Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1760

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 7 1951

INhOUD

.

Blz

1)0 nieuwe \Vbiiingwet
dook J. B. J. Spaan

.
104′

I)e geidsanering in Indonesië
door Prof. Dr J.

F.

Haccoû

……………………………
107

De

mogelijkheden

van

het

zeifhedienings-
systeem in ?ederIand
door J. J. vin Cent
. .
109

De sociale verzorging in Zweden
dor Dr

P.’
Brcd velt

…………
.. ………………..
.111

Internationale

notities:

•..

Ilerbewapening en arbeidskrachtèn in Enge-
land
.;

…………………………..
114

De wereld-buPgerluclitvaart

…………..
114

De prijs- eh loonsîraal in Denemarken …..
115

Exportbevordering in Zweden

…………
115

Finlands herstelbetalii’igen in natura

……
116

Geld- ekapitaalmarkt

.

…’..
».

.

….:
11

Grafieken:

Groothandeisprijzôn v.n enige .metaln in de
Verenigde Staten

………………….
117

Statistieken:

Bankstaten

……………..
117


Groothandels’prijzen

.’an graen, vè1dbönen,
boter, kaas en eieren in Nederland ……
118

Schatting van de

vereldwolprodue
118

Wereldbroodgraanoogst in 1950

……….
118

Enigeindçxcjfersvan de industriëleproduct ie

in

Belgie
.
..
:119

ECONOMISCH1 .. ,.

STATISTISCHE’ BERICFÏTEN•

• UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 7 FEBRUARI 1951

No. 1760

Dezer dagen

voortgaande, zelfs telefonische, bedrijvigheid van het
lang gevestigd compagnonschap Drees en Van Schaik,

kabinetmakekars. Zij vèrvullen de dubbele last, die uit

de geschjedenivan de 19de eeuwse handelssehakels be-
kend is• geworden; terwijl zij enerzijds de.kansen wegen in
last, gaan zij anderzijds voort voor eigen rekening,be1at

als zij zijn met het voortzett?n van de noodzakelijke.
regeerdaden. . –

,,Daar was er eens een ouderpaar, dat leefde o hulle
gemak nou’ is voor hen niet geschreven. liet gemak moge
de mens dienen, met gemak dient men de mens niet,.zeker
• niet het zoön politikon. Het kan daarbij weinig baten t

weten, zoals een ervaren staatsrechtkenner onlangs in een rede betoogde, dat het irrationele in de staatkunde een niet
te verwaarlozen ervaringsfeit is.

Irrationeel of rationeel, Nederland staat nog steeds in
de tocht, veroorzaakt door dg opengelaten deur achter een
• vertrekkend kabinet. Hoeveel er binnenskamers intussen

aan economisch-politieke voorstellen moge worden ge’ timmerd, waarop ‘ordt gewacht is het woord . ,, Sta op

maak toe die deur nou”. Al moge, immers, het verschil
tussen het oude en een nieuwkabinet mogelijk zeer gering
• . zijn, voordat deze zaak is gésloten kan het eçonomisch
• programma voor 1951 niet openbaar wOrden gemaakt.
,,Open feilen, openlijk beleden”, het schijnt geen politiek
adagium. De Britse Regering is zwaar bestookt over de
kolenpositie en zoekt moeizam naar verweer. ,,Het vuur
dient voor uw einiet al te hard gestookt”, zou Starin
• hebben gezegd, niet alleen om het gebrek aan kolen, doch

ook omdat een overjarig probleem weinig kans op vurige
verdediging biedt.

Gedeeld tekort is dubbel tekort: de Britsè positie is
çles te ernstiger omdat het kolenprobleem een Europees
problèem is. lIet is nog niet veel mandén geleden, dat
d
• Europese commissie voor de steenkoolvoorziening meende,
•dat het toewijzingssysteern kon worden gestaakt; in haar jongste rapport constateert zij thans overal verdwijnendè
reserves en.p.iecaire posities. Dagelijkkeren de bêrichteii
\veer ovdr ,expbrflanden, die hun export van kolen willen
verminderef
en vePhruikende landen, die daardoor in de
‘klem komen.
,,Doch eben wo die Kohlen fehlen, da stellt zur rechten
Zeil ein Plan sich em”. Aan het Schuman-plan voor de
Europese ijzer- en steenkoolnijverheid is de laatste hand
gelegd; een stuk vlechtwerk is beëindigd. Thans zal moeten
blijken, 0f hetgeen zinkstuk blijkt in .de goede betekenis,
• die het, woord bij de Nederlandse dijkbouNverg heeft. In
elk geval is gebleken: dat Europa nog ôver eenbehoorlijke
hoeveelheid onderhandelaarsbekwaamheid bechikt.
Waarover niet te onderhandelen valt
al
de noodzaak d
productie zo hodg i’Ôgêlijk op te voeren, onder gelijktijdigd
beteugeling vai de riioiietairè kringloop. De inflatie roert
ich n’eer, zôaal de &ëst in dë fles. In de Verenigde Staten
heeft de President de kurk weer dieper ingedreven door een
dditioneÏ’bedrag aan belasting van $ 10 mrd te vragen:

COM11ISSI.E VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. TV. Larnbers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Ass istent-Red acteur: J. H. Zoon.
S

– COMMISSIE VAN AD VIRS VOOR BELGIË;

J. E.ilJertens; R. Miry;J. van Tichelen;

– R. Vandeputte; F. Vers itthelen.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

IN DIT
NUMMER:

Crisis

Leven; zonder spiegels

Kroniek van de Nederlandse handel

Bedrijfscontact Nederland—Suriname

Wereldmarkt-perspectieven

Belgisch conjuhctuurbeeld

Hennep en sisal

Portable lab.

Nieuwe artikelen

Handelscontacten

Met Exportbijlage Het ,,Netherlands Trade
Bulletin”

Abonnementsprljs
f15.—
per laar

KON. NED.
BOEKDRLJkKERIJ H. A.
M. ROELANTS SCHIEDAM

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Âssurantie-Makelaars

ROUERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin
Corns. v.d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.

Tel. 25410
Onufh. Verzekeringsadv.

LOD. S. BEUTH

deskundige terzake van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voozieningen bij verkoop
van praktijk of zaak

Pensioenvoorzienmgen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs.Pensioenfondsen

AanpassIng aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarlondsen

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

4

N.V. TWEKA TRICOTFABRIEKEN le GELDROP
vraagt als,

MEDEWERKER VAN DE DIRECTIE

een


PROD
UCTJE-LEIDER,

dib speciaal zal worden belast met de leiding en coör-
dinatie van het gehele fabricageproces, alsmede met
het geheel zelfstandig reorganiseren en leiden van de
planning en tariefiëring.

Vereist worden:
bedrijfsorganisatorische opleiding
op

3

hoog
niveau en practische ervaring.

Geboden wordt: een zelfstandige werkkring, die veel
ruimte openlaat voor het ontplooien van
eigen initiatief.
De junctie is als levenspositie bedoeld.
Ruime salariëring, gratificatie en opname in het pensioenfonds.

Candidaten, die voor de functie in aanmerking komen,
zullen worden uitgenodigd voor een psychologisch
onderzoek. De resultaten hiervan zullen met de des•
betreffende worden besproken.

Eigenhandig geschreven brieven met pasfoto en volle-
dige inlichtingen omtrent opleiding, ervaring, levens-
– 3 •

loop, leeftijd en reden van sollicitatie, onder letter P. te zenden aan het

ADVERTEER IN DE

E.-S.B.

EERSTE NEDERLANDSCHE


Verzekering-Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit .N.V.
Aanpassing
van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen

Sellevuestraat 2, Dordrecht, Teefoofl 0i80- 5346

Nationale Handelsbank, N.V.

– •

Amsterdirn – Rottrdam – ‘s.Gravenhage

Alle Bank- en Éffectènzaken

102

7
Februari 1951

ECONOMISCH-STA ‘ISTISCHE BERICHTEN

103

– DE ARTIKELEN VA DEZE WEEK

J. B. J. SPAAN, De nieuwe Woningwet.

De nieuwe Woningwet valt uiten in drie wetsontwerpen,

nL Ru imtewet, Woningwet en Onteigeningswet. Enkele prin-

cipes, welke in deze wetsontwerpen zijn verwerkt, worden
door schr. besproken. Wat de Ruimtewet betreft, schr. heeft

bezwaren tegen de schadevergoedingsregelingen, zoals deze
in het wetsontwerp worden gegeven. Een tegemoetkoming

in de schade geen volledige schadevergoeding – wordt

gegeven; dit tast de grondslag van het particuliere bezit

aan. In de Woningwet zijn enkele principes vervat welke
bij schr. ernstige bezwaren ontmôeten, nl. dat

van de

,instandhoudingsbeperking”, waardoor het gevaar dreigt,

‘dat het pnderlioud van’ bepaalde, gebouwen: zal worden
verwaarloosd, en dat van het uitschakelen van de parti-

culiere bouwnijverheid, hetgeen aanléiding kan geven tot

aanzienlijke vertraging van het bouwtempo. Aan het slot

maakt schr. nog enkele opmerkingen over de voorgestelde
wijzigingen van de •Onteigeningswet, die zich groeperen om de beide principes:, schadeloosstelling en de samen-
stelling van het met onteigenïngszaken te belasten rechter-

lijke apparaat. D’e Ruimtewet zal naar schr. verwacht
waarschijnlijk minder tegenstaiid ohtmoeten dan de’
Woningwet en de Onteigenirigpwet. –

1rof. Di’ J. F. IA.CCQÛ, De geidsanering rn Indonesië.

In ,,E.-S. B.” van.5 en 12 April 1950 heeft schr. de
niaatregelen ter sanering van de ‘financiën in Indonesië

besproken. In dit artikel gaat schr. ia, hoe het werkelijke
beloop ten opzichte van de, toen geuite prognose voor dit
economische eiperiment is geweest,.en komt dan tot de
‘conclusie, dat voor 1951 ‘de ontwikkeling er op het ogenblik

iiiet gunstig uitziet vooi’ het slagen der sanering. De
geidhoeveelheid is belangrijk groter geworden, de binnen-
landse situatie is politiek en dus, econoniisch, niet gunstig,
de financiering van het tekort ,op het overheidsbudget

zal de circulatie verder vergroten. – De verlaging ian de
overgangsbelasting – noodzakelijk geworden door de

‘prijsstijgingen –
zal
meer koopkracht in’ht vèrkeer doen
komen, \vaartegenoYer niet meer goederen ‘staan, maat-
‘daartegenover zal de doorvoering van de Omzetbelasting
van 21 pCt de prijzen van de niet als eerste levensbe-
hoeften beschouwde goederen met een 10 pCt Ôf meer doen stijgen en daarmpde bovendien het vertrouwen in
de monetaire politiekverder ondermijnen. Alleen een toevoer
van goederen en en prijsdaling van de goederen van het
huishoudbudge t zou hier vei’beering kunn en brengen.

J.J. T’AN GÈNT, De mgeljkheden van het zelf bedienings-

systeem. in Nederland.

Er zijn geen factoren, ,welke •er op wijzen, dat zelf-
bediening in Nederland niet mogelijk of niet gewenst, zou
zijn. Integendëel,’ het is alle’szin§ aannemelijk, dat zelf-
bedieningsbedrijven in Nederland zéér goed mogelijk zijn.
De kans bestaat’, echter, ‘dat’ een ruime aanpasing. nodig zal blijken, te zijn.’ ‘Eovendien.zal er ,zorgvuldig opgelet
dienen te worden, dat opzet en sfeer’ geen weerstanden
bij het publiek op’ekkën. liet zelfbe’d ietiingssysteem ‘zal dan waarschijnlijk leiden tot een toeneming van-het per-
soonlijk bezoek aan de betreffende winkels, afneming van

het aantal orders per c’liëntper,.

eek; toene.m’itig, van het

ordet-gemiddelde, afneming van het aantal te bezorgen
orders en de-vraag naar crediet. De techniek van andere
landen kan niet zonder meer worden overgenomen. Gelet
op o.a. de moeilijkheid van keuze van vestigingsplaats

en de instelling van he,t Nederlandse pu,bliekkan voorlopig
• geen algehele veranging vanlé toonhankzaak ‘door zelf-

bedieningszake’n worden verwacht,

Dr F. BREED VELT, De sociale rerzorging in Zweden.

In 1948 werden door de Zweedse openbare lichamen

meet’ dan 2.200 mln kronen uitgegeven voor sociale doel-

einden (10 pCt van het nationaal inkomen). Van deze

uitgaven werd ruim 75 pCt door de Staat aangewend, de

overige 25 pCt werd uitgegeven door de lagere publiek-
ir.clitelijke lichamen. De sociale uitgaven worden voor
een groot deel gefinancierd uit de algemeite rijksmiddelen,

d.w.z. in de eerste plaats uit de algemene inkomsten-

belasting en de indirecte belastingen. Een van de begin-
selen der Zweedse sociale verzorging is, dat de sociale uit-

keringen volkomen onafhankelijk dienen te zijn van de

directe bijdragen der betrokkenn.
In dit artikel beziet schr.
46
volgende socialeverzekerings-

wetten: cle puderdoms- en invaliditeitsvoorziening, de

regeling der kindrbijsiager, de ziéktèverzekering, de on-

gevâJ16nverzekering ‘en de . wei’kloosheidsverzekering.’:

• – SOMMAIRE

J. 13. J. SPAA11
1
, ‘
La nouQelle lisur l’habit’ation. –

La nouvelle bi .sur l’habita’tion se composé de ti’ois
projets de, bi notamment la bi concernant l’es’pacé, la
bi concernant l’habitation et la bi concernant l’expro-
priation. L’auteur’traite de quelques principes qui ont
été appliqués dans ces projets de bi. L’auteur est d’avis

que la bi concernant l’espace rencontrera prohablement
,
,
rnoins de r6sistanc9 que la bi sur l’habitation et la lal sur
l’expropriation.

Prof. Dr J. F. HACCOÛ, L’assainissenient monétaire en

Indonésie.

L’auteur a. exposé dans l’,,E.-S.B.” des 5 et 12 avril
1950 les rnsumes nécessaires. â l’assainissement monétaire
en Indohésie. Dans cet article il confronte lesfaits réels

au pronostic formulé concern ant cette expérimentation
économiue’ êt conclut qu’actuellement l’évolution, pen-
dant 1951, no se pi’ésente pas favorable pour faire réussii’ i’assainissement monétaire.

J. J. VAN CENT, :Les possib’ilités aux Pays-Bas du systène

d’auto-serç’ice.

Ii n’y a pas de facteurs qui dérnontrent qu’aux Pays-Bas
les magasins d’auto-service ne seraient pas praticahies ou
ne seraient pas .souhaitable. Au contraire il est tout b.
fait concevable que le systèm dauto-servce est.réalisable
aux PaysBas. Ii ne semble pas recommandable de re-
pretidre simplement la technique telle qu’elle existe dans
les autres pays. Le remplacement complet des magasins
k comploir. par ‘des magasins d’auto-service n’est provi-
soii’ement pas t escompter. . –

Dr F. BREED VELT, La prét.’oyance sociale en Suède.

‘tians cet article’ l’auteur dérnntre la signifitation de
la’-‘prévoyance sociale en Suède'(pendant 1948 les organis-
mes publics en Suède ont dépensé plus de 2.200 millions
de couronnes’c.â.d. 10 p.c. du revenu national ti’intention
de la prévoyance Sociale). L’auteur examine les bis sur les assurances sociales suivantes: ‘l’assurance conire la
vieiilsse et contre l’invalidité; les
:
indemnités d’enfant,
l’assurance contre la maladie et l’accident et l’assurance
contre le châmage:,

104

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1951

De nieuwe Woningwet

Het Verslag van de Sta.tscommissie voor de herziening

van de Woningwet is een lijvig boekdeel van ruim 200

bladzijden -eworden, behelzend een serie verslagen, to@-

lichtingen, wetsôntwerpen en regelingen, die tezamen een
volmaakt technisch geheel vormen. De arbeid, in dit

Verslag gekristalliseerd, dwingt respect af en om deze

arbeid recht te doen wedervaren, is een aandachtige

studie van de wetsontwerpen noodzakelijk. Dit verslag

dient ook daarom nauwlettend te worden bestudeerd,

omdat enkele principes in dit verslag zijn verwerkt, welké

voor de toekomst zeer belangrijk dreigen te worden.

Want ook al-kan men respect hebben voor de technische

uitvoering en de omvang van de voorgestelde herziening
van de Woningwet, de daarin verwerkte principes zullen
door velen met nadruk worden afgewezen. En deze
principes zijn van groot belang, omdat aanvaarding

de eerste schreden op het hellend vlak, dat naar
aantasting van het particuliere bezit leidt, zou kunnen

zijn. De achtergrond van de technisch volmaakte ont-

werpen, toelichtingen en regelingen zal voor de particu-
liere bouwnijverheid en zelfs voor de particuliere huis-
eigenaar in sommige opzichten verontrustend zijn.

In het onderstaande zal worden volstaan met de be-

spreking van enkele principes, welke in de wetsontwerpen
zijn verwerkt; slechts dan zullen wetsartikelen worden

genoemd, wanneer zij ter illustratie van het beweerde
nodig zijn.

Wat in zijn totaliteit als ,,Woningwet” wordt aangeduid,
valt in drie wetsontwerpen uiteCn, ni. Ruimtewet, Woning-

wet en Onteigeningswet. Bij de Woningwet en de RuWnte-

wet wordt een geheel nieuw ontwerp van wet gegeven;
bij de Onteigeningswet wordt een serie wetswijzigingen
voorgesteld.
In de voorgestelde wetten wordt als legislatieve techniek

de zgn. ,,Engelse methode” toegepast, t.w. vrij beknopte
wetten, terwijl groepen gedetailleerde voorschriften, die
in de wet zelf de aandacht van het hoofddoel zouden
kunnen afleiden, in ,,regelingen” zijn neergelegd. Deze
regelingen zijn echter onderdelen van de wet en kunnen
slechts bij wet worden gewijzigd. De Engelse methode

is inderdaad zeer doelmatig, aangezien de leesbaarheid van
de wet daardoor is gestegen. Een voorbeeld, dat ruime

toepassing verdient. –

De Ruimtewet.

De Ruimtewet behandelt de ruimtekundige. ordening.
Onder ruimtekundige ordening. moet volgens de toelichting
bij deze wet worden verstaan: ,,het scheppen van orde
in de bestemming en het gebruik van de grond: De over-heid is van oucjsher in deze richting werkzaam geweest, doch meest zonder bewust en stelselmatig de onderlinge
afweging van de verschillende belangen principieel ‘op de
voorgrond te stellen”. –
Het onderhavige wetsontwerp dient dus wel de regelen
te verschaffen, warbij bewust en stelselmatigvan onder-
linge afweging van verschillende belangen sprake is. Dit
afwegen heeft in het wetsontwerp plaatsgevonden met.
toepassing van het
000rrangsbeginsel,
waarmede tot.’uit-
.drukking werd gebracht, dat in principe het bouwen en
het uitvoeren of aanleggen van werken alleen maar kan
worden toegelaten, indien de Overheid vooraf de. be-
stemming heeft geregeld van de grond, die voor de ge-
bouwen of andere werkenzal worden gebruikt. Dit voor-
raiigsbeginsel – reeds vocrgeteld door de vorige Woning-.
wet-Commissie, de Commissie Frederiks – is, in het ont-

werp vervangen door een nog verder gaande regeling, nI.

de verplichting voor de gemeentebesturen om voor hun

gehele grondgebied, voor zover dit niet tot de bebouwde

kom behoort, een ruimtekundig plan, een
gemeentelijk
,,besteinnzingsplan”
vast te stellen. Door deze verplichting

is het voorrangsbeginsel overtroffen.

De Ruimtewet regelt de totstandkoming

en de rechts-
gevolgen van de ruimtekundige plannen op gemeentelijk-

regionaal en nationaal gbied; tevensvoorziet de wet in

de organisatie, nodig om de vaststelling en de naleving
van deze plannen te verzekeren. Hier is het principe van de ordening in de scherpste consequentie aanvaard.

De toelichting op het wetsontwerp geeft een verklaring

van de in de wetten toegepaste terminologie, o.a. van het

woord ,,ruimtekundig”. ,,Tot nu toe werden voor de
omschrijving van het begrip ruimtekunde in hoofdzaak

drie terinen gebruikt, nl.: stedebouw (in ruime zin),
planologie en ruimtelijke ordening. Tot de laatste van de
drie termen zou de Coi’nmissie zich het meest aangetrokken

hebben gevoeld, ware het niet dat daartegen twee bezwaren

zouden kunnen worden aangevoerd. In de eerste plaats
zegt het woord ruimtelijk wel iets over het gebied of de

sfeer, waarin de ordening moet plaats hebben, doch brengt

het niet tot uitdrukking, dat die ordening slechts dan
verantwoord zal. zijn, wanneer zij berust op voldoende.

kennis en geschiedt op belwame en beleidvolle wijze.

In de tweede plaats – en dit is verreweg het belangrijkste
bezwaar – kan van de combinatie ,,ruimtelijke ordening”

geen adjectief worden gevormd”.

De Ruimtewet noemt zowel in de wettekst als in de
,,regelingen” verschillende vormen van organisatie, die

op deze plaats onbesproken kunnen blijven. Wel dient

aandacht te worden besteed aan een principe, regelmatig
in de wet voorkomend, nl. de ,,actio popularis”. Herhaalde-
lijk nI. wordt in de wet vermeld: ,,een iedei kan bezwaren
indienen”. Ernstig kan worden betwijfeld, of dit een
gelukkige greep is. Door het indienen van een groot aan-

tal bezwaren kan de voortgang van ‘bouw of herbouw
worden gestagneerd, terwijl bovendiqn een groot aantal
bezwâren niet bevorderlijk is voor de juiste behandeling
van de werkelijk klemmende bezwaren. Het belangrijkste element’ bij bezwaarschriften is het hoger beroep bij voor de bezwaarde ongunstige decisies.

Overigens zal de ,,Ruimtewet” waarschijnlijk minder
tegenstand ntmoeten dan de ontwerpen ,,Woningwet”
en ,,Onteigeningswet”. De ruimtekundige ordening wordt
wel algemeen aanvaard. Wel zullen gerechtvaardigde
bezwaren worden gemaakt tegen de schadevergoedings-regelingen, zoals deze in de Ruimtewet worden gegeven.
Er is nl. slechts sprake van een tegemoetkoming in de
schade – dus geen volledige schadevergoeding. Schade
kan bijv. ontstaan in verband met de voorbereiding, of
de vaststelling van bestemmingsplannen, wanneer daardoor
eigenaars belangrijk in de waarde van hun bezittingen

worden benadeeld. Onder schédé wordt bovendien niet
verstaan elke schade, doch alleen ernstige schade, die
voortvloeit uit belemmering van het bestaande gebruik
van het onroerend goed. hierbij moet ,,bestaand” enigs-
zins in -extensieve zin worden opgevat, omdat onder
bepaalde omstandigheden ook rekening mag worden

7 Feln’uat’i 19(5 t

.ECONOMISCH-STA TJST1SCI!E BERiCHTEN

105

gehouden met een aannemelijk gemaakt toekomstig

gebruik, waarvan de verwerkelijking, indien het plan

niet tot stand zou zijn gekomen, binnen afzienbare tijd

zou hebben plaatsgevonden. De vergoeding van lucrum
cessans, de gederrde winst, wordt echter uitdrukkelijk

uitgesloten.

Tegen deze wijze van tegemoetkoming in de schade zal

terecht ernstig bezwaar worden gemaakt. Aantasting van

het particuliei’e bezit kan in diverse gevallen noodzakelijk

zijn, doch dan dienen de vergoedingen deze naam ook te
verdienen. Toegegeven kan worden, dat bij deze schade-

vergoedingen niet uitsluitend de subjectieve maatstaven
van de bezitter in acht mogen worden genomen; niet de

verwachti ngswaarde .kan worden vergoed. Maar wel kan
worden verwacht en geëist, dat in dc objectieve normen,
naar welke de vergoeding plaatsvindt, de belangen van

dé eigenaren zoveel mogalijk worden beschermd. Dit

is niet liet geval. Wanneer reeds in de w’et wordt vaL-
gelegd, dat geen volledige schadevergoeding, Iobh siecbts

tegemoetkoming in de schade wordt gegeven, dan is de
grondslag van het particuliere bezit aangetast.

De Won ingroet.

De Woningwet van 1901 heeft indertijd goede gevolgen

voor de volkshuisvesting gehad. Mede aan deze Woning-
wet 1901 immers, is het te danken, dat liet percentage

éénkamerwoningen, dat bij de volkstelling van 1899 nog
25 bedroeg, in 1930 tot 4 ws gedaald. Ongetwijfeld

zal dit percentage, door ‘de veelvuldige gevallen van
onderhuur en inwoning, thans weer onrustbarend ‘zijn
gestegen. De omstandigheden zijn echter volledig ver-
anderd. De Woningwet 1901 gaf minima, waaraan woningen
hadden te voldoen. Door een activiteit van prticuliere
bouwondernemers nam het aantal woningen aanzienlijk
toe, terwijl voor naleving van de Woningwet werd zorg
gedragen. De oorgeste1de Woningwet kent echter een
geheel andere geest; het voorgestelde ontwerp verschilt
principieel van liet oude, ook ten aanzien van de parti-
culiere bouwondernemer, zodat de activiteit van laatst-

bedoelde groep is uitgeschakeld. Kan men een ordening
op ruimtekundig gebied aanvaarden, bij. de Woningwet
kon wel eens blijken, dat door het uitschakelen van de

particuliere bouwondernemers het tempo van de bouw
aanzienlijk zal worden verts’agd.
Is de verhouding tussen gemeentelijke instanties en

het particuliere bedrijfsleven en de particuliere bouw-
nijverheid thans reeds verre van ideaal – vaak zeer tot
schade van de industrie -, verwacht kan worden, dat
onder de nieuwe Wôningwet dit in nog sterker mate het
geval zal zijn. Onder de principes uit de Woningwet is de meest op-
vallende de ,,instandhoudingsbeperking”. Allereerst zal
de Commissie zelf aan,het woord worden gelaten:

,,De Commissie heet t de vraag besproken, of het aanbeveling zou
verdienen voor ieder nieuw te bouwen bouwerk een zogenaamde
,,instandhoudingsvergunning” te eisen, welkg aan en wettelijk
vastgelegd maximum van bijv. 75 of 100 jaren is gebonden. Jnge-
volge een zodanige regeling zou het dus verboden zijn zonder ver-
gunning een nieuw gebouwd bouwNverk in stand te houden; na het
verstrijken van de termijn van 75 of 100 jaren zou het bouwwerk
zonder vergunning aanwezig zijn en dus verwijderd moeten worden,
of althans, zonder sch4delobsstelting aan de eigenaar,
verwijderd
kunnen worden. Indien dit systeem consequent wordt toegepast,
kan op de duur worden voorkomen, dat woningen, die. op grond
van sociale overwegingen zouden moeten verdwijnen, in stand
worden gehouden, omdat zij in het economisch verkeer .nog een
rendement opbrengen. Een’ dergelijke regeling zou ook de uitvoering
kunnen bevorderen van saneringen, die thans veelal worden tegen-
gehouden door de aarzeling om over te gaan tot een kostbare ont-
eigening of een onbewoonbaarverklaring, die aanzienlijkebenadcling
kan veroorzaken. De Commissie meent echter, dat deze oplossing,
leidend tot een verplichte beperking van de levensduur van ieder nieuw te maken bouwwerk, van zo vérstrekkende aard is, dat zij,
althans op ditogenblik, niet kan worden voorgesteld. Wel is in het
thans aangeboden ontwerp een regeling opgenomen, waardoor in
bepaalde gevallen en onder bepaalde waarborgen het hier bedoelde
systeem kan worden toegepast. Deze inciden tele toepassingen kunnen
tevens het inzicht in de economische en sociale gevolgen van het
stelsel verduidelijken, zodat men zich later nog eens over een meer
algemeen gebruik kan beraden”.

liet betrokken wetsartikel, artikel 19 van de Woning-

wet, luidt:

,,De gemeenteraad kan ten aanzien van bestaande,
niet in een gemeentelijk bestemmingsplan passende,

– gebouwen hij verordening bepalen, dat die gebouwen,
gezien de staat, waarin zij zich bevinden, niet langer dan

gedurende een bij die verordening aan te geven, uitsluitend

met die staat verband houdende tijd, in stand mogen
blijven (verordening tot instandhoudingsbeperking)”.
Men kan zich bij het lezen van het bovenstaande aller-
.eerst met verwondering afvragen, of het in dezb tijd van
woningnood en schal’ste aan huizen, van onhygiënische

en zelfs onzedelijke verhouçlingen op het gebied van volks-
huisvesting en samenwonen, nu het allerbelangrijkste is
om plannen te heramen, hoe over enige tijd huizen kunnen

worden afgebroken. Bovendien kan het verwondering

en, zelfs verontwaardiging wek(en, wannee men leest,

dat sociale impulsensanering van complexen zouden voor-
schrijven, maar dat dit te duur is vanvege onteigening

en onhewoonhaarverklaring. Eerst wanneer door wette-
lijke maatregelen de mogelijkheid is geschapen om tot
vrijwel kosteloze onteigening over t ,gaan, kunnen de
sociale impulsen w’orden uitgeleefd. –

De vergeiijking met erfpachtsgronden, die

wel wordt

gemaakt, gaat niet op. Wie een gebouw koopt, dat op
erfpachtsgrcnd is gebouwd of degene, die een gebouw
op dergelijke grond sticht, weet van te voren, dat ‘de
grond zijn eigendom niet is. Maar wanneer, van overheids-
wege eenvoudigweg een terrnijn wordt vastgesteld, na

verloop waarvan onroerende goederen ‘kunnen worden
onteigend zonder vergoeding, doet dit zeker impopulair
aan. Tegenover de in de hierboven geciteerde toelichting

voerde Prof. Diepenhorst dan ook aan, dat ook voor.de
Overheid het gebod geldt: ,,Gij zult niet begeren. . . .”
1)
.

Uiteraard staat beroep tegen de verordening tot in-
standhoudingsbeperking open. Maar we uit de practijk
weet, hoe, vooral in kleinere gemeenten en sommige pro-
vincies, particulieren tussen de molenstenen van de over-
heidsmachines wôrden fijngemalen, zal allereerst tegen het
principe van de instandhoudingsbeperking bezdaren

hebben.

Wanneer bovengenoemd artikel zou ‘worden aanvaard
en van bepaalde gebouwen een instandhoudingsbeperking
– zou gelden, is te verwachten, dat het onderhoud van die
percelen zal worden verwaarloosd. Dit zal uiteraard
reeds enige jaren v6r het verlopen van de instandhou-
dingstermijn het geval zijn, aangezien de eigenaar weet,
dat dit bezit een belangrijke verliespost wordt. Naast het
belangrijke principiële bezwaar zullen tal van bezwaren
uit de practijk worden genoemd, waardoor h’et gewraakte
principe zeker niet in het belang van de volkshuisvesting
zal zijn. Zo zal, wanneer bovengenoemd artikel wordt
aanvaard, een verzekering tegen het gevaar van genoemd
overheidsingrijpen op zijn plaats zijn. Naast een brand-,
een ,explosie- en een wettelijke aansprakelijkheidsver-
zekering, zou een instahdhoudingsverzekering mogelijk

worden.
‘Een ailder principe, in de ‘Woningwet vervat, is het

.negeren van de particuliere bouwondernerner. In artikel
27 van de Woningwet worden genoemd:

verenigingen en stichtingen, die zich ten doel stellen
de volkshuisvesting te verbeteren zonder daarbij winst
te beogen, kunnen worden erkend als instellingen, die uit-
sluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam
zijn;

naamloze vennootschappen en coöperatieve vereni-

‘)
Voor de Vakgroep Onroerende Zaken sprak Prof. Mr P. A.
Diepenhorst over dit Verslag. Zijn rede zal door genoemde Vakgroep
als brochure worden uitgegeven; om die reden zijn enkele punten
uit dit Verslag niet genoemd om doublurOs in dc cril,iek te voor

komen.

1

. .

106

ECONOMISCH-STA’ TIS TISCHE BERICHTEN

7 Februari 1951

gingen, die zich ten doel stellen werkzaam te zijn op het

terrein van de volkshuisvesting en daarbij een beperkte
winst beogen, kunnen worden erkend als instellingen, die

mede in het belang van de volkshuisvesting werkzaam

zijn.
De particuliere bouwondernemer is hierbij niet genoemd.

Evenmin is dit het geval in artikel 1 van Regeling J.,

waar sprake is van geldelijke steun van gemeentewege

aan de verenigingen, stichtingen, naamloze vennoot-

schappen en coöperatieve verenigingen, als in de twee

bovengenoemde leden van artikel 27 van de Woningwet

genoemd. .
Deze negering van de groep particuliere bouwonder-

nemers en eigenaars is onverdiend. Immers, vooral in de

door oorlogseveld getroffen steden is het juist deze

groep geveest, die het eerst initiatief tot bouwen nam.

In’dit verband kan een dagblad worden geciteerd, dat in

verband met de stichting van’het ,,Groothandelsgebouw”

te Rotterdam zichals volgt uitliet: ,,Men praat weleens

van onvruchtbaar individualisme van de ondernemers

en stelt daartegenover dan het• voortreffelijke van plan-

matigheid als resultaat van min of meer verplichte orga-

nisatie. Hier echter is
,
op basis van volledige vrijheid en

alleen geleid door gezond verstand een samenwerking

verkregen,, welke enerzijds de vrucht -van individue]

inspanning en initiatief en anderzijds de voordelen van

gemeenschappelij k optreden verenigt”.

Wie het gehele Vrslag van de Staatscommissie aan-
daclitig doorleest, zal – meer dan in dit artikel kan worden
– genoemd of geciteerd – principes ontmoeten, die voort-

komen uit een collectivistische mentaliteit, welke mentali-

teit op sommige punten ten aanzien van het particulier
bezit zelfs revolutionnair kan heten.
Er wordt in de toelichtingen herhaaldelijk gedoeld op
het bouwen naar behoefte. Wanneer enerzijds de nadruk
wordt gelegd op het bouwen naar behoefte en anderzijds
de n.v.’s en coöperatieve verenigingen, die slechts een
beperkte winst beogen, met ere worden, genoemd, dan

blijkt ook daaruit de mentaliteit, dat men de waardemeter.

van ‘het rendement als zodanig niet erkent. De behoefte
aan woningen vast te stellen is geen .eenvoudige opgave.
Momenteel is de behoefte abnormaal groot en is vooral
voor het jongere deel der bevolking iedere beschutte plek welkom! Dat er ten aanzien van de bouw en de inrichting
van woningen minima worden gesteld, zal ieder toe
;

juichen. Deze minima mogen inderdaad zeer ver gaan,
aangezien de eisen des tijds inderdaad belangrijk zijn toe-

genomen. Het bezwaar gaat dus niet tegen de bouw-

verordeninen en de inhoud daarvan.
De bezwaren zijn wel gericht tegen het negeren van het
rendement als waarde- en behoeftemeter. Juist’ de winst
beogende ondernemer zal slechts die woningen bouwen,
waaraan behoefte bestaat, omdat wanneer die behoefte
door hem fout zou zijn gepeild, een algehele déconfiture
hem wacht. Niet ieder verlangt een huis in een buitenwijk
oLeen zonnig tuindorp. Er zijn tallozen, die verlangen naar
een woning in eed drukke winkelstraat, bijv. boven hun

w’inkel of bedrijfje. De étagewoning moge niet ideaal zijn
uit sociaal oogpunt, er zijn zeer velen, die een dergelijke

w’oning verlangen.

De Onteigeningswet.

Door de Staatscommissie is tevens een serie wijzigingen
van de Onteigeningswet voorgesteld, in causaal verband

met de nieuwe Ruimtewet en de Woningwet. Ook hierbij
kan worden opgemerkt, dat herziening van de Onteige-

ningswet wenselijk is. De voorgestelde wijzigingen echter,

voortspruitend uit edn reeds genoemde mentaliteit,

zullen niet algemeen gunstig w’orden ontvangen en kunnen

zelfs tot enige onrust onder huiseigenaren aanleiding geven.
De voorgestelde wijzigingen groeperen zich om de beide

principes: schadeloosstelling en de samenstelling van het

met onteigeningszaken te belasten rechterlijke apparaat.

De’ toelichting zegt ten aanzien van de schadeloosstelling
bij onteigening o.a. het volgende:

Bij het zoeken naar de norm, die aan een algemeen voorschrift
omtrent de schadeloosstelling voor de waarde van het onroerend
goed ten grondslag moet worden gelegd, stuit men op de tegenstel-
ling tussen ,,gebruikswaarde” en ,,verkeerswaarde”. Rondom zich
uitbreidende bebouwingskernen ligt een ring van gronden, aan
*elke in verband met dein de nabije toekomst verwacirte bebouwing
een hogere – en meestal belangrijk hogere – waarde wordt toe-
gekend dan uit het bestaande (meestal agrarische) gebruik van die
gronden voortvloeit. Met het verloop van de tijd en de groei der bebouwingskernen ontstaan steeds nieuwe, steeds. grotere

con-
centrische ringen. Ook elders, waar een nieuwe ontwikkeling wordt
verwacht, doet zich dit verschijnsel voor. De thans geldende bepalin-
gen van cle Onteigeningswet, zoals die door de rechterlijke macht
in constante jurisprudentie worden toegepast, leiden er toe, dat
met deze hoven de ,,gebruikswaarde” liggende ,,verkeerswaarcle”
bij onteigening in belangrijke mate rekening wordt gehouden”.

In het vervolg van de toelichting w’ordt dan gewezen

op het gevaar ‘i’an •grondspeculatïe, waardoor hogere

huren of hogere bijdragen in de huren kunnen ontstaan.

Voorts wordt in de toelichting vermeld .dat ,,00k bij hen,
die niet in beginsel gekant zijn tegen vermeerdering van

vermogen en inkomen,’ anders dan dooi’ arbeid, grote

bezwaren zullen rijzen, wanneer een vermeerdering van
de waarde (door particulieren) wordt verkregen ten koste van levensbelangen van de gemeenschap”. De geciteerde zinnen sieren het Verslag van de Staats-

commissie niet. Aan de woorden ,,anders dan door arbeid’
herkent men ook hier de mentaliteit.
Basis van de schadeloosstelling bij onteigening is dus
de gebruikswaarde;

,,Bij het bepalen van ‘de werkélijke waarde van een gebouw of
van daarop rutende zakelijke rechten wordt alleen rekening
gehouden met het bestaande gebruik vaif dat gebouw. In afwijking
van het in het eerste lid bepaalde wordt, voor zover de hillijkheid
zulks medebrengt, rekening gehouden met een aannemelijk gemaakt
voornemen van de rechthebbende, om hiet’gebouw voor een ander gebruik te bestemmen, indien redelijkerwijs kan worden aangeno-
men, dat het bedoelde voornemen
zou
zijn verwerkelijkt binnen
drie jaren na de in artikel 41a bedoelde nederlegging”.

Van de drie waarden, welke bij een onteigening naar
voren komen, nl. de gebruikswaarde, de verkèerswaarde
en de verwachtingswaarde; wordt dus gebruikswaarde

als criterium aanvaard. In de Overgangsregeling is echter
bepaald, dat eigenaren van grond binnen twee jaren na
het in werking treden van de wet, waarbij de Overgangs-
regeling aan de Onteigeningswet wordt toegevoegd, de
onteigeriingskamer schriftelijk kunnen verzoeken de ver-

vachtingswaarde voor die grond vast te stellen. Voor het
vaststellen van deze vei’wachtingswaarde zijn uitvoerige
regelingen vastgesteld, welke rekening houden met de
onteigeningswaarde volgens de oude Onteigeningswet.
Een belangrijk bezwaar is echter, dat bij een verdere
waardedaling van de munteenheid het gehele complex
van verwachtingswaarde, wanneer deze volgens de ont-
worpen procedure is vastgesteld, verbuderd en waarde-
loos zal. zijn.
De volkshuisvesting is een zeer belangrijk onderwerp;
het meergenoemde Verslag verdient aandachtig te worden
bestudeerd. Dat dit ai’tikel tot die ci’itische studie apnlei-
ding moge zijn, is het ^voornaamste doel van dit artikel
geweest.

Rotterdam.

T.
B. J. SPAAN.

7 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

107

De geidsanering in Indonesië
in de nummers van 5 en 12 April 1950 van dit’week-

blad heb ik de maatregelen ter sanering van de financiën

in Indonesië uitvoerig besproken. Het is interessant om
thans na te gaan, hoe het werkelijke beloopten opzichte

van de toen geuite prognöse voor dit uitermate belang-
wekkende economische experiment is geweest. Ik zal
daarbij gebruik maken van de weekstaat van De Javasche

Bank per 17 Januari jE.

In mijn artikelen’ hel) ik er toenmaals op gewezen,

dat, er geen’ voldoende voorraad aan importgoederen

was om de sanering
01)
papier ook te effectueren en heb

ik gesteld, dat het meest essentieel in het geheel was’

een sanering van het budget der Overheid, omdat anders
deze maatregelen na verloop van korte tijd illusoir zoudei

zijn gemaakt. Zonder overdrijving kan worden gezegd,
dat de Regering der jonge republiek in het buitenland het

getij heeft mee gehad. Immers, de internationale politieke constellatie is zodanig, geworden, dat op de grondstoffen-
markten een hausse is opgetreden, waarvan voor Indonesië
vooral rubber en tin hebben geprofiteerd. Weliswaar kwam

daarna ook een stijging van de prijzn van industriële

producten en een verlenging van levertijden voor deze
goederen in het,buitenland, doch hier was toch een tempo-
vei’schii, dat in totaal voor Indonesië een voordeel mogelijk

maakte, terwijl de prijsstijging voor importgoederen een

bescheidener verloop heeft gehad.

In het binnenland echter is het getij niet gunstig geweest
en ook op het ogenblik nog niet gunstig. Stakingen – een
voortdureiide reeks -‘ onrust enonveiligheid hebben het
productiepoten tieel ernstig aangetast. De kortzichtigheid,

welke’ hier in 1950 in Indonesië heeft bestaan, heeft tot
gevolg gehad, dat de kansen voor het slagen der sanering

belangrijk kleiner zijn geworden.

Begroting der Ooerheid.

Een der, oorzaken hiervan is ongetwijfeld het uitermate
gevaarlijk financiële beleid, dat de Regering van Indonesië

voert. De kans
01)
een gezonder maken van de overheids-

financiën (ik stel niet gezond maken) is, mede gedwongen
dooi’ de gehele binnenlandse politieke constellatie, voorbij-
gegaan en gaat verder voorbij: ‘oor 1951 wordt het totaal

aan

, uitgaven, na een bezuiniging op papier van één
milliard rupiah, op acht milliard’ geraamd, waartegen-
oxer. een inkomstenpost van zeven milliard rupiah is
gesteld. Dit zal wederom een financiering van ‘een deficit
van een milliard rupiah betekenen, zonder dat er, althans
thans, uitzicht is, dat een gedeelte van deze grotere
geldcirculatie dooi’ een grotere goederencirculatie zal
worden, opgevangen. Nog steeds schijnt in Indonesië
het, zeker voor dat land ongelukkige, denkbeeld van een.
saneringsplan dat over jaren mag lopen, opgeld te doen.
De vrees, welke wij indertijd hebben geuit, dat, indien
niet grondig het mes in het budget zou worden gezet,
de schuld per ultimo 1950 weer op hetzelfde peil zou zijn,
is bewaarheid. De schuld van de Regering aan De Javasche
Bank bedroeg per 17 Januari 1951 2.729 millioen rupiah
tegen op 22 Maart 1950 1.709 millioen. Wij moeten er
daarbij rekening mede houden, dat in verband n’iet de
geldzuivering voor inschrijving op de Saneringslening
deze schuld met een 1.040 millioen rupiah w’erd verkleind

(de helft van de bankbiljettencirculatie
1)
en van de reke:
ning-courantsaldi), doch door vervanging van munt- door

bankbiljetten
1)
met ruim 400 millioen werd vergroot,
terwijl voorts voor de inwisseling van het republikeinse
geld een bedrag van ongeveer 60 millioen rupiah
2)
ten

) De berekening hiervan volgt onder het hoofd geldclrculatie.
Vgi.
H.
J. Manschot in ,,De Econornist’ van Juli/Augustus
1950.

laste van deze rekening werd betaald. Na deze cori’ecties

zou het gesaneerde saldo dus ongeveer 1.130 millioen

rupiah hebben bedragen, zodat dus in de periode van

22 Maart 1950 tot 17 Januari 1951 de overheidsschuld

aan de Centi’ale Bank met 1.600 millioen rupiah is toege-

nomen.

Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat
het deviezenbezit van Indonesië groter is geworden;

de. netto toeneming van het bezit van het Deviezenfonds

bedraagt 155 millioen rupiah; gaat men echter de saldo-
mutaties na (toeneming deviezenbezit berekend, tegen het

tweevoud, .toene.ming deviezenschuld tegen het cirievoud),
dan betekent dit, dat de rekening van de Overheid onder

in-aanmerking-neming ,van deze mutaties 136 millioen
rupiah gunstiger zou komen te liggen. Bovendien is het

goud- en deviezenbezit van De Javasche Bank in 1950
groter geworden. Zou deze positie dezelfde zijn gebleven,

dan zou bij verkoop de Regering van Indonesië het twee-
voud van de officiële wisselkoers in mindering van haar

rekening hebben gekregen als opbrengst van de deviezen-
certificaten; dit zou een kleine 500 millioen rupiah hebben
bedragen. Stelt men de vergelijking zonder wijziging

in, het netto-deviezenbezit van Indonesië, dan staat
tegenover een ,,gesaneerde” schuld van de Regering aan
De Javasche ‘Bank per 22 Maart 1950 ad 1.130 millioen

een nettoschuld per 17 Januari 1951 van 2.097 millioen
rupiah, zodat ook dan de schuld met 967 millioen rupiah zou zijn toegenomen en ook tegenover de ongesaneei’de
schuld per 22 Maart 1950 ad 1.709 millioen rupiah een
schuldtoeneming moet worden geconstateerd.

Hierbij is buiten beschouwing gelaten het aan de Ove”-
heid komehde aandeel in de winst van De Javasche Bank

over 1950 w’aarvan het bedrag nog onbekend is
alsmede de consequenties van een afboeking van 55
millioen rupiah van de niet aangeboden oude bankbiljetten,
waarvan de afboeking Wegens niet-inwisseling in mindering

van de schuld der Overheid kan zijn gebracht.

DeQiezenbezit.

In ,het deviezenbezit vn Indonesië valt een vermeerde-
ring te constateren. 1-let actief van het Deviezenfonds
is globaal tegenover Maart 1950 per 17 Januari 1951
gestegen met 330 millioen rupiah, het goudbezit van
De Javasche Bank met 114 millioen en haar deviezen-‘
bezit met 134 millioen rupiah. Daartegenover moet het
passief van het Deviezenfonds door het disponeren op
buitenlandse credieten zijn vernieerderd met ruip’l 170

millioen rupiah.
De vergroting van het bezit aan deviezen is enerzijds
te danken aan de guiistige conjunctuur voor de export
– en als zodanig een verheugend ierschijnsel – maar
anderzijds aan het stagneren van de invoeren in dit op-
zicht is het een ongunstig symptoom. Reeds eerder heb ik
in dit weekblad gesteld
3),
dat deze toeneming een ‘teken
van armoede is. Immers, indien men bedenkt, dat dit
betekent -‘ zoals ook de invoercijfers naar gewicht uitwij-
zen – dat de invoer naar hoeveelheid kleiner is geworden,
dan betekent dit, dat de goederenvoorziening in Indonesië
thans minder gunstig ligt dan in 1949, omdat dit verschil
niet is gecompenseerd door een belangrijk grotere binnen-
landse productie. Weliswaar zullen in sommige bedrijfs-takken in 1951 meer deviezen nodig zijn voor het winst-
transfer over 1950, doch dit wordt, nog afgbscheiden van
het feit, dat het Indonesische deviezenbeleid met dit
soort mutaties – ten onrechte – nooit rekening heeft
gehouden, voor een belangrijk deel gecompenseerd door-
dat andere bedrijfstakken minder transfer zullen vragen.

Zie:
,,E.-S.B.”
van
1
November
1950, hIJ. 872.

y

108

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 7
Februari 1951

Geldci,culutie.

Ook de ontwikkeling van de geldcircu1ati is in hoge

mate onbevredigend geweest. Wat de

cliartale sfeer

betreft, op het ogenblik van de geidsanering wa9 nominaal
in circiilatie, naast de metalen munten, voor 997 millioen

rupiah aan bankbiljetten en voor 1.060 millioen aan munt-

biljetten. Aangenomen kan worden, dat daarvan 66 mii-

lioen bank- en ongeveer 40 millioen muntbiljetten op een of andere wijze verloren zijn gegaan
4),
althans niet aan

de binnenlandse circulatie – welke de consequenties van

de sanering ondervond. – deelnamen. Van de munt-

biljetten is dan, blijkens de weekstaat per 17 Januari

1951, 187 millioen rupiah (227-40) kleine coupures in circu-

latie gebleven. Nemen wij tenslotte’han, dat 64 millioen aan

bank- en muntbiljetten niet door de sanering is getroffen
5),

dan zou 1.700 millioen rupiah gehalveerd zijn geworden,

zodat dus 850 millioen rupiah aan de circulatie zijn ont-

trokken. De werkelijke geldcircuiatie véér dè sanering

ongeacht het metaalgeld heeft dan 1.951 millioen rupiah

bedragen (ni. 997 + 1.060 – 66 – 40).
Per 17 Januari 1951 wordt de geldcirculatie 2.379

millioen aan bank-, 187 millioen aan oude en 194 millioen
aan nieuwe muntbiljetten, of tezamen, eveneens ongeacht

het circulerende metaalgeid, 2.760 millioen. Aangenomen,
dat detkassen dei’ Overheid, welke in het algemeen ruim

voorzien waren, thans krapper zijn geworden, betekent

dit een stijging van de geidhoeveelheid in het verkeer
vergeleken met vOOr de sanering met minstens 800 millioen
rupiali en met na de sanering een vergroting met ruim

1.650 millioen rupiah. Hiervan komt 60 millioen, volgens
aanneming, door inwisseling van het geld van de Djokja-

republiek. In de

girale s/eer

hebben wij aanvankelijk steeds groter wordende spanning

waargenomen
j
doch dh. is thans in deze sector voorbij.

Op het ogenblik der tweede reeks maatregelen, 18 Maart
1950, kan de hoeveelheid giraal geld globaal op 1.900

millioen rupiah ‘worden geraamd, waarvan een gedeelte
niet de geldfunctie uitoefende. Blijkens het zoëven ge-
noemde artikel van Manschot werd tot 14 Juni 1950

in de girale sf’er ingeschreven op de Saneringsiening voor
589 millioen rupiah of rond 600 millioen, waardo6r de
girale geidhoeveelheid dus tot 1:300 millioen is terugge-
bracht. Nemeri wij aan, dat in het cijfer per 18 Maart
100 millioen geblokkeerde (zgn. Gurni-) saldi zitten,
welke ook gehalveerd zijn, dan bedroeg na de geld-
sanering dus de girale geldhoeveelheid 1.250 milliôen

rupiah, welk bedrag echter qua geld een grotere activiteit
had gekregen ). Wij ‘mogen aannemen, dat de girale saldi thans weer rond 2.000 millioen bedragen,
mcl.

gurni- en rurni-sdldi. Deze laatste op hetzelfde totaal,
aannemende, bedraagt, de toeneming aan giraal geld ten
opzichte van

yOOr de sanering ongeveer 150 millioen,
ten opzichte van na de sanering ongeveer 700 millioen

rupiah.

De totale geidhoeQeelheid

-,

is mitsdien toegenomen in verhouding tot vOOr desanering
met ongeveer één milliard, nI. van 3.751 tot 4.710 millioen

rupiah en in verhouding tot na de sanering van 2.351 tot
4.710 millioen rupiâh of met ongeveer 2.350 millioen,
zodat dus de circulatie inmiddels is verdubbeld. Daarbij

4)
Het bedrag ad 66 milhoen voor bankbiljetten kwam alsoucie
cireulatie voor in cle weckstaat van De Javasphe Bank per 27
December 1950 en is dus niet ter inwisseling aangeboden, terwijl
aangenomen mag worden, dat’ toen de iriwisseling vOltooid was.
‘) Het bedrag ad 64 millioen als totaal niet gehalveerd geld zal
niet zo irrcöel zijn als men bedenkt, dat per ultimo 1949 cle gezamen-
lijke kas (er 7 handelsl)ankcn ongeveer 36,7 inillioen rnpiah bedroeg.
‘) Voor een toelichting verwijzen wij naar ons artikel in ,,E.-S.B.”
d.d. 12 April 1950, blz. 288.

moet worden bedacht,’ dat 60 millioen rupiah hiervan

hebben gediend te vervanging van geld, dat in boven-

staande berekening niet is opgenomen, dat het circulatie-

gebied is vergroot met het territoir van de voormalige
Republik Indonesia en dat het deviezenbezit groter is
geworden. De laatste factor laat zich berekenen, aan-

nemende dat deze mutaties geheel met de handelsbalans

en het dienstenverkeer verband houden; wij weten, dat

per saldo het goud- en deviezenbezit van De Javasche
Bank is vergroot met 577 millioen rupiah, w’aardoor

aan de circulatie werd toegevoegd ruim 1.150 millioen

rupiah (het goud werd met deviezen betaald), terwijl het

passief van het Deviezenfonds toenam met ru
,
im 170

millioen, hetgeen aan de circulatie een 520 millioen

rupiah heeft onttrokken. Pro resto zou dan aan de cir-

culatie zijn toegevoegd door de ophoping van het deviezenT

bezit een 630 millioen rupiah; zou de deviezenpositie

dbzelfde zijn gebleven, dan zQu de circulatie – in het

gunstigste geval
7)
– dus nog altijd met 1.700 millioen

iupiah zijn toegenomen. Echter gaat hier bovendien

doorheen spelen de Marshall-hulp ioor zover de goederen
na de geidsanering in het verkeer zijn gekomen en het de
schenkingen betreft. Het enige gegeven hieromtrent is

het bijzondére voorschot van De Javasche Bank aan de

Regering ad 166 millioen, rupiab, hetgeen zou betekenen,

dat voor 250 millioen in het verkeer is gebracht, welke

correctie het cijfer van 1.700 weer op 1.950 millioen rupiah

brengt. Immers, dan kan worden gesteld, dat de ver-
betering van de deviezenpositie gede.elteiijk te danken is
aan deze hulpverlening als schenking. De post ad 166

miljoen rupiah is bij de beschouwing van de schuld der
Overheid buiten beschouwing gelaten, omdat daartegen-

over een creditpost van gelijke hoogte moet lopen.

De vergroting van het circulatiegebied veroorloof t,
aangenomen dat daarmede.00k in de goederensfeer een
wijziging intrëedt – hetgeen uiteraard het geval is –

een vergroting van de geidhoeveelheid.

Van belang is te weten, hoe daartegenover

de goederensector

zich heeft ontwikkeld. Omtrent de binnenlandse productie
zijn geen gegevens bekend, doch gezien de arbeids- en
andere onrust moet worden aangenomen, dat zij kwanti-

tatief niet belangrijk groter is geweest dan in 1949. De
export zal kivantitatief met een 121 0 15 pCt zijn toege-
nomen . – afgescheiden van mutaties in de smokkel-
handel -, terwijl daarbij een grotefl bedrag is’gebonden.

Het beloop van de import is kwantitatief t:leurstellend
geweest; ook hier werd, blijkens de invoerstatistiek, een
belangrijk groter geidsbedrag nodig voor de transacties
en hoewel in de consumptiesfeer ook prijsverlagingen zijn

opgetreden, is per saldo toch het geldsbedrag, dat ge-
bonden werd – bèhalve door de kwantitatieve daling van de goederenhoeveelheid ook door de monetaire

oorzaken – groter. De door de Regering met betrekking
tot de kosten van het huishoudboekje uitgesproken ‘ver-
wachting is niet bewaarheid. Een paar maanden na de
geldsanering kwamen voorraden bij de tussenschakels

los en was tijdelijk de goederericii’culatie, althans in be-
paalde sectoren, groter; daarna echter werden de aanvoeren
in de importsector minder en werd in bepaalde delen door
maatregelen der vakverenigingeli (slow-down-actie ter

Oostkust van Sumatra bijv,) de goederendoorstroming
ernstig belemmerd.

De voortdu rende loonsverhogingen hebben bovendien
verschuivingen in de inkomensstromen teweeggebracht,
welke in een dergelijke labiele monetaire 9fcer als de
geschetste, grote gevaren inhouden, omdat zij liet opt’edeii

‘)
Voor een bufLcistaander zijn uiteraard cle condities waartegen
het dieviozenbezit wordt, verkregen en atgestaan nooit precies te’
controleren, terwijl cle regeling tussen de Overhëid en De Javasche
Bank ook niet bekend is.

“-

– ‘%


1

7 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10%

van de infiatiespiraal bevorderen. Immers, wordt de ver-

schuiving in de inkomensstroom niet begeleid door een

verschuiving in de sfeer der consumptiegoederen, dan

ontstaan daardoor discrepanties, dus spanningen met
zwevende koopkracht in bepaalde inkomenssectoren en

deze veroorzaken infiatiegevoigen, welke leiden tot meer

incidentele prijsstijgingen, welke op haar beurt weer
leiden tot onvoldoende koopkracht bij bepaalde categorieën

en nieuwe eisen tot loonsverhoging met de daaraan ver-

bonden prijsstijgingen of verschuivingen in de inkomens-
sfeer. Deze gevaarlijke ontwikkeling zien wij ter, Oostkust:
belangrijke loonsverhogingen, welke echter geen koop-
kracht kunnen uitoefenen, omdat de sl6w-down-actie
der havenarbeiders de goederendoorstroming vertraagt.

Gonclusie
Voor 1951 ziet de ontwikkeling er op het ogenblik niet
gunstig uit voor liet slagen der sanering. De geldhoe,veel-

heid is groter en zelfs belangrijk groter, de binnenlandse
situatie is politiek en dus economisch niet gunstig, de

financiering van het tekort op het overheidsbudget zal de

circulatie verder vergroten. De verlaging van de over
gangsbelasting – noodzakelijk geworden door de prijs
stijgingen – zaPmeer koopkracht in het verkeer doen

komen, waartegenover niet meer goederen staan, maar

daartegenover zal de doorvoering van de omzetbelasting

als cascadeheffing van 2j pCt in het verkeer cle prijzen

van de niet als eerste levehsbehoeften beschouwde goede-ren, (welke laatste categorie is vrijgesteld) met een 10 pCt

of meer, doen stijgen en daarmede bovendien het ver-
trouwen in de monetaire politiek verder ondermijnen. Alleen
een toevoer van goederen en een prijsdaling van de goederen

van het huishoudbudget zou hier verbetering kunnen

brengen.

Het feit echter, dat de geldhoeveelheid in 1950 met
.350 millioen rupiah is toegenomen, weliswaar in een
groter circulatiegebied maar zonder evenredige toeneming

van de’ goeclerencirculatie, ja zelfs voor 400 millioen
rupiah juist ten gevolge van het onttrekken aan de goede-
rencirculatie, is een ernstig symptoom. Zulks wordt ook
geïllustreerd door het feit, dat een circulatie van 3

milliard véér de geldsanering reeds te groot werd geacht
en alweer, dat zonder belangrijke wijziging aan de goederen-
zijde en voor 400 millioen zelfs door aanwas van het

deviezenbezit ten koste van de goederencirculatie, sedert-

dien de circulatie’nog bijna een milliard rupiah groter is
geworden.

Amsterdam.

J. F. HACCOÛ.

De mogelijkheden van het zeifbedieningssysteem

in Nederland

De v’ermindering van koopkracht en de spanning tussen

lonen en prijzen, waaronder ons
,
land lijdt, heeft de dis-

cussies omtrent de verlaging yan distibutiekosten weer

doen oplaaien.
Deze discussies, welke reeds zovele jaren woeden,
hebben opeens een machtig argumént naar vorn gebracht.
Sedert 1936 zijn de distributiekosten in de Verenigde
Staten van Amerika relatief met circa 10 pCt gedaald,
hetgeen uiteindelijk een besparing betekent van vele milliarden dollars per jaar. Dit blijkt voornamelijk te
danken te zijn aan de invoering van het zelfbedienings-

systeem een revolutionaire ontwikkeling van de detail-
handel, die sedert eeuwen eigenlijk niet van systeem

veranderd was. Illet is daarom zonder meer duidelijk,
dat vele landen er toe overgegaan zijn dit systeem grondig
te onderzoeken, met het gevolg, dat men in vrijwel alle
gevallen het systeem ging toepassen.
Ook in ons land was het dringend nodig, dat men aan
deze ontwikkeling mees’ aandacht ging schenken. Het is
daarom van de Internationale Kamer van Koophandel,
afdeling Nederland, een goede gedachte geweest haar
Studiecommissie voor Distributievraagstukken opdracht

te geven een werkcommissie uit haar midden te benoemen,
welke de mogelijkheden van het zelfbëdieningssysteem

voor
Neclerland
zou moeten onderzoeken.

Deze commissie, samengesteld uit diverse geledingen
van de industrie en handel op het gebied van levens-
middelen en niet de hulp van een bekende statisticus en
een vakgroepbestuurder, heeft enige tijd geleden haar

rapport
1)
aan de Internationale Kamer van Koophandel,
afdeling Nederland, uitgebracht..
Teneinde het terrein van onderzoek niet al le uitgebreid

te maken, heeft de commissie de volgende definitie van
zelfbedieriing als uitgangspunt genomen: ,,Zelfbediening

9 i)it rapoi’t zal binnenkort worden gepubliteerd.
Exemplaren zijn reeds nu te bestellen bij cle Nederlandse Studie-
commissie voor 1) istri hutievraagstukken, secretariaat Centraal
Bureau voor de Statistiek,
Den
Haag.

is een vorm van de detailhasidel, waarbij cle cliëntèle
gelegenheid wordt geboden zonder behulp van speciaal
verkooppersoneel de artikelen, welke op gemakkelijk

bereikbare wijze zijn opgesteld te kiezen en mede te nemen
om daarna in één afrekening aan een kassa het totale

aankoopbedrag te voldoen”.
De opzet van het betreffende rapport is geweest cle
vragen, die bij handel en industrie over het begrip ,,zelf

bediening” zijn opgekomen, zo uitvoerig mogelijk te
beantwoorden. 1-liervoor was’ het echter nodig, dat de

geschiedenis en de ontwikkeling van het zelfbedienings
systeem in de Verenigde Staten van Amerika en de
Europese landen en de omstandigheden, waaronder dit
systeern gegroeid was, grondig werd onderzocht.
Daarna is overgegaan tot een bestudering van de huidige
structuur der handel in levensmiddelen in Nederland en
van de mogelijkheden om binnen deze structuur het zelf-


bedieningssysteem een plaats te geven.
De algemene voordelen van een zelfbedieningssysteem
zijn zo algemeen bekend, dat wij ze hier alleen nog slechts
in het kort willen noemen: –
lagere prijzen ten gevolge van commerciële concen-
tratie en kostenverlaging;
tijdsbesparing door het vervallen van wachttijden; het plezier van zich zelf te bedienen, in volle onaf

hankelijkheid, zonder interventie van wie dan ook.
Het zal de lezers’ op dit moment waarschijnlijk het

meest interesseren, dat de bovengenoemde commissie
tot de overtuiging is gekomen, dat zeifbediening totaliter
kostenbesparend werkt, wanneer men de kostenverho-
gingen en de kostenbesparingen tegen elkaar afweegt.
Kostenverhogingen worden veroorzaakt door:
1. de noodzaak te komen tot verpakking van alle arti-

kelen. De Nederlandse fabrieken zijn nog niet vQldoende
op verpakking van alle artikelen ingesteld. Op het ogenblik
wordt ongeveer 60
t
70 pCt van de artikelen der levens-
m iddelenbranche in kant en klare consumen tenverpakking
geleverd. Dit percentage zal verder stijgen naarmate de

•1

110

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Februari 1951

devieenpositie in mindere mate dan thans het geval is

belemmerend werkt op de invoer van verpakkingsmachines

en verpakkingsmateriaal.
Hierbij dient nog speciale aaiidacht te worden geschon-

ken aan het feit, dat zelfbedieningszaken
speciale
ver-

pakkingen eisen. De verpakking dient ni. voor een be-
langrijk gedeelte de taak van het verkopend personeel

over te nemen. Zij moet de goederen aantrekkelijk offreren,

inlichtingen geven omtrent de inhdud, het gebruik ete.

Tenslotte moeten de artikelen ook nog zoveel mogelijk

duidelijk zichtbaar zijn. (Een transparante verpakking –

verdient dan ook de voorkeur). Wel kan geconstateerd.

worden, dat steeds meer artikelen door onze fabrikanten
worden verpakt en dht het publiek een steeds duidelijker

voorkeur voor verpakte artikelen gaat vertonen. In dezen
gaat het zeifbedieningssysteem dus met de ontwikkeling

mee. Zolang echter d,e industrie nog niet voldoende ver-
pakte aftikelen kan leveren en eventuele ondernemers

dus zelf zullen moeten verpakken, is het gewenst, dat de

Warenwet met enige soepelheid wordt toegepast, speëiaal

waar het betreft de voorschriften voor aanduiding van het

– artikel en de inhoud op de verpakking. Naleving van deze

voorschriften zal nI. voor ieder detailbedrijf individueel
sterk kostenverhogend werken en derhalve een prijs-

verhogende tendentie hebben;

de behoefte om meer reclame te maken in de zaak.

1-let spreekt ni. vanzelf, dat het verkoopgesprek ook

voor een groot deel vervangen zal moeten worden door
een betere afficherïng van de – artikelen in de – winkels.
Daar een groot deel van de aankopen in zeifhedienings-
w’inkels bij ,,impuls” geschiedt, dienen zeer aantrekkelijke
aankondigingen te worden gemaakt;
de hogere eisen, welke aan de groothandel en/of de

fabrikant zullen i’orden gesteld. Daar de zeifhedienings-
winkel uitsluitend artikelen kan verkopen, die een zeer

aantrekkelijk uiterlijk hebben en die voldoen aan •de

bovengenoemde eisen van verpakking en dergelijke dient
ook de grossier zijn keuze daardoor geheel te laten beïnvloe-
den. De mogelijkheid om onbekende artikelen in niet-attrac-

tieve verpakkingen te verkopen op grond van het feit,

dat de winstmarge zeer gunstig is, komt in het zeifbedie-
ningsbedrijf te vervallen. Bovendien is de gunstige ex-
ploitatie van zelfbedieningszaken voor een deel te danken
aan de hoge omzetsnelheid en regelmatige herbevoor-
rading is dus noodzakelijk. Dit werkt voor de grossier

kostenverhogend,l ook al omdat het voorraadrisico, dat
eerst voor het grootste deel door de detaillist werd gedragen,
nu vrijwel geheel ten laste komt van de leverancier. (1-her-
tegenover staat echter, dat het leverancierscrediet korter
kan zijn). In ieder geval blijkt, dat de zeifbedienings-
w’inkel een sterker behoefte heeft aan de grossiersfunctie
(niet de nadruk op functie”!) dan de kleine winkelier.

Ook zal het streven naar consignatiegoederen toenemen.

Kostenverlagend werken cle volgende factoren:

1. vermindering van de lekkage bij de winkelier door
minder
bederf
(verpakking en grotere omzetsnel-
heid);

minder verlies bij weging (verpakking)
minder kans op fraude (slechts éénmaal afre-

kenen);

minder vergissingen bij het afrekenen (geschiedt
sleëhts éénmaal).

Meerdere diefstal door klanten wo

rdf door deze boven-
staande punten overgecompenseerd.

2. grotere concentratie van de koopkracht op de merk-
artikelen zal leiden tot grotere concentratie bij de industrie.
Deze concentratie zal leiden tot massafabricage met alle
voordelen daaraan verbonden;

3. het afnemen van de thuishezorging en de crediet-

verlening door de detaillist’ en de toeneming van liet

ordergemiddeide zal tot relatief lagere kosten leiden;

4. relatief nemen .de vaste kosten af. 1-lierbij denken

wij vnl. aan de personeelkosten, kosten van huur, ver-
lichting e.d.

Wij willen hier gaarne nog enige
algemene pmcnten
aan
toevoegen.

De glootte oan de zelfbedieningszaak.

Dikwijls wordt beweerd, dat de kapitaalinvestering in

een zelfbedieningszaak veel groter dient te zijn dan in
een toonbankzk. Onderzoekingen en ervaringen in het

buitenland bewijzen, dat deze stelling in haar algemeen-

heid niet geheel juist is. De inrichting van een zelfbedie-

ningszaak kan in vele gevallen met nagenoeg dézelfde

kosten geschieden als die van een gewone toonbankzaak.
Het is een onjuiste veronderstelling, dat in een zelfbedie-

ningszaak liet aantal bedienden kleiner zou zijn dan in

een toonbankzaak.. FIet is echter wèl juist, dat men met

hetzelfde aantal personen een grotere omzet kan behalen.

1-let personeel krijgt echter een andere taak. Daar in een /

zelfbedieningszaak méér de nadruk valt op de uitstalling
en reclame dan
01)
het verkoopgesprek, w’ordt hij meer een

,,sales promotor”.
1-lij dient zich meer toe te leggen op liet

uitdenken van attractieve opmaak. 1-Tij kan meer volgens

zijn smaak te werk gaan en steeds met andere ideeën

experimenteren. Het is nI. gebleken in het buitenland,

dat gemiddeld 40 pCt van de aankopen impulsaankojen

zijn. liet gezegde: ,,Aanzien doet gedenken” telt hier
zeei’ zwaar. Zeifhediening moed igt impulsaankopen aan,

de klanten behoeven niet te vragen wat een artikel kost

en hoe een artikel is – iets wat een klant altijd moet over-
winnen -, doch kan in de zelfhedieningswinkel het artikel
bekIjken’, de prijs zien, de gebruiksaanwijzin lezen enz.

Alle artikelen worden getoond om kijkers tot kopers te

maken. Een ander aspect van deze zaak is, dat het perso-
neel dus de kans krijgt de andere zijde van het beroep

speciaal naar voren te brengen. Het vak van winkelbe-

diende zal hierdoor een groot deel van zijn impopulariteit
verliezen; dit zal de geest in de zaak ten goede komen en
het aanwerven van employé’s vergemakkelijken, ook al
omdat liet personeel ontlast wordt van vele physieke
arbeid en dus minder vermoeid raakt. Het publiek loopt
hier zelf naar de artikelen toe on draagt deze zelf mee.

Bovendien ziet de winkel er ordelijker uit en is ook ge-
makkelijlcer schoon te houden.

Vestigingseisen.

Indien men aanneemt, dat het zelfbedieningssysteem
in Nederland in een behoefte des tijds vodrziet en tot lagere
prijzen zal leiden, zal het gewenst zijn, dat de vestigings-
w’et niet remmend op deze ontwikkeling werkt. 1-let Vesti-
gingsbesluit Kruidenierswaen laat wel een betrekkelijk

groot assortiment toe, doch voor de volgende artikelen-
branches gelden nog vestigingsregelingen: melk en melk-
prod uctOn, bakkersartikelen, aardappelen, groenten en
fruit, vlees, consumptie-ijs, vis. Bovendien is momenteel
voor elke uitbreiding met een nieuwe tak van bedrijf, als
hoedanig practisch elke toewijzing aan het assortiment
wordt aangemerkt, een vergunning ingevojge liet Besluit
Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf vereist. 1-let is
te verwachten, dat in de icomende herziening van de Vesti-
gingswet getracht zal worden een oplossing van het aan

de huidige systematiek van de Wet inhaerente gevaar van
brancheverstarring te vinden. Het is een goed voorteken,
dat de Bedrijfsgroep Detailhandel hieromtrent in deze
zin heeft geadviseerd, dat voor de kernartikelen van liet

assortinient de volledige vakbekwaamheidseis wordt
gesteld en voor de nevenartikelen aanvullende eisen.

De slotconclusies, waartoe men na bestudering van het
gehele probleem komt, zijn deze: –

am

(

7 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

111

Er zijn geen factoren, welke er op wijzen, dat zeifbedie-

ning in Nederland niet mogelijk of niet gewenst zou zijn.

Integendeel, het is alleszins aannemelijk, dat zeifbedienings-

bedrijven’in Nederland
zéér
goed mogelijk zijn. De kans
bestaat echter, dat een ruime aanpassing nodig zal blijken

te zijn. Boyendien zal er zorgvuldig op gelet dienen te

worden, dat opzet en sfeer geen weerstanden hij het publiek

opwekken. liet zelfbedieningssysteem zal dan waarschijn-

lijk leiden tot een toeneming van het persoonlijk bezoek
aan de betreffende winkels, afneming van het aantal
orders per cliënt per week, toeneming van het ordergé-
middelde, afneming van het aantal te bezorgen orders en

de vraag naar crediet.
Zelfbediening mag echter in geen geval worden gezien

als een magische formule voor omzetverhoging. Alvorens
het systeem toe te passen, dient men een degelijk onder-

zoek in te stellen. t(e techniek van andere landen kan niet

zonder meer worden overgenomen. Ieder land, iedere
stad en zelfs iedere straat eist een ander soort zaak, welke

past hij haar economische en sociale omstandigheid.
Gelet echter op o.a. cle moeilijkheid van keuze van

vestigingsplaats en – de instelling van het Nederlandse
publiek kan echter voorlopig geen algehele vervanging
van de toonhankzaak door zelfbedieningszaken w’orden

verwacht.
liet systeem kan er echter
01)
rekenen, dat de tijd door

de vernieuwing van de generaties in zijn voordeel zal

werken. Daarbij zal het echter nodig zijn, dat het systeem

werkelijk ook bewijst een vooruitgang in de distributie

te zijn. –
De meeste kans op succes heeft het zelfhedieningssysteen

echter pas wanneer het wordt toegepast in een gezonde

markt, bevrijd van rantsoenering, contingentering en

andere beperkingen.
Daarom zal de grote ontplooiing in Europa zéér w’orden

bevorderd door het wegvallen van de economische grenzen,
die onze landen momenteel nog scheiden. De opkomst van

een uitgebreide consumptiemarkt zal aan de industrie en

landbouw van ons continent de gelegenheid geven zich
toe te leggen op meer massale productie tegen lagei-e.

kcsten. De verkregen rationalisatie zal dan vervolmaakt

kunnen worden door een efficiënte, moderne distributie-

vorm; het zeifbedieningssysteem.
Dan pas kan worden gesproken van een harmonie in

de productie en distributie, beide werkende öp de meest
iationeie voorwaarden om te komen tot het door ied’er

gew’enste en niet hoog genoeg te schatten doel: iedere Europeaan,’e1fs de armsten, in staat te stellen zich met
een minimum aan uitgaven te voorzien van betere en
gevarieercjere voeding in een voldoende hoeveelheid.

Amsterdam.

J. J. VAN GENT,
ec.drs.

De sociale verzorging in Zweden

Inleiding.

Om zich een juist beeld te vormen van de betekenis
der sociale verzorging in een zo hij uitstek democratisch
land als Zweden, kan men niet beter doen dan enkele cijfers,
die op deze zaak betrekking hebben, onder de loupe te

nemen.
In het jaar 1948 werden door de Zweedsè openbare
lichamen meer dan 2.200 mln kronen
1
) uitgegeven voor

sociale doeleinden. Dit bedrag, komt overeen met 10 pCt
van het totale nationale inkomen. Van deze uitgaven wei’d
riim 75 pCt (i .700 mln kronen) door de Staat aangewend;
deze 1.700 mln kronen betekenen
1
/
a
gedeelte van het
totale staatsinkomen. Ter vergelijking diene, dat in het-
zelfde jaar 850 mln kronen werden uitgegeven voor de
nationale defensie. De overige 500 mln kronen voor sociale
doeleinden werden uitgegeven door de lagere publiekrechte-
lijke lichamen (de plattelandsdistricten en de grote steden),
in hoofdzaak voor de’ instandhouding van ziekenhuizen.
De sociale uitgaven worden voor een groot deel gefinan-
cierd uit de algemene ri.jksmiddelen, d.w’.z. in de eerste
plaats uit de algemene inkomstenbelasting en de indirecte
belastingen. In dit verband is het wel aardig er aan te
herinneren, dat, toen in 1913 de eerste wet op de ouder-
domsvoorziening tot stand kwam, tegelijk een tabaks-
belasting werd ingevoerd, waarvan de baten de uitgaven
ten gevolge van de nieuw’e sociale wet zouden moeten
dekken. 1-loewel thans de uitgaven voor de ouderdoms-
voorziening, mede als gevolg van de latere wetgeving
0
dit gebied, veel te hoog zijn om uit de tabaksbelasting
le kunnen worden voldaan, ‘dragen toch nog steeds de
rokers een belangrijk steentje bij voor de verzorging van
de

ouden van dagen en de
invaliden:
Het Zweedse voor-
beeld werd in 1948 gevolgd door Zwitserland, waar in dat
jaar een speciale tabaksbelasting werd ingevoerd ter
financiering van de kosteh voortvloeiende uit de nieuwe
wet op de ouderdompensioenen.
Een v.n de beginselen der Zweedse sociale \’erzoring
is, dat de sociale uitkeringen volkomen onafhankelijk

‘) De officiële koers van de Zweedse kroon is momenteel
0325
per
100
kr. aankoop en
f73,66
verkoop.

dienen te zijn van de directe bijdragen der betrokkenen’
Slechts-een klein deel (ongeveer 18 pçt) van de kosten der

ouderdomsvoorziening wordt betaald uit de speciale bij-
dragen der ,,verzekerden”. Iedere Zweed tussen de 18 en
66 jaren moet, vei’schillend naar de hoogte van zijn.in-
komen, per jaar minimaal 6 en i6ximaal 100 kronen
betalen voor de ouderdomsvoorziening. 1-let voldoen
aan deze verplichting heeft echtei’ niets te maken met het
recht op ouderdoms- of invaliditeitspensioen voor de

contribuabele. Deze bijdrage draagt zuiver het karakter
van een belasting en wordt dan ook tegelijk met de
andere’ belastingen geïnd.

In de laatste jaren zijn in Zweden vele nieuwe maat-
i’egelen tot stand gekomen op het gebied der sociale ver-
zorging en nog andere maatregeie’n worden op dit ogenblik
iitgewerkt, zoals bijv. de vervanging van de vrijwillige
ziekteverzekering en de eveneens vrijwillige werkloos-
heidsverzekering door verplichte verzekeringen. Waar
n ons land thans eveneens een belangrijke herziening van
bepaalde onderdelen der sociale verzekering aan de orde
is, is een behandeling van de Zweedse regelingen op dit
gebied niet zonder betekenis.

De Zweedse sociale oerzekering.

De overigens niët alleen academische vraag ‘,,verzeke-
ring of verzorging” ter zijde latend, kunnen wij vast-
stellen, dat die Zw’eedse wetgeving, die men elders ,,sociale
verzekeringsw’etgeving” pleegt te noemen, gebaseerd is
op de volgende vijf beginselen:
I. de verzekering moet alle burgers o’mvatten. Zoals

wij nog zullen zien hebben ook millionnairs en zelfs de
Koning, zo zij dit wensen, recht op een ouderdoms- en
invaliditeitspensioen;
2. de uitkeringen moeten zo hoog zijn, dat armenzorg
niet nodig is;

S. de verzekering moet ook de personen omvatten,
die van de ,,verzekerden” financieel afhankelijk zijn;
de uitkeringen moeten verhoogd w’or’den als de
kosten van levensonderhoud stijgen;


de uitkeringen moeten afhankelijk zijn van de

‘kr’

‘T’
P1
VF

112

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Februari 1951

persoonlijke bijdragen; over dit punt spraken wij reeds.

Deze beginselen komen nog niet in alle sociale ver-
zekeringswetten tot uiting; vandaar dan ook het reeds

aangeduide streven tot herzienin’g der wetgeving. –
• Als sociale verzekeringswetten zullen wij achtereen-
volgens bezien: de oudeMoms- en invaliditeits’oorziening,

de regeling der kinderbijslagen, de ziekteverzekering, de

ongevallenverzekering en de werldoosheidsverzekering.

De ouderdoms- en 1n9a1iditeitsi.’oorziening.

Zoals reeds gezegd dateert de eerste Zweedse Pensioen

wet van 1913. Hoewel deze wet herhaaldelijk gewijzigd

werd, bleven er steeds bezwaren aan verbonden, zowel

van principiële aard ag t.o.v. de hoogte der uitkeringen.

De Nationale Pensioenw’et van 29 Juni 1946, in working

getreden op 1 Januari 1948, nam deze bezwaren weg; in
deze nieuwe vet komen de hiervoor genoemde beginselen

duidelijk tot uiting, vooral het tweede beginsel, dat het

staatspensioen voldoende moet zijn om in liet levens-

onderhoud te voorzien, opdat ouden van dagen geen

beroep behoeven te doen op kerkelijk of huFgerlijk

armb’éstuur. Omdat cle beginselen vn de Zweêdso sociale
verzekeringswetgeving zo diametraal verschillen met die
van onze wetgeving is hèt dienstig deze Pensioenwet wat

uitvoeriger te. bespreken.
De Zweedse Nationale Pensioenwet omvat een regeling

voor het oijderdomspensioen, het invaliditeitspensioen,

de uitkering hij langdurige ziekte en het weduwenpensioen.
Iedere Zweedse burger, woonachtig in Zweden, kan
pensioenrechten doen gelden. Op grond van een overeen-
komst tussen de Scandinavische landen kunnen ook

Denen, Finnen, Noren en IJslanders, die vijf jaren in

Zweden wonen, een ouderdomspensioen ontvangen.

Oud e r d o ms pensioenen.

lIet basis-ouderdomspcnsioen, waarop iedere Zweed op
67-jarige leeftijd recht heeft, bedraagt 1.000 kronen per
persoon per jaar; voor echtparen 1.600 kronen. Deze
basispensioenen zijn onafhânkelijk van het inkomen van

de betrokkene(n) uit andere bronnen.

Invaliditeitspensioen.
Het basis-invahiditeitspensioen bedraagt 200 kronen
per jaar, eveneens onafhankelijk van het eigen inkomen
van de invalide. Boven dit basis-invahiditeitspensioen

wordt een aanvullingspensioen gegeven tot een maximum

van 600
.
kronen peii jaar îoor een gehuwde en van 800

kronen per jaar voor een ongehuwde. De hoogte van dit
aanvuilingspensioen is wel afhankelijk van het inkomen
van de invalide.
Recht op invaliditeitspensioen hebben alle personen
van 16 tot 66 jaar, die door hun lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat zijn in hun levensonderhoud te voor-
zien door het verrichten van werkzaamheden, welke met
hun kundigheden in overeenstemming zijn. De verminde-

ring van arbeidsgeschiktheid moet blijvend geacht worden;
invaliditeit wordt aangenomen, indien •e arbeidsgeschikt-

heid
1/3
deel 0f minder van de normale capaciteit bedraagt.

Uitkering bij ziekte.
Een ziekte-uitkering wordt verstrekt aan iedere persoon, die tenminste één jaar
,
achtereen zodanig arbeidsongeschikt
was, dat hij in de termen zou vallen voor invaliditeits-

pensioen, als de ongeschiktheid, zonder blijvend te zijn,
beschouwd moet ivorden van lange duur te zullen zijn.
De tijd, gedurende welke deze uitkering zal worden ver-
strekt, wordt van te voren vastgesteld. Voor de hoogte en

do wijze van berekening van de ifitkering bij ziekte gelden
dezelfde regels als voor het invaliditeitspensioen.

\5,Tediiwenpensioen.
Een vrouw van minstens 55 jaar, die weduwe wordt,

ontvangt als zij vijf jaren of langer gehuwd is geweest,

een. weduwenpensioen van maximaal 600 kronen per jaar;

de hoogte is afhankelijk van het eigen inkomen. Onder

bepaalde omstandigheden ontvangt een weduwe of weduw-

naar met kinderen van 10 jaar of jonger een uitkering,
waarvan de grootte overeenkomt met die van het weduwen-
pensioen. – –

Aanvullende uitkeringen:

Het ouderdoms-, invaliditeits- en veduwenpensioen,

alsmede de bovengenoemde uitkering bij langdurige

ziekte, worden in bepaalde gevallen aangevuld met aparte
uitkeringen ter tegemoetkoning iii de huishuur, met een

speciale uitkering voor vrouwen en met een speciale ver-

goeding in geval van blindheid. Bij de bepaling van de

grootte van deze’aanvullende uitkeringen speelt de hoogte

,van het eigen inkomen uit andere bronnen een rol.

H u u r a a n vulling.

Er bestaat een algemene en een bijzondere uitkering

ter tegemoetkoming in de kosten van de huishuur. De

algemene uitkering hangt af van de gemeente waar de

betreffende persoon woont. In verband met de kosten van

huur en verwarming zijn de Zweedse gemeenten.in
vijf
groepen verdeeld en de hoogte van deze huuruitkering
hangt af van de groep, waarin de woongemeente’ is in-

gedeeld. Deze uitkering bedraagt van 100 tot 600 kronen,

voor alleenstaanden, van 200 tot 800 kronen per jaar

voor echtparen. –
De bijzondere huuruitkering is gemeentelijk geregeld,

ook wat de hoogte betreft. Algemeen beginsel is, dat de
aanvulling voldoende moet zijn om de betaling van een
redelijke huur, voor zover die niet gedekt wordt door
enige andere vorm van pensioen, mogelijk te maken.

Speciale u i t k e r i n g voor vrouwen.

De echtgenote van een gehuwde man, die recht heeft op
pensioen, ontvangt, als zij 7,elf 60 jaar of ouder, maar nog
geen 67 jaar is – dan krijgt zij immers ouderdomspensioen

– en het echtpaar minstens vijf jaar gehuwd is een uit-

kering gelijk aan het bedrag, dat zij aan invaliditeits-

‘rent& zou hebben ontvangen, ware zij invalide geweest.

Blind enuitkering.
Deze bedraagt 700 kroner per jaar, onafhankelijk van
de hoogte van het inkomen uit andere bronnen en deze

uitkering vormt een aanvulling van het invaliditeits-
pensioen, want alle blinden hebben tevens recht’ op de
basis-invaliditeitsuitkering van 200 kronen.
,

Verhoging van, de pensiobnen bij prijs-
st ij g i n g.

Wanneer de kosten van levensonderhoud stijgen worden
de verschillende pensioenuitkeringen automatisch ver-
hoogd met een bijzondere toelage. De hoogte daarvan wordt eens per jaar bepaald naar de verhouding tussen
het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud in dat jaar en hetzelfde indexcijfer in Juni 1946, toen de
nieuwe Pensioeriwet werd aangenomen.

De regeling der kinderbijslagen.

De nieuwe regeling van de kinderbijslagen trad even-
eens op 1 Januari 1948 in werking. Deze wet onderscheidt
algemene en bijzondere kinderbijslagen. Algemene kinder-
bijslagen ontvangen alle in Zweden woonachtige kinderen

beneden de leeftijd van 16. jaar; deze bijslag bedraagt
260 kronen per jaar, onafhankelijk van het inkomen der
ouders. Bovendien worden bijzondere kinderhijsiagen
gegeven voor het onderhouden en opvoeden van do kinde-
ren van weduwen en invaliden, wezen en onder bepaalde
omstandigheden, van onwettige kinderen. Deze bijzondere bijslag bedraagt 420 kronen per jaar voor hele of, in enkele
gevallen, halve wrezen en maximaal 250 kronen voor een
aantal in de Kinderbijslagwet genoemde categorieën van

7 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

113

kinderen en

voor de kinderen van ouders, di.staats-

pensioen ontvangen. –

Er is geen Zweed, hoe rijk hij överigens ook zijn mag,
die zich de kinderbijslag niet laat uitkeren. Dit vindt

zijn oorzaak hierin, dat althans in de rijksbelastingen de

vermindering van het belastbaar inkomen op grond van

het bezit van kinderen onbekend is; de kinderbijslag

woi-dt daarom als een soort belastingvermindering be-

schouwd. In sommige gemeentebelastingen- kende men tot
voor kort nog wel de kinderaftrek, maar zo onjuist vonden
de Zweden dit systeem, dat een speciale wet het moest

verbieden.
r1er
compensatie zal nu de algemene kincter

bijslag op 290 kronen per kind per jaar worden gebracht.

Deze maatregel komt uiteraard vooral aan de minder

gegoeden ten nutte.

De ziekteQerzekering.

De zielteverzekering is op het ogenblik nog vrijwillig,
may- een wet, die deze verzekering tot een verplichte zal
maken, is reeds door het Zweedse Parlement aangenorien

en zal binnen niet te lange tijd in werking treden.

.De’vrijwillige verzekering omvat 75 pCt van de bevol-
king en wordt door de Staat in belangrijke mate gesub-
sidieerd.
I
A

De verplichte ziekteverzekering omvat zowel de gelde-
lijke uitkering Ier compensatie van hét door ziekte te

dei-ven loon als de geneeskundige verzorging. Flet zieken-
geld bedraagt 3,50 kronen per dag, onafhankelijk van het
inkomen uit andere bronnen; het wordt verhoogd met een
extra-uitkering vooi- gehuwden – ook als Zie vrouw ziek
is – van 2 kronen en een kindertoeslag van 50 öre per
kind per dag. lIet ziekengeld zal worden uitgekeerd van

de vierde ziektedag af en, voor ten hoogste 730 dagen.
Binnen het, kader der wet is het mogelijk zich vrijwillig
te verzekeren voor verhoging van het ziekengeld met een
supplement van 1,50, 3 of 4,50 kronen per dag. Hoger dan
het loon kan echter het ziekengeld niet worden.
De geneeskundige verzorging omvat de vergoeding van
3/4
gedeelte van alle te maken dokters-, ziekenhuis-,
operatie- en andere kosten. De Staat zal ongeveer 70 pCt vai de totale kosten der verplichte ziekteverzekering voor
zijn rekening nemen.

De ongeeatlenr’eizekering.

Evenals in vrijwel alle andere beschaafde laiiden is ook

in Zweden de ongevallenverzekering dp oudste sobiale
verzekering. De eerste ongevallenwet dateert van 1901
zij werd later vervangen door de herhaaldelijk gewijzigde
onge,rallenwet van 17 Juni 1916, die na een ingrijpende
wijziging in 1948 nog steeds van kracht is. Sedert 1930

dekt de ongeyallenverzekering ook het risico der beroeps-
ziekten.
Onder de ongevallenverzekering vallen alle personen met
een arbeids- of leerlingovereenkoitst en ook de leer-
lingen der nijverheidsschoien. Naast ongevallen in
,
het

bedrijf worden ook ongevallen, die de werknemer over-
komen op weg naar en van het werk, als beroepsongevallen
beschouwd; de interpretatie van de bepalingen dienaan-gaande is in Zweden ruimer dan in Nederland. De piemie wordt door de werkgever betaald en wordt

vastgesteld in evenredigheid met de gevarenmogelijkheid vaii het betreffede bedrijf. De werkgever mag ook werk-
nemers, die niet verplicht verzekerd zijn, verzekeren;

tevens kan hij ook het risico van ongevallen buiten het
werc verzekeren. Van deze mogelijkheden wordt een ruim

gebruik gemaakt.
Naast een geheel vrije geneeskundige verzorging heeft
cle werknemei-, die doôr ‘een ongeval wordt getmffen,
recht op een geldel.ijke’uitkering indien hij langer dan twee
dagen arbeidsongeschikt is en de ai-beidsongeschiktieid

minstens 25 pCt bedraagt. –
De geldelijke uitkering wordt in.dit geval van (le dag
na het ongeval af uitbetaald. Zij bedraagt, zo het jaarloon

lager is dan 1.785 kronen, bij algehele arbeidsongeschikt-

heid 5 kronen per dag voor een kostwinner en 3,50 kronen

per. dag voor een niét-kostwinner. De hoogste uitkering

per dag, die gegeven kan worden, dat is wanneer het jaar-

loon minstens 6.885 kronen bedi-aagt, is 15,50 kronen per

dag, voor een kostwinner en 14 kronen per dag voor een
niet-kostwinner. In ge’val van verminderde arbeids-

ongeschiktheid is de uitkering evenredig lager. Is de

ai-beiclsongeschiktheid van lange duur, dan ontvangt de

getroffene een jaarlijkse uitkering,, waarvan de grootte
verband houdt met de mate van arbeidsongeschiktheid
n zijn jaarlijkse inkomen. Deze jaarlijkse tegemoet-
koming kan stijgen tot
11
/
12
deel van zijn oude jaarloon

bij algehele arbeidsongeschiktheid.

In het geval, dat de getroffene overlijdtten gevolge van

een arbeidsongeval, ontvangt de weduwe – of de weduw-
naar – een jaarlijkse uitkering van
1/3
deel van het loon en
ieder kind onder de 16 jaar ontvangt een uitkering van
1
/
6
deel, tezamen tot een maximum van van het loon
van de getroffene. Bovendien wordt een uitkering ineens

gedaan van 500 kronen ter dekking van de begrafenis-

kosten.

Dc rvcrhlooshcidsezekering.

De werkloosheidsverzekering is thans nog vrijwillig in
Zweden, doch naar het zich, laat aanzien zal er binnen

niet te lange tijd ook op dit gebied een verplichte ver-
zekering komen. De huidige regeling dateert van 1934;
in theorie kan elke groep van werknemers een werkloos-heidsfoncls oprichten; in de praktijk komt dit er op neer,
dat de werkloosheidsfondsen aan de vakverenigingen zijn
gekoppeld. Dit behoeft ons niet te verwonderen in

een
land waar de vakverenigingen niet minder dan rond

1.250.000 leden tellen bij een bevolking van 7.000.000

zielen en dat het hoogste percentage georganiseerde
arbeiders heeft van de gehele wereld. De fondsen zijn in

zoverre nationaal, dat er één fonds bestaat voor een
bepaalde tak van nijverheid voor het hele land. Er zijn

thans 37 fondsen met ongeveer 1.100.000 leden.
Werkloze leden. der fondsen ontvangen een dagelijks steunhedrag, dat varieert van 2 tot 8 kronen; daarboven komen dan nog speciale toeslagen. Als de werkloze ge-

huwd is ontvangt hij 1,25 kronen voor zijn vrouw en 1
kroon voor elk kind per dag extra. De steun mag echter
niet hoger zijn dan 60’pCt van het loon voor ongehuwden,
80 pCt vooi- kostwinners’en 90 pCt voor vaders van min-

stens di-je kinderen benede’n de 16 jaar. Voorwaaide voor

het ontvangen van werkloosheidsuitkering is, dat de
werkloze zich laat inschrijven bij een arbeidsbeurs en dat

hij een bepaald aantal premies heeft be6a1d gedurende
een zekere j)eriOde, die zijn werkloosheid vooraf ging.
Deze premies, waarvan het bedrag in hoogte verschilt
naar het werkloosheidsrisico en het bedrag der te betalen

uitkering, moet alleen in tijden, dat de werknemer ver-
dient, worden betaald. 1-let aantal dagen, dat de uitkering
wom-cit htaald, verschilt voor de aparte fondsen van maxi-
maal 120 tot 188 dagen per jaar. De uitkering wordt niet
uitbetaald, indien de werkloosheid minder dan zes dagen
per pei-iode van drie weken ‘duurt. ,

De werkloosheidsfondsen ontvangen belangrijke bij-
dragen van de Staat. In 1949, een jaar van zeei weinig
werlloosheid, bedroeg de totale uitkering aan werklozeim-
steun 23,2 mln kronen, waarvan de Staat er 10,9 mln
betaalde. De totale premie der leden bedroeg 31 mln
kronen, waardoor de gezamenlijke reserveforidsen’ stegen
tot rond 140 mln kronen.

Wanneer men deze sociale voorzieningen beziet wordt
het duidelijk, hoe het komt, dat de uitgayen voor deze
verzorging zulk een groot (leo! van ‘het nationale inkomen
uitmaken., liet bestreken terrein – is, wat het aantal der
verzekerden betreft dan ook ruimem- dan in enig ander

11.4

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Fehivari 1951

Europees land, waardoor de klassegedachte minder dan
ergens anders een rol speelt. Dit kan ook niet anders als

men bedenkt, dat 70 pCt van de sociale uitgaven bestaat
uit gelduitkeringen en dat het grootste deel daarvan

gegeven wordt onafhankelijk van het inkomen van de
verzekerde uit andere bronnen.

Men vergete bij de beschouwing van dit alles echter niet,

dat Zweden sedert 1814 geen oorlog had te voeren en dat
de oorlogen der andere Europese Staten voor dit land niet
onvoordelig waren.
‘s-Gravenhage.

Dr F. BREE 17 VELT.

INTERNATIONALE NOTITIES

Herbewapening en arbeidskiachten in

Engeland

liet aantal arbeiders, dat in de Engelse bewapenings-
productie is ingeschakeld, beloopt momenteel ongeveer

500.000. Wanneer,het op 29 Januari jI. bekend gemaaicte

defensieprogramma enige betekenis wil hebben, dan zal
dit aantal in het voorjaar of de voorzomer van dit jaar
tot minstens 750.000 moeten worden opgevoerd en als

het programma over ongeveer twee jaar zijn

hoogtepunt
zal hebben bereikt, zal het aantal benodigde arbeiders

volgens ,,The Financial Times” van 1 dezer niet ver
beneden de 1.000.000 liggen.
• D. moeilijkheden, die zullen moeten worden overvonnen
om een dergelijk snelle uitbreiding mogelijk te maken,
zijn
1
huitengewoon groot, vervolgt het blad.. in de eerste
plaats draait de Engelse economie reeds op volle toeren

en er is geen groot aantal werklozen, waarol) een beroep
kan worden gedaan. In de tweede plaats ligt het in de

bedoeling om het aantal militairen, dat nu 725.000 be-

draagt, op te voeren tot 800.000 per 1 April 1951 en ten-
slotte zullen 250.000 reservisten worden opgeroepen.

Bovendien zijn er nog andere spanningen op de arbeids-
markt werkzaam. De steenkolenmijnen -hebben, daar het

defensieprogramma staat en valt met de kolenvoorziening,
dringend extra-arbeidskrach ten nodig. And ere bedrijven,
zoals de textielindustrie, zullen, indien zij de gaten, die
door het aanwenden der machine-industrie voor de her-
bewapening in de ,,export-drive” zijn ontstaan, w’illèn
opvullen, geen arbeiders kunnen missen. Wanneer tenslotte
weer contrôlemaatregelen op enigszins grote schaal moeten
plaatsvinden – en het is moeilijk te zien, zegt genoemd

blad, hoe deze kunnen worden vermeden -, dan zal meer
administratief personeel in overifeids- en particüliere dienst
nodig zijn.
Gelukkig zijn er redenen om aan te nemen, dat er

maatregelen zijn, die – mits snel en met.kracht toegepast
– er toe kunnen leiden, dat de gewenste arbeidskrachten
w’orden opgebracht, zonder dat men zijn toevlucht moet
nemen tot ,,so distasteful a measure as the directiofl of

labour”. De werkloosheid is, zoals gezegd, niet groot,
maar in sommige gebieden is er een arbeidsreserve aan-
wezig. 1-let zo mogelijk kanaliseren van opdrachten naar
deze gebieden zou de last, die op de andere gebieden van
Engeland drukt, kunnen verlichten. Voorts zou een ver-
hoging van het aantal vrouwen in de industrie werkzaam
dat eind 1950 reeds 7.276.000 bedroeg, tegen 6.981.000
medio 1948, een waardevolle bijdragd kunnen leveren tot
opvoering van het aantal arbeidskrachten. Andere maat-
regelen, die het overwegen waard zijn, zijn o.a. verlenging
van de werkweek en het doen herleven van het stelsel tot

liet uitzetten van onder-orders hij kleine bedrijven. 110e waardevol deze maatregelen ook kunnen zijn, de
grootste bijdrage tot het oplossen van het arbeiders-
vraagstuk moet komen van een verplaatsing van de aan-

wezige arbeidskrachten naar de metaal- éri machine-

industrieën en daarop dient de Overheid in hoofdzaak

haar energie te richten. Eén van de belangrijkste wegen,

waarlangs dit kan worden bereikt, is het toewijzen van

grondstoffen an essentiële bedrijven ten koste van niet-

essentiële. Een dergelijke toewijzing zal èf werkloosheid
teweeg brengen in de niet-essentiële bedrijven, waardooi-

arbeiders voor de essentiële bedrijven vrijkomen, ôf tot

gevolg hebben, dat ook de niet-essentiële bedrijven gaan

produceren ten behoeve van de defensie. 1-loewel uiteraard

het laatste alternatief, waardoor de meest volledige be-

nutting der machinecapaciteit wordt verzekerd, de voor-
keur ‘verdient, is de uitvoering daarvan, zoals vanzelf

spreekt, niet in alle gevallen mogelijk, zodat in ieder geval

grote verplaatsingen van arbeiders nodig zullen zijn.

Wil de Regering langs de genoemde weg een snelle

verplaatsing van arbeiders bewerkstelligen, dan zal zij, aldus genoemd blad, in de eerste plaats moeten zorgen,

dat de opdrachten zo snel mogelijk worden verstrekt,

zodat de industrie de nodige plannen tot uitvoering daar-

van kan maken. In de tweede plaats dient zij er voor te

zorgen, dat die bedrijven, die de orders ontvangen, ook

de grondstoffen cii de machines verkrijgen, die de uit-
voering der orders mogelijk maken.

De wereld-burgerluchtvaart

De wei-eld-burgei’luch tvaai-t onderhoud t momenteel een

luchtvaartnet van bijna 1,2 mlii mijlen, dat is ongeveer
vijftigmaal de omtrek van de aarde. Ongeveer vijftienmaal
zoveel mijlen worden iedere week in lijndienst afgelegd

dooi- de 226 lijnvaartmaatschappijen, die de iereld rijk

is en die 160 verschillende landen met elkaar verbinden.
Volgens de nieest recente gegevens van de ,,U.S. Civil

Aeronautic Board”, die zijn gebaseerd op de officiële
vliegplannen per. 30 April 1950, bedraagt het aantal in

lijndienst bevlogen mijlen over. de gehele wereld 17,7 mln

– per week. Hiervan komen 8,5 min mijlen, of 48 pÇt,
voor rekening van Amerikaanse maatscha ppijen, tegen

Go pCt in April 1947. De daling van de relatieve betekenis
van Amerika’s bijdrage in de burgerluchtvaart ‘eer-
spiegelt liet gestadige na-oorlogse herstel in de overige
landen, hetgeen voorts tot uitdrukking kdmt in het feit,
dat het aaiital door de overige landen – met uitzondering

van Rusland — bevlogen mijlen per week tussen 1947 en
1950 een .uitbreiding onderging van 56 pCt. De uitbreiding
in de Verenigde Staten gedurende dezelfde periode beliep

13 pCt. –
Zoals ondei-staande tabel doet zien – de hier vermelde
gegevens zijn ontleend aan ;,Petroleum Press Service” van
deze maand -, is de activiteit der niet-Amerikaanse lucht-vaartmaatschappijen over een luchtvaartnet verspreid, dat
oneveer vijfmaal zo groot is als het door Amerikaanse
maatschappijen bevlogen net, hetgeen betekent, dat het
luchtverkeer in de Verenigde Staten veel intensiever is

dan in de rest van de wes-eld.

.

.
Aantal

in

lijndienst

bevlogen

Maatschappijen
mijlen per week

(in duizenden)

1

1947
1

1948 1949
1950
1950
1 April
1 April
1
1 April
30 Aprili
30 April

6.135 6.089
6.509 6.926
76
1.472 1.750 1.980

1.650
108
7.607
7.839 8.489
8.576
/

184


3.154
3.508
3.773

3.045 3.069 3.687 4.817
6.199
e

6.577
7.460
955

12.424
14.038 15.066 16.036 1.139


1.330
1.690
47
• 16.396
17.726
1.186

• betekent: gegevens ontbreken.

Amerikaanse mijen:
Binnenlandse dienst
Buitenlandse dienst

Overige n)ijefl
(excl. Russische):
Binnenlandse dienst Buitenlandse dienst

Totaal (excl.
Russische mijen)
Russische mijen
Wereld totaal

7 Februari 1951.

ECONOMISCH-STA TJS TISCHE J3ERICH TEN

115

Een vergelijking tussen de verschillende luchtvaart-
maatschappijen leert, dat op 30 April ji. het grootste

luchtvaartnet, ni. 76.284 mijlen, werd bevlogen door cle
,,Air France”. Daarop volgden de KLM., de ,,13ritish

Overseas Airways” en de ,,Pan American Wond Airways”

met resp. 71.395, 69.024 en 57.456 mijlen.

De Verenigde Staten wonden bediend door 63 binnen-
en buitenlandse luchtlijnen, het Verenigd Koninkrijk en

Egypte dooi’ 26 maatschappijen, India, Australië en l3ra-
zili6 ieder door ongeveer 24 nationale en buitenlandse

maatschappijen. Australië is na de Verenigde Staten het
land, dat over het grootste aantal, nl. 18, binnenlandse

commerciële luchtvaartondernemingen beschikt. Eén daar-

van maakt aanspraak op het kortste luchtnet ter wereld,
nI. 20 mijlen. 1-let aantal afgelegde mijlen per week he-

draagt niet meei’ dan 600. De opmerkelijk grote mate,

waarin van deze maatschappij gebruik wordt gemaakt;

bewijst vel, aldus genoemd blad, dat – vooropgesteld,

dat er geen alternatieve vervoersmogelijkheden zijn en
dat zich bepaalde geografische omstandigheden voordoen
– zelfs luchtvervoer over zeer korte afstand mogelijkheden

bied t en economisch gerechtvaardigd is.

De prijs- en loonspiraal in Denemarken

Sinds de devaluatie in September 1949 zijn de’ kosten van levensonderhoud -in Denemarken gestegen van 307
tot 346 (1913 = 100), d.i. rnqt, ongeveer13 pCtl Het
indexcijfer voor Januari jl. ligt niet minder dan 13 punten

boven dat voor October 1950. Nagenoeg alle artikelen-
groepen zijn de laatste maanden in prijs gestegen; zo
werden bijv. kleding en schoeisel sinds Juli gemiddeld
minstens 10 pCt duurder, de prijzdn van levensmiddelen
stegen gemiddeld 7 pCt, terwijl ook prijsstijgingen plaats-
vonden voor verwarming (cokes), woningen (huur voor
nieuw’houw), huisraad e.d. (meubilair, linnengoed, stof

zuigers, kinderwagens, radio’s enz.) en voor zeep, tabaks-
artikelen, spinitus, kranten en tijdschriften en met ingang
van 1 Januari wederom voor varkensvlees.

Daar de lonen an de indexcijfers van de kosten van
levensonderhoud zijn gekoppeld, dreigt deze prijsontwik
keling een nieuwe loonronde met zich te brèngen. Niet

alleen de arbeiders, ook ambtenaren en grote groepen
articuliere werknemers hebben zich door een dergelijke
oppeling van hun lonen aan de kcsten van levensonder-houd gedekt tegen daling van hun reëel inkomen, en zijn
derhalve gerechtigd een evenredige verhoging van hun
nominaal loon te eisen. De arbeiderslonen worden twee-maal per jaar aangepast aan de kosten van levensonder-
houd, nl. .op basis van de indexcijfers voor Januari en Juli.
Volgens de bestaande regeling hebben de arbeiders thans
weer recht op een duurtetoeslag, .neerkomend op een toe-
neming van het jaarinkomen met 480 kr. (mannen), res).
320 en 200 kr. voor vrouwen en jeugdige arbeiders. Voor
ambtenaren bedraagt deze töeneming 480 kr. voor de
laagste en 768 kr. voor de hoogste inkomens.
– Door deze loonsverhogingen, zou de koopkrachlige vraag
met minstens 400 mln kr. stijgen en het deflatoire effect
van de belastingverliogingen in November weer geheel en
al teniet worden gedaan. De Deense Regering, clie reeds
lang met plannen rondloopt om het indexloonprincipe
grondig te herzien, maar van uitvoering dooi’ de oppositie
en belangengroepen .w’erd afgehouden, heeft thans, naai’
de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 2 dezer meldt, nieuwe
stabiliseringsplannen uitgewerkt, die hierop neerkomen,
dat de automatische inkomenscompensatie reeds met in-gang van 1 Maart as. dient te worden afgeschaft, om pci’
1Augustus een algemene loonstop in te voeren. Daarnaast
wil men een reeks van prijsverlagingen voor producten van
uitsluitend Deense herkomst tot een totaal bedrag van

ongeveer 300 mln kr. bewerkstelligen, waarvan de land-

bouw 150 170 mln kr. zal moeten dragen (prijsverlagingen
voor botei
5
varkensvlees, melk en graan), de handel 100

mln kr. (verkleining van de w’instmarges) en de scheepvaart
ongeveer 50 mln kr. (vrachtdaling voor in hoofdzaak

invoer van brandstoffen). De kosten van levensonderhoud

zouden hierdooi’ naar schatting met 6 punten dalen en

een stijging van het inkomen ten bedrage van 100 mln ki’.
zou hierdoor
.
– worden vooikomen. Tegelijkertijd moeten
de arbeiders afzien van duurtetoeslagen tot een bedrag
van ongeveer 150 mln kr.
– Naar de
,,N.Z.Z.”
verwacht, zal het zeer moeilijk zijn,
de belangengroepen en de beide gi’ote oppositiepartijen

tot dit compromis tè bewegen. Deze laatste staan 01)

volledige uitvoering van het compensatieprincipe en stellen
oor, het prijsniveau na de looncompensatie op het huidige
peil te stabiliseren. Een dergelijke prijs-loonstabilisatie zou

dan echter, zo merkt het blad op, slechts met behulp van
drastische overheidscontrôle kunnen worden bereikt, daar

anders de loonsverhogingen bij handhaving van de vrije

prijsvorming en cle consumptievnijheid binnenkort on-
getwijfeld weer tot prijsstijgingen aanleiding zouden geven,
hetgeen in Juli a.s. weer tot looneisen zou leiden.

Exportbevordering in Zweden

De Zweedse uitvoer, die gedurende de oorlogsjaren
sterk was ingekrompen, vertoonde na het beëindigen dci’
vijandelijkheden een betrekkelijk snel herstel. Eén van
de redenen hiervoor was het feit, dat aanzienlijke hoeveel-
heden stapelartikelen waren opgeslagen teneinde deze,

zodra de mogelijkheid daartoe zich zou voordoen, te
exporteren. Bovendien konden de in de oorlog binnengeko-
men buitenlandse orders voor het bouwen van schepen en
machines worden uitgevoerd.
Niettemin bleek. al
spoedig, dat de uitvoer onvoldoende
was om de buitengewoon hoge invoer te dekken en in
1947 di’eigde een hançlelsbalansdeficit van bijna 2 mrd
kronen
‘S
lands reserves aan buitenlandse valuta’s uit te
putten. Onder deze omstandigheden was het een eerste
vereiste de uitvoer, die naar volume nog steeds beneden
vooroorlogs niveau bleef, op te voeren, zegt ,,Skandinaviska

Banken” van Januari 1951. Overheid en particulieren
hebben intefisieve pogingen ondernomen om Zwedens
ekport te bevorderen, en, zoals oncicrst.aançl staatje doet
zien, met succes. –

De Zweedse uitvoe,’.

Tn min

Toeneming
\TOIUH1C

t
.

I

__ 100

kronen

vgiIar

1936-8

1947

………………….
3.240

77
1948

………………….
3.979

739

85
949

…………………
‘.250

271
Oct. 1949 tot Sept.. 1950

5.205

955

117

De in hovenstaand staatje weergegeven exportwaarden
reflecteren ten dele pnijsveraideringen; van 1947 tot 1948
stegen de exportprijzen gemiddeld met 10 11 pCt, terwijl
zij van 1948 tot ‘1949 daalden met ongeveer 7 pCt. In
1950 vertoonden’zij wederom een – zij het lichte —stijging.
1-let duurde tot 1949, voordat het uitvoervolume ongeveer
het peil van 1936–’38 bereikte, maar van October 1949
tot September 1950 was de stijging, waarin alle uitvoer-
producten een aandeel hadden, zeer aanzienlijk.

De algemene stijging van de uitvoer moet, aldus ge-
noemd blad, in de eerste plaats worden toegeschreven aan
de inspanning van industrie en handel. Daarnaast moet
evenwel de veelzijdige steun van de Overheid ,worden
genoeni d. Aan exportindustrieën werd voorrbng verleend

voor het verkrijgen van bouw’vergunningen en invoer-

,

77

116

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Febi’uari 1951

t’

vergunnngen voor noodzakelijke machines en uitrusting,

• terwijl al het mogelijkë werd gedaan om,de behoefte aan

grondstoffen dezer bedrijven te dekken. Bovendien
werd het contingent te bouwen woningen zo verdeeld,
dat plaatsen met belangrijke exportindustrieën werden
bevoordeeld om aan de vraag naar woningen voor hun
arbeiders tegemoet te komen. Op ander gebied werden

de investeringen en de bouwnijverheid beperkt om grotere

uitvoer van producten dër houtzagerijen, cement, ijzer.,
staal enz. mogelijk te’ maken. Voorts werden pogingen

ondernomen om de ,,bottlenecks” in de industi’ieën door

betere .productievoorwaarden’uit de weg te ruimen, terwijl’

tenslotte het aantal officiële handelsvertegenwoordigers

in het buitenland werd uitgebreid en handelsexperts naar

Zwedens belangrijkste xportmarkten werden gezonden

Finlands herstebetalingen in natura

Zoals bekend, moeten de herstelbetalingen van Finland

aan Rusland, die oorspronkelijk waren gesteld op $ 300

mln, doch later werden verlaagd tot $ 226,5 mln, in natura
plaatsvinden ‘).

Wanneer men de lijst van de ‘goederen, die uit hoofde

dezer regeling aan Rusland moeten worden geleverd,

beziet, dan valt hèt, zo lazen wij in ,,The Economic Digest”
van vorige maand, op, dat hout en houtwaren, Finlands

traditionele exportproducten, die gedurende de jaren
1929/33 83,5 pct van ‘s lands uitvoer voor hun rekening namen, slechts Ongeveer’
1/3
van de herstelhetalingen uitmaken. Machines, schepen en kabels, die véér de

oorlog een gering percentage van de uitvoer vormden,

of helemaal niet werden geëxporteerd, komen op de lijst
voor met resp. 33,7, 20 en 8 pCt.

• liet ligt voor de hand, dat het Finland an de nddige

fabrieken, mahines, grondstoffen n geschoolde arbeids-

krachten om aan deze verplichtingen te iroldoenon’tbrak.

De enige uitweg uit deze moeilijkheid bestond uiteraard
in het vervaardigen en importeren van de benodigde
machines en grondstoffen en de opleiding van arbeiders

voor deze nieuwe technischë processen. Aan het eind van
het eerste jaar bleef Finland, ondanks het feit, dat hout en
houtproducten dat jaar 50 pCt van de totale leveranties
uitmaakten en het programma derhalve gemakkelijker

was uit te voeren, al in gebreke. Finland werd uit deze
impasse gered, doirdat de periode, waarin de herstel-
betalingen moesten worden verricht, door Rusland werd
verlengd van zes tot acht jaren.
Toch had Finland eind 1949 van de $ 226,5 mln reeds
$ 185,2 mln voldaan; dit is te’danken aan de’samenwerking

van vele gunstige factoren, nl. de ondernemingslust der
industriëlen, de loyaliteit der arbeiders, de bekwaamheid der ,,planners” en de materiële hulp.van buitenaf. Indien

één dezer factoren had ontbroken, dan zou ongetwijfeld
het gehele programma in duigen zijn gevallen. Inflatie
kon evenwel -niet worden vermeden, doordat herhaalde-
lijk loon- en prijsverhogingen moesten worden toegesaan
om het industriële apparaat op gang te houden, met het
gevolg, dat de koopkracht van de Finse mark in Novem-
ber ji. tot op
1/4
van die van 1944 w’as gedaald.
Er is alle reden om aan te nemen, dat het hei’stelbetalings-
programma binnen de vastgestelde tijd, nI. 19 September 1952, zal kunnen worden uitgevoerd. Daii komt evenwel het naspel. De industrieën, die de herstelgoederen produ-
ceren, zijn, zoals gezegd, sterk uitgebreid. Zo is de capaci-

teit van de metaalindustrie meer dan tweemaal zo groot
als vôi5r de oorlog, en de vraag rijst, wat met deze extia-
capaciteit, wanneer zij niet meer nodig is vor de productie van herstelbetalingsgoederen, moet worden aangevangen.

M.a.w.: waar moet Finland de producten deaer industrieën
afzetten? In het Westen, waar de Finse industrie moet

‘) Zie: ,,Fin1andsherste]bea1ingen”
in,,E.-S.B.”
van 29 Sepem-
ber
1948, blz. 775.

concurreren •met gevestigde en ‘ervaren Scandinavische

en Engelse industrieën, of in het’ Oosten, dat tot nu toë
slechts 20 pCt ‘van de Finse expbrt afneemt, of – met

behulp van protectie op de binnenlandse markt? Het
alternatief is stilleggen van deze industrieën, met alle
gevolgen, zoals werkloosheid en kapitaalvrlies,’ van dien.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De gcldmarkt.

De geldmarkt bleef merkwaardigei’wijzc bjj het passeren

van de ultimo ruim, terwijl pas daarna een verkrapping

intrad. 1-let feit, dat

het Rijk – welks tegoed bij de cir-
culatiebank met f 75 mln werd versterkt door overboeking

van de tegenwaardei’ekcning – per 25 Januari jI. ca

T 100 mln aan de gemeenten uitkeerde, speelde hierbij

een rol. In eerste instantie komt dit bedrag nI. in handen

van de banken, waarbij de gemeenten hun rekening aan-

houden. In de weekstaat van De Nederlandsche Bank per

29 Januari demonstreerde zich dit ‘door een daling van
‘de post voorchotten in rekéning courant met f 3 mln’n

een stijging van het tegoed van banken met 116 mln.

Dat de voorschotten zo hoog bleven (nI. f 71 mln bij een

tegoed van banken ad f 63 mln) zal wel aan de bepalingen
van de credietcontrôle moeten worden toegeschreven, liet

is namelijk bekend, dat somrfiige banken hiertoe sinds
17 Januari verplicht waren, op grond Van de stand hunner

ci’editeuren en , ,dekkingsmiddelen” per uit. November 1950.
De .geldruimte kwam zowel tot uiting in de callgeld-
notering, welke t/m 2 Februari op het minimum van

pCt gehandhaafd bleef, als in de onveranderde lage

marktdisconto’s. Op de laatste dag vân de week vond
echter plotseling een verkrapping plaats, waardoor caligeid
Op
1 pCt kwam en vrijwel alle termijnen schatkistpapier,

van Mei—Decemher vervailend, tegen 11 pCt werden

aangeboden.

J)e kapitaalmarkt.

• De aandelenmarkt vertoonde gedurende de verslagweek
wederom een matige stijging. Het wantrouwen in de gulden
heeft zich de laatste tijd ,dermate verspreid, dat de aan-
delenbezitters slechts weinig geneigd zijn van hun stukken
afstand te doen, terwijl anderzijds een geringe stijging de
inflatievi’ees betrekkelijk snel tot de bereidheid van aan-dlenaankoop tegen hoge koersen leidt. Omtrent aandelen Philips circuleerden in het begin van de verslagweek ver-s
sch i ilende gunstige geruchten, wo. dividendverhoging en
\bijstempeiing der aandelen; later werden deze, geruchten
echter gedemonteerd. 1-let agio op Amerikanen-schommelde
tussen 8 en 10’pCt.
De obligatïemai’kt blijft de aandacht trekken. Dé Eerste

Nederlandsche Scheepsverband-Mij geeft f 5 mln 4 pCt
pandbrieven uit; uitei’aard is dit percentage van 4 een
heel evenement voor de obligatiernarkt. FIet feit, dat de
Flerstelbank onderhands f 100 mln zal gaan lenen
31 pCt (naar vel-luidt zelfs tegen een koers van ca 98J pCt),
wijst ook op stijging van de rentestand. Deonmogelijkheid

voor de gemeenten tegen de voorwaarden van de zgn.
,,rentestaffel” geld te lenen, en de koersdaling van de

paridbrieven van hypotheekbanken tot ca 90 pCt voor
3 pCt stukken vormen hier-van verdere symptomen.
Of dit alles nu ook een min of meer blijvende rente-

stijging van de staatsschuld impliceert, is o.i. oog niet zeker;
men kan zich nl. indenken, dat ,- bijv. ten gevolge van

steunaankopen door de Rijksfondsen — de-koersdaling ‘der
staatsfondsen geremd of gekeerti zou kunnen worden,
.indien het Ministerie dat wenselijk zou achtefi.
De nieuwe 2j pCt belastingcertificaten vonden, zd’aH
te verwachten was, een zeér gunstig onthaal. Gedurendë
de eerste drie dagen, dat de inschrijving openstond, werd
op deze emissie voor f 100 mln ingetekend. –

1

7 Februari 1951

ECONOMISCH-STA TISTISCIIE BERICHTEN

117

26 Jan.
2 Febr.

Aand. indexcijcrs
1951
1951

Algemeen

………………
160,5 162,6

Industrie

………………..
226,0 229,9

Scheepvaart
185,6
187,8

Banken

……..
…………..
132,9
133,4

Indon. aand
……………..
55,3
55,

Aandelen

AK.0
….
……………..
176e
1771.

Philips

…………………..
247k
254.

Unilever

………………..
232k
230

iI.A.L.

………………….
195 195

Amsterdam Rubber

……….
123
123k

H.V.A
…………………..
116
115

Kon. Petroleum

…………..
318e
315

Staatsobligaties

2
,
1

pCt

N.W.S.

…………..
779/je
78/16
3-31 pCt

1947

…………..
‘/
16

96
11
/
16

3

pCt. Invest.

certif.

……..
96’/
16

/16

3,pCt

Dollarlenirig

……….
96
/16
96

J.C.B.

*
GRAFIEKEN

Oroothandeisprijzen

van
enige metalen
In
do Verenigde
Staten.

5C

0.04

Sinai

0,03

3.20

Lood

7.’ 0

:t’.
.25

.00

‘.75

Tin

‘.50

44

1945

1946

1947

1948

1949

1950

IJzer: pig iron,compositc, $ per long ton
Staal finished steel, composite, $ per Ib
Koper: electrolytic copper (New York), $ per Ib
Lood: ,pig, desilverized (New York), $ per 1h
Zink: prirne Wesleril (St. Louis), $ per 1h
Tin: Straits tin (New York), $ per 1h
(Bron: Survey
of
Current Busine8s).

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op 5 Februari 1951

Activa.
Wissels, pro-( Hoofdbank

340.848,45
1
)
messen en

J
Bijbank schuldbrieven

Agent-
in disconto

1, schappen

,,

58.728,30
t
399.576,75
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, onder 4°

van de
Bankwet 1948)
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge over-
eenkomst van 26 Februari 1947

…………
1.500.000.000,-
Voorschotten

(
Hoofdbank

t 70.120.478,26
1
)
in rek. crt

1
op
ondcrpand

Bijbank

,,

589.600,43
(mcl.

beleniri-
t
gen)
(
Agentsch.

,, 20.156.380,98

90.866.459,67

Op

effecten

enz.

….
….f

88.777.610,55
2
)
Op goederen en celen

2.088.849,12 90.866.459,67
1
)
Voorschotten aan het Rijk (art.

20 van de
Bankwet 1948)
Boekvordering

op

de Staat der Nederlanden
ingevolge Overeenkomst van 26 Febr. 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
.

……

f 1.174.725.758,95
Zilveren munt en7…….18.305.701,79
1.193.031.460,74
Vorderingen en geidswaardige papieren luiden-
de

in

buitenlandse

geldsoorten\…………
938.889.079,78
Buitenlandse betaalmiddelen ………………
3.518.131,03
Vorderingen in guldens voortvloeiende uit be-
talingsaccoorden

……………….
. ……
285.392.957,63
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds
en

voorzieningsfonds

.
…………………
133.991.21,44
Gebouwen en inventaris
………………….
1.500.000,-
Diverse rekeningen

………………………
226.935.461,12
5.874.524.358,16

Passiva.
Kapitaal

…………………………..t
20.000.000,-
Reservefonds

…………………………
18.418.854,74
Bijzondere

reserves

……………………
69.951.000,39
Pensioenfonds

…………………………
24.342.249,40
Voorzieningstonds personeel in tijdelijke dienst
,,
1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
54.844.465,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)
..,,
2.831.374.025,-
Bankassignaties

in

omloop

… …………..
..
51.018,37
Rekening courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist

….t

190.861.164,99 ‘5
Rijks Schatkist, bij-
zondere rekening

……1.325.155.816,63 Saldo’s van banken

in
Nederland

…………29.174.867,05
Saldo’s voortvloeiende
uit betalingsaccoorden
,,

420.723.902,47
Andere saldo’s van niet-
ingezetenen

……….105.816.792,02
Andere saldo’s ……….185.439.453,74
2.257.171.996,90
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten
..,,
322.515.339,16
Diverse rekeningen

……………………..
274.352.683,52

t
5.874.524.358,16.
Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin
guldenssaldo’s voortvloeiende uit betalings-
accoorden zijn belegd

………………..t
51.900.000,-
‘) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen …………
‘) Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart
1933, Staatsblad no 99) ………….. ….31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……135.822.191,-

NATIONALE BANK VAN ZVITSERLAND.

(Voornaamste posten in millioenen trancs).

Mcd
‘.
M.
07

Data
.

i’.
0
•0

07
o
,
570

!!.
Pq
1″
___
‘3

31 Dec.

1946
15

Jan.

1951
23 Jan.

1951
31

Jan.

1951

4.949,9
5.996,3
5.995,1
5.912,7

158,0
257,2
280,6
280,2

238,7
164,8
152,9 156,8
52,7
1.40,9
1
40,9
41,0

4.090,7
1
4,3t0,2
4.317,7 4.387,5

___
1.163,7
1.933,2
1
1.979,0
1.919,7

30

20

0.2

0
.

0,

t 0.’

0

/

1,18

ECONOMISCH-STÂTJSTISCHE BERICHTEN•

7 Februari 1951

€1BOOTHANDELSI’IUJZEN
VAN (1I3ANEN, VELDBONEN,
BOTER,
KAAS
EN EIEREN IN NEDERLAND

Tarwe’)
Rogge
5
)
Gerst Flaver
5
)
Mais
Veldhonen*)
Boter
3)

Kaas
Eieren *)

,

/:29•.
045
.cs

55O
O
4
)4

.
24
ijva
4)
,
4) .4
4)
.
4)
‘-
0

,
,=’
0
.
.

.
.
2_

0
.,
4)
Q4)
)

4)

,
04-,

at
5444,
o-

Cd


4-

OPH
-.-z:.

Aug. 1949
f
22,04
‘1
.20,32′

.
T

f
23,05
.21,82′
T
r3

21,67
T
T T

T T
T T

Sept.
22,06
21,14 25,44

24,53
23,7.8
28,87′
32,62′.
. .
3,83
29,50

.

3,93′
1,73
J,945

16,77 17.31
12,77
‘13,69
Oct.
21,97′
23,12′
28,78

26,37′

25,03

/
34,50
.
31,75

3,96
2,12
1900
15,12′
Nov.
22,48′
22,69′
.

26,56.

26,0O’.
22,97 31,99 31,75

.

4,17
2,772)1
21,00
16,87′
Dec.
21,05′
23,38′
29,45

T

27,16
f


25,36′
34,27′
25,37′
31,82

4,39
2,48 16,70
12,70′

,Tân.

1950
Febr.
22,97′
24,10′
23,60
30:31

26,82

05,53 34,65
25,12′
32,50

/.,0
2,21
15,00
11,25
22,87
28,69

25,99 24,69 35,95
24,41
31,00

4,’77
1,91
15,69
12,44
Mrt.
22,92
23,95
27,44

25,56
24,50
36,12′
23,66
29,12′-

4,80
1,83
14,62′
11,56
Apr.


22,90′
23384′
28,45

. . 25,93

.24,37′
35,56
23,04 26,85

4,IQ 1,80
14,25
10,95
Mei
22,97′
24,8

t
28,81

26,88
‘24,84
38,22 24,44 25,50

3,98 1,84
15,12′
11,75
Juni
– –

23,04


24,42′

28,17

.

26,61
23,87′
.39,71 ‘24,04_
25,33

3,98
1,83
.15,34′
12,09
Juli
24,33


’24;33
26,71

27,26
24,50

,
41,62.,24,12
6
,
25,00

3,98
2,07.
16,80 13,40

31

Juli-
.
5 Aug.
23,50
23,75-23,25
24,50-25,75

25,16
41,12′
•.,
.
3,98
1,97 17,00
13,50
7-12 Aug.
22,50-23,50
22,80-23,30
25,25-26,00

26,30
42,12′
.

3,98 1,87
17,50
14,00
14-19 Aug.
.

.’

.

.
23,60-25,00 26,75-27,75

27,06
23,75-24,90
43,25
4,00 1,88
20,00
16,00
21-26 Aug.
21,50-22,00 23,75-24,25 26,25-27,00

27,06
25,50-27,00
43,25 25,75
4,00
2,00 21,50 17,00
28 Aug.-

2 Sept.
21,50-22,00
24,25-24,75
27,00-27,50

27,19
25,00-26,50
43,25 26,25

4.00
2,09
.
20,50 16.00
4-9 Sept.
21,60-22,10
25,25-25,50
28,00-29,00

28,44
26,50-27,50 43,50
27,50
.

4,00
2.08
20,25
1625
51-16 Sept.
21,75-22,25
25,75-26,25
29,00-30,50

28,93
26,50-28,50
44,25 28,25
.. .’.’
.

‘4,00.
‘.
2,13 19,00 15,50
18-23 Sept.
2- 7 Oct.
21,85-22,35 22,25-23,00
25,50-25,75
26,25-26,75

29,50-30,00

28,89

29,00-29,60

29,25
27,60-27.75 27,00-29,00
‘44,37’


48:50
-.

4,00 4,00
2,28
2,16
.19;75
20,00
15,00

15,50
9-14 Oct.
22,50-23,25
26,50-27,00 29,25-30,00

29,50
27,25-30,00
49,50
.

4,00
.
2,07
20,75
16,00
16-21 Oct.
22,40-23,15.
27,00
29,00-30,00,.

29,96
29,00-30,00
48,75

.
.

.

4,02

2,10
21,59
16,75
23-28 Oct.
22,50-23,30
26,50-27,50
28,00-29,25

29,41
28,00-29,00
47,50
.’
.

4,02
2,03
22,50
1800
30 Oct.-
.
6 Nov.
23,00-23,50.
26,50-28.00 28,50-29,50

29,60
27,50-29,00
46,50
.’

t

4,02
2,06
23,00
19.00
6-11 ‘Nov.
23,00-23,50 28,50-29,75
2.9,00-30,00

29,71
28,00-29,00 43,00


4,02
2,14
24.00
1950
13-18 Nov.
23,25-23,50
29,50-30,25
30,50-31,00

29,67
28,00-30,00
63,00
.


4,02
2,17
23,50
18,50
20-25 Nov.
23,25-23,50
29,00-30,00 30,00-31,00

30,25
‘28,00-30,00
43,00
.

4,02
2,13
20,50
16,50
27 Nov.-
2 Dec.
23,50-23,65 29,50-30,10
30,00-31,00

30,17
28,00-29,50
41,00

4,02
2,14

118,75
14,75
4- 9

Dec.
23,50-23,65
29,50-30,10 30,00-31,00

30,33
29,00-29,50 42,50
.

4,04
2,

15
19,00′
15,00
11-16

Dec.
23,50-26,00
30,00-30,50
.

30,33
29,00-30,00
42,50
.
.,

.

4,06
2,16
20,00
15,75
18-23

Dec.
23,50-24.00
30,00-31,00 30,00-31,00

30,50
29,00-30,00
39,50
-.

4,09
2,21
18,00
13,25 27-30

Dec.
23,30-23,45
30,50-31,50 31;00-32,00

31,50
29,00-30,00 37,50
.
.

4,14
2
3
15
17,50
12,75
195

2- 6

Jan.
23,30-23,45
31,50-33
3
50
32,00-33,00

31,75
29,50-31,50
39,50 30,75
4,31
2,18 17,00 12,75
8-13

Jan.
23,50-23,80 33,50-34,50
33,00-34,00

33,25
32,75-33,25
.42,00
:82,62”

4,99
2,25 15-20

.Tan.
23,75-24,00 33,50-34,00 34,00-35,25

34,42 33,00-33,75
42,50
‘34,12’

4,51
2,29 22-27

Jan.
23,75-24,00
34,25-34,75 35,25-36,50

36,12′
35,00-36,75
41,50
‘-35,OQ

4,26
2,25
29 Jan.-
.
.
3Feb.
23,75-24,10 .34,25-34,70
.36,00-37,00

.37,06
.
.
35,00-37,50
41,50
35,50
4,21
2.16
1

‘) Deze statistiek sluit aan bij die, gepubliceerd in ,,E.-S.B ” van 12 Juli 1950,
blz.
566
*) betekent: vrije marktprij7.en; . betekent: geen aanbod.
‘) Met ingang van 7 Novrmber 1949 is de handel vrij geworden.
‘) Officieuze, werkelijk be
aa
de netto-prijs.
‘) Na . 7 Aug. 1950 af Rotterdam.
‘) Na 15 Mei 1950 af Rotterdam.
11
Na 5 Juni 1950 af Rotterdam.

WERELD13ROODGRAAN000ST IN 1950.
(in mln bushels).

SCHATTiNG VAN J)E WERIILDWOLPRODUC’I’JE

(in min lbs ongewassen’ wol).


.4

Wereiddeel

.
Gem.
1936-
1940 1947
1948 1949
1950

Noord-Amerika
452
335
‘305


274
2
1
65
.

483
397
631
444
454
Europa

……………
310
299
305 .315
325,
Sovjet-Unie

………
Azië

………………
344
.

342
354 353
366
Zuid-Amerika

………
639 754
689
706
716
268′
,.

281
278

.
286,,
Afrika

……………337
Oceanië

………….
1.
.366
1.335′
1.398
1.416
1.47.5…

Totaal

……………
3.930 3.720

.1
.
3.760 3.79b

3.8907k

Bron:
,U.S.
OTfice
of
Foreign Agricultural Relations”.
‘) Gebaseerd op schattingen van het voorjaa1sscheer$el op het
Noordelijk halfrond, gecon’ibineerd met dc productie, begipneildt
1 Juli of 1 Octobpr van hetzelfde jaar op het Zuidelijk halfrond.
Bij de meeste landen is pluksel tegen ongefs’asscn basis equivaletlt . . * – -.. –
inbegrepen.

‘ .

.

.

. .

– Bi’o’-n:
IJS. Depatment of Ajri’cultire

.gemidcl.
19
4
8
‘1949
1950
1935-’39
voorlopig

Tarwe:

Nooi’d-Amerika
1. 086
1.759
‘1.531
1.523
Europa
‘1.589
1.455
1.505
1.550
1.025
1.100 1.110
A,zië

……….
.

.
1.600
‘1 .475
1.600
U.S.S.R………1.240

Afrika

……
:150
158 150
Zuid-Amerika.
.

.
.1.498

281


..143
273 .
279
290
Oceanië

….

177
197
‘222
180

Totaal

. . . .
6.024
6.420
6.270 6.400

Rogge
Noord-Amerika
54′

52
29

37
Europa
766

,

660

.
‘710
690
U.S.S:R.’

. .-.
. .
885

930

‘.’

950

910
15
16.
13
,
22
Azië

………..
Afrika
‘1
‘1

1


t
Zuid-Amerika.
11
1

1
10
,

11

Totaal

– . . .
1.732
1.670

f
1.715

1.670

ENIGE INpEXCIJFERS VAN
DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE

IN BELGIË.

1938

100
Mrt
19501950
Apr.
I
Mei 1950
Juni
1950
I
Juli
1950 Aug. 1950
Sept.
1950
Oct.
1950

Algemene Index v. d.
1
2
1
111
101
101
94
107 127
Steenkool

……..
102,6 95,3
89,9
94,3 65,8
82,1
95,6
98,4
91,9
85,7
.86,8
80,2
70,6
80,6
91,8 103,3

153,5
141,0 144,4
145,8 108,6
132,9
164,8
189,8
161,4 152,5
157,8 161,0
115,1
142,1
197,5
214,4

ind.prod.

)
…….

Afgewerkt staal
. . . .
160,1
155,4
152,2
161,9
105,5 149,8
196,2
210,9

Cokes

…………..

Afgewerkt ijzer
86,8
58,5
32,3
63,0
38,9
70,4
92,2
90,5

Cement

…………..
Ruw

ijzer

………

Vlas (spinnerij)

. . . .
128,5
119,5
94,2 38,8
98,3 121,9 138,5

Ruw
staal

………

Vlas

(weverij)
102,1
77,3
79,8
26,3
84,3
85,7
96,0
Katoen (spinnerij)
152,9
125,9 127,6
51,4
116,1
144.8
149,4
Katoen (weverij)

. 160,8
142,8
140,9
56,8
134,5 158,8 174,5
Wol (kamwol, spin-
.1
7
7,
4

172,9
130,1
132,3
106,2
165;4
163,8
Wol
(weverij) 176,5
164,2 182,6
122,8
135,3
169,5 187,5
72,2 73,2
69,4
67,0
60,6 58,2 77,5
80,3
90,5
95,2
98,8
86,5
98,7
107 3

nerij)

………..

Papier … . ………
170,0 152,6
156,7 168,8 130,3
158,3 179,8

Vlakglas

…………
Hoiglas

…………

.
.
.
.
Geraffineerde suiker
86,9

.

73,9
71,0
67,5 77,0 85,3
101 7
109,2
Margarine

……………..

Sigaren

……….
‘31,0
34,3 38,0
39,4
36 7
40,1
51 7
626
Sigaretten

……..
.113,7
.
117,7 142,4 144,4 131,8
140,8
1434
116,3

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek; . betekent: gegevens ontbreken; gecorrigeerde ge-
gevens zijn cursief gedrukt.
2)
Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken:
1938 = 100.

N.V. BIERBROUWERIJ

,,DE DRIE HOEFIJZERS”

gevestigd te Breda.

UITGIFTE van

t 1.100.000.-

certificaten van gewone aandelen,

in stukken groot nominaal f 1000.- aan toonder

uitgegeven’door de N.V. Indstrieele Trustmaatschappij
te Breda,
ten volle çlelende in de resultaten over het boekjaar
1October1950-
30
Septembet 1951 en volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat .de inschrijving op
bovengenoemde uitgifte – uitsluitend voor houders van
certificaten van gewone aandelen – zal zijn opengesteld
bij hun kantoren te Amsterdam,
Rotterdam, ‘s-Graven-
hage en
Breda,
voorzover aldaar gevestigd, op

VRIJDAG 16 FEBRUARI 1951

van des voormiddags 9
,
uur tot des namiddags 4 uur,

: tot de koers van 110 pCt.

op dé voorwaarden van het prospectus d.d. 5 Februari
1951.


Prospedtussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijg-
baar bij bovengenoemde kantoren, waar tevens, in
beperkt aantal, verslagen over het boekjaar 1949/50
ter beschikking zijn en de statuten der vennootschap
ter inzage liggen.

ROTTERDAMSCHE BANKN.V.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1
N.V.

VAN MIERLO EN ZOON N.V.

Amsterdam 5 Februari 1951.

Breda

….,.

…’

:

:

Z
o eaeet

NetherlandS Trade Bulletin –

Would you please t’ake note tat we are
moving our 0ff ice wet.
1012/1951
to: 1 Corso
Novara Naples and would you please send the
,Netherlands Trade Bulletin”, which we find
very usefut and interesting, to that address.

Door het N.T.B. in te schakelen bereikt u
duizenden geïnteresseerde firma’s over de ge-
hele wereld. Inlichtingen worden u gaarne ver-strekt door dc advertentie-afdeling:
POSTBIJS 42 – SCHIEDAM
(Telef.
69300).

voor
.’rFTT,is
iirJl NIT7itI

Vraag en Aanbod Inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.

FABRIEKSGEBOUW

,door chem. pharm.
o
bedrijf gevraagd.

Totaal bebouwde oppervlakte ca.
750
6,
1000
m2 mcl.
ketelhuis; magazijnen en kantoren. Open terrein voor
latere uitbreiding moet beschikbaar. . zijn evenals be
;

hoorltjke lozingsmogelijkheden voor., afvalvloeistoffen.
Ool in aanmerking konit op- of ovérname van gro-
ter bedrijf. Voorkeur Prov. Gelderland; N.-Z.-Holl.
Ijtrecht’

Aanbiedingen, vergezeld ,van uitgebr. gegevens, .onder
no. E.S.B.
6-9,
bur.
v.
d. ,bl., Postbus
42,
Schiedam.

TE KOOP AMGEBODEN

GROOT FABRIEKSPA.ND

700
m2 opp. met kantoren en woonhuis, geheel vrij liggend
met groot uitbreidingsterrein, gelegen in het Centrum van het
land aan Hoofdspoorweg. Br. onder no. E.S.B.
6-7,
bur,
v. d. bi., Postbus
42,
Schiedam. . .

TE KOOP OF TE HUUR:l

Voormalige Zuivelfabrîek,

– . ,,H. MARIA”

te Oostrum-Venry met of zon-

der de daarbij gelegen terreinen.

Gelegen in de nabijheid van het station der Nederlandse

Spoorwegen te Venray. Inlichtingen te . verkrijgen bij:

COÖP. ZUIVELFABRIEK ,,VENRAY”

Leunseweg 22, Venray.

Ter overname
TIJDSCHRIF-
TEN:
Organisatie en Effi-
ciency,
1939
tfm
1948.
Tijd-
schr. v. Efficiency en Do-
cumentatie
1941
t/m
1948.
Eco-
nomische Voorlichting
1940
van
24
Mei t/m
1946.
Econo-
misch Statistische Berichten
1939
t/m
1948.
Br. no. O.Q.
1521,
Adv. Bur. De Bussy,
Rokin
60,
Amsterdam-C.

SIMCA
1950,
,wegens ver-
trek

te koop aangeb.
.5
mnd.
oud, m. rolhoes, , temp.-m.,
ruitènverw., benz.verbr. 1
13.
Pr. f4900.
Br. onder no.
ESB
6-11,
hur.
V.
d. bi.,
Postbus
42;
Schiedam.

Via deze RUBRIEK richt

U iich rechtstreeks tot

de particulier..

119

1u
B.EDRIJSARCHIVARIS
(27 jaar), met ,,Ntder” opleiding en langdurige practische er-
varing, wenst van werkkring te veranderen.
Event. uitzen-
ding geen bezwaar. Brieven onder no. E.SB.
675,
bur. v. d.
bi., Postbus 42, Schiedarn
.. .

3!
JUR.’ECON.
zoekt werk, voor halvé dagen, omg. Leiden
Onverschillig wat. Br. onder no.
TSE.’
6-1, Bur. v. d. bi.,
Tostbus ‘i2, Schiedain.

vaeatures

EsAcomptobank N.V.

VRAAGT

ervaren hOofdböékhôüder

in bezit van acte M.O. Boekhouden, voor
‘spoedige uitzending naar haar Hoofd-
kantoor Djakarta.

Uitsluitend

schriftelijke

uitvoerige

sollicitaties
vergezeld van pasfoto,, worden ingewacht op het
Secretariaat van het Kantoor Amsterdam, Kei-
zersgracht 573-575.
.

S

LEVER BROTHERS

UNILEVER N.V.

-.

zöekt voor haar.afdehng

MARKTONbERZ.QËK

EEN

Wetenschappelijk Assistent.


voorkeur geniet

DOCTORANDUS IN DE ECONOMIE

leeftijd tot 35 j.

Schriftelijke sollicitaties onder vermelding van

leeftijd en opleiding te richten aan de Cen-

trale, Personeelafdeling, Museumpark
l
. te

Rotterdam onder nr. 201. –

PHILIPS

Economisch – Stâtistische

Berichten –

N.V. PHILIPS’

.
LOËIÂM

PENFABRIEKËN

EN DH OVEN

Er’ bestaan vacatujres voor enige veel-

belovende krachten ter opleiding voor

‘belangvijke Ieiden’de functies in bin-

nén- en buitéfliand ôp’ FINANCIEEL,.

BEDRIJFS-ECONOMISCH EN ADMINI-

STRATIEF GEBIED;

Zij, die uit hoofde vzn hun persoonlijke eigen.
schappen en karakter hiertoe geschikt zijn, zullen
een all-round vorming van enkele jaren ontvangen,
warnâ zij in aanmerking kunnen komen ‘voor het
vervullen van zelfstandige, leidende functies in
concernverband.

Interessante ervaring resp. gespecialiseerde kundig.
heden op en èf meer van de genoemde gebieden
strekken tot aanbeveling.

Leeftijd: liefst niet. ouder dan 35 jaar.

Volledige schriftelijke sollicitaties onder E.S.B.
5110
te richten tot- het Hoofd van de afdeling Personeel-
zaken van ‘ck N.V. Philipi,Willemstraat 20, Eindhoven.

.:4dres voor Neder)and 1’i6ter de Hoochstraat ,, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en ‘Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Semirarie ioor Gespecia”liseerde Ehonomie
1
4,
Unit’ersiteitstraat, Gent.

A’bonnementen: Pieter de Iloochstracet 5 Rotterdam (W.)

Bankiers ‘Ban que de C.ommcrce, Brussel..

Abonnements prijs, franco per past, voor Nederland t
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg
/
2.8,—
per jaar., te voldoen çtoor storting van
de tegenwaarde in Belgische’ franco bij de Banque de Commerce te
Briossel of op haar Belgische postgirorekening
050
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijkgdelen

(per zeepoet)
26,-,
overige
– landen
/
28,—
per jaar.

Abonnementen ‘kunnen ingaan met elk nummer en stechts worden
beëindigd per uttimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in
J
ederland
‘aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).


ADVERTENTIES.

Alte correspondentie betr8ffende advertenties te richten aan de Fit-nov.
H. A. M. Roelants, Lange 1-laven
‘4’,
Sehiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/0,40′
jier, rem. Contrdct-tarieven op aanvraag. Rubrieken ,,-Vacatures” en ,,Beschikbare krachten’ /
o,6o
per mm -(dubbele..kolom). De.. administratie behoudt. zich het, recht
-voor om -dve’tenties zdnder 61i4daf écni:rededé,t
ti
tvefgéresi:

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur