AU TEURSREHT VOORBEHOUDEN
E
Berl h ten’H
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL. NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCI-1 ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
WOENSDÂG j3 DECEMBER 1950
No. 1753
COMMISSIE ‘VAN REDACTIE:
Cli. Giasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. vzn, den ‘Ber’g’ (îeWetaris)
Redacteur-Secretaris: A de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen; R. .Vandeputte;
F.
41
Versichelén.
Gegevens over adressen, abonh’eni.’enten enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
EiHOUD:
–
.
.
Blz.
De artikelen van deze week
…………………
991
SomrPaire,
summaries
……………………..
991
De O.E.FJ.S. en het, grondstoffenprobleem
……..
99
2
Economische aspectçn
erbonden an de landaan-
winning in het. zuidelijk deel, van het IJsselmeer
door Dr Ir V. J. P. de Blocq van Kuffelei’ ……..
993
Crcdietcontrôle
door
f
C.
Brezet
…………….
996
De positie van de Nederlandse trawivisserij
door
Ir
C.
JCuyper
………………………….
997
Overgedragen Duitse handeismerken misleiden het
publiek’ door
Dr’C. Schoutèn
……..
‘:
:’:
.r
999
Aantekeningen:
Do
credietrestrictie
doorJ. C.
Brezet
……………….
10O1
De
economische
toestand
lii SCoren
………………..
1002
Internationale notities:
Toeneming
van
de invoer In do Yorenigdc Staten ……
1003
De
wederopbouw’ In
‘Otiokenland
….
1003
GeId-
en
kapitaalmarkt
……………………
1004
•Statist’ieken:
.Ç
Iiankstaten
………………………………….
1004.
Maandcijters
van do grotô
banken
In
Nederland……….
1005
Inloggingon
en
terubetaiingen
o’p parIicitlière
spaarboèkjes
bij (10
Algemene Spaar- en Lijrrentekas
in
België
1006 l)o
kolenpositio
van
België …………
………………
1006 ‘Werkloosheid
in
België
……… …………………
i000
Tinproductic
………
…
…………
…………………..
1006
Productie aan nieuwe
verzekeringen
van
57 loveiisverzcice-
ringinaatschappijen
in
Nederland ………………..
1007,
•
In-
en uitvoer van België
……………………….
1007
DEZER DAGEN.
zoemt hbt nog als’e’brotol, zij ‘het niet
iii
kôraaItoon.
Toch zijn enige
zeer
krassende bijgeluiden even verdwenen.
,Leven
yij,.moicntce1 niet ,in de ,godaçhte, ,dt’ voor de’
s
Chinese troepen de mogclijkhcid hen bij de 38ste’breedle-graad te doen ophouden wordt ove.wogen en zien wij niet
het omhoogschieten’ van een niiiwe diçl3mateke derde
macht, het Arabisch ‘blok? Utopia moge ‘eraf zijn, de
,,Arabian (k)nights” zijn op komst.
Het duet van de Westerse protagonisten – Trûman en
Attlee – was weliswaar duidelijk goed bestudeerd, doch
een vërschil in.ligging ddr stemmen b1ef waarneembaar;
er zijn verschi1lendt opvattingen van de ,,art of politics” mogelijk, zolang deze kunst althans nog aan ‘bod is.
Hoorbaar werd ook’, datde executan’ten êen der moeilijk-ste pasbages goed hadden doorgenomen. De snelle militaire
voorbereiding bréfigt d. schaarste-ec.onomi ten sterkste
naar SToren, vooral waar hët om grondstoffen gaat. Elke
neiging om Aug op te schieten wordt stirgelegd als het
materiaal ontbreekt
De consequenties daarvai’ ‘begint men’ thans op de
voorgrond te schuiven: de verwaçhte Okotidiging van een
,,national’ emérgency” in de Verenigde Staten wordt
vooral gezien als Cen economische mobilisatie om het uit
de hand lopen van dit ree’ds op zeer ‘hoge toeren draaiende
economisch apparaat
,
te voorkomen.
FIoe hoog de activieit in de Verenigde Stateii reeds is opgelopen, komt tot uiting in de dôor de’,,Securities and
Exchange Commission” gepubliceerde cijfers over de
door’ ondernemingen voorgenomen investeringen in, het
eerste kwartaal van 1951; deze worden geraamd op
$ 4.800 millioen, dertig pCt meer dan in de vergelijkbare
periode van dit jaar. Het juist genoemde hoofd van de,
eventueel in te voeren, prijsbeheersing, eôn functionaris
naar, wie de, President lang heeft moeten zoeken: omdat
nieman,d er voos voe1d de marque te spelen %\acht geen
taak zbnder ‘zorgen.
‘ ‘ ”
Welliclt ech’te kdmt hij in liet’ gehele stuk net’VoQi’:
ook in de Verenigde Staten is de drang naar directe maat regelen in de reële sfeer thans zeer in aanzien; tot nog toe
is men vooral in deze richting gegaan.
Reuzen en dwergen, de afmetingen mogen verschillen,
de economische problemen iiét. De Nederlandse productie-
index is flink gestegen; het peil is thans 159 (als 1938
wordt gelijkgesteld aan 100), liet wcrkloosheidscijfe
gedaald. Doch ook deze zwellende stroom houdt gevaren
in zich voor ‘het zô begeerde evenwicht. 1fl ons land zijn
eerst de monetaire”hefbomn tër contrôle in werking
gezet; het bankwezen met aan het hofd DeNederlandsche
Bank komt het eerst op. Zal liet de hoofdrol houden?
“,,Vat in verdere bedrijven, internationaal alleen reeds, te
wachten staat is te onzeker, dan dat men thans een uit-
spraak zou kunnen doen. ‘
Terzake van Nieuw Guinea werd het haast Wagneriaans,
zo fors als de stan’dpuntefi werden gesteld. Aan de herders-
zang is men, nog niet toe, zeker niet aan de vierde van
Vergilius: ,, Redeunt Saturnia’regria”, liet gouden tijdperk keert weer.
1
BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINGTON
Medewerkers:
.E. J.
de Boer.
Oud. lnsp. d. Ge:.
D. Sweape, Oud-Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N. J.
Feldmann, Bel. iur.
N.
A.
Schot.
Candjdaat
Notaris.
Amsterdam:
le
Helmerssti.
95,
Tel.
85508
Haarem: Ged.OudaGracht
11
b,
Tel.
12468
F
Adverteer
in de E.S.B.
p
si
Is
ROTTERDAMSCHE
BANK
FINANCIERING
VAN lMPbT.
EN EXPORT.
TRANSACTIES
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
–
–
:1
0
X
do
o
IN EET BELANG VAN
HET BEDRIJFSLEVEN is set werk van ,,Pro Juventute”: ontapoorde jeugd helpen
en opvoeden tot nuttige leden van de maatschappij.
In het belang van ,,Pro Juventute” is het, als
U de ,,Prinsessenkalender 1951 – waarvoor
H.M. de Koningin exclusieve foto’s beschikbaar
stelde – voor, rekening van uw bedrijf aan Uw
werknemers schenkt. Bv. ter gelegenheid van
Kerstmis of-.Nieuwjaar.
Prijs t 2.50 per exemplaar
Kalcaderactie ,,Pro Juventute”, Grote Markt 27, Haarlem
Postgiro 51.74.00
R. MEES &ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
ROTTERDAM
‘-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam :a1Ieefl
Assurantie
IN DIT
NUMMER:
Benelux en werkelijkheid Kleinigheden en hoofdzaken
Handel in nieuwe geneesmiddelen
Kongolese markt
Noorwegen; betalingsbalans tekort
.
Nieuwe koers in Denemarken
Wet economische mededinging
Handelscontacten
* Iedere week zeer, veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen
san
binnen
,
en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in
de
rubriek
TRADE OPEN1NQS.
AbonnementsprljS f15.— per $aar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
DEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat
32
Meer dan 100 kantoren in Nederland en Azië
New York
–
Londen
Tanger: Soclété Hollandaise de Banque et de
Gestion
VOORLIÇ
H
TING OP
.
FINANCIEEL
EN
ECONOMISCH
GEBIED
UITVOERING VAN ALLE
•
BANKEFFECTEN- EN ASSURANTIEZAKEN
)
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
991
DE ARTIKELEN VANDEZE WEEK.
1)0 O.E.E.S. en
het grondstoffenprobleem.
De problemen van grondstoffenvoorziening en -prijzen
zijn voor regeringen en bedrijfsleven voorwerp van dage-
lijkse
zorg..
Daar zij slechts door eeh internationaal gecoör-
dineerde actie kunnen worden opgelost, is het initiatief
van de O.E.E.S. ten deze zeer verheugend. Zij bewijst
het nodige realiteitsbesef te bezitten door niet direct het
organiseren van een Westeuropees koperskartel, doch het
bijeenbrengen van grote producenten en consumenten te
bepleiten. Bovendien plaatst zij West-Europa niet, door
een onmiddellijke aanval op de , ,stock-piling”-politiek der
Verenigde Staten, tegenover de toch reeds door de recente
gebeurtenissen in Korea geprikkelde Amerikaanse publieke
opinie, in een a priori onhoudbare positie.
Dr Ir
V.
J. P.
do Bloeq van Euffeler,
Economische aspecten
– y’erbonden aan de landaanninnirtg in het zuidelijk deel
cnn het Ijsselmeer.
Opvoering van onze agrarische productie is een vereiste.’
De vier iii het Ijsselmeer ont\vorpenpolders zullen ons
landbouwareaal met ongeveer 10 pCt vergroten. De zuide-
lijke polders (150.000 ha) zullen de meest belangrijke land-
aanwinning opleveren, die voorlopig in ons land té ver-
wachten is. Schetsmatig worden de vraagstukken bespro-
ken, die bij het maken van een nieuw gewest optreden, t.w. de vaterbouwkundige werken, de ontginning en de
eerste cultuur der gronden, de dorpen en hun voorzienende
bevolking enz. 1-loewel de tegenwaarde van de aanlegkosten
van een polder niet zuiver in geld is uitte drukken,.staat
vast, dat het beschikbaar komen van nieuwe cultuurgrond
voor de evenwichtige opboui van onze nationale economie
van groot belang is.
J. C.
Brezet,
Credietcontrôle.
Onze centrale bank acht het nodig tot een nieuwe vorm
van credietrestrictie over te gaan teneinde infiatoire ten-
‘denties te bestrijden en een verdere achteruitgang van de
betalingsbalans tegen te gaan. De vermindering van de
Marshall-hulp en de verhoogde militaire uitgaven betekenen
een verzwakking c.q. beëindiging van de werking van de
thans nog aanwezig zijnde deflatoire krachten. Of de dis-
contopolitiek echter
,
ook in die zin effectief zal zijn, dat
daardoor via een stijging van de credietprijs het opnemen van credieten sterk zal w’orden bémoeilijkt, moet worden
betwijfeld. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat, indien
de institutionele beleggers hin credieten sterk uitzetten
dat indirect eveneens inflatoire financiering zal betekenen’
C. Kuyper,.
De positie yan de Nederlandse trawloisserij.
liet probleem, dat de trawivisserij in )et algemeen niet
in voldoende mate die bodemvis aanvoert, welke de con-
sument vraagt, is in on land nog niet zo toegespitst als
in Groot-Brittannië. Ook de Nederlandse bevolking geeft
de ‘voorkeur aan de vele soorten Noordzeevis van goede
kwaliteit boven de, door lange reizen in kwaliteit vermin-
deMo, weinige soorten grove rondvis van de , ,verre visserij”.
De overbevissing van de Noordzee maakt het noodzakelijk
de ,,verre ‘visserij” op groter schaal te gaan beoefenen, als
aanvulling ter voorziehing in de behoefte aan vis.
Dr C. Schouten,
Om’ergedragen Duitse handelsmerken mis-
leiden het publiek.
Onafhankelijk van hetgeen .door de geallieerden hij het
‘vi-edesverdrag met West-Duitsland t.a.v. de Duitse merken
zal worden beslist, moet de houding worden bepaald t.a.v.
de voormalige Duitse merken, welke intussen reeds door
een geallieerde regering aan derden zijn overgedragen. De
opschorting vai% de werking van de Conventie van Parijs
had ten doel de Duitse producenten te treffen. Misleiding
van de verbruikers was en is hiervan tevens het gevolg.
Toevoeging aan het door
,
derden verworven merk, dat het
artikel niet identiek is met dat van Duits fabrikaat onder
hetzelfde merk, id noodzakelijk.
SOMMAIRE.
L’O.IE.C.E. et le probl’eme (les
mati’eres premi’eres.
La distribution et les prix des matières’ premières sont
des problèmes qui ne peuvent trouver leur solution que
par une action internationale af coordonnée. C’est pour-
quoi l’initiative prise par 1’O.E.C.E. tendant â lacoopé
ration entre les gi’ands producteurs et les grands consom-
mateurs, est une preuve”de réalisme et est louable.
Dr Ir
V.
J. P. (le
Blocq van IKuffeler,
Les aspects économi-
ques du colmatage dans la partie sud du Yssel4ieer.
Le colmatage dans la partie siid du Ysselmeer fait
naître plusieurs problèmes exposés dans cet article. Les
deux polders qui y sont projetés, ajoutés aux polders qui
ont déjé été mis en culture, constituent ensemble une
extension. de 10 p.c.. de la terre de culture aux Pays-Bas.
J. C. Brezet,
Contrôle de crédit.
–
La Nederlandsche Bank a décrété des dispositions rela-
tives aux restrictions en matière de crédit, aux fins de
combattre les tendances inflatiohnistes et d’éviter une
régression prolongée de la halance des paiements. 11 ne faut
pas s’attendre i un grand succès.
Ir C. Kuyper,
La situation de la péche niaritime aux Pays-
Bas.
La pléthore de pêcheurs 6L la Mer du Nord a pour con-
sequence que la pêche
a
longue distance se pratiquera
sur une plus grande échelle afin de suppléer aux approvi-
sionnements en poisson. .
Dr
C. Schouten,
Les marques de fabriques alleniandes trans-
férées induisent le public en erreur. –
L’auteur est d’avis ‘qu’on devrait nettement indiquer
la différence entre les articles fabriqués sous les marques
allemands transférées par un gouvernement allié hL des
tiers et les articles de fabrication allemande confectionnés
sous la même ma”rque.
SUMMARIES.
O.E.E.C. and mw materials.
The problems with regard to supplies and prices of raw materials can be solved only by internationaljj co-ordina-
ted action. The initiative of the O.E.E.C: in this respect is,
therefore, gratifying; it .proves to possess the necessary
sense of reality by pleading the bringing together’of large
producers and consuniers.
DrV. J. P. de Blocq van Kuffeler, Economie aspects attached
to the land reclamation in the southern part, of he
Yssel-la/ce.
A discussion of the problems arising in reclaiming land
in the southern part of the Yssel-lake. The two polders
projected there, togethei’ with the polders already under
cultivation, will increase the Netherlands agrictiltural
acreage by 10 per cent.
J.
C.
Brezet,
Credit-control.
The Netherlands Bank has announced measures to res-
trict credits in order to combat inflationary tendencies
and to prevent a further decline of the balance of payments.
It is not believed that these efforts will be very successfu].
Dr C. Kuyper,
The position
ot
Netherlands trawl-fishing.
The overfishing of the North Sea makes ,,distant fishing”
on a larger sc.le necessary.
Dr C. Schouten,
Transferred German trade-ma,’ks are mis-
leading to the public.
German trade-marks which have heen transferred to
third parties hy an allied government should bear an addï-
tion to the effect that the articles in question and those
manufâctured in Germany under the same mark are not
identical. –
992
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 December 1950
DE O,E,E.S, EN HET
GRONDSTOFFENPROBLEEM.
Men schrijft ons:
Het is nog geen jaar geleden, dat de Organisatie voor
Europese Economische Samenwerking de uitspraak deed
– in haar ,,Second Interim Report” -, dat er gen acuut
schaarse goederen meer bestonden en dat in de industrieën
der deelnemende landen het probleem der ,,bottlenecks”
was overwonnen. Thails zijn problemen van grondstoffen-
voorziening en -prijzen voor regeringen en bedrijfsleven
voorwerp van dagelijkse zorg.
De voornaamste oorzaak van deze aardverschuiving
is niet moeilijk te vinden: Korea. Op de verschillende
grondstoffenmarkten zijn de prijzen met name sinds
Juli 1950 sterk gestegen. Het begin der militaire actie in
Korea is tevens het begin geweest van eefi in belangrijke
mate versterkte vraag naar grondstoffen voor de oorlogs-
industrie, voor strategische voorraadvorming en voor
zuiver speculatieve doeleiiden.
Men vergete echter niet, dat ook reeds in de eerste helft
vSn 1950 een duidelijk opwaartse beweging op de grond-
stoffenmarkten waar te nemen viel. Het Amerikaanse
bedrijfsleven was de lichte recessie van 1949 te boven
gekomen; de Westeuropese landen giigen in het kader
van het E.H.P. voort met opvoering hunner econo-
mische activiteit. In het bijzonder dient de stijging
der Duitse industriële productie gedurende 1950 te worden
genoemd, een stijging, die met name op de steenkolen-
markt spanningen heeft geschapen.
Het is derhalve vöôr alles het in de tijd samenvallen
van verschillende in dezelfde richtingwerkende factoren
geweest, dat het huidige grondstoffenprobleem in het
leven heeft geroepen. Zonder schuldvragen op te werpen,
mag bij deze conclusie speciaal de aandacht worden ge-
vraagd voor de positie van de Verenigde Staten. Het
Engelse maandblad ,,The Banker” vermeldt in zijn
November-nummer, dat de Verenigde Staten thans voor
hun rekening nemen: circa 60 pCt van het wereldverbruik
aan koper, 40 pCt van dat aan lood, bijna 50 pCt van dat
aan zink, 47 pCt van dat aan tin, 46 pCt van dat aan
natuurrubber, 30 pCt van dat aan wol, 35 pCt van dat
aan katoen. De Verenigde Staten, aldus vervolgt het blad,
zijn meer
•
Uan vroeger voor hun grondstoffenvoorziening afhankelijk van import (uitgezonderd wat betreft katoen);
zij importeren meer koper, lood en zink dân vÔÔr de oorlog;
meer wol dan Engeland; meer natuurrubber dan in 1937.
,,The Banker” geeft bij. deze opsomming geen bron-
vermelding, doch het is duidelijk, dat elke stijging der
Amerikaanse grondstoffenaankopen, ook al bedraagt zij
slechts enkele procenten van het totale Amerikaanse
verbruik, voor West-Europa belangrijke consequenties
met zich kan brengen. Temeer waar het aanbod° van de
meeste grondstoffen betrekkelijk inelastisch is.
Collectieoe actie oereist.
1-let is niet te ontkennen, dat in het prijsstijgingsproces
enkele factoren optreden, die de door de stijging geschapen
moeilijkheden kunnen verzachten. Wanneer de prijs van
een bepaalde grondstof stijgt als gevolg van een versterkte
vraag voor militaire doeleinden, kan als tegenwicht de
civiele consumptie – mits in deze sector de vraag vol-
doehde elasticiteit vertoont – in vrij belangrijke mate
omlaag gaan. Een dergelijke accentverschuiving aan de
vraagzijde kan let optreden van een reële wanverhouding
tussen vraag en aanbod .helpen voorkomen. In deze
ri’chting denkend heeft de ,,International Wool Study
Group” onlangs geconcludeerd, dat in het onderhavig
seizoen de sterke stijging der wolprijzen het verbruik zal
terugbrengen tot het peil van het beschikbare aanbod.
Een andere mogelijkheid is, dat prijsstijging van een
bepaalde grondstof het verbruik van substitutieproducten
stimuleert. De O.E.E.S. – om alvast op de conclusies
van deze Organisatie vooruit te lopen – acht dergelijke
vervangingsmogelijkheden met name aanwezig op het
gebied van huiden en leer.
liet is echter te betwijfelen, of deze en dergelijke corn-
gerefïde factoren ,hoe nuttig op zichzelf ook, de aan een
scherpe stijging van grondstoffenprijzen verbonden ge-
varen afdoende kunnen bezweren. Zij vormen geen directe
aanval op deze gevaren, slechts een ontwijken er van;
zij geven geen of slechts een betrekkelijke beschutting
tegen de risico’s van een verhoogde spanning tussen lonen
en prijzen; zij kunnen niet verhinderen, dat persaldo, hij
verdere verkrapping der grondstoffenmarkten, een slechts
nationaal geïnspireerd ,,sauve qui peut” zal ontstaan,
waarbij het laatste woord zal zijn aan die landen, die in de
allen meesleurende inflatie toevallig de grootste reserves
aan waardevolle vreemde valuta blijken te hebben over-
gehouden.
Het is duidelijk, dat slechts een internationaal gecoör-
dineerde actie het grondstoffenprobleem tot een oplossing
kan brengen. Na de bovengeciteerde, enigszins naar het
producentenstandpunt riekende, uitspraak van de ,,Inter-
national Wool Study Group” en na een mislukte tin-
conferentie te Genève is het daarom zeér verheugend,
dat de O.E.E.S. thans een breed opgezet initiatief heeft
ontplooid.
Door de O.E.E.S. genomen beslissingen.
Het initiatief van de O.E.E.S. is belichaamd in een
beslissing van de Raad van deze Organisatie, op minist-
rieel niveau – dus onder voorzitterschap van Minister
Stikker – op 2 December jl. te Parijs bijeen.
Allereerst wijst de Raad op het belang van een aantal
maatregelen, welke de deelnemende landen op zui’er
nationaal plan moeten nemen. Aanbevolen wordt – het
behoeft geen betoog – om de productie van schaarsè
grondstoffen zo hoog mogelijk op te voeren (ook in over-
zeese gebiedsdelen); de verwerkende industrie zo efficient
‘mogelijk te doen functionneren; het gebruik van substitu-
tieproducten waar doenlijk te bevorderen (huiden en leer
worden met name in dit verband genoemd); het verbruik
door alle gepaste maatregelen te beperken; tenslotte: het
innemen van speculatieve voorraadposities door financiële
maatregelen (rentepolitiek, credietrestrictie) te bestrijden.
Vervolgens wordt een aantal maatregelen van inter
nationale samenwerking aan de orde gesteld. Zo beslist
de Raad, dat de marktsituatie van de volgende grond-stoffen door de Organisatie voortdurend in observatie
zal worden gehouden: steenkolen en cokes; ijzer- en staal-
producten, grondstoffen voor d e staalproductie (schrot);
de non-ferro metâlen, koper, zink, nikkel, aluminium en
tin; hout; cellulose; w’ol, katoen
(mcl.
linters), sisal en
andere harde vezels, kunstvezels; zwavel, natuurlijke en synthetische rubber, grondstoffen voor de productie van
synthetische rubber; cement; huiden en leer. Blijkt op
grond van de observatie, dat bepaalde stappen noodzake-
lijk zijn, dan dient dit aan de Raad te worden gerappor-
teerd.
Naast deze algemene opdracht tot observatie heeft de
Raad voorts een aantal concrete stappen gedaan tot het
ontplooien van actie op het gebied der genoemde grond-
stoffen afzonderlijk. Zo zullen conferenties worden ge-
organiseerd tussen de belangrijkste producenten- en con-
su mentenlanden met betrekking tot: naaldhou t; cellulose;
wol, koper, zink; en nikkel. Behalve in het geval van wol is door de Raad aangetekend, dat de conferenties moeten
trachten te komen tot een ,,billijke verdeling; in het ge-
meenschappelijk belang” van de betreffende grondstoffen;
bij wol heeft de Raad het organiseren van een conferentie
zonder verder commentaar overgelaten aan het Verénigd
Koninkrijk. In de tweede plaats heeft de Raad besloten
een O.E.E.S.-missie naar Washington te zenden voor het
bespreken, met de Amerikaanse Regering, van de grond-
stoffenproblemen in het algemeen (het vraagstuk der
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
993
Amerikaanse ,,stockpile”!) en van de katoen- en zwavel-
voorziening der deelnemende landen in het bijzonder.
Ten aanzien van deze beide grondstoffen ondervinden de
•Westeuropese landen ni. in sterke mate de invloed van
door de Verenigde Staten ingestelde exportrestricties.
Voor het overige bevat de beslissing van de Raad –
behalve enkele specifieke stappen, zoals het besluit tot
coördinatie van aankopen van Amerikaanse steenkolen
en het attenderen van de Amerikaanse Regering op de
vitale behodften der deelnemende landen aan een grotere
aanvoer van cellulose uit Noord-Amerika – een aantal
algemeen geformuleerde opdrachten aan techniche com-
missies der Organisatie tot het entameren resp. voltooien
van studies inzake onder hen ressorterende grondstoffen.
Dit is het geval met: staal en grondstoffen voör de pro-
ductie daarvan — waarbij nogmaals de doelstelling van
,,billijke verdeling, in het gemeenschappelijk belang”
wordt genoemd —; sisal en andere harde vezels; huiden
en leer; rubber en tin. Formeel, vertoont de beslissing van
de Raad hier, in het licht van de boven reeds genoemde
algemene observatie-opdracht, wellicht een zekere dou-
blure.
Opvallend
is
tenslotte, dat hij de non-ferro metaln
koper, zink en nikkel de Raad tevens nog heeft vastgesteld,
dat de deelnemende landen, de Verenigde Staten en
Canada ongetwijfeld speciale aandacht zullen moeten
schenken — en wel vôôrdat de voorgenomen internatio-
nale conferentie voor deze grondstoffen plaatsvindt —
aan de belangrijke invloed van de defensiebehoeften op de marktsituatie. Gezien de omstandigheid, dat niet alle
O.E.E.S.-landen bij de ,,North Atlantic Treaty Organi-
sation” zijn aangesloten, en gezien het feit, dat de unilate-
raal opgezette ,,stock-piling”-politiek der Verenigde Staten
speciaal ten aanzien van non-ferro metalen de Westeuro-
pese’ landen voor problemen heeft geplaatst, kan men
slechts gissen naar de discussies die aan deze compromis-
achtige formule ten grondslag liggen.
Beoordeling ç’an het O.E.E.S.-initiatief.
De beslissing van de Raad der OE.E.S. schiet onge-twijfeld invele opzichten tekort. Zeker, de Organisatie
blijkt doordrongen te zijn van de noodzaak van collectieve
actie. Zij bewijst bovendien het nodige realiteitsbesef te
bezitten door niet regelrecht het organiseren van een
Westeuropees koperskartel, doch het bijeenbrengen van
grote producenten en consumenten te bepleiten, daarbij
zelfs het initiatief wat betref t wol aan een der deelnemende
landen afzonderlijk overlatende.Zij plaatst West-Europa
niet, door een regelrechte aanval op de ,,stock-piling”-politiek der Verenigde Staten, tegenover de toch reeds
door de recente gebeurtenissen in Korea geprikkelde
Amerikaanse publieke opinie in een i priori onhoudbare positie. Doch het O.E.E.S.-initiatief is slechts een eerste
stap, een aangeven van een mogelijk programma van
actie, niet de thans eigenlijk reeds zo nodige actie zelf.
Desondanks zijn de door de O.E.E.S. ondernomen
stappen bemoedigend. Het opbouwen van een internatio-
naal gelijkgerichte actie eist veel tijd. Gezien bovendien de
stellig ook binnen de O.E.E.S. bestaande menigvuldige
tegenstrijdige belangen moeten de door de Raad onder-
nomen stappen worden gezien als het thans maximaal
bereikbare. Niets wijst er op, dat de Organisatie hierbij zal
blijven staan. En in het feit, dat een op handen zijn van
internationaal gecoördineerd ingrijpen individuele aan-
bieders en vragers van grondstoffen tot vreemde sprongen
Ican verleiden zolang zij nog de vrijheid daartoe ‘hebben,
moge de O.E.E.S. te meer inspiratie vinden om met spoed
tot daadwerkelijke actie te komen. Nederland, grondstoffen-
importeur slechts, en dus geen ,,bargaining position”
bezittend, zal hierbij slechts baat kunnen hebben.
ECONOMISCHE ASPECTEN VERBONDEN
AAN DE LANDAANWINNING IN HET
ZUIDELIJK DEEL VAN HET
IJSSELMEER.
Dit jaar is begonnen met het •maken der zuidelijke
polders in het IJsselmeer ter gezamenlijke oppervlakte
van 150.000 ha en het besluit hiertoe is van grote betekenis
voor onze nationale, economische opbouw.
Het is genoegzaam bekend, dat onze verarming ten
gevolge van de oorlog en onze sterke bevolkingsaanwas
de uitgangspunten vormen voor het beleid bij onze verdere
economische opbouw. Ten gevolge van onze verarming
moet worden gestreefd naar het verbeteren van onze
handelsbalans door vergroting van de export en beperking
van de import en voor ons bevolkingsaccres moet werk-
gelegenheid en v6edsel worden gevonden.
Voldoende werkgelegenheid kan slechts worden ver-
kregen door uitbreiding van de industrie, die verder een
belangrijk deel van de vergroting van de export en van de beperking van de import voor haar rekening moet nemen.
Maar bij deze taak, die algemeen als zeer zwaar is erkend,
vindt zij een partner in de landbouw, die vöôr de oorlog
ongeveer
1/4
en thans’een nog groter deel van onze export
voor zijn rekening neemt en streeft naar de productie
van voedingsmiddelen ter vervanging van tot nu toe
geïmporteerde. Voedsel voor ons bevolkingsaccres moet de landbouw evenzeer verschaffen, aangezien dit anders
moet worden geïmporteerd, waardoor onze handelsbalans
ongunstiger zou worden en de betreffende, toch reeds zo
moeilijke, taak van de industrie zou worden verzwaard.
Er is hier geen sprake van een controverse tussen in-
dustrie en landbouw; beide moeten hun uiterste krachten
inspannen voor de verdere economische opbouw en daarbij
is verhoging van onze agrarische productie een vereiste.
Dit wordt op het bestaande land thans dan ook krachtig
nagestreefd door rationalisatie en mechanisatie der be-
drijven. Snelle doorvoering hiervan wordt op het bestaande
land vaak belemmerd door historisch gegroeide verhou-
dingen; op nieuw land kunnen zij van de aanvang af
worden doorgevoerd, zodat aldaar de meest efficiënte
bedrijfsvoering wordt verzekerd, terwijl geen middel
meer direct de verhoging van onze agrarische productie
bevordert dan het beschikbaar komen van nieuwe cultuur-
grond. –
De mogelijkheid hiertoe is in ons land beperkt. Aan de
40 k 50.000 ha woeste grond, die nog aanwezig is, zal
weinig meer door ontginning mogen worden onttrokken,
zodat nieuw land in hoofdzaak op het water moet worden
veroverd. Gerekend wordt, ‘dat binnen afzienbare tijd een
oppervlakte van 300.000 ha water voor droogmaking in
aanmerking kan komen, waarvan de helft is gelegen in het
zuidelijk deel van het IJsselmeer. De vier in het IJsselmeer ontworpen polders zullen ons
landbouwareaal met ongeveer 10 pCt verhogen. De Wierin-
germeer en de Noordoostpolder, groot resp. 20.000 ha en’
48.000 ha,’zijn thans in cultuur. De zuidelijke polders met
hun 150.000 ha zullen de meest belangrijke landaanwinning
opleveren, die voorlopig in ons land te verwachten is.
Een groot belang voor de gezonde opbouw van onze
nationale economie is hierbij dus betrokken.
Kort na de oorlog was uitvoering van een zo belangrijk landaanwinningswerk een practische onmogelijkheid, ten
gevolge van het ontbreken van voldoende materialen, materieel en arbeidskrachten, terwijl alle beschikbare
technische hulpmiddelen benut dienden te worden voor
herstel van de ergste oorlogsschade. Bij onze opbouw diende voorrang aan de industrie te worden verleend;
zij toch zou het accres van arbeidskrachten moeten op-
nemen en het was gewenst, dat zij zo spoedig mogeiijk op
de buitenlandse markten zou komen, voordat deze ver-
994
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 December 1950
zadigd zouden zijn van andere landen uit, die in overeen-
komstige omstandigheden verkeren als het onze.
Het is dan ook wel duidelijk, dat de Regering gedurende
de eerstevijf jaren na de oorlog nit over kon gaan tot
het maken van nieuwe polders in het IJsselmeer; wel
erkende zij steeds het belang daarvan in ruimer verband
door jaarlijks de nodige bedragen voor voorbereiding
hiervan beschikbaar te stellen. Dit heeft tot resultaat
gehad, dat de Minister van Verkeer,en Waterstaat reeds de
dag, nadat de wet, waarbij de nodige gelden werden ge-
voteerd, tot stand was gekomen, de uitvoering van 22,6
km dijk van.de
eerst te maken polder, de ,,Oosterpolder”,
kon gunnen.
Zo is dan een begin gemaakt met het scheppen van een
nieuw gebied ter grootte van één onzer kleinere provincies.
Stond de wetgever van 1918, toen de Zuiderzeewet tot
stand kwam, nog op het vroeger steeds ingenomen stand-
punt, dat de taak van de landaanwinner beëindigd was,
zodra de verkavelde, maagdelijke zeebodem, voorzien van
wegen en wateren, was opgeleverd, gedurende de afge-
lopen kwarteeuw hebben de opvattingen zich grondig
gewijzigd en thans wordt de vorming van een waterstaat-
kundig, landbouwkundig, sociaal, econömisch, bestuur-
lijk, maatschappelijk en landschappelijk normaal geoutil-
leerd gebied verlangd.
Het vormen van zulk een groot gebied is een probleem
zonder voorbeelden het zal van zijn juiste oplossing f-
hangen, of daar geslachten lang economisch gewerkt en
met vreugde geleefd zal kunnen worden. De afsluiting
van de Zuiderzee en het vervormen van de dichte, zilte,
zeebodem tot normale 6ultuurgrond waren enorme
technische problemen, die dank zij grondige w’etenschappe-
lijke studie, practisch onderzoek en zorgvuldige waar-
neming der optredende verschijnselen, met succes zijn
opgelost. ‘Wij zouden ons geslacht te schande maken en
ons de mooie taak, die voor ons ligt, onwaardig tonen,
wanneer
•
wij het sociaal-economische probleem niet met
evenveel succes zouden oplossen. Maar dan zal ook zijn
oplossing even zorgvuldig en op overeenkomstige wijze
moeten worden voorbereid als zulks bij de beide, uit-
zonderlijk technische, . problemen is geschied. Bij de
achtereenvolgens groter geworden polders – de WTieringer
meer en de Noordoostpolder – is, soms met schade en
schande, wel reeds ervaring opgedaan, maar menig vraag-
stuk is thans van een.andere orde van grootte.
Wat zijn nu de voornaamsté vraagstukken, waarmede
‘Wij bij het maken van een nieuw gewest worden geconfron-
teerd?
In de eerste pkats moeten de ‘waterbouwkundige
werken worden gemaakt, nl. de bedijking, de bemaling en
dé werken binnen de polder, zijnde de watergangen ‘voor
watertransport en scheepvaart en de wegen, beide met
hun kunstwerken, terwijl voor zover nodig moet worden
vborzien in geschade belangen van het omliggende land. De grote lengte, van dijken en wegen en ‘de veëlheid der
kunstwerken dwingt hier tot voortdurende bestudering
vn onderdelen, met inachtneming van de verkregen
eivaring, teneinde de kosten van aanleg en onderhoud
ïoveel mogelijk te beperken.
Is een polder drooggevallen, dan komt de ‘ontginning
van de maagdelijke zeebodem aah de orde. Ook een goede
boer mist hiervoor de noodzakelijke kennis en ervaring.
Slechts de modei’ne laidbouwwetenschap, naast onder-
zoek in laboratoria en op proefvelden, zomede nauwkeurige
contrôle van de vervorming van de grond en de ontw’ikke-
ling der gewassen, kunnen, mits geleid door wetenschappe-
lijke en practische landbouwkundigen, de ontginning
snél en goed doen verlopen. Hierdoor wordt voorkomen,
dat de eerste landgebruikers door zware tegenslag worden
getroffen en het grote bouwkapitaal jaren lang niet het
groot’t mogelijke rendèment ople’ert, een nationaal-
economische foüt. Hierûit is, de gevolgtrekking gemaakt,
dat in de Zuidérzeepolders de Staat de ontginning en de
eerste cultuur der gronden, totdat deze geen ahnormaal
groot risico meer oplevert, behoort te verzorgen.
Voortdurend grondonderzoek in laboratoria en op
het veld, o.a. op proefvelden, is nodig voor de juiste
r
regeling der waterhuishouding in de grond door middel
van greppels of drainage voor de afvoer van het overtollige
bodemvocht en door infiltratie voor toevoer van \vater in
zandige gronden gedurende droge perioden. Dit onder-
zoek moet verder aanwijzingen geven omtrent de keuze
van de eerst te verbouwen gewassen, de vereiste bemesting
en omtrent het meest geschikte uiteindelijke gebruik der
gronden, dat de grondslag vormt voor het bestemmings-
plan der gronden.
Is het grootste cultuurrisico voorbij, dan komt de uit-
gifte, voorlopig in pacht, aan de normale landgebruikers
aan de orde. Voor l’fet probleem der verdeling over grote,
middelmatige en kleine bedrijven moet dan een oplossing
zijn aangenomen en pachtvoorwaarden moeten zijn vast-
gesteld, die de pachtsom regelen en een efficiënt, verder
gebruik van de grond waarborgen, waartoe het o.a. nodig
is, dat de pachters voldoende bekwaam zijn en over de
nodige middelen beschikken om hun bedrijf naar de eis
te kunnen beheren. Dit en het overweldigend aantal ge-
gadigden maakt hun selectie noodzakelijk, – waardoor
economische débâcles, als vroeger optraden, worden voor-
komen. Pioniers, die de moeilijke ontginningsjaren in de
polders hebben meegemaakt, boeren, die ten gevolge van
herverkaveling (als op Walcheren) of anderszins uit hun
bedrijf zijn gestoten en een brede schare van jongeren,
die bij gebrek aan grond ‘geen gelegenheid hebben om een
bedrijf op te bouwen, hunkeren naar een boerderij in dé
pôlders. Ten aanzien van deze groepen moet een gerecht-
vaardigde keuze worden gedaan. In agrarische kringen
wordt de gelegenheid voor jonge, kundige ‘boeren om een
nieuw bedrijf op te zetten als een belangrijk voordeel der
inpoldering gezien. Op deze wijze zal echter slechts een
deel van de agrarische bevolkingsdruk worden opgevangen.
Prof. Groenman heeft er op gewezen, dat ten gevolge van
de plaatsing van nieuwe bedrijfsleiders, bij het volgend
geslacht de vraag naar nieuwe grond, die niet voldoende
te bevredigen i, nog zal toenemeh. Dit bezw’aar zou worden
ondervangen, wanneer op de nieuwe gronden bedrijfsleiders
werden geplaatst, die bij bedrïjfssanering op het oude land,
speciaal van het kleinbedrijf, direct of indirect zouden
worden uitgestoten. Deze oplossing brengt tal van be-
zwaren en complicaties met zich, maar zij is toch van
zodanige betekenis, dat, het de moeite waard is, haar
ernstig te bestuderen, voordat uitgifte van grond in vol-
gende polders zal plaatsvinden.
Een drooggevallen polder biedt de troosteloze aanblik
van een eindeloze slibvlakte, zonder enige accomodatie
voor menselijk verblijf. Wordt daarin zonder meer de be-
volking toegelaten, dan ontstaan, zoals Prof. ter Veen
,eertijds in zijn dissertatie schilderde voor de Haarlemmer-
meer, mensonterende toestanden, die thans niet meer
worden geduld. Zo rust na het droogvallen aanstonds een
omvangrijke sociale taak op de landaanwinner. Arbeiders-
kampen, met behoorlijk aanzien en voldoende inrichting,
moeten worden gesticht, voedselvoorziening, toevoer van
water en electriciteit, ontspari’ning, arbeidsvdorwaarden,
met regelingen omtrent loon, verlof met transportfnogelijk-
heid enz. moeten worden verzorgd. Medische hulp is vereist
en ondergeschikte arbeiders moeten, mede in hun eigen
belang, worden afgestoten.
De ontginning en de eerste cultuur van zo grote opper-
vlakten lenen zich bij uitstek voor mechanisatie. Aankdop en onderhoud van werktuigen en mechanische voertuigen
eist een deskundige, werktuigkundige dienst, terwijl een
veterinaire dienst nodig is, omdt toch ook altijd nog
paarden nodig zijn en in den beginne veel vee aanwezig is
op aanvankelijk in grasland gelegde gedeelten van de
polders.
13 December 1950.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
995
Zodra
de cultuur begint moet de aankoop van zaad en
meststoffen en de verkoop der geteelde producten voiden
verzorgd.
\Vanneer de ontginning voortschrijdt ontst’aat de be-
hoefte aan dorpen met hun voorzienende bevolking. Zij
moeten worden angelcgd en middenstanders met beleid
worden aangetrokken; om economische mislukkingen te
voorkomen is ook hier selectie noodzakelijk.
Land kan slechts in tijdpacht worden uitgegeven
wanneer het behuisd is en daaruit vloeit de noodzakelijk-
heid van de bouw van woningen en bedrijfsgebouwen
voort. Ook de bouw van arbeiderswoningen is noodzake-
lijk, terwijl in de bevolkingscentra evenzeer.huizen moeten worden gebouwd, aangezien zij er anders niet in voldoende
mate komen. Een uitgebreide bouwkundige dienst is
hiertoe vereist. De stoffelijke en geestelijke behoeften der
bevolking en haar ontspanning eisen voorziening; er
moet voor worden gezorgd, dat hieraan wordt voldaan.
Ontspanningsterreinen en zeker bebossing is hiertoe
nodig.
Vele zondei leiding opgegroeide, oudere polders bieden
landschappelijk een troosteloos beeld en zonder leiding
zouden de IJsselmeerpolders tot een lelijke landbouw-
woestijn worden, ons mooie land onwaardig. Bou\vlan
kan mooi zijn, mits het binnen visueel te omvatten grenzen
blijft. De landschappelijke verzorging eist daarom in de
eerste plaats begrenzing, waartoe beplanting het meest
bruikbare middel is, en verder beplantingen van boerde-
rijen en rond de dorpen.
In een in opbouw zijnde polder ontstaat spoedig de
behoefte aan regeling van de gemeèntelijke bemoeiingen.
,De bevolking is dan nog niet in staat een eigen gemeente-
bestuur samen te stellen en de ervaring, in de Wieringer-
meer opgedaan, leerde, dat de verzorging dezer bemoéi-
ingen door de aangrenzende, gemeenten niet bevredigt.
Zowel voor deze polder als voor de Noordoostpolder is
daaromeen openbaar lichaam met verordenende bevoegd-
heid ingesteld, waaraan de vervulling van de gemeente-lijke taak is opgedragen, totdat de polder rijp is voor een
normaal gemeentebestuur. In beide lichamen was de
directeur van de dienst, belast met de ontginning en
kolonisatie, de vervanger vande burgemeester, waârbij de
gedachte voorzat het rijkskolonisatiebeieid en het gemeen-
telijk beleid te coördineren. Met het oog op de toekomst
moet de uiteindelijke gemeentelijke indeling in het oog
worden gehouden.
Uit het voorgaande, schetsmatige en zeker niet volledige
overzicht, blijkt wel hoe veel verscheiden belangen zijn betrokken bij het maken der polders volgens de huidige
inzichten. Zij zijn vaak tegenstrijdig en dan moet hun
gewicht worden onderkend om tot de uiteindelijk meest
efficiënte oplossing te komen. Zil kunnen niet elk op zich-
zelf w’orden behartigd, maar de gehele opbouw moet van
de aanvang af stelselmatig geschieden. Bij de uitvoering
moet er voortdurend voor worden gewaakt, dat alle onder-
delen zich geleidelijk aan elkaar aanpassen. Reeds bij het
opmaken der eerste plannen moet dit alles in het oog
worden gehouden.
Dit is thans dan ook van een geheel andere omvang
geworden dan voorheen. Werd eertijds volstaan met een
op waters taa tkun dige en enkele landbouwkundige eisen,
als hoogte van het polderpeil en afmeting der kavels,
gegrond verkavelingsplan, dat, zoals de naam aanduidt
de verkaveling en verder de ligging van wateren’ er’ wegen
aangaf, thans wordt eën plan voor de polder vereist, dat
aanstonds de hoofdlijnen van de inrichting aangeeft.
Hierbij moet rekening worden gehouden met. de toekom-
stige bestemming der gronden, die van invloed is op de
verkaveling en de verdeling der bevolking over het land
en de bevolking,skernen, met de ligging en de omvang
van die kernen, met de voorzienende functie, welke het
omringende land in de polder zal vervullen, met de moge-
lijkheid van een passende gemeentelijke indeling in de
toekomst, met de landschappelijke verzorging, enz.
Wordt één dezer elementen verwaarloosd en moet dit later
in het plan worden ingepast, dan verliest dit aan efficiency
of schoonheid. Flierbij zijn, naast de hiervoor reeds aan-
geduide studies op waterbouwkundig, landbouwtechnisch –
en -economisch gebied, sociografische, planologische en
landschappelijke onderzoekingen vereist. Slechts door
teamwork van al deze verscheiden elementen kan de op-
bouw van een nieuw gewest, dat aan de thans te steliën
eisen voldoet, z,o goed mogelijk worden benaderd.
Het geldt hier de oplossing van een moeilijk; veelzijdig
probleem, dat zich niet voor commissoriale behandeling
leent. Slechts rechtstreeks onder de verantwoordelijke
Minister staande diensten, die zich volledig aan de taak
kunnen wijden, voortdurend lering kunnen trekken uit•
de verkregen ervaring, contact onderhouden met het ge-organjseerde bedrijfslèven en zich alle vereiste krachten
kunnen assumeren, kunnen hier het werk verrichten.
Feilenvrij zullen ook zij niet zijn en daarom is het nodig,
dat de Regering in de Zuiderzeeraad over een dèskundig
college van advies en bijstand en van toezicht beshikt,
dat het haar en indirect ook de Staten-Generaal mogelijk
maakt de verantwoordelijkheid voor dit ingrijpende
werk tegenover het Nederlandse volk te drdgen.
De tijden zijn voorbij, waarin mende illusie kon koesteren
de tegenwaarde van de aanlegkosten van een polder te
vinden in de cultuurwaarde der nieuwe gronden. Tegen-
woordig zijn de kosten van ontginniiig en kolonisatie van
een zelfde oi’de van grootte als die van de technische
werken. Voor de totale kosten van de geheel gereëd ge-
maakte Oosterpolder
is
een bedrag van wellicht f 10:000
per ha genoemd. Het Nederlandse volk zal zich voor het
maken der lJsselmeerpolders – offers ihoeten getroosten.
Maar wat is het nationaal-économisch gezien waard, dt
de gronden van de aanvang af hun maidmum rendement
opleveren, dat niet door a-sociale toestanden arbeidskracht
teloor gaat, dat nuwe werkgelegenheid wordt geschapen,
dat onze ‘zo gezonde agrarische bevolking, die steeds
•vitale krachten in alle maatschappelijke lagen injecteert,
wordt versterkt, dat önze agrarische productie wordt
verhoogd en ons economisch bestel niet al te eenzijdig
wordt georiënteerd, dat wij in ons dichtbevolkte land vat
meer ruimte krijgen, ook voor recreatie, bijv. .op de meren
langs de polderranden, dat nieuwe verkeersverbindingen
niogelijk worden, dat gelegenheid ontstaat voor spreiding
van onze industrie in een landbouwgebied met zijn be-
volkingsoverschot, dat enz.?
/
Dit zijn aile niet zuiver in held uit te drukken impondera-
bilia, die het onmogelijk maken lasten en baten van de
landaanwinning zuiver financieel ‘tegenove . elkaar te
stellen; intussen wordt de betekenis van hun nadere bestude-
ring hierdoor niet miskend. Bij het besluit tot hetmaken
van een nieuwe polder zullen bewust of minder bewust
gevoelsargumenten een rol spelen, vooraL bij ons volk,
datdoor zijn geschiedenis zo landaanwinning-,,minded”is.
In elk geval weten wij, dat het beschikbaar komen van nieuwe cultuurgrond in de IJsselmeerpolders -Voor de
evenwichtige opbouw van onze nationale economie van
belang is en dan mogen wij hopen;, dat het nageslacht ons voor dit nieuwe bezit dankbaar zal zijn,. zoals wij
dankbaar zijn voor het
–
bezit van het vijfdedeel van ons
land, dat door onze voorvaderen op’de zeeis veroverd.
‘s-Gravenage.
.
.
.
Dr Ir V. L P. DE BLOCQ VAN KUFFELÉR.
,.
.
996
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 December 1950
CREDIETCONTROLE.
Met ingang van 1 Januari as. zal De Nederlandsche
Bank het stelsel van kwalitatieve credietrestrictie verlaten,
en overgaan tot het systeem der kwantitatieve crediet-
restrictie en wel in een zeer soepele vorm, die uit technisch
oogpunt niet anders dan lof verdient.
De Nederlandsche Bank en het bankwezen, waarmede
bij de opstelling der nieuwe regeling overleg werd gepleegd,
tonen hiermede aan, dat zij ernst maken met de wens, hun
deel bij te dragen tot de bestrijding der aan*ezige inflatoire
tendenties. Çlegeven de toestand van ,,full employrnent”,
die hier te lande bestaat, leiden koopkrachtsvermeerderin-
gen, zij het niet voor de volle 100 pCt, tot aankoop van meer
buitenlandse goederen, resp. verhinderen zij de export vali
in het binnenland geproduceerde goederen. De Nederlandse
betalingsbalanspositie is, speciaal na Korea, zo ongunstig
geworden, dat een verdere achteruitgang inderdaad met
alle kracht moet worden bestreden.
Dat De Nedorlandsche Bank in deze ontwikkeling aan-
leiding vindt handelend op te treden, is begrijpelijk en in
overeenstemming met haar taak als centrale bank.
Het uitgangspunt voor de genomen stap was, dat de
bankcredieten aan het bedrijfsleven in de loop van 1950
een zeer aanzienlijke expansie hebben ondergaan. Gedu-
rende de eerste negen maanden van het lopende jaar was
de toeneming f 450 mln, tegen f 200 mln zowel in 1948
als in 1949.
Een dergelijke ontwikkeling, behoeft nog niet tot een
stijging van de gcldcirculatie aanleiding te geven als hier-
tegenover voldoende deflatoire factoren staan. Een zoda-
nige geldverminderende kracht is de laatste jaren inderdaad
werkzaam geweest in de vorm van de Marshall-hulp, welke
middelen aan het verkeer onttrok, en deze als tegen-
waarde steriliseerde. De overboeking dezér middelen naar
de rekening van ‘s Rijks Schatkist betekende niet ,dat zij
inflatoir werden besteed.
De overhei dshuishou ding heeft na de oorlog tekorten
opgeleverd, die de laatste jaren in vrij snel tempo ver-
den gereduceerd. De jongste debatten over de belasting-
herzieningen in de Staten-Generaal hebben echter wel duidelijk gemaakt, .dat de kans op het kweken van be-
grotingsoverschotten vrijwel uitgesloten moet worden
geacht, en dat handhaving van het begrotingsevenwicht
wel het maximaal bereikbare zal zijn.
Richten wij de blik op cle toekomst, dan constateren
wij een vermindering van de Marshall-huip en verhoogde
militaire uitgaven op de staatsbegroting m.a.w. een ver-zwakking van de werking van deflatoire krachten.
De geleidelijke vervanging van bankcrediet aai de Over-
heid door bankcrediet aan het bedrijfsleven, welke ge-
durende de afgelopen jaren in andere landen kon plaats-
vinden zonder dat dit grote monetaire gevaren meebracht,
een ontwikkeling, welke ook in ons land als gewenst zou
mogen worden beschouwd, acht de Directie van De Neder-
landsche Bank daarom uitgesloten. Onder de heersende
omstandigheden zou een verdere credietexpansie ten bate
van het bedrijfsleven een netto inflatoir effect hebben. Op grond van deze overwegingen werd thans door De
Nederlandsche Bank tot een credidtrestrictie overgegaan,
die ten hoogste op een stabilisatie neerkomt. De reeds ver-
strekte bankcredieten behoeven immers over het algemeen
niet te dalen beneden hun stand per 30 September ji. Wel
wordt de
expansie der bankcredieten aan voorwaarden ge-
bonden. Na zekere marge zal nI. het opnemen van rekening
courantcrediet dan wel disconteren bij De Nederlandsche
Bank noodzakelijk zijn wil een bank haar credieten uit-
breiden. Aldus hoopt de circulatiebank haar disconto-
politiek effectief te maken.
Het disconto zou dan, weer zijn oude rol van regulator van het credietvolume heinemen, een rol die het verloren
had, toen de portefeuilles schatkistpapier zo groot werden,
dat de kasmiddelen der banken voortdurend bijna ad
libitum zonder beroep op de centrale bank konden worden
opgevoerd.
**
*
De oerwegingen der circulatiebank kunnen op grond
van het bovenstaande begrijpelijk en gemotiveerd worden
genoemd. Wat is echter de kans op succes van de getroffen
maatregelen?
Teneinde dit na te gaan, zij er hier in de eerste plaats
op gewezen, dat bij het slechter worden van de Nederlandse
betalingsbalans gedurende de laatste maanden twee dingen
moeten worden onderscheiden. Allereerst speelde het
ongunstiger worden van de ruilvoet tussen Nederland en –
het buitenland hierbij een zeer belangrijke rol. De stijging
der w’ereldgrondstoffenprijzen na Korea was veel aan-
zienlijker dan die der prijzen van eindproducten, en a
fortiori van die der prijzen van vele niet-essentiële eind-
producten. Dit is overigens een internationaal verschijnsel.
Zo deelde de Kanselier vhn de Schatkist in Groot-Brit-
tannië mede, dat de betalingsbalans vah dit land ten ge-
volge van het slechter worden van de ruilvoet in 1951 een
nadelig gevolg van £ 300 mln zal ondervinden.
Men hoede zich derhalve’voor de mening, dat beperking
van de credietschepping in Nederland één van de voor-
naamste
oorzaken
van de betalingsbalansmoeilij kheden
zou wegnemen. Op dit punt gaat het in laatste instantie
om iets heel anders dan bankcredieten
;
nl. om de vraag of
in Nederland bij ongunstiger ruilvoet met het buitenland,
minder buitenlandse hulp en een groter aanwending van
arbeidskrachten ,en goederen voor militaire doeleinden,
toch hetzelfde consumptie- en investeringsniveau kan wdr-
den gehandhaafd. De toeneming van de geldomloop heeft
hierbij slechts het karakter van voorwaarde of middel.
Bij deze toeneming spelen overigens, naast het bankcrediet,
ook andere grootheden een rol, bijv. de omloopsnelheid
van het geld.
In de tweede plaats kan worden geconstateerd dat de
expansie van het bankcrediet gedurende het laatste half-
jaar in belangrijke mate heeft gediend voor het financieren
van import. Voor zover het hierbij alleen om prijsstijging
ging, komen wij tot de vorige opmerking terug. Voor een
groot deel betrof het hier echter ook een hoeveelheidsstij-ging, m.a.v. voorraadvorming. liet besteden van deviezen
voor deze doeleinden mag o.i. niet al te tragisch worden
opgevat; aankoop nii voorkomt aankoop léter, en heeft
zelfs belangrijke voordelen bij een voortdurende prijsstij-
ging. Dat er met behulp van crediet voorraden zijn vergroot,
heeft in dit geval niet alleen de importeurs, maar ook de
Nederlandse deviezenpositie voordelen ‘verschaft en in
zoverre dit oorzaak was van een vermindering van de
deviezenvoorraad zal dit door een geringer toekomstig
deviezenverbruik worden gecompenseerd.
Een derde punt is, dat het kwestieus moet worden ge-
acht, of een discontopolitiek, die effectief.is
in de zin, dat
de banken in de noodzaak komen te verkeren een beroep
op de circulatiebank te doen, ook effectief is in die zin,
dat daardoor via een stijging van de credietprijs het op-
nemen van credieten sterk za’l worden bemoeilijkt.
Zelfs indien de banken hun crediettarieven zouden
verhogen in, eenredigheid met de kosten, die worden
meegebracht door het doen van beroep op de circulatiebank
nadat hun marges zijn uitgeput, is het weinig waarschijnlijk,
dat de dan ontstaande credietprijzen voldoende hoog
zouden zijn om importeurs te weerhouden crediet voor
voorraadfinanciering op te nemen, indien zij prijsstijgingen
van ettelijke tientallen procenten verwachten. Slechts een
zeer drastische verhöging van de tarieven van De Neder-
landsche Bank zou in dit opzicht effect kunnen sorteren.
(Het laatste zou overigens waarschijnlijk niet zonder ge-
volgen blijven voor de rentestand op de Nederlandse
geldmarkt).
De Nederlandsche Bank koestert echter de hoop, dat
«•–
•’–
7,1
7
18 December 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
997
haar dicontopolitiek nog op een andere wijze dan via de
rentevoet effectief zal zijn. In het verleden is ni. te consta-
teren geweest, dat er bij de banken tegenzin bestond om
een beroep opde centrale bank te doen. In de toekomst
zou dit aanleiding kunnen zijn, dat de banken hun crediet-
verlening beperkten, al ware de te bedingen credietprijs
aantrekkelijk.
1-let is moeilijk te beoordelen, of deze tegenzin ook’in ‘de
toekomst zal blijven bestaan. De kans lijkt niet uitgesloten,
dat, wanneer het doen van een beroep op de circi.ilatiebank
over de gehele linie van het bankwezen als het ware door de omstandigheden zou worden opgedrongen, de hier be-
doelde traditie, voor zover zij nog bestaat, geen lang leven
meer beschoren zou zijn. In dit geval zou de discontopoli-
tiek dus ook langs deze tweede, indirecte, weg niet effec-
tief zijn.
Tenslotte zij hier nog een opmerking gemaakt over de
‘raag, welk gedeelte van de credietverlening aan het
bedrijfsleven door de nieuwe maatregelen van De Neder-
landsche Bank wordt bestreken.
De gedachten gaan hierbij onmiddellijk uit naar de
institutionele beleggers; die niet alleen op grote schaal
leningen aan het bedrijfsleven met lange of middellange
looptijd verstrekken, doch tegenwoordig zelfs wel kort-lopend crediet aan ondernemingen geven.
Is er hier, vooral ook met het oog op de voortdurende
groei van deze groep niet een ,,missing link” in de crediet-
beperking? Op het eerste gezicht is het laatste niet liet
geval. De zich bij de institutionele beleggers accumulerende
ihiddelen betreffen immers besparingen, overdracht dus
van reeds bestaand geld, en credietverstrekking betekent
derhalve anders dan bij banken, geen creatie van nieuw
geld. Richt men echter het oog op reeds bestaande beleg-
gihgen dezer instellingen, dan blijkt het verschil met de
banken veel minder groot te zijn dan aanvankelijk het
geval schijnt. –
Voor zover institutionele beleggers over schatkistpapier
beschikken, dat zij, wanneer het vervalt, niet verlengen,
vindt evenzeer geldcreatie plaats, als wanneer banken
dergelijk papier laten aflopen. Belangrijker echter is, dat
in hun portefeuilles grote bedragen aan onderhandse over-
heidsleningen aan lagerepuhliekrechtelijke lichamen voor-
komen, vaak met relatief korte resterende looptijden. Niet
verlengen hiervan – en momenteel bestaat er weinig
neiging om aan publiekrechtelijke lichamen geld te ver-
strekken – zou er toe leiden, dat deze lichamen terug
moeten vallen op de Staat, in welk geval dezelfde situatie
zou ontstaan als bij niet verlengen van vet-vallend schat-kistpapier. De mogelijkheid, dat, .indien de institutionele beleggers hun credieten sterk uitzetten, dit indirect even-zeer inflatoire financiering zou betekenen; mag derhalve
geenszins worden uitgesloten.
Wel moet hierbij worden opgemerkt, dat de centrale
bank, welke ,haar bemoeiingen slechts tot liet bankwezen
uitstrekt, op dit gebied generlei zeggenschap heeft, zodat
het niet mogelijk was op dit punt in de thans aangekon-
digde credietregeling voorzieningen op te nemen.
De conclusie uit het bovenstaande moet luiden, dat De Nederlandsche Bank gedaan heeft wat cr op haar we lag,
doch dat de effectiviteit der getroffen maatregelen moet
worden betwijfeld. De regeling bestrijkt slechts een ge-deelte van het terrein der credietverlening en zelfs voor
dit deel mag o.i., wat de inflatiehestrijding betreft, niet
op groot succes worden gehoopt.
Op grond van hetgeen boven over het karak lor van de
huidige betalingsbalanson twikkeli ng ivei’d opgenierkt
moet deze te vrezen ineffectiviteit echter naar onze me-
ning niet al te tragisch worden opgevat, voor zover het de
vorming van extra goederenvoorraden betreft, en voor
het overige als een verschijnsel van secundaire betekenis bij de inflatiebestrijding wordeh beschouwd.
Rotterdam.
Drs J. C. ]3REZET.
DE POSITIE VAN DE NEDERLANDSE
TRAWLVISSERIJ.
Onlangs werd in een artikel in ,,The Economist”
i)
de
positie van de Britse trawlvisserij besproken. Enkele
conclusies daarin luidden., ,the nearwater fish are hard
to catch, ivhile the ditantwater fish are hard to sell” en
,,Britain builds the grandest ships, to catch the poorest
fish”.
Voor de in deze enkele zinnen kernachtig aangeduide
problemen, welke de Britse visserij beheersen, worden de
Nederlandse visproducenten en wel speciaal die in de
trawlvisserij, eveneens gesteld.
Ook de Nederlandse bevolking geeft de voorkeur aan
Noordzeevis (nearwater fish) van goede kwaliteit – welke
in velerlei variatie (rond- en platvis)
je
verkrijgen is -,
boven de, door lange reizen in kwaliteit verminderde,
grove rondvis van dé ,,verre visserij” (IJsland, Barendts-
zee, etc.), welke bovendien van eenzijdige samenstelling
is, namelijk practisch alleen bestaat uit kabeljau’v, schelvis
en koolvis..
Echter kunnen de producenten in de vraag naar ,,Noord-
zee” bodemvis niet voldoende voorzien, daar in verband
met de ovérbevissing de ,,visdichtheid” in de Noordzee
te gering is geworden om met de moderne grote trawlers
op rendabele wijze de Visserij op bodemvis in dit visgebied
te kunnen uitoefenen.
En juist om liet aanbod van vis te kunnen vergroten,
hebben de Nederlandse trawlrederijen deze grote schepen
aangeschaft, daar deze volgens de gangbare mening het
meest geschikt zijn om de visserij in de Noordelijke wateren
uit te oefenen.
Het probleem, dat de trawivisserij in het algemeen niët in voldoende mate die bodemvis aanvoert, Welke de con-
sument vraagt, is in ons land echter nog niet zo toegespitst
als in Groot-Britta/inië.
– in dit land is de visproductie meer eenzijdig gericht op
de aanvoer van verse zeevis uit de Noordelijke visgebieden.
Bedroeg in 1913 de Britse aanvoer van bodemvis 47 pCt
en die van haring 50 pCt van liet totaal, in 1938 was de
verhouding 26 pCt haring en 72 pCt bodemvis. Na de
oorlog
1940/1945
is de aanvoei’verhouding waarschijnlijk
nog verder ten nadele van de haring gewijzigd.
De huidige crisis in de Britse visserij, als gevolg van de
overproductie aan bodemvis door de ,,vei’re visserij”,
is trouwens niet de eerste van die aard. Ook in 1937/38
moest 20 pCt der schepen (naar vangstcapaciteit) vnl.
in Griinsby en 1-lull worden opgelegd, omdat men de grove
rondvis uit de Noordelijke zeeën niet kwijt kon. De prijzen
van dee vis lagen in die periode op hetzelfde niveau als
in 1918, terwijl de kosten verdubbeld waren. In tegen-
stelling hiermede staat liet feit, dat de in Groot-Brittannië
geïmporteerde vis van goede kwaliteit (o.a. platvis) steeds
gaarne door de consument w’erd opgenomen. ‘
In ons land ligt de verhouding tussen de aanvoer van
haring en hodernvis geheel anders, waardoor de trawl-
visserij met grote schepen een minder grote rol speelt dan
in Groot-Brittannië.
Gemiddeld bedroeg in ons land de hai’ingaanvoer in de
periode 1030/38 ca 92 mln kg per jaar en in de periode
1947/49 en 127 mln kg; daarentegen bedroeg de aanvoer
van bodemvis (inclusief makreel) zowel vôôr als na de
oorlog ca 40 mln kg.
l)e vraag doet zich nu voor w’elk aandeel de trawl-
visserij, en wel in liet bijzonder voor zover uitgeoefend door
de grote stoom- en motortrawlers van IJmuiden, in cle
genoemde aanvoer van hodemvis en haring heeft en ook
in de toekomst kan hebben.
Hiervoor dient men na te gaan in welke vorm en door
welke scheepstypen do genoemde vissoorten aan land
worden geb. icht – –
De haringproductie kan men oncl’erscheiden in:
1)
,,The
E’oriomist
”
van 3Juni 1950.
998
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
13 December 1950
Aanvoer va’t gezouten hari’ng.
Deze heeft plaats door stoom- en motorloggers uit
Scheveningen, Kdtwijk en Vlaardingen, welke van eind
Mei tot bgin Januari de haringdrijfnetvisserij uitoefenen.
Een gedeelte van deze loggers vist gedurende de zomer-
maanden afwisselend met het drijfnet of de haringtrawl.
Stoom- en motortrawlers, weIke van half Juli tot half
October de haringtrawlvisserij uitoefenen, kunnen slechts
incidenteel gezouten haring aanbrengen, aangezien deze
schepen zich door hun inrichting en de grootte der be-
manning in het algemeen minder goed lenen voor ver-
werking van de vangst tot gezouten haring:
De productie van gezouten haring bedroeg in de periode
1930/38 gemiddeld 67,7 mln kg per jaar, in het tijdvak
1947/49 gemiddeld 85,3 mln kg. –
Gezien de vooruitzichten voor export en binnenlandse
consumptie is de na-oorlogse productie waarschijnlijk te
groot. Stelt men de behoefte op 75 mln kg gezouten
haring
2)
per jaar, dan zal de jaaraanvoer met 10 mln
kg moeten worden verminderd. Geiien de productiecapaci-
teit der loggers mag worden verwacht, dt de verminderde
aanvoer van gezouten .haring een verhoogde productie
van verse haring ten gevolge zal hebben, welke eveneens
ca 10 mln kg per jaar zal kunnen bedragen.
Aanvoer van verse haring.
In de periode 1930/38 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse
aanvoer van verse haring 24,8 mln kg; in de periode
1947/49 steeg de. gemiddelde productie tot 42,1 mln kg.
Deze hoeveelheden worden aan land gebracht door:
stoom- en’ motortrawlers, welke zoals hierboven reeds werd opgemerkt van Juli tot October de haring-
traivlvisserij uitoefenen. De gemiddelde j aarproducti
van deze. categorie schepen in de periode 1947/49 bedroeg
ruim 21 mln kg;
stoom- en motorloggers; deze beoefenen de visserij
op verse, haring zowel met de vleet (drijfnetten) als met de
tra\vl. De gemiddelde jaarproductie van zgn. vleetharing
(vers) bedroeg in de naoorlogse periode 8,3 mln kg, die
van loggertrawlharing 4,7 mln kg. Rekening houdende
met een vergroting van de aanvoer van verse haring
door de loggers, welke te verwachten is zodra de aanvoer
van gezouten haring van 85 tot 75 mln kg verminderd
moet worden, kan men de productie van verseharing
door deze schepen stellen op ca 15 mln kg;
kbtters en andere kleine trawlvaartuigen. Deze
scheepjes vissen in de maanden rond de jaai’wisseling voor
de Zeeuwse én Belgische kust op de zgn. ijle haring. De
vangst wordt vers aangevoerd; de gemiddelde jaarproduc-
tie na de oorlog bedraagt ca 7,8 mln kg.
Steltmen nu, gezien de bovengenoemde cijfers, de totale
productie (en behoeft’e) op ca 43 mln kg, dan brengen dus
de trawlers ca 50 pCt hiervan aan, de logers ca 35 pCt en
de kotters ca 1″5 pCt.
Naast de aanvoer van haring moet nog worden nage-
gaan öp welke wijze de verse zeevis aan land wordt ge-
bracht. Geiniddeld werd van deze visserijproducten in
de periode 1930/38 ca 39 mln kg aangev’oerd, besta’ande uit
ca 14,5 mln kg platvis (schol, tong, etc.), 20,4 mln kg rond-
vis (kabeljauw, schelvis, etc) en 4,1 mln kg makreel.
In het tijdvak 1947/49 onderging bovengenoemde
totale aanvoer slechts geringe wijzigingen; de .hoeveel-
heid bedroeg gemiddeld 40,2 mln kg per jaar, waarvan 17,7 mln kg platvis, 17,8 mln kg rondvis en 4,7 mln kg
makreel. Er zijn dus wel verschuivingen in de groepen
verse zeevis waar te nemen; de verhouding platvis : rond-
vis wijzigde zich na de oorlog ten gunste van de platvis. De verse zeevis wordt aangevoerd door:
a.
stoom- en motortrawlers, welke in hoofdzaak rondvis
aanbrengen;
t)
Zie: rede Minister Mansholt op dé Visserijdag
1950
b.
motorloggers, -kotters en kustvaartuigen, welke
zowel rondvis als platvis aanvoeren.
De trawlers voerdeii in de periode 1947/49 gemiddeld
per jaar 16,5 mln kg rondvis + makreel aan, de onder
b.
genoemde categorie schepen 23,7 mln kg platvis en
rondvis.
Van de door stoom- en motortrawlers aangevoerde vis
was gemiddeld ca 1 mln kg gevangen in de Noordelijke
wateren.
1-let voorgaande samenvattend zien we dus, dat de
totale aanvoér van zeevis na de tweede wereldoorlog per
jaar gemiddeld ca 167 min, kg bedroeg, waarvan ca 37,5
mln kg gevangen werd door de stoom- en motortrawlers.
De productie van deze. groep schepen omvat dus 22 è 23
pCt van de totale aanvoer van zeèvis.
Ondanks het betrekkelijk bescheiden aandeel, dat de
trawlers momenteel hebben in de totale visserijproductie,
raken de moeilijkheden, waarmede de trawlrederijen te
maken hebben, het gehele visserijbedrijf. Zoals boven
werd aangetoond voeren zowel loggers en kotters als
trawlers grotendeels dezelfde vissoorten aan. Vergroting
van de productie door de ene groep zal ongetwijfeld een’
nadelige invloed hebben op de afzetmogelijkheden van de
andere groep. Dit klemt te meer, wanneer men bedenkt,
dat vergroting van de uitvoer onwaarschijnlijk is, terwijl
een duurzaam verhoogde binnenlandse consumptie, tegen
de concurrentie van andere voedingsmiddelen in, slecht
bereikt kan worden door jarenlange voorlichting en
propaganda, verbetering van distributie, etc.
Toch zullen de omstandigheden er toe dwingen enige
wijzigingen in de samenstelling van de vissersvloot aan te
brengen. 1-lierhij moet vooral worden genoemd de over-
bevissing van de Noordzee. De in 1946 te Londen op-
gestelde conventie met betrekking tot deze kwestie regelt
alleen de maaswijdten van de ntten waarmede gevist
wordt en stelt minimummaten vast yoor verschillende
vissoorten. Vis, die onder de maat blijft, mag niet worden
aangevoerd. De conventie is nog niet door alle betrokken
landen geratificeerd en daardoor nog niet tot uitvoering
gekomen. Echter wordt nu reeds de behoefte gevoeld om
tot verdergaande beperking van de Noordzeevissenij over
te gaan.
Men kan dit bijv. doen, door voor ieder land een maxi-
male vangstcapaciteit voor de visserij op Noordzeebodem-
vis vast te stellen. Een dergelijke regeling zal zeer veel
contrôle-eisen, zodat de uitvoering op grote moeilijkheden
zal stuiten.
Een andere mogelijkheid is: voor ieder, bij de Noord-
zeevisserij belaighebbend land, een contingent vast te
stellen, dat per jaar uit dit visgebied mag worden aan-
gevoerd. Deze hoeveelheden zijn te berekenen, -aangezien
is vastgesteld hoeveel bodemvis de Noordzee jaarlijks kan
leveren, zonder dat de visstand blijvend wordt geschaadt.
Evenzo is uit de aanvoerstatjstjeken, bekend, welke
hoeveelheden hodemvis gemiddeld jaarlijks door de vera
schillende visserijlanden uit genoemde zee worden aan-
gevoerd. Uit deze gegevens is door overleg te bepalen
hoe groot het aandeel van ieder land mag zijn.
Een nadeel van een dergelijke overeenkomst zou zijn,
dat, indien een bepaald land zijn aandeel bijvoorbeeld
reeds in 10 maanden aanvoert, de schepen van dit land
gedurende het resterende deel van het jaar moeten worden
opgelegd.
Welke van de hierboven besproken beperkingsmaat-
regelen men ook wenst door te voeren, de overbevissing
van de Noordzee zal onveranderlijk ten gevolge hebben,
dat een aantal schepen andere visgronden moet opzoeken.
Dit moge blijken uit de volgende berekening. Er is vast-
gesteld, dat de Noordzee jaarlijks maximaal 375 mln.
kg
bodemvis kan leveren. Gemiddeld voert Nederland,
zoals reeds eerder werd aangegeven, jaarlijks ca 35- mln
kg aan (17,5 mln kg platvis en 17,5 mln kg rondvis),
13 December 1
.
950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
999
waarvan 14 â 15 mln kg door stoom- en motortrawlers.
Stelt men nu als eerste mogelijkheid, dat het Neder-
landse aandeel aan Noordzeebodemvis op 35 mln kg
bepaald wordt, terwijl onze behoefte aan
•
verse zeevis
(bodemvis + makreel, geen verse haring) 48 mln kg
bedraag’t. Dan kan er dus uit de Noordzee ca 35 mln kg
bodemvis + ca 4 mln kg makreel, tézamen ca 39 mln
kg verse zeevis worden betrokken. Ruim gerekend moet
er dan ca 10 mln kg verse zeevis uit andere vangstgebieden
worden aangevoerd, waarvoor dan voornamelijk de
Noordelijke visgronden, als de IJslandse wateren, Barendts-
zee, Noorse kustzee e.d. in aanmerking zullen komen.
Men kan voor deze visserij de grote IJmuidense trawlers
inschakelen; zij zullen zich meer dan tot nu toe op genoemde
visgebieden moeten richten en deels de Noordzee als
vangstgebied voor bodemvis moeten verlaten. In de
zomermaanden kunnen deze schepen in de Noordzee de
haringtrawlvisserij beoefenen.
Zoals reeds werd opgemerkt, kunnen in verband met
de, door de overbevissing ontstane, gringe visdichtheid
(voor bodemvis) de grote trawlers in de Noord zeevisserij
piet meer ‘endabel worden geëxploiteerd. Het op groter schaal inschakeler var deze schepen in de verre visserij
zal, vooropgesteld, dat de rondvis van deze visgronden
gerede aftrek vindt bij de consvment, voor de trawler-
rederijen een verbetering kunnen geven. Ten aanzien van deze rondvis moet worden opgemerkt, dat zij waarschijn-
lijk alleen in de vorm van gebakken filets of als zgn.
,,fish and chips” een goede afzet zal kunnen vinden. Het
zal noodzakelijk zijn zowel ten aanzien van de verwerking
als van de afzet van deze vis degelijke voorbereidingen
te,treffen, alvorens grotere aanvoeren te verwachten zijn.
Voor zover nu de grote trawlers als visserij-eenheden uit
de Noordzee verdwijnen, zullen zij vervangen moeten
worden door andere schepen, die het quantum Noordzee-
bodemvis, dat de trawlers aanvoerden (maximaal ca 15
mln kg), moeten overnemen.
Immers, de rond- en platvis afkomstig uit de Noordzee,
is een kwaliteitsproduct, dat zowel door de binnenlandse
consument als voor de export gaarne wordt opgenomen.
De rondvis uit de Noordelijke wateren zal waarschijnlijk
nooit een groot exportartikel kunnen worden, daar landen
als Groot-Brittannië en Dvitslancl deze vissoorten zelf in
grote massa’s produceren.
De Nederlandse Visserij zal dus het toegewezen quantum
Noordzeebodemvis volledig moeten benutten.
1-let type schip, dat voor deze Visserij gebruikt kan worden; is niet zonder meer vast te stellen. \Vellicht is hiervoor een ,,middenslag” trawler het meest geschikt,,
zoals er nu verschillende in de IJmuider trawlvloot worden
gevonden. Helaas echter is het merendeel dezer schepen
Sterk verouderd Qn voor moderne exploitatie niet bruik-baar. Daarnaast is de moderne motorlogger een scheeps-
type, dat de laatste jaren een gciede reputatie heeft ver-
worven ten aanzien van zijn prestaties in de trawivisserij.
De motorlogger is trouwens zowel voor de drijfnet- als
voor de trawlvisserij geschikt gebleken en biedt daardoor
meer kansen voor èen redelijke exploitatie.
Floe het zij, of men motortrawlers van 400-500 4 600 pk
of motorloggers met een machinevermogen van 240 pk
en meer wenst te gebruiken voor de aanvoer van Noordzee-
vis, het is duidelijk, dat de grote trawlers met 600 pk en
meer, minder geschikt zijn voor de Noordzeevisserij.
Men moet deze schepen in de ,,verre visserij” exploiteren
en hun deel in de aanvoer van bodemvis laten afhangen
van de omvang van het Nederlandse aandeel in de Noord-
zeebodemvis. –
Bedraagt dit quanturn 85 mln kg, dan is er behoefte
aan ca 10 mln kg bodemvis uit de Noordelijke wateren.
Zou de hoeveelheid uit de Noordiee op 30 mln 1kg worden
gesteld, dan moet er ca 15 mln 1kg bodemvisvan IJsland
en elders worden aangevoerd. Ook deze hoeveelheid kaP
door de bestaande vloot van grote’ trawlers wordèi aan-
gebracht. Eerst indien de door Nederlandse schepen aan
te voeren hoeveelheid Noordzeebodemvis kleiner zou zijn
dan 30 mln kg of indien de behoefte zou stijgen, zou
uitbreiding van het aantal grote trawlers in overweging
kunnen worden genomen.
T-let bovenstaande leidt tot de conclusie, dat de over-
bevissing van de Noordzee en de daaruit voortvloeiende
gevolgen het noodzakelijk maken de verre visserij o
groter schaal te gaan beoefenen. Dit brengt echter niet in
de eerste plaats met zich een uitbreîding van het aantal
grote trawlers, maar wel modernisering en aanvulling
van de schepen tussen 250 en 500/600 pk machinever-
mogen.
Sanenatting.
De resultaten, welke in Groot-Brittannië door de trawi-
rederijen zijn verkregen met de exploitatie van grote
trawlers voor de visserij in ver afgelegen gebieden Jiouden
voor de Nederlandse trawlvisserij een waarschuwing in.
De verbruiker van vis vraagt in de eerste plaats naai- een
product van goede kwaliteit (al of niet verwerkt) in ver-
scheidene variaties, d.w.z. naar Noordzeevis. De verre
Visserij levert slechts enkele soorten grove rondvis van
vaak mindere kwaliteit. –
Men moet derhalve de productie van de verre Visserij,
in verband met de beperkte mogelijkheden van de Noord-
zeevisserij, zien als een noodzakelijke aanvulling van de
behoefte aan vis en niet de Noordzeevisserij als een aan-
vulling van de verre Visserij.
‘s-Gravenhage.
.
C. KUYPER.
OVERGEDRAGEN
‘DUITSE HANDELSMERKEN MISLEIDEN
HET PUBLIEK.
Onafhankelijk van hetgeen door de geallieerden bij het
vredesverdrag met West-Duitsland t.a.v. de Duitse merken
zal worden beslist, zal onder ogen dienen te worden gezien,
welke houding moet worden aangenomen t.a.v. de voor-malige Duitse merken, welke intussen reeds door een ge-
allieerde iegering aan derden zijn overgedragen. In liet
voorstel, o.a. van de Internationale Kamer van Koophan-
del, wordt, onverschillig welke regeling er voor de merken,
waarover nog iiet beschikt is, zal w’orden toegepast,
zonder meer aangenomen, dat de derden, die een voor-
malig Duits merk van een geallieerde regering hebben
kunnen verwerven, dit merk nu ook zullen kunnen behou-.
den. Zo zeer schijnt deze gedragslijn als een axioma te
worden beschouwd, dat zelfs de Duitse belanghebbenden,
die ter verdediging van hun merkenbezit uiteraard elk
argument te baat nemen, in dit opzicht menen tegenover
een reeds voldongen feit te staan.
Niettemin mag men straks, in het vredesverdrag, door
het vasthouden aan de onvervreemdbaarheid van het nu
eenmaal te goeder trouw verworven merk, daardm echter
niet tevens in strijd komen met de innerlijke waarde van
het betrekkelijke merk, en daardoor tevens de principiële
fout begaan van afbreuk doen aan de ideële waarde van
het merk in het algemeen, resp. aan de béscherming,
welke het internationale merkenrecht verlëent. De functie van het merk is zowel, voor de producent-
eigenaar, een recht, ni. dat uitsluitend zijn product van
het merk mag worden voorzien, als, voor het publiek, de waarborg betreffende herkomst en kwaliteit van dat pro-
duct. Het merk is. dus met name geen voorwerp, geen
product, doch slechts een middel om een bepaald artikel
zowel te beschermen (naar de zijde van de-producent), als
te kenmerken -en dus te garanderen (naar de zijde van het
publiek). . .
Dienovere’enkomtig vindt men
rin
de Conventie van
1′
1000
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 December 1950
Parijs’ (1883), resp. in de latee aanvullingen te Brussel
(1900), Washington (1911), dén 1-Jaag (1925) en Londen
(1934) zowel de bepaling (art: lübis), welke ten doel heeft
de producent t.a.v. zijn merk in de aangesloten landen
dezelfde bescherming te verlenen als de eigen onderdanen
genieten, als ook de bepaling (art. lObis 111-1), dat elke
handeling verboden is, welke, hoe dan ook, een verwisseling
met de producten van een concurrent ten gevolge kan
hebben, terwijl de bepaling (art. Gbis), dat geen staat een
merk rfiag laten inschrijven, dat door zijn overeenkomst
met een ander merk verwarring zou stichten, hetzelfde
doel, nI.- bescherming van het publiek, nastreeft.
Had de Conventie oorspronkelijk (1883) slechts tot doel
de producent te beschermen, later heeft men, ongetwij-
feld onder de indruk van het op de voorgrond komen en
het steeds meer aan belangrijkheid winnen van de andere
functie van het merk, nl. die van de bescherming van
1
het
publiek, in art. 6bis resp. art.’lObis bepalingen opgenoihen,
waaronder ook deze bescherming valt.
Doch ook op lager niveau dan dat van het internationale
recht, nl. het eigen nationale, wordt het publiek beschermd
en wel door de bepaling, dat het frierk slechts ‘mèt de fabriek
of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren
het merk bestemd is, kan overgaan. Het feit, dat met dit’
voorschrift de hand wordt gelicht door het merk in de
registers door te halen, doet daaraan niets af. Uit deze
bepaling blijkt, dat in vele landen ‘ook de nationale wet-
gever de gebondenheid van het merk aan het bedrijf ter
wille van de bescherming van het publiek heeft gewild.
Maar ook in die landen, waarin zulk een bepaling ontbreekt,
wordt niettemin de garantiefunctie van het merk erkend
in zoverre overdracht van het merk niet tot
\
misleiding
van het publiek ma voeren.
De onderwerpelijke Conventie is ten gevolge van de
oorlog en de nasleep ‘daarvan, voor zover zulks Duitsland
betreft, opgeschort, althans momenteel nog buiten werking.
De Herstelconferentie van Parijs (Januari 1946) heeft deze
toestand, in zoverre de inbeslagneming van Duitse merken
(i.v.m. de ruime uitlegging van ,,avoirs” resp. ,,assets”)
werd’ bevolen, onderstreept. Daarbij heeft men echter over
het hoofd gezien, dat het merk een tweezijdig karakter
draagt; en heeft men, toen men de bescherming van de
Duitse producent terzijde heef t gesteld, op hetzelfde
ogenblik liet publiek van dezelfde maatregel de dupe laten
worden; ten gevolge immers van het vogelvrij verklaren van het Duitse merk heeft men de beide functies van het
merk tegelijk teniet gedaan.
Aangezien het merk naar zijn functies nu eenmaal niet
valt te scheiden had men, uit eerbied voor dc, de bescher-
ming van het publiek betreffende, functie, de bedoelde
bepaling niet mogen maken. Niet voor niets is immers
de uitbreiding van art. 6/10bis opgenomen, waardoor ook dèze zijde van het merk in het internationale merkenrecht
werd erkend. Het is indérdaad een feit, dat de grote massa
der kopers er op vertrouwt, dat het artikel, hetwelk hun
onder een sedert jaren bekende naam, welke daardoor
tevens inhoud heeft, wordt aangeboden, ook dezelfde voor-
treffelijke eigenschappen blijft behouden, waarom het ge-
kocht werd. In de periode van 1941 af ziet men, dat deze
functie van het merk bijzonder werd onderstreept, dit ge-
deeltelijk door liet gemis van bepaalde uit Duitsland af-
komstige artikelen, gedeeltelijk door de verwarring en
misleiding ten gevolge van het vogelvi’ij zijn der Duitse
merken. In het bijzonder wordt de zieke, die genezingzoekt
en liet geneesmiddel koopt, hetwelk hem, onder een be-
paald merk, als afdoende bekend is, teleui’gesteld, wan-
neer hem onder dezelfde naam een product van een andere
firma wordt voorgezet.
Men zal wellicht de opmerking maken, dat, indièn al
in Nederland een merk werd overgedragen, zulks nimmer
op lichtvaardige wijze is geschied. In tal van andere landen
is dat echter wèl gebeurd. In menig land worden thans
medicijnen met Duitse merken verkocht, welke niet op
het niveau van de Duitse staan en niet op de gartntie van
een jarenlange ervaring in laboratorium en kliniek kunnen
bogen. Uit het chemisch onderzoek, dat op medicijnen met
bekende Duitse merken uit verschillende landen werd
toegepast, blijkt, dat de aangeboden artikelen bij lange
na niet op de Duitse standaardkwaliteit kunnen bogen.
Men kan derhalve, om nog even op het gebied der pharma-
ceutica ‘te blijven, zonder overdrijving van een chaos op
het gebied van Bayer-, Merck-, Schering- enz. -praeparaten
spreken. Maar ook bij minder in het leven ingrijpende,
niettemin belangrijke, andere producten dan medicijnen,
bijv. bij werktuigen, is teleurtelling hij de koper, als ge-
volg van misleiding, het resultaat, om nog te zwijgen
over reeksen van minder belangrijke producten als cos-
metica, waarbij niettemin de koper zich in zijn opzet, een
product van bepaalde herkomst en kwaliteit te kopen,
meestal evenzeer bedrogen zal gevoelen. Zelfs al biedt de
standing van de nieuwe eigenaar-producent een waarborg
voor een goede, de oude evenarende, kwaliteit, zelfs al
ligt er ook aan ht product van de nieuwe eigenaar een
jarenlange proeftijd ten grondslag, niettemin blijft ook dan
een misleiding van het publiek plaatsvinden, dat nu
eenmaal zijn geld slechts aan een bepaald product van een
bepaalde producent wenst te besteden
1).
1-let lijdt geen twijfel, dat bij het komende vredesverdrag
ook de Conventie van Parijs wederom vol in werking zal
treden, deze Conventie, ten aanzien waarvan zo juist is
vastgesteld, dat met de opschorting van haar werking be-
doeld werd slechts de Duitse producenten te treffen, doch
,dat iii werkelijkheid bovendien, door liet daardoor tevens
vogelvrij verklaren van de Duitse merken, misleiding van
de verbruikers liet gevolg is geweest, resp. nog is. 1et
spreekt vanzelf, dat hij het vredesverdrag ook de Conven-
tie in haar werking volledig zal worden hersteld.. Doch –
zelfs onafhankelijk hiervan – zal ook moeten worden
gedacht aan liet herstel van de functie van het merk tav.
de bescherming van het publiek, resp. aan het doen
ophouden van de thans door de fout van het verleden
geschapen toestand. Immers, deze misleiding heeft, ook
nu nog steeds plaats daar, waar een merk werd overgedra-
gen, zelfs als zulks aan een volkomen capabele producent
geschiedde en zou steeds blijven plaatsvir’der, indien
daartegen niet op ai’idere wijze zou worden gewaakt. Op
deze regel is slechts één (schijnbare) uitzondering, nl. indien
zich in het buitenland een volledig producerend, met de
recepten, resp. werkwijzen geoutilleerd, nevenbedrijf van
het Duitse moederbedrijf bevond. Behalve in geval van
toepasselijklieid van deze (schijnbare) uitzondering’ dienen
– zoals reeds in mijn opstel in ,,E.S.B.” van 7 Juni 1950
aangetoond
2)
– de merken, waarover. nog,niet werd be: schikt, te worden teruggegeven, doch boven.ien (en dat
is de quintessence van de strekking van dit artikel) dienen
de merken, waarover intussen reeds werd he$chikt en
tea aanzien waarvan derhalve het publiek werd en nog
steeds wordt misleid,
VOO!’
de toekomst van een toevoeging
te vordei” voorzien, opdat er onder deze periode een streep
worde gezet. Met de toevoeging aan liet nu eenmaal door
de derde verworvçn merk, dat het artikel niet identiek is
met liet artikel van Duits fabrikaat onder hetzelfde merk,
schijnt ons aan deze noodzaak volkomen te zullen zijn
voldaan.
In de Verenigde Staten ziet men van de bedoelde ge-
dachtengang en de daaruit voortvloeiende regeling voôr-
)l:Iet is ter vermijding van verwarring en, daardoor, ter ver-
inijding van bedrog van het publiek, dat zelfs de niet van jalouzie
vrij te pleiten Britse ,,Trade Mark Protection Society’ de
maat-
regel van liet bevriezen aanbeveelt; zie mijn opstel:„Een bedenke-
lijk voorstel inzake Duitse merken” in ,,E.-S.B.” no 1743, van
4 October 1950. Dit standpunt heeft deze Society in een brief aan
het Markenverbanci E.V. te \Viesbaclen uiteengezet en werd door
deze Duitse vereniging in haar maandblad gepubliceerd. De Society
maakt er nu, na mijn uiteenzetting van de betekenis van haar
voorstel, liet Markenverhand E.V. opmerkzaam op, dat zij met haar
schrijven niet bedoeld heeft haar standpunt Ier openbare discussie
te stellen.
‘) Behandeling van Duitse merken bij het toekomstige vredes-
verdrag” in ,,E.-S.B.” van 7 juni 1950, no 1726, hlz. 451 e.v.
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
beelden in de praktijk. Inbeslagneming van de Duitse
merken en incidentele overdracht daarvan vond reeds in
de eerste wereldoorlog in die Staat plaats, aangezien ook
de Verenigde Staten een ruime opvatting t.a.v. het begrip vijandelijk vermogen huldigen. Doch reeds uit de periode
daarna dateren rechterlijke vonnissen, w’aarbij Amei’i-
kaanse verwervers van – casu quo de merken 4711,
Pyramidon en Apollinaris er toe veroordeeld werden bij
het merk aan te geven, dat de inhoud met het originele
Duitse product niet identiek was. Deze merken waren ge-
durende de eerste w’ereldoorlog in de Verenigde Staten
in beslag genomen en verkocht. Toen daarna de Duitse
eigenaren hun product weer daarheen exporteerden,
trachtten de Amerikaanse (nieuwe) eigenaren dit te ver-
hinderèn. Deze actie werd door hen echter verloren, daar,
aldus het vonnis – de Amerikanen weliswaar het merk
met de Amerikaanse filiaalbedrijven hadden verworven,
echter zonder de originele recepten, zodat de Amerikaanse
producten – aldus het vonnis – niet met de Duitse iden-
tiek konden zijn. Doch de merken waren en bleven nu
eenmaal verkocht. Vandaar de bepaling in het vonnis, bij
gebruik van het merk, daaraan de mededeling toe te voe-
gen: ,,niet samengesteld volgens het van (zo hïjv. in het
gevl 4711) 1792-1917 gebruikte geheime recept”.
In de tweede wereldoorlog blijkt voor de ,,Alïen Property
Custodian” in de Verenigde Staten het.criterium voor de
mogelijkheid van overdracht van een Duits merk niet te
zijn, dat het merk Duits was of dat een Amerikaanse
vei-werver waarschijnlijk wel in staat zou zijn een even goed product te leveren, doch of door de overdracht het
publiek bedrogen zou worden of niet. In het jaarverslag
over 1944 geeft deze Amerikaanse instantie te kenneh,
dat zij het in strijd met het openbaar belang acht om aan een producent (in cle Verenigde Staten) het gebruik van
een Duits merk toe te staan, aangezien hij niet in staat
is precies hetzelfde product te
–
leveren, waaraan dat merk
verbonden is. In het jaarverslag 1948 van dezelfde in-
stantie wordt bericht, dat het merk Odol met de goodwill
0
kon worden verkocht aan de ,,Odol Chemical Corporation of Chicago”, op grond van het feit, dat deze maatschappij
reeds eerder het merk en het recept in licentie verkregen
had, ‘zodat ,,de overdracht van het merk, bij de wiseling
van eigenaar, geen invloed op de kwaliteit van het product
kon hebben”. In het verslag 1949 wordt de overdracht
van het merk ,,Boker”, toebehorend aan een Solinger
firma, vermeld, waarvan de overdracht kon plaatsvinden
op grond van het feit, dat de verkrijgster te New York dit
merk ‘reeds twintig jaren in onherroepelijk licentie voôr de
door haar te New York geproduceerde artikelen gebruikte.
Van de Amerikanen, clie in de gevallen Ligner en Bokei’
hebben beslist, zou men zelfs kunnen verwachten, dat zij
zo. prinôipieel zouden kunnen handelen, dat zij de Duitse
merken alle zouden teruggeven, onverschillig of deze in-
tussen aan derden zijn verkocht of niet, behalve dan,
indien een buitenlands bedrijf reeds véér do oorlog het
Duitse product
01)
grond van de originele recepten, krach-
tens licentie of hoe (fan ook, produceerde. Doch mët het
voorschrift van de evenbedoelde aanwijzing bij het merk
is de tw’eezijdige functie van het merk voor de toekomst
reeds evenzeer voldoende erkend en daaraan recht weder-
varen. Deze handelwijze zou – dit terzijde een volledig
complement zijn yan de in mijn opstel in ‘,E.S.B.” van
7 Juni 1050 voorgestelde regeling voor de teruggave met
twee uitzonderingen.
In de gevallen, waarin op deze wijze de Duitse producent-
exporteur tegenover een concurrent komt te staan, die
gedwongen zal zijn de evenbedoelde, toevoeging hij het-
zelfde merk te voegen, zou het zelfs voor de eerste aan-
beveling verdienen – dus geheel vrij*illig en ter oriëntering
van het puhlielc – ook van zijn-kant het merk aan te vullen mei, de mededeling, dat het product inderdaad op dit merk
recht heeft.
Scheveningen.
.
Dr C. SCHOUTEN.
AANTEKENINGEN.
DE CREDI1TRESTRIOTIE.
In de rubriek ,,Officiële Mededelingen” -van de-Prijs-
courant van de Vereeniging voor den Effectenhandel te
Amsterdam, d.d. 6 December 1950 is door de lIoofdgroep
Banken de nieuwe regeling van de restrictie der bank-
credieten gepubliceerd.
Deze restrictie heeft de vorm van een aantal ,,Algemene
,
Veigunningen”, genummerd 40 A, B, C, D en- E. Tech-
nisch is nI. in Nederland sinds de bevrijding nog steeds –
op grond van art. 19 van de Beschikking Deblokkering
1945 – het verrichten van, overschrijvingen of uitbptalin-
gen, waarmede credietverlening of het beschikken over
openstaand crediet gepaard gaat, verboden (ook al hebben
deze oerschrijvingen etc. op zichzelf niets met geblokkeerd
geld te maken). De Minister van Financiën, of namens deze
De Nederlandsche Banlc, mag lcrachtens deze beschikking
van dit verbod echter ontheffingen verlenen. In de toe-
komst zal deze bevoegdheid van Minister en Nederlandsche
Bank worden uitgeoefend op grond van de Wet toezicht
credietwezen, die zich thans nog in voorbereiding bevindt.
Op grond van de haar toegekende bevoegdheden heeft
De Nederlandsche Bank in 1945 bepaald, dat voor elk door
een credietinstelling te verlenen crediet van meer dan
f 50.000 bij haar een afzonderlijke ‘ergunning moet wor-
den aangevraagd. Hetzelfde geldt voor credieten voor
bepaalde doeleinden, waaronder bijv. investeringscre-
dieten en credieten ter financiering van afbetaling. Voor
de overige credieten was geen aparte vegunnïng nodig;
¶
daarvoor ‘werd in de terminologie van De Nederlandsche
Bank aan de credietinstellingen een ,,Algemene Vergun-
ning” verleend, genummerd: No. 40.
Deze regeling wordt thans voor twee belangrijke cate-
gorieën credietinstellingen, p1. de leden van de Bedrijfsgroep
Handelsban ken en Landbouwcredietbanken beëindigd.
Voor de commissionnairs in effecten (de leden van de Ver-eeniging voor den Effectenhandel) en voor de spaarbanken
(de leden van de Bedrijfsgroep Algemeene Spaarbanken)
blijft de oude regeling van algeméne vergunning No. 40
van kracht.
De nieuwe algemene vergunningen 40 A-E hebben alle
vijf de-vorm, dat het verm’ichten van overschrijvingen of
u i tbetalingén, waarmede credietverlening of het beschikken
over openstaand crediet gepaard gaat, voortaan zonder
speciale anvrage. algemeen geoorloofd is, mits door. de
credietverlenende instellingen aan bepaalde eisen betref-
fende de balanscijfers wordt voldaan.
Deze eisen zijn verschillend voor banken, welke geregeld
maandstaten in voorgeschreven vorm bij De Nederland-
sche Bank indienen (40 A), banken die dat niet doen (40 B),
de beide Centrales der Boerenleenbanken (40 C), hij een
der Centrales aangesloten hoerenleenbanken (40 D) en niet
bij een der Centrales aangesloten boerenleenbanken (40 E).
1-lieronder volgt thans een overzicht dezer balanseisen:
A.
Banken, welke maandsiaen inzenden.
De algemene vergunning wordt door deze banken auto-
matisch verkregen als zij voldoen aan de voorwaarde,
dat hun dekkingsmiddelen ten minste 40 pCt der cre-ditgelden uitmaken en daarnaast nog aan één der vier
volgende alternatieve voorwaarden:
het bedrag der’ ,,dekkingsmiddelen” is niet lager
dan, 90 pCt van het gemiddelde der dekkingsmid-
delen op 30 Juni en 31 December 1949 + (resp. —)
92/3 van het bedrag, w’aarmede de creclitgelden zijn
gestegen (resp. gedaald) boven het (resp. beneden
het) gemiddelde van de creditgelclen per 80 Juni
1949 en 31 December 1949;
de debetsalcli zijn niet hoger dan 105 pCt van hun
stand pci’ 30 September 1950;
indien er een tekort aan dekkingsmiddelen vol-
gens berekening a. bestaat en de bank heeft voor
‘.1
1002
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 December 1950
eenzelfde bediag een voorschot in rekening courant
bij De Nedèrlandsche Bank opgenomen of haar eep
conveniörend papier in disconto gegeven;
d. als önder c. in geval van een teveel aan debetsaldi
volgens berekening b.
hierbij wordt onder dekkingsmiddelen verstaan kas-
geld, tegoed bij De Nederlandsche Bank, kassiers en
giro-instellingen, daggeldleningen, Nederlands schat-
kistpapier, ander overheidspapier, bankiers (nostro-),
echter met aftrek van de bedragen onder c. en d. ge-
noemd.
Debetsaldi zijn wissels, voorschotten tegen effecten,
* debiteuren, deelnemingen (behalve aandelen) en over-
zeese kantoren.
De belangrijkste eis is die onder a. genoemd. Banken,
die, als zij op dit punt de grens hebben bereikt, nog
verdere credieten willen geven, kunnen dit doen door
debet-staan bij De Nederlandsche Bank of verdiscon-
teren, in welk geval zij onder c. of d. valleh. Eis b. is
van belang voor die banken, die in de eerste 9 maanden
van 1950 reeds zoveel crediet verleenden, dat zij niet
meer aan eis a. voldoen.
Banken, die aan bovenstaande eisen niet voldoen,
moeten bijzondere vergunning aanvragen voor crediet-
verlening.
B.
Banken, die geen maandstaten inzenden.
Deze hebbeneen algemene vergunning tot het verstrek-
ken van credieten van maximaal f 2.000 per crediet-
nemer, öf waardoor de debetstand van een crediet-‘
nemer niet stijgt boven die op 1 Januari 1950.
C.
Centrales der boerenleenbanken.
Deze genieten, evenals de bankn die maandstaten
– inleveren, een algemene vergunning tot het verstrekken
van alle credieten op dezelfde
voôrw!aarden,
met uit-
zondering van de minimum-voorwaarde van 40 1)Ct dekkingsmiddelen voor creditgelden, welke voor hen
niet geldt.
D.
Aangesloten boerenleenban/cen.
Hier zijn voor de algemene vergunning geen dekkings-
eisen gesteld. Er zijn vier âlternatieve voorwaarden, nl.:
debetsaldi niet groter dan 10 pCt van creditsaldi;
dehetsaidi niet groter dan 105 pCt van hun stand
op 30 September 1950;
. debetsaldi niet groter dan hun stand op 30 Septem-
ber 1950 + 1/3 van hun stijging sinds die datum;
cl. hij een tekort ad a., b. of c. debet-staan bij hun
Centrale, die op haar beurt weer rekening courant-
crediet opneemt of papier in disconto geeft bij De
Nederlandsche Bank.
E.
Niet-aangesloten boerenleenbanken.
Als bij aangesloten boerenleenbanken, maar met dit
verschil, dat d. vervangen wordt door rechtstreeks
rekening courantcrediet of verdisconteren hij De Ne-
derlandsche Bank.
De regelingen ad C, D en E gelden slechts indien maand-
staten w’orden ingediend; zo nit, dan moet men voor
credietverlening bijzondere vergunning aanvragen.
Vervallen is de tot dusverre geldende voorwaarde, dat
debiteuren hij credietverlening moeten verklaren niet te
beschikken over ter beurze verhandelbare effecten (dezgn.
effectenverklaring).
Het verstrekken vn crediet voor aankoop van effecten
blijft echter verboden.
–
De nieuwe regeling zal 1 Januari 1951 in werking treden.’
Rotterdam.
Drs J.
c.
:BREZET.
DE ECONOMISChE TOESTAND IN KOREA.
De 38ste breedtegraad, die oorspronkelijk slechts als
deinarcatielijn tussen de bezettingszônes bedoeld was en
zich later tot een echte politieke gren§ ont’ikkelde,
verdeelt Korea in een noordelijk en een zuidelijk deel.
liet zuidelijk deel is kleiner dan het noordelijk deel, nl.
resp. 95.230 km
2
tegen 125.610 km
2
, doch in 1940 woonde
daar bijna
2/
van de gehele bevolking van Korea (24,3
mln zielen). Door de terugkeer na de jongste wereldoorlog
van 2,5 mln Zuid-Koreanen, waarvan 1,1 mln uit Japan,
en ten gevolge van het grote aantal vluchtelingen uit het
Noorden (S k 4 mln) bedraagt de bevolking van Zuid-
Korea thans ongeveer 21 mln personen, aldus het
,,Deutsches Institut für Wirtsehaftsforschung” in zijr’t
,,’Wochenberïcht” van 1 December 1950.
In geheel Korea was in 1940rond 75 pCt van de be-
volking in de landbouw werkzaam. Dit percentage was
in Zuid-Korea groter. De intensievere landbouw in Zuid-
Korea gaat gepaard met een grote bevolkingsdichtheid
(1944: Zuid 166 bewoners per km
2
en Noord 73 per km
2
;
1949: Zuid 215 per km
2
).
liet zwaartepunt •t’an de graan- en rijstoogst ligt in het
Zuiden andere producten hebben daar een secundaire
functie. De kwestie van de grondverdeling is voor het Zuiden van groter belang dan voor het Noorden, waar
het grootgrondhezit met een oppervlakte van 1 mln ha
direct werd verdeeld en aan ongeveer 725.000 boerep en
pachters in gebruik werd gegeven. In het Zuiden is men
voorzichtiger te werk gegaan. Terwijl de pacht tot op
hoogstens•
1/3
van de oogst werd beperkt, werd het zich
in Japanse handen bevindende grootgrondbezit. in 1948
aan de pachters verkocht( De naar Noordkoreaans voor-
beeld in het Zuiden doorgevoerde grondverdeling moet
nu evenals in Noord-Korea tegen de wil van de boeren-
bevolking teniet gedaan worden.
De intensieve landbouw in Zuid-Korea is afhankelijk
van aanvoer van kunstmest. Gebrek,aan stikstof gedurende
de oorlog had tot een uitputting van de bodem en tot eenG
achteruitgang in de opbrengst
–
geleid. Daar de grote
stikstoffabrieken in het noordelijk deel liggen, was ook
na de oorlog van herstel van de bodem geen sprake.
Daarbij kwam een achteruitgang van de bebouwde opper-
vlakte tot 67 pCt van het gemiddelde van 140/44. Het
gevolg was rijstschaarste. Pas in 1950 was de toestand ih
zoverre verbeterd, dat tegenover de’ levensmiddelen-
invoer een, zij het geringe, rijstuitvoer naar Japan-stond.
In Noerd-Korea is men er daarentegen naar verhouding
snel in geslaagd, met behulp van de overvloedig ter be-
schikking zijnde kunstmest, de aanvankelijke voedsel-
schaarste te overwinnen.
Noord- Korea.
In Noord-Korea bevindt zich het grootste deel van de
industrie van het land. Dit gebied beschikt over goede
kolen- en ijzerertslagen en over een grote rijkdom aân an-dere mineralen. Dit deel heeft zijn industrie te danken aan
zijn kolen en aan zijn waterkrachtinstallaties, die tot de
grootste en modernste van de wereld behoren en tot 1948
ook GO k 70 pCt van de Zuid-Koreaanse stroombehoefte
dekten. Hier liggen zeven cementfahrieken, kleiaardefabrie-
ken, ijzer- en metaalindustrie en stikstoffabrieken. Volgens
berichten zou de industriële productie in vergelijking met
1944 verviervoudigd zijn en de vooroorlogse stand bereikt
hebben. Dit is niet onmogelijk, daar de Russen hier in
tegnstelling tot in Manttjoerije geen ontmantelings-
politiek hebben toegepast en talrijke geschoolde Russefi
van Koreaanse afkomst in sleutelposities zijn geplaatst.
Zuid-Korea.
Dit gebied heeft grotere moeilijkheden te overwinnen.
Zijn op zichzelf reeds beperkte industriële productie –
aan mineralen wordt alleen wolframerts, grafiet, zink en
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1003
goud in noemenswaardige’hoeveelheden gevonden
heeft
te kampen met gebrek aan geschoolde arbeidskrachten,
een tekort aan stroom en aan kolen. De katoennijverheid
heeft bovendien een tekort aan grondstoffen.
Vele moeilijkheden werden door invoer uit dè Verenigde
Staten overwojinen. Daarenboven werd een plan voor de
opbouw van de
industrie
opgesteld, dat ,de schadelijke
gevolgen van de scheiding tussen Noord en Zuid moest
overwinnen. Een cementfabriek, een olieraffinaderij en
een vlakglasfabriek waren als gevolg daarvan in oprichting,
terwijl met Amerikaanse hulp de vergroting van’ de kolen-
productie, van de electriciteitsvoorziening en van de
stikstofindustrie in voorbereiding was.
De economische moeilijkheden w’eerspiegelen zich ook
in de handelsbalans. V6r de oorlog was 80 pCt van de
buitenlandse handel op Japan gericht. Na de oorlog
oriënteerde het Noorden zich grotendeels op Sowjet
Rusland, terwijl Zuid- Korea aanvankelijk hoofdzakelijk
op de Verenigde Staten was aangewezen. De handel met Japan was zeer gering. De buitenlandse handel ligt bijna
geheel in handen van de Staat.
De buitenlandse handel Qan Zuid-Korea
(in $ 1.000)
1937′)
1947
1
1948
248.617
175.371
179.593
Invoer,
totaal
………….
waarvan uit: Vër. Staten
.
6.136
139.573 126.927
Japan
211.726
20.844 22.766
Andere landen
30.755
14.954
29.900
195.578
4.999 8.865
waarvan naar: Ver. Staten
.
425
2.076
2.057
Uitv’oer,
totaal
………..
,rapan
164.807
2.528 6.500
Andere landen
30.346
392
•
308
‘) Korea.
Teneinde een financiële crisis en inflatie Le voorkomen
werd in begin November 1950 een waardeherziening van
de geldeenheid doorgevoerd. De huidige oorlog zal vooral
aan de Koreaanse industrie ongetwijfeld grota schade
toebrengen. 1-let is dan ook zeker, zo zegt het bovenge-
noemd ,,Wochenbericht”, dat, indien over kortere of
langere tijd. in dit gebied weer vrede zal zijn, opbouw
zonder buitenlandse hulp tot de omogelijkheden behoort.
INTERNATIONALE NOTITIES.
TO)NE3IING VAN DE INVOER IN DE VERENIGDE STATEN.
Voor deeerste maal sinds Juni 1937 overtrof in Augustus
van dit jaar de import de export van de Verenigde Staten,
deelt het’Department of Commerce te Washington mede.
Het exportsurplus van S 65 mln in Juli veranderde in
.een importsurplus van $ 58 mln in Augustus.
Vèrandering Qan Juli op Augustus.
Export
Import
Export-
saldo
(in mln dollars)
—5
—3I
–
2
—1
.1
25
1
—26
8
1
56
1
—48
8
17
1
–
9
5
12
–
7
1
1
—2
3
—6
1
5
—It
24
J –
—
23
14
1
110
1
– 124
De to’eneming van de invoer uit Latijns-Amerika was
wel de be.langrijkste factor bij de verschuiving,-die in de
buitenlandse handel van de Verenigde Staten van Juli
op Augustus plaatsvond. Bijna de gehele vermeerdering
van die invoer bestond uit importen uit Brazilië, Columhië,
Cuha, Chili en Bolivia. De invoer van koffie nam niet
S 35 mln toe, van suiker met $ 20 mln en van koper en
tin met $ 14′ mln.
De import uit Azië, grotendeels bestaande uit rubber
en tin uit Malakka en Indonesië, steeg met
S
11 mln.
Bijna de helft van de toeneming der importen uit Europa
kwam uit het Verenigd Koninkrijk, waarbij platina en
whiskey de belangrijkste producten waren.
DE WEDEROPBOUW IN GRIEKENLAND.
Negen jaar lang heeft’ Griekenland onder oorlog en
burgeroorlog geleden. Deze jaren hebben ecu zodanige
schade en ontwrichting teweeggebracht, dat dit kleine en
door de natuur stiefmoederlijk bedeelde land de buiten-
gewoon zware taak, die de wederopbouw stelt, niet alleen
kan vervullen. Andere landen, vooral Engeland en dë
Verenigde Staten, hebben hulp verleend, tot nu toe v.öor
een bedrag van
S
2 mrd; hiervan w’as
S
700 mln echter
nodig voor militaire doeleinden. Hoewel niet kan worden
gezegd, dat de buitenlandse hulp weggegooid geld is
geweest, valt niet te ontkennen, dat onkunde, protec.tie
en corruptie meermalen tot verkeerde investeringen hebben
geleid.
Griekenland heeft met zoveel structurele vraagstukken
te kampen, dat het nog steeds in een.strïjd om het leven is
gewikkeld en er nog niet aan kan denken om te trachten
van een vaste basis uit het levensniveau van het Westen
te bereiken. In de eerste plaats is er het vluchtelingen-
vraagstuk. Verder heeft dit land een van de hoogste
geboortecijfers. Ieder jaar groeit de bevolking met 80.000
zielen. De schade ten gevolge van de oorlog w’as, zeer groot
en wordt op .bijna 1,5 mrd Zw.frs geschat. De geldeenheid heeft door verschillende devaluaties99 pCt van iijn waarde
verloren. Met de Marshall-hulp, die ongeveer 30 pCt van
het nationaal inkomen bedraagt, is het gelukt de productie
in het lopende jaar weer ongeveer op vooroorlogs niveau
te brengen. [let nationaal inkomen per hoofd der bevolking
zal echter pas tegen het eind van het volgend jaar het
vooroorlogs niveau bereiken.
De w’ederoplouw van het vervoersapparaat, de verho-
ging van de agrarische productie en de industrialisatie
zijn wel de grootste problemen, waarvoor het land zich
ziet geplaatst. Van de 2.679 km spoorlijnen waren er na
de oorlog nog slechts 670 beiijdbaar. Van de 7.750 spoor-
wegw’agons konden er in 1945 nog 600 worden gebruikt.
1-let spoorwegnet werd hersteld en het rollend materiaal
aangevuld. Qualitatief noch quantitatief voldoet het
echter aan moderne eisen. Ook de installaties van de
200 havens bevonden zich na de oorlog in een deplorabi2le
toestand. Met de wegen, v66r de oorlog al niet best, was
het daarna eveneens zeer slecht gestëld. Verbeteringen
w’orden zo snel mogelijk aangebracht. Het herstel van het
transport heeft de hoogste prioriteit, . niet alleen uit
militaire, maar vooral ook uit sociaal-economische ‘en
politieke overwegingen.
Van de bevolking, die 8 millioen zielen telt, vindt 58 pCt
zijn levensonderhoud in de landbouw. Met Amerikaanse
hulp zullen grote grondverbeteringsprojecten worden
uitgevoerd teneinde meer land in gebruik te kunnen nemen.
Daarnaast is industrialisatie noodzakelijk om liet bevol-
kingsoverschot te kunnen opvangen. Er is een .20-jarenplan
in voorbereiding, dat in Januari as. zal worden gepubli-
ceerd. Maar ook voor het doorvoeren van dit plan zullen de eigen nationale middelen niet toereikënd zijn. :Indien
Griekenland, zo schrijft de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 28 November ji., waaraan het bovenstaande is ontleend,
zijn volledige zelfstandigheid wil verwerven, moet de
buitenlandse hulpverlening worden voortgezet.
Canada
………………
Rest van Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Europa
………………
Azië
.A.ustralië en Oceanië
.
Afrika
……………….
Speciale goederen (ynl. mili-
taire hulpverlening)
……
Totaal
……………..
r
1004
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 December 1950
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Do geidmarkt.
De cijfers van de weekstaat van De Nederlandsche Bank
per 4 December gaven aan, dat de gepasseerde ultimo vrij
moeilijk is geweest. Het beroep door discontohandelaars
en banken op de circulatiebank gedaan steeg nl. met f16
mln, terwijl de saldi van banken met f 13 mln daalden.
In de ioop van de verslagwreek trad echter..een duidelijke
ontspanning in. Vrijdag was het aanbod van caligeld reeds
zodanig toegenomen, dat de callrente van 1f tot 1 pCt
werd verlaagd. Voorts bleek de groter geldruimte uit
vraag naar schatkistpapier op de markt. Er bestond vnl.
belangstelling voor korte termijnçn, vermoedelijk met het
doel de liquiditeit voor de eerstkomende maanden nog
wat op te voeren, dit met het oog op de mogelijkheid van
verdere onttrekkingen. De korte termijnen schatkistpapier
noteerden hierdoor aan het einde van de week vrij laag:
December
/8
pCt, Januari 1’/
8
pCt, Februari 1’/
4
/
55
pCt,
Maart en April
13/8
pCt.
Het is niet waarschijnlijk, dat de deze week afgekondigde
credietbeperking veel invloed op de geldmarkt zal hebben.
De toeneming van het bankcrediet aan het bedrijfsleven,
welke gedurende de laatste maanden plaatsvond, ging
geheel buiten de geldmarkt om. Een ,,joyeuze rentrée”
van de hanlelswissel, die een aantal decénnia geleden het
geldmarktmateriaal bij uitstek vormde, bleef achterwege.
Door de credietstop valt hier niëts te beperken, om de,
eenvoudige reden dat er niets
is.
\Vel zal de credietstop, naarmate zij voor de verschillende
banken effectief wordt, d.wz. naar gelang deze nog aan-
wezige marges hebben uitgeput, een verdere drainage van
de Schatkist kunnen voorkomen, hetgeen overigens, naar
de President van De Nederlandsche Bank verzekerde, op
geen enkele wijze argument is geweest bij het besluit tot
credietbeperking. De tendentie van banken om schat-
kistpapier niet te verlengen en met de daardoor verkregen
middelen crediet aan bedrijven te verlenen zal hierdoor
worden geremd en in zoverre zal een zekere consolidatie
van de hoeveelheid schatkistpapier kunnen optreden.
Belangrijk als dit op zichzelf moge zijn, het verlengen of
niet verlengen van schatkistpapier gaat steeds buiten de
geldmarkt om. Dat echter zelfs een eventueel ,,droog-
lopen” van ‘s Rijks Schatkist niet tot geldkrapte en nog
minder tot rentestijging behoeft te lei’den, indien het Mi-
nisterie van Financiën dat niet zou wensen en psychologi-
sche weerstanden zou trotseren, werd reeds vroeger in
deze kolommen uiteengezet.
De kapitaalmarkt.
Het koersniveau op de aandelenmarkt onderging ge-
durende de verslagweek enige stijging, zoals uit de index-
cijfers blijkt.
Het inflatievuurtje werd door belanghebbenden weer
eens opgestookt, o.a. door de nadruk te leggen op de
zwakke positie van de gulden, welke oorzaak was dat er weer verdere vertraging ontstaan is in de voltooiing van
de Benelux.
Tussen de begrippen zwakker gulden en hoger winsten
gapen echter afgronden, terwijl ook hoger winsten en even-
redig verhoogde dividenden door diepe kloven zijn ge.
scheiden. Ook voor hen, die – ofschoon zij de kans op
verdere inflatie aanwezig achten – op dergelijke realistische
wijze de voor- en nadelen van aandelenbelegging over-
wegen, heeft ,,de beurs” argumenten om hen tot aandelen-
belegging over te halen. De geruchten,’ dat het hoof d-
fonds, Koninklijke Olie, een bonus zou uitdelen, althans
enigerlei aangename verrassing voor aandeelhouders in
petto zou hebben, hielJen nI. aan. Wellicht, dat zo toch
wel beleggers, die de koopkiacht van hun spaarpenningen
steeds. verder zien d. ton, bewogen kunnen worden een
aandeeltje Koninklijke le kopen en zich voorlopig de eerste
jaren met een rendement van 3 pCt te vergenoegen.
De vaster stemming kwam ook ten goede aan de prijs-
vorming van claims ter beurzé. Claims van de grote emissie
Nederlandsche Kabelfabriek met name bewogen zich
slechts weinig beneden de theoretische waarde.
De kans lijkt niet uitgesloten, dat de aangekondigde
credietheperkingsmaatregelen meer invloed op de kapitaal-
markt dan op de geldmarkt zullen uitoefenen. Nu de
expansie van crediet aan het bedrijfsleven bemoeilijkt zal
worden, zullen ondernemingen waarschijnlijk eerder en in
ruimer mate tot aandelenemissies en het opnemen van
lang crediet (obligaties of leningen op schuldbekentenis)
moeten overgaan, dan anders geschied ware. De beschikbare
middelen zijn echter beperkt, al kan het aanbod misschien
voor zover het risicodragend kapitaal betreft, door infla-
tieverwachti ngen enigszins worden gestimuleerd. Het lijkt
daarom niet onmogelijk, dat de rentestand voor leningen
aan het bedrijfsleven een stijgende en het aandelenkoers-
niveau een dalende tendentie zal gaan vertonen.
Wat de beurstechniek betreft komt er geen verandering:
het geven van credieten voor het kopen van effecten (o.a.
prolongaties) is reeds jaren verboden en blijft verboden.
1Dec.
8Dec.
1950
1950
Aand. indexcijers
Algemeen
……….. . …….
150,8
152,2
Industrie ………………..215,0
217,0
Scheepvaart ………………161,6
167,2
Banken ………………….126,7.
127,1
Indon. aandelen
…………52,0k
52,0
Aandelen
A.K.0.
………………..
170f
171f
Philips ………………….223
229f
Unilever
………………..215f
2201
H.A.L. …………. ………168f
174f
Amsterdam Rubber ……….125f
124
II.V.A. ………………….
114f
1131
Kon. Petroleum
…………292
297f
Staatsobligaties
2f pCt
N.W.S.
…………..
79f
79
9
/
1
–
6
3-3f pCt 1947
…………..96’/
16
96
15
/
1
6
3 pCt Invest. certif. ……….
975/
97f 3 pCt Dollarlening
……….96
3
/
s
961
J. C. B.
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millloenen francs).
ti
lO
o
o.3
0
CIS
1
tI
0
.2
t
0
..
._
_.
50.0
0,,
Wo-
.0
S
Ei
,.
0
12 0ct.
1950
29.623
942
–
1
8.509
113.238
1
526
19 Oct.
1950
1
29.623
1.600
–
1
7.936
112.488
1
348
26 0ct.
1950
29.623
1.441
–
1
7.953
112.800
1
453
2 Nov.
19501
29.623
1.110
–
1
8.038
114.088
1
858
8 Nov.
19501
29.185
1.613
–
1
8.466
114.173
1
258
16 Nov.
1950
29.198
1.769
2.203 6.853
15.458
376
Rekening courant saldi
‘
.
c
o
>
,0
k
I.
.,4
0
.0
IObD
0
0
12 Oct.
1950
397
97.021
85.797
16
1
2.330
1
4.197
19 Oct.
1950
444
96.191
84.928
17
1
2.323
4.092
26 Oct.
1950
446
96.037.
84.784
15
1
2.438
14.355
2 Nov.
1950
427
97.148
86.282
16
1
2.315
14.241
8 Nov.
1950
407
37.044
85.925
18
2.466
1
4.520
16 Nov.
1950
410
98.389 85.226
58
4.555
6.750
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1005
BANK VAN FRANI(BIJU.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
Staat
aan
de
Voorschotten
‘5
0
55
Data
5)0
5)
:0
1-4
0
Cd
‘5
5)
‘
11)
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
9 Nov.
1950
182.785
400.659
60.042
158.800 426.000
16 Nov.
1950
182.785 391.904
60.042
154.900
426.000
23 Nov.
1950
182.785
411.745
60.042
145.400
426.000
30 Nov.
1950
182.785 389.431
60.042
155.900
426.000
f
Deposito’s
Accords
Data
1
jetten-
de coöp.
circulatie
Totaal
Staat
cono-
Diversen
u
–
–
____
26 Dec.
1946
721.865
63.458
1
9 Nov.
1950
1.495.6/il
164.2661
100
4.142
160.024
16 Nov.
1950
1
1.467.530
1158.977
1
66
9.574 149.336
23 Nov.
1950
1
1.452.636
1185.018
1
39
9.574
175.405
30 Nov.
1950
1
1.502.770
1144.734
83
7.613 137.038
DE NEDE1tLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 11 December 1950.
Activa.
Wissels, pro-
(
Hoofdbank
t
–
messen en
)
Bijbank
,,
–
schuldbrieven
1
Agentsch.
6.000.-
In disconto
t
t
6.000.)
Wissels,
schatkistpapier
en
schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art.
15, onder 40,
van
de
Bankwet
1948)
…………….
..
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van
de
Staat
der Nederlanden
ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……..1.350.000.000,-
Voorschotten
(
Hoofdbank
1
42.768.411,99 ‘)
in rek. ert
1
op
onderpand
Bijhank
688.426,49
(mcl. belenin-
1
gen)
t_ Agentsch.
,,
17.379.762,32
t
60.836.600.80
Op
effecten
enz ………
….
.58.437.052,66 ‘)
Op goederen en celen
2.399.548,14
60.836.600,80
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
……………………..
–
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge
overeenkomst
van
26
Februari
1947
…………………………….
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt en gouden
muntmateriaal
……….873.006.964,09
Zilveren munt enz………18.320.671,03
891.327.635,12′
Papier op het buitenland
. .
380.390.349,07
Tegoed
bij
correspondenten
in
het
buitenland
……….921.846.043,78
Buitenlandse betaalmiddelen
,,
1.081.699,82
1.303.318.092,67
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en sQortgelijke instellingen
……..
417.847.472,45
Belegging
van
kapitaal,
reserves,
pensioen-
fonds en
voorzieningsfonds
…………….
134.070.628,77
Gebouwen
en
inventaris
………………..
1.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
224.583.683,20
5.883.490.113,01
Passlva,
Kapitaal
…………………………..
t
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………
18.418.854,74
Bijzondere
reserves
……………………
69.951.000.39
Pensioenfonds
………..
………………..
24.415.358,54
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst ,,
1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgitien) ……
56,875.555,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
..,, 2.790.746.435,-
Bankassignaties
in
omloop
…………….
..
53.154,84
Rekening courant saldo’s:
‘5
Rijks Schatkist
……
..258.985.269,42
‘s Rijks Schatkist, bijzonde-
re rekening
………1.318.128.753,88
Geblokkeerde saldo’s
–
Saldo’s van banken in Ne-
derland
…………….49.126.004,45
Vrije saldo’s van vreemde
circulatiebanken
en
soort-
gelijke
instellingen
…..491.183.539,89
Andere vrije saldo’s …….. 285.895.216,42
2.403.318.784,06
Crediteuren In vreemde geldsoort
…….. ..
199.086.517,32
Diverse
rekeningen
………………….299.121.727,44
5.883.490.113,01
‘) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Dank in disconto genomen
t
‘) Waarvan aan Indonesiê (Wet van 15 Maart
1933,
Staatsblad
no.
99)
……………..
31 .623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
..,,
133.304.949,50
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT
VAN DE DRIE NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN
HET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederl.
Nederl.
Banken
Banken
en
4
Ned.
Handel-Mij
30
31
30
3″l
Sept.
Oct.
Sept.
Oct.
1950
1950
1950
1950
Activa:
Kas. kassiers en daggeldleningen
Ned. schatkistpapier
64
1976
64
2002
89
2553
84
2565
2038 2066
2642
2649
Ander overheidspapier
Wissels
…………………32
55
.
48
32
91
35
65
38
Bankiers in binnen-en buitenland
.13
111
141
144
Prolovg.en voorsch.tegen effecten
51
47
64
59
251
238
331
306
622
619
772
745
Effecten en syndicaten
24
25
31 31
Deelnemingen (incl.voorschot’ten)
19
19 29
29
805
665
663
832
Gebouwen
…………….
7
7
43
13
Diverse rekeningen
……….
– –
–
–
Belegde bestemmingsreserven..
1 1
t
1
Deblteuren
………………
2962
..
2975
3819
3774
Passiva:
2325 2319 2956 2910
5
4
5
4
Deposito’s op termijn
272 292
397
609
Crediteuren
……………..
Wissels
…………………..
Kassiers en genomen daggeldl
14
15
.
15
15
106
105
132
422
Diverse rekeningen
………..
Bestemmingsreserven
1
t
1 1
Aandelenkapitaal
160
1
160
1
211
1
211
Reserve
………………..79
79
102
102
INLEOGINOEN EN TERUGBETALINOEN OP PARTICULIERE
SPAARBOEKJES BIJ DE ALGEMENE SPAAR. EN
LIJFRENTEKAS IN BELGIË
(in duizenden trancs)
Tijdvak
T
–
eggngen
Terug-
betalin-
gen
Saldo
Tegoed der
inleggers aan
het einde
van het
tijdvak’)
1939
3.331.391
3.496.925
-165.534
,
12.670.559
1946
5.213.362 3.828.538
1.384.824
19.823.453
2
)
1947
8.698.209
4
)
4.964.339 3.733.870
4
)
24.185.471
1
)
1948
8.546.890
5.946.442
2.600.448
27.524.459
1949
8.850.232
6.572.017 2.278.215
30.626.051
‘949
Seplember
705.671
534.951
170.720
29.276.455
Ociober
697.651
568.722
128.929
29.405.384
November
653.347
447.411
205.936
29.611.320
Dècember
871.446
680.092
191,354
30.626.051
)
Totaal 1949
8.850.232
6.572.017 2.278.215
–
1950
Januari
1.070.439
504.020
566.419 31.192.400
Februari
806.166 494.585
311.581
31.191.474
Maart
972.628
643.782 328.846 31.832.897
April
750.003
716.392
33.611
31.866.508
Mei
1
)
662109
638.958
23.151
31.889.659
Juni
1
)
687.577 682.159
5.418
31.895.077
.Iuli
1
)
626.586
703.399
–
76.803
31.818.274
A
ugustus’)
586.715
‘
588.249
–
1.534
31.816.740
September’)
–
535.688
779.702
-244.014
31.572.726
October’)
650.400 571.233 79.167
31.651.893
Bron: ,,Studi(‘.n van de Algemene Spaar- en tijtrentekas”.
Op hel einde van het jaar inclusief gekapitaliseerde interest.
)
Na het omzetten van de geblokkeerde gedeelten in obligatiën
van de Muntsaneringsiening en het aftrekken van de belasting
op het kapitaal.
‘) Van Januari 1947 af inclusief Inkoop van obligatiën van de
Muntsaneringsiening ad frs 823.035.000. ‘) Voorlopige cijfers.
‘) Inclusief rente over 1949.
(In
millioenen guldens)
5)
1006
ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN
13
December 1950
Dli KOLENPOSITIE VAN REIMIIi
‘).
(in duizenden tonnen)
Maand
–
Productie
Afzet
Voorraad aan
het eiude van
de maand
Gem,
1938.
.
2.465 2.336
Gem.
.1946..
1.898
1.897
Gein.
1947..
2.033
2.021
Gein.
1948…
2.223
2.192
em,
1949..
2.321
2.239
September 1949.2.082
2.386 2.680
October
1949.
.
2.361
.
2.667
2.374
November
1949.
.
2.394 2.717
‘
2.051
December
1949..
2.574
2.812
.
1.813
Januari
1950.’.
.
2.483
2.620
.
1.668
Februari
1950..
2.274
2.264
.
1.679
Maart
1950.
.
2.529
2.431
1.7.77
Apr11
1950..
2.350 2.054 2.073
Mei
1950..
2.217 1.960 2.330
Juni
1950..
2.326
1.973
2.682
Juli
‘
‘
1950..
1.621
1.694
2.610
Augustus
1950.
.
2.025 2.200 2.435
‘
Pron: Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instltuut’voor
de Statistiek.
WERKLOOSHEID IN DELOIË
‘).
G h ei
Gedeeltelijk Maand
.
werclos
en
toevallig
Juli 1949
…………….
158.954
61.515
Augustus
….
..
………..
154.011
60.672
September
…………….
164.032
64.361
October
196.463
54.614
November
–
…………….
210.403
48.984
December
.
…………….
202.116
…
62.959
Januari 1950
…
.
216.096
….
…
92.872
Februari
…………….
209.156 55.105
Maart
190.845
…
45.994
April-
………………..
177.987
..
41.968
Mei
………………
165.467
45.522
Juni
157.480
50.843
Juli
152.934
•
51.632
‘)
Broti:’ ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut
voor de Statistiek.
TINI”LlODUCTIE
1)1)
Tin In tinert’s Zuivere tin ‘)
In
1.000
long
Bo
1n do-
Ma-
Ma-
Ne
tons
Ii
.
lak-
To-
Ver
lak-
der-
Gr.
via’)
Sid
ka
taal
St.
ka’)
land
Br.’)
1938
25,5
29,7
43,4
165,0
–
63,7
25,3
32,1
162,1
1939
27,5
26,8
47,4.
107,5
–
80,5
14,4
37,3
~
2r6,o
173,8
1940
37,9
41,3
.83
235,0
1,4
126,9
.
1,2
46,7
225,9
1941 42,1
53,4
79,4
246,0
1,8
125
–
41,3
1942
38,3
9,9
15,7
121,0
16,2.
10
–
37,3
ro,6
1943
40,3
19,1
26,0
138.5
21,5
1
5
–
31,6
110,5
1944
38,7
7,0 9,3
99,5
30,9
5
28,6
93,7
1945
42,5
1,1
3,2
87,5
40,5
2,5
–
27,5
89,4
1946
37,6
6,4 8,4
89,0
43,5
11,5
0,9
29,1
99,3
1947
33,3
15,9
27,0 112,0
33,3 29,3
9,0
28,1
124,6
1948
37,3
30,6
44,8
151,5
36,7
49,7
16,4
31,0 157,4
1949
34,1
29,0
54,9
162,3
36,1
62,7
19,2
28,4
z68,6
7
)
Sept.
2,7
2,2
4,7
13,2
2,9
.5,2
2,2
2,2
1
4,4
Oct.
2,2
2.4
4,9
1,3
3,0
5,8 1,3 2.0
14,2
Nov.
3,6 2,4
4,8
14,5
3,0
6,4
1,1
‘2,7
14,6
Dec.
4,2
2
1
3
4,7
14,6
2,8
5,4
7
)
1,0 2,9
1
3,9
1950
Jan
0,9 2,4
5,2
12,1
2,6 5,5 1,2
2,5
13,8′)
Febr.
1,7
2,5 4,4
12,6
2,4
4,5
1,4
.r,8
12,0
Mrt
.
4,2
2,6
.4,7
r,6
2,7
6,9
1,4
2,4
15,2′)
April
3,0
2,8 4,8
13,7
2,5
5,4
2,1
1,5′)
14,2′)
Mei
2,4 2,8 5,2
‘4,’
3,0
5,4 3,0
2,6
r6,o
Juni
3,3 2,6 4,7
‘3,3
2,3
6,1
2,6
2.2
15,2
7
)
Juli
2,1
2,8
5,1
13,6
2,3
‘
5,2
.
1,8
2,5
‘
35
Aug.
2,7
2,8 4,8
14,2
2,4 6,9
1,5
2,4 14,7
Sept.
2,5 4,6 2,9
1)
Bron: ,,Statistical Bulletin” van de ,,Internatlonal rin Study
Group”, Cursief gedrukte cijfers, zijn schattingen.
‘) Exclusief de U..S.R.
‘) Productie der smelterijen, exclusief uit tinhoudenci afval.
‘)
.Exportcijfers, daar productiecijfers niet beschikbaar zijn.
‘)
Maandcijfers hebben betrekking op vier- of vijfwekelijkse
periodèn.
)
Na de oorlog inclusief productie uit geïmporteerd afval.
‘) Gecorrigeerde cijfers.
.
1
Mi[i
(I1T(1J1
‘
Mr. in de Rechten
–
Psycholoog.
wenst door omstandigheden van werkkring te veranderen en
–
stelt zich beschikbaar voor
Leiding van de Sociale Dienst en/of
de Personeeisselectie
bij
.
grote Onderneming of Instelling.
Leeftijd 37 jaar, gehuwd; ruime ervaring.
Br. onder no. ESB 1896, Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
HET VERBOND VAN
NEDERLANDSCHE WERKGEVERS
HET CENTRAAL SOCIAAL
WERKGEVERS VERBOND
VRAGEN EEN ACADEMISCH GEVORMD
ECONOMIST
DIE ZAL WORDEN BELAST MET
ECONOMISCH ‘RESEARCIWERK
•VEREISTEN
Leeftijd tussen 28 ‘en 40 jaar, publicistische ervaring,
bij
‘voorkeur ook bedrijfservaring, kennis van de
actuele economische en sociaal-politieke problemen
van het bedrijfsleven, zelfstandige werkkraCht.
•GEBODEN WORDT:
Een verantwoordelijke functie, welke ruimschoots
mogelijkheid biedt eigen initiatief tot ontplooiing te brengen. De honorering is in overeenstemmifig met
de hoge eisen, welke aan de functie worden gestêld.
Eigenhandig geschreven brieven met volledige inlich-
tingen omtrent opleiding, ervaring, levensloop, leeftijd
en referenties in te zenden aan het Secretariaat van
het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, Kneuter-
dijk 8, ‘s-Gravenhage.
tole
s
t-
DwIs
l
and-
Binnenkort komt
‘
een nummer
‘
van het
Netherlands Trade Bulletin,
gewijd
aan
de
handelsbetrekkingen
met West-Duitsland, dat
iedere Nederlandse firma prima kansen biedt
handelsbetrekkingen aldaar aan te knopen.
Vraagt ter kennismaking de dundrukedities van
18 November en 9 December. aan, welke naar
Zuid-Afrika zijn verzonden.
Postbus 42
–
Schiedam, Telefoon 69300.
13 December 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1007
PRODUCTIE
AAN NIEUWE VERZEKERINGEN VAN 67
LEVENS.
VERZEKERINGMAATSCIIAPPIJEN IN NEDERLAND.
(in millloenenguldens)
Periode
Kapitaal-
ver-
zekering
Rente-
ver-
zekring
Volks-
ver-
zekering
Totaal
Totaal 1947
626,5 733,6
206,4
1.566,5
Totaal 1948
689,5 921,5
210,4 1.821,4
Totaal 1949
.
655,9
928,1 197,7
1.781,7
1950 Maart ‘i
60,4
.79,8
18,9
159
1
1
April
52,6
76,8
1
)
16,6
‘
146,0
Me
i
51,3 69,4
1
)
17,4
138,1
Juni
58,0
80,5
‘).
17,2
154,7
Juli
58.0
83,7 ‘)
16,8
158,5
Aug.
46,3
76,2′)
13,2
135
1
6
Sept.
50.5
.
79,2
1
)
14,8 144,5
Oct.
58,2
74,9 ‘)
20,2
153,2
Bron:
C13.S.
3)
Gekapitaliseerd
door
vermenigvuldiging
met
10;
Inclusief
opvoedingsrente.
–
IN. EN UITVOER VAN BELGIË’).
51 aan
Invoer
,
Uitvoer
Saldo
Gewicht
Waarde Gewicht
Waarde
Waarde.
in dui-
In mii-
in dul-
in mil-
In mli-
zenden lioenen
zenden
iloenen
lloenen
tonnen
francs
tonnen
frans
francs
Maandgem.’36/’38
2.868 2.019
1.912
A.859
–
160
Maandgem.’47
..
2.322 7.130
1.070 5.138
-1.992
ltjaandgem.’48
. .
2.632
7.293
1.258 6.177
+1.116
Itlaandgem.’49
. .
2.296
6.810 1.210
6.649
–
161
Oct.
1949
. .
2.256 6.595 1.203
5.836
–
759
Nov.
1949
. .
2.297
7.031
1.205 5.663
-1.388
Dec.
1949
. . .
2.331
7.941
1.338
6.331.
‘
-1.610
.Jan.
1950
.
2.124
6.959
1.496
6.661
–
298
Febr.
1950
. .
1.817 6.541 1.059
5.938
–
603
Maart
1950
. .
2.552
8.148
1.536
7.480
–
668
April
1950
. .
2.285
6.907
1.364
6.404
–
503
Mei
150
. .
2.458 7.495
1.181
5.706
-1,789
Juni
1950
. .
2.442
7.884
1.421
6.743
-1,141
Juli1950
. .
2.245 6.745 1.395
6.265
–
480
Aug.
.
1950
. .
2.005
5.611 894
4.371
-1.240
‘ron.,,Statistisch
Bulletin”
van
het
Nationaal
InstItuut
voor de Statistiek.
‘)
Gecorrigeerde gegevens.
[1
N.V. KOM1II(LIJKE EDERLI11DSOIIE PETIIOLEUU lUitLTSOIIÂPPIJ
GEVESTIGD TE ‘s-GRAVENHAGE.
CU1TGIFTED
van
f200.050.000.-
31/
a
pCt. CONVERTEERBABE OBLIGATEES
(converteerbaar in aandelen)
in stukken van nom. 11000.- ,aan toonder.
Deze uitgifte maakt deel uit van een lening
grootf250.000.000..-,
waarvan reeds f49.950.000.- tot den koers van lii- pCt.
ondershands is geplaatst.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde obligaties openstellen op
DONDERDAG 21 DËCEMBER 1950
;
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM en. ‘s-GRAVENHAGE, voor zover aldaar gevestigd,
op de voorwaarden van.,het prospectus dd.
53
December
5956.
Houders van de obligaties der
3
1
/2
pCt. obligatielening
1947
ad nom.
f
ioo.000.000.-,
alsmede crediteuren der
3
1
/2
pCt. onderhandse leningen
5949
tot een gezamenlijk bedrag ad nom.
-f
100.050.000.-
hebben recht van om-
wisseling in obligaties der onderhavige lening ,
tot den koers van 100 pCt.
De na uitoefening van bedoeld omwisselingsrecht eventueel overblijvende obligaties zijn beschikbaar voor vrije
inschrijvingen
–
tot den koers van 101 pCt.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede afdrukken van de trustacte, zijn bij de kantoren van inschrijving
verkrijgbaar.
–
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
BANQUE DE PARIS ET DES PAYS.BAS.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
HOPE&Co.
INCASSO-BANK N.V.
PIERSON
& Co.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
AMSTERDAM,
‘s-GRA
\’FNJ4K!,
53.
December
1950-
.
IIELDRING
&
PIERSON.
RoTTËÏ5XiF
. ,
SCIULL
&
CAPADOSE.
R. MEES
&
ZOONEN.
REGISTEP.
RoUerdun&se Doctoren en Doctorandi
• Bij het Economisch
Archief van de Nederland-
she
Economische Hoogeschool, Pieter de Hooch-
wég 122, Rotterdam, wordt thans een register in-gericht.van afgestudeerden van de Nederlandsche
• Economische Hoôgeschool. Aan allen, die bij het
Economisch Aichief bekend, zijn, is onlangs
per circulaire verzocht spoedig opgave te doen
van hun adres n functie.
Aan hen, die een dergelijk rondschrjven ‘nier
ontvangen hebben, wordt vriendelijk verzocht
l naar aanleiding van ceze advertentie adres en
funçtiel aan het Economisch Archief mede te de-
len. Bij zéér .spoe’dige opgave zal het nog moge-
lijk zijn de verstrekte gegevens te verwerken in
een boekje, eerlang uit te geven vanwege de
Contact Commissie van Academisch Gevormde
Economen, waarin gegevens omtrent afgestu-
deerden van Amsterdam, Rotterdam en. Tilburg
worden opgenomen.
Met de registratie wordt beoogd het contact tussen de Hoogeschool en haar alumni te die-
nen., Het ligt in de bedoeling de afgestudeerden
van Rotterdam voortaan mededelingen te doen
omtrent Hoogeschooldagen, conferenties e.d.
Van het verkrijgen iran de adrsen zal gebruik
worden gemaakt om aan, hen, die hierop prijs blijken te stellen, een exemplaar tte te zenden
van de
.
rede, op 18 September door, de Rector
Magnificus, Prof. Ch. Glasz, ter gelegenheid van
de overdracht van het rectoraat gehouden. -in
dëze rede is o.a. een uiteénzetting gegeven om-
trent de recente
1
veranderingen in de studie aan
de Nederlandsche Economische – Hoçgeschool.
Van toekomstige mutatibs, met betrekking tot adres of functie; wordt hét Economisch Archief
uiteraard gaarne op de hoogte gehouden.
*
Diversen
–
TE KOOP ‘
Villa te Oosterbeek
bev. 4 gr. , 2 ki. k., badk.,
hall, keuken, kelder, zolder,
gar., terras, tuin, C.V. Par-
ket. Nieuw geschilderd. Riant
uitz. Event. overn. ged.
meubilair en stoff. Vrij te
aanv. Koopsom
f
50.000.—.
Br. no. B 4155 Boekhandel
E1ijman, ‘
es.
Postbus :21,
Arnhem.
Door le eigenaar aan parti-
culier aangeboden Buick
Special
1
48,
4
deurs Sedan,
met radio en Nationaliteits-
bewijs. Totaal gelopen 30.000
km. Prijs
f
8000.—. Br. onder
‘no. ESB 1895, bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.
Opdrachten voor adver-
tenties inzenden aan
Advert.-adrnin.
,,E.-S.B.”,
postbus 42 – Schiedcnn
Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen
. .
f.
13.304.227.58
Nederlands
Schackistpapier
.
,,
500.384.763.28
Ander Overheidspapier
14.251 640.62
Wisselt’
.’ .,……,,
3.250.945.27.
Bankiers in Binnen- en
Buitenland …….
17.968.386.45
Effecten en Syndicaten
.
,,
7.984.273.99
Prolongatiën
en ,Vooe-
schotten tegen
Effecten
15.636.211 92
Debiteuren
.
.
..,,
162.683.322.67
Deelnemingen’
(mcl.
Voorschotten)..,,
12.471 235.01
Gebouwen ………
3.500.000.
–
Belegde
Reserve
voor
Verleende Pensioenen •,
759 937 30
f.
752 194 94409
Kapitaal ………
f 45.000.000.-
Reserve
………….15.500.000.-
Bouwreserve
…….
2.000.000.-
Deposito’s op Termijn
104 997 721.-
Crediteuren
………562.441.31705
Geaccepte.erde Wissels
381.068.56
Door Derden
– Geaccepteerd ..
1.379.661.60
K.assiers en genomen
Daggeldleningen
856.152.22
Overlopende Saldi en
andere Rekeningen ,,
18.879.086.36
Reserve voor Verleende
Pensioenen
..,,
759.931.30
– .
f 752 194 944.09
DE TWENTSCHE BANK
N.’.
Maandstaat op 30 Nov. 1950
TE KOOP
EEN
STUJ»EBAKI.lt
CIampion 1950, 4-deurs Sedsun
voorzien van kachel, zorgvuldig bereden (8000 km),
door eerste eigenaar aan particulier. Geen tussen-
persopn.
Er.
onder no.
ESB
1892, bur.
v.
d. bi., Post-
bus 42, Schiedam.
AMSTERDAMSCHE
–
IIANK
N.VS-
INCASSO-BANK-
-N.V.
MAANDSTAAT PER 30 NOVEMBER 1950
Economisch – Statistische
Berichten
–
.
Adres voor Nederland: Pieter de ‘Jlooch.straat 5. ‘R’otterdarn (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mee; en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor BOlgjë: Seminarie voor Gespectaliseerde Eko-
noeiie,
14,
Universiteitstraat, Cent. Abonnementen: Peter de Iloochstraat 5, Rotterddpi (‘4(.).
Bankiers: Ban que de Comrnerce, Brussel.
ACTIEF
(as,
Ke,,je
r
,
èn
Daggeldieningen t
30.162.477.78
Nederlands
schetklstpapier
,
670.958.900,-
Ander over
heidspapier
,,
23.972.000,-.
Wissels
27.898.832,64
Bankiers in bio.
–
een- en buiteni.
,,
62.987.750,-
Effecten en syn.
diceten
,.
8.618.809,90
Pro iongatiên
en voorschotten
legen Effecten
,,
28.040.444.46
Deblieuren
..
303.147.364,57
Deelnemingen
,,
7.247.257,27
Gebouwen
,.
4.000.000,-
t
1.167.033.836.62
PASSIEF
Kepitee.
1
70.010.000,-
Reserve
,.
34.500.000,-
Boowra,er,e
.,
4.000.000,-
De6osite’s
no
termijn
.,
93.638.596.85
Crediteuren
,
014.910.393.29
Geeccopsoerde
wissel,
.39.039.87
Door derden geaccepteerd
..
492.515,25
Diverse.
rekeningen
..
49.443.291,36
11.167.033.836,62
Abonnementsprijs, franco per post, voor ATederlarid
/
26′,–
er jaar,
voor BetgiêfLweernburg f
28,—
per jaar, te voldoen doar. storting van de
tegenwaarde in Belgische francs hij de l3anque de Commerce le Br-tesse
of op haar Belgische potgirorehening
fl0 260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) / .
6,—
,
overige
landen f
28,—
per.
‘jaar.
Abonnementen hunnen in geen met elk nummer en slechts worden
beëindigd per uttimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (IV.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffçnde
advertenties te richten aan’ le
Pit-ma H. A. M. F?oelents, Lange haven xr, Schiedam (Tetefo&is
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0
,40
per mm. Contract-jariecn
op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschilzbare kraahten”
/
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het ret
voor om advertenties zonder
opgaaf_van
redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs