Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1751

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 29 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

EëonomischStat±stische

Betichten

ALGEMEEN WEEKBLAP VOOR HANDEL,
NIJVERHEID,
IINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE,. VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

– . WOENSDAG 29 NOVEMBER 1950

No. 1751

COMMISSIE,’ VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. IV. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C.’ ean’den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoo.’i.

COMM,ISSJE VAN AD ViES
vooii
BELGIË:

J. E. Martens; R. Miry; J. van Tichcen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

iNHOUD:
Blz.
De

artikelen

van

deze

week

………………….
951

Som maire,

sam maries

I
.-

……………………
951

De conferentie inzake de tarieven te
rroI.quay
door

Mr

ii.

van

l3lankenstein

………………..
952

Begenadigde gemeenten
door J. 1-las per

……….
953

De ontwikkeling van de Nederlandse -varkensstapei

door

Jr

Ç.

M.

Hupkes

………………….
954

liet vraagstuk der kapitaalschaarste in Nederland

dooi’ Dr D. H. van Dongen Torman

…………
958

invloed van valutaschommelingen

0
1) de belasting-

heffing door Mr 1f.

R.

Emmen Riedel

………
959

Boébesprekiflg:

II.
(1. ?,lelJer: Economisch techniselie
verschiJnselen.
InleIding
tot iie orgiLIliSatle en techniek van de handel,
bespr. door
Dr

ii.

Thierry

……………………………….
961

A a n t e le e n
i
n g:
liet jaarverslag 1949/50 van het ,,International Monetary
Fiind”

……………………………………

Geld-

en

kapitaalmarkt

: …………………..
963

Grafieken:
LeeîtlJdtophoIIW der Nederlandse en Belgische bevolkIng ..
905

S
t a t is t
i
e k e
Ii:

Biinkstateil

………………………………….
964

Overzicht van do opbrengst der E.lJksiniddelon

……….
966

Verkeer

en

vervoer

In

Nederland

………………….
967

DEZER DAGEN

het regent, o wat iegent het. liet begon met een zacht gemis
in ,,The Time” van 22 November ji., waar werd mede-
gedeeld, dat Koningin Juliana op het Victoria Station

vertoefde ,’,*hile the band pia’ed
Ned,landesch Volk flied

the Dutch equivalent of Rule Britannia”. Maar
het werden hoekvorkjes, toen volgens de berichten voor

het weekeinde dc troepen van de Verenigde Naties -in
– Korea – niet de troepen van generaal Mac Arlliur zoals

wel wordt geschreven – de beslissende opmars als een
militaire wandeling varen begonnçn om. voor Kerstmis
thuis te zijn.

Een kil ont.vaken en droef, deze laatste phase op Korea.
De opperbevelhebber is tot het inzicht gekomen, volgens

de jongste mededelingen, dat hier de wapenen slechtsvooi-dc
toga zullen wijken. De golf spoelt door naar Lake Success,
waar het construeren van drijfhaar materiaal nog steeds
met ijver wordt beproefd, voor zover men kan zien v
p
oral
van .Britse en Franse zijde.

Van Amerikaanse kant blijft de weerslag op het bezoek
van ‘vertegenwoordigers van de Regering te Peking aan
de vergadering der Verenigde Naties voorlopig in de

geest van de kapitein na de schipbreuk: ,,zoo wij hier al
op ‘t drooge staan, wat kan ons dat helpen. WTij worden

eerst door de leeuwen opgegeten en vervolgens ‘door hun
wel pen”. –

Maar tot depositie van Bruin de beer nadat Reynaert
hem in de klem had doen lopen – ghine saghet noint
droevei’ gheen dier no gheenen man – is men niet terug-

gekeerd. Een langzamerhand zee’r geharde generatie leert
zwemmen in zeer roerig water. –

Al blijft zij de schoonheid van het eerbiedig ceremonieel
– als een blik op utopia – bewonderen. Het bezoek van
het Nederlandse vorstelijk echtpaar aan Groot-Brittannië
‘as voor-de beschouwer als de wateren der rust. Diepte
van traditie en vastheid van levenshouding werden ,voor

één keer tot een mate van openbare uiting gebracht,
waartoe gewoonlijk slechts de alledaagsheden het brengen.
Zelfs wie niet verder dan tot het uiterlijk kon doordringen,
kon hieruit nog profijt trekken.

– Naast dit scherpe beeld is het overige waziger. Straats-
burg is; in laatste stemming, niet zo verwaterd als gedu ren-

de. de vele medekavelingen werd gevreesd. liet Europese
parlerhent is er echter nog niet veel beter aan toe dan de

befaamde poes op de wieg na de dijkdoorbraak; slechts
door behendig heen en weer manoeuvreren heeft men kans
gezien de schone idee boven water te houden: behouden
haven is nog nietgemeld. –

Zo ook met de Westduitse economie, de betalings-

balanspositie heeft nieuwe importbeperkingen noodzake-
lijk gemaakt. Voor een deflatie wordt echter niet gevreesd

en de mogelijkheid van financiële hulp blijft.

Is Engeland binnen? ,,The Economist” van 25 Novem-
ber zou dit te houd gesproken vinden, doch met klem
wordt er op gewezen, dat Groot-Brittannië ten opzichte van
de overige Europese landen in een sterke crediteuren-
positie begint te staan. Als eigen belang wordt het gezien,
als men thans ruimer zou importeren. Zou dit betekenen,
dat men ook w’at water in de wijn zou willen doen ten aan-
zien van de prijzen, die riien voor voedingsmiddelen wil
.betalen? Voorlopig zijn de Bmits-Deense onderhandelingen
op deze prijzen afgesprongen. En ook in andcr3 richfing
botert het nog niet helemaal.

pal

HEERENGRACHT 179
S
AMSTERDAM.0

r

-I

n

BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINGTON
Medewerkers: ‘
E.. J. de Boer, Oud. tnsp. d. Gei.
D. Sweepe. Oud.Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr: N. J. Feldmann, Bel. jur.
N. A. Schol. Candidaat Notaris.
Amsterdam: le Helmersstt. 95, TeL 8556b
Haarlem: Ged. Oude Gracht 11h, lol. 12468

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z. – Tel.
25410

Onuib. Verzekeringsidv.

LOD. S. BEUTH

• deskundige
terzake
van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep,
b.v.
artsen

Voorzieningen bij verkoop
van praktijk
of
zaak

Pensioen.voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs.Pensioenfondsen

Aanpassing aannieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondson

ROTTERDAMSCHE

BANK

AFWIKKELING

VAN

NALATEN.

SCHAPPEN.

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

Adverteert in de E.S.B.

1′

R. MEES’.
. & ZOONEN

ANNO 1720

IN HET BELANG VAN HET BEDRIJFSLEVEN is Oct werk van ,,Pro juventute”: outspoorde jeugd helpen
en opvoeden tot nuttige leden van de maatschappij.

IN HET BELANG VAN ..PRO
JUVENXUTE”
is het, als U de ,,Prinsessenkalrnder 1951″ – waarvooi
H.M. de Koningin exclusieve foto’s beschikbaar stelde –
voor rekening van uw bedrijf aan uw werknemers schenkt.
B.v. ter gelegenheid van Sinterklaas of Kerstmis.
Prijs f 2.50 per exemplaar
Kalenderactie ,,Pro Juventute”, Grote Markt 27, Haarlem
Postgiro 51.74.00

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

‘DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam

116
kantoren

in Nederland

en Azië

Néw York

Londen

Tanger

VOORLICHTING OP FINANCiEEL

EN ECONOMISCH GEBIED

Bankiers
&
Asstirantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

DEZE WEEK:

.

Economische, financiële en militaire steunverlening
Onbezoldigde belastingambtenaren
Concurrentie in katoentjes Afvalproducten er goederen.hausse
ZuidAmerika een slinkende markt
Handelscontacten
NieuwO Artikelen

* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en
aanbiedingen van binnen. en
buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINGS.

Abonnernentsprljs f
15.—
per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

951

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Mr II. van Blankenstein,
De con ferentie inzake de tanepen

te Torquay.

De conferentie te Torquay zal een bijdrage moeten

lveren tôt de oplossing van het fundanentele probleem

der verschillen in tarieven van landen met een ongeveer

gelijke graad van economische ontwikkeling. Voor de

Benelux-landen, die de ongelijkheid der tarieven het sterkst

voelen in ‘Europa, heeft zij bijzondere betekenis. Over

de tot nog toe bereikte resultaten bestaat in deze landen

grote ontevredenheid. Mochten de uitkomsten der con-

ferentie niet bevredigend zijn – de resultaten zullen

worden beoordeeld aan de hand van de mate, waarin een

eind zal worden gemaakt aan de bestaande onevenwichtig-

heid -, dan behouden de Benelux-landen zich hunpositie

voor, zowel t.a.v. liet handhaven der reeds vroeger ver-

leende concessies, als t.a.v. het verlenen van nieuwe

concessies en zelfs het toepassen van qiantitatieve invoer-

beperkingen.

J. Hasper,
Begenadigde gemeenten.

Bij het opmaken van de rekening.van liet Gemeente-

fonds 1948/1950 blijkt, dat de. Regering – onwettig –

f 278 mln niet aan de gemeenten heeft uitgekeerd. Hoe

za] dit als een conjunctuurreserve te beschouwen bedrag
over de gemeenten worden verdeeld? De verlenging van

de Noodvoorziening Gemeentefinanciën steunt op een

nieuwe behoeftenorm en houdt onvoldoende rekeninj met

een te verwachten uitgavenaccres. –

Ir
C. M. Hupkes,
De ontwikkeling pan de Nederlandse

arkensstapel.

De Nederlandse varkensstapel was in 1945 tot ongeveer
de helft van de vooroorlogse omvang teruggelöpen. Thans

is het herstel zover gevorderd, dat de vooroorlogse om-

vang
.
aanzienlijk is overtroffen. Schr. beiet dit herstel in

het licht van het in deze gevoerde overheidsbeleid. De

snelle groei van de varkensstapel behoeft uit afzetoogpunt,

gezien de nog steeds aanhoudende vraag naar vlees in

andere landen en de over het algemeen hoge prijzen aldaar,

geen zorgen te geven. De zaak ligt echter anders, gezien

in het licht van het vraagstuk van de voedervoorziening.

Een verruiming Van de voederimport zou een te hoog

oplopen van de binnenlandse vleesprijzen kunnen voor-

komen, terwijl de varkenshouderij gelegenheid zou v’orden

gegeven om ten volle’ van de in de komende jaren aan-

wezige exportmogelij kheden gebruik te maken.

Dr D. H.
van Dongon Torman,
Het oraagstuk der kapitaal:

schaarste in Nederland.

Een overzicht van en commentaar op de debatten tijdens

de jaarvergadering van de Vereniging voor de Staathuis-

houdkunde, op Zaterdag 25 November jl. te Utrecht

gehouden.

Mr W. R. Einmen Riedel,
Inloed.ean.alutaschommelingen

op
de belastingheffing.

In dit artikel bespreekt schr. de prae-adviezen inzake

de invloed van valutaschommelingen op de belasting-

heffing, welke de. ,,International Fiscal Association”

in de afgelopen zomer het licht.deed zien.

SOMMAIRE

Mr
H.
van Blankonstein,
La conférence relatit’e aux tarifs
â
Torquay.

La conférence â Torquay devra contribuer
it
résoudre

le problème des tarifs inégaux et appliqués dans les pays
qui ont atteint
t
peu près le même nivêau de développement

économique. Elle a une importance extraordinaire pour
les pays Benelux, qui subissent le plus le contre-coup de

l’inégalité des tarifs cii Europe. Ces pays sont d’ailleurs

peu satisfaits des résultats réalisés jusqu’â présent par la
conférence. Aussi les pays Benelux seront obligés de
revoir leur attitude au cas oii la conférence n’ahoutirait
pas.

J. I{itsper,
Communes aantagées.

Que]ques notes marginales formulées au sujet du projet
de bi relatif aux dispositions concernant les relations

financières entre l’Etat et les communes.

hC. M. Hupkes,
Le déeloppement de l’éleaage porcin aux
Faijs-Ba.e.

L’auteur esquissé le développement ral)ide du cheptel

porcin d’après guerre et relève la politique suivie en cette
inatière par le gouvernement. L’auteur.est d’avis que cet
accroissernent ne compromet nullement l’écoulement.

Dr D.11.
van bongen Torman,
Le problèrne de la pénurie
de capitaux aux Pays-Bas.

L’auteur donne un aperçu-des débats qui ont eu iieu
ce sujet h Utrecht, samedi le 25 Novembre, h l’occasion
de la réunion annuelle dc la. ,,Vereniging voor de Staat-
huishoudkunde”.

Mr W. R. Enimen Riedel,
L’influènce des fluctuations des
coursde change sur la perception des impôts. –

Dans cet article l’auteur traite des préavis publiés,

l’été dernier, lors de la séance de 1’International Fiscal
Association et relatifs fi l’influence des cours. de change
fluctuants sur la perception des impôts.

SUMMARIES.

Dr
II. van
Blankenstein,
The Tariff Conference al Torquay.
The conference at Torquay will have to contribute
towards solving the problem of tariff differences existing

in countries w’ith an approximatey equal degree of
.economic development. It is of special importance to the
Benelux countries, where these differences are felt most
strongly in Europe. Great dissatisfaction prevails in these
countries about the results which have been attained so
far. 1f the outcome of the conference should not be satis-
factory, the Benelux partners wiil have . to reconsider
their attitude towards conferences of this kind.

J. Hasper,
Pardoned inunicipalities.

Some notes on the draft-bill covering provisions in
respect of the financial relation between the Government
and the municipalities.

Dr C. M. Hupkes,
The development of the Netherlands stock of pigs.

An outline of the rapid post-war development of the
Netherlands stock of pigs against the background of the
policy conducted by the authorities.. This rapid growth
need not cause difficulties as far as sales are concernecl.

Dr D. H.
van Dongen Torinan,
The problen of capital
– shortage in Holland.

A summary of the debates on this suhject during the annual
meeting of the Association for Political Economy, which
was held at Utrecht on Saturday, November 25th 1950.

Dr
W.
R.
Emmen Rietlel,
The effect of fluctuations in the
value of currencies upon taxable inco,ne.

A review of the preliminary advices regardingthe effect
of fluctations in the value of. currencies upon taxable
incorne, published by the International, Fiscal Association.

!

952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 29 November 150

DE CONFERENTIE INZAKE DE TARIEVEN

TÉ TORQUAY.

Toen het door de oorlog geteisterde Europa zijn handels-
betrekkingen binnen het eigen continent en daarbuiten

moest herstellen, stond in het brandpunt der belangstelling

de vraag, hoe te komen aan de nodige lcoopki’acht teneinde in de meest noodzakelijke behoeften te voorzien. Bestaande

tegoeden werden in ri’ieerdere of mindere mate verbruikt

en zo snel mogelijk moest weer een ,,earning capacity”
in het leven worden geroepen. Op hetgebied van de han-

delspolitiek in de engere zin van het woord leidde dit

tot een vrijwel algehele concentratie op een net van bila-
.terale handelsaccoorden, vooral binnen Europa, welke in

hoofdzaak betrekking hadden op het manipuleren van de

quantitatieve beperkingen van in- en uitvoer, liet doel,

dat daarbij voorop stond, was hetverkrijgen van de nood-

zakelijkste goederen op.een wijze, dat deze met de pro-
ductie van het invoerende land konden worden betaald.

Aldus spaarde men zijn opgegaarde kapitaal, voor zover

nog beschikbaar, voor andere doeleinden.

De capaciteit tot produceren van vele der door de oorlog

geteisterde landen heeft zich intussen hersteld, mede dank

zij de hulp van de Verenigde Staten van Amerika. Het

karakter van de handelspolitiek is dus eveneens ver-
anderd. Ofschoon het vraagstuk van de voorziening met

essentiële goederen op een wijze, welke de financiële draag-

kracht der landen niet te boven gaat, nog altijd van groot

belang blijft, begint de aandacht zich toch steeds meer
te concenti’eren op de opvoering van het handelsverkeer
tussen de verschillende landen als zodanig. Binnen West-
Europa geschiedt dit thans in het kader van O.E.E.C.

en met hulp van onze Amérikaanse vrienden, op georgani-
seerde wijze, door middel van liberalisatie ed. Buiten deze,
in oppervlakte beperkte, maar in het handelsverkeer be-
langrijke gemeenschap, lijkt er minder systeem te bestaan.
liet gewijigde karakter
,
van de handelspolitieke be-
trekkingen brengt tevens mede, dat men de andere be-

lemmeringen in het liandelsverkeer dan de quantitatieve
beperkingen – en hieronder nemen de tarieven nog steèds

een zéer grote plaats in – sterker is gaan voelen als een
realiteit. Vooral in de Westeuropese sfeer worden de grote
verschillen in de hoogte der tarieven gezien als een pro
bleem, dat in de ogen van sommigen – in het algemeen
degenen, die leven in landen. met lage, tarieven – een

werkelijke integratie der Europese economie in de weg
staat. .

Intussen zou het onjuist zijn te veronderstellen, dat

niet reeds in de benarde periode kort na de oorlog aandacht
zou zijn geschonken aan het probleem van.de
opheffing
der belemmeringen van het handelsverkeer, ook op het
gebied der tarieven. De verdienste ligt hier ongetwijfeld
in de eerste plaats bij de Verenigde Staten, die reeds tijdens

de oorlog in hun Leen- en Pachtovereenkomsten blijk
gaven het belang van een vrijmaking van het handels-
verkeer na de oorlog te onderkennen. Het initiatief van
de Verenigde Staten na,de oorlog leidde tot een reeks van
conferenties (Londen 1946, Genève 1947, Havana 1947/48,
Annecy 1949, Genève 1950 en thans Torquay), waar werd
gepoogd tegelijkertijd te komen tot een soort van code voor de internationale handelspolitiek en tot een daad-
werkelijke vermindering der belemmeringen van het
handelsverkeer. De code werd in Flavana neergelegd in
liet handvest, genoemd naar die stad. Aangezien zij echter
nog niet van kracht is geworden – men hoort op het

ogenblik zelfs tw’ijfel uitspi’eken of zij er ooit zal komen –
kunnen wij dit handvest hier buiten beschouwing laten. Voor dit artikel is van belang de in Genève in 1947 op-
gestelde Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en
Handel, welke van kracht is op grond van een protocol
van voorlopige ‘toepassing.
De Algemene Overeenkomst houdt veel verder uit-
gewerkte bepalingen in inzake de behandeling op grond-

slag van dë meestbegunstigde natie door de verdrag-

sluitende partijen onderling, dan tot nog toe in de gewone
handeisverdragen gebruikelijk waren. Verder verplicht zij

de verdragsluitende partijen, op enkele gestipuleerde uit-

-zonderingen na, geen quantitatieve beperkingen in te
stellen of te handhaven dan dezulke, welkè nodig zijn voor

het in evenwicht houden van de betalingsbalans. Ook

deze beperkingen moeten zo spoedig mogelijk worden
kfgeschaf t.

liet is misschien nuttig hier op deze aspecten van de

Algemene Overeenkomst te wijzen, omdat zij te vaak uit

liet oog worden verloren. Zij doen zeer zeker hun invloed

gevoelen, bijv. bij de liberalisatie van het handelsverkeer

te Parijs en eventuele pogingen tot een Europèse econo-

mische integratie te komen op basis van Europese pre-
ferenties (bijv.. Schumari’-plan en Stikker-plan). Men be-

denke, dat terwijl O.E.E.C. slechts een aantal Europese
landen omvat (met medeweking van de kant van de

Verenigde Staten en Canada), tot de verdragsluitende

partijen landen in Azië,. Noord- en Latijns-Amerika,

Afrika en Australië, alsmede de. Tsjechoslowaakse Repu-
bliek, behoren.

Niettemin vormen de onderhandelingen inzake de ta-

rieven het meest in het oog lopende aspect van de Algemene

Overeenkomst. In dit verband dient te worden vermeld,

dat de Algemene Overeenkomst – als gevolg vanbe-

paalde gevoeligheden van de kant der Verenigde Staten
– niet heeft geleid tot de oprichting van een inter-
nationale – organistie in de eigenlijke zin van ,het,

woord. Permanente organen zijn niet in het leven ge-
roepen en het secretariaat wordt waargenomen door de
,,Executive Secretary” van het ,,I(nterim) C(ommittee for

the) I(nternational) T(rade) O(rganization)”. Toch spreekt

de overeenkomst van een instantie, genaamd dë ,,Ver-
dragsluitende Partijen”. Dit is de algemene vergadering

van de deelnemers aan de overeenkomst, de zgn. ver-

dragsluitende partijen, welke op betrekkelijk ongeregelde

tijden bijeenkomt. Het zijn deze ,,Verdagsluitende Par-
tijen”, die de derde confei’entie inzake de tarieven, welke

op 28 September ji. in Torquay is begonnen, hebb’en bijeen-‘
geroepen (de eerste vond plaats in Genève in 1947, de
tweede in. Annecy in 1949).

De gewone gang van zaken is bij deze conferenties (be-

halve in Annecy, waar alléén met de toetredende landen
werd onderhandeld), dat alle deelnemers, dat zijn du

de reeds bestaande verdi’agsluitende partijen, alsook de’
nieuwe landen, die wensen toe te treden en dus als liet

ware een entree moeten betalen, in paren met elkaar
onderhandelen. Zij moeten trachten te komen tot over-

– eenkomsten, waarbij zij over en weer concessies uitwisselen,
die op de grondslag der meestbegunstiging aan alle ver-dragsluitende partijen ten goede komen.
Uiteraard is in de praktijk een aantal spelregels uit-

gewerkt. Van deze is wellicht de voornaamste voor de
landen met relatief lage, tarieven de rege], dat het con-solideren (d.w.z. het zich verplichten niet te verhogen)
van een laag recht gelijk staat aan een aanzienlijke reductie
vaui een hoog recht. Dat deze regel geen dode letter is,

blijkt wel uit het feit, dat van de 1380 concessies, welke
de Benelux (inclusief de tarieven van hèt toenmalige –
Nederlands-Indië, van Suriname

en var Curaçao) in
Genève in 1947 heeft gedaan, slechts 190 reducties waren
en 1.190 consolidaties. Daartegenover ‘werden in de onder-
handelingen verkregen 1.730 reducties en 750 consoli-

daties. Ofschoon men steeds voorzichtig moet zijn met dit
soort vergelijkingen (de omvang en betekenis van ,,con-
cessies” kunnen onderling zeer verschillen, reeds door de
indeling van een tarief), spreken deze cijfers toch een
duidelijke taal. –

Een andere regel is, dat nieuw toetredende landen (wo.
in deze conferentie West-Duitsland wel het belangrijkste
is) moeten ,,betalen” voor de concessies, welke dë be-
staande verdragsluitende partijen reeds hebben gedaan in

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

953

vorige onderhandelingen, en waarop de nieuw toetredende

verdragsluitende partijen krachtens de meestbegunstiging
een direct récht krijgen. Ook de werking van
deze
regel
kan aan de hand van de cijfers van de conferentie van

Annecy, waar alleen met nieuw toetredende landen is

onderhandeld, worden aangetoond. Onder hetzelfde voor-

behoud als hierboven is gemaakt kan worden vermeld,
dat de Benelux
(mci.
het toenmalige Indonesië cii de Neder-
landse Antillen) 55 concessies (9 reducties en 46 consoli-

daties) heeft verleend, waartegenover in de onderhande-
lingen 457 ,,directe” concessies werden verkregen (alsmedè
109 indirecte, d.w.z. concessies ,,direct” verleend aan
anderen, maar waarvan wij meeprofiteren). Bij dit punt

moet niet uit het oog worden verloren, dat de nieuw toe-
tredende landen van hun kant mogen verwachten, dat zij
ook mogen rekenen op het handhaven der gegeven con-cessies van de oude leden.

Nederland, België en Luxemburg, die samen één tarief

hebben, treden in deze conferenties als één geheel op.
Gebruik is, dat de onderhandelingen

met een bepaald
land telkens door een Nederlander of een Belg worden

geleid. Aan de conferentie in Torquay nemen 32 verdrag-
sluitende partijen en 7 nieuwe landen deel (in Genève in 1947 waren er 23 deelnemers). Deze 39 landen met hun overzeese gebiedsdelen omvatten in 1948 ca 80 pCt van
de invoer en 86 pCt van de uitvoer van de gehele wereld.
liet valt niet te ontkennen, dat in de landen van de
Benelux een grote ontevredenheid bestaat over de tot
nog toe in deze• onderhandelingen over de tarieven be-
reikte resultaten. Men mag zich afvragen, wat daarvan
de oorzaak is. -Afgezien van de algemene menselijke eigen-
schap, dat men hetgeen men in onderhandelingen heeft
bereikt minder zaar telt dan datgene, dat men niet heeft
kunnen bereiken, is er het belangrijke feit, dat deze con-

ferenties geen eind hebben kunnen maken aan de in het
oog springende ongelijkheid dci tarieven, welke door de
landen van de Benelux het sterkst wordt gevoeld in
Europa. Dat werelddeel heeft een intens onderling handels-
verkeer, véelal tussen landen, die een ongeveer gelijk peil
van ontwikkeling hebben bereikt. De liberalisatie brengt
mee, dat de ongelijkheid der tarieven op dit ogenblik in

het bijzonder in het brandpunt der belangstelling staat.

Bij hrhaling hebben de vertegenwoordigers van de
Benelux-landen op de ernst van het probleem der grote
verschillen in het peil der tarieven gewezen. Dit is zowel voor de Verdragsluitende Partijen geschied, als in Parijs.
De delegaties der Benelux-landen hebben er ook in
rl
orquay

geen twijfel aan’ laten bestaan, dat hun regeringen de
resultaten der conferentie zouden beoordelen aan de hand
van de mate, waarin een eind zal worden gemaakt aan
de bestaande oneven.vichtigheid. Mochten de uitkomsten in dit licht gezien niet bevredigend zijn, dan behouden de
Benelux-landen zich hunpositie voor, zowel tenaanzien
van het handhaven der reeds tijdens vroegere conferenties
verleende concessies, als het verlenen van nieuwe con-
cessies en zelfs liet toepassen van quantitatieve beper

kingen van de invoer, ter bescherming van de door de
hoge invoerrechten van andeie landen in gevaar gebrachte
posities.

1-let is duidelijk, dat de landen van de Benelux hiermede
een vraagstuk aan de orde hebben gesteld, dat de confe-
rentie nog voor een aantal problemen zal plaatsen. De
vraag is zelfs gewettigd, of de tot nog toe gevolgde me-
thoden van onderhandelen, niet zullen moeten worden
‘herzien. Met zekei-heid mag worden gezegd, dat indien ergeen stuwende kracht van buitenaf komt, bijv. van de
zijde der O.E.E.C., het zeer twijfelachtig is of de Benelux-
landen op zichzelf voldoende kracht künnen ontwikkelen
in de onderhandelingen om hun doel te bereiken. Ook
steun van de zijde der Verenigde Staten zou van veel
belang iunnen zijn. 1-let valt niet te ontkennen, dat de
Verenigde Staten in dezeconferenties zijn voorgegaan in
de beweging tot verlaging der tarieven. Dit neemt echter

niet weg, dat een aantal van de rechten der Verenigde

Staten nog steeds zeer hoog is. Bovendien moeten hun
delegaties, reeds met het oog op de bestaande wetgeving,

v’asthouden aan de tweezijdigheid in dze onderhande-
lingen
1),
welke in al haar rigoureusheid doorgevoerd, het

bereiken van een beter evenwicht in de Europese tarieven
onmogelijk zou maken..

1-Toe het ook zij, het is duidelijk, dat voor de landen van

de Benelux de conferentie in Torquay een bijzondere be-

tekenis heeft. Zij zal een bijdrage moeten leveren tot de
oplossing van het fundamentele probleem der verschillen
in tarieven van landen- met een ongeveer gelijke graad
van economische ontwikkeling. Gebeurt dit riet, dan zullen

de landen van de Benelux hun.houding tegenover dit soort

conferenties opnieuw moeten bepalen.

• Torquay.

Mr
1-1.
VAN BLANKENSTEIN. –

‘) Zie voor de handelspolitiek der Verenigde Staten de artikelen
van
J)r T.
Kaufmann in
E.-S.B.’
van
30
November en
14
lie-
cein her
1940.

BEGENADIGDE GEMEENTEN.

lIet is ons allemaal meegevallen. We hebben allemaal
op de een of andere wijze meer aan belastingen betaald’
dan dè Minister van Financiën in 1948 op grond van onze
bereidheid tot offeren heeft mogen ramen. En zo komt het,
dat de uitkomsten van dc Noodvoorziening Gemeente-
financiën 1948 gunstigerzijn dan de wetgever, de gemeen-
ten en zij, die ovei’ de gemeenlefirianciën schrijven, hadden
verwacht, nl. dat de ge’rnecntën een minimum bestaan
zouden leiden, en dat zij aan het einde van de periode van
dri6 jaar, waarvoor de regeling zou gelden, nI. 1948/1950,

nog even arm zouden zijn als weleer.
hoe anders is dat uitgekomen. In de Memorie van
Toelichttng op het ontwerp van wet, houdende voor-
zieningen ten aanzien van de fianciële verhouding tussen

het Rijk en de gemeenten, delen de Ministers van Finan-
ciën en van i3innenlandse Zaken mede,
1
dat zij over de

laatste drie jaren een overschot van niet minder dan
f 278.705.000 in het Gemeentefonds hebben gekweekt ‘).
Dit Fonds hâd eigenlijk elk jaar onder de gemeenten
moeten worden opgedeeld. Dat is niet gebeurd met het

resultaat, dat een bedrag is overgehouden, hetwelk
ongeveer overeenkomt met de som van de voornaamste
uitkeringen op de basis van de gemeentelijke behoeften
van 1948. De Ministers erkennen, dat zij niet juist hebben
gehandeld en dat de wettelijke weg was geweest: het
indienen van een ivetsvoorstel om dè voedingsbronnen
van het Fonds te verminderen. Zij stellen thans voor het
bedrag toch nog aan de gemeenten uit te keren, niet nu,
maar te zijner tijd, zodat het voorlopig berekende restant
ad f 278.705.000 in de genieentepot als reserve zal
worden aangehouden. De Ministers schrijven.,, Op deze
wijzé zou ook van gemeentewege een bijdrage geleverd
kunnen worden in de eventueel te voeren conjunctuur-
politiek, wanneer ondanks een teruglopen van de (rijks)-
inkomsten (dus ook van de jaarlijkse middelen van het
Fonds), de .iitgaven van de Overheid niettemin op het-
zelfde peil dienen te worden gehandhaafd, of mogelijk
zelfs worden verhoogd. Door te beschikken over de reserve, kan alsdan een verlaging van de uitkering uit liet Gemeente-
fonds zolang mogelijk worden voorkomen, of, indien deze
niet kan worden ontgaan, althans geleidelijk worden
ingevoerd”.
Accepteren we de niet-wettige handelingen van de
Regering, die het Gemeentefonds niet ten volle opdeelde,
doch de gemeenten in 1949 en 1950 per circulaire berichtte,
welk accres in ontvangsten uit het Gemeentefonds mocht
worden geramd, en nemen we voor lief de orakelachtige
taal ten aanzien van het ,,eventueel” voeren van een
conjunctuurpolitiek, dan kunnen we ons nog maar ver-
heugen over het feit, dat ,,ergens” een reserve aanwezig

‘) In dit Fonds worden sedert
1930
belastingen gestort, die ten
behoeve van alle gemeenten centraal worden geheven; dc totale
opbrengst wordt onder de gemeenten verdeeld.

954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29. November 1950

is om tegenslagen bij dalende conjunctuur – verwacht

men die dan nog? – op te vangen. Ik moge in herinnering

brengen, dat ik in mijn. artikel in Economisch-Statistische
Berichten van 27 October 1948 (No. 1642), blz. 847,

met het oog op de fluctuerende gemeentelijke inkomsten-

capaciteit de instelling van een middelenfonds heb voor-
gesteld, maar dan niet beheerd, namens de gemeenten

als totaliteit door de Minister van Financiën, doch
door

de gemeentn zet/.

Het lijkt, of dit alles om het even is. Maar hier liggen

principiële kwesties. Men kan stellen: de reserve behoort

aan de gemeenten; zij hebben dus recht op een onmid-

dellijke betaling en iedere gemeente mag het haar toe-

komende deel zelf beheren. Zij ontvangen dan in 1951 nog

een rentevoordeel, dat naar een rentevoet van 3 pCt in

totaal ruim f 8.350.000 per jaar zou bedragen. De Regering
kan stellen, dat het lang niet zeker zou zijn geweest,

dat bij volledige uitkering van de gehele inhoud van het
Fonds door alle gemeenten’ tezamen in die drie jaren uit
de hogere- belastingopbrengsten f 278.705.000 zou zijn

bespaard en dat men veeleer hâd moeten verwachten,

dat althans in diverse gemeenten een deel van dit bedrag
in, de, gewone dienst was verdwenen, c.q. door belasting-

verlaging zou zijn prijsgegeven. Een ander aspect is, dat

deze gelden niet productief werden belegd, noch ergens

zijn opgepot, maar gewoon door het Rijk zijn gebruikt

– om eigen uitgaven goedkoop te financierei.
Doch hoe dit alles zij,, overeen rentevergoeding aan de

totaliteit van de gemeenten. (het Gemeentefonds) wordt

niet gesprôken en, de Ministers denken niet aan een ge-
meentelijk beheer van de reserve. Zij’ gaan in het wets-
ontwerp niet verder dan het kennisgeven van het voor-

nemen om deskundigen op het geliied van de gemeçnte-

financiën bij de verdeling van de reserve te betrekken.
Gezien de gang van zaken in de jaren 1948/1950 zullen
de gemeenten er wel met klem ‘op gaan aandringen ge
meentelijke vertegenwoordigers ook in te schakelen in

het, beheer van ‘het Gemeentefonds zelf en niet alleen bij

het waken over en het besteden van de reserve als een
egalisatiefonds, ‘dat niet de eigen moeilijkheden van een

gemeente zal oplossen, maar de baten vn de ene kan
geven aan een andere, die het naar het oordeel van de
Regering op een later tijdstip meer n,ddig heeft.

Maar er is nog meer. De ingetrokken en.thans aflopende
Ondernemingsbelasting, die speciaal ten behoeve van de
gemeenten werd geheven,, heeft zoveel opgebracht, dat
over 1947 nog rond f 62 inln kan worden verdeeld. De

gemeenten zullen een na-uitkering per hoofd der bevolking
van rond f 6,50 ontvangen, mits de gelden niet ten goede
komen aan de lopende gewone dienst, doch zullen strekken

tot buitengewone aflossing van door de gemeenten gesloten
geldleningen. Dit is hard nodig, omdat vele gemeenten
nog met aanzienlijke tekorten zitten van de dertiger
crisis- en de veertiger oorlogsjaren, en voorts omdat de
gemeenten nog alsmaar, afschrijven op oude objecten, als
moesf het vraagstuk van afschrijven oii vervangingsbasis

nog worden geborn. –
Gaat dat nu zo door met het ter beschikking stellen .van
meer middelen dan absoluut noodzakelijk is? Neen, we hou-
den hiernede op. De toewijzing van middelen aan het

Gemeentefonds.wordt zodanig herzien, dat het Fonds bij
zijn uitkeringen aan de’gemeenten de behoeften van 1951
en 1952 zal dekken naar de hehoeftemaatstaf van 1950.
Maar de Ministers weten nu al, dat sommige gpmeenten
dan in moeilijkheden komen. Zij stellen zich dus voor aan
deze achteropgeraakte gemeenten (bijv. Amsterdam en
‘s-Gravenhage) .een extra uitkering, te geven. En ze geven

boter bij.de vis. Het Fonds zal uit de middelen, die, nahet

wegnemen van. de oorzaken van de grote, meevallers,
in 1948/1950 vrijvallen, worden verrijkt met 10 pCt
van hetgeen in 1950 nodig wordt geacht. –
Een pikante noot is, dat de Mipisters ook op deze rege
ling reeds vooruit zijn gelopen door enkele gemeenten

te adviseren voor 1951 alvast een extra-uitkering te ramen.
Dat komt: omdat de gemeenten, die voor 1951 in moeilijk

heden zouden geraken, uit de middelenstaat reeds hadden

afgelezen, dat de belastingopbrengsten sterk accresseerden

en dat het meerdere ten onrechte niet aan de gemeenten

werd uitbetaald.

Zullen de gemeenten nu haar stijbnde behoeften in

1951 en 1952 naar het ontvangstenpeil van 1950 moeten
regelen? Dat gaat niet, als we alleen maar denken aan de

laatste loonsverhoging van 5 pCt. Gelukkig – althans in

dit verband gelukkig ‘zal de doorwerking van deze
salarisverhoging tegelijk leiden tot een accres in het aan

lieI Gemeentefonds toevallende deel van de belasting-
ontvangsten. Ook op de staatsbegroting wordt tegenover

hogere salarissen, sociale lasten, subsidies ed. een corn-

penserende ontvangst uit belastingen geramd. De ge-
meenten zullen, daarom eveneens hogere ontvangsten,

mogen ramen om de aequivalente uitgaven te kunnen

verrichten. Volgens het wetsontwerp zullen de gemeenten

van het middelenaceres eöhter niet meer ontvangen dan

5 pCt; een eventueel surplus’ wordt naar de algemene
resèrve overgeboekt. Maar kunnen de gemeenten met 5 pCt accres toekomen en zullen zij ‘er genoegen mee

nemen, dat het restant via de reserve aan andere gemeen-

ten wordt uitgekeerd?
De gemeenten zijn door de Noodvoorziening, ontworpen

door de Commissie-Oud, wier advies mm. door de wet-
gever werd aanvaard, met een reserve van f 278 mln
begenadigd. Daar bovenop komt dan nog de na-uitkering

over 1947 van rond f 62 mln. Maar voor deze schotel
linzen wordt een hoge prijs betaald. Al gaat het dan niet om het eerstgeboorterecht, dan toch wel om een verdere

inboeting van de gemeentelijke zelfstandigheid, die on-

voldoende uitgeoefend kan worden alleen maar bij een
zekere vrijheid in de besteding van gelden; die zelfstandig-
heid moet ook tot haar recht komen bij het verkrijgen

van middelen. Burgemeester en Wethouders van Rotter-
dam hebben er in’ hun begrotingsstukken eveneens op

gewezen, dat de gemeenten thans slechts in beperkte mate

een eigen beleid kunnen voeren en dat haar werkzaamheden
.eerst dan veer in d6 autonome sfeer zullen komen, in,dien
zij de van de inwoners te vragen offers tegen de in het
belang van de bevolking te voteren uitgaven kunnen af-
wegen. De mededeling per circulaire, welk percentage van

een aan de gemèenten rechtens ‘ toekomende uitkering
,,mag” worden geraamd, het bewilligen of berusten in
een extra-uitkering, het afschaffen van een specifiek

gemeentelijke belasting, zoals de Ondernemingsbelasting,
de uitbreiding van het systeem van naar subjectieve
maatstaven toe te kennen extra-bijzondere-uitkeringen,

de rantsoenering van een noi’maal ontvangstenaccres,
het zijn allemaal symptomen van achteruitgang. De
gemeenten teren nog op een vroegere grandeur, die in
wezen bestuurlijke armoede bedekt. De gemeenten wensen
geen genadebrood, maar zelfstandigheid; daarom wordt
naar het eindadvies van de Commissie-Oud halsreikend

uitgezien.

Rotterdam.

J. IIASPER.

DE ONTWIKKELING VAN DE
NEDERLANDSE VARKENSSTAPEL.

Het totaal aantal varkens, dat in 1945 aanwezig bleek
te zijn, bedroeg ongeveer de helft van flat in de jaren v66r

de oorlog. Tijdens de oorlogsjaren werd het noodzakelijk

geacht om de Nkerlandse cultuurgrond zoveel mogelijk
in dienst te stellen van de directe voorziening in de mense-
lijke voedselbehoefte. De varkens- ‘en kippenstapel moesten
hierdoor goeddeels worden opgeofferd, daar de
1
omzetting

van bouwlandproducten in varkensvlees en eieren gepaard
gaat met een aanzienlijk verlies aan- calorische waarde.

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

955

Bij varkensvlees bijv. is het nuttig’effect van de omzetting

slechts 25 â 30 pCt.
Door deze inkrimping van de varkensstapel was het
directe productievermogen zeer sterk verminderd, daar

allereerst een kern van fokdieren behouden moest blijven

en daarnaast een belangrijk deel der nog aanwezige dieren

bestemd was voor zeifvoorziening van de agrarische be-

volking. Gebl’ek aan voeder maakte bovendien het mesten

tot een hoog slachtgewicht onmogelijk.
liet heeft tot 1948 geduurd, alvorens het herstel van de

Nederlandse varkensstapel in snel tempo voortgang kon

vinden; thans
is
dit evenwel zover gevorderd, dat de voor-

oorlogse omvang niet alleen weer is bereikt, doch zelfs

aanzienlijk is overtroffen. De betekenis van de ,,varkens-.

industrie” voor de nationale economie van ons land kan

enigszins aangegeven worden door te vermelden, dat de
totale waarde van de tussen 1 Sept. 1949 en 1 Sept. 1950
aangevoerde slachtvarkens globaal berekend kan worden

op f 400 mln.
In de tweede helft van de 19e eeuw heeft het steeds

stijgende welvaartsniveau in West-Europa de belangrijkste

voorwaarden geschapen voor de ontwikkeling van de
varkenshouderij tot een belangrijk agrarisch veredelings-
bedrijf. Daaruit ontstond nl. de mogelijkheid tot een
ruime en lonende afzet van dierlijke producten. De, na de
graancrisis van 1870 veelal onrendabele, verbouw van granen voor de markt kon toen worden omgezet in het
op grote schaal verwerken van bouwlandproducten op
het boerenbedrijf tot melk, varkensvlees en 8ieren.
De productie van varkensvlees werd daarbij in de hand
gewerkt doordat de melkveehouderij zich tegelijkertijd
uitbreidde, waardoor waardevolle bijproducten van de

zuivelbereiding, ter beschikking kwamen.
Vooral op de zandgronden, met hun beperkte gewassen-
keuze, is de betekenis van de varkenshouderij steeds

toegenomen. liet bescbikbaar zijn van voldoende arbeids-
krachten, speciaal op de kleine bedrijven, heeft hiertoe
bijgedragen. In de nabijheid der grte steden, met name

op de weidebedrijven in het Westen, is eveneens onder,
invloed van de groeiende vraag naar varkensvlees en spek
een belangrijke varkenshouderij ontstaan, waarbij in
toenemende mate gebruik wer’d gemaakt van geïmporteerde
granen. Door deze graanimporten werd a.h.w. de basis van
het landbouwbedrijf verbreed en werden de bestaans-
mogelijkheden, vooral ook voor de kleine bedrijven,

groter.
De ontwikkeling van de varkensstapel kan gevolgd

worden met behulp van de periodieke landbouwtellingen.
Het volgende staatje geeft hiervan een beeld sedert

1910.

De ç’arkensstapel sedert 1910.

(voorjaarstellingen)
19 10-1,’,
1
5
mln
1935-152
mln
1945-0,77
mln
1991-1,52
,,
1936-1,68
,,
(946-1,04
1930-2,02
,,
1937-1,10
1947-0,86 1932-2,74
,,
1938-1,54
1948-0,87
1

33-2,1
1
,,
1939—t
,55

,,
1049-1,30 1934-2,07
.
(940-1,29
1950-1,74

De grootste omvang werd bereikt in 1932, op welk mo-

ment evenwel de catastrophale prijsdalingen op de wéreld-
markt in het bijzonder deze bedrijfstak troffen. De toen

door de Overheid doorgevoeide teeltbeperkingen brachten
in de volgende jaren het antal varkens geleidelijk weer
terug, mede waardoor de varkensprijzen zich weer geleide-

lijk konden herstellen.

Alvorens nader in te gaan op de factoren, welke het na-
oorlogs herstel hebben beïnvloed, is het nuttig een ogenblik
de aandacht te bepalen bij enige belangrijke aspecten van

de varkenshouderij.
De afzet van Qarkensplees.

Het vleesverbruik in Nederland besond véôr de orlog
voor ôngeveer 60 pCt uit varkensvlees, voor het overige

hoofdzakelijk uit rundvlees, terwijl import slechts inciden-

teel plaatsvond. De productie van varkensvlees bedroeg

in die jaren echter het dubbele van die van rundvlees.
1-let laatste werd nI. geheel in het binnenland opgenomen,

terwijl voo,r varkensvlees de export van grote betekenis
vas. In het bijzonder heeft de export van bacon een stem-

pel gedrukt op de varkenshouderij, vooral in’ de zand-

streken. Daar
is
men zich na 1930 gaan toeleggen op het

fokken en mesten van varkens, speciaal geschikt voor de
baconbereiding. Alen is er daarbij in geslaagd vaste voet

te krijgen op de Engelse baconmarkt. Ffet Centraal Bureau
voor de varkensstamboeken, dat leiding geeft aan de
fokkerij, heeft o.a. door de stichting van een aantal selectie-

mesterijen daartoe veel bijgedragen. Eveneens is de in-

stelling van de Nederlandse Bacon-Contrôle, die voor een

30-tal aangesloten baconfabrieken het toezicht op de
export uitoefent, van grote betekenis geweest.

Vormt de’ Engelse importbehoefte voor bacon een blijvend

afzetpotentieel, de export van andere varkensvieespro-
ducten is daarentegen steeds afhankelijk van wisselvallige

markten. De relatieve betekenis van de export van bacon

naar Engeland is sedert 1930 dan ook voortdurend toe-
genomen, hetgeen uit het volgende staatje moge blijke’n.

Expo?t ç’an varkensplees, spek en legende ç’arkens.

bcon
jQfl
X

.

ander spek, varkensvlees
(x
1.000
ton)

levende
varkens
(x
1.000
stuks)

1928
56
36
100
1929
48
22
28′
1930
44
33
27 1931
.51
52
17
1932
50

.
50
37
1933
46
30
8
1934
31
19
7
1935
26

10
1
1936
25
8
2
1937
25
9
37
1938
26
‘t
1939
33
5

1940
9
1
2

Sedert 1934 heeft de baconexport zich dus kunnen
handhaven op een niveau rond 25.000 ton, zij het niet
zonder ingrijpen van de Nederlandse Regering. De export
van ander varkensvlees is echter voortdurend teruggelopen.
Slechts in 1937 kon nog een belangrijk quantum slacht-
varkens naar Duitsland geëxporteerd worden in het kader

van het zgn. ,,plan Deterding”, dat steun beoogde te geven
aan de Nederlandse varkenshouderij door middel van

schenkingen aan Duitsland. .

Het beloop pan de aarkensprijs.

Dit beloop biedt, bij vrije prijsvorming een klassiek
voorbeeld van een zgn. korte conjunctuurgolf. Het ont-
staan van een conjunctuurbeweging in de prijzen kan in
het algemeen worden verklaard doordat een goede renta-
biliteit van een bepaalde productie een streven naar uit-
breiding van die productie tengevolge zal

hebben. Een

uitbreiding zal op den duur een groter aanbod veroorzaken, waardoor de prijs van het product zal dalen en de rentabili-
teit dus weer ongunstiger zal worden. De producent reageert
hierop met inkrimping van de teelt, ten gevolge waarvan
het aanbod vermindert, de prijs weer stijgt en een nieuw’e

cyclus wordt ingezet.
De Jong’)
constateerde in het beloop der vaikens-
prijzen een drie-jarige periode. In een uitvoerige studie
toonde hij voorts aan, dat tusen 1920 en 1932 de rentabili-
teit van de varkenshouderij veelal tegengesteld was aan de zgn. aanvangsrentabiliteit, welke berekend werd aan
de hand van de verhouding tussen voederprijzen en varkens-
prijzen op het moment, dat het mesten begon. De varkens-
houders plegen zich, volgens deze schrijver, bij de bepaling

‘) Zie:„Over 1ental)ilitei1ssChOrnmCliflgCfl in de varkensbouderiJ”
door Ir
S. H.
de Jong in
,,E.-S.B.”
van
23
Juni
1937, No. 1121,
blz. 470
e.v.

956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1950

van het aantal op te léggen varkens sterk op deze aan-

vangsrentabiliteit te baseren. Dat de conjuncturele prijsfluctuaties juist bij varkens

zo sterk zijn en een korte periode vertonen, wordt ver-
oorzaakt door de zeer grote elasticiteit van het aanbod
en de betrekkelijk korte duur van het productieproces.
Vooral deze elasticiteit van het aanbod is kenmerkend
voor varkensvlees. Biniien het landbouwbedrijf is nl.

een belangrijke inkrimping of uitbreiding van het-aantal

varkens op korte termijn mogelijk, zonder dat dit sterk

ingrijpt in de bedrijfsvoering en zonder dat dit bijzondere

arbei dsvoorzieningen of investeringen vraagt.

De sterke prijsfluctuaties hebben in het verleden een in-

stabiel en speculatief karakter gegeven aan de varkenshou-

derij, hetgeen een belemmering betëkende voor een gezonde

ontwikkeling. Theoretisch zou een permanente teeltrege-

ling deze bezwaren kunnen ondervangen, doch de ver-
antwoordelijkheid voor een juiste marktprognose zou dan
zeer zwaar wegen, terwijl uiteraard zulk een teeltregeling

een sterke aantasting van de bedrijfsvrijheid en een in-

gewikkeld samenstel van maatregelen met zich zou

brengen.

De na-oorlogse ontwikkeling.

Deze kan slechts bezien worden in het licht van het

gevoerde overheidsbeleid. Dit heeft ni. een overwegende
invloed.op de gang van zaken na 1945 uitgeoefend.

Gedurende de eerste jaren was dit beleid geheel gericht
op een zo goed mogelijke voorziening in de binnenlandse

v1eebehoefte. ,De in de bezettingstijd doorgevoerde teelt-
beperking, vôederrantsoenering, vleesrantsoenering en vaste
vleesprijzen bleven daarbij volledig gehandhaafd. Wél

werd na enige tijd een niet onbelangrijke uitbreiding aan

de teeltvergunningen gegeveil in de verwachting, dat

spoedig voldoende veevoeder uit import beschikbaar zou

komen. Na verloop van een jaar bleek de ontwikkeling

van de importmogelijkheden evenwel zeer teleurstellend,
waardoor de varkensstapel voor 1947 weer tot een lager

peil moest worden teruggebracht.
Het stelsel vn teeltvergunningen kon eerst in de loop

van 1948 eindigen. In datzelfde jaar werd door de Overheid

een nieuwe richting in de landbouwpolitiek uitgestippeld,
die een stempel heeft gedrukt op het verdere beleid.
De hoofddoelstelling van deze landbouwpolitiek, geformu-

leerd als ,,het scheppen van bestaanszekerheid voor de,

boer op het redelijk goed geleide en sociaal en economisch
verantwoorde bedrijf”, wordt begeleid door een meer
concreet streven naar een arbeidsintensieve agrarische

productie.

Een omvangrijke en lonende varkenshouderij kan een
belangrijke bijdrage leveren tot de bestaansmogelijkheid
van een grote categorie bedrijven, die wegens te kleine
oppervlakte het eerst in moeilijkheden verkeren. Indien
de voederbasis van deze varkensstapel bovendien zoveel
mogelijk wordt gezocht in de productie van eigen bodem,
levert zij tevens een belangrijke bijdrage tot de intensi-

vering van de Nederlandse landbouw, omdat dit een ver-
schuiving vraagt van de arbeidsextensieve graanbouw

naar de zeer intensieve verbouw van hakvruchten
2).

Immers, van de opbrengst van 1 ha voederaardappelen
kunnen aanzienlijk meer varkens gemest worden dan van
de opbrengst van 1 ha graan.
Ter verwezenlijking van bovenomschreven politiek ten aanzien van de varkenshouderij is het van grote betekenis
geweest, dat nog in 1948 een prijs voor varkensvlees werd
vastgesteld van f 2,05 per kg geslacht gewicht, hetgeen
een sterke stimulans betekende tot een ontwikkeling in de
gewenste richting. Ondanks de zeer beperkte voeder-
import breidde de varkensstapel zich daarop snel uit.-

‘)
Deze intensivering kan economisch verantwoord worden ge-
acht, indien de prijzen, waarvoor voedermiddelen geïmporteerd
kunnen worden, tenminste die beloning van extra arbeid mogelijk
maken, welke ook hij andere aanwending van deze arbeid kan
worden verkregen.

De zeer overvloedige aardappeloogst en de daarmede

gepaard gaande lage aardappelprijzen in de akkerbouw-

gebieden, heeft echter ongetwijfeld hiertoe veel bijgedragen.
De afzet van varkensvlees werd tot November 1949 nog

geheel door de Overheid beheerst door middel van de

vleesrantsoenering en contingentering van de export,

waardoor het handhaven van bovengen6emde garantie-

prijs geen moeilijkheden opleverde. Er bestonden nl.

vaste consumentenprijzen, al of niet beïnvloed door een

consumentensubsidie.

Na het opheffen van de vleesrantsoenering in November

1949 beperkte de overheidsbemoeiing inzake de varkens:

houderij zich tot:

rantsoenering van importvoeder;

rechtstreekse beïnvloeding van de prijs, en in ver-

band daarmede uitvoering van een regeringscontract vooi

de export van bacon naar Engeland.

De rantsoenering van imporwoeder. Al
het geïm-

porteerde krachtvoeder wordt gedistribueerd over de

bedrijven en over de diersoorten. Voor de varkens wordt
hierdoor slechts zeer ten dele in de voederbehoefte voor-
zien. De binnenlandse granen evenwel zijn vrij verhandel

baar (uitgezonderd tarwe), terwijl voorts gestoomde

aardappelen de mestrantsoenen moeten. aanvullen Ren-
dabele prijzen voor de dierlijke producten zullen ohder

deze omstandigheden een stimulans geven tot een inten-

sieve voederverbouw, via stijgende binnenlandse voedr-
prijzen.

De verdeling van het iniportvoeder (tegen vastgestelde
prijzen) schept voorts de mogelijkheid om bepaalde
câtegorieën van bedrijven, welke om economische en
sociale redenen zulks behoeven, te bevoordelen. Bij dc

huidige regeling wordt hiervan o.a. gebruik gemaakt ten

aanzien van het kleine bedrijf en van het zelfkazende
bedrijf.

Rechtstreekse befnvloeding van de varkensvieesprijs
heeft tot gevolg, dat de, voorheen zo noodloltige, prijs-
fluctuaties worden voorkomen, of althans worden afge-

zwakt. De Overheid stelt jaarlijks een richtprijs voor

baconvarkens vast, in de gerechtvaardigde vernderstel-
ling, dat de prijzen van andere categorieën varkens zich
naar deze .prijs zullen richten. Om twee redenen wordt het
beheersen van de varkensvleesprijs nagestreefd, nI. om

enerzijds de producent een lonende prijs te verzekeren

en anderzijds de consument te beschermen tegen te hoge
vleesprijzen. Dit laatste dient gezien te worden als uit-
vloeisel van de algemene loon- en prijspolitiek van de
Overheid.
De vleespôsitie was bij de opheffing van de rantsoenering

zover verbeterd, dat export van enige omvang mogelijk
werd. Regulering van deze export was het enige nog ten
dienste staande middel tot beheersing der prijzen.’ Tot
1949 beperkte de export zich tot kleine contingenten
bacon voor de Engelse -markt, waar de Deense bacon
reeds eerder weer in belangrijke hoeveelheden werd aan-
gevoerd. Het werd van belang geacht om, ondanks de

slechte binnenlandse vleespositie, zo spoedig mogelijk weer met bacon op de Engelse markt te verschijnen.
1-Jet ,,long-term”-contract met de Engelse Regering,
dat in 1948 werd afgesloten, is van zeer grote betekenis
voor genoemde prijspolitiek. Mede door dit contract

zijn de afzetmogelijkheden tot dusver zodanig geweest,

dat het beheersen van de varkensprijs naar boven veel
grotere moeilijkheden heeft opgeleverd dan het handhaven
van een minimum prijspeil.
De in 1949 geldende richtprijs van f 2,05 per kg geslacht

gewicht voor baconvarkens werd voor 1950 verlaagd tot

f1,85, waabij het karakter van deze prijs eigenlijk ver-anderde in een minimum garantieprijs. Deze verlaging
heeft van de zijde van de la?idbouworganisaties veel critiek
ontmoet, daar de nieuwe prijs bij een berekende kostprijs

van f 1,69 een te lage ondernemersbeloning zou beteknen.

‘1

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

957

Blijkens de laatste tellingen heeft deze prijsverlaging een
snelle uitbreiding van de varkensstapel echter niet in de

weg gestaan. De Meitélling van 1950 gaf een uitbreiding

van de totale varkeiisstapei te zien tot 1,74 mln, tegen
1,30 mln in Mei 1949. In September steeg dit getal tot

2,20 mln, hetgeen weer een uitbreiding met 23 pCt bete-

kende t.o.v. September 1949. De door de Overheid uit-

geoefende aandrang heeft tot deze uitbreiding ongetwijfeld

bijgedragen en mogelijk nog meer het feit, dat de minimum-

prijs gold voor 3e k.valiteit bacon, zodat de minimum-

prijs voor gemiddelde kwaliteit kwam te liggen
op
f1,90,

terwijl itt de praktijk bovendien de prijzen van de zwaardere
varkens meest boven deze basisprijs waren gelegen.

Voor 1950 voorziet het baconcontract in een exportver-

plichting onzerzijds van minimaal 25.000 ton bacon en een
verplichting tot afneming voor Engeland van 50.000 ton.

Voor volgende jaren zijn deze hoeveelheden hoger, terwijl

de’ prijs telkenjare dient te worden overeengekomen
3).

Door midd1 van wekelijkse vaststelling van het quanturn

baconvarkens voor export kon de gestelde prijs in het

binnenland gehandhaafd worden. Moeilijkheden traden

echter op toen een havenstaking in Engeland de export
tijdelijk verhinderde. De inmiddels tbt stand gekomen
verruiming van het handelsverkeer met Duitsland maakte
het op dat moment mogelijk de export van varkensvlees

naar dat land te stimuleren, waartoe de bestaande export-
heffing van f.0,15 per kg tot 0 werd teruggebracht In
zeer korte tijd *erden toen grote aantallen varkens voor
Duitsland geslacht. De vraag van die zijde steeg zelfs
voortdurend en daarmede ook de prijs, waartoe de inter-

nationale spanningen ongetwijfeld bijdroegen. Floewel
reeds spoedig de exportheffing weer werd verhoogd, tenslotte zelfs tot f1,10 per kg, waardoor deze export
geheel kwam stil te staan, kon toch niet wcrden verhinderd,
dat de prïjzèn in het binnenland opliepen. Door het
Bedrijfschap voor Vee en Vlees werd zelfs de lucratieve
export van vleesconserven naar dollarlanden gecontingen-

teerd, terwijl de baconexport steeds maar niet kon worden
hervat, liet bleek toen evenwel, dat het binnenland het
gehele aanbod opnam, bij een prijsniveau, dat voor cou-

rante varkens boven f 2,00 bleef.

Naar de oorzaken van deze abnormale vraag in het
binnenland kan slechts worden gegist. De vraag van de
zijde der vleesarenindustrie speelde hierbij zeker een rol,

terwijl tevens een grbtere consumptie van varkensvlees

moet worden verondersteld.

De tockorn.stige ontwikkeling.

Zonder in speculatieve beschduwingen te treden, kunnen

– enkele opmerkingen worden gemaakt over mogelijkheden

van de toekomstige ontwikkeling.
Gezien de sterke uitbreiding van de varkerisstapel in het
laatste halfjaar is onvermijdelijk een vergroting van het
aanbod van slachtvarkens in de komende maanden te

verwachten, hetgeen op de prijs invloed
mbet
hebben.

Het is van groot belang, dat deze prijs veer daalt tot een
peil, waarbij regelmatig een voldoende hoeveelheid bacon

kân worden geëxporteerd, daar -anders het contract met
Engeland in gevaar kan komen. liet is thans al zeer de

vraag, of de minimumhoeveelheid van 25.000 ton dit jaar
nog kan worden geleverd, daar hieraan nog ongeveer
6.000 ton ontbreekt. Na drie maandenstilstand zijn eerst
in October weer op kleine schaal baconslachtingen ver-
richt. De prijs voor deze varkens ligt om de f 2,00, waarbij
bedacht dient te w’orden, dat de prijzen van de afsnijdingen

l)e prijs,. die jn 1950 voor dc bacon door Engeland wordt
betaald, is niet bekend gemaakt. In liet eerste halfjaar betaalde
de Regering voor de baconvarkens gemiddeld ongeveer t 1,90.
Een baconvarken levert.gemiddeld 70 kg vlees, waarvan 50 kg als
bacon kan worden gebxporieerci. De opbrengst van de afsnijdingen
en slachtafvallen beïnvloedt uiteraard de uit deze cijfers resu]terendc
baconprijs. De ontwerp-begroting voor liet Landbouw-Egalisatie-
fonds voor 1951 bevat een memoriepost voor aan- en verkoop van
bacon. Volgens de toelichting wordt aangenomen, dat geen winst
wordt gemaakt of verlies geleden.

en slachtafvallen eveneens zijn gestegen. De zwaardere

varkens voor het binnenland noteerden in October nog

belangrijk boven f 2,00. Bij liet sluiten van het bacon-
contract zijn partijen overeengekomen, 4at gestreefd zou

worden naar een baconleverantie van 40.000 ton, zodat de

mogelijkheden voor 1950 lang niet zullen worden gebruikt.
Voor 1951 is een minimum overeengekomen van 35.000

ton en een maximum van 60.000 ton. Voor 1952 is de

minimumhoeveelheid vastgesteld op 45.000 ton. Dit alles betekent, dat ei’ voor het komende jaar reeds

een vaststaande exportmogelijkheid voor 60.000 ton bacon
is, waarvoor 1.200.000 baconvarkens nodig zullen zijn.
De tdtale varkensproductie kan in 1951
op
ca 2,7 mln

stuks geraamd worden, welk cijfer verminderd dient .te

worden met 400.000 varkens voor huisslachting.

Met dit baconcontract is dus reeds de afzet van de helft
van de verwachte aanvoer verzekerd. Hoewel de verliou-

diogen in tonnen vlees uitgedrukt iets minder gunstig

liggen, is het duidelijk, dat dit contract van groot gewicht

is, niet alleen uit een oogpunt van deviezenophrengst,

maar ook voor de stabilisatie van de binnenlandse vlees-
markt. –
Gezien ook de nog steeds aanhoudende vraag naar vlees
in aidere landen en de over het algemeen hoge prijzen

daar, zijn de afzetmogelijkheden in de nabije toekomst zeer
gunstig te noemen. De snelle groei van de varkensstapel
behoeft dan ook uit een oogpunt van afzet geen zorgen

te geven.

Wél echter vraagt een andere zijde van deze uitbreiding

onze aandacht, nI. het vraagstuk van
de yoeder000rziening.

De toewijzingen van importvoeder bedragen per dier in
de meeste gevallen minder dan de helft van de totale
voederbehoefte. lIet overige moet uit de binnenlandse
oogst worden geput. Bij ae regeling voor het rantsoenerings-

jaar 1950/51 wordt uitgegaan van een voederimport van
ongeveer dezelfde omvang als vorig jaar. Op grond van de
in Mei reeds geconstateerde uitbreiding van .de rundvee-,
varkens- en kippenstapel heeft dit een verlaging van de
normen per dier over de gehele linie ten gevolge. hierdoor
zijn de reeds bestaande spanningen, zich uitende in het
oplopen van de binnenlandse voederprijzen, er op zijn minst niet kleiner op geworden. De onverwacht sterke
uitbreidirig van de.varkensstapel nadien kan zeker niet
blijvend zijn, indien in de daardoor ontstane extra voeder-
behoefte niet wordt voorzien. De opvallende daling van
de bigenprijzen kan nu reeds als een aanwijzing in die

richting worden beschouwd.
De krachtige beperking van de voederimport, als onder-

deel van de regeringspolitiek, bedoelt
itt
de eerste plaats

de voederproductie in eigen land te stimuleren. hoewel
ongetwijfeld alle mogelijkheden tot opvoering van de
binnenlandse productie niet als uitgeput mogen worden
beschouwd, kan hiervan in de naaste toekomst niet al te
veel worden verwacht. In deze richting zijn reeds grote
vorderingen gemaakt, doch de uitbreiding van de vee-

stapel dreigt hierop vooruit te lopen.
Een ander argument voor de beperkte voederimport, ni. dat niet meer krachtvoeder op de wereldmarkt ver-
krijgbaar zou zijn, is onaanneemlijk, gezien vooral de
relatief kleine plaats, welke Nederland onder de impor-
terende landen inneemt. Een deel van deze veevoeders moet evenwel uit landen met harde valuta worden be-
trokken, terwijl de export van varkensvlees bijv. hoof d-

zakelijk tegen ponden en marken geschiedt. In principe
is dit een zwaar wegend argument tegen verdere ver-
groting van voederimporten, temeer daar de aankopen in
dollars mede gefinancierd worden met behulp van toe-

w’ijzingen uit de Marshall-gelden, welke een aflopend
karakter dragen. Een mogelijk spoedig tot stand komende
convertibiliteit van pond en dollar zou dit zgn.’ ,,dollar-
argument” veel van haar kracht doen verliezen. Ook
zonder dit is echter het onthouden van de nodige grond-
stoffen aan (additioneel gezien) een exportindustrie wel

r

Ii
958

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

29 November 1950

een bijzonder zware consequentie van een dergelijke
deviezenpolitiek. –

Een verruiming van de voederimport zou aan de varkens-

houderij gelegenheid geven om ten volle gebruik te maken
van de in de komende jaren aanwezie exportmogelijkheden

terwijl daarbij tevens de zekerheid zou worden verkregen,

dat een te hoog oplopen van debinnenlandse vleesprijzen zou kunnen worden voorkomen.

‘s-Gravenhae.

Ir C. M. HUPKES.

HET VRAAGSTUK DER

KAPITAALSCHAARSTE IN NEDERLAND.
Wederom waren voor de vergadering van de Vereniging
vor de Staathuishoudkunde, welke vergadering j1 Zater-

dad te Utrêcht werd gehouden, drie prae-adviezen uitge-

l)racht. Door Prof. Dr J. F. ten Doesschate, Mr Dr E.

Tekenbroek en Prof. Dr H. J. Witteveen werd IIet
vraagstuk der kapitaalschaarste in Nederland, meer in het

bijonder de schaarste aan risicodragend kapitaal” be-
handeld.

Hoewel de belangstelling wederom zeer groot was en het

aantal debaters beperkt moest worden tot het toch nog

grote aantal van 21,moet deze vergadering minder geslaagd

genoemd worden dan dié van de vôorgaande jaren. Ge-
deeltelijk moet de oorzaak hiervan gezocht worden in

het ook door de heer W. Willems gesignaleerde verschijn-
sel, dat niet alle dëhaters zich beperkten tot een analyse

van de uitgebrachte prae-adviezën, doch zich er toe lieten
verleiden zelf een nieuw prae-advies uit te brengen. Dat
hierdoor een verwatering optreedt behoeft geen betoog.

Dat men implicite het bestuur der vereniging alsmede de

gevraagde pre-adviseurs hierdoor geen eer aandoet, moge
hier verder in het midden worden gelaten. –

Voorts moeten wij ons afvragen, of de naam van onze

vereniging biinen afzienbare tijd wederom gewijzigd zal
worden. Zullen dan in plaats van de oude woorden ,,eide
Sintistiek” opgenomen worden de woorden ,,en ter be-
strijding van de inflatie”?

Hetgeen door de debaters naar voren werd gebracht
kan wellicht het beste worden weergegeven aan de hand
van een verdeling van althans een deel van het besprokene
over de volgende onderdelen:

definiëning van het begrip kapitaal en risicodragend
kapitaal;

bestaat er kapitaalschaarste en in het bijzonder een
schaarste aan risicodragend kapitaal;

hoe kan kapitaalschaarste i,orden bestreden.

Hoewel de heer J. E. Verwaijen meende, dat een
enkele maal geen scherpe scheiding was gemaakt in de prae-adviezen tussen geldkapitaal en kapitaalgoeaeren,
bestond er over de definitie van het begrip, kapitaal en

van het begnip risicodragend kapitaal in het bijzonder, geen
meningsverschil. De door Dr G. C. Th. van Dorp gegeven
omschrijving van ,,in gezond geld gemeten besparingen”
werd ook door Prof. Witteveen overgenomen, waarbij hij

er aan toevoegde, dat dit geldkapitaal in goederen kan
zijn geïncorporeerd. Dr Al. A. G. liarthoorn bleek echter
hij de uitwerking van zijn overigens nuttige aanbeveling
om reeds aanwezig kapitaal productiever aan te wenden,
enigszins verward te geraken in de geldsluier.

Ook ovei’ de vraag, of ei’ inderdaad een funda-
mentele kapitaalschaarste bestaat, is weinig gezegd.
Mr Dr E. Tekenbroek deelde mede, dat.hij hierover geen
cijfers had kunnen verkrijgen en wees er op, dat de kapitaal-
behoefte, zoals die berekend wordt in de industrialisatie-
nota’s, een ,,wishful thinking” inhoudt. Evenals ook Prof.

Witteveen in zijn prae-advies, stelt men eerst een norm
ten aanzien van het ieven’pei1 in Nederland en ten anzien van de werkgelegenheid, -en uitgaande van -deze,normen
wordt berekend -hoeveel kapitaal vereist zal zijn

/
Of echter de gestelde normen ook zullen worden bereikt,

en of derhalve ook inderdaad de behoefte aan kapitaal

zo groot zal zijn als uit de berekeningen volgt, is mede

afhankelijk van het feit, of de onderiiemers geneigd zijn

zoveel te investeren als in de berekëningen wordt veronder-

steld. Dat het gedrag der ondernemers o.a. door de winst-
verwachtingen wordt beïnvloed, .weid door debaters en

prae-adviseurs naar voren gebracht, waarbij Prof. Witte-

-veen nog enigszins dieper groef en er op wees, dat de

winstverwachtingen eh winstmogelijkheden op hun beurt

sterk van de conjunctuur afhankelijk zijn. Prae-adviseui

gaat daarom bij de bepaling van de ,,wettige vraag’, zoals

de heer Harthoorn het uitdrukte, uit van de eis, dat de
productiefactor arbeid volledig in het productieproces kan

worden ingeschakeld. En dat er bij deze veronderstelling

een fundamente1 tekort aan kapitaal is, is in het statistisch

deel van zijn prae-advies duidelijk aangetoond. Gaat men

uit van de werkelijke vraag der ondernemers, gebaseerd.
op de winstverwachtingen, dan vervalt men in het doox

Mr Dr Tekenbroek gesignaleerde gebrek aan gegevens.

Dat bij de verdeling van de totale hoeveelheid kapitaal
in het risicodragend en niet-risicodragend deel het risico-

dragend deel te zeer in de verdrukking is gekomen, werd

algemeen aanvaard. Dat er derhalve een tekort’ is aan
risicodragend kapitaal, daarover was men het eens.

Meer aandacht is besteed aan de vraag, hoe nu
de schaarste aan risicodragend kapitaal kan worden be-

streden, hoe.derhalve de verdeling van de totale hoeveel:
heid kapitaal – i.c. in gezond geld gemeten nieuwe be-

sparingen – over een risicodragend ei niet-nisicodragend
deel kan worden beïnvloed ten gunste van het eerst-
genoemde deel.

.

De heren Justus Meyer, M. F. van Bommel, Mr W.
•Wentholt en W. Willems hebben in dit verband allen de

nadruk gelegd op het feit, dat de beurs zozeer aan banden is gelegdbij het uitoefenen van haar functie. Maatregelen

als de effectenregistratie, dividendstop, afschaffing vai
het bankgeheim; de speculatiewinstbelasting, verbod van

belening, hét verbod aan nietingezetenën om ,,intr-
nationals” te kopen, hebben er toe bijgedragen, dat de

belegger aan banden is gelegd, of, zoals de heer Van Bom-
mel het uitdrukte, er een verdreven aanbod van risico-
dragend kapitaal is ontstaan. De belegger moet vrij zijn

om risico’s te aanvaarden, maarmoet er zichook van kun-
nen ontdoen op ieder moment, dat hij zulks wenst. De taak
van de beurs, het transformeren en stimuleren van de
kapitaalstroom, kan niet naar behoren worden uitgevoerd.
Zowel de prae-adviseur Mr Dr Tekenbroek als Prof..

Witteveen merkten in hun beantwoording op, dat in deze
opmerkingen een kern van waarheid schuilt en dat het
aanbeveling verdient genoemde maatregelen min of meer
te verzachten. Zij wezen er echter tevens op, dat hiermede
niet alle problemen opgelost zouden kunnen worden: –

Een andere mogelijkheid om de verdeling tussen risico-
dragond en nïet-risicodragend kapitaal te beïnvloeden

werd reeds naar voren gebracht in het prae-advies .van Prof. ten Doesschate en door Prof. Mr J. G. Koopmans
in ,,E.-S.B.” van 2 ‘ovember 1950
1).
lIet gaat hier in
beide gevallen om de aanwending van de grote bedragen
aan besparingen, die toevloeien aan de fondsen, welke

men algemeen aanduidt met institutionôle beleggers.
De aan deze fondsen toevertrouwde spaargelden – uit
hoofde van pensioenverzekening, levensverzekering enz. –

worden over .het algemeen als niet-risicodragend kapitaal
aan kapitaalvragers doorgegeven. De vraag wordt nu
gesteld, of niet een groter deel dezer gelden bijv. in aan-
delen kan worden belegd. Wijzen, waarop dit zou kunnen
gebeuren, worden door Prof. .ten Doesschate ei. Prbf.
Koopmans aangegeven. Voor de verzekerden wordt .opde.
aangegeven wijzen de môgelijkheid geopend om, ook als
risicodar te gaan optreden, waardoor dan tevens de

‘)
Een verslopte brônvan risicddrgend kapitaa1?’:b1z. 932..

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

959

mogelijkheid ontstaat om zich min of meer te dekken

tegen reële verliezen als gevolg van waardedaling van liet

geld. Door Prof. ten Doesschate wordt ni. de stelling
geponeerd, dat een aandeel nog steeds een ,,Sachwert”

is, aangezien het aanspraak geeft op een reëel goed, ie. de
bezittingen van de onderneming
;
waarvan men de aan-
delen bezit.

Daar de lijst van debaters reeds vol was op het moment,

dat het artikel van Prof. Koopmans verscheen in ,,E.-S.B.’,

was voor hen, die over deze kwestie hun gedachtenwïllen

uiten, daartoe geen gelegenheid tijdens de ,vergadering.
Slechts door Prof. Glasz w’erd nog over dit onderwerp
gesproken. Met name werd door hem in twijfelgetrokken,..

of het aandeel inderdaad nog een ,,Sachwert” is. Aan de
hand van cijfers uit de nationale balansen van 1938′ in

1947 toonde Prof. Glasz aan, dat de N.V.een zelfstandig-

heid is geworden en dat de koersen . der.,aaudelen geen

‘gelijke tred meer houden met de uitbreiding van het

vermogen
der,N.V.
Ook w’anneer men’ zijn besparingen

belegt in aandelen is in Nederland naar gebleken is de

belegger niet gevrijwaard tegen a’erliezen tengevolge

van waardeverminderingen van het geld ofwel prijs-
stijgingen. De heer C. Blauw betwijfelt eveneens op grond
van -door hem gegeven cijfers over koersen van aandelen
en prijzen, of het aandeel nog een ,,Sachwert” is. Terecht
merkte Prof. ten Doessehate echter in dit verband op,

dat de periode, waarop de cijfers van de heer Blauw be-

trekking hadden, wel heel erg kort was om een conclusie.
op te baseren. Op de lange duur acht Prof. ten Doesschate-
het aandeel zeer zeker nog een ,,Sachwert” te zijn. De voor-
zitter raadde in dit verband nog de lzing aan van een
brochure van de ,,Vereniging tot daadwerkelijke bestrijding
van de inflatie”!

lIet is te hopen, dat met hetgeen ji. Zaterdag is gezegd
de discussie niet ten einde is. Het onderwerp is van groot
belang en ook van de zijde der institutionele beleggers
mogen wij op reactiës hopen als aanvullingen op w’at reeds

door de heer Ir J. N. Smit ter vergderinis gezegd.
Door hem is er op gewezen, datde institutionele beleggers zich bij de beleggingspolitiek laten leiden door het econo-

misch.motief alleen en daarbij geen argumenten van sociale
of patriottische aard een rol laten spelen. Het laat de
institutionele beleggers daarbij onverschillig, welke functie

de uitgezette gelden gaan vervullen, of zij productief of
zelfs destructief worden aangewend.

Afgezien echter hiervan w’ees de heer Smit er op, dat
juist door de grote beleggingen van de institutionele be-
leggers reeds in vele behoeften werd ,’oorzien, waardoor
van de beleggingen van anderen een groter deel voor de
industrie overblijft. Bovendien zijn ook vele der niet-
risicodragende investeringen van de institutionele beleggers
zodanig aangewend, dat .de industrie er voordelen van
ondervindt, zoals hijv. de uitvoering van het kanalenplan,
bouw van electrische centrales, bouw van industriehallen,
hypotheken op winkelpanden e;a.

Wij willen deze opmerkingen hier laten voor at ze zijn;
menen echter wel, dat het laatste woord hiermede niet is gezegd. Nogmaals mogen wij de hoop uitspreken, dat de
mogelijkheden voor de institutionele beleggers om in risico-
dragend kapitaal deel te nemen, nader w’orden geanalyseerd.
Geheel zijn wij het nl. met Prof. Koopmans e’ens, dat velen,
die bij hun levensverzekering en andere verzekeringen geen drager worden van risico, dit toch gaarne op zich
zouden willen nemen, ook gezieti de steeds verder gaande
ontwaarding van het geld. –

1-let is ons niet ngelijk alle middelen, welke ter ver-
gadering zijn geopperd om het aanbod van risicodrageod
kapitaal te 9timuler6n, hier te bespreken. Wij noemen nog
slechts enkele punten. Mr Wentholt wees op het gebrek
aan vertrouwen in de gulden, waardoor het aanbod va6 buitenlandse besparingen wordt afgeschrikt. Voor. eeh
sluitende betalingsbalans en een evènwichtige begroting
zal moeten worden zorggedragen. Ware het niet beter de

tegenwaarderekening van de Marshall-hulp te besteden

voo,’ het aflossen van schatkistpapier? Evenals andere

sprekers wees hij op de dringendheid voor de Overheid
om de uitgaven zoveel mogelijk te beperken, ook die, welke

dienen voor de aanschaf van kapitaalgoederen. Zorgvul-
digheid is hier een eerste vereiste.

Dr F. W. C. Blom vestigde er de aandacht op, dat hij
,

de industrialisatie van Nederland ook relatief een grotere

behoefte aan risicodragend kapitaal zal ontstaan. Bij

woningen immers is 10 pCt risicodragend kapitaal vereist,
voor de financiering van de .handel 50 pCt, voor de in-
dustrie echter 90 pCt.

Een belangwekkend punt, door Dr J. A. Monod de

Froideville naar voren gebracht, beti’eft de belastingheffing

op ondernemingen. Hij stelde de vraag, of het juist is,
dat van conglomeraties van .personen belasting wordt

geheven en zo ja of dan niet verschillende groeperingen een
gunstiger positie innemen boven andere groeperingen, hijv.

de coöperaties boven de N.V.’s.

Wij hebben in dit overzicht van de besprekingen geens-

zins naar volledigheid gestreefd. Slechts een deel der
discussies is door ons aangestipt met de bedoeling om
bij hen, die niet ter vergadering aanwezig konden zijn,
belangstelling voor het besprokene te wekken en zonder

daarbij tekort te willen doen aan de debaters, die niet in

dit overzicht zijn genoemd. Wij vertrouwen, dat de Ver-
eniging .voor de Staathuishoudkunde ook dit jaar een
verslag zal publiceren. Fliernaar mogen wij verwijzen voor een volledig overzicht.

Rotterdam.

Dr D.
II.
van
DONG-EN
TOR3IAN.

INVLOED VAN VALUTASCHOMMELINGEN

OP DE BELASTINGHEFFING.

(I.F.A.-eongres, Monte Carlo 1950)

Oorlog en devaluaties hebben hun stempel gedrukt op de
belastingheffing in nagenoeg alle landen. Het spreekt dus
ook vanzelf, dt een vereniing als de ,,International Fiscal
Association”, wier ontstaan vlak voor en herleving terstond
na de tweede wereldoorlog viel, zich tot tolk maakt van
hen, die zich ,met een zekere bezorgdheid afvragen, of het
wel goed is gesteld met de manier, waarop onderscheidene
wetgevers de fiscale problemen.van oorlog en de
4
,’aluatie
hebben aangepakt. Wie ook maar oppervlakkig kénnis
neemt van de geschriften, die de I.F.A. heeft uitgegeven ‘),
kan menig spoor van die bezorgdheid waarnemen, de ene
maal over de wijze van omslag der oorlogslasten
2),
een
ander maal over de belasting van schijnwinsten
3).
Te
waarderen is daarbij, dat de I.F.A. aan de economische
aspecten niet minder aandabht schenkt dan aan de juri-
dische.

Gesteld tegenover de grote verschillen van aanpak in
de onderscheidene landen, is iiet uiteraard de eerste taak
van een internationale organisatie o,m de grond dier ver-
schillen op te sporen en vervolgens naai een grootste ge-
mene deler te zoeken: zo kan internationaal belastingrecht
groeien.

Dit stelt zware eisen. Niet alleen moet men eenmaal,
een onderwerp in het openbaar brengende, zich de bijstand
van bekwame nationale deskundigen verzekeren, maar
deze moeten ook in staat zijn zich tot het internationale
niveau op te werken.

‘) In de serie ,,Cahiers de Droil Fiscal International”, uitgevers D. van Sijn en Zonen, Rotterdam; tot dusver verschenen Cahiers
1
t/rn
Ii
en
14/15,
de laatste alleen geroneografeerd.
‘) Congres Don haag
1947:
,,Trans- and postwar tax legislation”,
Cahiers
4, 6
en
7;
vgl.
ook
,,Oorlogsheffingcn”, uitg. van cleNeder-
landse I.F.A.-groep,
1946.
‘) Congres Rome
1948:
,,Computation of taxahio profits”, Cahiers
9
en
10;
vgl. daarover Van Hoorn in De Naamtooze Vennootschap,
dl.
26,
hlz.
158;
schr. dezes in Weekblad voor Priaatrecht, Notaris-
ambt en Registratie, no
4055;
Resoluties in hCtzelfde blad, n
4063.

960

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1950

Kan men in vele gevallen, nu de nationale wetgeving

voor buitenstaanders vaak moeilijk toegankelijk is, reeds

op zichzelf blij zijn met een voor ieder vreemdeling be-

grijpelijke samenvatting van het landelijke
,
regime, het

doel moet hoger worden gesteld: zoeken naar gemeen-

schappelijke richtlij nen, naar mogelijkheden van uniforme oplossing, naar opheffing van onecdnomische en onbillijke

fiscale situaties.
Meten wij met deze maatstaf de prae-adviezen inzake de

invloed van valutaschommelingen op de belastingheffing,
welke de I.F.A. in de afgelopen zomer het licht deed zien
4),

dan zien wij over- en ondermaats werk. Het had de taak

van de tot algemene rapporteur aangewezen Marcel Feye

(België) moeten zijn om het voorhanden materiaal samen

te vatten en het op een internationaal peil te brengen.

We moeten daarom betreuren, dat Feye verhinderd was
op het congres zelf te verschijnen
5),
maar riteer nog, dat

hij tevoren volstond met toezending van een .nota, waarin

hij op w’el wat eenvoudige en daardoor o.i. weinig over-
tuigende wijze het vraagstuk aansnijdt.

Wat men namelijk ook vân dit vraagstuk kan zeggen,

gemakkelijk
is het niet! Dat ligt ook voor dé hand; want

waarover gaat het in wezen?

Geld- en goedereninkomen.

Oïi een jeneeswijze voor de oude kwaal van het ,,zich
rijk rekenen en arm zijn !”. 1-loe goed ‘ook de economische

wetenschap ons reeds lang de ogen heeft geopend voor

het verschil tussen geld- en goedereninkomen, de praktijk
van de boekhouding en van de fiscus trekt steeds weer
naar de zo verleidelijke en gemakkelijke opvatting van het

,,gulden is gulden”. De fiscus doet dat ook en waarom niet?

Want hoe staat hier de Overheid? Aan de ene kant heeft
zij als beheerster der monetaire wetgeving èn de keld-

schepping èn de verhouding goederen-geld in de hand.
Kan ze dat aan de andere
kant,
als fiscus, verloochenen?

Wij staan er wat de huidige belastingheffing betreft

reeds door de hoge tarieven en de geringe mogelijkheden

van uitwijking heel anders voor dan in de tijden van Van Flail, Pierson’ of Treub. Minister Lieftinck w’eet dat ook

wel…. en toch is hij niet schettig met concessies in de
richting van praevaleren van goedéren – boven geidwinst.
Ernstiger en gecompliceerder wordt do situatie, als er
bovendien, internationaal gezien, telkens niet gewilde

vdlutawijzigingen otreden, welke het nog zo stroeve
internationale ruilverkeer als het ware ondermijnen en
waardoor de koopman, behalve de rechtstreekse valuta-
risico’s, nog alleronaangenaamste fiscale risico’s boven het

hoofd komen te hangen.

Vrees eoor complicaties?

Als nu Marcel-Eeye in een ,,chénia de divers éléments
s’intégrant dans le problème fiscal cle la dévaluation”
6),

uitsluitend uit vrees voor allerhande complicaties, voor

een stroom van onoplosbare geschillen enz. er
voor terug

schrikt om op zichzelf juiste economische begrippen van
winstbepaling op goederenbasis te enten op de fiscale
wetgeving, missen wij daarin de juiste critisch opbouwende

gezindheid.
Wij zouden daarentegen onze landgenoot 1-botsen op
een voetstuk moeten plaatsen, want deze heeft in iijn
prae-advies alle licht doen schijnen op de hier te lande o.a.
door• Prof. Limperg verdedigde theorie der vervangings-
waarde. Hootsen heeft het voordeel, dat hij het onder-
werp eenmaa’ reeds in de Nederlandse Vereniging voor
Internationaal Belastingrecht heeft ingeleid en in de af-

4)
Congres Monte Carlo 1950: The effect of fluctuations in the
value of currencies upon taxable income, from the national and
international viewpoint”, Cahier 14 der meergenoemde serie (gero-
neografeerde uitgave, Int. Bel. Doe. Bureau Amsterdam, 1950).
‘) Courthieu (Frankrijk) heeft zijn taak overgenomen.
‘) Nog niet opgenomen in Caflier 14.

gelopen zomer nogmaals ôp de ,,International Bar Confe
rence” in Londen
7).

Maar past hij die theorie volledig toe? ‘Wij menen ‘dat

te mogen betwijfelen. ,,Money income is taxable and the

amount in money increased by currency fluctuations,
is income indeed” (blz. 32), maar, zo meent hij, dat zou

zijn te verzachten met behulp van een lager tarief. Wel
echter is hij in de goede lijn, wanneer hij aanbeveelt om

eèn buitenlands filiaal voor de winstbepaling als één geheel

te zien, een oplossing indertijd door Tj. S. Visser in de
vergadering van eerdergenoemde Nederlandse Vereniging

met het predicaat van ,,stoutmoedig maar nieuw” aan-
gediend.

Buitenlandse belangen.

Wat in het geschrift, dat botsen in 1949aan de Neder-

landse Vereniging heeft aangeboden, goed naar voren
kwam, nl. dat hij de fiscale ‘gevolgen van valutaschomme-

lingen, wat betreft de buitenlandse belangen, duidelijk
onderscheidt naar buitenlandse deelneming wel en niet
uitgedrukt in aandelenbzit, vorderingen en schulden,

dat missen wij in Cahier 14. Die onderscheiding toch ver-
gemakkelijkt, naar wij bij lezing der onderscheidene prae
adviezen ervoeren, tenzeerste de yergelijking met andere

landen. Dan blijkt al dra – en dat is op zichzelf verheugend
-‘ dat de fiscale practijk der onderscheidene landen in

dat opzicht niet veel verschilt. De Verenigde Staten bij-
voorbeeld
8)
zijn fiscaal strenger wat betreft de’ boeking

van valutaverliezen dan Nederland. Zij beschouwen
vreemde valuta precies als koopmansgoederen en erkennen
het verlies niet vôôr afwikkeling der betreffende trans-

actie, in Nederland acht men dit wel overeenkomstig goed

koopmansgebruik en evenzo doet Frankrijk
9).

Hoe niet çoor,’aden?

Dit laatste land heeft weer een belangrijke schrede

gedaan in de richting van winstbepaling volgens de maat-staf goederenwinst door aan bedrijven, welke hun grond-

stoffen op de internationale markt betrekken, het aan-
leggen van een goederenvalutareserge
toe te staan. Boven-
dien heeft het over de jaren 1948 en 1949, met het oog op
de herhaalde devaluaties, aan alle bedrijren een zekere
fiscale tegemoetkoming, verleend in bepaalde verhouding

tot de ondervonden waardevermeerdering van voorraden.
En niet bedrij/smiddelen?

Allen hebben zij echter een ander vraagstuk gemeen,
weiks oplossing naar het ons voorkomt, de toets oplevert

ter beoordeling of een beter fiscaal inzicht in de relatie geld—goederen baan breekt. Wij bedoelen de winst op
vervreemding van bedrijfsmiddelen. Bijna geen land,
of het heeft met dit probleem geworsteld. De belasting-
dienst heeft weliswaar overal het pleit gewonnen en die
winst is dus belast, maar men vergelijke nu eens, wat de
Verenigde Staten en Frankrijk doen om excessen tegen te

gaan; de Verenigde Staten belasten die winst met een
lager tarief, Frankrijk laat die winst belastingvrij als de
opbrengst binnen driè jaar wordt herbelegd
10),

Benelux.

Zover is althans België niet gegaan, dat de herwaar:
dering van bedrijfsactiva steeds heeft beperkt tot gebouwen
en machines. Een nota, welke Schreuder
‘t),
Directeur-

VIg.’ schrijver dezes’ in Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-
ambt en Registratie van 9 September 1950, no 4155. Prae-advies van George F. .Tames, nog niet gepubliceerd; vlg.
ook .Tames en Dayton irpCahier 10, hlz. 55. –
‘) Prae-advies van Courthieu, Cahier 14, blz. 7 e. v.; wij ver-
melden in dit verband, dat het Congres in een Resolutie zich heeft
uitgesproken tegeti elk systeem, waarbij belasting wordt geheven
over een nog niet gerealiseerde winst.
0)
Het Congres wil hierih een stap verder gaan door algehele
vrijstelling te eisen voor een reserve ter hoogte van de winst, behaald
op de verkoop van activa, welke behoren tot het , ,potentiel de pro-
duction”.
1)
Congres Monte Carlo, Edgar Schreuder, Note documentaire
(geroneografeerd).

29 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

961

Generaal van de dienst der registratie in België, daarover

aan het Congres heeft verstrekt, bevat een nuttige op-

somming van de Belgische wetgevingop dat punt sinds
1920, voorafgegaan door een overzicht van de Belgische

voorschriften van winstbepaling. 1-lad men nu ook de

gelegenheid benut om aan de, weder tot de I.F.A. toege-

laten, Westctuitse lede
‘r
n een erslag te vragen, dan zou,het

beeld van West-Europa en de Verenigde Staten, met
smartelijke uitzonderirig alleen ‘(en waarom?) van Enge-

• land,’ compleet zijn geweest. 1-lopelijk zullen Duitsers en
• Engelsen de schade inhalen op het Congres 1951, dat naar’
alle waarschijnlijkheid in Zwitserland zal plaatsvinden.

Bij de lezing dezer prae-adviezen hoezemde ons dat van

Luemburg wel het minste belang in. Onze Benelux-

partner heeft hij de bevrijding ,in 1944 een Duitse erfenis
aangetroffen: haast nog eiger, althans irgevikkelder, dan

bij ons, doordat het volledig was ingelijfd. Het heeft toen

een algemene herzieiing der bedrijfsbalansen bevolen,

maar op zo’n ingewikkelde grondslag dat zelfs de gemoede-
lijke Luxemburger het erg vindt. I’Iet is ons niet gelukt

in dit geschrift punten te ontdekken, welke lering bieden

aan anderen. ‘Wel echter biedt de fiscale situatie van dit
land, dat veel van de grondstoffen voor haar industrie
uit de omringende landen betrekt, steun aan de langzaam
baanbrekende opvatting, dat met name op het gebied
der winstbelasting meer toenadering tussen de ‘nabuur-landen hôogst gewenst is. Iets waarop van Nederlandse
zijde ook wordt gewezen door Van Soest
12).
Doch daarmede
zouden wij vooruitlopen op het tweede onderwerp van het
1F. A.congres, ni. fiscale hinderpalen voor de Europese
toenadering oftewel ifltegratie, waaraan wij ons voorstellen
een ‘volgende beschouwing te wijden.

Rotlerciant.

Mr W. R. EMMEN RIEDEL.

“) Cahier 15, blz. 44.

BOEKBESPREKING.

Economisch Technische Verschijnselen. Inleiding tot de
Organisatie en Techniek van de Handel,
door B. G.
Meijer, Econ. Drs. J. Muusses, Purmerend. 445 blz.’

De titel van het boek, dat ter recensie vor ons ligt, is
waarschijnlijk ontleend aan het examenprogramma van
het nieuwe Staatspraktijkdiploma voor Bedrijfsadmini-

stratie Hierin is ni. de naam van het vak ,,Organisatie
en Techniek van de Handel”, welke in verschillende p-
zichten onjuist was, vervangeh door ,,Economisch Tech-
nische Verschijnselen”. Toch is dit vak de vergaarbak
gebleven van allerlei onderwerpen, die beter bij de Bedrijfs-
economie, de Algemene Economie en het Geld- en Bank-
wezen kunnen worden ondergebracht.
Als gevolg hiervan wordt in dit boek een bonte rij van
min of meer uiteenlopende onderwerpen behandeld, waarin
weinig eenheid is te onderkè’nnen. In de inleiding zegt de
schrijver wel, dat hij zijn onderwerp in het licht van de
ontwikkeling der marktvormen (waarbij hij slechts de
open markt en de gesloten ruil onderscheidt) wil behande-
len, maar hiervan komt na de eerste hoofdstukken weinig

terecht.
1-let gehele boek kenmerkt zich door een vrij grote opper-

vlakkigheid. Nergens wordt eens wat dieper doorgestoten. Het vraagstuk van de organisatie van de handel wordt niet
onderkend, en dus ook niet behandeld, als een deel van
het vraagstuk Van de Organisatie van de maö.tschappelijke
productie. De krachten, die deze organisatie beheersen,

(proportionaliteitswetten, diversiteitsverschij nsel, diffe-
rentiatie, parallelisatie, integratie, specialisatie enz.), wor-
den onvoldoende of zelfs minder juist behandeld.
De begripsbepaling is in het algemeen- buitengewoon.
slordig, waardoor zijelke scherpte mist. Wij noemen enkele
voorbeelden. De schrijver zegt op blz. 20, dat het handels-
risico door de gelijkmatigheidstendenz wordt genivelleerd,

en dan volgt, wat blijkbaar als omschrijving is bedoeld:

,,De bedrijfstechniek van de handel brengt nl. mede, het
aantal afzetmogelijkheden zo groot te nemen, dat slechte

engoede kansen elkaar compenseren en het risico, aldus

geheel verdwijnt dan wel tot een minimum wordt beperkt”.
Een verdere behandeling ontbreekt.

De in- en uitschakelingstendenz wordt op blz. 34 ge-
noemd, maar over de krachten, die hier werken, wordt

niets geopenbaard. In een noot wordt even het streven’naar

proportionaliteit genoemd, waarbij bedoeld wordt — type-
rend voor de slordigheid van bitdrukken – het streven
naar de ideale technische of economische proportionaliteit.
Het onderscheid tussen zelfstandige en onzelfstandige

handel wordt op blz. 277 bij ‘verzekering behandeld! Het

begrip elasticiteit wordt op blz. 12/13 Onjuist geformuleerd;

niet de wijze, waarop, maar de mate, waarin de vraag rea-
geert, bepaalt de elasticiteit.

In navolging van Walther (Einführung in die Wirt-

schaftslehre der Unternehmung) onderscheidt Meijer ,,be-

drijfsprestatie” en ,,marktpréstatie”. De eerste is een voor

de markt gereed product, dat verkocht kan worden, de
marktprestatie wordt geformuleerd als ,,de handeling van
verkoop en levering”. Nadat opgemerkt is, dat de bedrijfs-
prestatie als regel voor de marktprestatie gaat, betoogt de
schrijver, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat het
moment van de ruil vôôr de marktprestatie ligt. Dit is in
strijd met zijn definitie, daar ‘het moment van de ruil het
ogenblik van verkoop is. 1-lij zegt dan verder, dat we een
ruiltransactie niet met een marktprestatie mogen verwar-
ren. ,,’We kunnen een fruitoogst reeds in de zomer verkocht
hebben, terwijl de marktprestatie eerst in de herfst volgt”.
Hier bedoelt hij met marktprestatie dus alleen de levering.
Een staaltjë van de slordigheid van uitdrukken en de
stijl vormt ‘bok de volgende zin, voorkomende op blz. 3Q
onder het hoofd: Vormen van ondernemingsconcentratie
in de praktijk: ,,Een voortschrijdende techniek maakt,
dat er vrijwel geen onderneming meer is, die niet op de
een of andere wijze met andere samenwerkt; daarbij moet
altijd weer onderscheid gemaakt worden tussen verticale
en horizontale aaneensluiting, resp. tussen ondernemingen,
die le in hetzelfde productieproces op elkaar volgen en 2e
ondernemingen uit dezelfde. branche, onderscheidenlijk
dus integratie en parallelisatie”. De gelijkstelling van hori-

zontale aaneensluiting en parallelisatie is Onjuist, terwijl
ondernemingen niet in hetzelfde productieproces,. maar
in dezelfde bedrijfskolom op elkaar volgen.

Een van de betere gedeelten van het boek wordt gevormd

door het hoofdstuk over ,,Kostenfactoreri, welke de struc-
tuur van de handel beïnvloeden”. Dit is voor een belangrijk
gedeelte ontleend aan het zoëven genoemde boek van
Waither, waarbij elke critische bezinning echter ontbreekt.
De vraag, of de vaste capaciteitskosten en de kosten van
bedrijfsvaardigheid in wezen niet hetzelfde zijn, wordt
nimmer gesteld.

Ook het hoofdstuk over ,,De moderne Handels- en Be-
talingsbalans” is in menig opzicht verhelderend. In het
bijzonder de uiteenzetting over het nieuwe model der

betalingsbalans, de-wijze waarop de verschillende, trans-
acties worden geboekt en hoe die leidt tot het
,
7
sluitend”
maken der balans, is heel duidelijk. 1-Jet is hoofdzakelijk
ontleend aan een artikel van’ Prof. Weststrate (en niet

Westrate, zoals in het boek steeds staat) over dit onder-
werp. /

De auteir heeft zich van de medewerking van enige
deskundigen voor speciale onderwerpen verzekerd. Ir D. Hijmans geeft een heldere uiteenzetting van enige vraag-
stukken rondom de octrooiverlening en de octrooipolitiek.

Dr R. Kuperus verzorgde een instructieve behandeling
van de ontwikkeling, de Organisatie en de betekenis van de
landbouwcredietbanken, waarbij het element van de ,,self-
help” duidelijk naar voren wordt gebracht. R. Sodenkamp
Jr gaf zijn medewerking aan de bediijfstak verzekering.

962

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 29 November 1950

Het hoofdstuk over het verzekeringsbedrijf in het alge-

meen, de verzekeringsmarkt en de concentratievormen is

een der beste gedeelten van het boek. De andere hoofdstuk-
ken over verzekering staan weer op lager peil; bij de levens-

verzekering wordt de berekening van de premiereserve te

beknopt en daardoor onduidelijk behandeld.

Wij hebben uit dit 454 blz. tellende boek slechts enkele
grepen gedaan. Ons oordeel kan helaasniet gunstigluiden.

Voor beginners, voor wie het boek waarschijnlijk bestemd

is, achten wij het niet aanbevelenswaardig. Een grondslag,

waarop een zekere feitenkennis kan worden gebouwd,

ontbreekt. ‘Wel kan men allerlei w’etenswaardigs aantref-

fen, in het bijzonder door de vele illustraties met voorbeel-
den, ontleend aan jaarverslagen en beschouwingen over tal

van Nederlandse bedrijven. De behandeling komt echter

meestal niet uit boven de middelmatige journalistiek.

Bovendien wordt het boek door vele drukfouten ontsierd.

‘s-&ravenhage.

H. THIERRY.

AANTEKENING.

HET JAARVERSLAG 1949/50 VAN lIET ,INTERNATIONAL
MONETARY FUND”.

lIet jaarverslag van het I.M.F. over 1949/50 staat

voor een groot deel in het teken der monetaire gebeurte-

nissen van September 1949, toen 19 leden van het ,Fund”

en 10 niet-leden, die tezamen in 1948 ca 65 pCt van de
wereidhandel voor hun rekening namen, hun valuta’s

devalueerdcn. ‘Na in het eerste hoofdstuk de betalings-
positie der gedevalueerde landeii in het algemeen – in
hoofdstuk II worden de moeilijkheden, die tot devaluatie

aanleiding gaven land voor land besproken – te hebben

geschetst, merkt het verslag op, dat aanpassingen van de
wisselkoersen onvermijdelijk waren geworden. Het enige

onzekere punt was, wannéér deze aanpassingen zouden

moeten plaatsvinden. Zolang er ni. sprake was van aan-

zienlijke goedentekorten over de gehele wereld, ver-
hinderden de sterk gestegen prijzen in Eurdpa en andere

gebieden niet, dat de uitvoer dezer landen naar het
Westelijk halfrond zich uitbreidde mèt de toeneming van
de wereidhandel. Zolang evenwel de capaciteit om voor
uitvoer te produceren niet voIledi was hersteld, zou de
devaluatie een extra vraag ten gevolge kunnen hebben,
die in vele landen slechts ten koste van de toch al sterk

gerantsoeneerde binnenlandse markten zou kunnen worden
hevredigd. .Gedurende 1948 en 1949 veranderde deze situa-
tie langzamerhand; de productie was, vooral in Europa,
aanzienlijk toegenomen en aan dc uitbreiding van de
doilaikiiWoer begon een einde te komen. 1-let is waar-schijnlijk, dat’deze expansie tot staan is gebracht, door-dat de vraag naar importgoederen niet langer werd ge-

steund door aanzienlijke tekorten in het aanbod.

De deealuaties.

Door te devalueren beoogden de leden van het ,,Fund”
een hoog niveau van de internationale handel te hand-
haven en meer &venwicht te bereiken in de internationale
betalingen – het overschot van de goederen- en diensten-
balans der Verenigde Staten beliep in 1949 $ 6,2 inrd,
waarvan ca’$ 3,1 mrd voor rekening kwam der O.E.E.C.-
landen in Europa – met minder hulp van restricties en discriminaties en minder afhankelijkheid van buiten-
gewone buitenlandse hulp. liet besluit van het Verenigd

Koninkrijk om tot devaluatie over te gaan w’as het sein
voor een algemene herziening van de wisselkoersen t.o.v.
de Amerikaanse dollar. De Noordeuropese landen, die

met een niet fundamenteel van dat van Engeland ver-
schillend dollarprobleem hadden te kampen en een aan-
zienlijke handel met het Verenigd Konihkrijk dreven,
devalueerden in dezelfde mate. Voor lnden, zoals België en

Canada, die een betrekkelijk groot dollartekort hadden,
maar min of iieer equivalente overschotten ‘aan andere

valuta’s, was het devaluatieprobleem anders geaard.

Deze landen wilden een toeneming. van de invoer uit’

gedevalueerde landen aanmoedigen, terwijl te zeifder

tijd de alge’mene betalingspositie geen even grote devaluatie
als die der andere landen vereiste. ,,Their policy seems”,

zegt het verslag, ,,on the whole, to have been reasonable:

to depreciate their currencies moderately

with respect

to the U.S. dollar and to appreciate considerably with

respect tô sterling, other European currencies, and the

currencies of related areas”. –
Vervolgens schetst het verslag uitvoerig de gevolgen

vuin de devaluatie, die over het algemeen in eerste instantie

aan de verwachtingen hebben beantwoord. Een algemene

indruk van deze gevolgen geven de veranderingen in de

Amerikaanse betalingsbalans met de rest van de wereld.

Terwijl in het laatste kwartaal vân 1948.en in het eerste
kwartaal van 1949 het surplus van de Verenigde Staten

uit hoofde van goederen en diensten op .jaarbasis $ 6,8

mrd beliep, was het in het ,laatste kwartaal van 1949 en

het eerste kwartaal. van 1950 gedaald tot resp. $ 4,4 mrd

en
S
2,6 mrd. Ongeveer de helft van deze daling komt voer

rekening van een verlaging van het deficit der O.E.E.C.-
landen en de daarmede verbonden overzeese gebieden.

Voor de Verenigde Staten betekent de oplossing van het

dollarprobleem een aanpassing aan een veel kleiner surplus

uit hoofde van betalingen voor goederen n diensten.
Er zijn,’ aldus het verslag, geen redenen om aan te nemen,

dat deze aanpassingen ernstige gevolgen voor de Ameri-
kaanse economie hebben. De daling van de uitvoer en de
stijging van de invoer evenals de verandering der inkom-
sten uit diensten hebben op deze economie geen noemens-.

waard effect uitgeoefend. Het samenvallen van de devalu-
aties met het economisch herstel in de Verenigde Staten

heeft het verstorende effect op de Amerikaanse conjunc-
tuur tot een minimum beperkt en het heeft tevens bij-

gedragen tot het scheppen van gunstiger omstandigheden
voor de uitbreiding van de dollaruitvoer der devaluerende

landen en voor de handhaving van de dollarprijzen hunner

producten.

Andere maatregelen.

herhaaldelijk heeft het I.M.F. er op gewezen, dat
devaluatie alleen geen voldoende oplossing kan brengen

voor het betalingsprohieem; devaluatie kan slechts het
begin zijn van een moeilijk proces, dat als direct.doel heeft
de dollarsituatie te verbeteren en als uiteindelijk doel
convertibiliteit der valuta’s te bewerkstelligen, met het

oog op een zo groot mogelijke multilaterale wereldhandels-
structuur. De maatregelen, die nog moeten worden ge-
nonien, zijn niet minder dringend dan de devaluaties

waren. liet is de plicht van de Regeringen, zowel in landen
met tekorten als in landen met overschotten, er voor te
zorgen, dat de financiële en handelspolitiek, die noodzake-

lijk is om de handel uit te breiden en een beter evénwicht
in de internationale betalingen te verzekeren, wordt

gevoerd en gehandhaafd.
Zo bestaat in industriële landen het gevaar, dat stijgende

kosten de mogelijkheid •tot verlaging der dollarexport-
prijzen, die de devaluatie heeft geschapen, te niet zullen
doen. De verlaging der exportprijzen veroorzaakte een grotere vraag naar importgoederen in dollarlanden. De
hevrediging van deze vraag vereist in de gedevalueerde

landen een overeenkomstige uitbreiding van. de voor
export geschikte goederen. De middelen hiertoe zijn
drïeërlei, nl. toeneming der productie, vermindering der
consumptie en vermindering der investeringen. De pro-
,

ductie-uitbreiding zal waarschijnlijk in de nabije toekomst
slechts gering kunnen zijn en een groot deel van het hier-

mede bereilde resultaat zal nodig zijn om de daling der
uitvoerprijzen t.ö.v. de invoerprijzen te’ compenseren.

De practische mogelijkheden van een verdere, verbruiks-
vermindering zijn beperkt. De meeste mogelijkheden
biedt vermindering der investeringen: Vijf jaren na de

,
7
3

9 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

963

oorldg moet het, aldts ht verslïg, mogelijk zijn, dat de
meeste Westeuropese landen ,,reduce the scale of recon-

struction”. .1-let zal weliswaar nog steeds nodig zijn,

dat de investeringen ‘oor uitbreiding der productie
voortgang vinden, maar, indien het evenwicht in de

externe betalingen moet worden hersteld, mogen de

investeringen de binnenlandse besparingen niet in belang-
rijkë mate. overtreffen. De onzekerheid, of de gedevalueerde

landen ten volle de mogelijkheden hunner verbeterde
concurrentiepositie zullen realiseren, ontstaat doordat de

inflatie dreigt terug te keren. 1-Jet infiatiegevaar zal blijven

bestaan zolang de overheidsuitgaven en de particuliere

invèsteringen
op
het huidige niveau worden voortgezet.

De voortgaande stijging der defensie-uitgaven vergroot

.de moeilijkheid om een verlaging der overheidsuitgaven

te bewerkstelligen. Dit is een reden temeer om, waar

nodig, een stringente monetaire politiek te voeren en om
andere maatregelen tot verlaging der investeringen te

treffen.

De landen, die grondstoffen produceren, dienen, aldus het verslag, eveneens, een anti-inflatiepolitiek te voeren.

Er is in deze landen een sterke neiging om de productie
van exportgoederen uit te breiden. 1-let continueren van
een zeer hoog investeringsniveau zou echter de overdracht
van productiefactoren naar de exportçrende sectoren
van het economisch leven verstoren en weer een ongunstige
invloed uitoefenen op de verhouding tussen de exportprijzen
en de prijzen der voor binnenlands verbruik bestemde
goederen. Een meer gematigde ontwikkelingspolitiek kan deze ‘landen een blijvende economische vooruitgang ver-
zekeren zonder de nadelen van inflatie en grote betalings-
tekorten. Bovendien, zegt het verslag, moet niet worden verondersteld, dat een sterke concentratie op industriële
ontwikkeling in het belang der ,,underdeveloped areas”

is. . Industriële ontwikkeling vereist een grote investering
voor iedere arbeider’ en de kosten zijn, in verhouding tot
het aantal personen, dat er mede is gebaat, hoog. 1-let

grootste deel der bevolking
in
deze gebieden leeft van de

landbouw en de grootste verbetering van hun economische
toestand moet worden verwacht van een opvoering der
productiviteit in de agrarische sector.
,,Devaluation is not a process whose repeated use can
yield beneficial effects”; zij vormde echter de weg voor
een verbetering der doilarbetalingspositie. Of deze ver-
betering het grootst mogelijke resultaat zal hebben zal afhangen van de maatregelen, die met deze devaluatie
gepaard gaan. De voordelen van een evenwichtige en uit-
breidende handel onder een multilateraal betalingssysteem
zullen algemeen zijn. Daarom hebben.alle landen er belang

bij, dat

de devaluaties vergezeld gaan van geschikte
maatregelen, teneinde ‘het herstel van internationaal
betalingsevenwicht te vergemakkelijken.

,,Exchange restrictions”.

In hoofdstuk III worden de factoren, die een volledige
convertibiliteit der valuta’s nog in de weg staan, uitvoerig
besproken. Weliswaar staat de infiationaire druk in de
meeste landen nu onder contrôle, maar er dient te worlen
afgewacht in hoeverre de bereikte stabiliteit kan worden
gehandhaafd. De correctie ‘der internationale prijsver-
storingen is nog verie van volledig en het vertrouwen
in de valuta’s heeft nog niet het punt bereikt, waarop
het risico van vluchtkapitaal ophoudt een met convertibi.
liteit verbonden probleem te zijn. Voorts zijn de mogelijk-

heden der verschillende landen om op de Amerikaansé
markt te concurreren, ondanks de verbeteringen die in deze
zijn bereikt, nog altijd beperkt, hetgeen de vorderingen
in de richting van convertibiliteit belemmert en de landen
aanleiding geeft de restricties te doen voortbestaan.
rf
ens
l
o
tt
e
vormt o.a. de situatie, waarin de dollar-
reserves van vele landen verkeren, een obstakel. Wan neer
men al deze overwegingen in aanmerking neemt kan men
de leden vanhet I.M.F. moeilijk ,op overtuigende wijze

overhaleii hun restrieties. op te heffen en ineens de ver-

plichtingen van convertibiliteit- te aanvaarden. Dit be-

tekent echter niet,dat meer vooruitgang in deze richting
onmogelijk is. De-verbetering van de economische situatie

in de wereld schijnt te impliceren, dat de trend van uit-
breidende restricties van richting zou kunnen worden

veranderd. Men zou zich, aldus het verslag, kunnen af-

vragen in welke mate de gedeeltelijke opheffing van
restricties krachten in het leven zouden kunnen roepen,

die de aanpassingen, vereist voor de uiteindelijke ophef-

fingen van restricties, zouden versnellen. Het overwegen
van deze vraag suggereert het belang en zelfs de nood-
‘zaak van omkering der restrictietrend, althans, wanneer

men de noodzaak van uiteindelijke eliminatie der con-

trôlernaatregelen veronderstelt. Immers, het gevaar, dat

voortzetting der restricties een situatie kan scheppen,
waarin een belangrijke voorwaarde voor ‘convertibiliteit

afwezig zal zijn, aangezien de restricties een neigiItg

vertonen zichzelf in stand te houden, moet worden onder-
kend.

Met het oog op de ongewenste gevolgen – o.k. ver-

zwakking van de concurrentiepositie van het restricterende
land.— van een handhaving der restricties kunnen de
landen niet wachten- tot alle aan gedeeltelijke of gehele
opheffing verbonden risico’s en moeilijkheden zijn ver-
dwenen of opgelost. Onder gesèhikte omstandigheden

helpen de met de opheffing gemaakte vorderingen zelf een
toestand te scheppen, waarin grotere handels- en betalings-
vrijheid gemakkelijker kan worden gehandhaafd. iIet,
moge dan zijn, dat de economiche vooruitgang momenteel
nog niet voldoende is om een algemene opheffing der

valutarestricties te rechtvaardigen, het is eveneenS waar,
dat de voorzichtigheid te vèr kan gaan en dat de vol-
gehouden mening, dat geen verdere vorderingen in de

richting van convertibiliteit kunnen worden gemaakt
vôôr dat alle hindernissen uit de weg zijn geruimd, wel
eens een, van de meest effectieve middelen zou kunnen
worden om te zorgen, dat de weg voor altijd versperd zal
blijven.
Wat de goudpolitiek betreft, merkt het verslag
0
1
)
,
dat er geen redenen aanwezig zijn om de tot nu toe gevolgde

politiek te wijzigen. 1-let ,,Find” verwacht, dat de leden
huh pogingen tot samenwerking met het I.M.F. om deze
politiek doeltreffend te doen zijn, zullen voortzetten.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geldma.rkt.

De geldmarkt vertoonde de afgelopen w’eek een enigs-
zins merkwaardig beeld. Enerzijds stegen de disconto’s,
waarbij het opviel dat peciaal de lange termijnen werden
aangeboden; zo werd September- en Octoberpapier
zelfs boven het voor de geldmarkt karakteristieke percen-
tage van 11 nl. tegen 1/
fl
pct gelaten. Anderzijds
bleef de callgeldrente op het minimumpercentage van
3/4

gehandhaafd. Waarschij nlijk hield deze constellatie
vèrband met de noodzaak voor de banken om een zeker
bedrag aan liquide middelen als het ware apart te houden
voor de overboeking,

welke vÔôr 1 December a.s. moet
plaatsvinden van het restant aan geblokkeerd tegoed,
dt dan aan hot Rijk moet wor’den overgedragen.
Gedurende de verslagweek werd een bedrag van f 250
mln overgeboekt van de tegenwaarderekening naar de
rekening van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank.
Dit bedrag wordt thans achteraf
beschouwd
als te zijn
bestemd geweest voor bepaalde (productieve) staatsuit-
gaven, w’elke reeds in het verleden door het Rijk werden betaald. Monetair betekent dit, dat het tegenwaardesaldo niet door nieuwe uitgaven in het verkeer wordt gebracht,
zodat een infiatoir effect achterwege blijft. Voorts leidt de
gevol
g
de gedrgslijn er toe, dat het Rijk weer enige tijd

964

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1950

vooruit kan met de financiering van zijn uitgaven. Dit

wordt met lede ogen aangezien door hen, die hopen, dat,

als het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank
eenmaal uitgeput mocht raken, de Staat genoopt zou zijn,

tegen hoger rente bij geidgevers – hetzij kort hetzij lang –

te lenen.
Weliswaar bestaat er altijd een methode voor de Staat

om dit te vermijden, nI. onderbrenging van schatkistpapier

bij cle circulatiebank, maar dan zou waarschijnlijk de

kreet ,,inflatie” in den lande luidkeels worden aangeheven

(hoezeer, objectief gezien, het onderbrengen van schat-

kistpapier hij commerciële banken even infiatoir is).
Juist om voor later een dergelijk beroep op de centrale
bank te voorkomen, geeft het Ministerie van Finaniën

er de voorkeur aan, telkenmale bedragen van de tegen-
waarderekening te laten overboeken naar de rekening

van het Rijk, liever dan ze te bestemmen voor aflossing

van schatkistpapier.

De kapitaalmarkt.

De stemming op de aandelenmarkt was gédurende de

verslagweek tamelijk gunstig, en als gevolg hiervan ver-

toonde het algemeen indexcijfer een, zij het zeer matige,

stijging. De enhissies, die de laatste weken plaatsvonden,

vonden een tamelijk gunstig onthahi, gezien het- feit, dat

de claimnoteringen weinig of niet beneden de theoretische

waarden daalden. Een algemeen. koersdrukkend effect

hebben deze emissies niet uitgeoefend, waarbij echter wel

bedacht moet worden, dat het tot dusver op de emissie-
markt gedane beroep nog zeer bescheiden van omvang is
gebleven.
Aandelen Koninklijke, de marktleader te Amsterdam,
stegen de afgelopen week in koers, op geruchten van de

uitkering van een stockdividend ovei 1950, of van bonus-

aandelen. Een emissie in- buitenlandse financiële centra
zou in de bedoeling liggen. Enigerlei voordeel voor aandeel-

houders zou dan, aldus deze geruchten, dienslig zijn om de

door effectenregistratie, transfermoeilij kheden, en in het
bijzonder de bij de vorige emissie Koninklijke door de

Nederlandse deviezen autoriteiten opgelegde beperkingen
t.a.v. het beschikken over de opbrengsten van claims door
buitenlanders, gedeukte reputatie dezer aandelen op de
buitenlandse kapitaalmarkt wat op te vijzelen.
Het agio op Amerikaanse aandelen te Amsterdm
bedroeg ca 4.pCt boven de New Yorkse pariteit. In Wall-
street zelf heeft de laatste week een stijging plaats gehad, die het aandelenkoersniveau aldaar op een nieuw hoogte-
record voo’r de laatste twintig jaar heeft gebracht.

17
rTr

24 Nov
1950 1950

Aanil. indexeijfers

Algemeen

………………
153,7
154,1

Industrie

………………..
219;9
219,3
Scheepvaart

……………
165,5
165,3
Banken

………………….
128,5
128,4

Indon.

aandelen

………….
52,5
53,7

Aandelen
-.

A.K.0.

………………..
174’/
4

174

Philips

………………….
232
229

Unilever

………………..
220
2191/
4

H.A.L.

…………………..
172
1
/
4

169k
Amsterdam Rubber

……….
123
1
/
4


130•

H’.V.A.

…………..
.
……..
114
1
/
4

117k

Kon.

Petroleum

…………
290
1
/
4

297

Staatsobligaties

2j

pCt

N.liV.S.

…………..
7913/16
793/4

3-3k pCt

1947

…………..
97
1
/

3

pCt

Invest.

certif .

……..
971/4


973/

3

pCt

Dollarlening

……….
9G/8
.
J.
C.

B.

STATISTIEKEN.

BANK
VAN
ENOELAND.

(Voornaamste posten in millioenen ponden).

4-

..L
T,
0
0)

Cd
.
s0


0
Q

Pq

25
Dec.
’46
,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1 1,3
25
Oct.
’50
0,4
1.345,2
1.350
1.272,6
777
2,6
1 Nov. ’50
0,4
1.345,2
1.350
1.275,5
74,9 2,3
8 Nov. ’50
0,4
1.345,2
1.350
1.278,3
72,0
2,3

Other securities

Deposits

5C)
.
.,..

,.
-:5
._
…e
00
Cd

.
C)
.
e
0
EI

0

0
0
>
0,
P4
0)
“9
Cd
co
4


25
Dec.
’46
311,8
13, 6
15,8
346,5
10 ,3
2789
’25
Oct.

’50 555,3 40,3
26
1
5
684,7
3,0
266,4
316,
,
0
Nov. ’50
555,3 32,2 27,7 674,6
13,1
266,4
30
1
,9
8 NOV. ’50
558,1
30,6
3

1,6
676,8
15,3
266,4
308,4

BANK VAN FRANKRIJK.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

r.
Voorschotten aan. de Staat
,.0

Data

o
oO

0)
P.

0/)

26
Dec.

1946
94.817
118.302
59.449
1

67.900
426.000
26
Oct.

1950
182.785
400.221
60.042.1
162.600
426.000
2
Nov.

1950
182.785
378.458
60.042
t

1
65.1
00
426.000
9
Nov.

1950
182.785
400.659 60.042
158.800
426.000
16

Nov.

1950
182.785
391.904
60.04
2
1
154.900
426.000

Deposito’s
Bankbil-
1
Accords
Data
jetten-
1
de
coöp.
circulatie
Totaal
Staat
écono-
Diversen
mique

26
Dec.

1946
1
721.865
1

63.458
1
26
Oct

1950 11.466.623
1180.648
1

73
8.739
171.836
2
Nov.

1950
1
1.502.686
1158.865
1

19
4.142
154.704
9
Nov.

1950
1
1.495.641
1164.266
t

100
4.162
160.024
16
Nov.

1950
1.467.530
158.977
66
9.574
169.336

FEDERAL RESERVE BANKS.

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

[

Metaalvoorraad

f
Data

Other

U.S. Govt
Totaal

1

Goud cer- 1

cash

securities
tificaten

31

Dec.

1.946

18.381

1

17.587

268

23.350
13

Oct.

1950

22.212

1

21.687

198

19.507
19

Oct.

1950

22.079

1

21.553

217

-19.506
26

Oct.

11950

22.087

j

21.553

239

.19299

FR-bil-

– Deposito’s

Data

jetten in 1

1

Member-
circulatie

Totaal

Govt

banks

31

Dec.

1946

24.945

17.353

393

16.139
13 Oct.

1950

23.142

18629

508 ,

16.789
19

Oct.

1950

23.070

18.986

448

17.245
26

Oct.

1950

22.991

18.436

420

16.649

NATIONALE BANK VA4 ZWITSERLAND

(Voornaamste posten in’ millioenen francs).

0

0
‘9

00)

0)

0)

Data
….w

00

0)
0)0

o

.0
15

,

.

0)

31

Dec.

1946

1 4.949,9

158,0

238,7

1 52,7 1 4.090,7

1.163,7
7 Nov. 1950

1 6.071,5

328,3

141,0

1 41,3 1 4.298,7

2.115,6
15 Nov. 1950

6.046.5

314,0

140,2 1 41,3 1 4.244,9

2.132,6
23 Nov. 1950-1 6.060,9

282,2

140,3

1 41,3

4.265,8

2.098,7

06

29
November
1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

DE JAVASCHE BANK.

1

DE NEDERLANDSCILE BANK.

(Voornaamste posten In duizenden guldens).

1
__________(‘Toornaamste_posten In duizendenguldens).

Data
4)

4)
o’.

e

4
140
.1

50′..
cd
‘iE’
0’4
o.

0)
Odw
0
0

.0
w
.e

50
0

40
,-
.
EI

_
___

31 Mrt

’47
477.080
35.363

85.402
255.201
18

Oct.

’50 715.036
102.981
235.487
226.558
2.129.789
25 Oct.

’50
715.03
6

128.632 272.583
215.369
2.206.059
1 Nov.

1
50
715.036
137.772 284.843
212.371
2.228.051

Rekening courant.
saldi

Data
50

‘4
.
50
•’
4)

31 Mrt

’47
453.816

.-

503.718
18 0ct.

’50
2.163.281
187.540
‘-

814.738
25

Oct.

’50
2.194.419 220.657

-.
770.733
1 Nov.

’50
2.197.839
235.594
– –
811.476

965

.4′
o
aa
a
4’0
Oa
.5,9
cd
0
.5.-
4)
•-.oaE
°7
,o

.4.0
°
0

30

Dec. ’46T
700.876
4.434.786
100.816 153.109 2.744.151
16

Oct. ’50
890.476
346.568
982.285
57.783
2.741.816
23 Oct. ’50
1

890.786
383.630
919.301
59.191
2.733.210
30 Oct. ’50
891.075 383.899 913.490
122.209
2.808.715
6Nov. ’50
891.395
383.376
,902.885
51.41.1
2.790.517
13 Nov. ’50
1
891.748
1

307.396
959.080 51.852
2.763.410
20 Nov.
1
50
892.031
1

382.054
880.537
58.331
2.760.982
27 Nov. ’50
891.803
381.642
892.372
62.721
2.795.58
1
.

Saldi in rekening courant

,
)G)
340
4)
0
4)
‘4
O.0
.l>v

30 Dec. ’46
16

Oct. ’50
239.000j1346.451
1.604
80.669
623.121
306.121
23 0ct. ’50
294.1541387.874
504
51.015
396.404
395.864
30 0ct.

’50
287.046
1387.860
595
49.724 413.530 383.669
426.842 402.072
373.663
432.035
406.815
267.152
447.473
253.319

11untbiljettencirculatie per 31 Mrt
Muntbiljettencirculatie per 18 Oct. Muntbiljettencirculatie per 25 Oct.
Muntbiljettencirculatie per 1 Nov.

1947
t
646.830.979.
1950 S 385.684.794,50.’
1950 S 392.770.404,00.
1950 t 391.601.513,50.

6 Nov. 50
13 Nov. ’50
20Nov. ’50
27 Nov. ’50

209.866

375.180 316.343

1387.860
215.8011387.860
1316.866 1316.856

592
578
29
29

55.901
37.633
40.823 43.825

GRAFIEKEN.

Leeftijdsopbouw van

de

bevolking van

Nederland
.
en

België

in
1910

en

1947.
(Verdeling van 1.000 inwoners van elk geslacht per ledftijdsgroep van
5
jaar)

NEDERLAND
Leeftijd Leeftijd

.1910

.

19/#7

..
_


.-

100

50

0 0

50

100

100

50

0

0

50

100
Manncn

Vrouwen

Mannen

Vro.iwen
BELGIË
Leeftijd

Leeftijd

1910

19
1
+7

100

50

0 0

50

100

Mannen

Vrouwen

1

100

50

0 0

50

100

Mannen

Vrouwen
Bron: Statistisch Jaarboek voor Benelux.

966
ECONOMISCÎI

STATISTISCHE BERÏCHTEN

.
29 November 1950


OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN

STAAT I.
Ontvangsten
op
niet-kohierbelastingon. ICalonderjaar 1950.
X
f1 mln

Totaal

Tan.
Febr.
Mrt
Apr.
Mei
JunF
.Tuli.
Aug.
Sept.
Raming
Benaming der middelen
1950
1950 1950
.1950
1950 1950 1950 1950 1950

.
t/mult.
jaar
1950
Sept.
1950

Loonbelasting
70,1
65,2
21i,2
.

79,4 66,6
16,4
82,7
66;3 21,9
484.8 560,0
Dividendbelasting

.
1,6 5,6
2,3
2,0
3,1 4,4
45,6
6,91
4,7
42,9
45,0
Cominissarissenbel.
0,7 0,6
0,2
0,8
0,3
0,2
4,4
1,0
0,2
5,3
6,5
24,2
24,6
‘.

8,7
25,5 22,9
6,2
26,7
24,9
7,2
170.9
210,0
Rechten op de invoer.
28,4 26,9
34,7 30,5
41,4,
42,4
47,6
38,1
39,1
329.2
300,0
Statistiekrecht
0,7 0,8
1,2
0,9 1,0
1,1
1,0
4,4
4,2
9,3
7,0
Bijzond. Wijnbelasting


– –
– –




0,0

Vereveningsherfing

…..

Accijns op zout
0,3
0,2 0,2
0,4
0,2

0,1
0,2
0,2
0,1
2,0 7,0
Accijns op gedistilleerd
7,5 6,7
8,3.
.

7,2
7,5
8,1
8,6
7,8
.8,1
69,7 00,0
Accijns op bier
1,1
1,2 1,2
4,4
4,3 2,3 2,0
4,9
.

1,9
‘14,4
46,0
Accijns op suiker

. . .
8,4
8,2
.

8,1
6,8 7,7
7,8
.

8,0
6,6 7,6
69,2
80,0
Accijns op tabak

. . .
24,1
19,2
24,4
15,1
19,5
20,8
20,2
25,5
29,1
138,0 190,0
Belast. op gouden en
zilveren werken

.
0,1 0,1
0
2
1
0,1
0,1 0,1
0,1
0,1
0,1
_0,6
0,7
Omzetbelasting
86,1
96,2
60,5
86,1
88,8
.
50,4
00,1
88,0 46,6
692,8
800,0
Rechten van zegel*)
1,3
.

,1,6
1,7 1,6
1,5
1,9 1,8
2,3
2,1
15,8
48,0
Rechten van registratie
4,6
2,7 3,3
2,7
3,2
3,3 2,7 3,0
2,6
28,2
35,0
Rechten van successie,
,
5,9
4,8
6,1
5,9
5,3
6,3 5,5 7,6

5,6
53,0 65,0
enz…………….
Motorrijtuigenbelasting
2,8 2,9 3,0
,

8,6
5,6.
3,7

3,7
3,3
,

3,2
36,8 40,0

Totalen
267,8 267,6 488,4
267,0.
276,0
175,2
37,6
285,0
178
1
3
2.222,9
2.470,2

‘) Hieronder begrepen
zegelrecht

nota’s

van
makelaars en commis-
.
sionnaits in effecten
. .
0,4
0,3 0,3
.

0,3 0,3
0,3 0,2
;

0,3 0,4
2,7

STAAT II.
*
Ontvangsten
op koltierbelastingen.

x
f1 mln

otaal
1 Jan.

Benamingdermiddelen
Jan.
Febr.
Mrt
Apr.
‘Mei
Juni

,
Juli
Aug.
Sept.
1950
1950
1950 1950
1950 1950
4950 1950
4950
1950
t/mult.
Sept.
1950

Inkomstenbelasting
42,2
43,8
62,5


65,8 82,7 87,0
81,6
84,4
84,0
633,9
Vermogensbelasting-
3,1
3,3 5,3
3,9
6,0
8,4
8,0
8,3
8,2
54,4
Vennootschapsbelasting
.
44,9
51,4
60,1
25,4 22,0
17,8
8,6

,
19,3 47,6
297,0
Grondbelasting ‘)
7,8 3,8 1,9
7,8
4,2 6,2
2,0 7,3 5,5
7,3
8,1
4,8-
10,9
3,2
43,2
2,1
54,3
50,7.
‘)
Personele belasting

…….
Ondernemingsbelasting
1)

.
5,6
14,0
6,5 17,4
.
26,7
18,5
29,7
34,3

29,8
31,7
28,0
230,1

Totaal ……………..

.117,5

1
126,0

1
164,3

1
121,0

1

149,6

1
160,3

1
140,9
1578
,

183,2 1.320,5

)
mcl. gemeentelijke en provinciale opcenten,
resp.
vermenigvuldigingsfactor.
.

STAAT III.
Ontvangsten
op buitengewone
middelen. Kalenderjaar 1950.
.
.
x f
1 mln

Totaal
Benamingdermiddelen
Jan. Febr.
.

Mrt
.

Apr.
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
141
950
Raming
jaar
1950
‘1950
.
1950
1950 1950
1950 1950

.

1950 4950
t/mult.
1950
Sept.
1950

Vermogensaanwasbel
7,3

6:8.
5,8
5,1
4,6

4,2
3,8
2,3
3,7

43,6
150,0
Vermogenslieff. ineens
3,9

3,5 3,4
2,2
2,3

2,9 2,5
2,1
1,7

.

24,5
50,0
Betaald
als
volgt
‘):
uit zekerheidstellingen
0,3

0,4
0,0
1,0
0,0

0,0.
0,0 0,0
0
1
0

1,7

uit geblokkeerd geld en
..
.

.
.
.
inschrijvingen Groot-
.
.
boek 1946
9,7

13,3.
.

4,0
2,0 4,0

3,0 1,0
4,0′
,
2,0

37,0
uit

overige

geconsoli-
deerde staatsschuld

1,7′)

5,8
1
)
3,0′)
3,0
3,0

2,0
4,0
-2,0
3,0

12,5
met vrij geld
2,9

2,7
1,6
1,8

2,6

1,6
2,2
0,4 ‘)

0,8

46,6

Benaderende cijfers.

mcl.
correcties voor
voorgaande perioden.

STAAT IV.

,
Aanslagregeling dcr kolilorholastlngen
en
buitengewone heffingen
‘).
x f1
mln

Nog te ontvangen op
In Jan.t/m Sept.
’50
In Jan. tfmScpt. ’50
Totaal ontvangen in

Nog
te ontvangen op
alle t/m uIt. 1949 op-
opgelegde

aanslagen
opgelegde

aanslagen
Jan.

t/m Sept.
4950

alle
opgelegde

aan- Benaming
gelegde aanslagen per
boekingstijdvak boekingstijdvak
op alle opgelegde

slagen
per
uit. Sept.
der middelen
31 Dec. 1949
1949/1950
950/1951

aanslagen
4950

4
2
3
.
4
,

Inkomstenbelasting .
0
549,4


703,7

48,8

633,9

668,0
Vermogensbelasting ..
29,0
76,5
.
4,2
‘54,4

55,3
Vennootschapsbelast.
143,6

12,4
.
309,7

297,0


143,9
Grondbelasting ‘)
. . . .
.

17,0

87,1

.
.

54,3

49,8
Personele

belasting ‘)

29,7.,
25,6
2
2,4
-,
.
•.

,

50,7
.

7,0
Ondernemingsbelas-
.
.
.
ting

)
214,7
199,2
36 7
239,1

220,5
983,3


.
992,9
488,8
.


._

1:.320,5

.
.

1.144,5
Totalen

………..
Vermogensaanwasbe-

lasting
+
vermo-
.
gensheffing ineens.
.
385

26

-’68

,
291

1)
Bij deze staat geldt: kolom 1
+
2
+
3,_ 4
5.
.

.


.
.
..


‘)
mcl.

gemeentelijke en provinciale opcenten, resp.
vermenigvpldigingsfactor.
1)
Bij de buitengewone middelen. komt geen boekingstijdvak voor.
.
.

‘)
Ten gevolge van afrondingen behoeven de totalen niet met de som der posten overeen te stemmen.

29 Noveiiiber 1950
.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

967

STAAT V.

Vergelijking tussendo ramingen
en
do aanslagen dor kolilerbelastingen.

X

t t
min
.

Benamingder

.

Rammng
%ok
Ramning

Inkomstenbelasting

. .
0


700,0 723,5

. •
740,0
48,8
Vermnogensbe1asing
55,0

1
77,2

.
00,0
4,2
Vennootschapsbelasting
175,0
362,9
250,0 309,7
Crrondbelasting ‘)
30,0 27,0
30,0 26,5
Personele belasting
1)
• • •
24,0
22,2
24,0
0,8
Ondermierningsbelasting
)

55,0
1 1 4,7
00,0
0,7

Totalen

1.039,0

1.327,5

1.204,0

.

390,6
.

•)
Excl. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vemn1enigvuIdigngsfactor.

.

TOELIChTING BIJ lIET OV1RZ1C}IT VAN DE OPBRENGST DER

nog
moet worden

ontvangen

op

reeds

opgelegde

aanslagen.
JIIJRSMID3)ELEN.

De

kolommen

2 en

3

betreffen de door de belastingdienst
Staat t ell Ii.

in 9950 opgelegde voorlopige en definitieve aanslagen (debiteuren-
Deze staten vernielden de werkelijk in elke maand ontvangen

administratie).
bedragen (kasadmninistratie).

.

Een

voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1949
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de

behoort normaliter in het boekingstijdvak 1 949/50 te worden opgeno-
afdracht in principe 69fl maal per kartaal geschieden, nI. in Ja-

men; een

uiteraard voorlopige

aanslag inkomstenbelasting
mtuari, April, Juli en October.

1950

in liet

boekingstijdvak

1950/’51.
*

Staat V.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal
Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kas-

t/m einde van de maand opgelegde aanslagen en de raming. In
administratie), terwijl bovendien de wijze van betaling is aange-

deze staat zijn

in tegenstelling met staat IV

de aanslagen In
geven.

de grondbelasting,

personele belasting en ondernemingsbelasting
Staat IV.

,

vermeld exclusief de gemeentelijke en provinciale opeenten, resp.
Uit deze staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst

vermenigvuldigingsfactor, daar deze laatste ook niet in de raming
is gevorderd met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag

zijn opgenomen.

..VERREEREN VERVOER IN NEDERLAND.

Omschrijving
.
Eenheid
Febr.
Mrt
April
Mei
Juni
Juli
19
1
49
1950
1950 1950
1950
1950 1950

Indoxoljfer vervoer wilde
binnenvaart
‘)
142
195
177 158
174
177
1.000 t.
1.306
1.057 1.624
1.446
1.600
1.622
Vervoer wilde

binnenvaart

……………
,,
337
222
327
waarvan

ljrandstoffen

……………….
Wilde

binnenvaart,

prestatie

………….
mln t.km
189
146
217
190 214
230

IndoxclJfer eigen
vervoer
to water
)
134 104
.950
941
152
1.000 t.’
935
726
1.050
986
1.067
mln t.km
64
54
75 69
77

Jnmloxcijfor internat. binnenvaart (laadverns.)
)
62

54
67
65
71
77 80

Eigen vervoer te water

………………..

Aantal
3.478
2.911
4.495
4.521
4.764
5.157
5.075
1.000 t
1.821
1.639
2.151
2.305
2.442
2.595 2.754
,
‘959
931
1.275 1.318 1.499
1.619
1.699
waarvan onder Nederlandse vlag
.,
743
657
888
864
946
1.015 1.082
,,
135
117
,

164
159 189
216 175
Aantal
3.475 3.178
4.344 4.384
4.570 4.970
5.185
1.000. L.
1.827 1.696
2.012
2.191
2.330
2.579
2.821

Idem,

prestatie

……………………..

,,
736 513 888
973
1.118
1.269 1.323
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
124 356 579 604
661
747
741

Binnengekomen schepen (best. Ned.) ………..
Laadvermogen

………………………

,,
124
81
174
.

182
187
200
191

Lading

………………………………

Aantal
1.802
1.348 1.727 1.466
1.658
1.835 1.919
1.000 t
1.284
971
1.206
970
1.103 1.227 1.229

Laadvermogen ……………………….
Lading

………………………………

,,
635 523
704


.580
701
766
692
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
137
162
174
150
182
174
132
334
226
339
252 302
342
321

*)
68
62
75
73
82
92
98

11

Belgische vlag

…………..

Bruto-inhoud.

………….. .. ……….
Aantal
1.372
1.191
.

9.460′
1.379
1.632
1.764
1.842

Vertrokken schepen (herk. Ned.)

…………

1.000

R.T.
3.005 2.767
3.302
3.183
3.681
3.984
4.445
,,
2.616 2.439
2.881
2.799 3.259
3.504
L856
,,
1.637
1.682
1.908 1.769


2.023 2.078
2.300

11

Belgische vlag

…………..

Aantal
1.353 1.201
1.454 1.383 1.598
1 .’70
1.746

Schepen in rechtstreekse doorvaart …………
Laadvermogen

………………………

1.000

R.T.
3.009
2.670
3.343 3.278
3.523
4.169
4.222

Lading

………………………………

,,
2.176 2.006
2.502
2.420 2.557
2.959
3.042

Belgische vlag

……………….

,,
1.580
1.439 1.800

1.713 1.803
2.018
2.074

Indcxctjfor zeevaart (inhoud)

…………….
Binnengekomen

zeeschepen

………………

Goedlerenvervoer ter Zee:

Idem, alleen geladen schepen ……………….

Bruto-inhoud

………………………

1.000

t.

.

1.109
1.049
.
1.121
1.076 1.225
1.285
1.542

waarvan

in

lijnvaart

……………………
Vertrokken

zeeschepen

………………….

,,
447
5013
278 423
280
464
38:1

Idem, alleen geladen schepen ……………….

,, 361
402
425
427 394
650
645

waarvan

in

lijnvaart

…………………….

Gelost

hij

invoer

………………..

,,
501
757
523
437
599
658
467

hij

doorvoer

…………………
Geladen

bij

uitvoer

…………………
hij

doorvoer

…………………

Indexeijfer goederenvervoer Nod. Spoorwegeim ‘)

‘ 136 133
‘157
132
135 140
136
Goedcrcnvcrvoer

Ned.

Spoorwegen,

totaal
1.000 t.
1.655
1.615
1.905
1.609
1.640 1.707 1.658
,.
390 429
545
439
.

423
458
440
1 millioen

540 449


482
509
521
479
598
waarvan

grcnsoverschrijdend

…………….

,,

..
232
241
283 228
226
236 236

1 millioen
37,0
32,8
34,2
34,0 34,5
‘31,3
33,8
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
18,5
‘17,7
17,5
19,0
17,0
14,9
18,4
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
14,2
14,0
14,3
14,7
14,8


12,9
14,5

Imidcxcljfor verkeer op do rijkswegen
)
176
173 177
184
185

. 191
202
Slachtoffers verkeersongevallen

Iteizigerskilometers Ned. Spoorwegen

……..
Tonkilometers Ned. Spoorwegen

…………..

Aantal
71
69
75
73
89
62
77
,,
778
714
808
17
961
980
1.010

‘l’ramwegen, vervoerde reizigers

…………

,,
620 482
626
638
893
847
757
Idem, lndexcijfers

Overleden

…………………………

1
)


109 106
115
112
137 95
118

Ernstig

gewond

……………………….

Gewonden

……………….. …….
)
109

93
112
113 144
142
137

Licht

gewond

……………………….

Doden

………………………………

Luchtvaart
(KJ.M.)
*)



Tonkm (vracht, post en extm’a bagage)
.
1.000

……

1.936 2.120
2.609
2.040
2.385
2.366
2.582′
Passagiers

kin

…………………….
1 millioen
47,9
44,2
63
1
1
60,7
66,3
69,1
79,8,

1)
Maandgemniddelcie 1938
=
100.

)
Excl.
bunkerinateriaal
e.d.
)
Excl.
West-Indib
bedrijf.
Bron:
Centraal
Bureau
voor de Statistiek.

Te koop Chevrolet Style-
master
(Sept. ’47), 80.000
km gelopen, in zeer goede
st.
B. Wartena,
arts, Mr. P.
J. Troelstraweg 97,
Leeu-
warden.

Te koop
Ford
Y
8, Super
de Luxe 1947,
afgel. 1948,
kleur blauw v.’ v. radio, spot-light, rolhoes, kachel, achter-
uitschijnwerper. In bijz. goe-
de conditie. Deskundig on-
derzoek toegestaan. Prijs
f
5750.—. Er.: Martens, Rob.
Kochstraat 35, Leeuwarden.

Te koop wegens overcom-

pleet: een
prima onderhouden

,,lliercury” 1948,
ca. 85.000
km gelopen. Te bezichtigen

N.V. Steenfabrieken v/h Ter-
windt & Arntz, Nassausin-
gel 2 te Nijmegen.

Via deze RUBRIEK richt

U zich rechtstreeks tot

de particulier.

Vacuturt,

Escomptobank N.V.

ROEPT SOLLICITANTEN

OP

VOOR
I)E FUNCTIE VAN

Directie-Secretaris

op haar Hoofdkantoor te Djakarta

Reflectanten moeten Mr in de Rechten zijn en over ervaring

in

het

bankvak
beschikken.
Uitsluitend

schriftelijke

sollicitaties,

vergezeld
van pasfoto, worden ingewacht op het Kantoor
Amsterdam, Keizersgracht 573-575.

Abonneert U op

GEO. WEHRY & Co. N.V.

A MSTER DAM

Vestigingen:
Djakarta (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, Manches-

ter, Londen, Brussel, Melbourne,

Singapore, Penang, Kuala Lumpur,

Tokio, Osaka, Bombay, Bangkok,

Hongkong.

Agenten:

In alle Zuid-Amerikapnse Staten

Zwd-A
ptk.

Heeft u al een proe.fournmei’ aangevraagd van
het 18 November verschenen Zuid-Afrika-
nummer van het Netherlands Trade Bulletin?

9
DECEMBER
verschijnt n..l.
een 2e uitgave
met dezelfde verspreiding als de eerste, een
unieke kans nieuwe relaties in de Unie aan te
knopen. Een proefnummer wordt – na ontvangst
van uw aanvraag – per kerende post toe-
gezonden.

H. A. M. ROELANTS, Postbus 42, SCHIEDAM

Bij dë Nederlandse Spaarbankbond te Amers-
foort is gelegenheid tot plaatsing van een

ECONOOM

bekend met het beleggingsvak en met belang-
stelling voor ‘researchwerk op bedrijfseconomisch

gebied.

Sollicitaties, onder opgave van verlangd salaris
en onder inzending van een pasfoto, te adresse-
ren: Pieter Bothlaan 1, Amersfoort.

Economisch – Statistische•
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.

Bankiers: R. Mee; en Zoenen, Rotlrdam.

1edactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).

Bankiers: Banque. de Commerce, Brussel.

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f22.50; fr. p. post f23,60;

voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10

Abonnementen worden aangenoonen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,—
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Ban gue de Commerce te Brusse
of op haar Belgische postgirorekening
fl0 26 0.34.

Unie gebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—
,
overige
landen
/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangefehende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende ‘advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roetants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures’ en ,,Beschikbare krachten”
0,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.


Losse nummers 75 cents, resp.’ 10 B. francs

Auteur