Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1755

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 3 1951

ECONOMISCH-
1

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG
3
JANUARI 1951

No.
1755

Dezer dagen

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen,

P. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. iiïertens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; P. Versichelen.
S

Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie

van redactie vèrantwoordelijk.

INHOUD

Blz.

Bij de intrede van 1951 ………………..4

Volksdemocratie ……………………..5

Rede van de voorzitter van de Kamer van

Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam 7

De Studiegroep voor een Europese Douane-Unie

door Dr M. Wcisglas ………………..
9

De toekomstige ontwikkeling van de beroeps.

bevolking in Noordbrabant en het werk-

gelegenheidsvraagstuk
door P. C. A. ‘t Hoen 10

I n g e z o n d e n stuk:

De waarde van het geld
door Ir P. L. Dubourcq

met naschrift van
Prof. Mr J. G. Koopmans
14

B oe k bespreking:

Prof. P. Mahieu: De commerciële organisatie
der onderneming, bespr. door Dr J. C. M. van

Rhee…………………………….
16

Geld- en kapitaalmarkt ………………..16

Statistieken:

Bankstaten

17

Stand van ‘s Rijks Kas………………..18

Katoenareani en -productie …………….18

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

is er veel gesproken. Is er ook veel geluisterd? Men kan het luisteren laten, omdat men de boodschap al kent dan
wel niet kennen wil. Het kan, dat op feestdagen waar de

familieband de overhand heeft, beide motieven dooreen-
werken. Bij alle wensen lijkt de actueelste, die uitgedrukt
in het gedicht ,,Kracht” van de Genestet:,, Ikwenschte
mij een koopren kop”.

Zolang men die koelheid nog niet heeft acht men wellicht
de kortste en duidelijkste toespraak neergelegd in een

kristallen zinsnede van Thoreau – ook al een eeuw oud—:
,,The mass of men lead lives of quiet desperation”.

Als men het karakter van de rust daarbij niet miskent;
juist als men wanhoopt is rust een zeer sterke kracht,

als zij bewust wordt nagestreefd. En daar begint het op
te lijken onder het eindeloos geschommel van spanningen
en contraspanningen, waartussen de burger als een trekpop

op en neer gaat.

Het gesprek over Nieuw-Guinea is ook al op’ het stadium
zenuwenoorlog aan het uitlopen. Na tevoren gepubliceerde
berichten over een mogelijke boycotactie in Indonesië – door verantwoordelijke autoriteiten daar met de meeste
klem veroordeeld – komen thans prognoses over het uit-

trekken uit de Unie. ,,Kalmte kan je redden” is een zegs-
wijze, die toch zeker een pendant moet hebben in de

Oosterse wijsbegeerte.

De waardige woorden althans, die Nehru voor zijn ver-
trek naar de ministersconferentie van het Britse Gemenebest
heeft gesproken, doen inzien, dat een zeer vooraanstaand

Aziatisch staatsman de leer van de vlam in de pan niet

kan delen.

,,Nicht klug für einmal, aber weise für immer”. Een
veeleisende taakstelling, waar ook de groep, die men de
Benelux-partners pleegt te noemen, mee worstelt. Thans

is weer een stap gezet; vooruit of achteruit? Het oordeel hangt er mede vanaf, in hoeverre wens of werkelijkheid als uitgangspunt voor het meetlint wordt gekozen. Maar
zij die op dë bodem van de werkelijkheid staan, plegen

dan ook met weinig tevreden te zijn.

Nationaal kan dat anders liggen. De Franse Minister-

President eiste voor de ingediende defensie- en belasting-

voorstellen het volle pond. Dat hij verkreeg met voor

Frankrijk opvallende meerderheden.
Zo ook eisen de economische adviseurs in de Verenigde
Staten thans een zeer scherp richten van de economische
middelen op het militaire doel. Zeer ingrijpende beperkin-
gen van het gebruik van enkele grondstoffen voor burgerlijke
doeleinden zijn afgekondigd. En het percentage van de
totale economische inspanning, dat voor bewapening zal
worden gevergd, zal nog drastisch moeten worden ver-hoogd. Zelfs dan, meent men, zal dit nog gaan met niet meer dan een consumptieverlies van tien procent. In de
Verenigde Staten – als elders – geldt een advies van een
van Elsschot’s figuren: ,,En houd je hoofd recht”.

EXP ORT MOG EL Ii KH ED EN

Wekelijks wordt het Netherlands Trade Bul-
letin naar duizenden geselecteerde adressen
over de gehele wereld verzonden. Door dit
orgaan
hi
te schakelen brengt U Uw producten
onder de aandacht van een geïnteresseerde
lezerskring die – dit blijkt wel uit onze drukke
correspondentie, die wij met het buitenland
voeren – gaarne handelsbetrekkingen met Ne-
derlandse tirmas wil aanknopen.i
Vraagt vrijblijvend een bezoek aan van één
onzer heren.

NETHERLANDS TRADE BULLETIN
Postbus 42 – Schiedam – Tel. 69300

BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINGTON

Medewerkers:


E. J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud.Ontvanger d. Bel. Mr. Dr. N.
J.
Feldmann, Bel. jur.
N. A. Schol. Candidaat Notaris.
Amsterdam: leHelmerssti.95, Tel. 85508
Haarlem: Ged. Oude Gracht Ii b, Tel. 12468

Kon n kI
ij
ke

Nederlandsche

BoekdrukkeriJ

H. A. M.
Roelunts

Schledam

Adverteer

in de E.S.B.

R. MEES & Z00NEN

ANNO 1720

Bankiers
&
Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

*

Schakel in 191 de E.S.B. in!

ROTTERDAMSCHE

BANK
VOLLEDIG

BEHEER

VAN

VERMOGENS

250 VESTIGINGEN
IN -NEDERLAND

met papier getsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraaden koperdraadkabel

Jabelgarnituren, vulmassa en olie

CHE KABELFABRIEK

DELFT..

3 Januari;1951

ECONOMISCJJ-STA TISTISCHE BERICHTEN

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Bij de intrede oan 1951.

Het nieuwe jaar zal, als gevolg van de interiationale
spanningen, zware eisen aan ons allen .stellen. Een groot
deel van wat wij in de afgelopen jaren aan welvaart weer
hebben kunnen opbouwen, zal nodig zijn voor het op-

vangen van de gevolgen dier spanningen. We moeten
thans aanzienlijk meer produceren dan een jaar tevoreri:
om onze – duurdere – import te betalen en ten behoeve

van het defensieprogramma van de Westerse wereld.
Daar ons – gelukkig – geen reserve aan productie-

câpaciteit ter beschikking staat, moeten wij meer produ-

ceren- door verhoging van de efficiëntie. Men kan niet on-

tevreden zijn overwat er
01)
dit terrein wordt gepresteerd

en het is aannemelijk, dat op deze wijze nog belangrijk
verdere resultaten zullen kunnen worden verkregen. Blijkt
het noodzakelijk om offers van enig. belang aan de con-

sumptiemogelijkheden te brengen, dan zullen zij, die

leiding geven, op overtuigende en inspirerende wijze• het
goede voorbeeld moeten geven. Dit voorbeeld zal gépaard
moeten gaan met een zo rechtvaardig mogelijke verdeling

van de offers over de verschillende lagen der bevolking.

Volksdemocratie.

Ieder spaarder moet, als compensatie voor zijn uitge-

stelde consumptie, investeerder en aandeelhouder worden,
echter niet van de anonieme Staat, zoals in Rusland, maar van het bedrijf, waar hij werkzaam is. Niet gedicteerd van
boven af, maar uit eigen beweging zal het Westerse be-drijfslevén de gedachte van het ,,volkskapitalisme”: -de

productiemiddelen nidt meer door enkelen gemanipuleerd,

maar in handen van millioënen
werkende
bezitters, waar-

door -deze
naast
hun actieve deelneming aan het productie-
proces ook nog een passieve, resp. controlerende functie
zullen verkrijgen, moeten verwezenlijken en de scheppende
arbeidskrachten van alle lagen tot een gemeenschappelijk

doel moeten verenigen. –

Rede oan de Qoorzitter Qan de Kamer Qan Koophandel en

Fabrieken ç’oor Rotterdam.

Dit artikel bevat een verkorte weergave van de Nieuw-

jaarsrede van de voorzitter van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Rotterdam, Mr K. P. van der Mandele,
waarin deze het herstel van Nederland, van Rotterdam
en in vogelvlucht dat van \Vest-Europa belichtte.

Dr M. WEJSGLAS, De Studiegfroep
000,
‘een Europese

Douane- Unie.

Een bespreking van de op 30 en 31 October 1950 e-
durende de 7e zitting van de Studiegroep voor een Europese
Douane-Unie bereikte resultaten. Deze resultaten zijn,
ondanks hun beperkte strekking, van betekenis door hun
concreet karakter. Het practische werk van de Stidiegroep
heeft zich tot dusverre beperkt tot het vraagstuk van het
gemeenschappelijk tarief van invoerrechten bij invoer vdn
goederen herkomstig uit niet van de tariefgemeenchap
deel uitmakende landen. De Studiegroep heéft thans een
tarieftechriisch instrumentarium voorbereid en aan de
betrokken regeringen een drietal conventies ter tekening
voorgelegd. Na de inwerkingtreding hiervan zal de eerste
stap tot een Europese douane-unie zijn gezet. Onafhan-
kelijk van de beoogde unie zullen deze cnventies reeds
térstond voor bedrijfsleven en Overheid practisch nut
opleveren, hetgeen de tot dusver verrichte werkzaamheden
van de Studiegr6ep aan betekenis doet winnen.

P. C. A.
t HOEN, De toekomstige ontwikkeling Qan de
beroepsbeQolking fn Noordbrabant en het werkgelegen-

heide9raagstuk.

Er is een aanzienlijke begripsverwarring ontstaan over
de omvang van de te verwachten bevolkingsgroei- in

Noordbrabant en de daaruit voortspruitende noodzake-lijkheid tot verruiming van de wrerkgefegenheid. Schr.

tracht nu, aan de hand van de laatst bekende gegevens, de

invloed en de inogelijkheden van industrialisatie en emi-
gratie ‘,ran verschillende geziçhtspunten uit te benaderen,

– om zodoende de gevolgen van de te verwachten bevol-
kingsgroei voor het werkgelegenheidsvraagstuk zo scherp
mogelijk te begrenzen. Daarbij werd, iitgaande van de

toekomstige bevolkingsgrootte, een schatting gemaakt van
de te verwachten omvang van de beroepsbevolking. Daarna
werd nagegaan hoevéel arbeiders de verschillende werk-

élegenheidsbronnen buiten de industrie nog zullen kunen

opnemen en hoe groot de bmvang zal zijn van de resterende
beroepsbevolking, die deels in de industrie werk zal moeten

vinden, deels zal’ moeten emigreren.

– SÔMMAIRE –

Au seuil de l’année 1951.

La nouvelle année se’a ekigeante pour nous tous. Nous

devons augmenter considérablement la production pour
être ii même de payer l’importation renchérie, et pour

l’exécution du programme de la défense. Etant donné que
nous ne disposons pas d’une réserve potentielle de prodpc-
tion,. la première -tâche qui s’impose c’est de relever
•davantage l’intensité productive. Si un sacrifice en produits
deconsommation se revèle nécessaire ii neseraitqu’équitahle

qiie les différentes couches de la population ensupportent
-les inconvenienti par parts égales..

Le rap italisme démocratique.

Chaque épargnant doit chercher une récompense pour une
consommation remise dans le placement de sesfonds, non pas
dans le secteur public qui est anonyme, système pratiqué
en Russie, mais comme actionnaire de l’entreprise oCt – il
travaille. Le secteur privéde l’occident doit réaliser spon-
tanément, et non sous la contrainte d’un gouvernement,

l’idée du capitalisme démocratique, c.-h-d. les biens’pro-
ductifs, ne doivent plus longtemps être manipulés par

quelques privilégiés, mais doivent se trouver entre les
mains de millions de propriétaires laborieux.

Le discours du président de la Chambre de Cornnnerce de

– Rotterdam.

Cet artile donne un résumé du discours prononcé par
le irésident de la Chambre de Gommerce de Rotterdam,
M. K. P. van der Mandele, – l’occasion de:la nouvelle
année et dans lequel le conférenc.ier traite de la reconstruc-
tion des Pays-Bas et de Rotterdam, il fait, en outre, un
tour d’horizon de la reconstruction de l’Europe occidentale.
Dr M. ‘WEISGLAS, Le g’roupe d’étude de 1’ Union Douanière
– de l’Europe.

– Un examen des résultats réalisés par le groupe d’étude
de l’Union Douanière de l’Europe qui a tenu sa 7e séance
les 30 et 31 octobre., Ces résultats, malgré leur portée
restreinte, sont significatifs dans leur caractère concret.

P. C. A. ‘t HOEN, Le dé9eloppement lutur de la population
pro/essionnelle du Brabant septentrional et le problènne du

marché du traoail.

On examine dans eet article les conséquences que
l’accroissement de la population de la-province de Brabant
septentrional aura pour le marché du travail, c-.è-d. si
,

et dans quelle mesure le rhythme de l’industrialisation et
de l’érnigration -doit être accéléré.

4

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

S Januari 1951

Bij de intrede .van
1951

Het nieuwe jaar zal, als gevolg va”i de internationale
spanningen, zware eisen aan ons allen stellen. Het zal,

wellicht met opgewektheid begonnen worden door wie

daarin een taak, zij het een moeilijke taak, ziet en de ,,uit-

daging van het lot”, om met Toynbee te spreken, aanvaard
heeft. Ons hier tot het economische beperkende, weten
wij wel haat zeker dat een groot deel van wat wij in de
afgelopen, jaren aan welvaart weer hebben kunnen op-

bouwen nodig zal zijn voor het opvangen van de gevolgen
dier internationale spanningen.

Inderdaad hebben wij allengs weer voor grote delen va’n

ons volk een zekere welstand kunnen opbouwen. De

productiecijfers hebben hun stijgende beweging voort-

gezet en deze zelfs in de allerlaatste maanden van het jaar
‘op opmerkelijke wijze .versneld,’ zoals moge blijken uit
onderstaand staatje.

Indexcijfers con de industriële prbductie, 1938. = 100.
(na uitschakeling van de ongelijke lengte der maanden)

1946 1947 1948 1949 Sept. Oct. Sept. Oct.

1949 1949 150 1950
74

94

113

126

130

138 ‘152

156

(Centraal Bureau v. d. Statistiek

Dat de stijging van deze cijfers niet gepaard is gegaan
met een uniforme stijging van de consumptie, betekent
dat wij ‘een belangrijk deel van de productietoeneming

hebben kunnen aanwendn voor de verhoging van in-
vesteringen, waardoor wij voor de toekomst over een om-

vangrijk en beter apparaat beschikken. Ofschoon hier-

over exacte cijfers ontbreken, is zowel aan het beloop

van de bouwbedrijvigheid als aan dat van de productie
in de metaalnijverheid en de invoer van productiemiddelen
deze toeneming van de investeringen waar te nemen en
de Minister van Economische Zaken heeft nog kort geleden
-medegedeeld, dat deze thans 20 pCt uitmaken van ons
nationaal inkbmen, investeringen zowel als inkomen
netto berekend.

Indien men hieraan zou kunnen toevoegen, dat een
onderdeel van de productietdeneming is kunnen aangewend
worden tot vermindei’ing vanbns betalingsbalanstekort,
dan zou er zelfs reden tot tevredenheid zijn, doch hier
komen we aan één, der
,
kernpunten van de economische
moeilijkheden van dit ogenblik. Als gevolg van de inter-
nationale spanningen op politiek gebied en de daarop

gevolgde verhoging van de defensie-inspanningen heeft
zich een prijsstijging op de wereidmarkten voorgedaan,
die gepaard is gegaan met een achteruitgang in de ruilvoet
t.o.v. het buitenland. We moeten thans aanzienlijk
meer – sommigen spreken 1van een milliard gulden –

produceren om onze import te betalen dan een jaar tévoren
het geval’was:

De prijsindex’cijfers’ op de wereldgrondstoffenmarkten
zijn enige tientallen procenten gestegen, welke stijging
dooë de prijzen der afgewérkte producten slechts zedr ten
dele wordt gevolgd. Deze stijgingen zijn thans aan de in-
en uitvoercijfers nog slechts voor een klein gedeelte te

zien, daar deze t.o.v. de marktprijzen enige maanden
-vertraging vertonen. De laatste invoercijfers vertonen
echter deze prijsstijging ook reeds duidelijk.

Het is zeer goed mogelijk, dat deze tendentie zich in
de komende maanden verder voortzet en dat
op
deze
wijze ‘riieu’e’ eisen aan ons producl.ievermogen worden
gesteld, zonder dat we daarvan onmiddellijk de vruchten

plukken. Van veel meer belang is echter, dat daarnaast,
naar thans voor ieder duidelijk kan zijn, een regelrecht

beroep op ons productievermogen zal worden gedaan ten

behoeve van het defensieprogramma van de Westerse

wereld. De grauwe werkelijkheid is nu eenmaal, dat,

terwijl de Westerse geallieerden uit de tweede wereld-

oorlog in snel tempo hun legers naar huis hebben gezonden,
in de Oostelijke landen orhvangrijke legers op de been zijn

gehouden en ‘dat op die wijze het evenwicht ernstig ver-

stoord is. Herstel van dit evenwicht vereist inderdaad
belangrijke inspanningen, die als een prijs gezien moten

worden voor een mogelijke handhaving van vrijheid en
vrede tegelijkertijd….

De Verenigde Staten verrichten op het ogenblik
een zeer belangrijke prestatie om de achterstand in te

halen. liet is duidelijk, dat West-Europa, dat op een zo

directe wijze bij de strijd om vrijheid en vrede is betrokken,
daarbij niet inactief kan blijven en het zal inderdaad de

nodige besluitvaardigheid van deze bedachtzame landen
vergen om deze stappen in versnéld temno te verrichten.
Economisch is hun gevolg duidelijk. Een tierhaling van de
phenomenale defensie-inspanning, die de Verenigde Staten

in 1941 en 1942 hebben te zien gegeven, zal reeds daarom

niet mogelijk zijn, omdat in die jaren werd beschikt over
een reserve aan productiecapaciteit in de vorm van werk-

loze arbeiders en werkloze fabrieksinstallaties, die ons
thans niet ter beschikking staan; noch hier, noch daar,
en gelukkig maar. Massale werkloosheid bestaat op het

ogenblik niet en dit is één van de duidelijkste yerheteringen

in de socialé toestand, die we sinds de grote crisis – en
niet slechts bij toeval, doch met volle bewustheid – hebben

nagestreefd entot zover ook verwerkelijkt. Doch het be-

tekent in de huidige omstandigheden tegelijkertild, dat
deze gemakkelijke wijze om de defensie-inspanning te.
verrichten ons thans niet ter beschikking staat.

Zo wordt dan het oude refrein van de laatste jaren weer

bijzonder actueel: meer produceren door verhoging van
de efficiëntie. Ongetwijfeld wordt op dit terrein tegenwoor-

dig het nodige gedaan. De bureaux van de efficiëntie-
ingenieurs zijn met werk overladen en werken gestadig
en systematisch aan en verbetering van de werkwijze in
vele bedrijven. De belangrijke stijging van de arbeidspro-
ductiviteit, die in de laatste jaren is opgetreden, is zeker ook
een gevolg van deze gestadige arbeid.

‘1-let verheugende is, dat ookde vakbeweging meer en

meer blijk géef t zich voor deze vraagstukken te interes-
seren en tot oplossing mee te werken. Zij assumeert ook
de deskundigh, die haar op deze terreinen moeten voor-
lichten en zij verricht, tezamen met de efficiëntiebureaux,
hoogst waardevolle psy’chologische arbeid bij het versprei-
den van deze gedachte. Men kan dus niet ontevreden zijn
over wat er op dit tërrein wordt gepresteerd en de ach-
terstand, die Nederland nog ongetwijfeld heeft in te haien,
maakt het aannemelijk, dat op deze wijze nog belangrijk
verdere reu1taten zullen kunnen worden verkregen. Het
is te hopen – maar het is niet waarschijnlijk -, dat aldus
door productievermeerdering de hierboven geschetste

nieuwe taken zullen kunnen worden aangevat zonder dat

dit veripindering van vérbruiksbehoefte medebrengt.
Zolang het kan, moet het worden geprobeerd, doch wanneer
het niet kan, moet worden gerekend op de medewerking
van allen om een zeker offer aan verbruiksmogelijkheden

te brengen. Als het in dit tijdsgewricht gaat, zoals wij me-nen; om de beveiliging van onze cultuur, zullendaartegen-

3 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

over minder-essentiële ‘stoffelijke behoeften onbevredigd

moeten blijven, willen We althans als generatie een plaats
in de geschiedenis waard zijn. Dat daarbij alleen iets kan

bereikt worden indien liet goede voorbeeld op overtuigende
wijze wordt gegeven door hen die leiding geven, is een be-

kende waarheid. Flet voorbeeld zal overtuigend eninspi-

rerend moeten zijn, doch liet voorbeeld alleen zal niet
voldoende zijn. Wanneer offers van enig belang moeten

worden gebracht aan de consumptiernogelijkhoden zullen

deze door de brede lagen van de bevolking evene’ens moeten

worden gebracht, eenvoudig omdat hun aantal het onmo
gelijk maakt het zonder hun medewerking klaar te spelen.

Vandaar juist dat wij spraken van een voorbeeld. Dit

voorbeeld zal gepaard moeten gaan met een zo rechtvaar-

dig mogelijke verdeling van de offers over die verschillende

lagen der bevölking.

Vol kskapita lism e

Men schrijft ons:

Niemand zal kunnen en willen ontkennen, dat het
Westen economisch in een noodtoestand verkeert en hoe-.

wel ontegenzeggelijk verschillende Europese Staten er
structureel —en daardoor financieel – beter aan toe zijn
dan ons eigen land en misschien ook betere vooruitzichten
hebben, toch zal de verwoesting en verarming van prac-
tisch de gehele wereld uiteindelijk zich Bij ieder individu,
groep of volk doen gevoelen.
De verwezenlijking van de twee tendenties, die onze

eeuw beheersen:

volstrekte politieke onafhankelijkheid van vroeger

afhankelijke of semi-afhankelijke gebieden;
radicale sociale omwenteling der gehele samenleving
zijn nog in volle gang. Terwijl het Westen echtr dè

politieke
onafhankelijkheid van zijn vroegere invloed-
spheren weinig meer dan passief moet aanvaarden, kanhet
bij de sociale omwenteling een zéér actief deel hebben,

daar deze zich ook tot de Europese landen zal uitstrekken.
Wil men voorkomen, dat de omwenteling zich
reeolution-

nair
voltrekt, dan dient meil zich duidelijk bewust te
worden, welke structuurveianderingen nu aan de orde
van de dag zijn en zich de vraag te stellen, of het niet
beter zou zijn, dât vrijwillig en uit eigen beweging in de
praktijk te brengen, wat ons anders met geweld en door

de nood der tijdsomstandigheden afgedwongen wordt.
Wanneer men van de veronderstelling uitgaat, dat
sociale omwenteling niets anders kân betekenen dan
dé faze onier ontwikkeling waar te maken, aan welke

wij
historisch
toe zijn, dan verdwijnt daarmede aan de ene
kant ‘de vrees voor een van buiten af opgelegd systeem,
maar aande’andere kant tevens de hoop, om met ôns
stelsel jonge landen gelukkig te kunnen maken.
,,Es ist séhade, dass wir nie zur sélben Zeit dasselbe
denken” heeft Goethe gezegd. Dit mag waar zijn, maar
mèn mag toch nooit ovér het hoofd zien, dat hét levens-
rythme hét geheim van elke menselijké vooruitgang is.
Om op de noodtoestand terug te komen, waarin Europa
verkeert, de hoofdoorzaak daarvan – z6 is de meest
gauigbare Ôpinie’ – moet gezocht wordén in de voort-
durende Russsché bedreiging. Deze opvatting is niet âlleen
onjuist, i’naar tevens voor ons zelf zeèr misleidend en uiterst

gevaarlijk.

Natuurlijk bestaat er een Russische bedreiging; echter

geen
totale,
zoals algemeen verondersteld wordt, en hoewel

het niet gemakkelijk is, deze precies te specificeren en te
tnalyseren en in scherp omlijnde vakjes in te delen,zal
duidclijkheid’shalve hiertoe niettemin een poging worden

gedaan. –

Men kan o.i. spreken van
een Russisch imperialisme;

een Russische ideologie; een Russisch ecdnornisch stelsel;
en het verwarrende is, dat de Sovjets met een buiten-

gewone handigheid alle drie de doelstellingen door elkaar

gebruiken en uitspelen ter verwezenlijking van hun uit-

eindelijke opzet.

Het Russisch imperialisme.

– Wanneer i’nen over Russisch imperialisme spreekt en
meent, dat de Sovjet-Unie nog aan ouderwetse, horizontale
gebiedsuitbreiding denkt, dan heeft men het hij het ver-
keerde eind.’ Het moderne imperialisme is gericht op:

uitbreiding
van de eigen productiegebieden, on aan

de’satellieten economisch iets te kunnen bieden;
ontzegging
van andere product iegebied en , aan de
tegenstander en deze indien mogelijk voor eigen voordeel

te benutten.
Rusland heeft zich daarom in ‘1945 onmiddellijk meester

gemaakt van het Oppersilezische ijzer- en staalcentrum;
van het Roemeense petroleumgebied; van de Mandsjoerijse
industrie en het is thans bezig van Sinkiang een Roer-
bassin te maken en dit aan zich, te binden. Dat de Russen uit dit oogpunt alles in het werk zullen stellen om aan het
Westen de Afrikaanse en Zuid-Oost-Aziatische productie-
gebieden te ontnemen, is te voorzien, waarop het
1
,Vesteii

slechts één antwoord kan geven: deze volgens Truman’s
point IV zo Aug en zo onbaatzuchtig mogelijk tot bloei

en ontwikkeling te brengen.
Bezien wij het Russisch imperialisme eenmaal door deze
bril, dan behoeft het geen verwondering te haren, dat het

ôonflict in Korea
onmiddellijk
na Mao Tse Toeng’s opzien-
barende verklaring, dat Rood China het niet zonder het Westerse kapitaal kan stellen, is uitgebroken. liet Wes-
ten had op Rusland door erkenning en hulpverlening
,aan Rood China een grotere overwinning behaald dan door
over de 38ste bréedtegraad te trekken. FIet is te h6pen,
dat de les van Korea voldoende zal blijken en dat het Wes-ten verdere
soortgelijke
Russische provocaties laat voor wat
zij zijn. Na het succes van deze eerste poging zal Sovjet

Unie stellig een tweede en derde front villen. openen, want uitputtende oorlogen, die anderen voeren, zijn veel, niinder
gevaarlijk voor. Rusland dan een
productieoe
Wester$e

bijdrage tot de opbouw der Aziatische wereld. – –

Samenvattend zou men kunnen zeggen, dat het.moderne
imperialisme (onverschillig wie zich daaraan. bezondigt)

een
,,common wedlth”-eerbond moet
blijken- met het doel

om de eigen productiemiddelen in de nfimste ‘zin’van het
woord, kapitaal, arbeidskrachten en goederen, aan on-
ontwikkelde gebieden Ier beschikking te stellen. Daar het
productievermogen. der Sovjet-Unie vergeleken bij het
Westen ver ten achter is, kan het Russische imperialisme zich voorlopig alleen
negatief
.doen gelden. In dit licht

bezien lijkt het meer dn onwaarschijnlijk, dat Rusland
een gewapend conflict zal uitlokken, want zijn
positief
im-

perialisme,
zijn
Commonwealth, wordt pas mogelijk, wan-

neer zijn productievermogen met dat van het Westen
gelijke tred kan ‘houden.
,,Lass andere Völker miteinander Krieg führon!’ Du,
glückl.iches Oesterreich heirate”, was het parool van het

ECONOMJSCH-ST4 TISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1951

Huis Habsliurg. Het is typerend, dat juist dit.devies op

het Warschause Vredes-Congres door de Russen is aan-
gehaald en veel indruk heeft gemaakt. Trouwens de gehel

vredesbeweging, is niet te onderschatten, daar zij door

tientallen millioenen niet-communistische aanhangers uit

alle landen gesteund wordt; bijv. door de Wereld-Vak-
vereniging met 70 millioen leden; de internationale demo-

cratische Vrouwen-Federatie met 80 millioen leden; de

Wereld-Federatie der democratische Jeugd met 60 millioen

leden en de Internationale Studenten Unie, die afdelinged

in 54 verschillende landen heeft.
De Russische ideologie.

Onder Russische ideologie moet men o.i. verstaan, dat

de georganiseerde maatschappij, de Staat, het uitgangs-
punt – dusprimair — in de samenleving is en het individii

secundair.
Het Westen denkt net andersom, w’ant daar vormt

het individu de’ cel, waaruit de samenleving ontstaat;

zodat men als tegenstelling van een collectieve en een

individue
1
e dynamiek, of van een mechanische en een-or

ganische levenshouding zou kunnen spreken. 1h de Sovjet-

Unie neemt de Staat het initiatief op geestelijk gebied;

in het Westen het individu. Deze Russische levenshouding
is in het ontkerstende Europa met de toenemende mechani-

satie en standaardïsatie van het dagelijks leven ontegen

zeggelijk een geweldig gevaar, vooral omdat ook hier de
inmenging van de Staat op practisch alle gebieden, waar

vroeger het particulier initiatief heerste, zich doet gelden.
Het weer terugdringen van de Staat, die in tijden van
nationale bedreiging en gevaar, zoals bijv. oorlog en de

liquidatie daarvan,
moest
ingrijpen ter wille van het al
;

gemeen belang, moet een van onze voornaamste taken

zijn, wil het Westen
Westers
blijven. Hoewel de Russische

ideologie ons dus van
bu.iten af
voorgespiegeld .wordt,

moet zij en kan zij alleen van binnen uit overwonnen
worden en heeft zij zodoende in feite niets met de Sovjet-

Unie uit te staan. Daarom betekent ook een eventueel

nabootsen of een gedeeltelijk overnemen van het
econo-

misch stelsel
der Russen niet het minste geestelijke gévaai

voor het \Vesten, mits wij, het op \Vesterse wijze ten uit-

voer brengen.

Het Russisch economisch stelsel.

Toen in 1917 in Rusland de bloedigste aller revoluties

der moderne geschiedenis uitbrak, was dit land aan de liquidatie van zijn feodaal systeem toe, dat het Westen,

al met.de
Franse revolutie over boord had gegooid. Het’

grootgrondbezit werd verdeeld en de lijfeigenschap werd afgeschaft. Dat deze revolutid ook het begin van het eind van het liberale tijdperk betekende, zou pas later blijken.
Het afsluiten van de Sovjet-Unie van de buitenwereld
en het weigeren van buitenlands kapitaal voor de opbouw
van het industriële Rusland, was in de éerste plaats een
uiting van vrees voor buitenlandse interventie en een

maatregel ter bescherming van de weinig populaire nieu’e
Staat. Dat daardoor het werkterrein van het Westen en
met name dat van Duitsland aanzienlijk verkleind werd, was pas een secundaire doelstelling der Russen. Zij ver-

kondigden de stelling, dat de potentiële rijkdommen van
een land uitsluitend diens eigendom zijn, waarmede zij
enerzijds de liberale leuze van ,,mein Feld ist die \Velt”

te niet deden, anderzijds echter het bewijs moesten leveren
de gehele opbouw van hun onmetelijke Rijk uit’eigen
kracht en met eigen middelen te kunnen bewerkstelligen. Communist of geen communist,de gehele wereld zal met
bewondering, ja zelfs verbijstering, deze weergaloze
prestatie moeten erkennen, vooral iianneer men bedenkt,
dat bij het uitbreken van de revolutie een groot percentage
der Russische bevolking nog anaiphabeet was. Daar dé
Sovjets het bezit en de bezitters volledig geliquideerd
hadden, ondervbnden zij geen tegenstand bij de verwezen:
lijking van de marxistische theorie, dat de productie-

middelen eigendom van de gemeenschap. (gemeenschap =
Staat) hoorden te zijn.

1-let was verbazend, dat deze hoofdschotel der marxis-

tiche leer toen zo weinig indruk op de socialisten der
‘vVesterse landen maakte. In Duitsland, Oostenrijk en

Hongarije waren in 1918 eveneens revoluties uitgebroken,

die echter binnen weinige maanden in een heel gematigd

socialistisch bewind overgingen. De reden daarvoor was, –

dht -het gehele Westen, direct of indirect, van de geweldige

rijkdömmen geprofiteerd had, dié de koloniale fnogend-

heden uit alle delen der wereld gedurende het liberale

tijdperk aangetrokken hadden, zodat de socialisten meer

gewicht legden op een rechtvaardige verdeling der aardse

goederen dan op toe-eigening van de productiemiddelen.

1-let gevolg was, dat de sociale diensten en instellingen

algemeen verbeterden en dat de levensstandaard der

werkende klasse zeer verhoogd werd, waardoor een sterke

uitbreiding van de :.rerbruiksindustrie (het massa-artikel)

ontstond. Amerika en ook ons land waren zo rijk na de

eerste wereldoorlog, dat zij millirden aan vriend en vijand

konden lenen voor de wederopbouw en de omstelling
hunner economieën. Pas met de Amerikaanse beurskrach

van 1929 begon men te beseffen, dat er iets mis en aan het
veranderen was en toen Hitler met de leuze kwam:

,.Unser Kapital ist unsere Arbeit”, werd het de meesten

duidelijk, dat ook ii het Westen een omwenteling op
komst was. –

De tweede wereldoorlog met zijn verwoestingen en ver-
nielingen ligt nog vers in ons geheugen en de kapitaal-
afbraak door demontage, ontmanteling en stopzetting

van bedrijven gaat nog steeds door. Na 1945 werden haast

alle koloniale verhoudingen met het Westen verbroken.

Nieuwe Staten ontstonden, die soms niet bereid, maar
meestal niet in staat zijn, de milliarden-investeringen van

)et moederland terug te bétalen. Alle Westeuropese

landen,’ overwinnaars en overwonnenen, waren zo uit

geput door de totale oorlog; dat millioenen door de honger-
dood bedreigd waren en hun voortbestaan alleen aan,de
geallieerde hulpverlening te danken hebben. –

Heel, heel langzaam kon en kan Europa de balans van
het verleden opmaken. Engeland was het eerste (en enige)
land, dat een directe lening van ca $ 4,2 mrd van de
Verenigde Staten ontving na de oorlog. Toen deze echter
als boter voor dezon wegsmolt, begreep Amerika, dat
dergelijke experimenten niet herhaald behoefden te worden
met andere Europese landen. Zodoende ontstond het
Marshall-plan, dat als een rem tegën de totale ineenstorting
van de Westerse economie en als een eerste bijdrage tot

haar wederoprichting bedoeld was. Inderdaad hebben alle Europese linden met de •Marshall-hulp hun aller-
grootste noden kunnen lenigen, deallernoodzakelijkste
herstelwerkzaamheden kunnen verrichten en met de
wederopbouw kunnen beginnen, waarvoor Europa de Verenigd Staten niet dankbaar genoeg kan zijn. Maar
afgezien van het feit, dat de Marshall-hulp in 1952 ophoudt
dient men zich terdege rekenschap te geven van het feit,
dat schenkingen en leningen, die men toch niet terug kan
betalen, op de duur eerder demoraliserend dan stimulerend
werken.

Dit hebben zich deEngelsen het eerst duidelijk gereali-

seerd- en zij hebben met een bewonderenswaardige in-
spanning de tering naar de nering gezet met het gevolg,
dat zij op 1 Januari 1951 hun plaats als
gelijhwaardige
economische partner tegenover de Amerikaanse bond
genoot innemen. ,,Wir müssen uns emporhungern!” heeft
Hitler eens uitgeroepen. Wanneer ooit een
geheel
volk dit
volbracht heeft, zo is het het Engelse, wat des te meer
erkenning verdient, omdat dit onder een Labour-regering
kongeschieden, die aan haar aanhangers een rechtvaardige
verdeling der aardse goederen heeft beloofd.

Na de ongelukkige. loop der .gebeurtenissen in Korea
en. de enorme uitgaven, die zich de Verenigde Staten

3 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

willen en moeten getroosten voor de defensie, is het wel

iedereen duidelijk geworden, dat Amerika
2
zelfs indien het

dit wenste, niet de wederopbouw van de gehele wéreld
kan bekostigen. Willen wij ons continent weder opbouwen,

dan moeten w’ij dit met eigen middelen en uit eigen kracht

financieren. Onze staatskassen zijn echter leeg; ons privé-
bezit is door het verlies van Indonesië, door vermogenS-

heffingen enz. zéér geslonken; onze bedrijven zijn door het

door de Duitsers ingevoerde en daarna gehandhaafde
belastingstelsel, uitgehold en practisch zonder voldöend e

reserves.

Terloops zij hier opgemerkt, dat de Duitsers in hun
eigen land een tegenovergestelde economische politiek
gevolgd hebben. De Duitse industrie heeft zelfs na de

ooilog en met toestemming van Dr Ehrhard enorme
belastingvrije reserves kunnen opbouwen en milliarden

in haar eigen concerns kunnén investeren. Een veranderd
belastingsysteem zal nu hieraan gedeeltélijk een einde

moeten maken, want anders is de Regering te Bonn niet

in staat om haar deel tot de Westerse bewapening bij te

dragen.
Aanpassen, sparen, verlaging van de levensstandaard,

verhoging van de productie, verlenging van de werktijd,
zijn de remedies, die de diverse Europese regeringen aan-
bevelen om de begrotingen sluitend te maken en om nieuw
kapitaal te scheppen. Aan de ene kant ontbreken in de
\Sïesterse landen echter de dictatoriale volmachten om

drastische maatregelen van boven af
op
te leggen en

misschien ook de overtuiging, dat deze afdoende zouden
helpen; aan de andere kant is het bedrijfsleven zeer be-

knot in zijn privé-initiatief, zodat het progressieve denk-
beelden, zover het deze heeft, niet zonder meer in de

praktijk kan brengen.

En toch zijn de
aooruitstreaende ideeën
deze keer bij de

voor
reactionnair
uitgemaakte Westerse industrie ontstaan.

Van de stelling uitgaande:

dat het Westerse proçluctie-apparaat zo vlug en zo
efficiënt mogelijk hersteld en opgebouwd dient te worden;
dat het geestelijk verworven goed van het liberalisme

en het socialisme: vrijheid, gelijkheid en broederschap

geëerbiedigd en gewaarborgd moet blijven;

dat ons
enig
en ons
aller
kapitaal onze
arbeid
is,

waarvan w’ij
allen
een gedeelte moeten sparen ên tot het

welzijn aan allen
moeten investeren,

komt men tot de conclusie, dat dit in de praktijk tot

oolkskapitalisme moet
leiden, daar ieder spaarder, als

compensatie voor zijn uitgestelde consumptie,
inaesteerder

en
aandeelhouder moet
worden. Echter niet van de anonieme

Staat, zoals in Rusland, maar van het bedrijf, waar hij
werkzaam is. Daardoor zullet ook in het Westen depro-
ductiemiddelen niet meer door enkelen gemanipuleerd

worden, maar op de duur in handen van millioenen en

millioenen individuele
werkende
bezitters komen, waar-

door deze
naast
hun actieve deelneming aan het productie-

proces ook nog een passieve, resp. controlerende functie

zullen verkrijgen.
In Frankrijk, in Engeland, in Duitsland en vooral in
Amerika zijn tal van bedrijven (vooral, sterk kapitaal-

vormende industrieën, zoals de basisindustrieën) al in
property-owning” werkgemeenschappen
veranderd en met

trots kan vermeld worden, dat de Philips’ Fabrieken in
Eindhoven ca één jaar geledeii aan de arbeiders de vrij-
heid gegeven heeft een gedeelte van hun
lonen
in certi-
ficaten Philips om te zetten.
Wanneer de nood en verwarring nog verder zal stijgen
– en dat moet helaas verwacht woi’den – kan alleen nog

een eerlijk en royaal beroep op de mens deze tot een nieuwe

geestelijke
inspanning bewegen. Niet gedicteerd van boven
af, maar uit eigen beweging zal het Westerse bedrijfsleven

de gedachte van het
aolkskapitalisme
moeten verwezenlijken

en de
scheppende arbeidskrachten aan alle lagen
tot, een
gemeenschappelijk doel moeten verenigen.
,,Wat dan”, vreg een groep wantrouwende arbeiders
aan een industrieel, ,,wanneer wij door hard sparer
1
een-

ipaal dè bedrijven bezitten?”. ,,Dan kunnen jullie ons eruit,
go,oien, indien jullie met onze leiding niet tevreden zijn’
was het afitwôord. ,,Wij kunnen niet meer doen dan jullie’
de legale weg daartoe effenen”.

Dit was de uitdaging van
een arij, arij mens
aan
arije

medemensen,
die niet naliet diepe indruk te maken.

Rede van de voorzitter van de Kamer van Koophandel

en Fabrieken voor Rotterdam

Aan de Nieuwjaarsrede van Mr K. P. van der Mandele,
voorzitter van de. Kamer van Koophandel en Fabrieken

voor Rotterdam, ontlenen wij het volgende:

Het herstel aan Nederland.

Het is niet op een gelukkig ogenblik, dat onze nieuwe
Kamer haar arbeid moet opvatten: als geheel laat de

economische toestand van het land, wij behoeven het niet
te verbergen, zich niet gunstig aanzien. Zeker, er zijn fac-
toren, die het tegendeel schijnen aan te wijzen: geen werk-
loosheid, geen staking, stijgende productiecijfers, thans
ook stijgende zeevrachten, vestiging van nieuwO industrieën.
Maar het uiteindelijlc resultaat van al ons werken en streven,
is tenslotte toch, dat de handelsbalans scheef hangt en
dat h’èt evenwicht van, de betalingsbalans ver te zoeken is.

1-let jaar 1949 gaf ons té dien aanzien moed en
hoop..op
verbetering; het jaar 1950 heeft bilter teleurgesteld.. Het
resultaat vindt men uitgedrukt in onze positie bij de nieuw
in het leven geroepen Europese Clearing, waarin wij na
enige maanden reeds volkomen dreigen vast te lopen,
met, na Duitsland, de slechtste cijfers van alle deelnemers.

De ”age vrees, die ons dus pijnigt en ons iagelijks
pijnigen moet, is: kunnen wij ons nog wel losmaken uit
deze, steeds nauwer toegehaalde, economische strikken?

**
*

1-Toe komt het, zo stellen wij ons de eerste vraag, dat,
terwijl importen, ook van grondstoffen, toenemen, en de productiviteit als geheel stijgende is, onze export relatief
afneemt en wij noodzakelijkerwi,is naar de positie drijven
van een handelsman die slechte zaken doet, daarmede
voortgaande alsmaar verarmt en alleen nog tijdelij’k door.
een rijk familielid – Mr. Marshall – op de been wordt
gehouden? De oorzaken, althans verschillende er van,

schijnen voor de hand te liggen.
De welvaart, die ons gewérd uit onze vroegere nauwe
verbinding met Indonesië, is voor het ogenblik voor drie-
kwart wegges.lonken. De handelsrelaties, met Duitsland
liggeh nog moeilijk en hebben nog niet het peil van vroeger
kunnen bereiken. De export naar andere overzeese streken
heeft men blijkbaar nog niet voldoende – de getallen

geven het, aan – kunnen opbouwen . . .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1951

Blijkbaar
was
er geen noodzaak voor. De industrieën,
volgeboekt met orders, hebben hun afzet grotendeels in

het eigen land kunnen vinden. Om te beginnen al voor,
de aanvulling van al hetgeen in de bezettingsjaren was

vernietigd en weggevoerd; daarna, toen iedereen tamelijk

voorzien was en het distrihdtie-apparaat kon worden op-

geheven, kwam Korea met een nieuwe golf van vraag
naar alles los, die het de fabrikant opnieuw gemakkelijk

maakte en hem niet voor de noodzaak zette om rug en

armen te strekken teneinde nieuw afzetgebied te veroveren.

De twee elementen van het nadelig verschil in onze
balans liggen nu duidelijk véér ons.Wij hebben
teç’eel
voor
eigen gebruik opgenomen en daardoor dollars in guldens
omgezet; wij hebben te n’einig
aan hel buitenland geleverd
en daardoor die guldens niet weer in andere, liefst harde,
valuta kunnen converteren.

Vraag nummer één. Flebben wij dan werkelijk een te
grote consumptie? En kan men werkelijk volhouden, dat
de brede schare der bevolking zoveel meer krijgt dan wat

men gewoonlijk het ,,noodzakelïjke pakket” noemt?

R.ichten wij de blik over de grens, naar het Westen,
naar Engeland, waai de Regering haar eigen mensen telkens
weer durft te ontnemen wat zij gewoon zijn als hun eerste

le’ensbehoeften te beschouwen. Scherpe rantsnenerin
zelfs op dat, wat voor de Engelsman altijd het substantiële
van zijn maaltijd was: een flink stuk vlees. Maar het resul-

taat is dan toch maar, mede daardoor, geweest dat de Brit,
zijn oude fierheid hernemend, zijn bedelaarspak wegwerpt
en zijn weldoener onder dankzegging mededeelt, dat hij
1.an gaven van Santa Claus en van kerstgeschenken verdei
afstand meent: te kunnen doen.
.1
Is ons volk, in zijn geheel, moreel in staat en bereid

om zichzelf deze discipline, deze zelfonthouding op te leg-

gen om dat grote goed: economische, financiële en daardoor

politieke zelfstandigheid te herwinnen? Om eigen belang,
eigen voordeel en zelfgenoegzaamheid achter te stellen
bij dat grote gemeenschapsbelang? Is dit te bereiken, zo
vragen wij, en hoe?

Vraag twee. Hoe kunnen wij de – laten wij hopen’
tijdelijk – verloren terreinen in het verre Oosten en in het
nabije Oosten, ons achterland, economisch herwinnen?

Hoe kunnen wij nieuwe exportgebieden voor ons ontslui-
ten? Hoe kunnen wij handelsbalans en betalingsbalans in
evenwicht brengen, als het kan naar de goede kant doen

doorslaan? 1-loe kunnen wij de deviezenreserve aanmerkelijk
verst.erken? Een taak, die voor ons des te moeilijker is
geworden, nu een deel van ons productievermogen niet
voor economisch-nuttige, aan voor-uitvoer-béstémde arti-
kelen kan worden aangewend, maar, helaas, voor herbe-
wapening moet dienst doen.

Ook nu weer wenden wij de blik naar het Westen. Men
weet hoe Sir Stafford zijn mensen aan het werk heeft gezet,
niet om het aanzien van de Londense city rond St. Paul’s
weder presentahel te maken, maar wel om allen, werk-
gevers zowel als werknemers, te drijven naar de productieve

werken, die zijn land weer uit zijn minderwaardig-afhan-
kelijke positie zouden kunnen redden. Cripps ligt nu,
afgetobd, voor herstel op het ziekbed; maar had hij sbhoner
kerstgeschenk aan zijn volk kunnen geven dan de brief

aan Washington, dat Groot-Brittannië zijn economische
zelfstandigheid herneemt?.

Onze gedachten gaan nog westelijker, naar het commando
door Truman gegeven tot mobilisatie van de gehele

be-
volking voor ééh groot doel: de vrijheid. Mobilisatie, nood-zakelijkerwijs voor herbewapening maar toch ook een roep

tot mannen en vrouwen om liet, land te redden uit de
daarmee samenhangende economische nood.
Zijn wij Nederlanders, zo vragen wij wederom, in staat
om zÔ de handen ineen te slaan, dat wij niet alleen het
productievermogen – want dat slaat éélc op machines en
outillage – maar vooral de productie per man en per vrouw

kunnen doen stijen? Zal, daar gaat het om, het werk in

de nijverheid, in de mijnen, in de nuttigheidsbedrijven,

in de houwvakken zÔ kunnen worden opgevoerd, dat wij

inderdaad – en dat is nodig – de vooroorlogse jaren met
stukken gaan slaan? En ‘zal men handel en scheepvaart

– zeevaart en Rijnvaart -. 0kundig en krachtig weten
te leiden, dat zij baten van groot belang brengen aan de

vaderlandse welvaart? Zal het – en dit is ook nog een
vraagstuk van de allereerste orde – mogelijk blijken en

hoe, om dé kapitalen te vinden, nodig omhet productie-

apparaat te steunen, in stand te houden, uit te breiden?
Zal het mogelijk zijn die zelf door besparing op te brengen

en niet te ontvangen uit de zak yan Sint Nicolaas?

Zal het, want daar gaat het nu om, nog eenmaal mogelijk
zijn het Nederlandse volk, mannen en vrouwen op te

zwepen tot een gezamenlijke eendrachtige krachtsinspan-,
ning tot herwinning en behoud niet alleen en niet zozeer

van welvaart, maar wel in de eerste plaats van waardigheid?

Op deze vraag moet, moet op korte termijn door allen, ook

door U en door ons, antwoord worden gegeven.
Het herstel ean Rôtterdam.

Wat het eigén gebied onzer Kamer. betreft, moge ik
een blik naar achteren en naar voren werpen.

liet jaar 1950 bracht ons vele goede dingen. De, vol-

tooiing van de herbouw van de haven, bekroond door de
geslaagde scheopvaarttentoonstell ing;. de . voltooiing van
6
herbouw van vele belangrijke bedrijfsgebouwen; de
voltooiing van vele woningcomplexen; een, uitbreiding, opnieuw, van eigen vloot; een uitbreiding,’opnieuw, van

industriële bedrijven; een vermeerdering, opnieuw, van
binnengekomen scheen en van tonnage..

Binnengejnomen zullen zijn in 1050 naar schatting bijna

13.000 schepen metende ruim 20 millioen ton, tegen ruim
11.500 schepen metende ruim 15,5 millioen ton in 1949.

1-let totale vervoer vn goederen door de haven, wat
belangrijker nog is, kan voor 1950 geschat worden op 25 millioen ton, tegen ruim 20 millioen ton
iii
1949 en ruim 42 millioen ton in’ 1938.

In dc NieuweWaterweg kwamen binnen 14.000 schepen tegen 13.000 in 1949.

Maar wij weten, ook in ons miliéu, dat wij er nog helemaal
niet zijn. Wij staan nu allereerst voor de opbouw van de

stad, van het stadscentrum. Zo lang wij nog over die kale
vlakte naar de geteisterde St. l.,aurenis moeten zien, voelen
wij onze taak nogniet als voibraclit en men zou, in één ruk
van wederom vijf jaren, dat hele stadsdeel, station en
pleinen, kantoren, winkels en woonhuizen hersteld willen
zien..De vraag
znl
zijn in hoeverre herhewapening ook hier
ons parten zal spelen en of wij, in plaats van in volle vaart
en vrijheid voort te kunnen bouwen, als op de knieën,
kruipend door het kreupelhout, onze taak ten deze zullen
hebben te volbrengen. –

De vraag nu zo pas weer ernstig door de Regering aan
de orde gesteld en die in volle omvang ook voor onze stad
geldt, nl. hoe en in hoeverre men door kan gaan niet, her-
bouw en nieuwe investering, speelt uiteraard ook bij een
onderwerp, dal onder de door U te behandelen vraagstuk-

ken mede op dc eerste rij sti’at, nl. ons vliegveld. Dat
Rotterdam rht op herstel heeft, op de ene of andere
plaats, van het eerste Nederlandse in de oolog verwoeste
vliegveld Waalhaven staat vast. De vraag, die U voorgelegd
zal worden, is hoe en waar en wanneer dat herstel plaat
zal moeten vindcn. Er bestaan mogelijkheden om tot op-

lossingen tè komen, die met behoud van verkregen rechten

de docr de omstandigheden geboden zelfbeperking aan-
vaarden.

Hei herstel can Europi.

Deze zelfbeperking bij investerin
g
geldt 66k in breder
verband, met name bij de vraag, of de aanleg

thans van
een Moerdijkkanaal al ‘dan niet gewettigd is.

3 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Voor mij heeft het altijd vastgestaan dat dit probleem,

sedert de Europese integratie aan de orde is gesteld, alléén
mocht en moest gezien worden als een vraagstuk dat op

WQsteuropees niveau kan worden opgelost. Zou het voor

de welvaart van West-Europa bepaald bevorderlijk zijn,
dat dit kanaal gegraven zou worden, dan zou Nederland

dit behoren toe te staan. Maar indien zulks-niet het geval
is, dan behoren de honderd millioen gulden of zoveel meer

als dit werk kosten zal op andere wijze ten bate van de
Europese gemeenschap te worden besteed.
En de vraag mag daarbij dan dadelijk gesteld worden,
of hqt nuttig kan zijn een dergelijke waterweg to ontwerpen,’

die geen enkele ton’ nieuw vervoer schept enalleen een deel
van het bestaande transport afleidt van een haven, die

zwaar geleden heeft en bij verre nog niet het niveau van

vôÔr de oorlog heeft kunnen bereiken.

Bij deze kanaal- en havenproblemen doet zich nog een
ander Westeuropees vraagstuk voor. Is er aanleiding, is
er mogelijkheid – de vraag is al aan de. orde gesteld –

om tot eeh rationele distributie van het vervoer over de

Noordzeehavens, Westelijke en Noord-Westelijke, te ko-

men? Alle zijn min of meer gedirigeerd op het voorlopig
‘sterk versmalde achterland, en geen accoord betekent

tarievenstrijd, uitzonderingstarieven en premieregelingen, zoals wij die uit het verleden kennen. Dat accoord is zeker

möeilijk te’ bereiken, maar als men bereid is werkelijk
Europees, constructief Europees te denken, dan is het de

moeite waard om met ernst en inspanning de mogelijk-

heden voor een dergelijke overeenkomst in grote stijl te
onderzoeken. –

Immers, wil Europa, West-Europa dan, voorshands zich
nog materieel en geestelijk handhaven, dan zal het tot

een taakverdeling, tot een functionele decentralisatie op

grote schaal moeten komen, waarbijde takken van bedrijf
iii de verschillende landen aan wie een bepaalde taak ten
deel zal’ vallen – men denke aan een Schuman-plan –

onderling supernationaal worden verbonden. –

En ook hier zal dan weer de vraag worden gesteld, hoe
de organisatie, de opbouw, de expansie zullen kunnen
worden gefinancierd, als Europa zichzelf wil blijven.

DeStudiegroep voor èen Europese Douane-Unie

De op 30 en 31 October 1950 gedurende de 7e zitting
van de Sludiegroep voor een Europese Douane-Unie
bereikte resultaten verdienen, ondanks :hun beperkte

strekking, door hun concreet karakter nadere aandacht. De Studiegroep is in 1947 in het leven geroepen door
een aantal regeringen, wier vertegenwoordigers toen ,te
Parijs het rap)ort opstelden, dat een der belangrijkste
grondslagen heeft gelegd voor het Europese Herstel
Programma. Haar taak is. ,,examining the poblems
involved and the steps to be taken, in the formation of
a Customs Union.or Customs Unions between. any or all
of those Governments and any other Governments invited
to participate in the work of the Study Group” ‘). Alle aan
de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking
deelnemende landen traden tot de Studiegroep toe. Hun
vertegenwoordigers kwamen voor het eerst in November
1947 te Brussel bijeen. De Nederlander D. P. Spierenburg, Directeur-Generaal van de Buitenlandse Economische Be-
trekkingen, werd tot voorzitter benoemd, *elke functie
door hem nog steeds wordt bekleed. Ter beoordeling van de problemen verbonden aan de
vorming van een Europese douane-unie kan niet zonder
meer worden afgegaan op de ervaringen, die in de 19e
en begin 20e eeuw hij de totstandbrenging van douane-
unies werden opgedaan. Iliertoe kan slechts uit de meest
recente ervaringen lering worden getrokken, waarbij
voorts uitdrukkelijk onderkend dient te worden, dat er
grote verschillen bestaan tussen de vorming van een
beperkt regionale en een Europese douane-unie. Niettemin
bleek het voor de Studiegroep van veel betekenis kennis
te nemen van de gedurende de na-oorlogse periode enige
reële poging om een regionale douane-unie tot stand te
brengen: dè Belgisch-Nederlands-Luemburgse Douane-
overeenkomst. Uitvoerige gedachtenwisseling over de
grondslagen van de Benelux leidden tot de formulering
van een aantal ook voor een Europese douane-unie toe
pasbare beginselen. Een hierop betrekking hebbend rapport
werd in Maart 1948 door de Studiegroep aan de deel-
nemende regeringen aangeboden. Dit rapport — dat een belangrijke bijdrage betekent tot d& nog steeds schaarse
literatuur over douane-unies – geelt een omschrijving
van het begrip douane-unie, behandelt de ter verwezen-

‘) Committee of European EcOnomie Co-operatton. Volume 1,
General Report, blz. 19, punt 96. Uitgave H. M. Stationary Offico,
London.

lijking hiervan te treffen tarieftechnische maatregelen,
en geeft een overzicht van de economische problemen,

die hierbij overwogen dienen te worden, alsmede van de
gedurende een zekere overgangsperiode te treffen maat-
regelen.

Ter definiëring van het begrip douane-unie oncjerscheidt
het rapport vijf phasen: de tariefgemeenschap, de douane-
gemeenschap, de douane-unie in de formele zin des woords,
de douane-unie volgens het handvest van Havana en de
economische unie. De St udiegroep stelt de vierde phase –
de douane-unie volgens het handvest van Havana – als
het na te
streven
doel, waarbij zij erkent, dat dit slechts
geleidelijk- kan worden bereikt. Om deze reden heeft de
Studiegroep haar activiteit in eerste instantie op de vorming
ener Europese tariefgemeenschap gericht. Dat wil zeggen
en gemeenschap bestaande uit landen, welke een gemeen-
schappelijk tarief van invoerrechten aanvaarden en afzien
van de heffing van dergelijke rechten op ingevoerde
goederen herkomstig van enig ander van de tariefgemeen-
schap deeluitmakend land.
De ervaring van de Beelux]anden, die deze vorm van
samenwerking reeds op 1 Januari 1948 hebben bereikt,
heeft aangetoond, dat ook hiervoor tal van problemen moe-
ten worden opgelost. Problemen, waarvan de omvang en
betekenis groter worden naarmate – zoals thans geschiedt – andere dan tarifaire belemmeringen, zoals quantitatteve
restricties, worden uitgebannen, waardoor de tariefpolitiek
– gelijk ook- vôÔr de jaren dertig liet geval was – weer
het belangrijkste handelspolitieke instrument der onder-
scheiden regeringen wordt.

Aanvankelijk heeft de Studiegroep getracht het ecöno-
misch effect van de opheffing van het onderlinge tarief
van invoerrechten en alle andere handelsbelemmeringen
vast te stellen. De door haar voor dit doel in het leven

geroepen economische commissie heeft, na veel papier te
hebben beschreven, tot geen duidelijk resultaat geleid.
De beweeglijkheid van het economisch leven en de ondanks
de ontzagwekkende omvang van het beschikbare studie-
materiaal toch ontbrekende statistische en andere ge-
gevens maakten een verantwoord inzicht in dit effect
onmogelijk. Slechts langs empirische weg zal men mi.
deze consequenties kunnen ervaren, waarbij de toepassing
van geleidelijkheid de mogelijkheid biedt om tijdig maat-regelen te treffen ter voorkoming van eventueel voor een

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Januari 1951

of meer landen desastreuze gevolgen. De Studiegroep zal

in dit verband w’ellicht profijt kunnen trekken van de

ervaringen, wëlke de Organisatie voor Europese Econo-

mische Samenwerking met de thans in gang zijnde libera-

lisatiepolitiek’ opdoet. –

In het licht van het bovenstaande, heeft het practische

werk van de Studiegroep zich tot dusverre beperkt tot het

vraagstuk van het gemeenschappelijk tarief van invoer-
rechten bij invoer van goederen herkomstig uit niet van
,

de tariefgemeenschap deeluitmakende landen.

Indien bij de vaststelling van een gemeenschappelijk

tarief rekening wordt gehouden met de bestaande tarieven

en als zodanig niet zonder meer een bepaald tarief

wordt aangenomen houdt dit de prealabele noodzaak

in van vergelijkhaarheid der ‘in de onderscheidene

landen toegepaste tarieven. ‘Hiertoe is de omzetting der

bestaande nomenclaturen in één gemeenschappelijke

nomenclatuur nodig, alsmede de omrekening der heffingen

naar gelang de heffingsmaatstaf in hetzij waarde- hetzij

specifieke rechten. Op grond van de aldus onderling ver-
gelijkbare tarievén ishet mogelijk tot één gemeenschappe-‘

lijk tarief te geraken, waartoe moeilijke onderhandelingen
veelal nodig zullen zijn.

Het ter voorbereiding van deze onderhandelingen

benodigde tarieftechnische instrumentarium is thans door

de Studiegroep voorbereid. Zij heeft aan de betrokken;
regeringen een drietal conventies ter tekening voorgelegd.

Eén conventie heeft betrekking op een gemeenschappelijke
basisnomenclatuur, waarin de betrokken landen – on-
afhankelijk van het al of niet tot stand komen ener Euro-
pese douane-unie – hun tarieven zullen moeten ,,vertalen”.

Deze nomenclatuur bouwt voort op de in verschillende

landen toegepaste Volkenbondsnomenclatuur van 1937

(de zgn.’ Nomenclatuur van Genève), welke o.a. op grond

van de. talrijke nieuwe technische vindinge.n dringend aanvulling behoefde. De tweêde conventie behelst een

gemeenschappelijke definitie van het- begrip waarde,

hetgeen van veel belang is, omdat de Studiegroep besloten,
heeft de heffing volgens ad valorem rechten aan te bevelen.

De derde conventie beoogt de instelling van een ,,Raad
voor Douane-samenwerking”. Deze Raad heeft tot taak

om de samenwerking de deelnemende landen op het ge-

bied van de douanetechniek met alle beschikbare middelen

te bevorderen en op de juiste uitvoering van de twee

eerdergenoemde conventies toe- te zien. Voor dit laatste

zal de Raad een Comité voor de Waarde en een Comité

voor de Nomenclatuur ter beschikking staan.

De door de Studiegroep aanvaarde conventies zijn
politiek van te meer betekenis, omdat ook de delegatie

van het Verenigd Koninkrijk – steeds zwalkend tussen

zijn positie als’ Commonwealth-partner en zijn positiè als

Westeuropese natie – zich accoord heeft verklaard deze

ter goedkeuring aan haar Regering aan te bevelen. –

Een Europese’douane-unie is èen zaak van lange adem. De eerste stap hiertoe zal na de inwerkingtreding der drie
conventies zijn gezet. Onafhankelijk van de beoogde
unie zullen deze reeds terstond voor bedrijfsleven en

Overheid practisch nut opleveren, hetgeen de tot dusverre

verrichte werkzaamheden van de Studiegroep voor een
Europese Douane-Unie aan betekenis doet winnen. Dit

is vooral verheugend, omdat de, volgende stap – het
vaststellen van de hoogte van het gemeenschappelijk
tarief van invoerrechten – de oplossing van tal van

gecompliceerde vi’aagstukken zal vereisen, wâarvoor ,de

benodigde tijd moeilijk te schatten is.

‘s-&ravenhage.

.

.

M. WEISGLAS.

De toekomstige ontwikkeling van de beroepsbevolking

in Noordbrabant en, het ‘werkgelegenheidsvraagstuk

Uit diverse publicaties en uitlatingen in tijdschriften en
dagbladen blijkt, dat er een aanzienlijke begripsverwarring is

ontstaan over de omvang van de te verwachten bevolkings-
groei in Noordbrabant en de daaruit voortspruitende
noodzakelijkheid tot verruiming van de werkgelegenheid.
Enerzijds worden geluiden vernomen, welke de indruk
wekken, dat de toeremng van de beroepsbevolking van-
zelf wel zal worden opgevangen in de industrie, anderzijds
wordt het vraagstuk soms als onoplosbaar voorgesteld of

wordt uitsluitend heil verwacht van emigratie op zeer
grote schaal.

Waarschijnlijk is de gesignaleerde verwarring te wijten aan het ontbreken van een samenvattendè publicdtie over
het vraagstuk, zodat her en der cijfers w’orden verzameld,
waarbij de nauwkeurigheid en de interpretatie vak te
wensen over laten. 1-let lijkt daarom dienstig’ de onder-
havige kwestie tot haar werkelijke proporties terug te
brengen. In het onderstaande is te dien einde, aan de hand
van de laatst bekende gegevens, het vraagstuk, in zijn
geheel gesteld en is getracht de- invloed en de mogelijk-heden van industrialisatie en emigratie van verschillende
gezichtspunten uit te benaderen om zodoende de gevolgen
van de te verwachten bevolkingsgroei voor het werk-
gelegenheidsvraagstuk zo scherp als’ doenlijk is te be-
grenzen. –

Daarbij werd, uitgaande van de toekomstige bevolkings-
grootte, een schatting gemaakt van.dete verwachten- om-
vang van de bëroepsbevolking. Daarna :werd nagegaan

hoeveel arbeiders de . verschillende wërkgelegenheids-

bronnen’ buiten de industrie nog zullen kunnen opnemen
en hoe groot de omvang zal zijn van de resterende beroeps-
bevolking, die deels in de industrie vei-k zal moeten vinden,

deels zal moeten emigreren. Door van enkele onder-

stellingen

uit te gaan ten aanzien van de uitbreidings-
mogelijkheden van de bestaande industrie en de stichting
van nieuwe industrieën, welke onderstellingen ‘zijn ge-
baseerd op gegevens van de na-oorlogse ontwikkeling, zal

blijken of en in hoeverre het industrialisatietempo, c.q.
de emigratie, zal moeten worden opgevoerd.
‘De toekomstige omoang van de beroepsbevolking.

‘De meest recente bevolkingsprognose berekent voor

Noordbrabant een bevolkingsgrootte ‘omstreeks 1970 van
minimaal 1.700.000 en maximaal 1.750.000.’
Orn hieruit de toekomstige beroepsbevolking te bere-
kenen wordt aangenomen, dat:
a. de.. bevolking beneden 15 jaar, en boveii 69 jaar in 1970 wegens de- voortschrijdende sociale ontwikkeling
buiten beschouwing, kan worden gelaten•
.
….

b.: hetzeifdé ‘per’ceiitage -van. ,.de •nannelijke beroeps-
‘geschikte bevolking’ (15; t’/m ’69 jaar), dat in 1930 een be-

roep uitoefende,

.00k in 1970 in een beroep werkzaam is
‘(94,55 pCt). In 1947 bed.roeg het percentage’ 96,55, doch
‘in’ verband met ‘de nbnormale o,rn,standigheden in dit
-volkstellingsjaar (nawerking yan de;o,orlog) 1ijkthet juister
het percentage van 1930 aan te houden; –
: hL percentagevrouweir’van. de.vrouweIijke,’iierops-
‘gechikte bevolking, ‘dât’ ir 1930 èe’i be’o6p’uit6efpn4’e

8 Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

(34,34 pCt), als gevolg van het in dit gewest sterke streven

tot beperking van de vrouwenarbeid, ‘zal afnemen tot

32pCt in 1970. Reedc in 1947 was dit gedaald tot 33 pCt. De berekening geeft als resultaat, dat voor de toekomst

moet worden gerekend op een minimum beroepsbevolking

van 700.000 en een maximum van 720.000.

De toekomstige samenstelling ean de beroepsbecol/cin.

Voor een raming van de samenstelling der beroeps-
bevolking is het noodzakelijk de bestaansbronnen te ver-
delen in enkêle sectoren, waarvan de ontwikkelings-

mogelijkheden stOk voor stuk zullen worden nagegaan.

Deze sectoren zijn: de primaire productie (landbuv,
visserij en jacht, winning van delfstoffen), de secundaire
prodüctie (nijverheid), de overige beroepsgroepen (handel,

verkeer, crediet-, bank- en verzekeringswezen, maat-
schappelij ke diensten, huiselijke diensten).

Daar desecundaire productie in de onderhavige bere-

kening min of meer als restpost fungeert zal de behandeling
daarvan het laatst aan de orde komen. –

De primaire productie.

1. Landbouw.

De ontwikkeling van de landbouw wordt in hoofdzaak
bepaald door de mogelijkheden tot uitbreiding van het
cultuurgrondareaal. Hierbij is de volgehde ontwikkeling
nog te verwachten:

Vermeerdering door
inpolderink

……………………
3.000
hz
ontginning

……………………
15.000
ruilverkaveling, herontginning enz
8.000

26.000
hit

Vermindering door stads- en dorpsuitleg,
wegenaanleg

enz.

………………
.6.000

rotale vermeerdering

…………
20.000
ha

De bestaa,nde oppervlakte cultuiirgroi3d bedraagt
325.000 ha, zodat nog sechts een toeneming mag worden
verwacht van ruim 6 pCt.

Potentieel betekent een dergelijke vermeerdering de
mogelijkheid tot het stichten van ongeveer 1.500 land-
bouwbedrijven; ofwel, rekenend met twee arbeidskrachten
per bedrijf, een uitbreiding van de agrarische beroeps-
bevolking met 3.000 personen. In feite zal echter vrijwel
de gehele vermeerdering ten goede komen aan d6 uit-
breiding en de sanering van bestaande bedrijven zonder

dat zulks leidt tot een belangrijke toeneming van de werk-
gelege’iheid. Weliswaar.- kan de oveiang tot tuinbouw
enige uitbreiding veroorzaken, aan de andere kant zullen

sanering, rationalisatie en mechanisatie echter de arbeids-
behoefte verminderen. Volgens het Economisch Techno-
logisch Instituut voor Noordbabant zou reeds in 1945
in de landbouw een latent a
l
ibeidso
versc
h
o
t aanwezig
zijn geweest van 15.000 personen. 1-loewel de berekening,

waarop dit cijfer berust,’ op verschillende onderdelen aan-
vechtbaar is, is het toch niet zo, dat een nader onderzoek
op deze details tot de conclusie’ zou kunnen leiden, dat
er van geen latent arbeidsoverschot sprake zou zijn. In-

tegendeel mag eerder worden verwacht, dat het berekende
‘overschot groter zou blijken.
:,.
Al met al geven deze overwegingen aanleiding tot de
verwachting, dat de agrarische beroepsbevolking in 1970
minimaal gelijk zal zijn aan die vaui 1930, zijnde 97.800
‘personen. Ogenschijnlijk wordt zulks door de feiten weer-
sproken, daar volgens de uitkomsten van de Bèroepstelling
1947 de agrarische beroepsbevolking in dat jaar 108.250

persoiÏen bedroeg. Aangezien echter het aantal in de land-
bouw werkzame vrouwen moeilijk exact is vast te stellen
en de daarvoor gegeven richtlijnen bij opeenvolgendé tel-
iingen niet steeds gelijk zijn geweest, is het voor deze
bédrijfstak juister da. vergelijking te beperken tot het

aantal mannen. Dit aantal nam in de periode 1930-1947

weliswaar eveiieens nog toe, en wel van 73.242 tot 81.744,

doch deze toeneming moet grotendeels worden toege-
schreven aan het feit, dat de Volkstelling 1947 op 31 Mei,

dus in hét voor het agrarisch bedrijfsleven drukke seizoen,
werd gehouden, terwijl die van 1930 op 31 December

geschiedde, ‘derhalve in het winterseizoen. Bovendien moge

hier worden gewezen op het reeds genoemde aanwezige
latente arbeidsoverschot en
01)
het ‘feit, dat in dit aantal
van 81.744 begrepen zijn 3.073 tijdelijk niet werkenden.
1-let lijkt desalniettemin wenselijk de maximale ont-

wikkeling van de agrarische beroepsbevolking te stellen
op een aantal, gelijk aan dat van 1947.

Bosbouw en ontginning.

Irt- de bosbouw waren int 1930 werkzaam 650 persônen,
in 1947: 1.000. De toeneming is deels een geyolg van het

verschil in tijdstip van telling, deels van de uitbreiding
van het bosareaal sinds 1930.
Zoals de zaken momenteel staan is het niet gewenst dit
areaal in de toekomst nog belangrijk te. verminderên in

verband met de houtvoôrziening en de recreatiebelangen.
Aangenomen mag daarom worden, dat het aantal per-
sonen in de bosbouw ongeveer gelijk zal blijven aan dat
van 1947.

1-let aantal personen in de ontginning werkzaam zal ten gevolge van de beperkte oppervlakte der terreinen,
w’elke nog voor ontginning in aanmerking komen, ge-
leidelijk afnmen. 1-lun aantal,.dat 3.750 bedroeg in 1947,

kan in 1970 gevoegelijk worden geraamd op 2.000.

Visserij en jacht.

1-let aantal in deze bedrijfstak werkzame personen, dat
440 bedroeg in 1930, daalde in 1947 tot 387. Verwacht
mag worden, dat dit aantal nog verder zal afnemen
-(‘,erlopen -van de ‘riviervisserij, verdwijnen van eendefi-kooien). Een toekomstig aantal van 150 lijkt in dit verband
niet onredelijk.

.. .

I’Vinning. cnn delfstoffen.

-Voor zover niet betrekking hebbend op de steenkolen-
mijnen is ook dit een afnemend bedrijf, dat, zodra het veen
is afgegraven, geheel zal ophouden te bestaan. Van de in
1930 in deze bedrijfstak werkende 266 personen, welk
aantal in 1947 ongeveer even groot was, zullen er in 1970
zeker niet meer dan 100 over zijn. –

Wat betreft de ontginning van de Peelsteenkolenvelden
zij opgemerkt, dat exploitatie daarvan om economische
redenen nog niet in het nabije verschiet ligt. Deze factor
kan derhalve voorshands ih de berekening buiten be-
schouwing blijven.

Samencauing.

Resumerend kan op grond van de vorenstaande ramingen
het totaal aantal personen, werkzaam in de primaire pro-
ductie, voor het jaar 1970 worden gesteld op:

minimum
maximum Landbouw

…………
97.800 108.250
Bosbouw en ontginning.
3.000
.

3.000
Visserij en jacht
150
150
Winning van delfstoffen.
100 100

Totaal

…………
101.050
111.500

De ocerige beroepsgroepen
;

1. Handel.

In de plaats, die de handel innam, kwam in de periode
1930-1947 een grote verandering. Het aantal in deze
‘bedrijfstak werkzamen nam toe van 27.918 tot 46.781
ofwel met 67 pCt. Relatief bedroeg hetaandeel in de totale
beroepsbevo1king in 1930 en 1947 respectievelijk 7,8 en
10,1 pCt. De toeneming was het sterkst in de vrouwen-
‘groep, welke groeide met 78 pCt tegen .62 pCt in de mannen-
groep. Een en ander is deels het gevolg van de ‘na-oorlogsé

12

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Januari 1951

omstandigheden, die velen – bij gebrek aan andere bc-

staansbronnen – in de handel deden gaan, deels van de

noodzaak tot uitbreiding van de administratie dezer be-

drijven in verband met de toenemende overheidsbe-
moeiing. Daar dit grotendeels verschijnselen van tijdelijke
aard zijn, mag worden verwacht, dat in de toekomst

minimaal het vooroorlogse percentage weer zal worden

benaderd en maximaal een percentage van 9,3 zal worden

bereikt.

Verkeer.

Opmerkelijk is, dat deze bedrijfstak, hoewel van 1930

tot 1947 in aantal toegenomen van 19.953 tot 25.451, rela-

tief is achteruitgegaan. Bedroeg het percertage in 1930
nog 5,6, in 1947 was het 5,5. Vooi het overgrote deel moet

dit worden toegeschreven aari’het feit, dat op de teldatum

in deze bedrijfstak nog een grote achterstand aanwezig

was ten gevolge van de tweede wereldoorlog. Eer- toe-

neming, minstens tot het peil van 1930 en vermoadelijk

– ten gevolge van de verkeersevolutie – een verdere

toeneming boven dit peil, is waarschijnlijk.

Crediet-, bank- en erzekeringsceezcn.

Deze bedrijfstak geeft zowel in de absolute als in de
ielatieve cijfers eer sterke toeneming te zien. Was het
aantal personen i9 1930 in-deze bedrijfstal werkzaam

2.159, in 1947 bedroeg dit 4.519, een toeneming derhalve
met, 110 pCt. Het procentuele aandeèl van deze bedrijfstak

in de. totale beroepsbevolking nam toe van 0,6 tot 1,0.
Naast de reeds hiervoren genoemde gevolgen van over-
heidsbemoeiing heeft tot deze groei vooral bijgedragen de

sterke uitbreiding van het verzekeringswezen. Gezien de

algemene tendentie tot vergroting van de sociale zekerheid
mag maximaal worden gerekend op een handhaving van

het percentage van 1947, minimaal een teruggang worden

verwacht tot 0,8 pCt.

Maatschappe(ijhe diensten.

Ook in deze beroepsgroep heeft een opmerkelijke toe-

neming plaats gehad. Het aantalwerkzamen in deze groep
in 1930 bedroeg 60.207 personen en was in 1947 gestegen
tot 52.289 ofwel met 73 pCt. Dc verlioudingscijfcrs waren

resp. 8,4 en 11,3 pCt.
In deze groep zijn samengevat de personen bij over-heids- en semi-overheidsdiensten. medische en sociale
zorg en voorzorg, wetenschappelijke- en culturele instel-
lingen enz., alsmede onderwijs en eredienst. In het bijzonder-
ten aanzien van de eerstgenoemde categorieën dient ook
hier de omvang te worden bezien in- het licht van de om-

standigheden op het tijdstip van telling, toen Rijks-
bureaux, distrihutiediensten en andere in verband met
de na-oorlogse omstandigheden in het leven gehouden
overheids- en semi-overheidsinstellingen, nog sterk waren
bezet Op een toekomstige daling mag dan ook ongetwijfeld
worden gerekend.

Huiselijke diensten.

De groep huiselijke diensten tenslotte geeft een rela-
tieve daling te zien, hoewel het aantal in deze bedrijfstak
werkzamen nog iets toenam, nI. van 17.285 in 1930 to
20.077 in 1947. Op een belangrijke verdére toeneming
behoeft – gezien ook de in de laatste jaren aan de dag
getreden aversie tegen dit beroep — niet te worden ge-

rekend.

Sameneattin.g.

Wann eer de beschouwingen omtrent vorengenoemde
beroepsgroepen worden samengevat en geprojecteerd tegen de in 1970 te verwachten uitbreiding van de be-
roepsbevolking, dan zijn vier combinaties mogelijk, nl.:
een minimale intwikkeling der beroepsgroepen bij mini-
male beroepsbevolking;

een maximale ontwikkeling der beroepsgroepen bij mini-

male beroepsbevolking;

een minimale ontwikkeling der beroepsgroepen bij maxi-
male beroepsbevolking;

eer maximale dntwikkeling der beroepsgroepen bij maxi-
male beroepsbevolking..

Deze combinaties geven het in bijlage A, op hlz. 13

weergegeven resultaat (ter vergelijking zijn de cijfers

van 1930 en 1947 mede opgenomen).
Hieruit blijkt, dat, indien geen emigratie zou plaats

hebben, er in 1970 minimaal voor 373.500, maximaal voor

430.200 personen, werkgelegenheid zal moeten zijn in de
secundaire productie.

De secundaire productie (nijoerheid).

Deze tak van het bedrijfsleven verschafte in 1947 werk

aan 194.967 personen tegen 160.000 in 1930 (het in

bijlage A voorkomende getal van 200.925 bevat ook

diegenen, waarvan het beroep onbekend is, al. 5.958 per-

sonen). De toeneming bedroeg derhalve bijna 35.000 per-

sonen Desondanks omvatte de nijverheid in 1947 slechts
42,3 pCt van de totale beroepsbevolking, tegen 44,4 pCt
in 1930. Tot een werkelijke vooruitgang der industriali-

satie, althans gemeten aan het aantal in de nijverheid
werkzamen, is het dus in de loop van deze 16j jaar niet
gekomen. Daarbij mag uiteraard niet uit liet oog worden
verloren
j
dat op het tijdstip van de telling – midden
1947 – tal van bedrijfstakken do terugsiag van de oorlog
nog niet te boven waren en in verband met grondstoffen-

schaarste e.d. niet op volle capaciteit konder werken. Di*

en het feit (lat uilbreiding van de nijverheid in de jaren
na 1940 vrijwel uitgesloten was ten gevolge van de oorlogs-
omstandigheden, maakt de onderstelling aannemelijk,

dat het aantal personen in de nijverheid in 1940 vrijwel

gelijk zal zijn geweest an dat op het tijdstip van de
Beroepstelling 1947. Dit zou derhalve betekenen, dat

in de periode 1930-1940 het aantal personen, werk-
zaan in de nijverheid, is toegenomen met ongeveer

35.000. De te verwachten toeneming in de periode 1947-
1970 van minimaal 374.000 – 200.000 = 174.000 of
maximaal 430.000 – 200.000 = 230.000 bevat dus mede
de noodzakelijke inhaal van de periode 1940-1947.
Uit voorgaande beschouwing mag niet de conclusie

worden getrokken, dat de berekende toeneming in zijn
geheel zal moeten worden opgevangen door industriali-
satie en emigratie. Onder de bedrijfstak secundaire pro-
ductie valt nl. Meliswaar de gehele nijverheid, doch deze
nijverheid is te splitsen in een deel, dat verzorgend en
een deel, dat stuwend is. De ontwikkeling van dat deel
vaii de nijverheid, dat een verzorgend karakter draagt, loopt in grote trekken parallel met de bevolkingsgroei, omdat deze verzorgende nijverheid juist haar ontstaan
heeft te danken aan de aanwezigheid van een plaatselijke consu mentenmarkt. Dc stuwende nijverheid daarentegen is slechts indirect afhankelijk van de bevolkingsgroei. De
vestiging van een stuwend bedrijf is dan ook niet een
gevolg van, doch oorzaak tot het ontstaan van een ag-
glomeratie.

Op grond van de gedetailleerde uitkomsten van de
bcrpepstcllingen 190 en 1947 werd voor deze jaren het
aantal werkzamen gesplitst raar verzorgende en stuwende
nijverheid. Daarbij bleek, dat in 1930: 51.000 en in 1947:
60.900 personen werkzaam varen in de verzorgende nijver-
heid, hetgeen resp. 25,5 en 23,4 pCt is van het aantal
personen, werkzaam in de primaire productie + de overige

beroepen in die jaren. Wanneer deze percentages als
maximum en minimum worden toegepast op de in
bijlage A. gevonden aantallen werkzamen in de pri
maire productie + de overige beroepen in 1970 dan ver-
krijgt men vier getallen, die, afgetrokken van de in de-
zelfde staat berekende restanten (= de totale nijverheid),

3 Januari
1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18

BI.TL AGE A

1970
oct uupatciiit.
minimale beroepsbevolking maximale beroepsbevolking

minimale maximale minimale
maximale
1930 1017
ontwikkeling
ontwikkeling
ontwikkeling
ontwikkeling

aantal
In
aantal
in
aantal
in
aanlal
in
aantal
In
aantal
In
personen pCt
personen
pCt
personen
pCt
pe rsonen
pCt
personen
pCt personen
pCt

100.181
27,8 111.470
24,1
101.000
14,4
111.500
15.9
101.000
14,0
111.500
15,5
27.918
7,8
46.781
10,1
54000
7.8
65.000
9,3
56.300
7,8
67.000
9,3 19.958
5,6
25.451
5,5
30.300
5,6
42.000
6,0
40.400
5,6
43.300
6,0
2.150
0,6
4.519
.

1,0
5.600
0,8
7.000
1,0
5.700 0,8
7.200
1,0

30.207
3,4
52.288
11,3
61.000
8,8
73.000
10,4
63.300
8,8
75.000
10,4

17.285
4.8
20 077
4,4
22.500
3,2
28.600
4,0
‘23.100
3,2
28.900
4,0
2.185
0,6

199.893
260.595

.
56,4
235.060 326.500
46,6
289.800
4
332.900
46,2

350.893

~
55,6

100,0
461.520
100,0
700.000

~
40.G

100,0
700.000
l0,0
720.000
100,0
720.000

100,0

160.000
1

44,4
200.925
1

43,6
415.000
1

50,4
373.500
53,4
430.200
1

59,8
1

387.100
.53,8

Primaire productie
handel ……….
Verkeer
Credlel-,
bank-
en
verzekerings-
vezen …….
111
aal
set
appel
U
ke
.diensten …..
huiselijke dien-
sten
Losse werklieden

Totaal ………
Totale beroepsbe-
volking

Restant

.
.1

BIJLAGE B

ontwikkelhig
totale ‘bdroepsbevolling

ontwIkkelIng


beroepsgroepen

.

primaire .producue
+ overige beroepen
.

,

verzorgende nijverheid
totale


nijverheid stuwende
nijverheid
kolom 4-3
In pCt
aantal

.1.
1

2 3
4

minimaal
minimaal.
285.000

1

2.3,4
1

67.000
415.000
1

348.000
minimaal maximaal
336.500
1

25.5
83.000
373.500 290.500
maximaal


minimaal
280.800

.
1

23,4
1

68.000
430.200
1

362.200
maximaal
maximaal.

. .

..
332.900
1

25,5
1

85.000
387.100
302.100

het

aantal personen opleveren; dat in de stuwend nijver-

heid een plaats zal
moeten vinden
(zie
bijlage 13).

In
de
verdere beschouwing zullen nu alleen hetmaximum

en minimum cijfer 362.200 en 290.500 worden betrokken.

Nadere
beschoua’ing van de
resultaten der berekening.

Wanneer wordt verondersteld,
dat geen emigratie plaats

heeft en
de gehele toeneming in Noordbrabant zelf inoet

worden opgevangen dan betekent dit, dat van 1947 tot
1970 in totaal minimaal 290.500

140.025
=
ca 150.500

en maximaal 362.200

140.02,5 ca 222.000 personen

in de stuwende nijverheid werk zullen moeten vinden.

Per jaar zijn dit gemiddeld 6.400
is
9.500 personen.

Om de betekenis visn de hiervoren berekende aantallen

duidelijk
in
het licht te stellen, werden hieronder enige

onderstellingen gemaakt omtrent het aantal personen,

dat de verschillende stuwende bedrijven in Noordbrabant

jaarlijks bijv. zouden kunnen aantrekken.

aantal
1
op te nemen werk-

totaal
bedrijtigrootte

1

bedrijven

chten

1
kra

tot 10 arh.
1.000

1 per 2 jaar

500
10150 arb.

800

1 ,per jaar

800
50
1100
arh.

240

5 per jaar

1.200
100250 arh.

170

10 per jaar

1.700
boven 506 arh.
.

85

25 iwr jaar.

2.125

Dat, afgezien van de verdeling, dit aantal niet geheel
en al een slag in de lucht is, zoals men op het eerste ge-
zicht zou kunnen vermoeden, moge blijken uit de
gegevens

van het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-
brabant in het eerste kwartaalverslag 1950. Volgens dit
verslag omvatte de uitbreiding van de werkgelegenheid in
de bestaande industrie van 30 September 1948 tot 30 Sep-
temher 1949 ruim 5.000 arbeidskrachten. Daarbij dient
echter. te worden bedacht, dat in deze periode nog een
zeker inhalen van de achterstand uit de oorlog een rol
speelde, zodat dit cijfer voor de komende jaren minder
hoog zal zijn. Uitgegaan wordt daarom veiligheidshalve
van 4.000 personen per jaar. Aangezien het totale beroeps-
hevolkingsoverschot 6.400 is 9.500 per jaar zal bedragen,

ouden er
in
dat geval jaarlijks ongeveer 2.400.is 5.500
moeten worden opgenomen in nieuwe industrieën of moeten

emigreren.
Volgens van de Gevestelijke Arbeidsbureaux verkregen
gegevens zou de uitbreiding van de werkgelegenheid door
oprichting van nieuwe industrieën in de periode 1946 t/m
1949 ruim 10.000 arbeidskrachten hebben bedragen, d.i. per
jaar 2.500. Als de industrialisatie in ditzelfde tempo zou
worden voortgezet zou derhalve bij een minimale ontwikke-
ling juist de toenemingvan de beroepsbevolking kunnenwor-

den opgevangen, liet: is echter niet te verwachten, dat deze
ninimum ontwikkeling
de meest waarschijnlijke is. De
laténte arbeidsoverschotten uit de landbouw zullen nI.

liever vroeg dan laat

losgeveekt moeten worden. In
dat geval ten’decrt de ontwikkeling naar de maximale

en zullen er jaarlijks, ceteris parihuis, 3.000 persoren geen
wj’k vinden.
Wat
nu
de emigratiemogelijkheder’ betre1, hierover zijn
de volgende cijfers bekend. Ir’ 1948 en 1949 èmigreerden
uit Noordbrabant, volgens opgave van
de
Stichting Land-
ve’rhuizing Nederland resp. 1.201 en 1.227 personen,
waarvan resp. 441 en 473 tot de mannelijke beroeps-

bevolking behoorden.’ Wanneer deze verhouding emigran-
ten: mannelijke beroepsbevolking als norm wordt ge-
nomen dan zou in de
toekomst, om
het overschot van 3.000
personen weg te werken,
een jaarlijkse emigratie plaats
moeten hebben van ongeveer
8.000
personen, ofwel
bijna
het
zevenvoudige van
dat
m de afgelopen jarer. Daarbij
ijn evenwel nog niet in rekening gebracht de gevolgen,
die een emigratie
op
dergelijke schaal heeft voor de omvang
van de beroepsgroepen, welke niet tot de stuwende nijver-

heid behoren. Indier immers jaarlijks 8.000 mensen zouden
afvloeien zou de berekende bevolkingsgrootte in
1970 niet
worden bereikt met het gevolg, dat vooral de verzorgende

nijverheid, de handel, de maatschappelijke en huiselijke diensten, doch ook het verkeer en het crediet-, bank- en
verzekeringswez’en niet die omvang zouden aannemen als’
in
het voorgaande werd becijferd. Globaal genomen kan
worden geschat, dat dit een
additiônele emigratienoodzaak
oplevert van
3.000
personen, zodat jaarlijks
11.000 per-
sonen zouden moeten vertrekken.,

14

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Januari 1951

Het vraagstuk is door de voorgaande berekening in zijn
uiterste consequenties dus maximaal begrensd door de
alternatieven:

a. een versnelde industrialisatie, werkgelegenheid bie-
dend aan 3.000 personen per jaar;

een emigratie tot een totaal van 11.000 personen
per jaar.

Tussen deze alternatieven liggen uiteraard verschillende

mogelijkheden, waarbij het accent soms op de ïndustriali-

satiè dan weer op de emigratie kan worden gelegd. Het is

intussen duidelijk geworden door deze – zij het dan ook

globale – berekening, dat zowel de industrialisatie als de

emigratie krachtige steun behoeven en dat, wanneer zulks

geschiedt, het vraagstuk zeker niet onoplosbaar moet

worden geacht. Te denken is bijv. aan een opvoering van
de industrialisatie tot 9.000 per jaar (d.i. 20 pCt meer dan

in de afgelopen na-oorlogse periode) en een opvoerirg van

de emigratie tot 4.500 per jaar (d.i. 3,5 maal het huidige

aantal), hetgeen zeer wel bereikbaar voorkomt, indien
alle krachten daartoe worden ingespannen.

Vuglit.

P. C. A. ‘t HOEN

INGEZONDEN STUK

De waarde van het geld

Ir P. L. Dubourcq te Wassenaar schrijft ons:
In zijn artikel ,,Een verstopte bron van risicodragend

kapitaal?” in ,,E.-S.B.” van 22 November 1950 begaat.

Prof. Mr J. G. Koopmans een .vergissing, die reeds sedert
eeuwen het monetaire probleem vertroebelt, maar vooral

tegenwoordig het denken op dit gebied bepaald ongezond
doet zijn.

Hoewel het gehele artikel er van doortrokken is komt
de vergissing het duidelijkst voor de dag in de woorden

op,blz. 932, eerste kolom: ,,schommelingen in de interne

geldwaarde, uitgedrukt in de prijzen van goederen – en
diensten”. (Blijkbaar is gedacht, dat de prijzen de geld-
w’aarde uitdrukken en de schommelingen, welke de prijzen
vertonen, die der geldwaarde weergeven).

De prijzen van goederen en diensten (ik zal deze samen-
vatten tot ,,objecten”) kunnen ten rechte erenwel de geld-
waarde niet uitdrukken,
en wel
omdat het geld dient tot het
weergeQen run objectwaarden.
Men mag de prijzen, aan-‘
tallen valuta per eenheid object, niet keren tot valuta-

waarde, 6antallen eenheden object per valuta. Door-zo
te handelen doet men het systeem, dat aan het kwantita-
tief weergeven der waarde ten grondslag is gelegd, geweld
aan.

Deze eenvoudige waarheid blijkt even moeilijk tot het
economisch begrip door te dringen als een hagelkorrel

in een pantserplaat. Zij is echter fundamenteel van aard –
en men geve zich dus enige moeite haar te vatten. Ik
hoop, dat het mij met behulp van een beeld moge ge-
lukken het principe duidelijk te maken.

Men begrijpe de prijs als de betrekking van de hoeveel-
heid geld, welke koper en verkoper overeenkomen, to
een eenheid object. Hij is dus niet anders dan een ruilvoet in geld. Algemeen vat men een prijs op als de waarde van
het betrokken objèct. Deze wordt dus op de wijze van
iedere maat afgelezen aan de hoeveelheid geld, welke
telkens tussen kopers en verkopers wordt overeengekomen.
Deze kwantitatieve uitdrukking der waarde kan alleen

zinvol zijn voor zover iedere prijs in een gelijkwaardige
eenheid wordt weergegeven. Zou dit niet het geval zijn
dan zou men prijzen van verschillende objecten en op
verschillende tijdstippen niet met elkaar kunnen verge
lijken. Zo zijn ook maten in centimeters slechts waarlijk
maten voor zover onder centimeter steeds een zelfde
grootheid wordt verstaan.

Het feit, dat wij waarden in geld uitdrukken
impliceert
dus, dat de daarbij betrokken ral&tta rerondersteld wordt
stabiel te zijn.

De moeilijkheid, die zich hierbij voordoet, schuiltin de
relativiteit, waarmee we weinig vertrouwd zijn. Zi,j berust

op verschil van standpunt hij de beschouwing. Zij dringt
zich niet op bij de physische verhoudingen, wijl de een-

heden, waarin we deze plegen uit te drukken, objectief

gegeven zijn, als standaarden worden vastgelegd en dan

als ,,maatstaf” kunnen’ worden aangelegd. Onze maten
veranderen dus systematisch
in betrekking tot
stabiele

maatstaven en wij kunnen door te ijken gemakkelijk

onderzoekèn, of een verandering van maat wellicht aan

de maatstaf moet worden toegeschreven.
De waarde is geen objectieve grootheid: Zij verschijnt

echter wel in die gedaante als de objectief gegeven ruil-

voet of prijs. De begeerten der ruilenden komen op on-

naspeurlijke wijze telkens tot overeenstemming op zekere

ruilvoet. En hiermede is eeii waarde, als verhouding van

hoeveelheden, ieder in een of andere eenheid weergegeven,
bepaald.
Physisch verkrijgen we een maat” door te meten

met een stabiële maatstaf. Economisch wordt echter juist
van de maat uitgegaan, nl. van de
gegeren prijs.

Doordat we alle ruilvoeten in en of andere valuta zijn
gaan weergeven kon het schijnen, dat waarden gemeten
worden en de betrokken valuta haar maatstaf (,,waarde-
meter”!) zou zijn. Hiervan is echter geen sprake. Maar
wel zijn we in staat veranderlijke ruilvoeten uit te drukken
in ,,schommelende” hoeveelheden valuta per eenheid
object. De valuta moet dan echter
logisch
stabiel zijn.
1-let toegepaste systeem sluit iedere andere opvatting

buiten. Zij kan dat ook zijn juist omdat die stabiliteit
niet objectief kan worden onderzocht. We hebben slechts
met verhoudingen te doen en daarbij kan men, zoals zal
blijken, het ètabiele element leggen waar nen wil.

Geven wij onze prijzen dus wer in gulden dan is en

blijft deze zich in betrekking tot de objecten gelijk, on-

verschillig of hij uit goud, zilver of papier bestaat. Hij
moet dus ook ongevoelig zijn voor devaluaties en inflaties,
want een ,,interne waarde” is slechts een onbepaalbare
gedachte. Natuurlijk wil dit geenszins zeggen, dat men dan
per gulden steeds evenveel van enig object zou moeten

kunnen verkrijgen, want de stabiele gulden stelt ons juist
in staat de labiliteit der objectwaarden in cijfers uit te
drukken. Een stabiele meter veroorlooft ons op soort-
gelijke wijze de groei der dingen te bepalen.

,,Extern” vertoont de gulden een veranderlijke waarde,
alleen omdat hij tegenover andere valuta’s object wordt.
In betrekking tot zo’n andere valuta verliest de gulden
zijn stabiliteit, zoals devreemde valuta dat doet ten
opzichte van onze gulden.

Hieruit blijkt reeds, dat men verstandelijk de geld-
waarde wel veranderlijk kan maken, maar dan ziet men
altijd over het hoofd, dat men in dit geval
logisch
object-
waarden stabiel maakt,
,
daar deze dan als noemende
eenheid gaan fungeren, zich dus als maatstaf moeten gaân
voordoen, physisch gedacht. Zo het systeem te keren kan
echter niet anders dan absurd worden genoemd.
I-lèt beloofde beeld kan hier de voorstelling behulp-
zaam
,
zijn.

Men denke zich een gebouw .met liften. Deze gann,
evenals onze prijzen, op en, neer en wel in betrekking tot
het stabiele gebouw. Wie in een der liften staat ziet feite-

lijk, webeschouwd, niet de lift bewegen doch de-verschil-
lende verdiepingen naar zich toe komen. Men kan zich dus
desgewenst, de lift stabiel,’maal’ dan het gebouw beweeg-
lijk denken.
rroch
is dit geen reële voorstelling, want one
houding tegenover de samenhang der dingen berust op
de erkenning, dat liften bewegen in betrekking tot stabiele

gebouwen. Dit komt vooral duidelijkvoor de dag zodra

S Januari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15

men meer dan één lift bij het geval betrekt en de liften

zich dus ook in verhouding tot elkaar bewegen. Het systeem
kerend zou men dan gedwongen zijn het gebouw anders

te zien bewegen ten opzichte van de verschillende liften.
Dit nu tracht Prof. Koopmans aan de hand te doen;

hij gewaagt immers van de schommelingen van het

gebouw, uitgedrukt door de standen der liften, in verloop
van tijd. Men ziet, dat deze voorstelling onhoudbaar is,

want men zou alle liften, ondanks hun relatieve ‘verschui-

vingen, stil staand moeten denken, waartegenover het
gebouw dan totaal ondefinieerbare stuiptrekkingen zou
moeten vertonen. Dit onuitvoerbaré gedachtenspel be-

proeft men op allerlei wijze met de geldwaarde. Men

construeert met behulp van indexcijfers gemiddelde

liftstanden daaruit een liftpeil, in betrekking töt hetwelk

men dan zowel de liften als het gebouw in beweging doet

komen. Hoe onlogisch, dat men zodoende het systeem,
dat zich van nature opdrongr verlaat! 1-let wil immers,
dat men eenvoudig de liften laat bewegen in een stabiel

gebouw, dus ook de prijzen begrijpt te ,,schoinmelen”

,,in termen van” stabiele valuta.
Veranderlijke prijzen verraden niet een labiele geld-
waarde doch, zich bij de ruilmogelijkheden doen geldende,
begeerten. Mensen vragen en bieden nu eenmaal telkens

wisselende hoeveelheden geld per eenheid object. De
prijzen weerspiegelen dat spel! Het is zeer wel mogélijk,
dat daarbij ook de begeerte nâar geld veranderlijk is
maar deze kan zich niet anders voordoen dan als verander-
lijke begeerté naar objecten in betrekking tot een stabiele
begeerte naar geld. Een mogelijke beweging van het
gebouw zal men altijd waarnemen als een beweging der
liften in betrekking tot dat gebouw. Het gekozen systeem

heeft dit onwrikbaar vastgelegd, zeer zeker economisch. Het probleem der geldwaarde verdwijnt hiermee in de
nevelen der onoplosbaarheid. Zij is onkenbaar en,men

behoeft er dus ook niet langer naar te zoeken. Zij heeft
met iedere maatstaf gemeen dat zij, onbepaalbaar, dns
in staat stelt te bepalen (we kunnen ook de zwaarte van
een gram of ccm water niet bepalen!).
1-let gaigbare monetaire denken, dat deze waarheid
miskent, doet dus wat de Fransen noemen ,,pécher par sa
base”. Het weet zich niet los te maken van de grondslag
van het pliysische meten, welke hier geen recht van be-
staan heeft. Monetaire experimenten stichten dan ook
daarom zoveel verwarring- wijl zij het vertrouwen doen
yerliezen in wat van nature stabiel moet zijn. Daar men
deze stabiliteit echter toch .niet los kan laten verschijnt
de onrust in de prijzen.

Naschrif t.

De plaatsruimte in dit tijdschrift laat niet toe, uitvoerig

op alle schake]s uit de redenering van de geachte inzender
in te gaan. Ik zal mij derhalve beperken tot hetgeen –
voor zover ik kan zien—de kern van zijn betoog uitmaakt,
en kiès daartoe als uitgangspunt zijn (inderdaad, zeer
sprekende) voorbeeld van dé liften.
Gegeven is daar een stelsel van
ten opzichte van elkaar
bewegende ,,objecten”, nI. alle liften, alsmede het gebouw,

welk laatste in dit verband één geheel vormt met de grond,
waarop het staat en met de omgeving (m.a.w. met het
aardoppervlak en alle andere ten opzichte van de aarde
,,onroerende” objecten). Er is hier dus één zeer groot,
van nature a.h.w. dominerend, object, tezamen met een
aantal relatief kleinere, zodat het ongetwijfeld
doelmatig
is het eerstgenoemde, dominerende, object als ,,maat-staf” te kiezen: d.w.z. daaraan a.h.w. het coördinaten-
stelsel op te hangen, ten opzichte waarvan de beweging
der overige objecten – in casu de liften—wordt gemeten.
Dit is, zoals gezegd.,
doelmatig:
niets minder, maar ook
niets meer! M.a.w. het is niet
logisch
noodzakelijk. De
geachte inzender stelt immers zelf – terecht – dat men

logisch gesproken
elk
,,object” als maatstaf kan kiezen

en dat deze maatstaf (in economicis de ,,valuta” – van

dat ogenblik af dus van de ,,objecten” te onderscheiden
en a.h.w. daartegenoverstaande) dan logisch stabiel is,

d.w.z. zich ten opzichte van het aldus gekozen en gedefinieer-
de coördinatenstelsel
niet meer verplaatst. De relativiteits-
gedachte
T
waarop de inzender zelf zich elders in zijn
betoog, alweer terecht, beroept – brengt dan ook méde

dat wij logisch precies eveegoed één der liften als stil-
staand, en het gebouw, met alles wat er aan vast zit

(alsmede de andere liften) als bewegend kunnen zien.
Weliswaar noemt de inzender deze ,,omkering” van het

systeem – ,,absurd”, maar dit wôord kan hier, in zijn eigei

gedachtengang, niet de betekenis hebben van (logisch)
ongerijmd,
maar uitsluitend die van
ondoelmatig.

• Deze ‘ondoelmatigheid wil ik,
voor het in dit voorbeeld
bes j.’roken geval,
uiteraard’ allerminst betwisten. Maar,
zoals elke vergelijking, hinkt ook deze, in het bijzonder

wanneer wij haar op economische verhoudingen gaan toe-
passen. Gegeven is daar immers
niet
één groot complex van onderling stabiele – d.w.z. in een vaste ruilverhouding
tot-elkaar staande – objecten, tegenover enkele, die in
vergelijking tot dezb grote groep op en, neer schommelen,

maar alles beweegt hier in verhouding tot alles, en in dit
complex is a priori
geen enkel
,,vast” punt aan te wijzen.
In economische termen: gegeven zijn alleen de onderlinge,
voortdurend wisselende,
ruilverhoudingen (,,
ruilvoeten”),
maar een objectieve maatstaf of rustpunt ontbreekt.

Nu wil ik er met de geachte inzendei’ niet over twisten,
of in de wereld der physieke objecten een zodanige werke-
lijk ,,stabiele” maatstaf wèl bestaat: het gebouw uit het
liftenvoorbeeld voldoet, streng gezien, stellig niet aan
dezé eis! Maar voor de praktijk van de liftengebruikers
is- dat ook niet nodig; zij kunnen immers ,,doen alsof”
het gebouw stilstaat en voor hûn doel – het bereiken
van bepaalde plaatsen
in dat gebouw –
is dat ook volkomen
doelmatig. In de economische wereld is het echter andêrs:
het beeld, dat daarop past, is niet dat van een gebouw met

liften; maar veeleer dat van een stel ten opzichte van’
elkaai’ hewegentle liften zônder een gebouw, of, op zijn

best, met een gebouw, dat voor de liftengebruikers onzicht-
baâr is en waar zij zich bok niet voor interesseren: hun
doel bestaat er immers alleen maar in om, op zo voordelig

mogelijke wijze, van de ene lift in de andere over te stappen
(goedereni’uil!). (Het. is mijn schuld niet, dat het beeld

hier wat onrealistisch gaat aandoen; he( liftenvoorbeeld
is’ten slotte niet van mij: Maar in de vorm, waarih de in-
zender het gebruikt, past het niet op de economische ver-
schijnselen, en, wil ik er voor dat doel mee kunnen werken,

dan moet ik het dus vel amenderen op de zoëven aangege-
geven wijze).

Wanneer men nu in economicis één der ,,objecten” ais
,,valuta” kiest, dan doet men
dus’logisch
hetzelfde als
indien men hij wijzeyan afspraak één der onderling be-
wegende liften als ,,stilstaand” proclameert en de bewe-
gingen van de overige liften ten opzichte van die ene
registreert en c.q. meet. Logisch kan men ook weer
elke
van de liften voor dit doel uitkiezen; in hoeverre deze keus doelmatig is, hangt af van de aard, frequentie en
iitensiteit van de bewegingen van deze bepaalde lift ten

opzichte van de overige, in vergelijking tot die van de
overige liften onderling. Eenmaal de keus gedaan hebbende,

kan men natuurlijk in het dn gekozen stelsel niet meei van
een ,,beweging” Ivan die ene gekozen lift
ten opzichte van
zichzelf
spreken; dit is hetgeen de inzender bedoelt wanneer
hij – terecht – stelt, dat de gekozen ,,valu-ta”
logisch
stabiel is, onverschillig of’ deze uit goud, zilver of papier
(6f, zou men hieraan kunnen toevoegen, uit graan, ijzer,
katoen of enige andere grondstof of eindproduct) bestaat. Maar dit behoeft ons niet te verhinderen om, wanneer die

keuze om welke reden ook ondoelmatig blijkt, op een
andere maatstaf over te schakelen, en dan aan de hand vad

16

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEIIICHTEI’/

8 Januari 1951

die
nieuwe
maatstaf te constate,ren dab onze vroegere,
thans
:als
zodanig afgeschafte,
niet
langer stabiel is, of
juister: zich niet langer als stabiel aan ons voordoet.

Wat kan nu, •in het stelsel van bewegende liften, die

,,andere” maatstaf zijn? Allereerst natuurlijk 66n .(elke!)
van de overige liften. Maar wanneer ook dii ondoelrhatig

blijkt, evenzeer — en logisch alweer volstrekt, evenzeer
verantwoord!
– het berekende gemiddelde
van bijv. twee liften (in economische termen: de combinatie van een

hoeveelheid goud en een hoeveelheid zilver
1),
of van
een hoeveelheid graan en een hoeveelheid ijzer) of wel van
drie, vier of meer liften (een ,,goederenpakket” van ge-
mengde samenstelling). Dit laatste wordt met name

dn doelmatig, wanneer men, door bestudering van de

bewegingen van liet gehele liftencomplex, geconstateerd

heeft, dat’ dit berek’ende zwaartepunt van een aaita1

liften a, b, c, etc. zich ten opzichte van de overige lften

minder sterk verplaatst dan elk van deze liften a, b, c,
ete. afzonderlijk. En tenslotte i
logisch
alweer evengoed
denkbaar, dat men als maatstaf en als ,,hoeksteen.’ voor

het te kiezen coördinatenstelsel kiest: het berekende
zwaartepunt van het complex van
alle
liften (h’et zgn.
,,repres.entatieve” gbederenpakket).

Fletgeen tot hiertae is gezegd, betekent op zichzelf •niet
meer dan het overschakelen op een andere
rek eneenheid.
Mogelijk, maar niet noodzakelijk is, .dat hiermede.tevens
een overschakeling op een ander
rrilmiddel
gepaard g,aat.
Wanneer dit gebeurt., dan is ook dit nieuwe ruilmiddel,
eveials het oude, weer ,,logisch stabiel”. Maar, aangezien
de functie’s van ruilmiddel en rekeneenheid niet nood-
zakelijk aan elkaar gekoppeld behoeven te zijn, is het

logisch evenzeer mogelijk, dat men op een bepaald moment

– of wel voor.bepaalde doeleinden — déze beide van elkaar

loskoppelt, waarna dan uiteraard de waarde van het
(oude) ruilmiddel, uitgedrukt in de nieuw gekozen
rekenëenheid,
niet
langer stabiel is. In het voorbeeld van

de inzender: met de ,,imaginaire” lift, welks berekende

beweginen.die van het zwaartepunt van het gehele stelsel
van liften weergeven, kan men zich
in feite
niet op efi neer

bewegen, en men moet dus voor zijn feitelijke verplaat-
singen altijd een of rfleer van de afzonderlijke liften als ,,voertuig” (ruilmiddel) blijven gebruiken. Hetgeen niet
wegneemt, dat men de bewegingen van al deze afzonder-
lijke liften
registreért
ten opzichte van de éne ,,imaginaire”l
Deze, logisch volkomen geoorloofde, kunstgreep is het nu,
die de qconomisten geregeld toepassen, wanneer zij er ho-
hoefte.aan hebben om zich aan de ,,geldil]usie” – d.w.z.
de illusie van het stilstaab van d zelf gekozen lift — te
onttrekken en aan een buiten die lift gelegen criterium
te toetsen, of en in hoeverre die illusie van de ,,werkelijk-
heid” (strikt genomen: van de meest cloelmatige illusie!)
afwijkt. Hier van een ,,hardnekkige vergissing van-het
economisch denken” te spreken, getuigt m.i. van veinig besef voor de
relaiiriiteitsgcdaclirc,
waarop de inzender
zich, zoals reeds hierboven werd geconstateerd, juist zelf
uitdrukkelijk beroept:.

Tenslotte nog dit: zelfs.aI zou al het voorgaande logisch
en kentheoretisch.aanvechtbaar zijn, dan nog zou dit mi.
niet afdoen aan de
doelmatigheid
van de in mijn artikel van
22 ‘November ji. bepleite verzekeringsvorm voor cle
aangeduide categorie van beleggers. Zou men dit willen
tegenspreken, dan zou men op dezelfde ,,logische” gronden
evenzeer de doelmatigheid van
elke
andere belegging dan
die in op een vast geldbedrag luidende vorderinen
moeten ontkennen. Ik meen te mogen betwijfelen, of
de geachte inzender inderdaad ook deze praktische con-
sequentie voor zijn rekening bedoelt te nemen.
‘s-Gravenhagc.

J. G. KOOPMANS.

‘) Het systeem, waarop hier gezinspeeld wordt, is niet liet ,iit
de vroegere praktijk bekende zgn. ,.bimelallisrne’ (waarbij in feite
niet goud en Zilver tezamen, maar
afrissIeud
ôf goud öf zilver
als ,,valuta” fungeerden), maar het Indertijd door
.
A. Marshall
aanbevolen zgn. ,symmetallIsrnc”. –

Boekbespi:eking

De commerciële organisatie der onderneming,
door Paul
Mahieu. Uitgeversmij NV. Standaard ‘Boekhandel,
Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven.

Het zeer lijvige werk van Prof. M’ahieu, dat is gepubli-,
ceerd in do reeks Weterischppelijke Bedi’ijfsorganisatie,

is, ook’ al is dit niet mët zoveel woorden in het voorwoord

vermeld, kennelijk bedoeld als beschrijvend studieboek

voor hen, voor wie de cômmerciële organisatie. van de

industriële onderneming nog geheel of grotendeels terra
incognita. ‘is.

Als zodanig beantwoordt het zeker aan zijn doel, daar

het een uitputtend overzicht geeft van vrijwel alle pro-

blemen, die zich in de commerciële organisatie van een
industriële onderneming kunnen voordoen.

1-let enorme aantal aangesneden problemen, variërend

van de meest belangrijke tot de nauwelijks vermeldens-
w’aardige, maakt het voor, de schrijver, ondanks de

grote omvang van het boekwerk,, prac,tisch onmogelijk
op enig probleem werkelijk grondig in te gaan.

Desalniettemin is dit werk voor hen,. die zich op de

hoogte willen stellen van de problemen, die zich in hun

toekomstig arbeidsveld kunnen voordoen, een uitvoerige

en dank zij een overzichtelijke indeling, zeei. bruikbare
wegwijzer, waarin zij talloze wenken kunnen vinden, die
hen in hun latere praktijk van nut kunnen zijn.

Doordat de auteur zich de beschrijving tot, taak heeft

gesteld, waarbij inderdaad practisch geen facet van de

commerciële organisatie aan zijn aandacht is ontsnapt,
wordt de inhoud van dit boekwerk gevormd door vaak

uitvoerige, zij het veelal generaliserende beschrijvingen

van het’,,hoe” in zijn verschillende mogelijkheden, waarbij

als uitgangspunt is gekozen de commei’ciële Organisatie
van de onderneming als producentè van verbruiksgoederen.

Dat aan de analyse van de onderliggende principes
slechts zeer spaarzaam aandacht is geschonken en aan het
,,waarom”- slechts zelden een uitputténd betoog is gewijd, is een in het beperkte bestek onvermijdelijk gevolg van de
doelstelling van de schrijver.
De uit deze doelstelling voortvloeiende zeer summiere
behandeling van de fundamentele problemen laat echter
bij de op het terrein der commerciële Organisatie meer
bekende lezer een wat onbevredigd’ gevoel na.
Zo de schrijver bereid mocht worden gevonden zijn
,,Commerciële organisatie der onderneming” uit te breiden
met ee’h analytische behandeling van de fdndameniele

problemen, dafi waarborgt zijn grondige kennis der materie,
dat dan niet alleen de beschrijvende, maar oQk de weten-
schappelijk analytische literatuur over, de coninerciële
organisatie een waardevolle uitbreiding zal ondergaan.

Helmond. ‘

‘ .

,

VAN RILEE.’

Geld: en kapitaalmarkt

De geldmarkt.

De geldmarkt was gedurende de tweede helft van
December zeer krap. Evenals vorig jaar vond de allerlaatste
dagen van het oude jaar een lichte ontspanning plaats,
blijkbaar omdat die banken, welke aan ,,window dressing”
doen, in de daaraan voorafgaande dagen hun kasvoorraden
reeds zoveel mogelijk hadden laten aangroeien.

8 Januari1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17

De verkrapping manifesteerde zich op 18 December,

toen de caligeidrente tot 1 pCt werd verhoogd, terwijl zij
reëds de volgende dag op het maximum van
1+
pCt werd

gesteld, welk percentage gedurende, het verdere verloop

van de maand bleef gehandhaafd.
De marktdisconto’s bereikten een maximum op 27 De-
cember, op welke dag vrijwel alle termijnen tegen 1 9/16

pCt werden aangeboden, vijf- en zesmaandspapier zelfs

tegen 1 5/8 pCt.
De weekstaat van De Nederlandsche Bank van 27 De-
cember illustreerde de krappe geldmarktpositie ; er bleek
nI. voor f 21 mln te zijn verdisconteerd, zodat het ‘op

26 September jI. van 24 tot 3 pCt verhoogde disconto op
de drempel van het nieiwe jaar toch nogenige toëpassing heeft gevonden. Het feit, dat tegelijkertijd de saldo’s van

banken bij de circulatiebank met f11 mln stegen, is
waarschijnlijk als een aanwijzing voor ,,window dressing’.’

te beschouwen.
Het jaar 1950 heeft geen veranderingen op de geldmarkt gebracht, ook niet na de disconoverhoging van September.

In 1951 zal blijken, of de kwantitatieve credietcontrôle, die per 1 Januari ingaat, en eventuele verdere disconto-
verhogingen wèl in staat zullen zijn wijzigingen op de

geidmarkt teweeg te brengen:

Do kapitaalmarkt.

De stemming op de aandelenmarkt was gedurende de laatste beide weken van het jaar vrij vast. Speciaal gold

dit voor scheepvaartaandelen, die kennelijk profiteerden
van de gunstige berichten van de (tramp)vrachtenmarkt
en van de verhogingen van tal van lijnvaarttarieven.
T
ene
i
n
d
e
d
enige oriëntering omtrent de koersontwikkeling
gedurende het verstreken jaar mogelijk te maken, zijn in
onderstaande tabel de cijfers van 1949 naast die der beide
vorige weken opgenomen. Wij kunnen, wanneer wij het
koerspeil per ultimo 1950 met dat van ultimo 1949 ver-

gelijken, een zinsnede uit de ,,Geld- en kapitaalmarkt”
van 4 Januari 1950 betreffende de koersontwikkeling ge-
durende 1949 vrijwel herhalen, nl. deze: ,,Een concreter
bewijs, dat aandelen ondei de tegenwoordige omstandig-heden geen devaluatie-hedge meer vormen, is nauwelijks
denkbaar”. Hierin behoeft het woord devaluatie slechts
te worden uitgebreid tot het algemener begrip: koopkracht-
daling van het geld, omvattend zoweF de koopkracht-

daling t.o.v. het buitenland (devaluatie), als die in het
binnenland (prijsstijging der goederen). Degene, die per ultimo 1949 een representatief pakket Nederlandse aan-
delen kocht, had per ultimo 1950, in (gedepeeieerd) geld
gemeten, 8 pCt vanzijn kapitaal verloren, en in koopkracht
– in verband met de daling van de koopkracht van het
geld na Korea – een nog aanzienlijker verlies geleden.
hierbij moet nog worden bedaclit, dat juist deze prijs-
stijging in de tweede helft van het jaar een ,aantal ho-
leggers (waaronder ook institutionele beleggers) heeft ver-
leid tot aandelenaankopen onder het motief ,,koopkracht-

behoud”. Uiteraard heeft dit het aandelekoersniveau eed steun gegeven, die het anders had moeten ontberen.

De daling, welke de obligatiemarkt in 1950 tè zien gaf,

is yan relatief bescheiden omvang gebleven. Het is mo-
gelijk, dat in het nieuwe jaar in ons land de verenigbaarheid
van een relatief laag renteniveau met het streven naar
inflatiebestrijding in het geding kan komen, met name,
indien de circulatiebank bittere ernst zou maken met liet

hanteren van het discontowapen. Men onderschatte echter,
alvorens een algemene stijging van de rentestadd in 1951
te voorspellen, noch de sterke positie van de Staat als
grootdebiteur, noch de vele mogelijkheden, waarover de
Minister van Financiën beschikt om, zo hij bij zijn mening blijft dat een lage rentestand wenselijk is, een stijging van
de rentestand tegen te gaan.

30 Dec. 15 Dec. 29 Dec.

1949
1950
1950

Aand. indexoijfers.

Algemeen
164,3
149,9
151,3

Industrie
229,8
215,3 216,3

Seheepva

art
151,0 166,8 170,9

Banken
135,1
125,6
126,2

Indon. aandelen
136,2
49,3 60,2

Aandelen.

A.K.U.
187 166 169

Philips
2344
2244
227

.Unilever
245
2f6
220

H.A.L.
1634
1754 1834

Amsterdam Rubber
1484
1134
1144

H:V.A.
165
1064
1094

‘Kon. Petroleum
296
292+
2984

Staatsobligaties

24 pCt N.W.S.
80 7/8
79 3/16

784

3-34pCt 1947
98f-
9611/16 971/16

3 pCt Invest. certif.
98 7/16
97

97 1/8

3pCt. Dollarlening
983/8
96 3/8

955/8

J.C.B.

STATISTIEKEN

FEI)EIIAh HI6SEI1VE BASES.
(VoornaainLe

posten

In

millioenen dollars).
I’letaaivoorraad

a a
Other U.S. Govt

Taa 1

Goudcr-
o

,

tifietten
casli
securities

31

Dec.

1966
18.381
7587
268
23.350
24

Nov.

1950
21.968
.
71 333
242
19.296
30 Nov.

1950
21.708
21 261
238
19569
7 Dec.

1950
21.734
21.183
232
20.239

Depositos
FR-bil-
81 mb


Data
jetlen

in
U
circulitic
Tolaal
Govt
Iflk
e
S
r

31

Dec.

1966
24045
17.353
393
16.139
24 Nov.

1050
23.256
18.404
541
16622
30 Nov.

1950
23.346
18.581
564
16.799
7 Dec.

1050
23.488
18.809
540
17.048

DANK
VAN
FRANICI1IJK.


“(Voornaainsle posten in millioenen rrancs):

Voorschotcn aan de Staat

.
.
.-.0
Data
:
j
.

u.

26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.669
67.90Ô
476.000
23 Nov.

1950
182.785
411.765
60.042
145.400
426.01)0
30 Nov.

1950
199.785
389.4:11
60.042
155.900
.426.000
7

Dec.

1950
182.785
400.462
60.042
186.400
426.000
14

Dec.

1950
182.785
414.210
60.042
163100
1
426.000

Dtposlto’s
Bank bil-
CCOr(
5
Data
jetten-
circulatie
Totaal
Staat
Diversen

ini.iue

26

Dec.

1946
721.865 63.458
23 Nov.

1950
t .459.636
185.018
39

9.874,
175.405
30 Nov.

950
I.502.70
144.736
83

7.613
137.039
7
Dec.

1850
1.311:713
149.094
68

7.211
134.814
14 Dec.

1950
1.509.110
154.419
60

15.495 138.863

18

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

BANK VAN ENGELAND.

1
(Voornaamste posten in millioenen ponden).

1

STAND VAN
‘S
RIJKS KAS.

3 J anûari .195 1

‘fl
5-
,
.


n’
1

cd
‘3

Ol)
Pq
•”

ON
:’

25 Dec. 46
0,2 1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
1,3
6.Dec”‘SO
0,4
1.345,2
1.350
1.308,0
42,4
1,6
13 Dec. ’50’
0,4
1.370,2
1 375
1.339,3
36,0
1,4
20 Dec.
1
50
0,4
1.370,2
1.375
1.351,3
24,1
1,4


Other securities
Depositë

cd

‘3
11

…’
,

.

,s
In
‘3


25 Dec.

46
311,8
13,6 15,8

346,5″
10,3
278,9
6 Dec. ’50
581,9
35,9
25,0
668,8
14,2
266,4
302,7
13 Dec. ’50
589,5
37,7
25,1
671,6
21,4
266,4,
300,6
20 Dec. ’50
340,1
36,1
24,9
408,5 13,7
0,4
309,3

DE NEDEELANDSCHE
DANK.
(Voornëamste posten In duizenden guldens).

1

.5
n’
,
.Si

.0.?
3?.

3-
,
i2′


.ao
Id
°
3
-!

30

Dec. ’46
700.876
4.434.786
.
1,00.816
.1 53.109
2.744.151
13 Nov. ’50
‘891.748
307.396 959.080
51.852
2.763.410
20 Nov. ’50
892.031
382.054
880537
58.331
2.760.982
27 Nov. ’50
891.803
381642
892.372
62.721
2.795.586
4 Dec. ’50
891.564
343.598
945.240
79.127
2.843.567
11

Dec. ’50
891.328 380.390
922.928 60.837′
2.790.746
18 Dec. ’50
891.051
337.905 933.908
70.002
2.796.150
27 Dec. ’50
891.279 340.534 966.706
73.922
2.910.995

Saldi in rekening courant’

33.
bD
n

1

ç..34
WG

‘3?)

1
’33?
CI)
33

,3?

30 Dec. ’46
13 Nov. 50
215.801
1387.860
578
37.663 373.663 432.030
20 Nov. 50
375.180 1316.866
.29
40.823

1
406.815
267.152
27 Nov. ’50
316.343 1316.856
.
29
43.825

1
447.473 253.319
‘4 Dec.

’50
279.145 1318.129

30.580 468.557 255.733
11

Dec. ’50
258.985
1318.129

49.126

1491.184
285.895
18 Dec. ’50
271.388 1318.129

24.375

1
392.790 276.718
27 Dec. ’50
158.652 1318.117
_.
35.139
411.156
,
317.947

Vorderingen
F

15 Dec. 1950
7Dec.1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist hij
De Nederi.

Bank

……..
t

269.772.297,76
t

267.978.177,27
Saldo van’s Rijks schatkist hij
de Bank voor Nederland-
sche Gemeenten

……..
,,

19.592.339,37
Kasvorderingen

wegens

cre-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

…………..

Daggeldieningtegenonclerpand

Saldo der postrekeningen van

..

Riikscomptabelen

……..
286.794.827,12 435:202.134,16
Voorschotten

op

uIt.

Nov.,

……20.877.796,35

resp.

Oct.,

’50 aan de ge-

meenten wegens aan haar uit

…….

te keren belastingen

…..

,-

Vordering in rek, courant op:
53.455.002,15
53.455.002,15 V.S.Indonesiê

…………..
Suriname

…………..
10.466.428,51
10.524.155,05
Ned. Antillen
….


Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..


Het

staatsbedrijf, der

P.,

T.
.

…….


enT………………….
A.ndere staatsbedrijven en in-
stellingen

……………..
503.600.97117
..

502.741.409,62

Verplichtingen

Voorschot door De Nederland-
sche Bank v
,
erstrekt

. . .
– –
Voorschot, door De Nederland-
sche Bank in rekening
cou-

rant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten


Schatkistbiljetten In omloop
.
11983.067.600,-
t
1977.370.800,-
Schatkistpromesscn bij De Ne-
derl. Bank ingevolge ‘over-
eenkomst van 26 Febr. 1947.
,,1350.000.000,-
,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks
hij
De Nederl. Bank

is

geplaatst

nihil)
t 4.673,4 mln
wo.
garantie
Bretton Woods f1.245 mln.,,
3428.400.000,-
,,3453.600.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten in omloop
….
132.955.130,-.
134.349.462,-
Schuld
op
uit. Nov,, resp. Oct
….
.
’50 aan degemeenten wegens
aan haar uit te keren belastin-

180.233.340,52
181.145.151,87
Schuld in rek. courant’ aan:
V.S.
Indonesië
– – – –
3.727.937,67
3.681.772,31
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

gen’

…………………….

49.127.611,81
37.915.595,40

S
uriname

…………………..

Het

staatbedrijf

der

P.,

T.

Ned.

Antillen

………………

219.431.535,72
355.931.508,33

sioenfonds

………………..

en

T.

……………..

…….

Schuld aan diverse instellingen
Andere staatsbedrijven

……….

in

rekening

met

‘s
Rijks
Schatkist

……………..
1122.204.505,13
.1126.982.148,3

KATOENAREAAL EN -PRODUCTIE
‘).

3

I
A
reaal (in duizenden acres)
Productie (in duizenden balen)”)
\Verelddeien en landen

.

emidcl


emidd
1948

1949
3)

1950
‘)
1948
1949
3)

1950
3)

Noord-AmerIka:

‘ –
28.624
24.080
28.807
20.3″75
13.523
15.502
17.174
10.983
725
1.050


‘1.446
‘1.800
334
570
985
1.040
27.788
22.921.
27.230

.
‘18.429 ‘13.149
14.877

.
‘16.128
9.869
,
372
552
601
605
147
161,
159
179

wo.

Mexico

…………………….

5.087 4.100
4.550
5.600 3.430
2.600
,..2.700
33.805
21.885
21.720
25.366
9.038
5.509
5.800 6.908

Verenigde

Staten

…………..
Europa

……………………………..

667
734 885
920
249 308 436
450

U.S.S.R.

……………..
A.zle

…………………………….

7.038
6300.
5.300
.


2.855 2.115
1.700
.
wo.

Turkije

………………………
China en Mandsjoerije

……….
24.204′)
11.055
11500
13.200
5.348′)
1.960
2.300
2.650
India

……………………
Pakistan

…………………

‘)
2.800
2.866

.
2.935
)
832
1.000 1.100
Zuh1.AmerIka

…………………….
7.060
.

5.993
6.448 6.477
2.716 2.358
2.355
2.555′
wo.

Argentinië

………………….
770
1.150
1.200
1.200,
289
450
575
500
5.562
4.100

.
4.500
.-
1.956
1.500
1.385
6.176 6.320
6.644
6.947
2.840 3.040
3.002


3.250
Brazilië

…………………
Afrika

en

Oeeanië’

……………….
1.477
‘1.555
1.628
1.550
281
327
283
275.
w.o.

Uganda

…………………
.Egypte

.’ …………………
1.821
,

.

1.496


1.756
2.050 1.893 1.836 1.796
2.000

Wereldtotaal (inclus. andere landen)

i. –
81.142
62.930


68.770
,
65.370
.

31.694


29.170 31.190
1

26.925

u..,. 5JP331S.1I111

01 ftgI’I(;UILUrC.
‘) De jaren beginnen op 1 Augustus.

1

‘) Productie in balen van 478 1h netto ‘tot ‘1946 en van 480 Ib daarna. De vermelde jaren hebben betrekking op oogstjaren, waarin
bet grootste deel van de oogst werd geoogst.
Voorlopige cijfers.

De cijfers voor Pakistan
zijn
opgenomen onder India.
= Gegev_
._
ens ontbreken.



-‘S-..
3-..

/

Zojuist yerscheen:

Vorming en training van

het Bedrijfskader

door J. G. SCHREUDER

De auteur – Hoofd B.K.T. bij de Staats-
mijnen in Limburg – was vrijwel vanaf het
begin van de ontwikkeling van de B.K.T. in
Nederland bij dit werk betrokken. Hij kon zich
in tal van bedrijfstakken een oordeel vormen
over de vraagstukkeii, die met de B.K.T. samen-
hangen.

Uit de inhoud:
Achtergrond van Bedrijfskadertraining. Algemene opzet van Bedrijfskadertraining.
Werk-instructie.
Werk-methoden. Werk-verhoudingen.


Vorming en Training. Prijs f
7.90 gebonden.

Mogen wij alsnog uw aandacht vestigen op
onze advertentie in het nummer van 20 flecem-
ber? Relaas was in dit nummer geen bestel-
kaart bijgevoegd. Mocht dit uw bestelling
verhinderd hebben, doe het dan alsnog op de
in dit nummer bijgevoegde bestelkaart.

De Wester Boekhandel

Nieuwe Binnenweg 331,

ROTTERDAM

gespecialiseerd op
economisch gebied.

Bij voldoende

1- ‘

deelname van Handel, Industrie en Landbouw, organi

seert het CIHAN in 1951 de Ned. inzendingen naar de

TORONTO F

(Canadian International
Trade Fair)
28 Mei . 8 Juni 1951

•Branche-gewijze indeling
• Ned. Overheid geeft gratis expositieruimte
• CIEIAN regeil voor alle deelnemers: standhuur,
opbouw, in- en uitvoerformaliteiten. versche-

ping, verblijfsdeviezen etc.
• Detinitieve aanmelding vôör 25 Januari a.s.
• Samenwerking m.d. NecL-Canadese K.v.KOoph.

Alle inlichtingen telefoon 77.19.58 (K 1700)
Afd. Buitenl. Jaarbeurzen en Expositie. Kantoor 9- 16.311

-ÇENïRAAl. INSTITUUT TER BEVORDERING
V. D.
BUITENLANDSE

HANDEL (CIHAN) – DEN
HAAG.
BEZUIDENHOUTSEWEG
64

Economisch-Juridisch adviseur, Di., te Den Haag, kan door
zijn kantoor, dat op goede stand gelegen is, op zeer aanne-
inelijke voorwaarden de werkzaamheden, verbonden aan het secretariaat, en de overige administratie van Gen

INSTELLING of VERENIGING

– of werkzaamheden van overeenkomstige aard – doen ver-zorgen, een en ander eventueel volledig onder zijn leiding.
Er.. onder no. ESB 1-3, Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
t
,

West-Indië

Aangeboden BIJICK type
1946. Technisch onderzoek
toegestaan. Er. onder no.
ESB 1-2, bur. v. d. bl.
Postbus 4?, Schiedam.

ADVERTEER IN DE

E.-S.B.

Welke firma, met vestigingen in West-Indië, kan -aldaar een energieke kracht plaatsen? .Wil van be-
trekking veranderen daar de tegenwoordige leidende
administratieve functie niet voldoende perspectief biedt.
Einddiploma H.B.S., 31 jaar, gehuwd, gewend met
personeel om te gaan, vlt correspondent (Eng.-Frans),
troenervaring.
Br. onder no. ESB 1-1, bur. v. d. bl., Postbus 42,
,. Schiedam.

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
.N.V.

DE VIEZ EN BAN K

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat 32

Meer
dan 100
kantoren

in binnen- en buitenland

HAN DE LSBEM ID DE LIN G

FINANdERING VAN

lM- EN EXPORTTRANSACTIES

IN
DIT NUMMER:

Het stempel der bewapening
Nederland heeft een credit-post

Het grondstoffenprobleem

Wereldmarkt-perspectieven

België 1950/51 –

Oud-Nieuw in Z.-Asnerika

Handel in nieuwe geneesmiddelen

Techni Show
1
51

Vormgeving

Is verpakking een wetenschap?

Nieuwe artikelen

Handelscontacten

Abonnementsprijs f15.— per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM

t

GEMEENTE
.
ROTTERDAM;:.1

Bij de Dienst van Stadsontwikkeling en Wederopbouw
kan een

Jurist, economisch drs. of

candidaat-notaris

worden geplaatst, met ervaring op flnanciëel en econo-
misch gebied, voor de vervulling van de functie van Chef
van het Adviesbureau Financiering Opbouw. Kennis
van het Hypotheekwezen strekt tot aanbeveling.

De benoeming zal geschieden in vaste dienst tegen een
nader overeen te komen salaris.
Soli, op zegel te’richteh tot B. en W. en in te zenden aan
het Bur. Personeeivoorz., kamer 331, Raadhuis, binnen
14 dagen na deze oproep, onder No. 378.

Internationaal georiënteerde

Bankinstelling
te Amsterdam zoekt een

CHEF

voor haar

afdeling wisselarbitrage

Ervaren arbitrageanten, die zich in staat
achten zelfstandig leiding te geven aan de uit-
bouw dezer afdeling, kunnen aollicitatiebi’ieven
richten onder no. L.X. 1427 aan Adv.-Bur. de
Bussy, Rokin 60, Amsterdam.

DE N.V. BILLITON MAATSCHAPPIJ

roept sollicitanten op voor een

LEIDENDE FUNCTIE

bij de

commerciële dienst

van haar Hoofdkantoor te ‘s-Gravenhage.
In aanmerking komen alleen personen met
grote ervaring op gebied van binnenlandse en buitenlandse grondstoffenmarkten en met de-
gelijke kennis, van aanverwante gebieden. Leef-
tijd minstens 35 jaar.

Sollicitaties met volledige beschrijving, le-
vensloop enz., worden ingewacht bij bovenge-
noemd Hoofdkantoor,

Louis Couperusplein 19, ‘s-Gravenliage.

CHEF DE BUREAU

gezocht voor binnenkort door Amsterdainse Confectie-
fabriek.

Sollicitanten dienen op de hoogte te zijn van mod.
bedrijfsadministratie, sociale wetten, loonadmin., be-
lastingzaken en doorschrijfapparatuur.

Br. met zeer utv. tnl, o.a. loopbaan opleiding, di-
ploma’s en verl. salaris, onder no. 876, AcZv.bur. Sug-
gestief, Keizers gracht $82 Amsterdam.

!z”Im

1

Voor de Rijksdienst voor het Nationale Plan

worden gevraagd:

WETENSCHAPPELIJK

MEDEWERKERS

vocr de Afdeling Sociaal-Economisch onderzoek.
Vereist: sociaal-economische opleiding met een
brede belangstelling eii zo mogelijk ervaring op
het gebied van sociaal-economisch onderzoek.
Ook bouwkundige en lalidbouwkundige inge-
nieurs, die speciale studie op dit gebied hebben
gemaakt (Delft – Prof. v, Lohuijzen. Wagenin-
gen – Prof. Hofstee) kunnen in aanmerking
komen.

Sollicitaties onder motto D/RNP. -51 te richten «
tot de Centrale Persoueelsdienst, Binnenhof 4,
te ‘s-Gravenhage.

Economisch – Statistische

Beiichten

Adres voor Nederland: Pieter de . Hooch.straat , Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en. Administratie
38040.
Giro
8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

kedactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).

Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland t
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Br-usse
of op haar Belgische postgirorekening no
26 0.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f
s6,— ,
overige
landen f
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
‘4’,
Schiedam
(Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
o,.o per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
ents, resp. 10 B. francs

Auteur