

Deze hoofdgroepen zijn vervolgens weer onderverdeeld
in gezinsgrootte groepen. Op deze wijze is een
systematisch

overzicht
verkregen, dat het grote voordeel heeft, dat voor

iedere
vrijkomende woonruimte (woningkartotheek) ogen-
blikkelijk de groep hiervoor in aanmerking /iomehde ge-

zinnen
kan worden aangewezen, zonder dat iedere keer
opnieuw alle ingeschrevenen doorgelopen behoeven te

worden.
Dit systematisch overzicht, eveneens in kaartvorm dus,

is de
urgentiehartotheek
genoemd. Er is nI. naast het syste-

matische karakter ook het urgentie-element in verwerkt.

Het aantal gevallen immers, zelfs per gelijksoortige groep,

is bij een grotere gemeente nog veel te groot om
zonder
bijzondere hulpmiddelen
in een
objectieve urgentievolgorde
te
kunnen worden gerangschikt. Naast de efficiency kmt hier

de morele kant van het vraagstuk naar voren. Het mag

immers niet meer dan een eis van rechtvaardigheid worden
genoemd, dat alle woningaanvragen volgens
dezelfde
nor-
men op urgentie worden getoetst.

Deze normen zijn in het Enschedese systeem omschreven
en vastgelegd door middel van een
uitgebreid punten-
systeem
1).
Een groot aantal criteria kan op iedere woning-

aanvrage worden toegepast, en de mate waarin eventueel
hieraan wordt voldaan, bepaalt het
aantal
punten, dat
aan een aanvrage kan worden toegekend. Hoe groter liet

puntenaantal, des te urgenter moet een geval worden
geacht.
In onderstaand overzicht worden de verschillende cri-

teria opgesomd, die door een puntenaantal worden ge-
waard eerd.

Puntensysteem
Ruimtetekort:

Geen eigen woonkamer bij gehuwden, in gezinsverband

levend;
Geen eigen woonkamer bij ongehuwden en overige
gehuwden;
Per slaapvertrek tekort (volgens interne richtlijnen); Geen eigen keuken;
Geen eige w.c.;

Geen beroepsruimte;
Tekort aan bergruimte;
Slechte woning;
Zeer slechte woning;
Sanenwoning (volgens interne richtlijnen), bovendien

voor de eerste 3 jaar van samenwoning en daarna per
jaar extra punten.

Medische verklaringen:

Bedreiging volksgezondheid:
Ernstig besmettingsgevaar (open tuberculose).
Geen bedreiging volksgezondheid:
Zeer urgent;

Urgent;
Wenselijk;

Na 2 jaar extra punten toe te kennen per jaar

Sociale omstandigheden:

Zeer urgente onhoudbare gevallen, ter beoordeling van
het Hoofd van het }luisvestingsbureau;
Krepeergevailen (zedelijke verwording); Ernstige onmin met. medebewoners;

Echtscheiding;


Gescheiden levende gehuwden (reeds in gezinsverband
geleefd hebbende), hierbij extra punten voor ieder kind;
Oudere a.s. echtparen met een gezamenlijke leeftijd
van 55 jaar;
Idem van 65 jaar.

Economische omstandigheden:

Zeer urgent;
Urgent;
Wenselijk;

1)
Voorbeelden van puntensystemen:
,,Management of municipal housing estates”. Publicatie van
een sub-commissie van het Centra! Housing Advisory Committee
1945.
,,Points scheme for the allocation of accomodatlon’. Verstrekt
door de London County Counci!, Housing and valuation Depart-
ment.
Puntenschema voor Wenen. In ,,European housing problems since the war”. International Labour Office, 1924.

148

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21
Februari 1951

Bijzondere omstandigheden:

Tav. de beoordeling in gevallen van clandestiene vesti-
ging, woningruil, samenwoning, van tekort aan woon-,
slaap-, beroeps- en bedrijfsruimten zijn voor de interne

dienst regelen opgesteld. De zgn. Rijksvoorkeursgeval-
len, die door de verschillende Ministeries naar voren
worden gebracht, worden buiten het urgentiesysteem

gehouden. Ook de zgn. zwerfgevallen zullen afzonderlijk

worden behandeld. Zij, die door redenen buiten hun

schuld, bijv. door toedoen van de Overheid, door brand

etc. zonder woongelegenheid raken, krijgen absolute

voorkeur. In bepaalde gevallen zal in verband .met

langdurige samenwoning (5-10 jaar) en hoge ouder-
dom, ter beoordeling van het 1-loofd van het bureau,

vrijstelling van inwoning kunnen worden verleend.

Conclusie.

De samenstellers van het urgentiesysteem hebben zich
ten doel gesteld om de subjectiviteit in de urgentiebeoor-

deling zover mogelijk terug te dringen. . Zij hebben zich
hierbij echter gerealiseerd, dat een geheel uitbannen van
de subjectiviteit hierbij onmogelijk is, omdat er te veel
op vaarde-oordelen moet blijven berusten. In de eerste
plaats heeft het puntensysteem in zijn samenstelling

een subjectieve inslag en bovendien zal ook de toepas-
sing van de genoemde criteria nooit zonder subjectief

inzicht kunnen g&schieden. De samenstellers menen

evenwel, dat de grens zeer belangrijk verschoven is in meer

objectieve richting en zodoende met alle gebreken, die
aan dit systeerçi blijven kleven, toch een aanzienlijke

verbetering ten opzichte van de huidige werkwijze is
bereikt. 1-let efficiency-element spreekt voor zichzelf.

In deze korte beschouwing zijn uiteraard alleen de hoofd-

gedachten behandeld; het zou te ver voeren om op deze

plaats détails te gaan uitwerken.

Enschede.

J. A. F. ROELEN, sociogr. drs.

De vrachtenmârkt in
1950
De vrachtenmarkt toondë gedurende het afgelopen

jaar wel een zeer wisselend beeld. De eerste zes maanden
toch stonden geheel in het teken van constant dalende

vrachten. 1-let chronisch dollartekort was oorzaak, dat de
landen met zachte valuta hun invoe uit de Verenigde
Staten zoveel mogelijk beperkten. De mislukking der
maïsoogst
in Argentinië leidde tijdelijk tot een vrijwel

volkomen stilstand op de védr de oorlog terecht als sleutel-

markt geldende Laplata Rivier. ‘Weliswaar exporteerde
Engeland aanvankelijk regélmatig kolen van de Oost-
en Westkust naar de Middellandse Zee, de Atlantische

kolenbunkestations, Zuid-Amerika etc., ‘maar in tegen:
stelling met weleer waren de ladingen over het geheel van
geringer omvang en bleven zij in vele gevallen beneden
het voor het merendeel der moderne trampschepen als
minimum te beschouwen kwantum van 7.000 tons. De
uitvoer ging trouwens voor een deel ten koste van de
voorziening der binnenlandse markt, waar veelvuldig
klachten werden vernomen over te geringe toewijzing en
over inferieure kwaliteit. Daar de bedrijfsoverschotten van

de National Goal Board tot dusver vrijwel uitsluitend zijn
te danken aan de niet onbelangrijk hogere prijs voor’
exportkolen, werd geen poging onbeproefd gelaten om de,
vergeleken met véôr de oorlog, nog steeds aanzienlijk’

geringere uitvoer zo lang en zoveel mogelijk op peil te

houden. Niettemin gingen verschillende van oudsher door
Engeland verzorgde afzetgebieden verloren en het was
met name Zuid-Afrika, dat er in slaagde zijn afzet-
gebied, o.a. in Australië en Zuid-Amerika te vergroten.
Zelfs Italië en later Denemarken betrokken regelmatig
en op vrij grote schaal kolen uit de Unie. Polen, Frankrijk
en West-Duitsland voorzagen aanvankelijk eveneens in
een deel der overzeese behoeften. De vrachten bewogen
zich intussen op of onder het in 1949 geldend peil, of-
schoon de vooruitzichten op lonende retourlading ge-
durende- het eerste halfjaar voortdurend ongunstiger
werden. In de timecharter-sector, die terecht als een vrij
betrouwbare barometer voor de gang van zaken op de

vrachtenmarkt wordt beschouwd, ging gedurende de eerste
zes maanden eveneens weinig om. De vrachten waren laag;
voör oliestokers, waaraan als regel voorkeur wordt ge-
geven, w’erd voor rondreizen gemiddeld niet meer dan

13/— per ton draagvei’mogen per maand betaald. Kolen-
stokers ontmoetten nog minder belangstelling en reders
moesten voor deze categorie met 10/— genoegen nemen.
Geleidelijk waren de vrachten tot een zodanig peil
gedaald, dat reders van oudere, oneconomische kolensto-
kers zich vexplicht zagen hun schepen tijdelijk uit de vaart

te nemen. Naar ruweschatting bedroeg eind Juni de

bruto inhoud der opgelegde schepen i’ond een millioen tons,
Duidelijk wordt de onbevFdigende gang van zaken op
de vrachtenmarkt gedurende de eerste zes maanden weer-

spiegeld in de indexcijfers der Chamber of Shipping of the United Kingdom:

Indexcij/ers der Qrachten in de algemene gracht Qaart.
(1948

=

100)
1949
1950
Januari

……………..
.

…………….

871
728
Februari

…….
.
………………………
100,5 75,8
Maart

………………………………
95,0 78,8
April

…………………….
. …………

94,6
74,4
Mei

………………………………..
99,7
71,4
Juni

..

……………………………….
86,7
74,3

Bij de beoordeling der indexcijfers, die een duidelijk
beeld geven van de in vergelijking met het eerste halfjaar
1949 scherp gedaalde vrachten, mag niet uit het, oog

worden verloren, dat de exploitatiekosten allerminst een
dalende lijn volgden. Ik wijs in dit verband allereerst op
het verloop der oliebunkerprijzen, die van grote betekenis zijn voor de bedrijfsuitkomsten der rederijen, en neem als
voorbeeld de contractprijzen, zoals deze yerleden jaar te
Rotterdam golden:

Stookolie
Dieselolie
Gasolie

112/6
172/—
208/6 112/6
166/—
206/-
Januari

……………
25

Maart

……………..
119/6 166/6
2061-
22

Mej

……………….
17

November

………….
124/6 181/6
221/-

Met ‘ingang van 1 Januari’ jI. zijn laatstgenoemde

prijzen opnieuw met 6/6 pei’ ton verhoogd. De verhoging van resp. .7/…… en 5/— per ton voor stookolie in Mei en

November jl. gold voor alle sterling-havens. Daai’naast vonden nog enkele op zich zelf staande verhogingen in
bepaalde havens plaats. Zo o.a. in Las Palmas, van
belang o.a. voor de op Zuid-Amerika en Zuid-Afrika
varende schepen, waar de pi’ijs der stookolie op 1 December
jI. nog eens met 5/— per ton werd verhoogd. Welke de

consequenties zijn dezer prijsverhogingen bleek uit de
mededeling van Lord Rotherwick op de jaarvergadering

der Clan Line Steamers Ltd op 22 Juni jI., ni. dat de
prijsverhogingen der bunkerolie in het tijdvak September
1949–Mei 1950 voor zijn maatschappij den extra jaarlijkse
uitgave van £ 4/500.000 betekenen Als tweede belangrijke
factor, die de reisresultaten maar al te vaak in ongunstige

21 Februari• 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

149

zin beïnvloedt, noem ik het oponthoud in tal van laad- en

‘Joshavens. Zonder op volledigheid aanspraak, te maken,

noem ik Australië, India, o.a. Chittagong, Oostafrikaanse
-havens (Beira) en in Zuid-Afrika PortElizabeth, alsmede
Argentinië. De directie van een der Engelse lijnen op

Ausralië liet enige tijd geleden nagaan hoe lang haar
schepen vÔÔrde oorlog gemiddeld in Australische havens

vertoefden. Dit was in 1938 gemiddeld 27.agen. mde

jaren 1947/49 was dit gemiddeld resp. 71, 56 en 60 dagen! In 1950 was het oponthoud vaak nog aanzienlijk langer en
varieerde in feite van minimum 51 tot maximum 124 met
een gemiddelde van 82 dagen! Het behoeft geen betoog,
dat een dergelijk ahnormaal oponthoud, waardoor de

reisduur on evenredig wordt verlengd, de reisresultaten

keer ongunstig beïnvloedt.

Leek het gedurende het erste halfjaar alsof de zolang

gevreesde kentering op cle algemene vrâchtenmarkt
definitief haar intrede had gedaan, de gebeurtenissen in

Korea, gevolgd door de herbewapening en de vorming
van strategische voorraden, hebben het. beeld grondig

gewijzigd. Ik moge allereerst in herinnéring brengen, dat
vôôr I(orea algemeen rekening werd gehouden met en
voor de Europese behoefte meer dan voldoende eigen
kolenproductie. In feite rekende men met een surplus

van rond vier millioên tons! In October deden echter de
eerste geruchten de ronde, dat het ten gevolge der dalende
Europese productie noodzakelijk zou zijn circa 3 millioen
tons kolen van elders aan te voeren, wilde men in de
sterk gestegen behoeften kunnen voorzien. Zelfs Engeland,
bakermat van de Europese mijnbouw, zag zich verplicht
op grote schaal kolen te importeren. De constante en vrij
dringende vraag naar ruimte voor het vervoer van kolen
van Noörd-Amei’ika naar Europa, gevoegd bij grote
bedrijvigheid in de timecharter-sector hebben haar uit-
werking op de vrachtenmarkt niet gemist en tot – de
scherpe stijging der vrachten in aanzienlijke mate bij-
gedragen. In de timecharter-sector zijn het met name de
lijnrederijen, die thans reeds maandenlang tonnage
opnemen ten einde in het telcort aan eigen scheepsruimte,
gevolg van.een sterlctoegenomenaanbod van lading, te
kunnen voorzien. Ook hier zijn de vrachten aanzien-
lijk opgelopen. Als voorbeeld noem ik de recente

bevrachting van een motorschip voor de
\
reis van

Australië naar Noord-Amerika op basis van 40/— pa”
ton draagvermogen per maand. Men vergelijke deze
vracht met de eerder genoemde cijfers, die gedurende
het eerste halfjaar golden! 1-let voor korter of langer tijd
aan de markt onttrekken van een groot aantal schepen
heeft tot een acuut tekort aan spoedig beschikbare ruimte
in vrijwel alle afdelingeii der vrachtenmarkt geleid met
als onvermijdelijk gevolg• allerwegen sterk oplopende
vrachten. Onderstaand overzicht van hoogste en laagste
vracliten, in het afgelopen jaar door de Bevrachtings-
Commissïe der Btltic Exchange bétaald, geeft een duide-
lijk beeld van de sedert de gpbeurtenissen in Korea zozeer
gewijzigde situatie op de vrachtenmarkt.

1-loogste
vracht
Laagste
vracht

Graan.
West-Australia/Veren. Kon
85/—
55/-
40/6
Russ. Zwarte Zee! Veren

Kon
75/—

32/6
St. Lawrcnce/Veren. Kon.
……..

.

20/—

7/9′)
Gulf/Veren.

Kon.

…………….
9/9′)
Gulf/india

………………….
75/-
Westkust van N.-Amerika/Ver. Kon
1201—
56/-

11

/India

………….70/—

/Inclia
i25/—
76/9
Suiker.

.10/—’)

Cuba/Veren.

Kon.

…………..

.20/—’)
.

.
00/—
53/9
San Domingo/Veren. Kon
…….
.48/9
.68/9

47/6
Mauritius/Veren.

Kon.

…….
….72/6
Queensland/Verefl.

Kon
……. ….
.
05/—

.

70/-

1
)
per uuarter van 480 lbs.

Op sommige trajecten, waar seizoensinvloeden een rol
spelen – St. Lawrence en, enkele suikerverschepings-

centra.— weerspiegelen de vrachten slechts zeer ten dele
de stijging, die zich met name gedurende de laatste weken
in versneld tempo voltrekt. 1-let beloop der indexcijfers

van de Chamber of Shipping gedurende het tweede half-
jaar geeft de gang van zaken op de vrachtenmarkt sedert
Korea duidelijk weer.

Indexci’jters de, orachten in de algemene orachtoaart.

.

(1948 = 100)

1949

1950
Juli

…………………..
73,3

78,8
Augustus
………………
70,6

86,6
September

…………….

.71,6

89,0
October

………………
69,8

95,8
November

…………….
66,5

97,6
December

…………….
72,8 (Jaar-

115,7 (Jaar-
gemiddelde 82,3) gemiddelde 84,0)

Men ziet, het beeld wijkt sterk af van de trend in het

overeenkomstig tijdvak van 1949 en in de eerste zes

maanden van het afgelopen jaar. Op het ogenblik heeft
zich een onmiskenbae haussestemming van de vrachten-
markt meester gemaakt. Deze komt niet slechts tot uiting
in vrachtstijgingen van 2/6 tot 5/— per dag, maar even-

zeer in de aanzienlijk opgelopen prijzen voor tweede-
handsschepen en in het groot aantal bouw opdrachten,
dat gedurende de laatste maanden hij de scheepswerven
werd geplaatst. De redes staan met zeer gemengde ge-
voelens tegenover de zo sterk gewijzigde situatie. De stijging
der vrachten toch vindt haar oorzaak en rechtvaardiging
niet in een verbetering der economische verhoudingen,
tot uitdrukking komend in een zich uitbreidende w’ereld-

handel, maar is uitsluitend een gevolg van de huidige
spanningen, die tot een hernieuwde hewapeningswedloop
hebben geleid en waarvan men slechts kan hopen, dat zij
niet tot een gewapend conflict Qp grote schaal zullen

Ieiden De stijging op de grondstoffenmarkten maken een -verdere opwaartse beweging der reeds zeer hoge exploi-
tatiekosten waarschijnlijk. De financiële consequentie

der herbewapening met de gevolgen daarvan voor de
budgetpolitiek der betrokken landen doen verawaring

veeleer dan verlichting van de belastingdruk. verwachten.
Voorts dient men rekening te houden met de mogelijkheid,

dat van regeringswege in de vers’chillende landen maat-
regelen worden genomen ten eindete kunnen beschikken
over de tonnage, nodig voor de aanvoer van essentiële
goederen zo in het kader der herbewapening, als voor de
voeding van mes en dier. Zodanige maatregelen impli-
ceren tevens het in gemeen overleg vaststellen van de door
de regeringen voor de door haar gedirigeerde tonnage te
vergoeden vrachten
1).
Men ziet, de nadelen, dezer in’
wezen ongezonde stijging die, zoals men dit in Amerika
zo kernachtig uitdrukt, tot ,,run-away markets” leidt,
zijn aanzienlijk groter dan de tijdelijke voordelen.-
Het beloop op de tankvrachtenmarkt toont in grote
trekken een analoog beeld, zij het dat de tankvrachten-
markt zich door groter stabiliteit kenmerkte. Gedurende
het eerste halfjaar bewogen de sterlingvrachten zich

‘tussen 5 pCt beneden en 5 pCt boven de M.O.T.-schaal-
vrachten: Op dollarbasis werd eind Juni de U.S.M.C.-
schaaivracht minus 40 pCt betaald. Ook hier deden de
gebeurtenissen in Korea de vrachten scherp oplopen.
In December werd bijvoorbeld voor het vervoer van
donkere olie van de Perzische. Golf 190 pCt boven de
M.O.T.-schaalvracht betaald. 1-let beperkt aanbod van
schone tankers was oorzaak, dat de voor deze categorie

betaalde vrachten een nog hoger peil bereikten. Als voor-
beeld noem ik Caraïbische Zee/Zweden M.O.T. plus 235

‘)
Inmiddels heeft de Minister van ‘Verkeer en Waterstaat bepaald,
(lat voortaan voor alle buitenlandse reizen van zeeschepen een ver-
gunning nodig is. De tot dusver geldende algemene vergunningen
zijn hierdoor komen te vervallen.

150

ECONO MISCH:STA TISTISCHE BERICHTEN

21 Februari
1951

pCt. Voor dollartonnage liep de vracht op tot 145 pCt

hoven de U.S.M.C.-schaalvracht. Zeer vast waren ook de

vrâchten in de Amerikaane kustvaart, die in de maand
December jl. van U.S.M.C. plus 921 pCt tot U.S.M.C.

plus 140 pCt voor vuile en van plus 100 pCt tot plus

145 pCt voor schone tonnage opliepen. De grote bedrijvig-
heid leidde tot een aanzienlijke vermindering der opgelegde

tonnage. In 1949 werd met een totaal van rond If millioen

tons draagyermogen een hoogtepunt bereikt. In 1950

bedroeg de maximum opgelegde tonnage in tonneif draag-
vermogen circa 500.000 tons, waarvan rond 430.000 tons
onder Noord- en Zuidamerikaanse vlag. Eind 1950 waren

slechts één enkel tankschip van 8.300 tons onder Europese
en circa 17.000 tons onder Noord- en Zuidamerikaanse

vlag opgelegd. Men dient overigens te bedenken, dat

slechts een betrekkelijk gering gedeelte der particuliere

tankvloot van de zo sterk gestegen vrachten profiteert.

Vn de grote Noorse tankvloot bijvoorbeeld vaart circa

80 pCt op timechaiter voor de grote oliemaatschappijen.

De gunstige situatie op de tankvrachtenmarkt heeft tot
een aanzienlijke uitbreiding van het aantal bouwopdrach-

ten geleid. Waar het wereldverbruik nog steeds toeneemt,

verwacht men in de kringen van het tankrederijbedrijf,
dat de over enkele jaren zoveel grotere vloot van snelva-

rende tankers nochtans lonend emplooi zal vinden.

Een prognose voor 1951 is, gezien- de onzekerheid op

vrijwel ieder terrein en in het bijzonder in politiek op-

zicht, niet mogelijk. Men kan slechts hopen, dat de inter-

nationale spanningen zullen verminderen en dat dit jaar,
ondanks de ogenschijnlijk weinig bemoedigende perspec-

tieven, daadwerkelijke voortgang kan worden gemaakt

met het herstel der door de laatste oorlog zo deerlijk
ontwrichte samenleving.

Rotterdam.

C. VERMEY.

De moeilijkheden in – het visserijbedrijf

Tal van reders en zelfstandige vissers hebben het van-
daag moeilijk; de toekomst baart zorg. Ook voor de

bemanningen, wier loon voor het grootste gedeelte uit

een pecentage der besomming bestaat, is er reden tot

somberheid. Vandaar, dat zich reeds nu vele moeilijkheden

bij het. werven van bekwame bemanningen voordoen.

Van verschillende zijden wordt de situatie in het bedrijf
als een ziekte voorgesteld, hoewel van ziekte geen sprake
is. Menig reder, die dank zij behoorlijk beleid en een voor-

zichtige dividendpolitiek, het roer, ondanks de achter

hem liggende stormabhtige decennia stevig in handen
wist te houden, zal zich beledigd gevoelen, indien hem

gevraagd wordt, of zijn bedrijf zo ziek is. Immers, het

productie-apparaat is gezond, het afzetapparaat is even-eens in orde; handelaren en instanties staan dag aan dag

met hun aanbiedingen voor de deuren der klanten in

binnen- en buitenland.

Alen onderzoekt, op welke wijze en met welke middelen
dit ,,zieke” bedrijf weer ,,gezond” gemaakt, gesaneerd kan worden. Een aantal doktoren meent niet alleen de
aard van de ziekte reeds te hebben onderkend, maar gaat
zelfs zo ver, de ,,ziekteverwekker” aan te wijzen. De

schuldige is…. de Overheid. En met zulk een kracht van

overtuiging is deze zonder enige bewijsvoering in staat
van beschuldiging gesteld, dat zij blijkens een verslag in

de ,,Visserijwereld” van 9 Juni 1950 bij monde- van de
Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening ,,ruiterlijk deze schuld heeft bekend”.
Een ieder, die tot oordelen bevoegd is, weet, dat juist
gedurende de prijsbeheersingsjaren zowel met de trawl
als met het drijfnet ongekend hoge besommingen werden
gemaakt. Aangezien deze gunstige resultaten het gevolg

waren vn omstandigheden, die de ondernemer noch de
Overheid in de hand had, zou het dwaas zijn, indien

laatstgenoemde zich op de borst sloeg en verkondigde,

dat deze hoge besommingen nu aan haar beleid waren te

danken. Maar even dwaas is de beering, dat de huidige
misère te wijten zow zijn aan het prijzenbeleid.

Kortheidshalve zal n.a.v. het bovenstaande slechts één
artikel onder.de loupe worden genomen en wel de haring,
die van alle Noordzeeproducten met 70 pCt in hoeveelheid

en waarde verreweg het belangrijkste is. Enige grond voor
bovenbedoelde beschuldiging zou er zijn, indien bijv.

de gehele aanvoer van de pekelharing tegen de door de

Overheid gestelde prijzen in eigen land geplaatst had

moeten worden en er geen mogelijkheid ware geweest
een deel te exporteren. Uit gegevens, ontleend aan de

Verslagen van de Directie der Visserijen, blijkt – echter
(iie tabel), dat in 1947 en 1948 resp. 25 pCt en 23 pCt

van de totale aanvoer, nl. de hoofdzakelijk voor het
gebruik in het binnenland bestemde maatjesharing,

werden verkocht tegen de prijs van f0,46 per kg en hoger.
Voor de overige 20 pCt resp. 23 pCt niet-uitgevoerde
haring een prijs van gemiddeld f0,42 per kg. Meer dan de

helft van de aanvoer werd geëxporteerd tegen de prijs van

slechts f 0,30 per kg in 1947 en van f 0,41 in 1948. Hoe
men nu, ondanks deze cijfers en feiten, de oorzaak van

de huidige situatie aan de prijspolitiek der Overheid kan
wijten, is een raadsel.

*

Een andere oorzaak zou zijn: de huidige toestand van

de vloot. De gegevens omtrent de leeftijd, voorkomende in een artikel van Drs A. G. U. Hildebrandt in ,,E.-S.B.”
van 6 September 1950
1),
zijn op zichzelf juist, maar
geven zonder nadere toelichting de indruk, dat de logger-

1)
,,De financiering van het visserijbedrijf”, blz.
714.

Pekelharing


1947 1948

1.

Totale
,
aanvoer ………………………………………….
89.938.614
kg
=
100
pCt
90.339.536
k

=
100
pCt
22.914.098
kg
=

25
pCt
20.115.436
kg
=

23
pCt
gedeeltelijk verkocht tegen vrije, over het algemeen hoge prijzen,

gedeeltelijk tegen de maximumprijs van netto
.

…………….
f
0,46
per kg’)
1 0,46
per kg’)
3.

Uitgevoerd

…………………………………………….
46.4 91.637
kg
=

52
pCt
44.018.236
kg
=

49 pCt

2.

waarvan:

maatjesharing

……………………………………

gemiddelde prijs per kg:



bruto

=

inclusief verpakking enz.

……………………

……..

f 0,42
per kg’)

..

1 0,53
per kg’)
f 0,30
per kg
1
)

t
0,41
per kg’)
2.653.681
kg

3 pCt
5.506.587
kg
=

6
pCt
17.880.198
kg
=

20
pCt
20.699.277
kg

23
pCt
(behalve b.g. maatjes) tegen de maximumprijs van:

…….

netto

=

exclusief verpakking enz.

…………
……………….
uitgevoerde

bokking

nat

gewicht

ca …………………………..
afzet

in

het

binnenland

……………………………………

t
0,46
per kg’)
t
0,46
per kg’)


gekaakte

haring,

netto ………………………………..
t
0,38
per kg’)


t 0,38
per kg’)
ongekaakte

haring,

netto.

………..
…………………….
gemiddeld,

netto-

…………………………………..
10,42
per kg’)
10,42
per kg’)

1)
Groothandelaars-, resp. exporteursprijzen.
\_

21 Februari
1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

151

vloot toëh wel een stel ,,oud roest” moet zijn, onbruikbaar

en in genen dele meer beantwoordend aan de eisen des tijds.
Het woord ,,oud” is bij de loggervloot echter een zeer

rekbaar begrip en geenszins identiek met versleten.

Inderdaad, de oude schepen zouden onbruikbaar zijn,
indien sedert het in de vaart brengen nooit iets was ver-
anderd of vervangen. Enkele platen en spanten en de kiel

uitgezonderd, werd in de loop der jaren zo goed als alles
vernieuwd en, waar mogelijk, gemoderniseerd. Vooral

na de bevrijding zijn aan tal van schepen op deze wijze

soms tonnen gelds besteed. Wat de vangcapaciteit betreft,
is genoegzaam bekend, dat de prestaties van vele zgn.
,,verouderde” loggers niet onderdoen voor die van de

modernste schepen.
Zo groot is haar capaciteit, dat het steeds moeilijker
wordt de vangst te plaatsen. Bij verordening van het
Bedrijfschap werd een mi nimum-5rijsregeling vastgesteld.

Opvaiigregelingen met minimumprijzen voor haring en ma-

kreel werden in het leven geroepen. Duizenden kisten haring
en zeevis verdwenen in de vismeelfabrieken. Enorme hoe-

veelheden gezouten haring werden.opgeslagen, omdat zich
nog geen of slechts weinig gelegenheid bood deze te expor-
teren. De haringvisserij ,,ter zoute” moest ontijdig worden
gestaakt. .
Dat de capaciteit der vloot dus ruim voldoende is,
blijkt duidelijk uit al deze maatregelen; uit niets, dat
de herhaaldelijk en vurig bepleite vernieuwing van de
vloot of uitbreiding van haar capaciteit zo dringend
noodzakelijk zou zijn. Ir Kuyper komt eveneens tot de

conclusie, dat de na-oorlogse productie., gezien de voor-
uitzichten voor export en binnenlandse consumptie,

waarschijnlijk te groot is
2).

De financiering van een nieuwe, resp. behoorlijk te vernieuwen vloot is wel het moeilijkste probleem. De
moeilijkheden in verleden en heden naspeûrende, consta-
teert Drs Hildebrandt allereerst, dat de reders noch hun
familie in staat zijn de vernieuwing te financieren, en komt
voorts tot de conclusie, dat zowel de bekendheid als de
onbekendheid van de outsidér de oorzaak zou zijn, dat
deze niet geneigd is, zijn ge1d in het bedrijf te steken.
Dit laatste klopt niet met de werkelijkheid. Juist de bekend-
heid met de gang van zaken gaf steeds de doorslag.- Steeds
heeft de geschiedenis geleerd, dat, zodra en iolang een
afzet tegen redelijke prijs mogelijk is, geen moeilijkheden
met het aantrekken van kapitaal, ook buiten het bedrijf,
te duchten zijn. Dan gaan èn financiering èn bouw van

een leien dakje. Dan lopen, zoals in Vlaardingen op
11 Juni 1870, zes loggers op één Zaterdag van stapel
3);

dan brengen in Maassluis niet kapitalisten, maar hoofd-
zakelijk middenstanders in enkele jaren tijds een respec-
tabele vloot in zee.
Met verwijzing naar de coöperatieve boerenleenbanken
meent Drs Hildebrandt, dat de oplossink o.a. in de op-
richting van visserijbanken naar het voorbeeld van
Denemarken en Noorwegen dient te worden gezocht.
Wie zal in Nederland zulk een bank financieren? Redeis
en zelfstandige vissers, noch hun familie zijn volgens Drs

l-Iikjebrandt daartoe in staat. Evenmin is te verwachten,
dat ook maar één outsider op grond van een prospectus,
dat getrouw de huidige situatie en de verwachtingen voor
detoékomst weergeeft, tot deelneming bereid zal worden
gevonden.
Het denkbeeld is prachtig, maar van de werkelijkheid
koestere men geen al te grote verwachtingen. Zulke banken
kunnen reden en mogelijkheid van bestaan hebben, zo lang het gaat om verbouwing, om het aanschaffen van
nieuwe motoren, van moderne installaties in de schepen
of aan de wal. Maar de voor zulke ,,karweitjes” benodigde
bedragen vallen in het niet in vergelijking met die, welke

‘)
,,De positie van de Nederlandse trawlvisserij’, in ,,E.-S.B.”
van 13 December 1950, blz. 997.
‘) Zie: M. den Breems: ,,Ult Vlaardings Bloeitijdperk”.

nodig zijn voor de bouw van trawlers, loggers en kotters.

Men schat de aanschaffingswaarde van een moderne

trawler op f1.000.000, van een logger op f 400.000, van

een kôtter op f 50 â f 70.000. De voorwaarden tegen welke
bijv. de Deense Visserijbank steun bij nieuwbouw verleent,

zijn als volgt: een crediet van 50 pCt van de door haar

getaxeerde waarde tegen eerste hypotheek op het vaartuig;

rente
ft
pCt, aflossing in 15 jaar. Elke reder, elke kust-

visser kan aan de hand van deze gegevens berekenen,

welke enorme bedrag’n zij bij nieuwbouw ze
1
f nog moeten
fourneren en voor welke verplichtingen zij komen te staan,

ook indien de credieten door zulk een visserijbank worden
verstrekt.
Vaak wordt, met verwijing naar de financiële hulp,

welke de Overheid in andere landen verleent, de opmerking

gemaakt, dat het Nederlandse bedrijf stiefmoederlijk wordt
behandeld. Wanneer men echter, afgezien van de lang niet
malse voorwaarden, kennis neemt van de bedragen, die

daar door de Overheid tot nu toe ter beschikking werden
gesteld, dan blijkt, dat deze in verhouding tot de omvang
van de vloot uiterst gering zijn. Zo gering, dat het Neder-

landse bedrijf, indien onze Regering bij eventuele hulp-
verlering dezelfde maatstaf zou aanleggen, er absoluut
niët mede gebaat zou zijn.

**
*

Gesteld echter, dat alle bezwaren kunnen worden onder-
vangen, gesteld zelfs, dat vandaag de dag in plaats van de
tegenwoordige, zgn. verouderde vloot ter beschikking
waren: 50 trawlers, ‘250 loggers, 400 kustvaartuigen, alle

splinternieuw, alle modern ingericht met machines,
fileer- en diepvriesinrichtingen van enorme capaciteit,
alle afgeschreven op f 1 per vaartuig, zouden dan de
moeilijkheden voornamelijk met betrekking tot de afzet

zijn opgelost? Immers neen!
Afzet is het fundament. Ligt dit stevig, dan behoeft
men zich over het optrekken van de bovenbouw, zoals

financiering, onderwijs, voorlichting en onderzoek niet zo

bezorgd te maken.
Afzet tegen redelijke prijzen. Wanneer men de geschiede-
nis van de laatste 60 jaren nagaat, dan blijkt, dat tot aan
het uitbreken van de eerste wereldopriog een steeds
stijgende uitvoer, meestal tegen lonende 5rijs, gelijke tred

hield met een gestage uitbreiding van de vloot. Alleen in
het tijdvak 1891-1911 konden ca 350 zeil- en 50 stoom-
loggers aan de vloot worden toegevoegd. Na de eerste
vereldoorlog begint de aftakeling. Er waren jaren, dat de

gehele vangst tegen een prijs van 8 cent per kg (di.
1 cent per haring) moest worden uitgevoerd. Motor-
schepen, die twee jaar tevoren nieuw van de werf waren
gekomen, kostprijs fl25.000, moesten voor f 17.000 van
de hand worden gedaan. Alles een gevolg van afzet tegen
niet-lonende prijzen. Dat van de 470 sedert 1891 op-
gerichte rederijen tot heden 427 tot meestal onvrijwillige

liquidatie moesten overgaan, spreekt boekdelen.

**
*

Afzet tegn redelijke, niet tegen buitensporige prijzen.
Allerminst is het bedrijf er mede gebaat, indien een klein-

handelaar voor één maatjesharing, die hem gezouten
5 cent kost, aan de fabrieksarbeider vraagt een prijs van
15 cent en van d.eze ook krijgt. In verband met fluctuaties
in aanvoer en daardoor in prijs, is moeilijk na te gaan,

hoe de winstmarges bij de zeevis liggen. Mocht ook daar met zulk een maat gemeten worden, dan zal het niemand

verbazen, dat het visverbruik, alle kostbare reclame van
Bedrijfschap, Voedingsraad en ondernemers ten spijt,
zo veel te wensen overlaat-. –

**
*

Verbetering van de kwaliteit is van niet minder grote
betekenis. Te pas en te onpas wordt nog steeds bezongen

152

ECONO MISCII -STA TIS TISCHE BERICHTEN

21 Februari 1951

de roem van de Hollandse haring, daarin bestaande, dat

deze, in tegenstelling met het product, der concurrerende

landen, op zee direct na de vangst werd gekaakt. Heden

is een zich verheffen daarop nief anders dan misleiding

van zichzelf en van de afnemers.
Welke hoeveelheden op zee gekaakte haring thans, in

vergelijking met voorheen, worden aangevoerd, geven de

navolgende cijfers der jaren 1910, 1920, 1930, 1938 en

1950 aan:

aantal t

aantal

1 gemiddeld per schip
sei-

kantjes 1
per-

1 kantjes

per- 1

cen- t aantal

aantal
cen-
1
zoen

OP
zee

tage

onge-

tage

op zee

. onge-
gekaakt
1

kaakt

1
gekaakt

kaakt

1910

943.750

9733.536

3

1.258

45
1920

603.751

70

252.641

30

1.055

442 1930

511.567

72

201.370

28

1.752

690 1938

471.396

65

055.416

35

1.924

1.043
1950

316.437

38

514.282

62

1.440

2.330

Wie meent, dat men in het buitenland geen fijne smaak
heeft, of wie veronderstelt, dat men daar het onderscheid

tussen op zee en aan de wal geruime tijd na de vangst

gekaakte haring niet zou kennen, kon zich wel eens deerlijk

vergissen. Ieder reder en handelaar is er van overtuigd,
dat de omzet van maatjesharing nog verder zou dalen,

indien men bïjv. in eigen land met aan de wal gekaakte

haring op de markt zou verschijnen.

Zulk een maatstaf.1.diende eveneens ta.v. het buiten-

land
weer
te worden aangelegd. Men onderschatte niet de

waarde en de bétekenis van de vraag naar een kwaliteits-product, en men leze .en herleze hetgeen de ,,Commissie
voor de 1-laringvisserij 1929″ niet alleen tav. de be-

werking qn de ‘keur, maar ook met betrekking tot de

reputatie van de Schotse haring rapporteerde.
Bedenkelijk is, hoe vandaag zelfs exporteurs van naam
blijkens publicaties in de Visserijwereld” zich vn het

kwaliteitsprobleem afmaken door te zeggen, dat haring

nu eenmaal geen fabricage-artikel is, maar een van de
natüur afhankelijk product, waarop wij geen invloed

kunnen uitoefenen; zulk een opvatting deugt niet en

bewijst, dat de te’genwoordige, veelal collectieve, uitvoering
van de orders, waarbij het contact met de uiteindelijke afnemers verloren ging, een niet te verantwoorden on-
verschilligheid heeft gekweekt ook bij de besten, die

voorheen ‘eèn stellin.g. als de hierboven geciteerde nooit
zouden hebben verkondigd. Weliswaar is het vetgehaltè

der soorten verschillend, maar elke haring is, wanneer ze,

in het net komt, kerngezond en gaaf. Van dit ogenblik af

is de haring wel degelijk een fabricageproduct geworden;

van dit ogenblik af zijn de reder, die de haring aanvoert,

de handelaar, die haar koopt, en de fabrikant, die haar

verwerkt, verantwoordelijk voor de staat, waarin het

eindproduct de consument wordt gepresenteerd.

Hoe funest de veronachtzaming van de kwaliteit werkt,

ziet men uit de tanende belangstelling van de binnen-

landse consument voor de visconserven van Nederlandse

oorsprong. Toen buitenlandse conserven zo goed als niet
verkrijgbaar waren, zag men in de winkels stapels Neder-

landse visconserven. De Nederlandse industrie had toen
een kans ,,er in” te komen; zij liet deze kans voorbijgaan;

zij werd, met enige uitzonderingen, verdrongen door de

buitenlandse waar, die, hoewel peperduur, aan de door het

publiek gesteld& eisen schijnt te voldoen. Kostbare deviezen

gaan over de grenzen voor goederen, die de Nederlandse

industrie voor een goed deel zou kunnen voortbrengen.

De schuld hiervan ligt bij reder, verkoopsysteem en

fabrikant.

De veelvuldige klacht over achteruitgang in arbeids-

prestatie geldt zeker niet de bemanning der vloot. Boven-
staande cijfers tonen aan, dat de vissers zelfs meer presteren
dan voorheen. In 1910 werd door een bemanning van

ongeveer dezelfde sterkte als nu 97 pCt van de vangst op
zee gekaakt, en in 1950 ,,slechts” 38 pCt. Uit de absolute

cijfers blijkt echter, dat de bemanning in 1910 1.258

kantjes op zee kaakte en 45 kantjes ,,steurde” (d.i. on-

gekaakt
in
de tonnen -pakte), terwijl zij in 1950 1.440
kantjes op zee kaakte en 2.330 kantjes steurde. Inderdaad
een prestatie, verricht onder omstandigheden van weer,

temperatuur en ruimte, waarvan een leek geen flauw

idee heeft. Dat de bewerking van zulke hoeveelheden niet
altijd prima kan zijn, ligt voor de hand. Dit is geenszins

de schuld van de bemanning, maar van het systeem:
kwantiteit hoofdzaak, kwaliteit bijzaak. Een ouderwets

schipper placht, met het oog op de behoorlijke bewerking,

te zeggen: ,,De haring moèt niet mij de baas worden,
maar ik moet de haring de baas blijven”. Tegen deze
gezonde stelregel kan het bedrijf niet ongestraft z6ndigen.

De verbetering van het product over de gehele linie,
van het vangen af tot aan het inpakken in vat, flacon of
blik, is van groter belang dan een nieuwe vloot. Deze kan
het bedrijf zeker niet uit het moeras helpen, géne misschien
nog wel.

‘s-Gravenhage.

A. G. LIGTHART.

Onredelijke merkenbehandeling

De Permanente Commissie voor de
J
ndustriële Eigen-
dom in de Internationale Kamer van Koophandel heeft

op haar laatste zitting (Mei 1950), hoewel het oorspronke-
lijk de bedoeling van de voorzitter schijnt te zijn geweest
een reeks van ingrijpende besluiten tav. de Duitse
merken te adviseren, zich tenslotte tot een zeer kort advie
beperkt, waarin, onder bevestiging vn het vorige advies
(congrs te Quebec Juni 1949), de aandacht van de be-
trokken regeringen voor de dringende behoefte aan een

uniforme regeling, in de door de Kamer aanbevolen zin,
wordt gevraagd.
De Duitsers wijzen er op, dat slechts met de verwijzing
naar het advies van Quebec wordt volstaan, en menen
hierin, alsmede in het feit van de afvoering van de agenda
van de oorspronkelijk daarop geplaatste, ingrijpende,
maatregelen tegen de Duitse merken, een aanwijzing te
mogen zien voor de opvatting, dat thans het dringende
karakter van de aanbeveling, tot regeling der onderwerpe-
lijke materie over te gaan, het hoofdmoment in het totale

advies van de Kamer voi’mt.
Daar staat tegenover, dat de verwijzing naar Quebec
bepaald positief is en dat er dus allerminst van de daar
gedane suggesties afstand is gedaan; deze zijn: dat de
reeds aan derden verkochte merken door dozen zullen
kunnen worden behouden; dat van de mei’ken, waarover
nog niet beschikt werd, de niet-notoire zonder meer zullen

worden teruggegeven, en dat de teruggave van de notoire
evenzeer wenselijk wordt geacht, doch dat de teiuggave
‘van de laatste groep afhankelijk zal worden gemaakt van

de daartoe door elke Staat afzonderlijk te stellen voor-
waarden.

Hoewel het advies aan de ene kant de teruggave van
de niet-notoire merken, waarover nog niet is beschikt,
zonder meer aanbeveelt, en met de opvolging van deze

aanbeveling dus een belangrijke stap in de gewenste
(en in mijn artikel in ,,E-S..”, no. 1726 van 7 Juni
1950 en in ,,Der Markenartikel”, 1-left 3, 1950 voorgestane)
richting zou worden gezet, moet aan de andere kant, en
wel om principiële redenen, worden betreurd, dat de
teruggave van de notoire merken evenwel, van de

21-Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

:158

betaling van een geidsom afhankelijk zou worden gesteld.

Floewel moet worden toegegeven, dat het internationale

merkenrecht het begrip ,,notoir” merk kent, moet om de

hierna uiteen te zetten redenen tevens worden erkend,
dat een verschil in behandeling bij de teruggave nooit op

het al of niet-notoire karakter kan worden gebaseerd.

Art. 6 bis van het Unie-tractaat verplicht de deel-
nemende Staten geen merken te registreren resp. het ge-

bruik er van toe te staan, welke .verwisseling met een voor

anderen reeds algemeen bekend merk mogelijk zouden
kunnen maken. In deze bepaling worden derhalve de
notoire merken onder bijzondere bescherming gesteld.
Bepaalde kenmerken voor het notoire karakter worden

niet gegeven, slechts wordt met de mogelijkheid rekening

gehouden, dat het ene merk grotere bekendheid geniet
dan het andere.

Mi. hinkt de Internationale Kamer van Koophandel

op twee gedachten, als iij de merken in notoire en niet-

notoire onderscheidt. Deze onderscheiding is, zoals zo

juist werd aangetoond, weliswaar in het internationale

recht te vinden, doch zij is willekeurig en niet aan bepaalde
regels gebonden. En van een vrij willekeurige indeling
hangt dan een zeer verschillende behandeling af. Doch de

merken, zonder onderscheid, zijn aan een zeer bepaald,
in een bepaalde fabriek, volgens een zeer bepaalde werk-

wijze geproduceerd, artikel gebonden. Zij zijn het resultaat
van een vaak lange periode van proefnemingen en reclame,

en dienen daarom zowel ten behoeve van de producent
als van het publiek te worden beschermd, hetgeen inder-
daad in het (inter) nationale recht ook geschiedt. In het merk
wordt de kwaliteit naar twee richtingen, die van de

producent en van de verbruiker, beschermd. Het is een
•eei’ individueel, aan dat product van die fabriek, ge-
bonden recht, evenals een auteursrecht. Zo zulks ergens
voor geldt, dan is het zeker het geval bij de notoire merken,
dat zij in de eerste plaats een persoonlijke relatie tussen
producent en artikel uitbeelden, dat zij glans verlenen

juist en uitsluitend aan dat artikel, weshalve het merk
door de band van het scheppen aan het producerend
bedrijf is gebonden, en weshalve de koper, via het merk,
zijn vertrouwen juist aan dat bedrijf heeft geschonken. Maar dan kunnen merken van een zich uitsluitend in

Duitsland bevindend producerend bedrijf ook niet als

zelfstandig vermogensbestanddeel in beslag worden ge-
nomen. Aanvaardt men dit beginsel niet, dan komt men
tot ongewenste consequenties, zoals de Internationale
Kamer van Koophandel, die wil teruggeven, wat niet in
beslag kon worden genomen en die dan nog de verdere in-
consequentie begaat van een verdere stap, naar zuiver
fiscale overwegingen, te zetten.
De twee gedachten nu, waarop mi. de Kamer hinkt,
zijn deze, dat zij aan de ene kant de merken wil teruggeven
zonder meer, doch een deel op fiscale overwegingen slechts

tegen betaling wil laten teruggeven. Blijkbaar kan zij
zich van de in art. 6 van de bepalingen van het Herstelver-
drag te Parijs (Januari 1946) neergelegde zelfde fout,
dat merken een zelfstandig vermogensbestanddeel zouden
vormen, welker inbeslagneming mogelijk is, slechts los-
maken voor zover het de niet-notoire merken betreft,
doch acht zij zich, op fiscale gronden, aan die bepaling
gebonden t.a.v. de notoire merken. Men moet er zich eigenlijk over verwonderen, dat het
besluit tot dit advies door de Kamer werd genomen,
temeer, waar het zelfs op hetzelfde congres was, dat de voorzitter, indien ik althans op het verslag mag afgaan,
ongeveer de volgende woorden moet hebben gebruikt:

,,Nemen wij buy, het Amerikaanse merk Kodak voor fotografie-
toestellen en films of het Britse merk Rolls Royce voor automobielen
of het Zwitserse merk Omega voor horloges. Het aanzien van deze merken zou ernstig schade lijden, hun exclusieve, originele en ken-
merkende karakter zou zonder twijfel verloren gaan, indien anderen
die merken zouden gebruiken voor artikelen, welke niet identiek
zijn met de artikelen, waarvoor de eigenaren der merken deze

gehiuiken..Er valt niet aan te twijfelen, of het gebruik dezer merken
door derden zou de consumenten teleurstellen en in de war brengen,
terwijl deze derden ten onrechte gebruik zouden maken van de
goede naam, welke door veel moeite verkregen is”.

Uit deze kernachtige woorden, welke aan duidelijkheid
niets te wensen overlaten, blijkt toch zeker wel de on-

dubbelzinnige erkenning, dat het merk onafscheidelijk

aan het producerende bedrijf is gebonden. Met deze erken-

ning is échter het besluit van de Kamer, genomen op

hetzelfde congres als waarop bovenstaande woorden
werden uitgesproken, in strijd. In strijd, omdat van in-
beslagneming van, aan in Duitsland g’elegen bedrijven
verbonden, mèrken geen sprake kan zijn; in strijd, omdat

ei’ dan ook van teruggave niet kan worden’ gesproken;

in strijd, omdat dan teruggave tegen betaling onmogelijk
is. FIad de voorzitter zijn rede logisch voortgezet, dan

zou hij hebben moeten erkennen, dat er niets valt terug

te geven, en dus ook niet op bepaalde voorwaarden.
1-let besluit en het advies zijn echter in flagrante strijd met

de betekenis en het wezen van het merk, die door de voor-

zitter op zulk een pittige wijze naar voren zijn gebracht.

Doch gesteld al, dat teruggave onder fiscale voorwaarden
met het begrip ,,merk” in overeenstemming te brengen
zou zijn, dan zou men bij de tenuitvoerlegging op moeilijk-
heden stuiten. In de eerste plaats valt, zoals boven reeds

werd opgemerkt, de grens tussen notoire ‘en niet-notoire

merken niet scherp te trekken. Niettemin beveelt de
Kamer de regeringen aan een uniforme regeling te treffen.
Doch wat in het ene land een notoir merk is, behoeft dat
in een ander land nog niet te zijn. Ook over de waarde van
elk merk afzonderlijk zouden de meningen ongetwijfeld
stel’k uiteenlopen. Men zou zich kunnen voorstellen,

dat een merkartikel tegen gele koorts in ons land niet,’
in West-Afrika wèl als notoir beschouwd zou worden, en,
– indien het dan ook in ons land, op grond van de uniforme
regeling, niettmin als notoir zou moeten worden be-
schouwd, dan zou de waarde er van in ons land wellicht
naar andere maatstaven worden bepaald dan in West-

Af rika.

Men bedenke, wat ht advies financieel inhoudt. Ik
beschik weliswaar niet over cijfers, doch men mag veilig
aannemen, dat verschillende grote Duitse producenten op
ph’armaceutisch gebied zeker wel 25 notoire merken be-

zitten, welke in vrijwel alle-landen der wereld, bijv. zestig,
bekend zijn. Dan zou één producente 1.500 verschillende
afkoopsommen moeten betalen om weer in het volledige
bezit van haar merken te komen. Zouden deze bedragen

dusdanig hoog gesteld worden, dat de betreffende regering,
– resp. de fiscus, er ook werkelijk wat aan heeft, dan zouden
deze bedragen door die ene producente zeker niet eens
kunnen worden opgebracht.
Bijzondere bezwaren leveren ook de notoire merken op,
welke tevens een firmanaam beduiden, daar deze merken
een bijzondere (en waarschijnlijk ook een bijzonder
grote) plaats innemen. Want stel eens, dat men de merken

niet als ondeelbaar verbonden aan de plaats der productie
der artikelen zou beschouwen, en ze dus, als losse ver-
mogensbestanddelen aan de Duitsers zou kunnen terug-
verkopen, dan geldt zulks toch zeker niet voor dèze groep.

Het zou toch zeker absurd zijn om aan een producent zijn
eigen naam onder voorwaarde van een heffing terug te
geven. Zo sterk wordt de waarde van de naam gevoeld,

dat art. 8 van het Unie-tractaat deze naam bijzonder
beschermt en zelfs onafhankelijk van de al of niet registratie
daarvan tevens als merk erkent. Doch deze eerbied geldt
net zo goed elk ander merk – getuige de aanwezigheid van het merkenrecht – en terecht, want een principieel
verschil bestaat er tussen het merk, dat tevens eigennaam
is, en andere merken, niet. Het verschil bestaat slechts
in zoverre als véôr het gebruik en de registratie van het
laatste, iedereen er op had kunnen komen, op de firma-
naam natuurlijk niet. Als een firma het eerste merken-

154

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Februari
1951

artikel onder haar eigen naam uitbrengt en daarop nog

een dozijn andere merkartikelen onder verschillende

andere merken, als alle worden ingeschreven en zowel de

producente als het publiek beschermen, dan bestaat er

verder geen verschil meer. Nu zou de Internationale

Kamer van Koophandel de twaalf – gesteld dat zij notoir

zijn – andere merken willen terugverkopen? En hoe zou

zij dan willen handelen t.a.v. het firmamerk? Zou zij,
daar principieel zonder verschil, ook voor dit meik,

de naam der producente, een heffing willen doen vragen?

Het is nu eenmaal jammer, dat bij het opstellen van

art. 6 van het Herstelverdrag resp. het verklaren vani

het begrip ,,avoirs assets” de fout is gemaakt, ook het

merk als los vermogensbestanddeel te beschouwen. Be-
grijpelijk is het natuurlijk wèl, dat deze fout gemaakt is,
doordat bij de gedachte aan herstel van de oorlogsschade,

welke terecht achter deze materie zit,. de wens van de
overwinnaar naar voren komt de overwonnene in zijn
uitvoer te belemmeren; doch ten eerste is het zeer de

vraag, of men op deze wijze wel wat van de oorlogsschade

goedmaakt, en, ook al ware dat zo, dan zou dat toch niet

ten koste van het recht, in casu van het moeizaam op-
gebouwde merkenrecht, mogen gaan. Afgezien van alle

juiidische en practische bezwaren tegen een verschillende
behandeling van notoire en niet-notoire merken, strookt
de geest, welke uit het betreffende advies spreekt, thans

niet meer met de opvatting, volgens welke een West-
europese gemeenschap de reddende werkelijkheid der

naaste toekomst zou moeten worden.

Scheveningen.

Dr C. SCHOUTEN.

MIEDEDIELINGEN VOOR ECONOMISTEN

marktdisconto’s, terwijl de cailnotering Zaterdag tot
1 pCt werd verlaagd.

Een zeer interessante maatregel werd 16 Februari ge-

troffen door de Agent van het Ministerie van Financiën.
Deze stelt nitot het einde van de lopende maand pro-
messen verkrijgbaar, die in Februari 1952 vervallen, tegen

in ,,betaling”-geving van in September en October 1951

veryal1end schatkistpapier. In Februari verviel dit jaar

ca f125 mln (waarvan een gedeelte waarschijnlijk niet werd

verlengd), in September en October a.s. vervalt tezamen ca

f 1.300 mln aan schatkistpapier. Op deze wijze wordt der-
halve een mogelijkheid geboden om zonder renteverlies

de verdeling van de schatkistportefeuilles der banken

gelijkmatiger, dus beter, te maken. Het spreekt wel van

zelf, dat van dit zeer te appreciëren aanbod op ruime

schaal gebruik werd en wordt genaakt.

De kapitaalmarkt.

Ook gedurende de verslagweek ontbrak de ware koop-

lust op do aandelenmarkt en de koersen ondergingen hier-
door in het algemeen enige afbrokkeling. Bovendien heeft
een grote arbitrage-order, waarbij aandelen Koninklijke

en Unilever te Amsterdam worden verkocht en 3-31 pCt

obligaties Nederland 1947 worden gekocht, de laatste
tijd op het aandelenkoersniveau een drukkendeffect:

Het bericht, dat in Indonesië thans van overheidszijde
maatrgelen tegen de veelvuldige arbeidsconflicten worden
getroffen, had niet veel invloed op de betreffende koersen.
Over het algemeen wordt gunstig nieuws bij deze fondsen

niet spoedig in de koersen verdisconteerd. Gedurende de

fgelopen week bleek dit weer eens uit de koersstijging van
de Indonesische gemeentelening, welke eerst plaatsvond

toen de reeds lang geleden aangekondigde. trnsfer van
rente en, aflossingen practisch verzekerd bleek.

De heer G. Goudswaard, benoemd tot buitengewoon

hoogleraar in de Economische faculteit van de Vrije Uni-versiteit te Amsterdam, hoopt op Vrijdag 23 Februari as.,

des namiddags om 1.30 uur, in, de grote zaal van het

A.M.V..J .-gebouw, Vondelstraat 8, Amsterdam, zijn ambt
te aanvaarden.
Aand. indexeijfers

9 Febr.

16 Febr.

1951

1951

Namens hetBestuur van de Studievereniging der Econo-
mische Faculteit aan de Universiteit van Amsterdam

wordt hierdoor medegedeeld, dat ‘op 6 Maart a.s. door
Dr G. van der Wal een lezing zal worden gehouden over
,,Ontstaan en ontwikkeling van de spanning tussen lonen

en prijzen”. Deze lezing zal plaatsvinden in het Universi-

teitsgebouw, Oudemanhuispoort 4, des avonds om 8 uur.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

De geidmarkt had gedurende de erslagweek een-vrij.
bewogen verloop:- Na een aanvankelijke verruiming bleken

verschillende hankinstellingen geld te moeten maken
i.v.m. de betaling per 15 Februari aan de Staat voor de
inschrijvingen op de 21 pCt belastingcertificaten. In totaal

was voor ca f 160 mln op deze nieuwe lening ingeschreven,
terwijl omgekeerd aan per dezelfde datum aflosbaar ge-

stelde spaarcertificaten ca f 120 mln aan de banken toe-
vloeide. De hieruit resulterende verkoopdruk. demon-
•streerde zich in een stijging van de marktdisconto’s tot

1/
8
-/
4
pÇt en een verhoging van de callgeldrente per 15
Februari tot het maximum van 1f pCt. Direct na deze
betaaldag viel de dringende vraag weg en daalden de

Algemeen

……………….162,1

161,2

Industrie ………………..229,5

227,9

Scheepvaart ………………183,2

183,4

Banken …………………..134,0

133,8

Indon. aandelen

………….56,0

55,7

Aandelen

A.K.0…. ……………..
176f
1711

Philips

………………….
249f
251f

Unilever

………………..
231
231f

…………..
•H.A.L.

……..
.
192f
190

Amsterdam rubber

………..
123f
125

H.V.A.

………………….
113f
1141,

Kon.

Petroleum

…………
814
311

Staatsobilgatles

2f pCt N.W.S.

…………..

78f

775/s

3-81 pCt 1947

………
….. – 96/
8

96f

3 pCt Invest. certif. ………..

96f

96/

8 pCt Dollarlening

……….96/

96
1
/

J.C.B.

21 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

155

GRAFIEKEN

Oroothandeisprijzen van enige goederen in de Verenigde S eten

7
..

Wol

Katoep

80

70

60

5 0

40

“et
1945
1946
1947 I948
1949 1950 ’51

Petroleum: Oklahonia-Kansas; at wells; $ per bushel.
\\ToI:

Boston; raw, territory; 64 s, 70 s, 80
S,
scoured; $ per lb.
Katoen: Mlddling, “/,,” ; average 10 markets; $ per 1h.
Koffie: Santos, no. 4; New York; $ per Ib.


Hout: Boards, No. 2 common; 1″x6″ or 8″x12″; $ per M bd. ft.
Bron:
Survey of
Current Business.

STATISTIEKEN

DE NEDERLANOSCHE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).

5′

,,,
0
n

.
‘n
E
,s0

.,s
0

5’0,55

0
u

-n
5-
n
e

nn
.OQ
u
0
u

,e

o

22 Jan. ’51 1.192.710

904.689

2.952

277.621

74.028
29 Jan. ’51 4.192.881
1

940.084

3.763

282.816

70.741
5 Febr.’51 1.193.031
1

938.889

3.518

285.393

90.866
12 Febr.’5
1
1.193.233

974.318

3.426

220.971

79.488
19 Febr.’51 1.193.419

963.528

3.011

245.026

86.677

Saldi in rekening courant
– 0
0
5′

0
0 -.-‘
.

E-4

22 Jan. ’51 2790507 2.236.9691185.780 1.347.624 316.263 102.672 29 Jan. ’51 2.840.568 2.226.261132.109 1.272.624 407.793 103.066
5 Febr.’51 2.831.374 2.257.1721190.861 1.325.156 420.724 105.817 12 Febr.’51 2.777.883 2.270.3681174.148 1.325.156 436.251 102.398 49 Feb..’51 2.764.978
2.246.0151186.996
1.325.156
,
365.267 102.463

DE KOLENPOSITIE
VAN BELGIË
‘).
(in duizenden tonnen)

Maand
Productie
Afzet
Voorraad aan
het einde van
de maand

Gem.

1938..
2.465 2.336
Gem.

1946..
1.898 1.897
Gem.

1947..
2.033
2.021
Gem.

1948..
2.223
.
2.192
Gem.

1949..
2.321
2.239

December

1949.
2.574
2.812
1.813
Januari

1950..
2.483
2.620
1.668
Februari

1950..
2.274
2.264
1.679
Maart

1950..
2.529
2.431
1.777
April

1950..

2.350
2.054
2.073
Mei

1950..
2.217
1.960
2.330
Juni

1950..
2.326
1.973
2.682
Juli

1950..
1.621

4.694
2.610
Augustus

1950..
2.025 2.200 2.435
September 1950..
2.357

2.773
2.019
October

1950..
2.425
2.790
1.651
November

1950..
2.383
2.696 1.337

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.

ENLEOGINGEN EN TERUOBETALINGEN OP PARTICULIERE
SPAAEBOEKJES BIJ DE ALGEMENE SPAAR- EN
LIJFEENTEI(AS IN BELGIË
‘).
(in duizenden francs)

1 Tegoed der
In-

Terug-
1

1
inieggers aan
Tdvak
1
betalin-
1
Saldo

1 het einde
.

leggingen

gen

1
van het
1
tijdvak’)

1939
3.331.391
3.496.925
-165.534
12.670.559
1946
5.213.362
3.828.538
1.384.824
19.823.453′)
1947
8.698.209

4

)
4.964.339
3.733.870′)
24.185.471
4
)
1948
8.546.890
5.946.442
2.600.448
1949
8.850.232
6.572.017
2.278.215-
127.524.459
30.626.051

1949

December
871.446
1
)
680.092
191.354 30.626.051
1
)
Totaal 1949
8.850.232
6.572.017
2.278.215

1950

Januari
1.070.439
504.020
566.419
31.192.470
Februari
806.166 494.585
311.581
31.504.051
Maart
972.628
643.782
328.846
31.832.897
April
750.003
716.392
33.611
31.866.508
Mei
671.461
633.928
37.533 31.904.041
Juni
695.869
680.353
45.516
31.919.557
Juli’)
626.586 703.389

76.803 34.842.754
Augustus9
586.715
588.249

1.534
31.841.220
September’)
535.688
779.702
-244.014
31.597.206
October’)
666.304
584.843
81.461
31.678.667
November’)
660.944
50i.240
159.704
31.838.371
December’)
667.364
5)
685.181

17.817
31.820.554

‘)
Bron: ,,Studiln van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas”.
‘) Op
het einde van het jaar inclusief
gekapitaliseerde
interest.
‘)
Na het omzetten van de geblokkeerde gedeelten In obligatiën
van de Muntsaneringslening en het aftrekken van
de belasting op het kapitaal.
‘)
Van

Januari

1967

af inclusIef Inkoop
van obligatiën van de
Muntsaneringslening ad frs 823.035.000.
‘)
Inclusief de rente vervallen op obligaties van deMuntsanerings
lening ad frs 78.900.000 eind 1949 en

frs 71.400.000 eind 9150
‘)
Voorlopige cijfers.
‘)
Inclusief rente over 1949.

WERKLOOSHEID
IN
BELGIË

G h

1
Gedeeltelijk Maand
verls
en

toevallig

werkloos

.
196.463
54.614
210.403
.

48.984
202.116
62.959

Januari

1950

…………….
216.096

92.872
Februari

….
.
………..
209.156 55.105


Maart
490.845
45.994

October

1949

……………..

April
177.987 41.968

November

……………..
December

……………..

Mei
165.467
45.522
Juni

..

157.480 50.843
Juli

.

152.934
51.632 146.663
33.319
443.920
26.351
Augustus

……………..
September

……………..
October
138.000 25.994

‘)

Bron:

,,Statistisch

Bulletin”

van

het

Nationaal
Instituut
voor de Statistiek.

2,5
2,0

1,5
1,0
0,’

0,31

0.30

0,20

2,5

2.0

1,5
1,0

0,5

0,4

03

0,2

STAND
VAN ‘s
RIJKS•
KAS.

V.o r cl erin gen

7 Febr. 1951

1
31 Jan. 1951

Saldo van
‘5
Rijks Schatkist bij
187.531.280,80
f

170.554.410,78
Saldo van ‘s Rijks Schatkist hij
de Bank voor Nederland-
9.453.922,40
8.672.229,35

De Nederl. Bank

………

sche Gemeenten

………
Kasvorderingen

wegens

cre-
dietverstrekking

aan

het


Daggeldleningtegenonderpand


Saldo der postrekeningen van

buitenland

……………

Rijkscomptabelen ………
488.772.057,57
.,

421.526.274,62
Voorschotten

op

uit.

De-
cember

1950

aan

de ge-
meenten wegens aan haar uit
te keren belastingen

Vordering in rek, courant op:
45.660.210,48
45.660.210,48
Suriname

…………..
11.282.387,21
,,

11.281.933,84

V.S. IndonesiO

………..

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

.

Ned. Antiiien

………..

Het staatsbedrijf der P.,

T.

.

sioenfonds

……………

enT
.

………………
Andere staatsbedrijven en in-
.

stellingen

……………
521.702.991,54
520.138.137,64

Verplichtingen

1

Voorschot door De Nederland-
sohe Bank verstrekt

. . .


Voorschot, door De Nederland-

sche Bank in rekening cou-
rant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten In omloop
fl965.263.000,—
fl974.363.000,-
Scbatkistpromessen bij De Ne-
den. Bank ingevolge over-
eenkomst van 26 Febr. 1947
,,1500.000.000,—
,,1500.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl

Bank

is

geplaatst

nihil)
4.605 mln

w.o.

garantie
Bretton Woods 11.245 mln.,,
3360.000.000,—
,,3362.300.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten in omloop ….
135.084.290,50
,,

135.740.623,50
Schuld

op

uit.

December
1950 aan de gemeenten we-
geds aan haar uit te keren
belastingen

…………..
183.026.993,14
183.026.993,14
Schuld in rek, courant aan:
V.S. Indonesit
– – – –
,,

672.184,58

….

812.197,13
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
2.263.51-1,65

…..

20.358.374,54

Suriname

…………………..

Het

staatbedrijf

der

P.,

T.

Ned.

Antillen

………..

en

T.

………………
404.758.501,88
440.289.917,34

sioenfonds

………………..

Andere staatsbedrijven

. . .


Schuld aan diverse instellingen

….

in

rekening

met

s Rijks
Schatkist

……….
…1101.717.558:68
,,1098.025.507,38

Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.

FABRIEKSGEBOUW

MET KANTOORRUIMTE TE KUUR
OF TE KOOP GEVRAAGD.
Midden of Westen des lands. Vloerruimte
500 tot 600 m2. Zo mog. enig open terrein.
Brieven met uitvoerige inlichtingen onder no. 3960 aan
Boas’ Advertentie- en Recl.-kantoor, Denneweg 142a,
Den Haag.

Heer, 45 jaar, administratief goed onderlegd, met jaren-
lange ervaring in Scheepvaartbednijf, waarvan 22 jaren in In-
donesië, belast geweest met algemene leiding, de Engelse
taal volkomen beheersend, kennis van Duits en Frans

, zoekt
een hem passende, liefst

LEIDENDE FUNCTIE,
bij voorkeur in Nederland, doch niet in Indonesië. Br. onder
no. ESB 8-1, bur. v.
cl
.
hl., Postbus 42, Schiedam.

vacatures

KANTOOR Mr. Dr.
A.
KAMMER

vraagt voor zo spoedig mogelijk

JONG ACCOUNTANT

lid V.A.G.A. of N.I.V.A.

Brieven met – uitvoerige inlichtingen te
richten tot het kantoor, Westzeedijk 122,
Rotterdam.

* Adverteer in dit blad *

ECONOMIS Gif

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

A.
Redactie-adres voor Belqië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
1
4,
Universiteitstraat, Cent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brusiel.
Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar,
voor
België/Luxemburg
f
28,- per
jaar,
te voldoen
door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepôst) f
26,—, overige
tanden
/
28,–
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van
het kalenderjaar.


,
uveren
L


3
Tegen spotprijs met spoed te
k. v. part, weg. vertr.
4-pers.

Opdrachten voor adver-
kI. zuinige \vagen 1948,
Jawa
tenties inzenden

aan
1
Minor, in prima conditie.

1

Pr.
f
2150.—. Geschikt voor
‘Advert.-admin. ,,E.-S.B.”,
1
dokterspractijk. Br. no. ESB
8-3, bur.
v.
d. blad, Postbus
I
postbus 42 – Schiedmri
1
42, . Schiedam.

Aangetekende stukken in Nederland aan het -Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.),
ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f
0,60
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaat van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur