Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1756

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 10 1951

• ECONOMISCH”

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSttTUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 10 JANUARI 1951

No.
1756

Dezer dagen

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de J’ries; C. van den Berg (‘secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

C031 MISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.
S

INHOUD
Blz.

De

goed koop-geldpolitiek

gered

dooi’ J.

C.

Brezet …………………………….
24

Ontdooien

van

pensioenfondsen
door Mi A.

C.

uan

Epenhuysen

…………………
26

Buitenlands kapitaal in Nederland
door Mr Dr

J.

11.

F.

Jjloemei’s

………………….
27

Waar de schoen wringt
dooi’ A. A. van Anje-

ringen

……………………………..
29

Ingezonden

stuk:

Credietcontrôle en institutionele beleggers
dooi’

JrJ
JhT
Smit
met naschrift
vanJ. G. J3rezet
32

Boekbespreking:

Dr F. A. G. Keesing: De Europese Betalings
Unie, bespr. dooi’ Khoun’ hen. 7’ie

……
. 38

Aantekening:

De weekstaat van De Nederlandsche Bank
34

Internationale

notities:

De

petroleu mperspectiev.en van het

Verre

‘Oosten

…………………………
35
De Deense landbouw in het oogstjaarl949/50
36

Geld-

en

kapitaalmarkt …………………
36

Grafieken:


Prijsindexcijfers van dein- en uitvoer van Ne-.
derland………………………….
37

Statistieken:

Bankstaten

……………………….
37

Stand

van

‘s

Rijks

Kas………………
38
Indexcijfers van lonen volgens regelingen in

Nederland

………………………
3$

verkeer

n vervoer in

Nederland’
.
…….

39

Prijsindexcijfers van het

gezinsverbruik

in

Netlerland

……………………..
39

-.’

N”

‘:’:; .

•».

-“.’

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

heeft het Ministerie van Financiën schatkistpapier tot een

bedrag van f 300 millioen rechtstreeks ondergebracht hij

De Nederlandsche l3ank. Zoals te begrijpen is, verdiepen
zij wier denken in het monetaire vlak ligt zich in gissingen
over geldschepping, geldwaarde en prijspeil.

liet is een probleem, dat de economie, naar de dogmen-
historie leert, reeds lang kent.
rçoen
men. nog ganzeveren
spitste ging het om de instrorhing van goud in Europa,
toen stalen pennen spatten, streed men om de al dan niet
volwaardige dekking van het bankbiljet; nu wij allen een
gouden pen voeren— met verharde punt—gaat het om de
nevelvlek giraalgeld.

In Nederland is die nog voor het oog, zij het dan ge-sterkt door een grote hoeveelheid technische oefening,
te volgen, in de Verenigde Staten maakt men zich zorgen,
dat de geldcirculatie zich aan het inzicht zal gaan ont-trekken. Een plan tot volledige beheersing van,prijzen
en lonen is in voorbereiding. Enkele incidentele maat-
regelen doen reeds de moeilijkheden zien voor de Atlas
aan wie het bewaren van de economische stabiliteit is
toevertrouwd. De delicate t?ets van Odysseus zal hij moten

verenigen met de grove kracht van Ajax; een
figuur die zelfs in de,letteren zeldzaam is.

Het monetaire is als de asregen, die omhoog komt,
omdat het binnen in de krater voelt. In de reële sfeer
begint het te knellen bij verschillende grondstoffen. Voor
Europa om te beginnen de steenkool.

1-let is een probleem gebleken in Nederland, waar de

Regei’ing thans een contract tot invoer van Amerikaanse
industriekolen heeft afgesloten. Het is in Groot-Brittannië
reeds een voldoende aantal malen een incidenteel probleem
geweest om het thans structureel te noemen. De Minister-
.President heeft, ditmaal een deputatie van de, resterende,


mijnwerkers bij zich ontboden’ om. een verhoging van
prestitie te vragen. Een gedeeltelijke verduistering is

ingevoerd.

De gedachtenassociatie’ uit het laatste ligt te zeer voor
het grijpen dan dat wij haar willen,voigen. Een economist
kan volstaan met te constateren, dat het primaat van het
staatkundige thans vrijwel volkomen is en dat het econo-
– mische nog slechts aan het hgin staat, zelfs in papieren
ov€rdenking, van de ‘aanpassing in dit nieuwe patrooh.

Doch ok vernieuwing onder andi’ gezichtspunt op-
gezet blijft men nastreven. T-let Schuman-plan betreffende
de Europese ijzer- en staalindustrie wordt in een volgende – men hoopt beslissende – phase in behandeling genomen.
De zo belangrijke onderhandelingen over het handels-
verdrag Nederland—Duitsland zijn hervat en de Benelux
• glijdt misschien w’eer iets verder
01)
een onderlaagje van boter. Maar aan twee zijden beboterd is onze boterham
nog.niet.’ – .

N.V. Koninklijke Maatschappij ,,De Schelde’

Gevestigd te Vlissingen

*

UITGIFTE van

nom.
f
2,500,000.— 3
1
/2
pCt. converteerbare obligaties

in stukken groot
f
1000.— nom. aan toonder

(converteerbaar in gewone aandelen in de N.V. ,,Nationaal Bezit

van Aandeelen Koninklijke Maatschappij De Schelde”)

Ondergetekenden berichten,
,
dat zij de inschrijving op boven-

genoemde obligaties openstellen op

VRIJDAG 19 JANUARI 1951,


van des voormiddags 9 tot des nâmiddags 4 uur,

bij hare kantoren te Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en

Vlissingen,

tot
den koers van 100 pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus dd. 10 Januari 1951.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de

inschrijvingskantoren.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. Rotterdamsche Bank N.V.

AMSTERDAM 10 Januari 1951.
ROTTERDAM

Koninklijke

Nederlondsche

Boekdrukkerij

H. A.A. Roelunts

Schiedom

ADVE.R TEER

IN DE

E.’-SSB.

Er is practisch geen
grote instelling waar de
E-SB. niet regelmatig’
– wordt ontvangen en cir-
culeert.
Dit maakt dit voor-
aanstaande – weekblad
niet alleen tot een prima
advertentiemedium’ voor
personeelsannonces, bo-
vendien is het bij uitstek
geschikt voor ,,Vraag
en Aanbod” betreffende
kantoorbenodigdheden,
brandkasten, fabrieks-
en kantoorgebouwen, in-
dustrieterreinen enz. enz.
Schakel daartoe in voor-komende gevallen de ru-
briek ,,Voor Kantoor en
Bedrijf” in.

Ook voor Beschikbare
Krachten is een annonce
in
,,Economisch-Statisti-
sche Berichten” de aan-
gewezen weg. Annon-
ces, waarvan de tekst
‘s Maandags in ons be-
zit is, kunnen, plaats-
ruimte voorbehouden, in
het nummer van dezelfde
week worden opgeno-
men.

22

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

,Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z. – Tel.
25410

Onnfh Verzekeringsudv.

LOD. S. BEUTH

deskundige terzake van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij verkoop
van praktijk of zaak

Pensioen-voorzieningen
voorstaf en personeel

‘Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen

Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaartondsen

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij. Op het Leven en tegen Invaliditeit
N.V.

Aanpassing

von ondernerningspensioene en

spaatfondsen aande (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen •

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 – 5346

MAAK GEBRUIK van de rubriek ,,Vacafures’ voor het
oproepen van sollicitanten
voor
leidende luncfies.

R. REES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makejaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bankaen Effectenzaken

10 Januari1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

J. C. BREZET, De goedkoop-geidpolitiek gered.

Voor het kunnen voeren van een rentepolitiek moet de
Staat als debiteur een zeer sterke positie innemen, zoçlat

hij de hem goeddunkende condities als het ware aan de

credietgevers kan opleggen. De kern van een dergelijke
sterke positie is, dat de Staat altijd een alternâtief heeft
als een bepaalde groep credietverschaffers op de gestelde

condities niet kan of wil uitlenen. Deze spil bestaat in

ons land uit een combinatie van een flinke kasvoorraad
van het Rijk en een bijna automatisch functionnerende

credietverstrekking van de commerciële banken aan het

Rijk. Als noodreservoir fungeert hiernaast de circulatie-
bank, waarop de Staat, zonodig, een beroep kan doen.
Tot voor kort waren de omstandigheden, waaronder de

Staat zijn liquiditeitspolitiek voerde, gunstig voor het
slagen er van. De laatste tijd echter is de spil der goedkoop-
geldpolitiek sterk verzwakt en de omstandigheden, waar-
onder deze rentepolitiek zal worden gevoerd, zijn in het
nadeel van de Staat veranderd. Desondanks houdt de

Staat blijkbaar – gezien zijn beroep op de circulatiebank
– vast aan de tot dusverre gevolgde rentepolitiek.

Mr A. C. VAN EPENHUYSEN, Ontdooien Pan pen-

Sioenfondsen.

De oplossing, welke Prof. Koopmans voor het vraagstuk
van de schaarste aan risicodragend kapitaal in ,,E.-S. B.”.

van 22 November 1950 aan de hand heeft gedaan, kan

naar

schr: meent niet dienen. Een belegging in aandelen,

welke hun waardering aan de beurs zouden moeten ont-
lenen, zoü geen afdoend middel blijken. Voorts kan de
/ gedachte van Prof. Koopmans alleen gelden voor kapitaal-
verzekeringen; voor renteverzekeringen,lijkt zij practisch
niet toe te passen. Dit terwijl de renteverzekeringen het
grootste accres der belegde reserves leveren. Schr. geeft

nu – z.i. dient het accent te worden gelegd op het voor-
komen van verdere accumulatie van gelden in de dode hand
der fondsen en tegelijk ware een methode van bepalen der
uitkeringen van verzekeringen op een aan de waarde van
het geld zich aanpassend bedrag in te voeren in dit
artikel een andere eg tot een oplossing aan.

Mr Dr J. H. F. Bloemers, Buitenlands kapitaal in Neder-

land.

Teneinde de industrialisatie te bevorderen is onlangs
een officiële poging gedaan om in versterkte mate buiten-landse investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven aan

te trekken. In de desbetreffende regeling wordt aan niet-
ingezetenen, die door kapitaaldeelneming rechtsstreeks

participeren in een industriële onderneming, welke ge-
vestigd is en haar hoofdwerkzaamheden in het Rijk in

Europa uitoefent, een officiële garantie van retransfer naar
het buitenland van de opbrengst dezer deelneming bij
verkoop daarvan aan ingezetenen of liquidatie der onder-

neming gegeven. Hierbij gelden echter verschillende be-perkende bepalingen. Na een uitvoerige bespreking dezer
regeling komt schr. tot de conclusie, dat zij weinig aan-
tre]kelijks heeft voor de buitenlander en vraagt zich af,
of zij wel aan haar doel zal beantwoorden. Schr. beschouwt

een dergelijke regeling als een teken, dat het voor het betrokken land op andere wijze niet meer mogelijk is

kapitaal aan te trekken. De economisch natuurlijke weg
om buitenlands kapitaal tot investering in een bepaald
land te bewegen, is het scheppen van een sfeer van inter-
nationaal vertrouwen, welke geen uitdrukkelijke garanties
behoeft. Nederland is met deze regeling, die weinig ge-
schikt is om het buitenland vertrouwen in te boezemen,

op de verkerde weg.

A. A. VAN AMERINGEN, Waar de schoen wringt.


I
Tijdens het Kamerdebat over de loon- en p’rijspolitiek

bleek o.a., dat het belangrijke verschijnsel van de psycho-
logie van de consument te weinig is onderzocht. Het ver-

bruik van de volkshuishouding lijkt een grillige, onbe-
rekenbare grootheid, waarvan de bewegingen uiterst
moeilijk te doorgronden, laat staan te voorspellen, zijn.
De consument stuit bij het uitoefeuien van zijn economisch

grondrecht van de consumptievrijheid op verschillende

handicaps. De hulpeloosheid van de consument tègenover
het gecompliceerdé goederenaanbod schept de basis voor
een afroming, die .vaak de vorm van uitbuiting kan aan-

nemen. Schr, meent, dat het verschijnsel van de ver
zwakking Van de consument niet zonder meer moet worden
aanvaard en dat op dit terrein een overheidstaak onvervuld

ligt. Aan de bemoeiingen, die op dit gebied reeds bestaan,
kan uitbreiding Nyorden gegeven door 1. een meer iiten-
sieve studie der consumptiegewoonten, 2. in sterke mate

leiding te geven aan de consumptie en 3. meer aan-
dacht te schenken aan de mogelijkheid van meer recht-

streeks optreden tegen bepaalde vormen v3n exploitatie

van de consument.

– SOMMAIRE. –

J. C. BREZET, La pol itique de capitaux â bon marché est

sauç’ée. –

Les circonstances étaieht, dans le passé immédiat,
favorables pour faire réussir la politique de l’argent bon
marché appliquée par l’Etat. Toutefois, les derniers temps,
ces circonstances ont cliangé au détrirnent de l’Etat. Le

gouvernement paralt cependant tenir â sa politique suivie jusqu’é présent.

Mr A. C. van EFENHUYSEN, Le déblocage des casses

‘ de retraites.

L’auteur est d’avis que li solution dii problème de l
pénurie de capitaux de placement préconisée par le Profes-
seur Koopmans dans l’,,E.-S. B.” du 22 novembre 1950,
doit être rejetée. 11 expose dans cet article d’autres moyens
pour résoudre le probléme en question.

Mr Dr J. H. F. BLOEMERS, Des capitaux étrangers aux

Pays-Bas.

Afin – de favoriser l’industrialisatioi, De Nederlandsche
Bank a fait récemment un effort pour stimuler les in-
vestissements étrangers dans le secteur privé néeriandais.

L’auteur soumet les dispositions prises,è. un examen dé-
taillé et conclut qu’elles ont peu d’attrait pour les étrangers.

A. A. VAN AMERINGEN, Oi) le bdt blesse

Le consommateur se heurte â différents obstacles quand
il veut appliquer un droit fondamental, notamment la
liberté en matière de consommation et son impuissance
vis â vis de la complexité de l’offre constitue en faveur
des producteurs et du secteur de la distribution tin moyén
d’écrémage, qui peut revêtir parfois une forme d’exploi-tation. L’auteur est d’avis qu’il ne faut pas accepter sim-
plement ce phénomène d’affaiblissement du consojnmateur
et que l’autorité se trouve ici devant une t&che.inachevée.

24

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Januari 1951

De goedkoop-geidpolitiek gered

Omtrent de jaarwisseling heeft zich in ons land een

aantal veranderingen op monetair terrein voorgedaan.

Hieronder zullen de consequenties hiervan voor de rente-

politiek wörden nagegaan. Te meer is er aanleiding op

het rente-aspectvan de getroffen maatregelen de aandacht

te vestigen, omdat dit aspect bij de officiële toelichtingen
niet als zodanig naar voren is gebracht. Mogelijkerwijze

is er op dit punt van toeval sprake; denkbaar is ook, dat

men van officiële zijde dit enigszins netelige onderwerp

liever heeft willen vermijden.

De
getroffen
maatregelen.

De maatregel, waarmede bij de jaarwisselingde goed-
koop-geldpolitiek stilzwijgend werd gesauveerd, bestond
in het onderbrengen van schatkistpapier door het Rijk

bij De Nederlandsche Bank. Het feit, dat deze maatregel

zo nodig zal worden herhaald, vergroot de betekenis van deze stap nog aanzienlijk; zij krijgt hierdoor min of meer

het karakter van precedent.

Dit beroep van het Rijk op de circulatiebank werd
tegelijkertijd aangekondigd met twee andere wijzigingen:
een omzetting van dollairs in goud door De Nederlandsche

Bank en een waardevolle technische verandering van de

wekelijks gepubliceerde bankstaat, welke hot inzicht in
haar deviezenpositiè verbetért. Beide veranderingen zijn

op zichzelf belangrijk, doch voor ons doel niet ter zake

doende. Het onderbrengen van schatkistpapier werd
voorts speciaal belicht in het kader van de vrag, of dit

al dan niet inflatoir werkt. Ook dit is voor ons betoog niet

essentieel.
1-Jet is hiermede wel duidelijk, dat er zoveel nieuws ‘as,

datde aandacht trok, dat het rente-âspectnoodgedvongen
wel op de achtergrond moest blijven.
Een bericht, dat wèl betrekking had op de rentestand,
was de aankondiging, dat de inleggersrente der Rijks-

postspaarbank met ingang van 1 Januari 1951 was ver-

hoogd van 2,16 pCt tot 2,28 pCt. Zij, die zich nog her-
inneren, welke oppositie in December 1949 vanwege het

Ministerie van Financiën tegen een verhoging van de in-

leggersrente – die toen blijkbaar reeds door de P.T.T.
was overwogen – werd gévoerd, hetgeen ten gevolge had,
dat de voorgenomen verhoging niet d6orging, zijn geneigd

hierin een concessie op het stuk van de rentepolitiek te
zien, en wellicht zelfs een voorbode van verdere loslating
van de goedkoop-geldpolitiek. Uit het onderstaande zal
blijken, dat deze laatste opvatting hoogstwaarschijnlijk

niet juist is. – –

De spil der goedkoop-geidpolitiek.

Bij de goedkoop-geldpolitiek moeten steeds twee vragen
scherp van elkaar worden gescheiden, nI. 1. of men haar
bevorderlijk of funest acht voor ‘s lands welzijn of voor
bepaalde groepen van de bevolking, 2. onder welke om-standigheden of voorwaarden zij überhaupt kan worden
gevolgd. Wij zullen ons vooral met het laatste punt
bezig houden.

‘De voorwaarden voor het kunnenvoeren van een rente-
politiek (hetzij in de zin van een duur of een goedkoop
geld) laten zich kort aldus samenvatten: de Staat moet als
debiteur een zeer sterke positie innemen, zodat hij de hem goeddunkende condities als het ware aan de credietgevers
kan opleggen.

De kern van een dergelijke sterke positie is, dat de Staat

altijd een alternatief heeft als een bepaalde groep crediet-

verschaffers op de gestelde condities niet kan of wil uitlenen:

Wensen obligatiehouders niet te converteren in – lager

rentende staatsobligaties? Accoord; zij krijgen aflossing
iL
pan. Wenst èen (bijv. institutionele) belegger geen laag

rentende staitsobligaties te kopen? Accoord; hij blijve dan

– hij gebrek aan overige goede beleggingen
s—
onbelegd
of investere zijn middelen in nog veel lager rentend kort-
lopend schatkistpapier, indien hij meent, dat de rentevöet

over enige tijd hoger zal zijn.

Op deze wijze krijgt men, als de Staat over voldoende

uithoudingsvermogen beschikt, en de beleggers zich niet

kunnen permitteren al te lang onbelegd te zijn, omdat
zij intrest nodig hebben voor hun levensonderhoud resp.

voor het doen vaft uitkeringen, voor verzekeringen en

pensioenen, de beleggers wel murw.

Dit lange uithoudingsvermogen van de Staat is geba-
seerd op een constellatie, die men gevoegelijk als
de spil
çan de goedkoop-geidpolitiek
kan betitelen.
Deze spil bestaat in ons land uit een combinatie van een
flinke kasvoorraad van het Rijk – waarmede dergelijke

‘aflosbaarstellingen en niet-consolidering.enz. steeds kunnen

worden gefinancierd – en ecu bijna automatisch function-
nerende credietverstrekking van de commerciële banken
aah het Rijk. Als noodreservoir fungeert hiernaast de

circulatiebank, waarop de Staat, indien zijn kaspositie
dat nodig maakt, een beroep kan doen.

De liquiditeitspositie van het Rijk is, ten gevolge van de

werking van deze spil van de bevrijding af tot heden toe,
in zo sterke mate gehandhaafd kunnen worden, dat de
Staat bij het döen van een beroep op geld- en kapitaal-
markt eigenlijk geen enkele keer in een .dwangpositie heeft

verkêerd. 1-lierin __! en in een bekwame wijze van han-
teren van de aanwezige middelen – ,moet de oorz’aak van

het slagen van de goedkoop-geldpolitiek gedurende . de
afgelopen vijf jaar worden gezocht.

De hantering van de spil door de Staat.
Flieronder zal geen volledig overzicht worden gegeven
van de wijze, waarop de Minister van Financiën de
liquiditeitspositie van het Rijk handhaafde en déze voor
zijn doel bij de rentepolitiek aanwendde. Slechts zal
w’orden getracht enige hoofdlijnen te schetsen.

Het kastekort, dat de Nederlandse staatsbegroting
gedurende geruime tijd vertoonde, ded uiteraard het kas-
saldo van het Rijk (dat vnl. bestaat in een tegoed bij De
Nederlandsche Bank) verminderen. Teneinde het aan te
vullen weM de E.C.A. bereid gevonden telkens toestem-
ming te geven om bedragen van de tegenwaarderekening
over te boeken naar ‘s Rijks Kas. Dit werd zô voorgesteld,
dat dezebedragen achteraf werden beschouwd als te hebben
gediend voor betaling van reeds door de Staat gedane
productieve uitgaven; dit laatste heeft uiteraard slechts
een formeel kaiakter.

Een tw’eede punt betreft de weigering resp. de schoor-
voetende toestemming van de Minister van Financiën
om het tegoed van het Rijk hij de circulatiebank, toen h’et
nog groöt was, aan te wenden voor aflossing van bij De Nederlandsche Bank aaifwezig schatkistpapier. Ten on-
rechte heeft de discussie hierômtrent zich afgespeeld om

de vraag, of dit een al dan niet inflatoir karakter had.

10

Jnuari .1951

EdONOMISCH-STA TISTISCHE

BERICHTEN

in wezen is een dergelijke aflossing niet meer dan een

boekingskwestie, dus monetair neutraal. De aand rang

tot aflossing en de oppositie daartegen hadden slechts zin

in verband met de rentepolitiek.

3. De wijze, waarop het Rijk schatkistppier plaatst,

is niet alleen voor de banken technisch zeer aantrekkelijk,
doch dient tegelijkertijd de liquiditeitspositie van de Staat.

Zoals bekend, ligt het initiatief bij deze plaatsing niet
hij het Rijk; doch bij de banken. Deze kunnen dagelijks

practisch onbeperkte bedragen schatkistpapier van diverse
* looptijden bij de Agent van het Ministerie van Financiën
verkrijgen. Zij maken – teneinde renteverlies te voor-

komen – geregeld, van deze mogelijkheid gebruik, en wel

in geval hun eigen liquiditeit groter is dan zij op grond van
hun verplichtingen gewenst achten. 1-let effect van deze

gang van zaken op de kaspositi,e van het Rijk laat zich

d oor de volgende voorbeelden illustreren.

Bij de geldsanering werd het chartaal geld door het
publiek bij de commerciële banken ingéleverd; deze kochten

hiervoor schatkistpapier, zodat uiteindelijk het kassaldo
van het Rijk met dit bedrag werd verstePkt.

Een ander voorbeeld is: stel, de Staat biedt een conversie-
lening aan en een aantal obligatiehouders converteert niet.
De Staat betaalt hun de aflossing; de obligatiehouders

houden, onderstellen wij, dit bedrag als banksaldo aan.
De bank krijgt hierdoor meer kas (saldo bij de circulatie-
bank), en belegt dit in schatkistpapier. 1-let Rijk krijgt dus
het aanvankelijk uitgegeven geld wer terug. 1-liermede is
de kring gesloten: het Rijk heeft de obligaties afgelost en
toch zijn kaspositie gehandhaafd. Offer is slechts de rente
op schatkistpapier, die de Staat moet betalen,.

Bij dit alles moet de aantekening worden gemaakt, dat
de omstandigheden, waaronder de Staat deze liquiditeits-
politiek voerde, gunstig waren voor het slagen er van.
De Staat had nI. tot voor kort vrijwel een monopolie-

positie als debiteur op de geld- en kapitaalmarkt. De
banken konden met-binnenkomende middelen vrijwel niets
anders doen dan deze. in schatkistpapier beleggen, omdat
er gebrek was aan vraag naar crediet door het bedrijfsleven.
1-letzeifde gold voor de obligatiemarkt en de overige
markt voor langlopend- niet-risicodragend kapitaal. 1-let

behoeft weinig toelichting, dat er in dit opzicht gedurende
de laatste maanden een radicale ommekeer heeft plaats
gehad. De sterke toeneming van de vraag naar bankcrediet

dooi’ het bedrijfsleven heeft zelfs .geleid tot een nieuwe vorm van credietcontrôle. De stijging van de vraag naar
obligatie- en dergelijk kapitaal is nog niet zo sterk aan de
dag getreden, doch er is reden om aan te nemen, dat er nog
een groot beroep van particuliere zijde, boven de markt

hangt.

De stijgende credietverlening door banken âan het
b’edrijfsleven leidde er toe, dat schatkistpapier niet door
de banken werd verlengd, waardoor het saldo van ‘s Rijks
Kas werd uitgeput. De verzwakking van de monopolïe

positie van de Overheid op de kapitaalmarkt kômt tot
uiting in de moeilijkheden, die de lagere publiekrechtelijke
lichamen (waarvan de financiering geschiedt op door het
Rijk voorgéschreven condities) thans ondervinden bij het
verlengen en het opnemen van nieuwe leningeh. De in-

stitutionele beleggers hebben thans tal van mogelijkheden

dm
geld op veel voordeliger condities aan het bedrijfsleven
te verstrekken en de tijd, dat zij door het Ministerie van Financiën gedwongen werden de lage rentetarieven, be-
kend als het rentegamma, te aanvaarden dan wel onbelegd

t’ b’lijven, is althans voorlopig voorbij.
De conclusie uit het bovenstaande is,’dat de spil der
goedkoop-geldpolitiek de, laatste tijd sterk .is verzwakt
en bovendien, dat de omstandigheden, waaronder deze

rentepolitiek zal worden gevoerd, sterk in haar nadeel zijn

veranderd.

Beroep van de Staat op De Nederlandsche Bank

De hoven beschreven uitputting van het kassaldo van
het Rijk was in het einde van 1950 zover voortgeschreden,

dat dit saldo, toen enige grote hijzondee betalingen

moesten’worden verricht, onvoldoende was, en een beroep

01) de circulatiebank werd gedaan. Weliswaar is er op de
balans van De Nederlandsche Bank nog een zeer aanzien-,
lijk bedrag aan tegenwaarde aanwezig, maar de E.C.A.-

autoriteiten konden er blijkbaar niet poedig genoeg
toe gebracht worden hieruit overboekingen naar ‘ Rijks

Kas goed te keuren.

Op het moment, dat dè Schatkist in deze positie zou
komen te verkeren, hebben diegenen in den lande, die de

goedkoop-geldpolitiek een weinig goed hart toedragen,
nu reeds jaren gewacht. Zij vinden hierin_aanleiding de

kreet ,,inflatie” aan te heffen, wijzend op geldcreatie,

welke plaatsvindt door het onderbrengen van pëpier bij de
circulatiebank, en aldus de Staat in de positie te manoeuvre-
ren, dat hij bij een ander dan de circulatiebank moet lenen.
Dat dit slechts ten koste van renteverhoging zôu kunnen ge-
lukken, is uit het bovenstaande wel dûidelijk geworden.

De houding van de Nederlandse monetaire autoriteiten

is diamétraal tegengesteld hieraan. Zij wijzen er op, dat
het overbrengen van schatkistpapier van de commerciële
banken naar De Nederlandsche Bank slechts een versçhui-
ving en geen vergroting van kortlopende staatsschuld
betekent; aan een verder beroep op De Nederlandsche
Bank zal, zolang het bij een dergelijke verschuiving blijft,

door haar geen hinderpalen in de weg worden gelegd.

1-let feit, waarop wij hier de aandacht willen ‘vestigen,
is, dat de Staat ook onder de huidige omstandigheden
blijkbaar vasthoudt aa de tot dusverre gevolgde rente-

politiek. Of de rentevergoeding der Rijkspostspaarbank
nu met 0,12 pCt per jaar is verhoogd, doet in. dit
opzicht’ niet veel ter zake.’ Het belangrijke feit is, dat de
Staat zijn wapen, nI. de liquiditeitspositie, nict prijsgeeft,
ook niet nu ër een kans bestaat, dat het gebruik er van een
geheel ander en wel nadelig effect zal kunnen opleveren

dan in het verleden.

• Typisch is wel, dat hoewel het verkregen crediet groten-
deels ligt in de kapitaaisfeer, en hoewel de noodzaak om
deze ,betalingen te verrichten toch reeds zeer lang moet hebben vastgestaan, blijkbaar aan een poging om elders
dan bij de circulatiebank geld op te nemen zelfs niet is
gedacht. De tegenwerping ligt voor dé hand, dat consoli
;

datiepogingen door de Staat geen zin
hebben
omdat

consolidatiemogelijkheden ontbreken. 1-Jet komt mij voor,
dat dergélijke mogelijkheden wel degelijk bestaan.
– Deze liggen wellicht gedeeltelijk in de sfeervan staats-
leningen met middellange looptijd, waaraan nnogelijker-

wijze belastingfaciliteiten verbonden zouden kunnen vor-
den, terwijl voorts, wat de leningen an lagere publiek-
rechtelijke lichémen betreft, enige souplesse ten aanzien
van de aanpassing van het rentegamma aan.de
wensen

van de institutionele beleggers te overwegen ware.

Thans, nu de liquide middelen in handen der beleggers
monetaire gevaren kunnen gaan opleveren, omdat zij niet
alleen meer als liquide reserve behoeven te worden aan-
gehouden, doch evenzeer voor investeringsdoeleinden
kunnen worden aangewend, zal het voor de verantwoorde-
lijke monetaire autoriteiten nodig zijn, zich af te vragen,
welke consequenties hieruit voor ,de rentepolitiek moeten

worden getrokken.

Rotterdam.

J. C. BREZET.

26

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Januari 1951

Ontdooien van pensioenfondsen

Naar aanleiding van de in de Vereniging voor Staat-
huishoudkunde aan de – orde gekomen problemen brengt
Prof. Koopmans
1)
twee vragen in discussie: a. hoe kan
verdere accumulatie van kapitaal in de tot dusver door

institutionele beleggers geprefereerde risicoloze sfeer

worden voorkomen en b. hoe kân aan levensverzekerings-

uitkeringen een vaste waarde worden verschaft. Naar

mijn mening kan de door de geleerde schrijver gegeven oplossing niet dienen; het is van algemene bekendhéld,

dat de beurs als kapitaalversch’affend instituut sterk aan

betekenis heeft ingeboet, gepaard gaande met een toe-

nemende invloed van beurs-technische factoren op de
koersvorming, zodat een belegging in aandelen, welke huh

waardering aan de beurs zouden moeten ontlenen, geen

afdoende middel zou kunnen blijken. Voorts kan de ge-

dachte van Prof. Koopmans – indien ik haar goed begrijp
– alleen voor kapitaalverzekeringen gelden; voor rente-

verzekeringen lijkt zij practisch niet toe te passen. Intussen
leveren de renteverzekeringen het grootste accres der

belegde reserves. Een andere weg tot een oplossing lijkt

mij daarom ‘preferabel, waarbij ik echter gaarne erken,

dat de koene sprong van Prof. Koopmans mij aan het
denken zette. Het accent dient mi. te worden gelegd op

het voorkomen van verdere accumulatie van gelden in dc
dode hand der fondsen; tegelijk ware een methode van

bepalen der uitkeringen op een aan de waarde van het geld
zich aanpassend bedrag in te voeren.

Dit probleem houdt verband met de bekende strijd-
vraag over het toepassen van een kapitaaldekkings- of
omslagstelsel voor de financiering van verzekeringen op

lange termijn. Het debat over deze kwestie heeft nog niet

tot een algemeen geaccepteerd eindstandpunt geleid.

Echter kan daaraan worden ontleend, dat ten aanzien van
zeer grote, practisch de gehele in loondienst werkende be-
volking omvattende, fondsen, zoals het Invaliditeits- en

Ouderdomsfonds (A) van de Rijksverzekeringsbank, een
sterke stroming van voorkeur voor het omslagstelsel is
opgekomen, zij het, dat hierin een stuk begrotingstechniek
mede een rol speelt.
Vraagt men zich af, waarom een omslagstelsel voor een
dergelijk fonds mogelijk wordt geacht, dan is een der
eerste overwegingen, dat het hier een groep van verzeke-
ringen betreft, waarvai kan worden aangenomen, dat zij
in omvang niet zal afnemen. Er is in haar verzekerd bedrag
een mate van minimum-stabiliteit aanwezig, welke on-

getwijfeld het overwegeii van een omslagstelsel meer
mogelijk maakt. Uiteraard is een algehele toepasing van
het omslagsysteem eerst mogelijk, wanneer de betrokken
verzekering kan worden gebaseerd op de statistische
gegevens betreffende de gehele bevolking. Wij zijn nog
niet zover, dat enig fonds aan deze voorwaarde voldoet,
doch wij groeien sterk in deze richting. De nieuwe ouder-
domswèt zou, tezamen met de volledig geworden bedrijfs-
pensioenfondsen, welke dan ookde zelfstandigen omvatten,
een geheel kunnen gaan vormen, waarop zonder meer de

statistische verwachtingen betreffende de gehele bevolking
kunnen worden toegepast, met als gevolg het invoeren

van een algemeen omslgstelsel voor de financiering. Wij zijn daaraan nu nog niet toe; echter werpt deze mogelijk-
heid haar licht reeds vooruit. Want is het eenmaal tover,
dan is de beleggingsvraag sterk in betekenis gereduceerd.

Het gaat er nu om een vorm te vinden, welke de toekomst
voorbereidt. De huidige impasse: grote behoefte aan nieuw

‘) Zie: ,,Een verstopte bron van risicodragend kapitaal?”, in
,,E.-S.
B.”
van
22
November
1950,
blz.
932.

industrieel kapitaal tegenover een onrustbarend stijgende
vraag naar beleggingsmateriaal – een eenheid van tegen-
delen, typerend voor deze tijd – zij het motief om ernstig
naar een oplossing te zoeken.

Het komt mij nuttig voor daartoe de stabiliteit van de
omvang der fondsen nader onder ogen te- zien. Zodra een

verzekeringsfonds kan bogen op een voldoende mate van

stabiliteit zou dit een aanknopingspunt voor een oplossing
van het onderhavige dilemma, kunnen vormen, welke in
zekere zin vooruitloopt op de toekomst.

1-let is mogelijk de verzekeringsinstituten te verdelen

in twee groepen, waarvan de ene een practisch vaststaande
minimum-omvang, hoogstens op- en neergaand met de

gehele bevolking, heeft, en de andere aan sterkere wisse-

lingen onderhevig is. Voorbeelden van -stabiele lichamen

zijn liet Invaliditeits- en Ouderdomsfonds, het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds, het Spoorwegpensioenfonds,

alle voor zover zij ouderdomspensioenen dekken. Zij be-

zitten waarschijnlijk een zodanige stabiliteit in hun om-

vang, dat de noodzaak tot liquidatie van belegde reserves
zich niet zal voordoen. Het zich al of niet doen gevoelen

van deze nöodzaak zal een toetssteen kunnen zijn voor de
stabiliteit van het fonds. Vele fondsen voldoen hieraan
(nog) niet. Dat wij in Nederland over het algemeen gewend

– zijn aan steeds groeiende omvangcijfers van vrzekerings-
instellingen wil. immers niet zeggen, dat het practisch
ontbreken van de liquidatienoodzaak zich bij elk ver-
zekeringslichaam zou voordoen. -.

Bij het nagaan van de mate van stabiliteit ener instelling
zal men voorts rekening moeten .houden met het onder-scheid tussen het spaar- en het risico:element, dat in vrij-
vel elke levensverzekeringsvorm,
mcl.
renteverzekeringen,
aanwezig is. Zodra in de structuur van het verzekerings-
bestand van een instelling de risicofactor een meer dan
minimale rol speelt, is een veel grotere kans op liquiditatie
van reserves aanwezig.

Ik zou derhalve willen stellen, dat de noodzakelijke
stabiliteit alleen dan kan worden verwacht,wanneer het

fonds berust op een grondslag, welke een vrijwel volkomen
continuïteit in de omvang meebrengt en tevens in het
bestand geen risico-element is vervat. Eventueel kan het
risico-element in een apart parallelfonds zijn of worden
ondergebracht.

Is aan deze vereisten voldaan, dan kan worden aan-
genomen, dat uit liquidatie-oogpunt geen dadelijk reali-

seerbare reserves aanwezig behoeven te zijn. (De betekenis
van de beleggingen voor het rente-inkomen van het fonds
vindt hieronder nadere bespreking). In verband met het
overgangsstadium waarin wij ons bevinden, zou het te

ver gaan reeds nü hieruit te concluderen, dat in het geheel
geen reserve aanwezig behoeft te zijn, zoals in een volkomen

omsiagstelsel zou passen. Het is evenwel voldoende,
wanneer de mogelijkheid tot het vestigen van zekerheden,
welke voor de ontbreknde reserve in de plaats kunnen
treden, aanwezig is. De vorming der reserve zou derhalve
voorshands kunnen worden uitgesteld. Zijn er in de struc-
tuur van het fonds kansen op een afwijkend verloop aan-
wezig, welke ,,toppen” zouden opleveren in vergelijking

tot de algemene statistische verwachtingen, dan is er niets
tegen daartegenover op de oude manier te reserveren.
Een en ander wordt verwezenlijkbaar, wanneer men in
het oog vat, dat bij elk dezer grote pensioenfondsen het
lichaam, dat geacht kan worden voor het instandhouden
-ervan aansprakelijk te zijn – de werkgever – over de
mogelijkheid beschikt alsnog zekerheid te gevn. Indien

10 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE ERICH TEN

27

wij bijv. in abstracto denken aan de spoorwegen, dan be-

zitten deze stellig voldoende onbelaste grond om daarop,
tei dekking van de ontstane schuld, een hypothecaire
zekerheid te verschaffen. Het is echter niet nodig, dat

deze hypotheek al dadelijk wordt gevestigd, mits men zich

gedraagt alsof dit in feite was geschied. Vooruitlopend op
de invoering van een omsiagstelsel ,zou dus, ter .dekking

van de jaarlijkse lasten, in plaats van het spaardeel der
pensioenpremie een bedrag moeten worden gestort, even
groot als de rente van de hypôthetische hypotheek, uiter,

aard onder aftrek van de opbrengst der bestaande beleg-
gingen. Aldus ondergaat het rente-inkomen van het fonds

geen vermindering. De grootte van de hypothecaire schuld

zou jaarlijks moeten worden bepaald, alsof normaal
reserve was gevormd tegenover de dan bestaande ver-

plichtingen.

Voor het na invoering van dit systeem aângroeiend

deel van het bestand kan dezelfde methode worden toe-

gepast, totdat men zich volledig aan een omslagstelsel kan
toevertrouwen. Men zal echter de hoofdsom der hypotheek
jaarlijks onmiddellijk moeten her]eiden tot een in grond
uitgedrukte grootheid, bijv. een percentage van het totale
grondbezi.t van de werkgever, ofwel bepaald aangewezen
objecten. Op deze wijze wordt de binding van de reserve
aan de waarde van het geld ontkoppeld en daarvoor komt de marktwaarde van de grond in de plaats. De
invloed van de waarde van het geld op de waarde
der beleggingen wordt hierdoor telken jare uitgebannen.

De jaarlijkse berekeningen dienen intussen steeds op
dezelfde – oude – voet te worden uitgevoerd, waarna
men vermenigvuldigt met de verhouding tussen de oor-
spronkelijke en de nieuwe waarde van het grondbezit.
Deze waarde fungeert dus als een index. Men kan de
vorming van dit indexcijfer uiteraard nog verder compli-
ceren door daarin andere waarden dan die van grond te
betrekken. Ik meen echter, dat, mede eenvoudigheids-
halve, met de grondwaarde kan worden volstaan.

Het gevolg van een en ander is, dat men, door de be-

legging van de nieuw te vormen reserve eenvoudig weg te

laten, een geleidelijke vermindering van de behoefte aan
beleggingsT1ateriaal ziet optreden, zodat meer kapitaal

als risicodragend ter beschikking komt. De bestaande

beleggingen kunnen geleidelijk afvloeien.

De rentevoet, volgens welke de rente over de hypothe-
tische hypotheek moet worden voldaan, zal telken jare

moeten worden bepaald met volkomen in acht nemen van

de op de vrije markt voor hypotheek geldende gente.
Aahgezien de uitkeringen worden voldaan uit de inkomsten
van het fonds, in mijn gedachtegang langzamerhand

geheel verkregen uit ,,rente”, over een door de markt-

waarde der grond bepaald (nominaal) kapitaal, vermeer-

derd met de jaarlijkse toenéming wegens te vormen.

reserve, wordt de mogelijkheid geschapen de uitkeringen
aan te passen aan de toekomstige waarde van het geld.

Ook voor lopende pensioenuitkeringen kan dit gelden;

deze zullen dan gesplitst moeten worden in een (langzaam
afremend) deel op de oude basis en een (steeds groter

wordend) deel volgens het nieuwe systeem gewaardeeFd.
Een vrees, dat de pensioenen door waardevermindering
van het geld hun betekenis zullen verliezen, behoeft dus

uiteindelijk niet meer te bestaan.
Ik ben mij bewust, dat de hier weergegeven gedachte-
gang gemakkelijk naar het rijk der fantasie kan worden
verwezen, wanneer men vast blijft houden aan de ,,be-

proefde beginselen”, welke tot dusver hebben gegolden
bij de financiering van pensioenverzekeringen. Wanneer

echter tegeh elkaar worden afgewogen het nu bestaande
systeem met zijn voqr de volksw’elvaart funeste tendenties
en de aan het hier weergegeven stelsel inhaerente risico’s –
welke neerkomen op anticipatie op (bestaand) crediet –
dan meen ik, dat de keus niet moeilijk zal zijn. Intussen
bedoelt dit artikl niet meer te zijn dan een opwekking.

het vraagstuk vooral ook van deze kant te bezien.
Middelburg.

Mr A. C. VAN EPENHUYSEN.

Buitenlands kapitaal in Nederland

ri
ene
i
n
d
e
de zo noodzakelijke industrialisatie van ons

land te bevorderen, is onlangs een officiële poging gedaan
om in versterkte mate buitenlandse investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven aan te trekken, welke in ver-
schillend opzicht de aandacht verdient.
In de desbetreffende regeling, verschenen in cle vorm

van de deviezenbekendmaking 6/1950 van De Nederland-sche Bank, wordt aan niet-ingezetenen, die door kapitaal-
deelneming rechtstreeks participeren in een industriële
onderneming, welke gevestigd is en haar hoofclwerkzaam-
heden in het Rijk in Europa uitoefent, een officiële garantie
van retransfer naar het buitenland van de opbrengst dezer
deelneming bij verkoop daarvan aan ingezetenen of liqui-
datie der onderneming gegeven. 1-lierbij gelden echter
verschillende beperkende bepalingen, nl. dat de deel-
neming in de vorm van aandelen geschiedt, dat de deel-
neming krachtens een na 1 November 1950 verleende
investeringsvergu nning plaatsvind t, de betaling der
participatie na de datum van verlening der investerings-
vergunning is geschied door remise uit het buitenland of
ten laste van een naar het buitenland transferabel guldens-
toed en tenminste drie jaren na de volstorting der aan-

delen moeten zijn verstreken, terwijl de retransfer der
participatie in het algemeen zal geschieden naar het land
van vestiging van de niet-ingezetene ten tijde van de ver-w’erving der aandelen, liet te retransfereren bedrag wordt

voorts beperkt tot de netto-opbrengst bij verkoop der
aandelen of hij liquidatie der onderneming, tenzij deze
netto-opbrengst hoger is dan de waarde der aandelen
volgens de uitgiftekoers vermeerderd met het deze aan-
delen toevallende deel der uit binnenslands belaste w’inst
gevormde reserves, .in welk geval slechts deze laagste som
transferabel zal zijn; bij bedragen boven f 5 mln kan boven-
dien bepaald worden, dat de retransfer over drie opeen-
volgende jaren verdeeld zal worden met een minimum

van 15 mln per jaar. –
Deze regeling, analoog aan die der Alt- en Neukredite
der voormalige Duitse deviezenwetgeving, houdt een
tvee1edige discritninati ten opzichte van het buitenlandse
kapitaal in, welke, naar het wil voorkomen, bijzonder
weinig geschikt is om het buitenland vertrouwen in kapi-
taal beleggingen in Nederland op andere wijze dan beveiligd
door deze garanties in te boezemen. In de eerste
plaats wordt toch een scheidslijn getrokken tussen het véér en na het tijdstip dezer regeling in Neder-
land geïnvesteerde buitenlandse kapitaal, waarvan het
eerste geen retransfergarantie geniet. Ongetwijfeld zal
het noodzakelijk zijn om hier verder te onderscheiden
tussen het vôér 1940 in Nederland geplaatste buitenlandse
kapitaal en de buitenlandse deelnemingen in ons’ bedrijfs-
leven, welke in de periode van 1945 tot November 1950
tot stand zijn gekomen.

28

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Januari 1951

Over de omvang van het in Nederind geïnvesteerde.

buitenlandse particuliere kapitaal zijn geen cijfers gepubli-

ceerd, hoewel ditals uitvloeie1 der deviezencontrôle bij de

centrale deviezeninstanties . ongetwij feld vrij . nauwkeurig
békend moet zijh
1).
Met name ten aanzien van de na cle
bevrijding tot stand gekomen buitenlandse particuliere

participaties, waarvan het zeer belangwekkend zôu zijn

het bedrag te kennen, mag het wel een eis ,an internatio-

naal fatsoen heten ook hiervoor deze retranstergaranties

met terugwerkende kracht te doen gelden, daar het buiten-

land zich’ anders met recht ,,er tussengenomen” zal voelen.

Daarnaast wordt een scheidslijn getrokken tussen die

na 1 November 1950 tot stand gekomen participaties,

welke voor retransfer in aanmerking komen en die, welke

dit niet doen. T-let criterium zal hierbij in de practijk

ongetwijfeld zijn de stimulering van buitenlandse kapitaal-

deelneming in die industrieën, welke in belangrijke mate

deviezenbrengend of deviezenhesparend voor het land als

geheel werken; dit zal als regel impliceren, dat buiten-

landse participaties in die industrieën, welke niet aan de

door Nederland aangelegde normen van deviezenwin-
of deviezenbesparingsvermogen voldoen, uitgesloten zijn,
daar het buitenland . zonder retransfergarantie in de

toekomst wel alle aniplo tot investering in Nederland
zal verliezen.
Dat het noodzakelijk is geoordeeld .om tot een dergelijke
discriminatie tussen oud en nieuw kapitaal over te gaan,
is

voor een land als het onze, dat grote belangen bij het
vrijer worden van het internationale kapitaalverkeer
heeft, een niet onbedenkelijk verschijnsel. Dit wijst er
toch op, dat de financiële autoriteiten tot de erkenning

zijn gekomen, dat de mogelijkheid van transfer van oud,

in Nederland geïnvesteerd buitenlands kapitaal in de
toekomst voor jaren niet zal bestaan, zodat er geen be-

zwaren tegen Qen openlijke discriminatie van het buiten-

lands kapitaal meer bestaan, alsmede, dat de behandeling,

welke het reeds in Nederland belegde buitenlandse kapitaal

onder de Nederlandse deviezenwetgeving tot dusverre
heeft gevonden, niet van die aard is geweest, dat het
buitenland nog bereid is zonder speciale stimulantia
tot verdere investeringen in ons land over te gaan.

De natuurlijke weg om buitenlands kapitaal tot investe-

ring in een vreemd land te doen overgaan is het scheppen
van vertrouwen in de credietwaardigheid en de solvabili-
•teit van dit land, welk vertrouwen nauwélijks gecreëerd

kan worden door het afgeven van transfergaranties, doch
vooral ontstaat door de behandeling, welke reeds in het betrokken land belegd kapitaal daar vindt. De debiteur,
die tegen zijn dr
editeur zegt: ,,hetgeen.gij mij reeds hebt
geleend, kan ik u niet terugbetalen, doch hetgeen gij mij

nu nog verder leent, garandeer ik u terug te zullen betalen”
boezemt in het algemeen geen bijzonder vertrouwen in,
zeker niet in de internationale spheer. Naar het wil voor-
komen, is een royale, soepele behandeling van reeds in
Qns land geïnvesteerd buitenlands kapitaal een beter en
meer vertrouwen wekkend-middel om nieuw buitenlands
kapitaal aan te trekken dan de thans gevolgde methode,
waarbij de buitenlandse kapitaalbezitter toch zeker het ,,hodie tibi, cras mihi’ gedachtig zal zijn.

Debehandeling van het reeds in Nederland belegde
buitenlandse kapitaal, zoals deze zich na 1945 heeft ont-
wikkeld, kan de buitenlandse bezitter van dit kapitaal
echter nauwelijks tot voldoening stemmen, laat staan de
lust om tot verdere investeringen in ons land over te gaan
wekken, daar de Nederlandse deviezeninstanties er bij
voortduring op bedacht zijn om de buitenlandse crediteuren
zoveel mogelijk aan banden te leggen en zo weinig mogélijk

1)
Volgens de jaarverslagen van De Nederlandsche Bank beliepen
de buitenlandse investeringen in Nederland in de jaren
f947, 1948
en
1949
resp.
f 50
mln,
f189
mln en
f 97
mln, waarvan echter waar-
schijnlijk slechts het kleinste deel uit buitenlandse particuliere
kapitaaibronnen stamt.

profijt van hun Nederlandse beleggingen te doen geworden.

Op basis van re’ciprociteit is in vrijwel alle betalings-

overeenkomsten een regeling opgenomen, krachtens welke

lcapitaalopbrengsten en côntractueel verschuldigde. af-

lossingen van kapitaalhoofdsommen wederzijds transfera-

bel verklaard zijn; in aansluiting hierop heeft onze deviezen-

wetgeving de guldensrekeningen van niet-ingezetenen

o.a. onderscheiden in kapitaalrekeningen (K-rekeningen)

en transferabele rekeningen (T-rekeningen). Beleggingen

ten laste van K-rekeningen kunnen zonder vergunning

slechts geschieden in ter beurze genoteerde, in guldens

luidende, locaal verhandelbare aandelen en langlopende

obligaties.’ Internationale fondsen als Koninklijke Olie,

Unilever, Philips e.d. kunnen door niet-ingezetenen niet

verworven worden, terwijl zij met het oog op .de contrac-

tuele aflossing, welke de kapitaalsom transfeabel zou maken, ten kanzien der vaste rente dragende fondsen

beperkt wordn tot de langlopende overheidsobligaties.
Beleggingen in vast goed, welke

een zekere bescherming

tegen waardedaling van de gulden kunnen bieden, wordèn

aan niet-ingezetenen als regel niet toegestaan, terwijl bij
andere beleggingen als bijv. hypotheken met het oog op

de contractuele aflossing door de deviezeninstanties een

verregaande inbreuk op de particuliere contractvrijheid

wordt gepleegd, terwijl in

die gevallen, waarin wettelijk

of feitelijk een aflossing van de kapitaalhoofdsom onver-

mijdelijk zou worden, bij voorbaat van de niet-ingezetene

als voorwaarde voor de betreffende deviezenvergunning
een verklaring van afstand van het recht van transfer
wordt verlangd. Het mag wel zeer de vraag heten, of dit

ingrijpen wel te rijmen valt met een bonafide uitvoering

der gesloten internationale overeenkomsten.

Een ernstig bezwaar voor niet-ingezetenen is voorts,

dat de verhandeling en overdracht van in Nederland

geblokkeerd kapitaalbezit tussen niet-ingezetenen in het

buitenland door de Nederlandse deviezeninstanties niét
wordt toegestaan; .dat men’ hierdoor een verschuiving in het valutagebied
,
der crediteuren wil voorkomen, is be-
grijpelijk, al heeft men dit toch slechts zeer beperkt in de
hand, doordat de buitenlandse kapitaalbezitter er zelf toe
kan overgaan zijn domicilie bijv. van een ,,soft-currency”-land naar een ,,hard-currency”-lard te verleggen, doch’ een
overdracht van geblokkeerd guldensbezit tussen niet-

ingezetenen van hetzelfde monetaire gebied zou waai

schijnlijk zonder veel bezwaren kunnen worden toegeïaten.
Hierdoor zou een buitenlandse bezitter van Nederlandse
waarden althans binnen zijn eigen land in staat zijn zijn
Nederlandse belangen te liuideren, hetgeen thans on-
mogelijk is. Wanneer men de beleggings- én bestedings-
mogelijkheden van de beruchte Sperrmark in Duitsland
in de jaren van 1930 tot 1940 overziet, waar o.a. belegging
in onroerend goed en overdraagbaarheid waren toege-
staan, dan wil hetvoorkomen, dat de blokkeringsbepaïin-
gen, geldend voor buitenlands bezit in Nederland, veel te
stringent zijn, .vooral indien men hier te lande zijn hoop
op het toevloeien van nieuw kapitaal uit het buitenland

stelt. .

Ook teft aanzien van de transferabele kapitaalopbreng-
sten zijn onze deviezeninstanties weinig bereid het buiten-
land het volle pond te geven. Alle crediteringen moeten,
tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, op niet trans-ferabele K-rekeningen plaatsvinden, terwijl alle debite-
ringen ten laste der transferabele T-rekeningen dienen te
geschieden, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Slechts
een aantal belastingen als successie-, schenkings- en re-
gistratierechten, vermogensheffïng ineens ed. mogen ten
laste van K-rekeningen worden gebracht. De teneur van
deze regeling is duidelijk het transferahele bedrag voor de
buitenlandse bezitters van Nederlands kapitaal -in iedere
vorm zoveel mogelijk te verminderen. Hierbij is’ men
zèlfs zover ‘gegaan örn te’ bepalen, dat indien een niet-

10 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29

ingezetene, die ‘een T-rekening aanhoudt, zijn domici1ie
naar een ander land overbrengt, het. transferabele saldo
zonder meer op een niet transferabele K-rekening moet

worden geboekt; het zou redelijker zijn geweest Uit saldo
der T-rekening in een dergelijk geval alsnog te transfe-

reren naar het land van domicilie van de niet-ingezetene

ten tijde van het ontstaan van het saldo.

Naar het wil voorkomen, zijn de devïe’eninstanties
hierin veel te ver gegaan. Provisies, verschuldigd bij de
aankoop van aandelen, bankkosten en andere kosten,
die direct samenhangen met het beheer en de instand-

houding van het binnenlandse vermogen van’ niet-inge-

zetenen zouden bijy. zonder meer ten laste van de kapitaal-
rekening moeten kunnen worden gebracht; thans wordt
alles ten laste der T-rekeningen gebracht om het trans-

ferabela saldo waar maar even mogelijk, te reduceren,

waarmede een Nederlandse belegging voor het buitenland
nu niet bepaald aantrekkelijker wordt. Het gevolg is

dan ook, dat buitenlandse kapitaalbezitters, waar mogelijk,

trachten de kapitaalopbrengsten te vergroten, waar dan
weer tegen moet worden opgetreden als bijv. in de règeling
van deviezenbekendmaking 4/1950, waarbij bepaald
werd, dat de creditering van meer dan 10 pCt dividend

op niet ter beurze genoteerde fondsen (de ter beurze
genoteerde fondsen worden door de dividendstop beheerst)

op transferabele rekeningen van niet-ingezetenen slechts
met een bijzondere vergunning van De Nederlandsche

Bank is toegestaan. –
liet wel te verwachten gçvolg van deze weinig liberale
behandeling van het buitenlands kapitaal is blijkens de
nu getroffen garantieregeling blijkbaar geweest, dat dit
kapitaal weinig animo meer vertoont ôm in ons land

belegging te zoeken. Zal de nu ingevoerde regeling daarin
een keer kunnen brengen? Naar het wil voorkomen, is
dit te betwijfelen. In de eerste plaats valwege de regeling
zelf, welke wederom de buitenlander het volle pond van
zijn Nederlandse participatie onthoudt. Transferabel zal
ten hoogste zijn de som van de waarde der aandelen

volgens de uitgiftekoers en het de buitenlandse aandelen
toevallende deel der uit binnenslands belaste winst gevorm-
de reserves; met hetgeen de opbrengst der participatie bij
verkoop of liquidatie dit bedrag overtreft, wordt de buiten-
landse kapitaaldeelnemer op de weinig mogelijkheden
biedende K-rekening bevroren. Duidelijk ‘is echter, dat, indien de industriële opderneming slaagt, de waarde der

aandelen als regel hoger zal zijn dan cle koei’s van uitgifte
vérmeerderd met een evenredig deel der reserves. Voor.
‘een goed deel wordt deze vaârde bepaald door de renta-.
biliteit der onderneming, terwijl daarnaast goodwill,
nieuwe vindingen, octrooibezit, goederen, machines en
gebouwen, vooral indien prijsstijgingen hebben plaats
gevonden, oorzaken van miaardevermeerdering der aandelen
kunnen zijn; in deze voordelen zal de buitenlandse partici-
pant, die wel de kwade risico’s ten volle mag meedragen,
niet mogen delen, hij wordt gebonden aan de koers van
uitgifte der aandelen.
Daarnaast krijgt hij nog .een deel der reserves, doch
slechts voor zover deze uit binnenslands belaste winst
zijn gevormd. Ook dit is geen loyale behandeling van de
buitenlandse aandeelhouder; wanneer het betreffende

bedrijf door eigen buitenlandse activiteit, door buiten-

landse filialen of dochterondernemingen de mogelijkheid
verkrijgt in het buitenland activa te verwerven – en

dit behoeft niet alleen door het maken van winst te zijn—,

welke in de reserves tot uitdrukking komen, dient de
buitenlandse aandeelhouder daarvan mede te profiteren

en bij verkoop of liquidatie niet afgescheept te worden

met op kapitaalrékening geblokkeerde, niet-liquideerbare
guldëns. Ook hem komt een deel der buitenlandse activa,
al dan niet in, de reserves tot uitdrukking gebracht’, toe.
Vermoedelijk weinig buitenlanders zullen dan ook bereid
zijn om op deze basis mede te delen in het risico van het

slagen van een industriële onderneming hier te lande,

waarbij bovendien nog komt, dat de retransfer bij’bedragen

boven 1 5 mln niet terstond, doch in termijnen zal plaats-
vinden. Slechts voor buitenlandse participaties in reeds

bestaande Nederlandse bedrijven schuilt in deze regeling

een vermoedelijk niet bedoelde compensatie van deze
nadelen. In de regeling staat namelijk niet, dat de buiten-

lafidèr slechts een deel krijgt van de nk zijn participatie

door het bedrijf gevormde reserves, •hetgeen betekent,
dat de buitenlandse participant in een gevestigd Neder-
lands. bedrijf, dat reeds over uit binnenslands belaste
winst gevormde reserves beschikt, bij verkoop of liquidatie zijner deelneming recht op transfer van het hem toekomen-
de deel ook in de reeds v65r zijn participatie ontstane
reserves verkrijgt, . hetgeen wel niet de bedoeling der

deviezenautoriteiten zal zijn geweest.

Is deze regeling dus op zich zelf weinig aantrekkelijk,
ook uit anderen hoofde is het, naar het w’il voorkomen,
.-‘ de vraag of zij aan haar doel zal beantwoorden. De practijk
in de jaren dertig in Duitsland heeft toch uitgewezen,

dat, wanneer het voor een land als gevolg van de hardheid
van zijn, deviezenrégime en de beperktheid zijner deviezen-

reserves eenmaal nciodzakelijk is geworden om aan het
buitenland vo6r kapitaalinvesteringen dergelijke garanties
aan te bieden, die overigens slechts zo lang van kracht
zijn als de deviezenvoorraad van het garanderende land
strekt, deze garailties nog slechts zelden in staat zijn om

de buitenlandse kapitaalbezitters hun aarzeling om tot
belegginin het deviezencontrolerendeland over te gaan, te doen overwinnen. Een dergelijke regeling is voor het

buitenland een teken aan de wand, een teken, dat het voor
het betrokken land op andere wijze niet meer mogelijk
– is kapitaal aan te trekken. De economisch natuurlijke weg
om buitenladds kapitaal tot investering in een bepaald
land te bewegen, is het scheppen van een spheer van
internationaal ‘vertrouwen, welke geen uitdrukkelijke
garanties behoeft. Een land als Nederland, dat in de
kapitaalspheer op internationaal vertrouwen is aange-
wezen, is ,dan ook, naar het’ wil voorkomen, met een
discriminatie van het buitenlands vermogen en een poging
om extra-garanties aan nieuw buitenlands kapitaal te
gaan geven, op de verkeerde weg. Wanneer men het oud
geïnvesteerde buitenlandse kapitaal in een land behoorlijk
honoreert, is dit eeft voldoende garantie om nieuw kapitaal
te verkrijgen. Doet men dit echter niet, dan zullen garanties
als de onderwerpelijke in de regel weinig baten en slechts

wantrouwen kunnen wekken.

– ‘s-Gravenhage.

Mr Dr J. H. F. i3LOEMERS.

Waar de schoen wringt

1-let spreekt vanzelf, dat in de discussies en beschouwin-
gen over de actuele problematiek ten aanzien van de
spanning tussen lonen en prijzen het licht steeds weer ge-
werpen wordt op evenzeer actuele verschijnselen die daar
reèhtstreeks mee verband houden, zoals prijsopdrijving, inflationaird geldcreatie, .prijsstijging van grondstoffen,

hamsteraankbpen, enz. Men behoeft niet eens zé bud, t’e
zijn om zich te herinneren, dat wij enkele decennia geleden
in Nederland ook hadden te maken met spanningen tussen
lonen en prijzen. Ton deed zich het verschijnsel voor, dat
de deflatietendenties in de wereld om ons heen niet vol-
doende elastisch konden worden opgevangen door bepaalde

30

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10
Januari 1951
sectoren van het Nederlandse prijsniveau, hetgeen tot

stagnatie in de benedénwaarts gerichte tendentie van het

loonniveau leidde en bepaalde geëxponeerde delen van het
Nederlandse bedrijfsleven in de knel bracht. Bij de even-

eens o’erv1oedige discussies van die tijd had men het

beu rtelings over loonstarheid en prijsstarheid, over be-

schutte bedrijven, die de ,,aanpassing” in de weg stonden,

over kopersstaking, dalende koopkracht, enz. Terwijl de

verschijnselen dus in elk opzicht elkaars tegendeel waren,
is het centrale probleem hetzelfde: het op peil houden van
de reële inkomens bij verschuivingen in de verhouding

tussen geld- en goederenomloop. Bij dergelijke verschui-

vingen plegen zich frictieverschijnselen voor te doen, welke

hun oorsprong vinden in structuurkrachten, zowel aan de

zijde van de productie, de distributie als de consumptie

Bén van deze structurele factoren, werkzaam op het
terrein der consumptie, is door Minister van den Brink

in het Kamerdebat over de prijs- en loonpolitiek min of

meer terloops ter sprake gebracht. Men herinnert zich, dat
de Minister op een gegeven moment een dameswandel-
schoen in zeer .solide uitvoering in letterlijke zin ter tafel

heeft gebracht, welke schoen aan de handel voor f14,50

zou kunnen worden geleverd, doch zelfs beneden de ‘kost-
prijs tegen een prijs van f12,50 nog niet te plaatsen was,

,,De zusters van Eva geven blijkbaar de voorkeur aan een

meer frivool model en meer luxueuze uïtvoei’ing”, aldus
het ministeriële commentaar. Dit incident heeft nogal

enige aandacht getrokken, meer echter vanwege de origi-
nele manier waarop de Minister zijn betoog heeft toege-
licht, dan wegens de belangrijke principiële achtergrond

van dit geval. Van de depressietijd véér de oorlog zal men
misschien nog weten, dat de Regering gepoogd heeft door
inblikken van overtollige levensmiddelen tegemoet te
komen aan de behoefte van het minst koopki’achtige deel

van het Nederlandse volk, dat hier echter maar heel

weinig van was gediend. Na de oorlog heeft men ditzelfde
vei’schijnsel in talloze variaties beleefd. Men denke slechts

aan het aangeprezen ,,uitwijken” van witte brood naar

bruin brood, van rundvlees naar varkensvlees, van jam en versnaperingen naar suiker, hetgeen steeds weer op grote weerstanden bij het publiek stuitte. Ook de. mis-
lukking van de utililyproductie in Nederland is zeker
VOO!’
een deel aan ditzelfde verschijnsel toe te schrijven.

Hei is daai’om te betreuren, dat’ men nogal luchtig over
deze ,,note gaie” van het prijzendebat is heengestapt,
zonder dat men zich klaarblijkelijk heeft gerealiseerd waar
deze schoen werkelijk wrong. Bij iets verder doordenken

stuit men hier op een zeer belangrijk doch veel te weinig
onderzocht verschijnsel der psychologie van de consu-
ment. In het algemeen behoort de consumptie tot de stief

kinderen van de economische wetenschap zowel als van

de economische politiek, welke laatste in toenemende mate met dit probleem te kampen heeft gekregen in de decennia,
dat zij een leidende kracht in de volkShuishouding is ge-
worden. Ongetwijfeld zijn wij door budgetonderzoek,
marktanalyse en publieke opinie-onderzoek langzamerhand
meer te weten gekomen over de verschijnselen, die zich
in de consumptie voordoen. Het is er echter nog verre van,

dat wij tegenover de productieplanning in de industriële
en agrarische sector ook maar enig pendant zouden kunnen
stellen op het terrein
van
de consumptie. Het verbruik in
de volkshuishouding lijkt een grillige en onhanteerbare
grootheid, waarvan de bewegingen vooral
0
1
)
micro-econo-
mische schaal uiterst moeilijk te doorgronden, laat staan te voorspellen zijn.

Bij wie ligt hier de fout? Bij de theoretische economie,
die zich, uitgaande van de wetten van de kosten, toch
nog te veel aan de fictie van een consumptieve rationaliteit
is blijven vastklampen ondanks meer recente veelbelovende
ontwikkelingen? Aan het bedrijfsleven, dat met alle nadelen
toch ook belangrijke voordelen uit deze situatie pleegt te
trekken? Aan de Overheid, die’ zowel in het stadium van

interventionisme als van geleide economie teveel de invloed

heeft ondergaan van de georganiseerde belangen, waartoe de consument zich nooit heeft kunnen opwerken? Of mis-
schien aaa de consument zelf, die zijn economisch grond-
recht van de consumptievrijheid laat prevaleren boven de

rekening, die hij te betalen krijgt voor ondoelmatig gebruik
van deze vrijheid?

Men kan deze consumptievrijheid als een onaantastbaar

axioma vooropstellen, \vaarvan alleen in geval van acute

noodtestanden mag worden afgeweken, en toch erkennen,
dat deze vrijheid, zoals zovele andere vrijheden, in deze

tijd zoveel moeilijker te hanteren is, dat’ hieruit voor de

gebruiker bepaalde gevaren voortvloeien.

Laten wij eens zien, op welke handicaps de consumeht stuit bij het uitoefenen van zijn consumptievrijheid.
In de eerste plaats is er de geestelijke beperking, welke

de consument, omdat hij nu eenmaal mens is, eigen is.

Alleen al door zijn locale gebondenheid is hij nooit in staat

ook maar bij benadering een overzicht te krijgen van het
aangebodene in zijn gecompliceerde en oneindige veelvul-
digheid. Vergelijkingsmogelijkheden, zowel in ruimtelijke

als in chronologische dimensie, ontbreken hem in de mate,
die nodig zou zijn om de keuzehandeling elk keer opnieuw
met het gewenste in’zicht in de keuzemogelijkheden te

verrichten. Dit gebrek moge algemeen menselijk zijn, men
dient zich te realiseren, dat met de toeneming van de keuze-
mogelijkheden de beslissingen van de consument in de loop
der tijden een veel meer toevallig lukraak karakter zijn

gaan aannemen dan die’van enkele generaties tevoren.

In de tweede plaats is er de ondeskundigheid, die tegen-
over de steeds verdergaande technische ontwikkeling op
elk gebied een grotere rol speelt en de consument steeds

meer ten achter stelt bij de producent en ook, zij het in.
mindere mate, hij de distribuant, die door praktijk en wet-
geving tot specialisten worden gekneed.

In de derde plaats zijn ei’ bepaalde sociale eigenschappen
van de consument, die dpor de intensivering van het gehele sociale leven een veel sterker relief krijgen en tot bepaalde
verschijnselen van kuddegeest leiden. Men denke aan de
sleur en het conservatisme, waardoor de kopers veelal
langer dan goed voor hen is bij een bepaald artikel, een
bepaalde uitvoering of zelfs een bepaalde naam volharden

en aan de andere kant verschijnselen als snobisme, mode-
wellust, imitatieneigingen, waardoor al te spoedig bepaalde
vei’bruiksgewoonten terrein winnen in alle lagen van de
maatschappij. De tegenhanger hiervan is natuurlijk wel

de’ mogelijkheid, dat bepaalde concurrentievoordelen snel
doordringen tot allerlei groepen van consumenten, doch
het is zeer de vraag, of onder de huidige omstandigheden

dit effect van de sociale drift opweegt tegenover de veel
grotere schaduwzijden. –

1-let is yan belang zich er rekenschap van te geven Joe
deze verschijnselen in de consumptieve sfeer doorwerkefi
tot de productieve en distributieve sfeei’. Bij een perfecte
concurrentie zou men er op kunnen rekenen, dat de
defecten, welke de marktpositie van ae consument ken-
nerken, steeds na, verloop van tijd gecorrigeerd worden
door de krachten, die aan de kant van het aanbod werken.

Volledig zal deze correctie natuurlijk nooit kunnen zijn,
alleen al daarom niet omdat ‘perfecte concurrentie een’
theoretische abstractie is, en ook omdat ‘bepaalde traag-
heidsverschijnselen van de consumptie gedurende heel lange
tijd weerstand kunnen bieden

aan het doorwerken van
de concurrentie.

Er is echter reden om aan te nemen, dat vooral in de,

tegenwoordige fase van de economische ontwikkeling de,
correctieve kracht van de concurrentie belangrijk geredu-
ceei’d is. Wij-behoeven in dit vei’band niet in te gaan op
het probleem van de beperkte concurrentie, dat in de
moderne economische literatuur grondig wordt onderzocht,

,.-

r
.. a’–……

10. Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31

Ook de structure]e factoren, die speciaal aan de kant van

de productie werken in de richting van concurrentiebeper-
king, zijn algemeen bekend. Juist nu in dezedagen van

regeringszijde zoveel activiteit wordt ontplooid voor het
onderzoeken en eventueel buiten werking stellen van on-

dernemersovereenkomsten, is het wel nuttig nog eens

naar voren te brengen, dat de monopolistische concurrentie

slechts voor
eel:i
deel haar oorsprong vindt in kartellerings-

verschijnselen, maar voor een groot deel ook in de markt-

verbrokkeling, welke tedanken is aan de in het boven-
staande geschetste defecten van de consumptie. Van de
zijde van productie en distributie wordt maar al te gaarne

partij getrokken van de mogelijkheden van ,,verdeel en

heers”, die de constellatie op de consumptieve markt.biedt. Op talrijke manieren zijn deze mogelijkheden te verwezen-
lijken. Een van de meest opvallende vormen is uiteraard
het merkartikel, dat de producent of de handelaar tot op

zekere hoogte aan de greep van de concurrentie onttrekt.
Behalve het artikel biedt hij nl. nog iets anders te koop –

aan, zijn naam, verbonden met een bepaalde opmaak of

verpakking. Voor zover de consument hiervoor een voor-
keur aan de dag legt, bezit de aanbieder een absoluut mono-
polie, want niemand kan verder van deze naam gebruik

maken. Vaak gaat een dergelijke verkooptaktiek gepaard
met methodes van prijsdifferentiatie en discriminatie, het-
geen de aanbieder in de gelegenheid stelt zogenaamd het
uiterste uit de markt te halen. Daarnaast zijn er verschil-

lende vormen van reclame-, acquisitie- en colportagemetho-
des in dezelfde richtingen werkzaam. liet scheppen van
persoonlijke banden tussen koper en verkoper, waartoe.

ons zo uitermate verspreide distributie-apparaat gunstige mogelijkheden biedt, vormt, ondanks verschillende voor-

delen, die aan deze banden verbonden kunnen zijn, ook
een dam .tegen het egaliserende effect van de concurrentie.
Men denke voorts in dit verband aan garantieregelingen
en service-faciliteiten. inhet algemeen kan men een neiging
constaterende consument te verwennen en van de con-
suinent om zich te laten verwennen.Gedurende de schaarste-
periode is dit verschijnsel op de achtergrond gekomen,
maar is thans snel bezig zich te herstellen. Het paradoxale
is, dat deze verwennerij uitvloeisel is van verscherpte

concurrentie, maar tegelijkertijd vormen aanneemt waar-
door de concurren tie factor in belangrijks mate wordt ge-
neutraliseerd. Vooral van betekenis is onder de huidige
omstandigheden het kostprijsverhogende effect van ver-schillende vormen van rnarktbediening, waarian de con-
sument zich geen rekenschap kan geven. Fiet is hiermede als met het cadeaustelsel – dat gelukkig in zijn oude vorm
en omvang niet is herleefd -, dat eveneens tot tendentie
had de afnemers de /nogelijkheid van een vergelijkende
calculatie te ontnemen. Op gevaar af tegen heilige huisjes
aan te beuken, mogen wij in dit kader ook nog wel eens
wijzen op het verschil tussen Nederland en taliijke andere
landen wat de bediening van de consument betreft: 1-let is o.i. nooit voldoende opghelderd, waarom het systeem
van marktverkoop van levensmiddelen en andere gebruiks-
artikelen in Nederland zo weinig is ingeburgerd. Is dit
inderdaad de gemakzucht van de Nederlandse consument,
en zo ja, is deze in stat te calculeren wat zijn comfort

hem kost?

Het moge dan zo zijn, dat de beperkte concurrentie haai-
oorsprong vindt in structurele krachted aan de kant van productie en distributie, het is o.i. onmiskenbaar, dat de
slechte organisatie en irrationaliteit der consumptie deze
structurele krachten een effect verschaffen zonder welke
zij zich niet in de huidige omvang hadden kunnen dôor-
zetten. De. hulpelooheid van de consument tegenover de
gecompliceerdheid van het goederenaanhod schept de
basis voor een afroming die vaak vormen van uithuiting
kan aannemen. Maar ook al zouden er geen kennelijke
excessen optreden, dan vindt er toch voortdurend een

transformatielaats van ,,consumer’s surplu” iii ,,produ-

cer’s surplus”, welke in tijden van prijsversëhuivingen er

toe bijdraagt de spanningen te verhogen.
Men moet zich realiseren, dat de krachten, ,die tot ver-

sterking van de beperkte concurrentie leiden, een hechte

basis hebben in de technische onvolmaaktheden, vooral
van de consurnptieve.markt.

Op de productieve markten heeft het falen van de

werking der concurrentiewetten tegenkrachten.in het leven
geroepen, welke in staat zijn de defecten van het concur-
rentiestelsel min of meer te compenseren. Men denke aan

het verband tussen de ontwikkeling van werknemers- en

van werkgeversorganisaties. Ook in de landbouwwereld
zijn organisatorische scheppingen ontstaan, die de indivi-
duele landbouwer beschermen tegen de willekeur en de

uitbuiting inhaerent aan een zwakke marktpositie. In

de laatste tijd ziet men steeds duidelijker hoe ook het
middenstandsorganisatiewezen zich als effectieve econo-

mische kracht gaat ontpoppen. Niets van die aard .valt op

het terrein van de uiteindelijke consumptie waar te nemen.

De organisatie of belangenvertegenwoordiging van con-
sumenten als zodanig heeft altijd gefaald. Dit effect zal
vermoedelijk eerder voor sociologische dan voor economi-sche analyse vatbaar zijn. Ook de consumptieve coöperatie
is er niet in geslaagd zich o te w’erken tot machtsbolwerk

der consumenten.
Het is interessant in dit verband te signaleren, dat de
pogingen, die in Engeland ondernomen zijn om de consu-
menten te vertegenwoordigen in de. behestslichamen der genationaliseerde bedrijven op niets zijn uitgelopen. Wij
ontlenen de volgende karakteristieke uitlating aan ,,The
Economist” van 14 October 1950: ,,The Corporations and

their parent ministers have only tWemselves to blame if
the public looks on the consurner organisations nominally
protecting his interest with the mingled indifference and
distrust felt by the unenfranchised natives of some back-
ward colony for their ,,appoint?d” representatives selected
from, responsible to, and paid by, the oppressing master
race”.

De vraag is, of wij het verschijnsel van de verzwakking
van de consument zonder meer moeten aanvaarden. Men
zou iiatuirlijk kunnen redeneren, dat wat het economisch subject als consument tekort komt, hij in zijn functie van
producent of distribuant; gebruikmakend van machtsposi-
ties, wel zal inhalen. Dit argument is zeer zwak, in de eerste

plaats omdat lang niet alle consumenten op een dergelijke
wijze in het productieproces zijn ingeschakeld, dat zij voor-
deel trekken van machtsppsitïes; in de tweede plaats omdat
er geen enkele aanleiding is aan te nemen, dat dergelijke
voordelen op enigszins bevredigende wijze worden gespreid;
in d6 derde plaats, omdat de totale maatschappelijke wel-vaart er onder lijdt. De spanningen, die zich voordoen ten

aanzien van de verhouding tussen lonen en winsten, als-
mede de verschuivingen in de verdeling van het nationale
inkomen hier te lnde, vormen een duidelijke aanwijzing,
dat de verbroken evenwichten zeker niet langs deze omweg
automatisch geredresseerd worden. In het bijzonder denke

men hier ook aan de categorie dergenen, die niet of niet
meer ingeschakeld zijn in het arbeidsproces, zoals kleine
renteniers, particuliere gepensionneerden en sociale rente-ti-ekkers, die nu al jarenlang deschaar tussen hun inkomen
en de kosten van levensonderhoud steeds verder zien
dichtgaan.
Onherroepelijk dringt zich hier de vraag op de voor-

grond, of de Staat in dit opzicht niet een verder reikende
taak moet assumeren dan hij tot nu toe heeft gedaan. Men
zou kunnen volhouden, dât de liberale Staat, die er op uit
as de concurrentie zoveel mogelijk en zo soepel mogelijk
te laten functionneren, ende grenzen wijd openzette, after
all de beste verdediger van dê consument is geweest. Nu
deStaat zich in een seculair proces gedrongen heeft gezien

32

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Jahuari 1951
totsteeds verder ingrijpen in de productie! en distributie-

verhoudingeh en in de verdéling van het nationale inko-

men, is het eigenlijk als een onontkoombare consequentie

te beschouwen, dat hij het ten nadele van de consument
verbroken evenwicht, dat nu niet meer automatisch te

herstellen valt, door doelbewust en systematisch ingrijpen

poogt te, redresseren. Dit optreden zou enerzijds gericht
moeten zijn op correctie van voor de consument nadelige

invloeden, die van de staatsinterventie zelf het gevolg
zijn en anderzijds o’p bescherming van de positie van de

consument ten opzichte van ontwikkelingen, die van de
,,vrije” markt zelf zijn uitgegaan en deze voor eon groot
deel in een onvrije markt ‘hebben omgezet.

Indien men het in principe er over eens zou zijn, dat er
een staatstaak op dit terrein onvervuld ligt, zou men ver-

volgens onder ogen moeten zien op welke wijze in deze

lacune kan worden voorzien. Naar onze mening zou men

op drieërlei wijze uitbreiding- kunnen geven aan de be-
moeiingen, die op dit gebied reeds bestaan. In de eerste
plaats zou een meer intensieve en actuele studie van de

consumptiegewoonten en hun ontwikkeling-ter hand moe-

ten worden genomen. “Wij behoeven slechts de opmerkingen,
\\elke
Dr Rijken van Olt onlangs in dit tijdschrift heeft

gemaakt over de basis van dp indexcijfers van de kosten
van levensonderhoud in herinnering te brengen, om duide-

lijk te maken in welke richting verbeteringen absoluut
noodzakelijk zijn
1).
liet nieuwe budgetonderzoek van het
C.B.S. met zijn ver doorgevoerde differentiatie vertegen-
woordigt een belangrijke stap vooruit,. Een vaste ,,greep
op de consumptie” zal men naar onze overtuiging eerst
ki’ijgen door continue massale waarneming ,van quantita-

tieve en qualitatieve aard. In dit opzicht is’ men ons in
Amerika belangrijk’vooruit. Het wil ons voorkomen, dat

door een nauwe samenwerking tussen de verschillende

instanties, particuliere en officiële, die zich bezighouden

met budgetonderzoek, marktanalyse en publieke opinie-

onderzoek, resultaten te bereiken zullen zijn, die ois
inzicht in de verschijnselen van de consumptie zouden

verdiepen. 1-let behoeft geen betoog, dat in de eerste plaats
de Regering zelf, die steeds verbouwereerd staat wanneer
de consument op andere wijze reageert dan zij had gedacht,
hiermee gebaat zou zijn bij het ontwerpen van verschil-

lende maatregelen van economische en sociale politiek
4

In de tweede plats zal aansluitend aan vorenbedoelde
onderzoekingen gepoogd moeten worden in sterkere mate
leiding te geven aan de consumptie. Er is ongetwijfeld
reeds nuttig werk gedaan door de Commissie voor 1-luis-
houdelijke en Gezinsvoorlicitting en het Voorlichtings-‘bureau van de Voedingsraad. Voorts valt de oprich+ing
van de 1-luishoudraad te signaleren, waarin alle belangrijke
vrouwenorganisaties, alsmede de Voedingsraad zijn verte-
genwoordigd en waaraan ook de Regering haar medewerking
heeft verleend. Dit college, hoewel nog weinig voor het

forum getreden, heeft belangrijke plannen in petto. Ieder,
die op dit gebied zijn ogen de kost geef, zal zich echter moeten realiseren, dat de voorlichtende en adviserende
werkzaamheden ten bate van de Nederlandse consument

een belangrijk hogere vlucht zullen moeten nemen om een
groot deel van het publiek op zodanige wijze bereiken,
dat er in de praktijk dok rekening mee wordt gehouden.

In de derde plaats zou aandacht moeten worden ge-
schonken aan de mogelijkheid van een n’eer rechtstreeks
optreden tegen bepaalde vormen van exploitatie van de
consument in’ die gevallen, waarin op enigszins noemens-

waardige schaal en voor meer essentiële artikelen misbi’uik
wordt gemaakt van diens onkunde of onmacht. Het spreekt
vanzelf, dat deze interven Lie uitermate delicaat is omdat
hierbij eventueel bepaalde particuliere belangen zullen

‘) Over het gebruik
van.
indexcijfers” door Dr
H.
Rijken van Olst in
,,E.-S.B.”
van
’11
October
1050.

moeten worden gelaedeerd ten gunste vanhet meei alge-

mene belang van de consumentenmassa.

Over de principiële wenselijkheid, van een dergelijk op-
tredèn zal men het misschien eerder eens kunnen worden
dan over de wijze van uitwerking en de concrete toepassing

daarvan. Immers, tegen kwalitatieve misleiding van de
consument heeft de Overheid reeds sinds lang maatregelen

genomen, waarvan de voornaamste de ‘Warenwet ver-

tegenwoordigt. Er zijn ongetwijfeld mogelijkhedeh deze
vorm van bescherming uit te bouijen, o.a. door verder gaan-

de voorschriften – tot aanduiding van de samenstelling

van bepaalde artikelen. Er is echter a priori geen aanleiding

op te houden bij bescherming tegen kwalitatief-technische
misleidingen geen vinger uit te steken naar de wanbeste-

ding van het verbruikersinkomen. Indien men het over

dit principe eens is, komt het ons niet onmogelijk voor,,

‘dat vormen wordën gevonden, waarin onder respectering

zowel van de legitieme rechten van het bedrijfsleven als

van de vrijheid van consumptie opgetreden wordt tegen

bepaalde bedenkelijke verschijnselen van beïnvloeding
en/of uitbuiting van de consument. Het betreft hier een

netelige materie, waarover de gedachten zich ongetwijfeld
eerst in de loop van de tijd zullen kristallisei’en en waarvoor

men slechts tastenderwijze de meest effectieve methodes
zal kunnen vinden. Het is echter ook een materie, die tot
nu toe teveel is verwaarloosd. Tenslotte wordt 2/3 van ons
nationale inkomen besteed voor gezinsconsumptie. Indien
men, volkomen conservatief schattend, zou aannemen, dat hierop een besparing van 5 pCt ‘s jaars zal kunnen worden
gerealiseerd door een verstandiger en meer verantwoorde

aanwending, dan zouden de baten voor onze volkshuishou-

ding reeds in de honderden millioenen per jaar belopen. Te,-
genover het bedrag van circa 3,5 milliard gulden, dat de
Overheid sinds de oorlog in de vorm van subsidies heeft toe-

gèlegd op het verbruikerspakket, zou een offer van deze

zelfde Overheid van enkele tientallen millioenen guldens
om de samenstelling zowel als de kosten van dit pakket

op gunstigè wijie te beïnvloeden, eigenlijk geen rol mogen

spelen. Juist nu in deze tijd de Overheid een neiging toont
het accent van de belastingheffing meer te verplaatsen
naar de verteringsbelastingen, is zij moreel verplicht er
toe mede te werken, dat de druk hiervan op de consument
zo gering mogelijk wordt. Behalve door een zorgvuldige selectie der verteringsbelastingen kan men de consument

ook belangrijke steun bieden door hem zover dit mogelijk
is te vrijwaren tegen bngewilde en onbewuste verslingering
van een deel van zijn inlcon’ien.

‘s-Gravenhagc.

A.
A. VAN A1ERINGEN.

RECTIFICATIE

In ,,E.-S.B.” van vorige week werd een artikel opge-
nomen, getiteld ,,Volkskapitalisme”. Dit artikel werd
abusievelijk in de inhoudsopgave en in ,,De artikelen van
deze week” vermeld onder de titel ,,Volksdemocratie”:

INGEZONDEN STUK

Credietcontrôle en institutionele be1egger’

Ir J. N. Smit te Amsterdam schrijft ons:

In zijn artikel over ,,Credietcontrôle” in het nummer van
13 December 1950 van dit tijdschrift legt Drs J. C. Brezet
de redendn bloot, welke De Nederlandsche Bank hebben
bewogen.tot de op 1 Januari 1951 ingaande maatregelen
ter beperking van bankcredieten. .

De schrijver aanvaardt de overwegingen, welke ‘tot

‘—:-

..,

…,,.., …

10 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

33

deze stap hebben geleid, als juist en heeft slechts lof voor

de vorm, waarin deze is gègoten.

Echter vraagt hij zich af, of er niet een lek in de crediet-
beperking is gelaten, doordat de institutionele beleggers –

en blijkbaar is hier meer speciaal aan de levensverzekering-

maatschappijen en de peisioenfondsen gedacht buiten

de contrlôemaatregelen vallen.

Weliswaar erkent de schrijver, dat credietverstrekking

door deze instellingen uit de vers van liun verzekerden
ontvangen prémies slechts overdracht is van bestaand
geld, maar hij meent, dat wanneer zij vervallend schat-
kistpapier niet verlengen en daaruit, alsook uit een in-

krimping van hun portefeuilles aan onderhandse overheids-

leningen, credieten aan het bedrijfsleven verstrekken, zij

inflotoire gevolgen yeroorzaken, waardoor de effectiviteit
.van de thans getroffen’ maatregelen wordt doorbroken:
Het doet eigenaardig aan, dat’ aldus aan instellingen,

wier gehele activiteit in deflatoire zin is gericht -. zij toch

leggen voor kapitaalvorming beslag op voor consumptie

beschikbare middelen – aldus schuldig te zien gesteld aan
inflatoire tendenties, als zij-de hun toevertrouwde gelden
.èerst even tijdelijk opslaan in de vorm van schatkistpapier,
om ‘ze daarna hun definitieve bestemming te geven,
bijv. in hypothecaire leningen aan het bedrijfsleven.

Verliezen in dit tijdelijke doorgangshuis de ingebrachte
gelden hun oorspronkelijk karakter met één slag?
En als een overheidslichaam bij expiratie van een
lening, niet met de iristitutionèle geldgever op het voor-
geschreven rentegamma over vérlenging tot overeenstem-
ming kan komen, waarna laatstgenoemde de terugontvan-

gen gelden tegen een redelijker rente langlopend aan het
bedrijfslven leent, terwijl. de aflossende schuldenaar zijn
toevlucht moet zoeken bij de Staat, wie is dan de oorzaak
van het inflatoire effect? In elk geval is de remedie te een-
voudig om die hier te noemen.

Als het verstrekken van leoingen in de particuliere
séctor nu

als inf,atoir wordt gebrand merkt, nadat eerst uiten tei’ na, de institutionele beleggers verweten is, dat zij het bedrijfsleven van middelen di’aineren, moet men
onwillekeurig denken aan het verhaal van de vader en
de zoon met de ezel, die ze volgens de achtei’eenvolgende
critici
fl0011
mochten berijden, noch onbereden laten. FIet gevaar bestaat, dat het artikel- van Drs Brezet zal
worden gezien als eefi strootje in de wind,’ als een voorbode
van ‘oorschriften, zoals thans voor de banken en een deel
van de institutionele beleggers, iil. de spaarbanken,, zijn
uitgevaardigd. De instellingen, waar het thans pm gaat,

zouden daarin aanleiding kunnen vinden zich haastigvan
hun portefeuille aan schatkistpapier te ontdoen, om te
voorkomen, dat zij in dit bezit straks wo’den ‘bevroren.
De redelijkheid, welke de thans voor banken gegeven voor-
schriften naar de mening van de heer Brezet kenmerkt
– ik acht mi.j zelf tot oordelen daarover niet competent –
kan.hun’gelukkig de gerustheid geven, dat niet instellingen

met een geheel ander karakter door soortgelijke maat-
regelen in hun vrijheid zullen worden beperkt.

Naschrift.

1-let ingezonden stuk ‘van Ir Smit, dat wel als ,,cri de
coeur” van een institutionele belegger zal mogen wôrden
beschouwd, geeft de bedoeling van mijn artikel ,,Crediet-
contrôle” toch niet geheel juist weer. In dit artikel stelde
ik, dat de door De Nederlandsche Bank genomen stap
begrijpelijk en gemotiveerd was en in overeenstemming
met haar taak als centrale bank-, terwijl ik voorts de tech-
nische regeling zeer soepel noemde. Dit alles betekent niet,
dat ik’ de credietcontrôle op zich zelf toejuichte, doch wèl,
dat ik haar zo objectief mogelijk trachtte te
ierklaren.
Als eigen oo’d ee! sprak ik uit, dat de kans, dat de getioffen
rnaatregelen effect zullen sorteren, mi. niet gioot is. Men
zou de vraag kunnen stellen, of, indien mijn oordeel juist
is, de credietcontrôle dan wel veel zin heeft. Deze vraag

die evenzeer voor de institutionele beleggers kan worden

gesteld :_ is in mijn artikel niet aan de orde gekomen:

Het is mij verre geweest contrôle op de credietverlening

dior institutionele beleggers aan het bedrijfsleven te willen

suggereren. Datgene, waarop de geachte inzender als

remedie doelt, nl. dat het wenselijk zou ziji, dat voor

gemeente- en dergelijke leningen een hoger r’entevoet

zou worden toegestaan, wordt dan ook door mij niet be-
streden.

Op één punt moet ik met Ir Smit ernstig van mening
blijven verschillen, nl. waar deze over schatkistpapier

spreekt als van een tijdelijk dooi’gangshuis. Dit is vroeger

zo geweest. Thans is het schatkistpapier . een rusthuis
geworden. Kocht een institutionele belegger bijvoorbeeld

in 1943 of 1947 schatkistpapier n laat hij dat thans af-

lopen, terwijl de verkregen geldmiddelen wordén gebruikt

voor credietverstrekking aan het bedrijfsleven, dan is ei’
dit jaar
(en daar gaa t het .om) ivel degelijk een infiatbir
effect aanwezig. . . .

Ook de meni9g, dat de activiteit der instïti.tionele be-
leggers geheel in deflatoire zin is gericht, komt mij onjuist
voor. Er is hier inderdaad sprake van een deflatoire wei’-
king, voor zover de institutionele beleggers geld weg-
– zuigeii hij categorieën, die het’andes zouden hebben uit-

gegeven. Deze wordt echter weer teniet gedaan door het
infiatoire
ëffect van het uitgeven van dit geld door degen’en,
aan wie de institutionele beleggers ci’edieten verstrekken,
bijv. de Staat, het . bedrijfsleven, of particulieren, die
er huizen mede bouwen. , –

Rotterdam.

T. C. BREZET.

Boekbespreking

De ‘Earopese Betalings Unie,
door Dr F. A. G. Keesing.
NV. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Am-
sterdam, 1950.

Slechts iveinigen in Nedei’land’is liet gegeven zo- uit de
eei’ste hand zich kennis en inzicht te. verschaffen omtrent_
het wezen en de werking van de Europese Betalings Unie
als Dr Keesing. Hij toch behoort tot hen’, voor wie de

beslotenheid en de stilte van het ,,Château de laMuette”
niet gelden. Daarom is het verheugend, dat juist van zijn
hand een .verhandeling is verschenen over de Europese
Betalings Unie.
Na de economische desorganisatie als gevolg van de
tweede wereldoorlog werd het handèlsverkeer tussen de
landen in Europa gedwongen zich te voltrekken in het
kader van een strak bilateralisme. Mag van het multi-
lateraal verkeer worden gezegd, dat liet tendeert naar een
evenwicht op een hoog niveau, het omgekeerde geldt voor
het bilateralisme., De hoogte, die de zwakste partner
bereikt, is in wezen maatgevend voor het bilaterale even-

wicht.
De Marshall-hulp diende om de .productie vn de aan-
gesloten landen zodanig te vergroten, .dat een ruimer
goederen- en dienstenverkeer daaruit zou kunnen resul-
teren. Het ideaal was daai’bij het herstel van de multi-
laterale handel en de daarmede verband houdende multi-
convertibiliteit der valuta.
De Marshall-hulp heeft in zoverre effect gesorteerd,
dat de productiecapaciteit in de betrokken landen niet
onbelangrijk is toegenomen.
De tijd lijkt gekomen de handel los te wikkelen uit liet keurslijf van het hilateralisme. Van een .lgeheel vrij,ver-
keer is daarbij geen sprake. De geprduceerde goederen
zijn voorshands niet zo omvangrijk, noch vertonen zij die
complementariteit, .waardoor een evenwicht kan worden
bereikt tussen de aangesloten lahden onderling. – Bij een
geforceerde vrijmaking zou een sh’eeîtrekking van de

84

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Januari 1951

monetaire rekening plaatsvinden met rnogelijk ernstige

gevolgen voor de goud- en deviezenposiie van het be-
trokken land.

Toch is de toestand zover gevorderd, dat een vrijer

verkeer dan het bilaterale, mogelijk is. Daarin voorziet

de Europese Betalings Unie.

Zij is geenszins, zoals de naain zou doen vermoeden,

een regeling, die uitsluitend betrekking heeft op monetaire

vraagstukken. Onder haar vigueur – men leze daarvoor

hoofdstuk IV uit Dr Keesing’s boek – valt de liberalisatie

van de handel, voorshands tot 60 pCt van het verkeer..

Daarbij is belangrijk, dat deze liberalisatie non-discrimina-
toir moet zijn. 1-let beginsel van de non-discriminatie

geldt – geheel passend in het kader van de verruiming

van de handel ,- eveneens voor de niet-geliberaliseerde

sector, voor die goederen derhalve, die nog gecontingen-

teerd worden. In beginsel zou elk land kunnen volstaan

met één lijst van geliberaliseerde goederen en één lijst van

gecontingenteêrde. T-let moeizaam opstellen van bilaterale

liberalisatielijsten en bilaterale contingenten is, w’anneer

het systeem goed werkt, dan overbodig geworden. Tot

zover is men evenwel nog niet gekomen en met name vormt
het beginsel van de non-discriminatie ten aanzien van het

niet-geliberaliseerde gedeelte voorshands een grote moei-

lijkheid.

De vrijmaking van het handelsverkeer tot 60, pCt op

non-discriminatoire basis dwingt tot een multiconvertibili-

teit van de valuta. Door de vrijmaking kan een land een
deficitaire positie krijgen tegenover een land X, maar een
gunstige balans tegenover Y. Indien het surplus van Y
niet kan worden aangewend voor het deficit tegenover X,

loopt de vrijmaking noodzakelijk vast. In deze multi-

convertibiliteit van de valuta voorziet de Europese Be-
kalings Unie. Allereerst zal een land voortaan zijn positie
hebben te bepalen tegenover alle overige landen. Het kan

dan een plus of minus resultaat verkrijgen. Een stelsel

van credietverlening en goud- of deliarafgifte dient dan om
de uiteindelijke oneffenheden glad te strijken. Daarvoor.

zijn i,n laatste instantie Marshall-dollars beschikbaar

gesteld. In het kader van de multiconvertibiliteit van de
valuta houden de bilaterale monetaire accoorden, die tussen de aangesloten landen bestaan, op van gelding
te zijn. 1-lun werking wordt, voor zover de Europese Ee-
talings Unie daarvoor in de plaats treedt, gesuspendeerd. Zo bedoelt de Europese Betalings Unie een regeling te treffen voor de vrijmaking van het handels- en betalings-
verkeer tussen ‘de aangesloten landen op basis van het

bereikte herstel.
Dat van een volledige vrijheid nog geen sprake is, bewijst

het feit, dat de Marshall-hulp nog steeds nodig is zowel
voor de individuele landen als voor de Unie als zodanig.
Hierin zit tenslotte de Achillespees van de Unie. Zal zij

kunnen blijven voortbestaan als de Marshall-hulp ophoudt?
Terecht gebruikt Dr Keesing dan ook als motto voor
zijn boek een uitspraak van de Engelse ,,Economist”,
die zegt, dat de Betalings Unie is ,,the first major scheme

since the war, in the field of international commerce and
finance, that has been designed for the world as it is and
not for the world as it should be”.

Geeft de benaming ,,Betalïngs Unie” niet geheel de
inhoud weer van de getroffen regeling, ook het adjectief
,,Europese” is te eng. In feite gaat het geenszins alleen

om de Europese landen, maar ook (zie art.’ 2 van het
,,Accord” van 19 September 1950) om de ,,zones moné-
taires des Partjes contractantes”.
Onder monetaire zone moet in dit verband bepaald niet
wordn verstaan een gelijk monetair systeem of systemen, die bijv. afspraken hebben ten aanzien van de hoogte vah
hun wisselkoersen, dan wel een gemeenschappelijk mone-
tair beleid zouden hebben. Het hier gehanteerde begrip
is ruimer en losser. Het wil niet anders zeggen dan dat een

land buiten de O.E.E.C. deel kan hebben aan de multi-

convertibiliteit der Europese valuta, mits het zijn verkeer

maar leidt via een der O.E.E.C.-landen, in casu diens
circulatiebank. Zo hebben India, Pakistan, Ceylon,

Australië, Zuid-Afrika via Engeland deel aan de multi-
convertibiliteit.

Wat Nederland aangaat, vallen onder de Betalings Unie

ook Suriname en de andere gebieden in de West, terwijl
op de tveedei.Iinistersconferentie, in November te ‘s-Gra-

venhage gehouden, Indonesië besloten heeft ook gebruik
te maken van de faciliteiten van de Betalings Unie.
Wellicht kan Dr Keesing in een volgende druk over

deze verruiming van de werking van de Betalings Unie

buiten de O.E.E.C.-landen meer mededelen dan thans
mogelijk is.

Zijn werk’ wordt warm aanbevolen aan hen, die in

een’ kort bestek zich op de hoogte willen, stellen van

wat onder de Europese Betalings Unie dient te worden
verstaan.
‘s-Gravenhage.

KHOUW BIAN TIE.

AANTEKEWING

De weekstaat van De Nederlandsche Bank

De eerste weekstaat van De Nederlandsche Bank in
het nieuwe jaar, die per 2 Januari 1951, vertoont een
aantal belangrijke mutaties. De belangrijkste verandering

is de stijging van het sci atkistpapier, door de Bank van de

Staat der Nederlanden ingevolge overeenkomst van 26

Februari 1947 overgenomen. Deze toeneming bedroeg niet
minder dan f 300 mln.
De Miniter van Financiën heeft dit bedrag opgenomen
in veiband met de huidige stand van het tegoed van het

Rijk bij De Nederlandsche Bank en met het oog op enkele

zeer grote betalingen van bijzondere aard, die rond de
jaarwisseling verricht moesten worden.
De betrekkelijk lage stand van ‘s Rijks Schatkist houdt voornamelijk verband met aflossing van schatkistpapier.
Het uitstaande schatkistpapier daalde nI. gedurende 1950
tot 23 December 1950 van f 8.499 mln tot £ 6.744 mln,

d.i. met f 1.755 mln. Deze daling was voor f 400 mln het
gevolg van aflossing op schatkistpapier bij De Nederland-
sche Bank.

De grote betalingen van bijzondere aard zijn, naar de
persdienst van het Ministerie van Financiën mededeelde,
de volgende:

f133 mln ten behoeve van de dienst op de buiten-
landse schuld van het Rijk (in hoofdzaak aflossing op
een van de Eximbank opgenomen crediet);


f 80 mln voom afrekening van een via de lig- en Hi-

rekeningen aan ‘Indonesië verleend crediet. Dit crediet
w’as voorlopig voor rekening van het Rijk door De Neder-
landsche Bank verleend en wordt thans ten gevolge van
consolidatie van de desbetreffende vordering ten laste
van ‘s Rijks Schatkist gebracht. Deze consolidatie is een.
onderdeel van de tussen Indonesië en Nederland gesloten
leningovereen komst;

f 92 mln voor afrekening tussen de Staat en De
Nederlandsche Bank van de destijds aan Indonesië ver-
leende Bm’etton-Woods credieten.

Deze bijzondere betalingen zullen niet leiden tât ver-
groting van de geldcirculatie, voegt het bovengenoemd,

communiqué van de persdienst van het Ministerie vân
Financiën hieraan uitdrukkelijk tob, aangezien zij ener-
zijds betrekking hebben op de aankoop van deviezen bij
De Nederlandsche Bank, teneinde daarmede i’ente en
aflossing op buitenlandse staatsschuld te voldoen en

10 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

85

ander

zijds het gevolg zijn van interne verrekeningen

tussen cle Staat en de Centrale Bank.

Een tweede belangrijke maatregel is die, welke De

Nederlandsche Bank heeft getrôffen met betrekking tot
de goudvoorraad. Met het oog op de belangrijke en nog

steeds toenemende verplichtingen t.o.v. de Europese
Betalings Unie, welke thans nagenoeg f 300 mln bedragen,
heeft de Bank gemeend te moeten overgaan tot een over-

eenkomstige versterking van haar goudvoorraaci door

omzetting vandollars in goud.
De dollarvoorraad onderging een verdere vermindering
door de aflossing, voor rekening van ‘s Rijks Schatkist,
van een bedrag van $ 31 mln op het crediet van oorspron-

kelijk $ 200 mln, door de Eximbank in 1946 aan Neder-
land verleend. Van dit credièt staat thans per saldo nog

$ 62 mln uit.
Voorts zijn er enige ingrijpende veranderingen aan-

gebracht in de vorni van de verkorte balans, die de Centrale
Bank wek’elijks publiceert. Aanleiding tot deze wijzigin-

gen was, naar Dr M. W. Holtrop, President van De
Nederlandsche Bank, op een persconferentie mededeelde,

de wens om een duidelijker inzicht te geven in de totale
deviezenpositie der Bank. In .de nieuwe, opstelling kan de
deviezenreserve van de Centrale Bank op de volgende wijze worden berekend (zie de hankstaat, afgedrukt op

blz. 38):

DepiezenreserQe ç’an De Nederlandsche Bank uit de week-

staat per 2 Januari 1951.

(in millioenen guldens)

Vorderingen en geldswaardige papieren luidende in bui-
tenlandse geidsoorten

……………………….
894,3
Buitenlandse betaalmiddelen

……..
…… ……….

1,2
Vorderingen in guldens voortvloei
.
nde uit betalings-
accoorden

………………………………..
236,0

Tezamen

. . 1.131,5
Te verminderen met: Saldo’s voortvloeiende uit betalingsaccoorden

399,9
Andere saldo’s van niet-ingezetenen
……..
114,0
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten

284,1
798,0

Blijft – . . .

333,5
Te verminderen met:


Nederlands sebatkistpapier, waarin gulclenssaldo’s vobrt-

vloeiende uit betalingsaccoorden zijn belegd
……

39,4

Deviezenreserve

……………………
294,1
Gouden munt en -niuntmateriaal
……….
1.174,7

Goud en deviezen tezamen
…………….
1.468,8

Het is duidelijk, dat ook thans aan het totaalcijfer van de deviezenvoorraad geen overdreven betekenis mag w’orden
toegekend. Een toeneming of vermindei’ing der deviezen-
reserve op korte termijn zegt betrekkelijk weinig, wil
men een inzicht verkrijgen in de ontwikkeling van onze
betalingsbalans op langere termijn, daar toevallige factoren,
zoals kapitaaltransacties, een belangrijke i’ol kunnen spelen.

Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om
enkele posten op de weekstaat anders te redigeren (deels
in verband met de afwikkeling der geidzuivering) en
twee posten samen te voegen, waarvan gebleken was, dat
de gesplitste opgave aanleiding kan geven tot mis-

verstand, terwijl zij bovendien in sommige gevallen een
onjuist beeld gaf van de werkelijke toestand.
De aangebrachte wijzigingen zijn de volgende:

Debetzijde der balans.

1. De posten ,,Papier op het biitenland” en ,,Tegoed
bij correspondenten in iliet buitenland” zijn samengevoegd

tot één hoofd: ,,Vorderingen en geidswaardige papieren, luidende in buitenlandse geidsoorten”.
De tot dusver gemaakte splitsing werkte verwarrend,
omdat – zo zegt de mededeling, gevoegd bij de week-
staat per 2 Januari ji. – vaak (ten onrechte) werd aan-
genomen, dat zij uitsluitsel gaf over de mate van liquiditeit
van de desbetreffende activa. Bovendien gaf zij in sommige

gevallen een onjuist beeld, omdat het in de praktijk niet

altijd mogelijk is een post vervallen papier op het buiten-

land, waarvan het provenu terstond wordt herbelegd,

ook dadelijk weder als papier op het buitenland te boeken.
De post ,,Buitenlandse betaalmiddelen”, voorheen

een subhoofd, is thans tot afzonderlijk hoofd gemaakt.

De post ,,Vorderingen in guldens op vreemde circu-

latiebanken en soortgelijke intstelIingen’ is vervangen
door: Vorderingen in guldens, voortvloeiende uit be-

talingsaccoörden”.
Deze naamsvei’andering brengt mede, dat onder dit

hoofd thans uitsluitend de vorderingn worden geboekt,
die voortvloeien uit bêtalingsaccoorden met het buiten-

land, krachtens welke het verkeer uitsluitend over een

guldensrekening wordt geleid. De vorderingen, die dien-
tengevolge niet meer onder dit hoofd thuis behoorden,
zijn naar de ,,Diverse rekeningen” (debet) overgebracht.
Creditzijde der balans.

Het subhoofd ,,Geblokkeerde saldo’s” onder het

hoofd ,,Rekening courant saldo’s” is vervallen in verband

met de afwikkeling van de geldzuivering. Het subhoofd ,,Vrije saldo’s van vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen” is vervangen door

,,Saldo’s voortvloeiende uit betalingsaccoorden”. Ook
hier zijn in verband met de naamsverandering enige posten,

die tot dusver onder dit hoofd werden opgevoerd, naar

een ander hoofd overgebracht, ditmaal naar het nieuwe

subhoofd, hieronder sub 6 bedoeld.
Als voorlaatste subhoofd onder het hoofd,,Rekening

courant saldo’s” is een nieuwe post opgenomen, genaamd: ,,Andere saldo’s van niet-ingezetenen”. Hieronder worden

geboekt de guldenssaldo’s van niet-ingezetenen, niet voort-

vloeiende uit betalingsaccoorden.
Het subhoofd ,,Andere Vrije saldo’s” is in verband met
het wegvallen der geblokkeerde. saldo’s gewijzigd in:

,,Andere saldo’s”.
Het hoofd ,,Crediteuren in vreemde geldsoort”
is vervangen door: ,,Saldo’s luidende in buitenlandse
geldsoorten”. 1eze naamsverandering is van zuiver

redactionele aard.
Aan de voet van de balans is een aantekening ge-
plaatst, houdende opgave van het totale bedrag aan
Nederlands schatkistpapier, waarin guldenssaldo’s, voort-

vloeiende uit betalingsaccoorden, zijn belegd. Dit bedrag
vertegenwoordigt geen verplichting van de Bank en
behoort derhalve niet mde balans thuis. Aangezien het
bedrag echter van belang is voor de juiste beoordeling van

de deviezenpositie wordt het voortaan aan de voet van de
balans vermeld.

INTERNATIONALE NOTITIES

De petroleumperspectieven van het

Verre Oosten

De recente gebeurtenissen in het Verre Oosten hebben
het strategische belang van dit gebied sterk naar voren
gebracht en betrouwbare gegevens omtrent de economi-
sche hulpbronnen waarover het beschikt, zijn dan ook

momenteel van uitzonderlijke betekenis. Een verhandeling
van W. E. V. Abr’aham ter gelegenheid van de jaarvergade-
ring van ,,The American Petroleum Institute” werpt,

aldus ,,Petroleum ‘Press Service” van deze maand, een
nieuw licht op het petrôleumpotentieel van het Verre

Oosten. –
1-let petroleumverbruik in het Verre Oosten is buiten-

gewoon laag. Dit uitgestrekte gebied, dat meer dan de

36

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEIV

10
Januari
:
191

helft vali de wereidbevolking bevat en meer dan
1/3
van
de totale landoppervlakte, neemt ni. minder dan
1
/2
0
van
het totale petroleumverbruik voor zijn rekening. Het

gemiddelde jaarlijkse verbruik per hoofd der bevolking
ligt er lager dan S U.S. gallons, tegen 600 gallons in de
Verenigde Staten. De beide uitersten vormen Australië

en China met een verbruik van resp. 134,4 en 0,6 gllons
per hoofd der bevolking per jaar. Een kleine toeneming

van het verbruik per hoofd der hevelking in het Verre
Oosten zou vermoedelijk een dramatisch effect op de
wereldvraag hebben. Indien het verbruik zou worden

opgevoerd tot op van het huidige Amerikaanse, dan

zouden de totale jaarlijkse verkopen met ca 1.800 mli

barrels – d.i. vijftienmaal zoveel als het huidige niveau

worden yerhoogd. Een toeneming van het verbruik

tot een dergelijke omvang zou evenwel onmogelijk door
het Verre Oosten kunnen woi’den gefinancierd, tenzij de
eigen productie aanzienlijk zou kunnen worden opgevoerd.

Het afgelopen jaar produceerde het gehele Verre Oosten

slechts 91 mln barrels, waarvan 70 pCt afkomstig was uit
Indonesië en Brits-Borneo.

De vooruitzichten voor verhoging der petroleumpro-

ductie zijn in Perzië, India, Pakistan, Ceylon, Birma,

Siam, Indo-China en Malakka over het algemeen niet
gunstig; nieuwé onderzoekingen leverden – een enkele

uitzondering daargelaten – weinig •of geen resultaat op.

Minder somber is het beeld in’de Indonesische Archipel,

waar de olievelden van Zuid-Sumatra dit jaar meer produ-
ceerden dan vôôr de oorlog. 1-let meest belovende veld
van de gehele Oostindische Archipel ligt in Brits-Borneo,
waar in 1949 een dagproductie van 70.000 barrels – bijna

vijfmaal zo hoog als v66r de oorlog – werd gehaald.

In Australië en Nieuw-Zeeland
zUn
proefboringen zonder
resultaat gebleven en de toekomst is dan ook weinig be-
lovend. Japan zal vermoedelijk niet veel meer dan nu –
ca 10 ‘pCt van de behoefte – kunnen produceren; op de

Philippijnen zijn de knsen op grote productie te verwaar-
lozen en de vooruitzichtn voor. Korea zijn al evenrriin

gunstig.

Geheel ânders ligt de situatie in China en Aziatisch
Rusland. De huidige productie in deze gebieden is welis-
waar nog laag, maar de ,,long-run”-perspectieven zijn zeer gunstig. Zowel in China als in Aziatisch Rusland bevinden

zich altgestrekte sedimentaire afzettingen en liet zou zeer
verwonderlijk zijn als daar geen grote olieresrves aan-
wezig zouden zijn. De eventuele exploratie van deze
gebieden zou het beeld der ‘ wereldoliereserves grondig
\\’ijzigen. De reserves van China en Aziatisch Rusland
bedragen vermoedelijk minder dan
1
/
2
pCt der wereld-
reserves, maar het is zeer goed mogelijk, dat dit aandeel

aan het einde van deze eeuw tot 10 pCt zal stijgen. Een
langdurig en zeer kostbaar boringsprogramma zal echter
– moeten worden uitgevoerd om deze verborgen rijkdom
– tevöorschijn te brengen. De heer Abraham uitte de ver-
onderstellng, dat Rusland, over 20 of 30 jaar, wanneer
geologen en technici dit probleem hebben aangepakt,
,,may not have the inferiority complex as regards oil

reserves \vhich possibly, and perhaps understandably,
she now has in relation to the profilic neighbourij’ig areas

of the Middle East”.

De Deense landbouw in het

oogstjaar-
1949/50

De sedert de herfst van 1949 ingetreden snelle achter-
uitgang van de Deense handels- en valutapositie vormt een scherp contrast met de gedurende hetzelfde tijdvak
?’ sterk gestegen agrarische en industriële productie en de
buitengewoon gunstige ontwikkeling van de rentabili-

teit in de landbouw, zegt de ,,Neue Zürcher Zeitung”

van 31 December j]. Het rendement van het in de land-

bouw geïnvesteerde kapitaal bedroeg gemiddeld niet

minder dan 9 pCt tegen 6,5 pCt in het oogstjaar 1948/49

en gemiddeld 3,2 pCt inde drie-daaraan voorafgaande
oogstj aren.

Deze aanzienlijke rentabiliteitsverbetering’ is te meer
opmerkelijk, daar gedurende hetzelfde tijdvak een on-

gunstige verschuiving in de prijzen—kôstenverhouding

plaatsvond. De boter- en eierprijzen daalden bijv. geduren-

de het oogstjaar. met ca 8 pCt, terwijl de varkensvlees-

prijzen eveneens lager waren dan in 1948/49. De hogere

prijzen voor granen en rundvlees konden de vorengenoemde

prijsdalingen slechts ten dele compenseren. Tegelijkertijd

stegen de productiekosten ten gevolge van hogere lonen.

De onvoordelige prij zen—kostenverhou dingen werden

evenwel door buitengewoon gunstige productievoorwaar-

den uitbreiding van de veestapel, stijging der oogstn

met gemiddeld méer dan 13 pCt en aanvulling der binnen-
landse veevoedervoorraden door veekoeken- en graan-

invoer – ruimschoots goedgemaakt. Dank zij deze
gunstige productievoorwaarden kon de melkproductie

met ca 18 pCt worden verhoogd, een productiestijging,

die, aangezien liet aantal melkkoeien gedurende hetzelfde tijdvak niet slechts 3 â 4 pCt toenam, grotendeels aan een

grotere melkproductie per koe moet worden toegeschreven.
De vlees- en eierenproductie nam gedurende het oogst-

jaar 1949/50 met resp. 132.000 en 24.000 ton toe, waar-

door de productie van de veestapel het vooroorlogs niveau
weer heeft bereikt en ten. dele zelfs heeftoverschreden. De bruto-opbrengst per hectare steeg van 1.644 kronen

in 1948/49 tot 1.890 kronen in 1949/50; de totale bedrijfs-

kosten stegen gedurende dezelfde periode van 1.427 tot
1.580 kronen, zodat de netto-opbrengst gemiddeld een
stijging te zien gaf van 217 tot 310 kronen. Hoewel de

kleinere bedrijven de grootste stijging der netto-oplreng-

sten bereikten, was het rendement van de groot- en
middenbedrijven met resp. 12,6 pCt en 9 â 10 pCt aan-

merkelijk groter dan dat der kleinbedi’ijven – gemiddeld

6,8 pCt. Dit moet worden toegeschreven’ aan liet feit,
dat de kleinbedrijven met een veel grotere kapitaal-

investering werken dan de grootbedrijven, nl. met gemid-
deld 4.864 kronen per hectare tegen 2.612 kronen per
hectare. Het grootste deel der extra-inkomsten is aan-
gewend voor grote investeringen ter vei’be tering van
bedrijf en grond.

Het ziet er, aldus de ,,N.Z.Z.”, naar uit, dat de zeer
gunstige rentabiliteit van het oogstjaar 1949/50 een
uitzonderingsgeval zal vormen.

Voor 1950/51 zijn, aangezien de oogstresultaten belang-
rijk minder zijn dan in 1949/50 en eerder op een verdere
achteruitgang dan op een verbetering der prijs—kosten-
verhouding moet worden gerekend, aanzienlijk, geringere
resultaten in de agrarische sector te verw’achten.

Geld- en kapitaalmarkt

De geldmarkt.

De geldmarkt was gedurende de verslagweek vrij ruim.

De ontspanning na de ultirno bleek reeds duidelijk uit de

eerste weekstaat van De Nederlandsche Bank in liet
nieuwe jaar, die per 2 Januari, volgens welke de voor-
schotten in rekening courant aan banken en disconto-
handelaars met f 5 niln waren gedaald en de saldo’s ,van
banken met f 33 mln gestegen.

Naar de zeer kortlopende termijnen schatkistpapiei’
bestond op de markt nogal vraag. Voor Januaripapier werd
1 pC,’voor Februaripapier 1- pCt geboden. Voor Maart-

10 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

371,

en Aprilpapier was de notering..1:-1
5
/
io
pCt, voor Mei en

Juni 1/
8
-1/
1
6
pCt, voor Augustus t/m Decembr

1 pCt.
De callgeldnotering werd met ingang van 4 Januari van

het maximum van 1 pCt tot 1 pCt teruggebracht.

Volgen’s de weekstaat is door het Rijk f 300 mln schat-

kistpapier bij De Nederlandsche Bank ondergebracht.

Op deze wijze kan de lage rente op de geldmar.kt gehand-
haafd blijven, ondanks de uiterst krappe kasoositie van

het Rijk, de grote geldvrager op de markt. 1-let gehele
renteniveau op de geidmarkt is en blijft gehaseèrd op
het eenzijdig door het Ministerie van Financiën vastge-

stelde discontopercentage’ op door haar verkrijgbaar
gestelde jaarspromessen, welke percentage nu reeds sinds

jaren op ij pCt is gehandhaafd.

De kapitaalmarkt.

Er waren twee redenen, welke het koerniveau op de

aandelenmarkt gedurende de verslagweek omhoog dreven.
De eerste was de aankondiging van een interim-dividend

door de Koninklijke Olie, de marktleader. Gewoonlijk is
het uitkern van een interim-dividend een technische
aangelegenheid, dienend om aandeelhouders reeds con-

tanten te verstrekken, vôôrdat het tijdrovende werk van
het opstellen van resultatenrekening en balans gereed is.
Aan het interim-dividend Koninklijke, het eerste sinds
1939, komt echter een andere betekenis toe: dit zal gezien

moeten worden als Seen der onderdelen van een grote
financiële operatie, waarmede dit concern bezig is. Deze
laatste werd in December 1950 ingeluid met de. emissie
van converteerbare obligaties. Een der verdere stappen
zal waarschijnlijk zijn de uitkering van een dividend van

12 pCt over 1950,
01)
voorhand waarvan dus nu rëeds 4 pCt

is uitgedeeld. Het iierkwaardige van een uitkering van

12 pCt zou zijn, dat volgens de Wet dividendbeperking
eigenlijk nog niet eens 9 pCt mag worden uitgekeerd.
De positie van de Koninklijke als deviezeninbrenger is
echter zo sterk, dat de Nederlandse Regering wel zal
toegeven aan een verzoek om vrijstelling van de beperkende

bepalingen in deze. Doel van dit alles is hoogstwaarschijn-lijk de aandelen aantrekkelijkeu’ te maken i.v.n. het streven
conversie der obligaties in aandelen te bevorderen. Dat
hieruit een vaste stemming vooi’ de aandelen resulteerde

is niet verwonderlijk.

Een tw’eede reden voor ko’ersstijging was het herleven
van de inflatiesteinming ter beurze. Dit hield grotendeels

verband met, het onderbrengen van schatkistpapier door het Rijk bij de circulatiebank, \velk feit door belangheb-
benden uiteraard gaarne werd aangegrepen om het
inflatiespook nog eens van stal te halen.
De obligatiemarkt vertoonde gedurende de verslagweek
slechts een gerin’go reactie. Mn kan betogen, dat de Neder-
landse goedkoop-geldpolitiek momenteel ‘in een critiek
stadium van haar bestaan verkeert, en dat zij door boven-

staande schatkistpapieroperatie althans voorlopig gered
is. De kans, dat er in het thans aangevangen jaar een
wending in de rentepolitiek zal komen lijkt ons groter dan
ooit sinds de bavrijding het geval was. Of deze kans zal worden verwezenlijkt hangt echter vrijwel uitsluitend af

van de inzichten op de Kneuterdijk.

29 Dec.

5 Jan

1950
1951

Aand. in’dexeijfcr

Algemeen

………………
151,3 155,0

Industrie

………………..
216,3
219,1

Scheepvaart …..
.
…………

.170,9
175,7

Banken

…………………..
126,2
129,0

Indon. aandelen
…………50,2
53,3

29 Dec.
5 Jan.

1950
1951

Aandelen

A.K.0.

……

. ………….
169
171

Philips

………………….
227
233e

Unilever

………………..
220 228

1I.A.L.

……………………
i83.
1871

Amsterdam Rubber

……….
s 1144-
122

I-I.V.A.

………………….
1094. 1154.

Kon.

Petroleum

…………
2984.
3104.

Staatsobligaties

24-

pCt

N.W.S.

…………..
78/
4

78
11
/

3-34- pCt

1947

…………..
97’/
97

3

pCt

Invest.

certif.

……..
97’/
97

3 pCt Dollarlening

……….
….
95
15
/

J.C.B

– GRAFIEKEN

Prijsindeacijfers van de in- en uitvoer van Nederland
(1048 = 100)

‘.6
17
00
00
050
Maandlemiddelden

U en- prijsindeecijfer van de invoer

Bron: CBS,
D en —–pnijsindexcijter van de uitvoer,

STATISTIEKEN

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

Data

__

Ed

E

v
onC’

‘l-8
o

.n
.

E.E

0

0)
,,,

,..
n

cs

0)02a-‘a

OOv)
.— o

10

a
0)
,,
+’ 0)
o

-,

1
O0)
0

b0.
‘-

0)0)

31

Mrt

’47 477.080
35.363

6 Dec.

’56 715.036
160.214
183.97
13
397.909 Dec.

’00
790.657 166.424
356.453

85.40L
25
95
.
20
1

Dcc.

’50
750.657
185.61
20
168.280
386.352
167.91

Data

0

PQ
.

e)

0)10

Rekening courant
saldi

00

1Ib
0

00

.inE[0

a-02

:i-

1

1
Id

31 Mrt

’47
453.816



503.714
6 Dec.

’50
2.322.632 274.962


935.714
13
Dec.

’50
2.350.562
278.858
– –
990.056
20
Dec.

’50
2.372.860
284.564
-.

1.057.696

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f 646.830.979. Muntbiljettencirculatie per 6 Dec. 1950 r 409.302.800.
Muntbiljettencirculatie per 13 Dec. 1950 f 410.186.109,50. Muntbiljettencirculatle per 20 Dec. 1950 t 415.170.543,50.

121
00

75

1

50

25

38

ECONOMISCH-STA TISTISbHE BERICHTEN

10 Januari 1951

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in mililoenen francs).
Data
1
0

t

,

42

0

31 Dec.

1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7 14.090,7
1

1.163,7
30 Nov. 1950
6.060.9
282,4 145,0
41,3
4.396,2
1

1.978,2
7 Dec.

1950
j

6.0200
277,3
144,8 41,3

1
4.380,4
4
1.942,9
15

Dec. .1950
5.973,3
245,6 148,5
41,3
1.819,1

DE NEDERLANDSCIIE BANK.

Verkorte balans op 2 Januari 1951

Activa’

Wissels, pro-

(
Hooidbank

111.153.288,63
1
)
messen en

)
Bijbank schuldbrieven

)
Agent-
in disconto

I schappen

5.000,-
t
11.158.288,63′)

Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, onder
40,
van de
Bankwet 1948) Schatkistpapier,

door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge over-
eenkomst van 26 Februari 1947

…………
1.650.000.000,-
Voorschotten

(
Hoofdbank

t 48.485.227,82
2
)
in rek. crt

1
op
onderpand

Bijbank

1.572.361,21
(mci. belenin-
1
gen)
tAgentsch.

19.354.223,67

f69.411.812,70

Op

effecten

enz.

……..

f67.247.991,15′)
Op goederen en celen

2.163.821,55 69.411.812,70
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art.

20 van

de
Bankwet 1948)
Boekvordering

op

de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Febr. 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

11.174.720.699,62
Zilveren munt enz……..18.180.846,49
1.192.901.546,11
Vorderingen en geldswaardige papieren luiden-
de

in

buitenlandse

geldsoorten

…………
894.265.044,56
Buitenlandse betaalmiddelen ………………
1.166.708,82
Vorderingen in guldens voortvloeiende uit be-
talingsaccoorden

……………………..
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds
235.973.904,07

en

voorzieningsfonds

…………………..
134.165.820,53
Gebouwen en inventaris ………………..1.500.000,-
..
Diverse i’ekeningen

……………………..
.226.281.641,55

1 0.1b.5Z4.1bb,11

Passtva.

Kapitaal

……………..

…………….t
20.000.000,-.
Reservefonds

.
……………………….

.18.418.854,74
Bijzondere

reserves

……………………
.
69.951.000,39
Pensioenfonds

……………………….24.420.254,94
Voorzieningsfonds 3ersoneel in tijdelijke dienst ,,
1.502.725,68
Bankbiljettefi in omloop (oude uitgiften)
56.362.925,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uilgiften)

..,, 2.926.225.475,-
Bankassignaties

in

omloop.

…………….
..
1.836.483,55
Rekening courant saldo’s:

,
.’s Rijks Schatkist

1

86.431.753,97
‘s Rijks Schatkist, bij-
zondere rekening

….

..1.318.117.345,84
Saldo’s van

banken

in
Nederland

……….

..

68.071.339,79
Saldo’s

voortvloeiende uit betalingsaccoorden

399.944.151,07
Andere saldo’s van niet-
ingezetenen

……..

..114.036.605,05
Andere saldo’s ……..
..256.244.660,48
2.242.845.856,20
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten ..,,
284.057.300,46
Diverse rekeningen

…………………….
271.203.891.01

Totaal aan Nederlands schatkistpapiei’, waarin
guldenssaldo’s voortvloeiende uit betalings-
accoorden zijn belegd ………………..t 39.400.000,-.’-

1
) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen …………t
‘) Waarvan aan Indönesië (Wet van 15 Maart
1933, Staatsblad no 99) ………………31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiljetten .:..,, 137.186,061,50

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

/

Vorderingen
23 Dec. 1950 15 Dec. 1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist hij
t

175.907.476,94
t

269.772.297,76
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij
de Bank

voor Nederland-
sche Gemeenten

……..
35.677.657,88
20.877.796,35

De Nederl.

Bank

……….

,Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

…………..

……



Daggeldleningtegenonderpand


Saldo der postrekeningen van
258.462.318,97
,, 286.794.827,12
VoOrschotten

op

uit.

No-

………

vember

1950

aan

de ge-
meenten wegens aan haar uit

Rijkscomptabelen

………..

te keren belastingen


Vordering in rek, courant op:
,,

53.455.002,15
53.455.002,15
V.S.

IndonesiO

………..
,

10.157.758,51
,,

10.466.428,51
Suriname

…………….
Ned.

Antillen

……….


Het Algemeen Burgerlijk Pen-

Het Staatsbedrijf der P.,

T.
sioenfonds

.’
…………..
.

enT
.

………………


Andere Staatsbedrijven en in-
……….

stellingen

……………
512.190.806,59
,,

503.600.971,17

Verplichtingen

Voorschot door De Nederland-
sche Bank verstrekt

. .

.

Voorschot, door
De
Nederland-
sche Bank in rekening cou-
rant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten


Schatkistbiljetten
In
omloop
.
11983.567.600,-
fl983.067.600,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
den. Bank ingevolge over-
eenkomst van 26 Febr. 1947
,,1350.000.000,-
,,1350.000.000,-
Schatklstpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederi.
Bank

is

geplaatst

nihil)
t 4.655,9 mln wo. garantie
Bretton Voods f1.245 mln.,,
3410.900.000,-
,,3428.400.000,-
Daggeldieningen


135.821.162,-
132.955.130,-
Schuld op uit. November 150
aan de gemeenten wegens

Muntbiljetten
1fl
Omloop …….

aan haar uit te keren belastin-
gen

………………..
180.233.340,52
180.233.340,52
Schuld in rek, courant aan:
V.S. IndonesiO


Suriname

…………..



Ned.

Antillen

….. …..
3.727.937,67
3.727.937,67
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

………
……

48.518.736,59
,,

49.127.611,81
Het

staalbedrijf

der

P.,

T.
281.478.213,59
219.431.535,72

sioenfonds

……..
………..

Andere staatsbedrijven


en

T……………………

Schuld aan diverse instellingen
in

rekening

met

‘s Rijks
Schatkist

……….
……..
1098.321.159,80 ,,1 122.204.505,13

INIEXClJFEflS VAN LONEN VOLGENS REOELINOEN IN

NEDERLAND
1),

Juni 1938/

Nijverheid
Juni 1939

Nijverheid ‘)

Landbouw’)

en
= 100

landbouw

Aug.

1939….
101,7


100


101
Mei

1945….
116
t90
126
Dec.

1948….
181
265,5
193

Nov.

1949.. .
. 182,1
275,0
195,1
Dec.

1949. .
. .
182,1
275,0
195,1
Jan.

1950….
191,2
29.0,0
205,0
Febr. 1950….
191,2
290,0
205,0
Mrt

1950….
191,2
290,0
205,0
April 1950.
. . .
191,2
290,0
205,0
Mei

1950..

.
191,2
290,0
205,0
Juni

1950….
191,2
290,0
205,0
Juli

1950….
191,2 290,0 205,0


Aug.

1950….

.
191.2
290,0 205,0
Sept.

1950….
201,4′)
305,1
1
)
215.9
4
)
Oct.

1950….
201,4′)
.305
1
1
4
)

215,9
4
)
Nov.

1950.
. . .
201
1
)
305′)
216
1
)

‘) Bron: ,,Centraal Bureau voor de Statistiek”; in de lndexcijfers zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijslagwet of andere rege-
lingen
niet
begrepen.
‘) Uemi
,
idelden 24 bedrijfstakken.


‘)’Akkerbouw en veehouderij.
‘) Voorlopige gegevens.

/

Omschrijving
Eenheid
9/9
Mrt
1950
April
t90
Mei
1350
Juni
1950
Juli
1950
Aug.
1950

Indoxctjfer

vervoer

wilde

binneim’flart
152
177 158


174
177
174
.
1.000 t
1.390
1.624
1.446
1.600
1.622
1.594
waarvan

brandstoffen

……………….
,,
337
327
260
289 277 217
mln t.km
195
217
190 214
230

lndexcljfer eigen vervoer to water
1)
1.36
150
.

141
152
‘165
1.000

t.
954
1.050
986
1
.0
67

1.154
I(lem,

prestatie .

……………………
mln ‘t.km
66
75 69
77
85

Irnlexcljter interiiat. hlniicnvftftrt (laadverm.)
11
62

67 65
71
77
80
69

Vervoer

wilde

binnenvaart

…………..

Aanta]
3.478 4.495


4.521
4.764

.
5.157 5.075
5.245

Wilde

binnenvaart,

prestatie

………….

1.000 t
1.821
2.151
2.305 2.442
2.595
2.754
2.662
,,
959
.
1.275
1.318
1.499 1.619
1.699
1.588.
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
743
888 864 946
1.015
1.082

,
1.033
,,
135
.

164
‘159
189
216
175
207
Aantal
3.475
4.844
4.384 4.570 4.970
5.185
5.171
1.000

L.
‘1.827
2.012
2.191
2.330
2.579.

2.821
2.763

Eigen vervoer te water

………………..

,,
736 888 973
1.118 1.269
1.323
‘1.470
124
579
604
661
747
741
853

‘Binnengekomen schepen (best. Ned.)

………
Laadvermogen

………………………

.

,,.
124 174

182
187
200
191
215

Lading

……………………………….

Aantal
1.802
1.727 1.466 1.658 1.635 1.919
1.317

Belgische vlag

…………..
Vertrokken schepen (herk. Ned.)

…………

Laadvermogen

……………………
-1 .OQB t
‘1.284
1.206
970
1
.1 03
1.227 1.229 752

Laadvermogen

………………………
Lading

………………………………..

.

,,
635
704
580
701
766
692 430

waarvan onder Nederlandse vlag

……………..

………..
waarvan onder Nederlandse vlag

..

187
174
150 182
174
‘132
88

11

Belgische vlag

…………..
Schepen in rechtstreekse doorvaart …………

334
339
252
302
342
321
237

)
68
75
73 82
92
98
92
Binnengekomen

zeeschepen

………. . …..
Aantal
1.372
1.460 1.379
1.632
1.764′
1.842
1.688

Lading

……………………………..

11

Belgische vlag

…………..

1.000

R.T.
3.005
3.302
3.183
3.681
3.984
4.445
4.1107

.
,,
2.616
2.881
2.799 3.259 3.504

3.856
3.559

IlI4lcxcijYer zeevaart (lhoud)

…………….

waarvan

iii

lijnvaart

………… ……..
.,
1.637 1.908 1.769
2.023 2.078
2.300
2.008

Bruto-inhoud

………………………

Aantal

….

1.353 1.454
1.383
,

1.598 1.730

.
.

1.746

.
1.640
Vertrokken

zeeschepen

………………….
‘1.000

R.T.
3.009 3.343
3.278
3.523 4.169
4.222
3.991

1(1cm, alleen geladen schepen
………………

Bruto-inhoud

………………………
2.176
2.502
2.490
2.557 2.959
3.042
2.747

….

1.580
1.800 1.713
1.803
2.018

.
2.074 1.764
Goederenvervoer ter zee:
‘1.000

t.
1.109
1.121
1.076 1.225 1.285
1.542
,

1.474

447
278
423

280
464
i

383
944
Geladen
2)

hij

uitvoer

…………….
,, ,,
361
425
427
394
650

645
676

Idem, alleen geladen schepen ………………..
waarvan

in

lijnvaart

………………………

Gelost

hij

invoer

…………………

hij

clooiOer
.

……………..
,

,,
501
523

.
437 599
658
467
662

hij

doorvoer

.’ …………………

Indexc(jfer goederenvervoer Ned. ‘Spoorwegen

……

136
157

,
.
132
135


140 136
144
Goederënvervoer

Ncd.

Spoorwegen,

totaal

…..

‘1.000

t.
1.655
1.905
1.60′!
1.640
1.707
‘1.658
1.747
,
..
390
545
/
439

.
423 458
440
492
waarvan

grensoverschrijdend

…………….
1 millioen
540
482

509
521

.
479
598
.

606 232
283
228


226
,

236
246
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen ……..

1 millioen
37,0
34,2
34,0 34,5
31,3
33,8
34,1

Tonkilometers Ned. Spoorwegen

……………

Interloc. autohusdiensten; vervoerde reizigers
1
18,5
17,5 19,0
17,0
‘14,9
18,4
Tramwegen,

vervoerde reizigers


…………

Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
14,2
14,3
14,7
14,8

,
.

12,9 14,5 14,5

lntlexel,jfer verkeer op iie iijkswegen
‘)


176 177 186 185
191
202
207
Slaehtoffers vcrldeersongevalien

Overleden

……………………..
Aantal
76 75
73
89
62
77
108 787.
808

817
961
980
1.010 1.097
625
626
638
893 847
757
923
Idem, Indexcij!crs
)
117
115 112
,

‘137
95
118 166

Ernstig

gewond

……………………………….

Gewonden

……………………..

•)

….

‘110
112
113 144
.

142

*
‘137
157

Licht

gewond

… ………….
………….

Doden

……………………………….

Luclit’aar (ICL.M.) 3)
_

Tonkin (vracht, post en extra bagage) .
1.000

….

1.936
2.609
2.040
2.385
2.366
2.582
2.921
Passagiers

km

……………………..
1 millioen
47,1 63,1

,
60,7 66,3
69,1
79,8 78,9

9V’

10 Januari
1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

39

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

.

.

3)
Maandgemiddelde 193S
=
‘100.

2)
Excl. hunkermateriaal ed.

‘) Excl. \Vest-Indië bedrijf.
Bron:
Centraal
Bureau
voor
de Statistiek.

PRIJSJ.NDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK IN NEDERLAND.

(1938/
1
39=

100)
‘).

I.

Volgens huishoudrekeningen April 1948-Maart
1949;
II.
Volgens huishoudrekeningen

1935/’36;
gezinnen met inkomens van f40
– <
f50
per week.
,

gezinnen met inkomens’in 1935/’36
beneden
f1.800 per.

jaar.

1949

1950 1945 1948 1949

1
1950

Groep
15
15


15
15
,

15
15′)
15
15
15
15 15
15 15
15
1
)

Sept.
Dec.
Juni
Sept.
Oct. Nov.
Sept. Sept.
Sept.
Dec.
Juni
Sept.
Oct.
Nov.

197 205
217 218
221
222
173 206
216
226
241
243
248
249-
Voedingsmiddelen

. . .
235 246
269
258
262
263
166 229 244
257 284 276 286 286
309 326
342
360 368
379
325
310 312
,
330 347
367
375
380
356
364
377
405
411
.

417 296 335

364
374 383
407
414
491

Totaal

………………..

325
325
325
3353)
338
338
234
32′!
380
380 382
387e) 392
.399

Kleding

…………….

Woninginr. en huisraad
302
308
317
336 340
‘342
323,
309 306
314 323
343
347 319

Schoeisel

…………..
‘Reiniging

…………..

Overigegroepenincl.huur
’15!
156
169
167 168
168
.144
154
159.
164
170
177
177
178 11uur

………………
100 100
100
100
,

100
100
100
100 – 100 100 100


100
100
100

)

Bron:

,,Statistisch bulletin van het C.B.S.”.
..
.
Voor de berekening is het prijsverloop’ gevolgd
in de gemeenten Groningen,
Enschede, Eindhoven, Tilburg,
Dongen en
Heerlen.
‘1

Voorlopige cijfers.

‘)

Tierziencijfer.

j

RESEARCH-CHEIIICIJS (Dr Ir)

Orgamcus, 48 jaar, inventief, ruime ervaring in labo-

ratoria voor org.-synth. prod., bedrijf en technischè

research, zoekt

POSITIE ALS RESEARCH-LEIDER

in middelgroot chemisch bedrijf. Br. onder no.
ESB

2-2, Bur. v. d. bl., Postbus 42, Schiedam.’

BANKINSTELLING in het Zuiden des lands vraagt voor een van haar afdelingen een

leidende administratieve kracht

met bedrijfseconomisch inzicht en met ervaring.

Vereisten: organisatorische gaven en de no-
dige tact om met personeel om te gaan.

Diploma M.O. Boekhouden, M.O. Handeiswe-
tenschappen (Diploma Statistiek) of Doctoraal
Economie (bedrijfseconomische richting) strekt
tot aanbeveling.

Brieven met uitvoerige inlichtingen betreffen-
de leeftijd, opleiding, godsdienst, referenties etc. te richten onder no. ESB 2-1, Bur. v. d. bl., Post-
bus 42, Schiedam.

BRUYNZEEL DEURENFABRIEK N.V.

Zaandam

vraagt

ZELFSTANDIGE
ADMINISTRATIEVE KRACHT

bekend met het opstellen en uitwerken van kost
prijscalculaties in industriële ondernemingen.

Opleiding: M.B.A., S.P.D., of M.O. Boekhouden.

Volledige eigenhardig geschreven sollicitatie.
brieven vergezeld van recente pasfoto met
vermelding van opleiding, ervaring en referen.
ties onder no. ES 3210 te richten aan afd. Per-
soneelszaken, Pieter Ghysenlaan 30, Zaandam.

k

Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brancikasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.

TE KOOP

in gunstig gelegen provinciestad in Zuid-Holland

HECHT EN STERK VRIJSTAAND

FABRIEKSGEBOUW

ca. 15 X 18 m (parterre met twee, verdiepingen) met
woonhuis, ruim modern kantoorgebouw, garage, lood-
sen en open terrein, totaal ca. 1800 m
2
. Br. onder no.
ESB 2-4, Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

J!J

DIRECTEUR TEXTIELWEVERIJ

met grote exportervaring zoekt verandering van
werkkring. Heeft ook interesse voor commerciële
werkkring, of voor positie commercieel directeur van
andere industrie. Goed organisator, gewend een bedrijf
te leiden. Prima referenties. Br. ondér no.
ESB
2-3,
Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

40

Export

Daar Nederland zich steeds meer op de export
van zijn producten moet &aan toeleggen is
het voor de exportfirma’s van het grootste be-
lang de buitenlandse markt voortdurend te be-
werken. –

Eenbij uitstek geschIkt
orgaan
hierroor is
het Netherlands Trade Bulletin dat wekelijks
actueel Nederhtnds handelsnieuws aan dui.
zenden geselecteerde buitenlandse firma’s
brengt.

Wilt U weten hoe hierop gereageerd wordt?
Vraagt U dan eens geheel vrijblijvend een
bezoek aan van één onzer heren, die IJ volledig
kan inlichten.

11. A.
M. ROELANTS
POSTBUS 42

SCHIEDAiL
– (Tel. 69300)

Economisch – Statistische

Berkhten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mees en Zoenen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).

Bankiers : Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor Betgië/Luxemburg f 28,— per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brusse of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260
.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,— , overige
landen f 28,—. per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stsikken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

-Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A: M. Roelants, Lange Haven
‘4’,
Schiedam
(Telefoon 69300, toestel 6). Advertentie-tarief t
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur