Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1747

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 1 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

• ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 1 NOVEMBER 1950

No. 1747

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

P. de Vries; C. ‘an den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vande putte,

F. Vers ichelen.

Gégevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

badzijçie van dit nummer.

INHOUD:


Blz.

De artikelen van deze week

………………….
871

Sommaire,

summaries

……………………..
871

Verzekering tegen prijsrisico deviezencertificaten
door
Prof.

Dr J.

F.

Haccoû

……………………
872

Het karakter van de spaargelden in Nederland
door
H.

1V.

J.

Bosman

……………………….
873

Is

nationalisatie

volkenrechtelijk wel

geoorloofd?
door Mr J. TV. van der Zanden ………………
876

De betalingsbalans der BeIgisch-Luxmburgse Econo-
misché Unie yoor1949
door V. JVojtters ………..
876

Een

stdm

uit

het

bedrijfsleve’n
flenelux en de fiscale heffingen
door H. Hoelert

……..
878


Boekbespreking:
Dr E. A. R. J. ton Jirink: Oesoliledenis van het Nederlandse
postwezen
1795-1810,
bespr. door Dr C. Wiskerhe
….
879

A a n te k e n
i
n g e n
Mogelijkheden van het ploegonstelsel in Nederland
door Ii.
D.

von

der

1-beven

…………………………
880
Hot achtste verslag van de Nederlandse Regering betreffende
do

werking

van

hot

E.R.1′
.

…………………….
882

Internationale notities
Lancashiro en

de katoonschaarsto

………………..
883
Poolso

plannen

………………………………
884

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
884

G r a f i e k e n
liet verbruik van een aantal Industriële consumptiegoederen
en voedings- en genotmIddelen in 1949 per hoofd der be-
volking

In

Nederland

…………………………
SS5

Statistieken:
flankstaten
Verkeer en vervoer in Nederland

………………….
88

DEZER DAGEN
vasthouden.’IIet belastingdebat in de Tweede Kamer heeft

aangetoond, dat amendementen ook in zoverre terecht

met sneeuwballen kunnen worden vergeleken, dat er soms
een harde kern in zit. De Minister van Financiën en de

indieher van het amendement tot een aantal verlagingen,
Dr Lucas, bleven op hun stuk stan. Of hier beweging
mogelijk is zal vooral afhangen van de compensatie, die
tt eventuele aanvaarding van het amendement wordt
aangeboden. Houdt men werkelijk zijn hart vast voor het voortbestaan van dit ministerie?
Vasthoudend blijkt ook, vo]geiis de
j
i’ecente Troonrede,
de Regering van Groot-Brittannië. Centrale bevoegdheden
aan de Regering in oorlogstijd verleend, wenst zij te be-
houden; de weg van de nationalisatie wordt niet verlaten.

Thans gaat het om een gedeelte van de suikerindustrie.
Zou nationalisatie daar de arbeid verzoeten?
Het getal der doorzetters
is
groot. De Marshall-landen
hebben besloten om op 1 Februari te komen tot een libe-
ralisering van het onderlinge handeisverkeer met. 75 pCt.
Een paar lailden, waaronder Nederland, mogen wat later
komen, doch op 1 April worden ook zij aan hét doel ver-
wacht. Van nu tot dan is nog een geruime periode, waarin het woord betalingscrisis nu hier dan daar wel zal worden vernomen: Maar de taaiheid, waarmee het onderhandelen
wordt voortgezet, is op zich zelf reeds bewonderenswaardig.
En de Duitse Regering heeft goede moed.

Nil desperandum. De Belgische Regering heeft de ge-
dachte aangegrepen, dat de hechtste verdediging in de
aanval ligt. Geen prijsstop maar prijsverlaging. In overleg
met industrie en handelsgeledingen zijn prijsverlagingen
afgekondigd voor staalproducten, die voor een reeks andere
goederen zullen volgen. De prijzen neer, de borst vooruit:
het is een respectabel stuk werk.

Dat kan ook worden gezegd, indien men e cijfers beziet,
die juist bekend zijn gemaakt over de steun aan het buiten-
land door de Verenigde Staten sedert Augustus 1945.
Het totaal bedrag is
S
42,6 mrd, waarvan $ 36,5 mrd
voor economische doeleinden, liet zijn getallen, die toch het
bevattingsvermogen te boven gaan, zodat men ze gelaten

kan bezien. Sterker spreekt wellicht, dat dit neerkomt op.
$ 288 per hoofd der bevolking.

Jteeft het geholpen? ,,Och, wat men van Vooruitgang
droom’, die komt, waratje!, niet per stoom” deed Potgie-
ter een oude heer zeggen. Maar de industriële index voor

West-Europa staat dit jaar op 123, als 1938 als basisjaar
wordt genomen. En liet percentage voor voedingsmiddelen
in de toewijzingen van het Marshall-plan is van 45

gedurende de eerste zes maanden gedaald tot 20 voor het
lopende tijdvak.

Vasthouden aan het beginsel. Dat mag men volgens de
sociologie van agrarische groepen verwachten. Denemar-
ken en Nederland hebben protest aangetekend hij de
,,F6oçl and Agriculture Organization” tegen de verkoop
van Amerikaanse kaas tegen lage prijs aan Groot-Brit-

tannië, in strijd- met de beginselen van de Internationaj
Trade Organisation.

BELASTINGCOIISULTATIEBUREAU
A. L. F. L.EVERINGTONr
Mødewerkars:
E; J. de
Boer, Oud-Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud-Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N.
J.
Feldmann, Bel. jur.
N. A.
Schol,
Candidaat Notaris.
Amsterdam: Ie Heimersstr.
95,
Tel.
85508
Haarlem: Bed. OudeGracht
II
b,Tel.
12468

Fo. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.
• Tel. 25410

Onafh. Verzekeringsadv.

LOD. S. BEUTK

deskundige
terzake van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij verkoop
van praktijk of zaak

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs.Pensioenfondsen

Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondson

ROTTERDAMSCHE

‘BANK

DOCUMENTAIRE

ACCREDITIE VEN

INCASSEERINGEN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

Adverteert in de E.S.B.

I

Q

ISSOCHHE CASSA

KASSIERSINSTEI.UNG

0PGRICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179

AMSTERDAM.0

..

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam

Meer dan 100 kantoren in Nederland

en Azië

New York

Londen

Tanger

ALLE BANK-, EFFECTEN- EN

ASSURANTIEZAKEN

R.M ESOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie- Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

DEZE WEEK:

Handel met Griekenland

Katoenperikelen

Vraag en aanbod uit Ierland en Italië

Turkse marktberichten

Nieuwe artikelen

Handelscontacten

Onze gewone rubrieken

*
Iedere
week
zeer
veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van
binnen
,
en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding
in
de rubriek

TRADE OPENINQS.

AbonnemefltsprljS
f15.—
per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKkERIJ H.A.M. ROELANTS SCI-IIEDAM

1

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

.Prof. J. Zijlstra.

Aboniernentsprijs
f
22.50; fr. ‘p. post
f
23.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post
1
20.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

-r- ««

t November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

871

DE ARTIKELEN VAN
DEZE WEEK,
Prof. Dr J. F.
llaccoû,
Verzekering legen prijsrisico deviezen-

certificaten. –

lIet besluit van de Regering van Indonesië om aan het

bedrijfsleven de mogelijkheid te bieden zich hij haar tegen

het risico van fluctualies in de prijs der deviezencertificaten

te verzekeren (tegen een maandelijkse premie van 1J pCt

van de nominale waarde) betekent, daar het voor de

importhandel onvoorzichtig zou zijn, indien zij hiertoe niet

zou overgaan en daai de premie te hoog is dart dat zij niet’

zou mogen worden doorberekend, in feite heffing van een

nieuwe belasting, welke op de consument van importgoe-

‘deren wordt gelegd. Bziet men deze maatregel in het

kader der financiële sanering, ,dan kan worden geconsta-

teerd, dat hij, evenals het creëren van de zgn. ,,vrije lijst”,

een gunstige invloed kan hebben, hoe ongewenst het in

principe ook moet worden geaéht, dat in Indonesië nieuwe

lasten ten behoeve van de Overheid op de gemeenschap

worden gelegd..

II. W
J. Bosman,
liet karakter van de spaargelden in Ne-

derland.

])e stelling, in de brochure ,,De betalingsbalans en de

binnenlandse geidcirculatie” van de ,,Stichting tot daad-

werkelijke bestrijding van het infiatiegevaar”, dat de saldi,
die gemiddeld per particuliere rekeninghouder bij banken,

spaarbanken en girodiensten worden aangehouden, relatief

veel hoger zijn dan vôôr de oorlog, is,naar schr. aantoont,

niet houdbaar: het saldo tegoed per spaarbankboekje is

relatief afgenomen. Ook de bewering, dat spaargelden bij

sparrbanken en hoerenleenbanken tltaps veel gemakke-
lijker voor cônsumptie worden opgevraagd dan vroeger

wordt door het onderzoek, dat schr. instelt naar de ,,om-

loopsrielheid” van liet spaargeid, weerlegd. De conclusie,

die de brochure verder trekt, nI. dat men onder ogen zou

moeten zien, of het begrip giraal geld geen wijziging zou

behoeven, lijkt schr. tenslotte eVenmin aannemelijk.

Mr W.
1.
van der Zaiiden,
Is nationalisatie volkenrechtelijk

niel gcoorloofd?

Engèland is volgens artikel 1 van het ]3russelse verdrag

van 17 Maart 1948 verplicht, de tegenstellingen tussen zijn

economische politiek en die der andere verdragsstaten op
te heffen. Op het ogenblik al de staalindustrie in alle ver-
dragsstaten in handen van particulieren: Indien Engeland

werkelijk als enige zijn staalindustrie zou nationaliseren,

zou het niet een tegenstelling tussen zijn economische
politiek en die van de andere verdragsstaten opheffen,

maar in tegendeel een nieuwe tegens telling scheppen. Dit

lijkt moeilijk verenigbaar met de verplichting, die Engeland

in artikel 1 van liet verdi’ag’op zich heeft genomen. lIet

zou van weinig eerhicd voor een wettelijke verdragsplicht

getuigen, indien Engeland werkelijk zijn staalindustrie zou

nationaliseren.

V. Wouteis,
De betalingsbalans de,’ J3elgisch-Luxernburgsè
Economische Unie voor 1949.

Schr. geeft in dit artikel een b000rdeling van de verschil-

lende posten
oii
de officiële staat der betalingsbalans van

de Belgisch-LuxernburgseEconomische Unie voor 1949,

welke dooi’ de Nationale Bank van België werd bekend ge-

maakt in haai’ bulletin van Augustus-September jI. Schr.

vestigt ei’ de aandacht op, dat het relatief belang van elke

post op deze staat, in verband met verschillende met name

genoemde omstandigheden, met de nodige voorzichtigheid

dient te worden geïnterpreteerd.

SOMMAIRE.

Prof. Dr J.
F. Haecoû,
Llssurance conh,’e le risque des fluc-

tuatwas de prix des certi/icals en ,hatière de devises.

La décision du gouvernement de l’Indonésie pour

offrir la possibilité â la vie économique de s’assurer chez
lui contre le risque des fluctuations de prix des certificats

en matière de devises signif ie en effet une perception d’un

nouvel impôt qui est mis sôr le consommateur des articles
impôrtés. En regardant cette mesure au cadre du règle-

ment des finances on peut constater qu’elle puisse avoir

une infiuence favorable.

H.
W. J. Bosinait,
Le caractère des épargnes aux .Pays-

/ .Bas.

L’auteur constate que le solde de surplus par livret de

la caisse ‘d’épargne en comparaison d’avant-guerre a
diminué reiativement.G L’auteur réfute, après s’être in-

formé de la vitesse de la circulation des épargnes, la

thèse que les épargnes chez les caisses d’épargnes et les
banques d’ivances pour les paysans sont retirées pour la
consommation plus faci lement qu ‘autrefois.
Mr J. W. van der Zanden,
La nationalisation est-elle perniise
au point de vue de droit international?

Dans eet article l’auteur vient It constater qu’un pays
ayant joint l’accord de Bruxelles (oû on a constitué la
nommée Union Occidentale) est obligé par droit internatio-
nal dene nationaliser aucune industrie qui n’a pas été

nationdïisée dans les autres pays de l’accord.

V. Wouters,
Le bilan de payements de l’Union Economique
llelgo-Luxernbourgeoise sur 1949.

Cet article donne uit jugement des divers articles de

l’état officiel du bilan de paydments de l’Union Econo-mique elgo-Luxembourgeoise sur 1949 qui a été publié
par la Banque Nationale de Belgique dans son bulletin

d’août-septembre. dernier.

‘SUMMARIES.

Prof. Dr J. F. Raccoû,
Insurance against flucluations in the

price of foreign exchan ge cei’tificates.

The decision of the Indonesian Governhient to enable
the business-community to insure itself with them against
flüctuations in the price of foreign exehange certificates

actually means levying a new tax, imposed on the consu-
mei’s of imported goods. Within the scope of the financial reorganization, however; this measure may have a favour-
able influence. –

H.
W.
J. Bosman,
The nature of savings in the Netherlands.
Compared with the pre-war level the credit-balance per
savings-book bas ‘shown a relative decrease. The thesis
to the effect that deposits with savings-banks and farmei’s’
ban banks are now Svithdrawn for consumption more
easiiy than formerhy is iefuted by the writer afterinvesti-
gating the ,,velocity of circulation” of the savings.

Dr J.
W. van der Zanden, Is nationalizalion allowed accor-
ding to inte,’national law?.

The writer concludes that a country which bas joined
the treaty of Brussels (vhereby the so-called Western
Europen Union was established) is, under international
law, obliged not to nationalize any industry that is not
natiorialized in the other treaty-countries.

Y. Wouters, The 1949 payments balance of the f3 ei go-Luxcn-
burg Economic Union.

A review of the various items on the official statement
covering the 1949 payments balance of the Belgo-Luxem-
burg Economie Union, published by the Natiohal Bank
of Belgium in its August/September 1950 bulletin.

872

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1950

VERZEKERING TEGEN PRIJSRISICO

DEVIEZENCERTIFICATEN

Het besluit van de Regering, van Indonesië, om aan

het bedrijfsleven de mogelijkheid te bieden zich bij haar

tegen het risico van fluctuaties in de prijs der deviezen-

certificaten te verzekeren, vestigt weer de aandacht op
het complex van maatregelen, dat ginds ten behoeve van

een financiële sanering in Maart jl. werd genomen. Gelijk
bekend, werden toen de zgn. deviezencertificatn ingevoerd,

in wezen toegangsbewijzen om aankopen in

,

de deviezen-

sector – mits men de vereiste deviezenvergunning heeft –

te doen. Aan aanbrengers van deviezen wordt een sup-

pletie in deviezencertificaten gegeven, in de regel tot een

nominaal bedrag van 50 pCt van de tegenwaarde van de
aangebrachte vreemde valuta of het aangebrachte goud,
in enkele gevallen tot een nominaal bedrag van 100 pCt.

Bij aankoop van deviezen moet ih het algemeen – be-
houdens in bepaalde uitzonderingsgevallen – 100 pCt

nominaal van de tegenwaarde in rupiah van de te kopen

vreemde valuta aan deviezencertificaten w’orden over-

gelegd. Van het begin af werd de koers dezer certificaten op

200 gefixeerd, maar voortdurend deden geruchten de ronde,

dat hij zou dalen. De kans
01)
een koersdaling der certifi-

caten deed mede een aarzeling bij’ de importhandel ont-

staan, welke groter moest worden naarmate de lever-
tijden voor ,de goederen uit het buitenland langer werden,
omdat danlanger het risico van een prijswijziging moet

worden gelopen, ni. van het tijdstip van het kopen dezer

certificaten tot de verkoop der’ goederen.

Dze aarzeling is voor de Regering aanleiding geweest
om aan te bieden het risico van een prijs,verandering der


deviezencertificaten te verzekeren. Blijkens recente be-

richten
1)
is de premie per maand gesteld op pCt van de

waarde der goederen in het binnenland (zijnde de dëviezen-

tegenwaarde vermeerderd met de kosten der deviezen-

certificaten), hetgeen bij een koers dezer certificaten van

200 neerkomt op 11 pCt van hun nominale waarde per

maand.

Karakter dezer Qerzekering.

Voor een juiste beoordeling van het karakter van deze’
maatregel is nodig inzicht in de prijsvorming der deviezen-
certificaten. Bedacht moet dan worden, dat het surplus
aan deviezencertificaten, dat bij even’iclit in de betalings-
balans nodig is, door de Regering, i.c. het Deviezenfonds,
wordt geleverd. Er is altijd sprake van een surplus bij
de vraag, omdat bij aanbod van deviezen in het algemeen

slechts 50 pCt nominaal aan certificaten wordt verkregen,
terwijl bij vraag naar deviezen in het algemeen 100 pCt
nominaal aan certificaten ioet worden geleverd. Tenzij
de Regering deviezen zou sparen, moet dus altijd voor

eer restant, en wel een restant van niet minder dan
ongeveer de helft van de vraag, het Deviezenfon’ds als
aknbieder verschijnen, terwijl bovendien het Deviezen-
fonds – via de banken – koper is van alle certificaten,
welke niet gedurende de bestedingstermijr’ – zijnde een

maand – in eigen bedrijf kunnen worden aangewend;
eveneens via de banken is hèt aanbieder van de gekochte

certificaten. Onder deze omstandigheden behoeft het geen
uitvoerige uiteenzetting, dat het Deviezenfonds, dus de
Overheid zelve, de prijsvorming dezer certificaten geheel

in de hand heeft. –

1-lerhaaldelijk heeft deze Overheid verzekerd, dat het
niet in haar vooiremen lag de koers .der deviezencertifi-

cater te wijzigen, maar daardoor kon niet het gewenste
vertrouwen worden gewekt. Zij is er nooit toe overgegaan een dienovereenkomstige garantie te verstrekken, dan wel
importeurs resp. voorverkopende exporteurs te garanderen,
dat voor aangemelde transacties de certificaten tegen de

‘) VgI. ,,Het Financieele Dagblad” van
13
October
1950,
bis.
1,
gecorrigeerd in nummer van
16
October
1950.

pI’ijs op het tijdstip van verkoop der goederen zouden

worden verrekend, resp. tegen de prijs op het moment van

aanmelding der transactie zouden worde’n overgenomen.
Nu echter is de mogelijkheid geopend om het koersrisico

dezer certificaten te verzekeren tegen een maandelijkse

premie van Ij pCt van. de nominale waarde. hierbij

moet worden bedacht, dat de looptijd dezer verzekering

veelal enkele maanden zal bedragen en de prijs dan even-

veel maal een half procent van de totale invoerwaarde is.

Een dergelijke prijs, op een open markt tot stand kômende,

kan in .bepaalde ge’allen als een indicatie wordën be-

schouwd, dat de verwachting voor koersschommelingen

gegrond is. Indien een Overheid, die zelve de prijsvorming

in handen heeft, een dergelijke vergoeding voor dit risico

van de handel vraagt, dan kan hierin welhaast niet

anders dan een aanwijzing voor komende mutaties worden

gezien, hoezeer ook de ‘terklai’ingen van de Regering

anders luiden en hoezeer daardoor ook essentieel in de

econoinische verhoudingen zou worden ingegrepen met

uiterst gevaarlijke repercussies. Dan echter krijgt mi.

de verzekering niet meer een facultatief karakter, maal’

zou het voor de importhandel onvoorzichtig zijn om haar
niet te sluiten. Immers, bij de verlaagde marges voor de

importhandel krijgt dit risicd door de lange looptijd

een te belangrijke omvang; echter’ is de premie op zich-
zelf, gezien de overige risico’s, welke deze tak van handel

thans heeft te aanvaarden, te hoog dan dat zij niet zou

mogen worden doorberekend. In feite is deze heffing dan

een nieuwe belasting, w’elke op de consument van import-

goederen – finale consument en producent, die kapitaal-

goederen aanschaf t – wordt gelegd.
Een volledige dekking van het risico, dat aan de mutaties
in de prijs der deviezencertificaten is verbonden, wordt

naar mijn – mening door deze maatregel echter alleen

bereikt, indien de prijsbeweging in één richting zou gaan. Immers, is er van prijsschommeling sprake, dan blijft nog

de mogelijkheid bestaan, dat concurrerende importeurs bij
een lagere koers kopen en daardoor, ondanks de dekking,

goedkoper kunnen aanbieden, tenzij de Regdring steeds vergoedt het verschil tussen de koers bij afsluiten en de

laagste genoteerde koers. Ook’ hieromtrent wordt in de

Aneta-berichten niets gezegd, zodat moet ivorden aan-
genomen, dat de dekking zich uitstrekt over het

verschil
tussen de koers bij afsluiten cii die bij afwikkeling van
het risico. –

Betekenis in het kade,’ de,’ financiële sanering.

In vroegere nummers van ,,E.-S.B.” heb ik de conse-
quenties dezer, sanering in Indonesië reeds beschreven
2).

Ik heb er toen o.a. op gewezen, dat — voor zover in het
huidige kader van belang – twee punten bijzondere
aandacht verdienden,. nl. het .budgettekort en het ont-
breken van de nodige goederen in de eerste hand. Wij zijn

thans meer dan een half jaar verder en moeten constateren,
dat, hoewel een aantal prijzen gedaald is, de nodige goe-
deren in Indonesië nog steeds ontbi’eken. Door de aarzeling
van de impoi’thandel is o.a. de merkwaai’dïge toestand

ontstaan, dat Indonesië de beschikking heeft over een
deviezenvoorraad,. kort geleden getaxeerd op de officiële
tegenwaarde van 220 millioen rupiah. Een toestand, die

niet alleen merkwaardig, minar voor de financiële sanering ook zeer gevaarlijk is.
Merkwaardig is hij, omdat de deviezenvoorraad een
alarmsignaal te meer is, dat ei’ in de plannen iets niet

klopt. Er is goederenschaarste, de prijzen zijn hoog, dus
aangenomen moet worden, dat er behoefte aan import is;
desondanks ontstaat er – en
1
niet uit leningen, maar uit de gewone ‘export – een saldo aan deviezen, mede’

ook doordat het dienstentransfer door de monetaii’e
mao tregelen moest verminderen.
Gevaarlijk is hij in meer dan •één opzicht.
In de eerste plaats omdat er daardoor een ongelijke

‘) Zie:
,,E.-S.B.” van 5 en 12
April
1950 en
16
Augustus
1950.

r.’;L”.’

..’T;
”,’

.5′.’
-.

•’:’-,

.’

e-“.



‘.-.

.

1 No veinher 1950 .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

873

ontwikkeling in de geld- en goederensector optreedt.
Terwijl het provenu in rupiah van de export, zowel’ in

tegenwaarde der deviezen als in opbrengst der deviezen-

certificaten, door dc exporteur wordt geïnd en in circulatie
gebracht, komen daartegenover, indien over de deviezen

niet weer wordt beschikt, geen goederen in circulatie,
zodat dus tegenover een vergrote geld- een verkleinde

goederencirculatie staat, een
1
inflatoire kracht.

In de tweede plaats echter omdat de opzet van de

monetaire sanering was om, door meer deviezeneertificaten
hij invoer te eisen dan bij uitvoer worden verstrekt, de
door het hudgettekort veroorzaakte aanwas der geld-
circulatie binnen de perken te houden. Normaliter toch

zou tegenover een export ot de tegenwaarde van een

millioen rupiah, in circulatie komen een bedrag van twee

millioen rupiah verminderd met het uitvoerrecht, maar

via de deviezendispositie aan de circulatie een totaal van

drie millioen rupiah plus het invoerrecht worden onttrok-
ken. Zodra echter over de deviezen niet gedisponeerd

wordt, vindt wel de toevoeging aan de circulatie plaats, maar niet de veel grotere onttrekking, welke’diende om

de financiering van het budgettekort zonder geconsoli-
deerde schuld gedeeltelijk mogelijk te maken, alweer een inflatdire krackt.

In de derde plaats echter wordt het budgettekort thans,
groter, waartegeriover feitelijk een – althans tijdelijk –

steriel bezit staat. Bij een deviezenvoorraad van 220
niillioen rupiah gaat het in totaal om een bedrag,
mci.

d.e invoerrechten, van ruim 700 millioen circulatie,
ni. 440 millioen aankoopprijs der deviezen (220 millioen

officiële tegenwaarcle plus .50 pCt nominaal deviezen-
certificaten t 200 pCI) vermeerderd met nogmaals 50 pCt
nominaal aan deviezencertificaten en het invoerrecht;

de vergroting van het tekort bedraagt boven de tweede
oorzaak dus 220 millioen plus het ‘gederfde invoerrecht.
Welisw’aar kan deze geldruimte zelve weer een stimulering
van de importen brengen, omdat hierdoor credietverstrek-
king mogelijk wordt en juist het tekort aan vermogen
mccle een oorzaak was van de vermindering der invoeren,
maal’ deze toestand is een ontwikkeling van reeds enkele
maanden en -de cred ietvers trek king loopt door oorzaken,
welke hier in het midden kunnen worden gelaten, niét

vlot.

Bij de beoordeling van de deviezenvoorraad mag
eigenlijk niet over let hoofd worden gezien, dat de deviezen
mede te danken zijn aan het gunstig prijsverloop, speciaal
voor rubber, op de wereldmarkt en dat daartegenover
het volgend jaar een extra beroep op deviezen voor een groter winsttransfer zal komen te staan; in het verleden
bezag men de positie echter steeds .van jaar tot jaar en niet overlopend, ‘terwijl bovendien door het stelsel der maatregelen een derde gedeelte der totale winsten, via
de cleviezencertificaten, aan de Overheid komt, waardoor
dus dit grotere beroep weer gedeeltelijk ongedaan wordt
gemaakt; de gestegen bedrijfskosten in Indonesië zorgen
bovendien voor, een verdere correctie van de winsten.

Van belang vooi de toekomstige welvaart van Indonesië
is voorts een andere factor, nI. dat de vertraging in de
buitenlandse aankopen straks zal dwingen tot aankoop
tegen hogere prijzen, waardoor de reële tegenwaarde van
de uitvoer. een kleinere wordt, terwijl de over het algemeen
langere levertijden het gedeeltelijke goederenvacuuin een
meer permanent karakter gaan geven; het achterblijven
van invoer hij uitvoer krijgt daardoor een duurzame
invloed. ‘ –

Beziet men deze maatregel in het kader van de financiële
maatregelen, dan kan wordep geconstateerd, dat hij,
evenals het creëren van de zgn .,,vrije lijst”, een gunstige
invloed kan hebben, hoe ongewenst het in principe ook
moet worden geacht, dat ginds nieuwe lasten ten behoeve
van de Overheid op de gemeenschap worden gelegd.
Echter, al deze essentiële aanvullingen van de aanvan-

kelijk genomen maatregelen doen steeds mer de vraag

rijzen, of de toen genomen stappeh qua tijdstip opportuun

en qua inhoud voldoende overwogen zijn geweest.

Amsterdam.

J. F. HACCOD.

HET KARAKTER VAN DE SPAARGELDEN

IN NEDERLAND.

In zijn proefschrift over de beleggingen der bijzondere
spaarbanken onderschëidt Dr Bunirig de tegoeden bij
spaarbanken in
spaardeposito’s
en
betalingsdeposito’s
1).

De eerste soort wordt gevormd door regelmatige

stortingen vpn kleine bedragen of door stortingen van

grotere sommen ineens met het doel deze gelden als be-sparingen opzij te leggen.

De betalingsdeposito’s bestaan uit tijdelijk beschikbare
middelen, die voor korte termijn aan de spaarbank worden

toevertrouwd, doch spoedig weer voor uitgaven’ of voor
definitieve belegging zullen worden ‘opgevraagd. Deze

betalingsdeposito’s kunnen uiteraard niet op een lijn

gesteld worden met de saldi hij de algemene banken en
girodiensten (het girale geld), aangezien de laatstbedoelde
saldi onmiddellijk en zonder meer als ruilmiddel kunnen

dienst doen, wat van dé eerstgenoemde niet kan worden
gezegd. Toch hebben de hetalingsdeposito’s hij spaarbanken
mijns inziens wel min of meer een geldkarakter, aangezien
zij door de houders worden beschouwd als liquide middelen,
die bestemd zijn binnenkort weer voor consumptie (of voor
een definitieve belegging, maar dit is naar mijn mening
relatief onbelangrijk), te worden gebruikt. De tussen-

schakel van het opnemen der spaargelden speelt daarbij,
naar het mij voorkomt, een relatief onbelangrijke rol;
bovendien kan men bij sommige particuliere spaarbanken
en bij de Rijkspostspaarbank gebruik maken van degiro-
rekening der bank om overschrijvingen te verrichten
naar en van de spaarrekening zonder dat daarbij chartaal
geld.te pas komt. Op deze wijze worden bijv. belastingen

rechtstreeks van het spaartegoed betaald en krijgt het
spaartegoed dus reeds sterk het karakter van betaal-
middel.

Teneinde een indruk te geven van het gebruik, dat van
de girorekening der spaarbank wordt gemaakt, worden
hier de volgende gegevens veriiield, velke zijn ontleend

aan de jatrverslagen der desbetreffende banken (de
cijfers zijn in millioenen guldens):

Rijkspostspaarbank 1948.

Inleg
……… . ……………….

252,4,
WO.
per giro:

2,4
Terugbetaald

………………..
351,3, wo. per giro:

11,0

Spaarbank te Rotterdam 1949.

Inleg
…………….. . ……….

4,5,

4,2
Terugbetaald

………………..
28,9, wo. per giro:

3,3

Bij de boerenleenbanken onderscheidt men ook in de
administratie lopende rekeningen en spaarrekeningen.
Men kan aannemen, dat deze onderscheiding globaal
overeenkomt met die tussen betalingsdeposito’s en spaar-
deposito’s, die Dr Buning maakte en men kan dus ver-
wachten, dat de spaartegoeden bij de boerenieenbanlen
meer een spaar- en minder een geidkarakter zullen be-
zitten dan de tegoeden bij de spaarbanken.

Over het karakter der spaartegoeden (waaronder ik
verder, zal verstaan zowel spaardeposito’s als betâiings-
deposito’s) worden enige opmerkingen gemaakt in een
recente publicatie van de -Stichting tot daadwerkelijke
bestrijding van het inflatiegevaar, getiteld: ;,De betalings-
balans en de binnenlandse geldcirculatie’,
2
). 1-let des-
betreffend citaat luidt aldus: ,,Wij achtenhet aapnemelijk

Dr 1. R. A. Buning: De beleggingen der bijzondere spaar-
banken in Nederland” (1941) blz. 42-43.

‘) Publicatie no. 15 der Stichting, Juni 1950, blz.
14.

874

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

t November 1950

en dit wo’rdt ook wel door steekproeven bevestigd, dat de

geidhoeveelheid hij bedrijven afneémt, als gevolg van de

investeringen. Daarop wijst ook de toegenomen crediet-

vraag. Daarentegen neemt de geldlioeveelheid bij het

publiek toe. In toenemende mate worden bedragen, die

in de kapitaaisfeer thuishoren, niet belegd of herbelegd,
maar aangehouden bij banken, spaarbanken en girodien-

sten. 1-let is zeker, dat de saldi, die gemiddeld per parti-

culiere rekeninghouder worden aangehouden, relatief

veel hoger zijn dan voor de oorlog.

In dit verband rijst als eerste vraag, of men nog op

dezelfde wijze als voor de oorlog de hoeveelliëid giraal

geld mag berekenen. liet is bijv. aannemelijk, dat gelddn

bij spaarbanken en boerenleenhanken op het ogenblik

veel gemakkelijker voor consumptie worden opgevraagd

dan destijds. Het is evenzeer duidelijk, dat een deel de”

gelden, die vroeger als banksaldi werden aangehouden,
nu in det vorm van schatkistpapier worden aan-

gehouden. . Het zou dus ernstige overweging verdienen de

vraag onder. ogen te zien, of het begrip giraal geld geen

wijziging behoeft”.

In het onderstaande zal getracht worden na te gaan in

hoeverre de stellingen van het weergegeven citaat juist

zijn wat betreft de spaargelden.

Ten aanzien van de stelling, dat de saldi per rekening-

houder thans relatief hoger zijn dan voor de oorlog, moge

ik wijzen op de hierna volgende cijfers
3).

TABEL 1. Saldo tegoed pes boekje.

A.
Rijks pos’tspaarbank.
1933/37

………………
…..
242,20

t
426,56
1948

……………………
f 395,89
1949

……………………
f 379,04

B.
Spaarbanken, aangesloten bij de
I\’ederlandse
Spaarbankbond.

1933137

………………….
f 403,60
1947

……………………

.500,64
1948

……………………
f 481,77
1949

……………………
t
485,50

Indien men bedenkt, dat alleindices van het economisch

leven ten opzichte van v65r de oorlog tot het 2 3-voudige
zijn gestegen, dan duiden de bovenaangehaalde cijfers er

op, ‘dat het, saldo tegoed per spaarbankboekje
relatief is

a’gen omen.

Thans zal aandacht worden gewijd aan de bewering,
dat spaargelden thans veel gemakkelijker voor consumptie

worden opgevraagd dan vroeger.

Teneinde deze stelling te toetsen is een onderzoek in-
gesteld naar de ,,omloopsnelheid” van het spaargeld,
d.w.z. naar de snelheid, waarmee de in een bepaald jaal’
gemiddeld aanwezige spaargelden worden opgevraagd.

Aangezien daarbij speciaal onze aandacht zal vragen
de opvraging ‘voor consumptie, is vô’dr de oorlog uitgegaan
van de jaren 1935, 1936 cd 1937, in welke jaren,een sterke

opvraging
VOO!’
versterking der liquiditeit uit vrees vooi’

een oorlog nog niet kon worden verwacht.

Ten aanzien van de na-oorlogse jaren moest 1946 na-
tuurlijk buiten beschouwing blijven, aangezien de in 1945

ten gevolge van de geldzuivering ingelegde gelden juist in
1946 ,weér voor een belangrijk deel werden opgevraagd.
Bezien zijn daarom de jaren 1947, 1948 en 1949.

Het onderzoek is steeds verricht voor de volgende

groepen spaarinstellingen afzonderlijk:

Rijkspostspaarbank;,

Bijzondere paarbanken;

Boerenleenbanken;

De boerenleenbanken, aangesloten bij de Coöpera-
tieYe Centrale Boerenleenbank te Eindhoven.

3)
Ontleend aan het jaarverslag van de Nederlandse Spaarbank-
bond over
1949,
blz.
19.

Vooilien, die niet inct de structuur van liet landbouw

credietween in Nederland bekend zijn, zij nog vermeld,
dat de boerenleenbanken, op enkele uitzonderingen na,

zijn aangesloten hetzij bij de onder D genoemde centrale

bank, hetzij hij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank

te Utrecht.
De groep D is dus een onderdeel van C, doch is afzonder-

lijk beschouwd, daar hiervoor nog iets gedetailleerder ge-

gevens bekend. waren.
Voor de genoemde groepen is eerst het gemiddelde in-

leggerstegoed per jaar berekend door het tegoed per 1

Januari te vermeerderen met de stortingen en te ver-

minderen met de uitbetalingen en vervolgens van de aldus

gevonden uitkomst en het saldo-tegoed per 1 Januari

het gemiddelde. te nemen.
Voor de na-oorlogse jaren is dan nog een coi’rectie aan-

gebi’acht door het gemiddelde geblokkeerde tegoed af te

trekken. Met dit gemiddelde tgoed zijn dan de terug-

betalingen vergeleken (voorlopig niet gecorrigeerd voor

betalingen ten laste van géblokkeerde rekeningen, daar

hieromtrent niet steeds cijfers beschikbaar waren) en door deze terugbetalingen door het gemiddelde inleggerstegoed

te delen is de omloopsnelheid verkregen.

In tabel II volgt een overzicht van de gemaakte bereke-

ning, waarbij het gemiddelde tegoed en de terugbetalingen

in millioenen guldens zijn gegeven
4).

Voor de Poerenleenbanken zijn alleen de spaartegoeden

in beschouwing genomen, niet de tegoeden in lopende

rekening.

TABEL
II.
A.
Rijks postspaarbunk.

I.
Gemiddeld

II.
Terug-

II
saldo-tegoed

betalingen
I

”f

187
0,35
536
177
0,33
1935

…………….533

567

..

176 0,31
1936

………………
1937

…………….
..

1947

……………
1.239


316
0,26
1.245
..
352 0,28
1948

.
…………….
1949

……………

1.285
323
0,25

B. Bijzondere spaarbanken.

I.
Gemiddeld
saldo-tegoed
II.
Terug-
betalingen
II

477
232
0,49
483
217
0,45
517
232
.

0,45

1935

……………..
1936

………………
1937

………………

765
286
0,37
1947

…………….
832
363
0,44
1948

……………
1949

……………
946
360
0,38

C.
Boerenteenbariken.

I.
Gemiddeld
saldo-tegoed
1

II.
Terug-
betalingen
II
i

425
.

162
0,38
427
159
0,37
451 184
0,41

1935

……………..
1936

……………..
1937

……………..

1.011
500
0,49
1947

…………….
1.117
893
0,80
1948

……………
1949

……………
1.303
711
0,55

D.
Boerenleenbanken, aangesloten bij de Coöperatieve
Centrale Boerenleenbank

I.
Gemiddeld
saldo-tegoed
IT.
Terug-
betalingen
II
i

121 46
0,38
120
43
0,36
128
47
0,37

1935

……………
1936

……………
1937

……………

331
148
0,45′
1947

.
…………..
374
245
0,66
1948

…………….
1949

……………
435
.

230
0,53

) Verantwoording van elk cijfer zou weinig interessant zijn;
daarom wordt volstaan met het noemen der bronnen: Statistiek der
Spaarbanken (CBS.), Statistisch Bulletin (CBS.), jaarverslagen van de Rijkspostspaarbank, de Nederlandse Spaarhankbond, de
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank en de Coöperatieve Centrale
Boerenleenbank. lIet CBS. stelde bovendien enkele nog niet ge-
publiceerde gegevens beschikbaar.

1 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

875

Men ziet uit de berekende cijfers, dat vôér de tweede

wereldoorlog de omloopsnelheid hij de boerenleenbanken

slechts iets lag boven die bij de Rijkspostspaarhank,

doch dat de bijzondere spaarbanken een niet onaanzien-

lijk hoger percentage te ziën gaven.

Ik zou daaruit voorzichtig de conclusie willen trekken,
dat in die tijd bij de bijzondere spaarbanken relatief, wat
meer betalingsdeposito’s waren dan bij de a,ndere instel-

lingen; deze soort deposito’s immers zullen in verhouding

tot het aanwezige tegoed hoge inleggingen en terugbeta-
lingen en een gote omloopsnelheid veroorzaken. 1-Jet is
echter ook mogelijk, dat bij de bijzondere spaarbanken
wat meer op de spaardeposito’s ontspaard werd, waar-

tegenover ook relatief veel nieuwe besparingen stonden.

Voor het jaar 1937 kunnen op het boven gegeven

beeld nog van invloed zijn geweest de grote inleggingen
van de zgn. zwevende of oneigenlijke gelden, dat zijn gelden,

die bij de toenmalige grote geidruimte een tijdelijk onder-
dak hij de spaarbanken zochten in afwachting van een

andere belegging
5).

Beschouwen wij thans de cijfers van na de oorlog,

dan zien we, dat de percentages zowel van de Rijks-
postspaarhank als van de bijzondere spaarbanken gedaald
zijn, doch dat laatstgenoemde groep opnieuw ligt boven de
rijksinstelling.

De boerenleenbanken geven echter cijfers te zien, die
ver uitgaan boven de vooroorlogse en eveneens hoger zijn
dan de na-oorlogse omloopsnelheden bij de andere spaar-
instituten. Vooral het cijfer

san 1948 valt geheel uit de
toon. Het kan moeilijk anders, of een en ander wordt ver-
oorzaakt door de betaling van aanslagen in de buitenge-

wone heffingen en in achterstallige belastingen, die uiter-
aaid eerder drukten op’ de zelfstandige landbouwers, die
voor een deel een vermogen hebben, dan op hen, die een’
spaartegoed bij een particuliere spaarbank of hij de Rijks-
postspaarhank houden en daarnaast in het algemeen weinig
aan de bijzondere heffingen onderhevig vermogen bezitten.

• Bij de toelichting op tabel 1 is gezegd, dat wel de ge-
middelde linleggerstegoeden met de gemiddelde geblok-
keerde tegoed&n zijn verminderd, doch dat de terugbetalin-gen bij gebrek aan gegevens niet gecorrigeerd zijn. Intussen
zijn er wel enkele cijfers, die deze correctie partieel moge-
lijk maken. Zo is uit de jaarverslagen van de Nederlandse

Spaarbankbond bekend, dat in 1948 vermoedelijk f 32
mln en in 1949 naar schatting f 6 mln door de spaar-
banken ter betaling van aanslagen in de heffingen aan de
Belastingdienst is overgemaakt; in het laatste jaar werd
bovendien in het kader van cle afwikkeling der geldzuive-
ring nog voor ongeveer f 7 mln op Investerings- en 13e-
legingscertificaten ingeschreven.
Van de Eindhovense boerenleenbanken vermeldt het
jaarverslag van hun centrale bank, dat zij in 1948 ten

laste van hij hen uitstaande tegoeden f 45 mln naar de
fiscus overboekten, terwijl. deze bnk iuij heeft medege-
deeld, dat deze ovei’hoekingen in 1949 f 23,5 mln bedroegen.

Indien deze hedragen op de terugbetalingen in minde-
ring worden gebracht, dan ontstaat het volgende beeld.

TABEL III.

Boereiteenbanken, aan ge-
Bijzondere spaarbanken

stoten bij de Coöper. Centr.
Boerenteenbank.

Omloopsnel- Gecori

igeerdeOinloopsnel-

Gecorrigeerde
held volgens

oinloopsnel- held volgens

omioopsnel-
Tabel
1

belet

Tabel 1

held

1948

0,44

0,40

0,66

0,55
1949

0,38

0,37


0,53

0,47

Men ziet, .dat de aangebrachte correcties de gevonden
omloopsnelheden soms aanmerkelijk wijzigen; het algemene
beeld wordt echter niet aangetast.

) Vgl. Dr Buning, tav.
1*,..
45-47 en Mr Y. Oomkens: ,, De Rijks-
pos
Lspaarban k als cl epnsi loha uk’
ih
E -S. II .” van 27 J iii
1
038,
bIe. 565.
Voor de bijzondere spaarbanken en voor de .Rijkspost-

spaarbank blijkt dus uit een vergelijking van de vooroor-

logse cijfers met die, gevonden voor de jaren 1947 tfm 1949,
dat in de snelheid, waarmede het spaartegoed wordt op-

gevraagd, een daling heeft plaatsgevonden.

Voor de boerenleenbanken kan dit niet gezegd- worden,

doch de stijging, die hier te zien valt houdt, zoals reeds

vermeld, ook verband met de betaling van belasting-

aanslagen, die niet slechts uit geblokkeerd doch ook uit
vrij spaartegoed zijn voldaan.

De stelling van de brochure ,,De betalingsbalans en de
binnenlandse geldcirculatie”, die luidde ,,Het is aanneme-
lijk, dat gelden bij spaal’banken en boerenleenbanken
Op

het ogenblik veel gemakkelijker voor consumptie worçlen

opgevraagd dan destijds” wordt door bovenstaande

berekening mijns inziens dan ook. weerlegd.

De conclusie, die de brochure verder trekt, nI. dat men
onder ogen zou moeten zien, of hetbegrip giraal geld geen

wijziging zou behoeven, lijkt mij evenmin kannemelijk.

Ik kom om dit aan te tonen weer terug op’de globale
indeling der spaargelden in betahingsdeposito’s’en spaar-
deposito’s.

Slechts de eerstgenoemde zouden, indien een splitsing
mogelijk ware, onder het girale geld gerekend ‘kunnen
w’orden, de spaardeposito’s uiteraard niet.

Uit de cijfers van inleggingen en terugbetalingen kan

men weinig destilleren omtrent het karakter daarvan;
tijdelijke stortingen op een betalingsdeposito en besparin-gen op langere termijn komen beide onder de inleggingen
voor, terwijl onder de terugbetalingen zowel begrepen

zijn de disposities over een betalingsdeposito als de echte
ontspai’ingen van vroeger gespaarde gelden. –

Wel kan echter woi’den aangenomen, dat er na de oorlog
aanmerkelijke ontsparingen hebben plaats gehad in ver-
band met de spanning tussen lonen en prijzen. Deze ont-
sparingen vormen dus een deel van de terugbetalingen,
een ander deel wordt gevormd door de betaling van de
buitengewone heffingen en achterstallige belastingen

(ten dele uit spaâr-, ten dele uit betahingsdeposito’s) en
tenslotte zijn er ook terugbetalingen op de betalings-

deposïto’s; tegenover de debiteringen van de betalings-deposito’s moeten, gezien het lopend karakter van deze
tegoeden, stortingen tot ongeveer hetzelfde bedrag
hebben plaatsgevonden. (In feite lopen deze tendenties
uiteraard enigszins door elkaar .heen).

Als men dus bedenkt, dat van het gemiddeld aanwezige
spaartegoed hij de Rijkspostspaarbank en hij de bijzondere
spaarbanken thans een geringer percentage ivordt opgé-
vraagd dan voor de oorlog; dat onder die tdrugbetalingen
ontsparingen en belastingbetahingen uit spaardeposito’s
voorkomen, dan ligt het voor de hand, dat de betalings-
deposito’s bij de spaarbanken thans relatief geen belang-
rijker rol spelen dan voor de oorlog en dat men aan de
totale tëgoeden hij de spaarbanken thans niet een sterker
geldkarakter kan toekennen dan voorl3een.

Met betrekking tot de hoerenleenbanken is eerder een
andere ontwikkeling te verwachten, nI. dat de spaarte-
goeden steeds meer een zuiver spaarkarakter verkrijgen
en dat het betalingsverkeer, zich steeds meer via de lopende
rekening afspeelt
6)
De beide centrales dringen hier ni.
hij de locale boerenleenbanken vooi’tdurend op aan
7).

Erkennend, dat de grote mate van liquiditeit dci’ spaar-
gelden aan deze gelden enigszins een geldkarakter geeft en

dat met name de betahingsdeposito’s hij de spaarbanken
dit karakter bezitten, moet de slotsom luiden, dat voor
zovei’ vajt na te gaan dit karakter ten opzichte van voor
de oorlog niet is geaccentueerd, zodat er thans geen

) Zie hijv. het artikel ,,Groeiende betekenis van de lopende reke-
ning” in ,,De Raiffeisen-Bode”, officieel orgaan van cle Goöp. Ccii-
trale Raiffeisen-Bank, Juli 1950.

‘) Vgl. het gedenkbock ,,Lanclbouw en landbouwcrediet •l 898-1948″, deel lii dooi- kir Ph. C. M. van Cainpen, blz. 379380.

876

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

, 1 Novmber 1950

reden is om de tegoeden bij de spaarbarfken zonder

meer onder het girale geld te rekenen. –

Hoe dit vraagstuk èchter over enige tijd op grond van

een mogelijke andere ontwikkeling zal worden bezien,

valt thans uiteraard nog niet te voorspellen.

‘s-Gravenhage.

Drs
H. W. J.
BOSMAN.

IS NATIONALISATIE VOLKENRECHTELIJK

WEL GEOORLOOFD?

De Engelse Regering heeft besloten, zonder verwiji uit-

voering te geven aan de wet op de nationalisatie van de

staalindustrie, die in het vorige Parlement reeds is aan-

genomen. Wel heeft Churchill op 15 September 1950 een

motie van afkeuring inge.diend, maar deze is op 19 Septem-

ber door het Parlement verworpen.

Het heeft er dus alle schijn van, dat de Engelse staal-
industrie met ingang van 15 Februari 1951 genationali-

seerd (= gesocialiseerd = genaast) zal worden. In België,

Frankrijk, Luxemburg èn Nederland is de staalindu-

strie echter niet genationaliseerd. Daarom lijkt de En-
gelse maatregel in strijd met het Brusselse verdrag
van 17 ,Maart 1948 ((Nederlands)
Staatsbiad
nrs T 258 en

T 519), waarbij de zogenaamde Wetelijke Unie is opge-

richt. –

België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en het Ver-

enigde Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

hebben, gelijk bekend, in 1948 te Brussel een verdrag tot
economische, sociale, culturele en militaire samenwerking
gesloten. Blijkens de beweegreden of doelstelling zijn zij

onder andere besloten, de democratische beginselen, de

staatsburgerlijke en persoonlijke vrijheid, de constitutionele

tradities en de eerbied voor de wet, welke hun gemeen-

schappelijk erfdeel vormen, te versterken en te handhaven,
en in deze geest de economische, sociale en culturele banden,

die hen reeds verbinden, nauwer aan te halen.

Volgens artikel 1 zijn de genoemde staten overtuigd
van de nauwe gemeenschap hunner belangen en van de

noodzaak, zich aaneen te sluiten teneinde het economisch

herstel van Europa te bevorderen. Daarom zullen de ver-
dragsstaten hun economische werkzaamheden op dusdanige
wijze organiseren en coördineren, dat deze het grootst

mogelijke resultaat zullen opleveren, en wel door de tegen-

stellingen in hun economische politiek op te heffen, hun
productie te harmoniseren en hun onderlinge handels-
verkeer te ontwikkelen.

‘Engeland is dus volgens artikel 1 van het verdrag ver-
plicht, de tegenstellingen tussen zijn economische politiek
en die der andere verdragsstaten op te heffen. (De Neder-
landse vertaling van het verdrag spreekt van ,,tegenstel-
lingen”, maar uit de authentieke Franse tekst: ,,toute

divergence” en de eveneens authentieke Engelse tekst:
,,conflict” (= het botsen) blijkt, dat men hier moet lezen: ,,de” of ,,alle tegenstellingen”).

Op het ogenblik is de stdalindustrie in alle verdrags-
staten in handen van particulieren. Indien Engeland
werkelijk als enige zijn staalindustrie zou nationaliseren,
zou het niet een tegenstelling tussen zijn economische politiek en die van de andere verdragsstaten opheffen,

maar integendeel eeh nieuwe tegenstelling scheppen. Dit
lijkt – om het voorzichtig te zeggen — moeilijk verenig-
baar met de verplichting, die Engeland in artikel 1 van het
verdrag op zich heeft genomen.

De verdragslariden noemen onder andere de eerbied
voor de wet hun gemeenschappelijk erfdeel. Het zou
echter van weinig eerbied voor een wettelijke verdrags-
plicht getuigen, indien Engeland werkelijk zjjn staal-
industrie zou nationaliseren.

Hier wordt buitèn beschouwing gelaten, of nationali-
satie het doeltreffende functionneren van de staalindustrie
(zo belangrijk voor de herbewapening) zou verstoren,

onder andere omdat de topfiguren uit die industrie zich

niet beschikbaar willen stellen.

In elk geval zal Engeland aan cle Belgische, Franse,
Luxemburgse en Nederlandse houders van aandelen in

zijn staalindustrie bij nationalisatie volledige schadever-

goeding moeten geven. Eventueel zou deze schadevergoe-

ding door België, Frankrijk, Luxemburg en/of Nederland

van Engeland gevorderd kunnen worden voor het Inter-

nationale Gerechtshof. Al deze staten hebben namelijk
de verplichte rechtsmacht van dat Hof aanvaard of althans

willen aanvaarden in artikel
S
lid 2 van het Brusselse
verdrag. –

1-let’ voorafgaande leidt tot de algemene slotsom, dat
een land, datis aangesloten hij het verdrag van Brussel,

volkenrechtelijk verplicht is geen industrie te nationali-
seren, die in de andere verdragslanden niet genationali-
seerd is
1)

Wassenaar.

i\Ir
T. W.
VAN DER
ZANDEN.

‘) Daarom
is
ook liet plan van ,,The Nationkl Federation of
Building Operatives” tot nationalisatie van de Engelse bouwnij-
verheid (zie ,,E.-S.B.” van
18
October
1950, lilz. 843)
in strijd met hel volkenrecht, evenals de nationalisatie van een deel der suiker-
industrie, die op
31
October
1950
in dc Engelse Iroonrede
werd aangekondigd.

DE BETALINGSBALANS DER

BELGISCH-LUXEMBURGSE ECONOMISCHE

UNIE VOOR 1949.

De officiële staat der betalingsbalans van de B.L.E.U.
voor het jaar 1949 werd door de Nationale Bank van

België bekend gemaakt in haar bulletin vân Augustus-

September jl.

Vooraleer de gegevehs te beoordelen willen we er echter

de aandacht op trekken, dat deze staat, wegens de ontoe-

reikendheid der beschikbare documentatie, niet volledig

kon worden opgesteld volgens de richtlijnen voorgeschreven
in de ,;Handleiding der betalingsbalans” ‘). De betalings-
balans der B.L.E.U. werd vooral opgemaakt aan de hand
van de statistieken betreffende de monetaire transferten

tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, door bemiddéling
van het nationaal banksysteem. De overige economische
transacties tussen de zdëven genoemde personen, die tot
geen geldtransfer aanleiding gaven en die in een juiste
rekeningenbalans dienen opgeteld- te worden, werden
slechts in aanmerking genomen in zoverre ze gekend
waren. Flet feit, dat men zich vooral
01)
de financiële
transferten gesteund heeft voor de berekening van de
beschouwde staat, brengt ook met zich, dat de meeste
operaties werden geregistreerd op het ogenblik, dat ze
tot een monetaire transactie aanleiding gaven. Bovendien

konden de gegevens .niet altijd op een stricte wijze volgens
de verschillende rubrieken, worden geveotileerd, zodat
het relatief belang van elke post met de nodige voorzichtig-
heid dient te worden geïnterpreteerd
2)
.

De betalingsbalans voor 1949 was bijzonder gunstig,
daar
d
de staat der doorlopende transacties sloot met een
boni van 4,9 mrd frs. In 1947 en 1948 registreerde ze een

deficit van respectievelijk 13,3 en 7 mrd frs. 1-let excedent
van 1949 komt in een nog gunstiger daglicht te staan
wanneer men bedenkt, dat het kon worden gerealiseerd
zonder dat de B.L.E.U., tijdens het beschouwde jaar,
enige onvoorwaardelijke hulp ontving in het kader van het
Marshall-plan.
Het crbditsaldo der doorlopendé posten is uitsluitend
toe te schrijven aan het overschot op de handelsbalans,

‘)
Ui
(gegeven door liet Internationale Monetaire Fonds.


‘) Nationale Bank van België, TijdSchrift voor ]Jocumeniaiie en
Voorlichting:
Aantekening van de internationale transacties en opstelling van
de betalingsbalans der Belgisch-Luxcinl)urgsc Economische
U iiie
voor
1947,
April
1949,

hlz.
169-185;
De betalingsbalans van cle Belgisch-Luxcmbui’gsc Economische
Unie
voor
het jaar
1948,
September
1049.

1 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

=
,877

dat, op f.o.b.-basis, 7,5 mrd frs bereikte. In 1947 en in

1948 boekte de handelsbalans een deficit van 16,4 en 5,2
mrd frs.

liet beloop der onzichtbare transacties was niet .zo

vo’ordelig. In 1947 sloten ze met een creditsaldo van on-

geveer 3 mrd frs; in 1948 saldeerden ze met een tekort

van 1,8 mrd frs, dat tijdens het verlopen jaar aangroeide
tot 2,6 mrd frs.

De posten van de balans der onzichtbare transacties,

die in 1949 een belangrijke wijziging ondergingen, zijn:

,,Inkomsten uit investeringen”, ,,Vreemde- en grens-
arbeiders” en , ,Verlaatsingen naar het buitenland”.
De netto-inkomsten uit investeringen in het buitenland
daalden, tegenover 1948, met 1,4 mrd frs. In 1949 waren

de gerepatrieerde achterstallige inkomens, die bij de door-

lopende posten opgeteld werden, niet zo aanzienlijk als

het jaar tevoren, zodat de globale ontvangsten uit in-
vesteringen verminderden met 0,6 mrd frs. Aan de andere

kant stegen de uitgaven met 0,9 mrd frs, vooral ten gevolge
van de grotere dividend- en rente-uitkeringen der Belgische
‘en Luxemburgse ondernemingen.
liet netto-creditsaldo van de post ‘,,Vreemde- en grens-
arbeiders”. was, in 1949, 0,97 mrd frs kleiner dan in 1948.
Dit beloop is voor 0,8 mrd frs te wijten aan de reductie
van hun globaal inkomen. De daling van het aantal
grensarbeiders, de talrijke stakingen en de verlaging van

hun loon, in Belgische frs omgerekend, ten gevolge van de

muntaanpassingen in September, zijn hiervoor verant-
woordelij k.

Dank zij de opleving van de toeristische nijverheid in
de B.L.E.U. lag het netto-deficit van de verplaatsingen

naar het buitenland 0,8 mrd frs lager dan in 1948. De

bedragen op de balans opgenomen geven echter geen juist
beeld van de absolute grootte van de uitgaven en inkomsten

in verband met het internationaal person en verkeer, daar

de biljetten meegedragen door de betrokken personen niet

konden worden gerecenseerd.

De inkomsten uit het goederenvervoer liepen enigszins terug: de daling van de export en van de zeevrachten zijn hiervan wellicht de oorzaak. De verlaging van de vracht-

prijzen verklaart eveneeos de achteruitgang van de uit-
gaven:

De particuliere zendingen brachten aan dd B.L.E.U.
0,39 mrd frs minder op dan gedurende het vorige jaar,
terwijl de herstelbetalingen van Duitsland iets hoger

waren dan in 1948. Onder de regeringsschenkingen werd
10 mln frs ondergebracht, die de Koloniale Scffktkist uit-

betaalde aan de ondergeschikte besturen in België, even-
als, voor gelijk bedrag, de betalingen in het kader van het
Marshall-plan, di. trekkingsrechten en onvoorwaardelijke
hulp. De B.L.E.0 verleende nl. voor 9,810 mrd frs
trekkingsrechten, terwijl ze er anderzijds voor 0,172
mrd frs op Italië mocht uitoefenen.

Balans

der

internationale

betalingen

e’an

de

Belgi.sch-Luxemburgse

Economische

Unie.
A.

Lopende
transet1es.

B.

TransactIes op do kapltaalrekenlng.
(inilliarden
frs)

.

(milliarden frs)

1949

.

.
1949

i

+T
o
.’
w
+1
-‘a
Posten
1948
saldo
Posten
1948
saldo

1
.

1
.–

1.
Zichtbare transacties

Goederentransacties(F.O.B.)
Beweging van het niet-mo-
79,65
72,12
1
)
+
7,53-
5,25

netair goud

(netto)
0,08
0,12

0,04
+
0,04

Totaal der zichtbare trans-
acties

………………
2. Onzichtbare transacties:
79,73
72,24
+
7,49

5,21

a.
Verplaatsingen
naar het
buitenland.

…………..
1). Vervoer:
1,40

..

2,71

1,31

2,10

Bruto-vrachten

……..
Scheepsvoorraclen
en hun-
3,03
6,74

3,71

kerkolen

……… …..
..
0,47

+
0,47

Totaal
……..

c.
Verzekcringspremiën

en
-uitkeringen

…………
cl.
Inkomsten uit
investeringen
e.

Regeringstransacties

niet
elders
vermeld

……….
t.

Schenkingen:

..0,81
4,15

0,41

–.

0,93
3,8.8

1,24


3,24


0,12-
+
0,27


0,83


3,59
0,28
+
t,74


0,33

Particuliere zendingen

.
Herstelleveringen
Regeringsschenkingen

.

0,92
0,11
9,82

..
..

0,45

9,81

+
0,47
+

0,11
+
0,01

+
0,76
+
0,09
+
0,13
Totaal
……..
g.
Diverse
lopende transacties:
10,26
+
0,59
+
0,98

Grensarbeiclers en
vreeni-

..

.10,85

.
1,26
1,56
+

1,57

+
0,49-0,80
+
2,54
de arbeiders

.
………..2,83

Totaal
……..
Totaal

der

onzichtbare
.
2,82
+
2,06
+

1,74
Overige

……………2,05

transacties

…………

.4,88

26,00
28,58

2,58

1,84
Saldo der topende transacties
Vergissingen en weglatingen
105,73

..
T
0082

+

4,91

0,29

7,05

0,36

5.
Beloop van de particuliere te-

goeden:

Itepatriëring van
kapitalen
en achterstallige
inkomsten
0,90
0,16
+
0,74
+
3,86
Investeringen,

leningen

en
terughetalingen

van

lenin-
1,78
.1,72
+
0,06
+
0,29
gen

…………………
Netto-beweging


öJo
+
4,15
6. Beloop van

de tegoeden en ver- plichtingen

der

overheids-

en
banhinsteltingen:
Op lange
termijn:
Leningen

…………..
3,31′)
.

0,11
3
)
+
3,20

+
3,25
Aflossingen

…………


0,99
4
)

0,99

0,61
Terugbetalingen
……..

1,34

1,34

1,24
Netto-beweging
(op

langa
termijn)


+
0,87

+
1,40
Op kdrte
termijn: Tegoeden en
verplichtin-
gen

in

Belgische
frs
en
vreemde valuta:
In

de betalingsaceoor-
den

……………..
5,04 3,19
+
1,85

+
0,29
Buiten

de betalingsac-
coorden

…………
0,68
3,33

2,65
+
2,60 5,72

..
..

6,52
+
2,89
Verplichtingen

in

gi-
)3el

..

schc
frs
tegenover inter-
nationale organismen

0,64

0,64
+
0,85
Vordering in U.S.A.
dol-

..

Totaal

…….

lars op
de E.C.A.
(toene-

..

(toeneming)

…………

ari

1,S,-,

1,60

1,60-
0,66

‘) Inclusief de. goederen, betaald door middel van ,,Çrovernnient
Procureineni” (1:211 mln frs), en 112 mln frs voor leveringen ui hoofde van ,,herstelbetalingen”.
‘) Lening ,,international Bank for Reeonstruction and Develop-
menV’ (België) 701 mln frs (16 mln U.S.A. (ollars); voorafneniing
van 129 mln frs door liet Groothertogdoni Luxemburg op de le-
ning, die liet van de ,,International Bank for ReConstruction and
Developnient” verkreeg; E.C.A.-hulp, bekomen onder vorm van
leningen, 2.033 mln frs; lening van cle Nationale Maatschappij
der Belgische Spoorwegen in Zwitserse frs, 474 mln frs (50niln
Zwitserse frs).
‘)
Lening in Belgische frs aan (‘rroot-Bril.Lannië (Organisaite voor
Europese. Economische. Samenwerking) 100 mlii frs.
Bron: Natidhale Bank van Belgir. Afdeling Studiën. en Boei.:
S

ining)
‘)

…………….

korte termijn)



3,04
+
3,08
c. Toeneming van de goud-

voorraad …………….
..

– – 3,25- 1,22
7.
Saldo der lransactics op de
hapitaalreening

………….-



4,62 + 7,41

‘) Leningen in U.S.A. dollars, Canadese dollars, ponden sterling,
Zwitserse frs en Zweedse kronen.
‘) Bovendien is cle vordering in U.S.A. dollars van de Belgisch-
LuxemburgseEcononsische Unie op cle E.C.A. met 607 mln Bel-
gische frs toegenomen ten gevolge van dc devaluatie van de
Belgische franc.
men tal ie.

878

,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 195e

Het deel van de handel der B.L.E.U., dat door Marshall-

gelden gefinancierd werd, is dus Vrij
aanzienlijk.

1-Jet overschot op de balans der doorlopende transacties
vindt zijn tegenwicht op de balans der kapitaaltransacties,

die een overeenkomstig debetsaldo vertoont De omslag

van de balans bracht eveneens belangrijke fluctuaties

met zich in het relatief belang van sommige posten der

kapitaalbalans.
Zoals was te verwachten verminderden de netto-
inkomsten uit de particuliere repatriëringesi van kapita-

len en achterstallige inkomsten aanzienlijk. Ze beliepen

0,74 mrd frs tegen 3,86 mrd frs in 1948 en 11,6 mrd frs

in 1947.
Bij de particuliere kapitaaibewegingen valt eveneens

te vermelden, dat de post ,,In-vesteringen, leningen en
terugbetaling van leningen” nagenoeg in evenwicht is.

De bewegingen van dale transacties waren niet zo be-

langrijk als in 1948.
De internationale kapitaaloperaties van de Overheid

en van de banken zijn practis’ch’ eveneens uitgebalanceerd.

Het surplus van 1,4 mrd frs in 1948 viel terug op 0,87 mrd

frs. De glohâle netto-kapitaalaanbreng bereikte dus 1,67

mrd frs tegen 5,85 mrd frs in 1948.
Dëze kapitaalaanbreng en het boni op de balans der

doorlopendetransacties bewerkten, dat de B.L.E.U. haar
deviezenbezit met 6,29 mrd frs kon vermeerderen; in

1948 zag de Nationale Bank van België zich daarentegen

verplicht haar deviezenreserves aan te spreken voor 1,86

mrd frs, teneinde te voldoen aan haar internationale

betalingsverplichtingen. Er dient evenwel te worden
opgemerkt, dat bij de interpretatie van-deze cijfers in
adnmerking dient te worden genomen, dat men geen

inzicht heeft in de evolutie van het netto particulier tegoed

op, of van de netto verplichtingen tegenover het bu)ten-

land.
De monetaire bewegingen op korte termijn dienen nader

verklaard te worden..
In het kader der betalingsaccoorden kon de netto-
credietverlening der B.L.E.U. aan het buitenland worden

verlaagd met 1,85 mrd frs! vooral dank zij de trekkings-

rechten, waarover de betrokken landen konden beschikken.
Het deviezenbezit slonk met 5,04 mrd frs, terwijl het tegoed
in Belgische frs vermeerderde met 0,82 mrd frs en de ver-
plichtingen in Belgische frs en in vreemde valuta daalden
met respectievelijk 2,09 en 0,28 mrd frs.

Beloop

van

de

tegoeden

en

verplichtingen

tegenover

het

buitenland.

(milliarden frs)

Opsomming
1949
1

1949

Credit

Debet
Saldo saldo

In de bel atingsaccoorden.
Belgische frs (toe-

Deviezen (afne-

0,82 4,22
Tegoed

neming)

……….

ming)

……..

)
Belgische

frs
. . . .
,~+
0,29
Verplich-

(afneming)

. . .

2,09
tingen

Deviezen (afue-
ming)

………

0,28
Buiten de betalingsaccoorden. frs

(af-
Ç
Belgische
neming)
Tegoed

)
Deviezen

(afne-

.5
.,04

0,06

+ 0
1
23
0,17

%
+ 2,60
Belgische frs

(af-

ming)

………

Verplich-

Ç

neming)

3,33
tingen

)
Deviezen

(toene-
-2 88
0,45

nhing)

………
Verplichtingen tegenover de
inter-
nationale organismen

0,64

0,6
1
i
+0,85

Algemeen totaal

………5,72

7,16

1

-1,441

+3,74
Bron:
Nationale Bank van België. Afdeling Studiën en

Docu-
mentatie.

Het netto-deviezenbezit der B.L.E.U. buiten de he-
talingsaccoorden steeg niet 2,65 mrd frs. Deze toeneming

is toe te schrijven aan het feit, dat, sinds Fehrual’i 1949,

het buitenland Belgische bankbiljetten naar de .B.L.E.U.

mocht sturen en hiermede zijn invoer mocht betalen.
Tijdens het beschouwde jaar kon de B.L..U. haar

verplichtingen tegenover de internationale organismen

aflossen met 0,64 mrd frs, daar waar in 1948 deze schulden

met 0,85 mrd frs verhoogden.
De vordering op de E.C.A. ingevolge het praefinan-

cieringssysteem der ,trekkingsrechten, dat’in de ]3.L.E.U.

in voege is, groeide aan-met 1,6 mrd frs; tijdens het vorige

jaar steeg deze vordering met 0,6 mrd frs.
Tenslotte wordt nog de aandacht getrokken op de

verrijking van de goudvoorraad met 3,25 mrd frs, zodat

hij op 31 December 1949 30,579
mrd fls
beliep en de

gouddekking der bankbiljettenomloop op 34,79 pCt

bracht’

V. WOIJTERS.

EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN.

BENELUX EN DE FISCALE IIEFFINOEN.

Een nederwoord aan professor Bai1dhuin.

Dinsdag 3 October jI. hie]d de bekende Belgische liberale

economist Professor Fernand
.
Budl’iuin te Amsterdam

een redevoering,- waarin ernstige critiek werd geuit met

betrekking tot de gang van zaken bij het tot stand komen

van de economische unie tussen België, Luxemburg en

Nederland.
Flet ligt niet in mijh bedoeling het gehele betoog van

Professor Baudhuin te analyseren, maar wel wens ik

enige kanttekeningen te maken bij dat gedeelte van zijn

uiteenzetting, waarin de unificatie van de fiscale politiek

wordt behandeld.
Ter verduidelijking laat ik eerst een kort résumé volgen

van Professor Baudhuin’s opvattingen hieromtrent.
Professdr Baudhuin is van oordeel, dat men de unifi-

catie te ver lieef t willen doordrijven en al doende het

hoofddoel heèft opgeofferd aan hijkomstigheden. Van
primordiale betekenis acht Professor Baudhuin
vli,ie
handel

en productie onder een stelsel van vrije concurrentie, te

bereiken door een behôorlijke douane-unie (opheffing der
invoerrechten), waartoe thans alleen nog maar een over-
eenkomst over de omzetbelasting nodig is. De belasting-
en accijrssystemen der partners behoeven niet op korte
termijn geünificeerd te worden, omdat unificatie te veel
politieke moeilijkheden, met zich hi-engt en bovendien

niet nverkelijk belangrijk,
zou zijn.

De hierboven verkondigde opvattingen dienen mi.
niet onweersproken te blijven. Over het algemeen w’ordt de

douane-unie beschouwd als een
etappe
nao,r de economische

unie (algehele economische eenheid), welke o.a. gekenmerkt
wordt dodr een unificatie van omzetbelasting en accijns,

vrij-inisselbare valuta’s (of één valuta), uniforme vesti-
gingswetgeving; etc. Naar mijn mening vormen echtes’
sommige elementen van een economische unie weer on-
misbare condities. voor de verwezenlijking van een goed

functionnerende douane-unie en hierbij denk ik o.a. aan
een vrij vergaande unificatie in fiscaal opzicht, omdat dit
essentieel is voor de concurrentieverhoudingen.
Deze verhoudingen worden bepaald door verschillen
innatuurlijke factoren: vruchtbaarheid van de bodem,
physieke en mentale geschiktheid der ârbciders, en ver-
schillen in meer kunstmatigé factoren, zoals daar
;
ijn:

invoerrechten, productiebelasting, sociale lasten, etc.
Aan egalisatie van eerstgenoemde factoren door wette-
lijke maatregelen valt niet te denken; het is juist zaak
om binnen het g’ehied der economische unie van die ver-schillen in natuurlijke voordelen zoveel mogelijk te l)I’O-
fiteren door specialisatie. i)ot tilt proces vôor sommige
bedrijfstakken met moeilijldiecien gepaard zal gaan is

1 Novcmher 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

879

vrij waarschijn1ij1, maar indien men dez’e nadelen niet

wenst te aanvaarden
,
zal men ook niet kunnen genieten
van het specifieke voordeel der unie: efficiënter productie

voor een groter afzetgebied. Geheel anders staat het met

de kunstmatige factoren: fiscale heffingen, sociale lasten,

accijnzen, want deze wol’den geconstitueerd door de
wetgever en kunnen dus door hem worden gewijzigd,

welke wijzigingen kunnen bestaan uit egalisatie der hoogte

en unificatie van het heffingssysteem der lasten.

Is deze egalïsatie en uniîicatie noodzakelijk? Ik zou

dez vraag willen beantwoorden met eer volmondig: ja,
zij het dan ook niet in die zin, dat elke individuele heffing
in Nederland even hoog moet zijn als in België; wel echter

dient de druk der totale lasten op twee overeenkomstige
bedrijfstakken nagenoeg gelijk te worden. Kostenver-
schillen, welke niet resulteren uit een efficiency-voor-

sprong verdragen zich slecht zowel met een economische als met een douane-unie. Er is dan nI. geen sprake van de

juist door de liberale econoinist’Baudhuin zo gewenste

Vrije concurrentie, als men daaronder tenminste een toe-

stand wil verstaan, waarbij geen partij profiteert van kunst-

matige hevoordeling. Belarïghebbenden zullen tegen deze
toestand steeds sterker gaan opponeren, en. terecht.
Er bestaan in een ‘bepaald land ook geen provinciale ver-
schillen in cle hoogte van omzetbelasting of accijnzen.
Men kan deze oppositie niet bagatelliseren door er op te
wijzen, dat er sinds 1945 (en definitief sinds 1-1-1948)
toch al geen invoerrechten meer aan de Belgisch-Neder-
landse grens worden geheven, terwijl de fiscale verschil-

len zijn blijven voortbestaan. Er was destijds echter nog geen sprake van liberalisatie, die thans ongeveer 90 pC
van het Belgisch-Néderlandse goederenverkeer omvat en
bovendien heerste schier overal schaarste. Men zou
kunnen opmérken, dat het er voor de producent weinig

toe doet, of zijn concurrent hem door natuurlijke of
kunstmatige voordelen de baas is. Iliertegenover staat,
dat de Regering klachten over efficiënter concurrenten
rustig, naast zich neer kan en zelfs moet leggen; zij zou
dit ,,euvel” alleen maar kunnen verhelpen aoor de goederen
van de unie-partner toch te gaan belasten en dat is nu
eenmaal bij een douane- of economische unie uitgesloten.
• Klachten over te grote verschillen in sociale en fiscale
lasten kunnen echter minder gemakkelijk worden afgedaan,
want de wetgever kan deze factoren beïnvloeden en de
ondernemer weet dat. Nu kan men menen, dat de lasten
kunneii worden geëgaliseerd door een heffing of een
restitutie aan dc Belgisch-Nederlandse grens. Als er bijv.
op een Belgisch product een accijns rust van f 12 en op het
overeenkomstige Nederlandse een van f 20, dan zou bij
export naar Nederland een compenserende heffing aan

de grens van f 8 moeten.plaatsvinden en bij export naar
België een compenserende restitutie van f 8.
Professor Baudhuin heeft deze mogelijkheid reeds ge
oppercl in 1947. Een dergelijk systeem zou echter alleen

maar mogelijk zijn voor accij1zen en omzetbelasting (voor
de laatstgenoemde erkent Professor Baudhuin zelf de
noodzaak van een nadere regeling). Maar ook dan nog
rijzen er ernstige moeilijkheden. In de eerste plaats zal
in het bovenstaande geval een sterke veileiding bestaan
tot smokkel naar Nederland om de compeoserende heffing
te ontgaan. Voorkoming an dit euvel vereisthandhaving
van uitgebréicie douane-contrôle,’ waardoor een groot
voordeel van de clouane-urue verloren gaat. Voorts doen zich grote liraciisclie moeilijkheden voor als de heffings-
systemen niet geünificTeerd worden. Gesteld bijv., dat Be]gië
een gestaffeld accijnstarief heeft, waarbij groter bedrijven
per eenheid product hoger accijns moeten betalen en
Nederland niet. Om nu de hoogte van compenserende
heffing of restitutie vast te kunnen stellen woet men
eerst het
gemiddelde
Belgische accijnstarief gaan berekenen,
hetgeen de mogelijkheid opent Lot allerlei onjuistheden.
Zeer vaak zal hij deze methode ôf (le schatkist ôf de
md ustrie tekort worden gedaan. i3ovenclien verandert het

werkelijke gemiddelde in de loop van de tijd door het

concentratieproces, dat heden ten dage in vele bedrijfs-
takken plaats grijpt, waardoor het werkelijke ge-

midclelde niet meer met het wettelijke overeen-
stemt. 1

landhaving van afzonderlijke fiscale stelsels
naast elkaar laat ook de mi. ongewenste mogelijk-

heid voor elke partner open, om . op eigen houtje

tot wijziging over te gaan, terwijl na unificatie wijziging alleen kan volgen hij overleg en overeenkomst.

Uit bovenstaande bézwaren 1an, naar ik meen, geen

andere conclusie worden getrokken, dan dat verschillende
elementen van de economische unie, zoals fiscale unificatie,
voorwaarden zijn voot een goed functionneren van de
douane-unie.

,rnsterdam.

Drs Ii. IIOELEN.

BOEKBESPREKING.

Geschiedenis ra,i het Nederlandse postwezen 1795-1810,

‘s-Gravenhage 1950 (Geschiedkundige uitgaven van )let Staatsbedrijf der Posterijen, Telegraf ie en Tele-
fonie II) door Dr E. A. B. J. ten Brink.

FIet jaar 1795 vormt een diepe insnijding, zowel op het
terrein der politieke als op dat van de sociale en de econo-
mische geschiedenis. Op staatkundig gebied leidde de
,,gelukkige omwenteling” de overgang in van de gedecen-
traliseerde Republiek naar de nationale eenheidsstaat.
In het standaardwerk over het Nederlandse ‘postwezen
van Overvoorde
1)
en in de oudere beknoptere samenvat-
ting van Le Jeune
2)
werd de bedoelde scheidingslijn in
acht genomen, door de eindstreep te plaatsen bij het jaar

1795; deze werken beperken zich dus tot de geschiedenis
van de gedecentraliseerde posterijen der Republiek,
georganiseerd in hoofdzaak door particulieren, stedelijke overheden, en in Holland sinds 1752 door het gewestelijk
bestuur. Bij een gecentraliseerde eenheidsstaat past een gecentra-
liseerd postwezen, geadministreerd ten behoeve van ‘s

lands Schatkist. De tijdrovende totstandkoming van deze
rijksdienst gedurende de Bataafse Republiek en het
koninkrijk 1-lolland wordt door Ten Brink op uiterst
gedocumenteerde en tegelijkertijd boeiende wijze geschetst.
De auteur werd er voor beloond friet de doctorstitel.
De Staatsregeling van 1798, waarin het kader der staat-
kundige eenheid vas vervat, gaf voor het postwezen
slechts enkele summiere aanwijzingen: de Wetgevende
macht zou een algemene organisatie van de posterijen
voor het gehele land instellen, terwijl het Uitvoerend
Bewind contrôle zou uitoefenen op het bestuur en op de
inkomsten van het bedrijf. De door het Vertegenwoordigend
Lichaam benoemde commissie-Verbeek, die met het ont-
werpen van de organisatie werd belast, vond dus in het
grondwettelijk voorschrift ruime armslag, maar zij was
verre van zaakkundig. In zoverre was deze toestand ge-
lukkig te achten, daar de voorzitter Verbeek er door
gedwongen werd contact te zoeken met de kleine kring
van vakkundigen, die bij i:iitstek geschikt leek een des-hetreffend plan samen te stellen. Deze kleine groep was
ht college van’ Burgers Commissarissen der posterijen van
holland, die aan het hoofd stonden van het gewestelijk
postvezen.
Na de zuivering” van 1795 stond dit college onder
leiding van Mr J. G. F1. Hahn, de bekende Leidse patriot van véér 1795, een ,,homme aimable, instruit et enthou-
siaste de la Révolution”. 1-loewel een fel man, wist hij

‘)
J. C. Overvoorcie, Geschiedenis van het posl.wezeti in Nederland
vÔÔr 1795, met de voornaamste verbindingen met het buitenland,
Leiden 1902.
‘) T. C. W. Le .Teune, Het :l3rieven-postwezen in (le itepubliek
der Vcreenigde Nederlanden. Eene bijdrage tot de staathuishoude-
lijkc geschiedenis van dat tijdvak, Utrecht 1851,

1

880

ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN

1 November 1950
steeds 6en wijs evenwicht te bewaren tussen zijn progres-

sieve beginselen en het belang van de aan hem toever-

trouwde posterijen. De schrijver schetst Flahn, de markante

figuur uit onze eerste revolutiejaren, als cle grondlegger

van ons nationale postwezen, al oefende
.
.hij zijn invloed

voor een belangrijk deel slechts achter de schermen uit.

Na eindeloos geharrewar in ie rgeringsinstanties, die de
uiteindelijke beslissing hadden, kwam het plan der centrale

organisatie eerst tot stand.in het Staatsbeslui-t van 1 Mei

1806, een der laatste belangrijke regeringsbesluiten van

de raadpension aris Schim melpenninck. De practische

uitvoering van de wet viel dus onder liet bewind van

koning Lodewijk Napoleon. Daar de vastgestelde Bataafse

organisatie aânmerkelijk afweek vân het bestaande

Franse gecentraliseerde postsysteem, moesten onzerzijs

belangrijke concessies aan de koninklijke verlangens ge-

daan worden, o.a. ten aanzien van het in Fraiikrijk ge-

liefde eenhoofdig bestuur en van de aldaar eveneens in-

geburgerde paardenposterij, een verkeersdienst ‘voor
reizigersvervoer met postkoetsen.

In 1811 moest, in het kader van de Inlijving, de gehele,

in hoofdzaak 1-lollands gebleven, postdienst plaats maken
voor de Franse organisatie. lIet duurde tot1850 alvorens

een nieuwe postwet voor het koninkrijk der Nederlanden

tot stand kwam, die de Franse overblijfselen opruimde en

de posterijen een definitieve nationale organisatie schonk.
Deze geschiedenis van 1810-1850 valt buiten het bestek

van het hierboven vermelde werk. De auteur bewerkt

thans deze materie als h.et IVe déel van de genoemde

Geschiedkundige uitgaven van het Staatsbedrijf der
P.T.T. We kunnen ons daarmee gelukkig prijzen: liet werk
is in goede handen.

C. WISKERKE.

AANTEKENINGEN.

MOGELIJKHEDEN VAN HET PLOEGENSTELSEL IN
NEBE1OLANI).

De Arbeidsinspectie heeft in de maand December van liet vorige jaar een onderzoek ingesteld naar de omvang
van de ploegenarbeid in de industrie met het doel, binnen
het kader van dé industrialisatiepolitiek, de uitbreidings-
mogelijkheid van het aantal arbeidsplaatsen na te gaan.
liet rapport over dit onderwerp is dezer dagen verschenen
1).

Naast een hoéveelheid interessant cijfermateriaal bevat
het een overzicht van de standpunten van werkgevers en
\v
e
r
k
nemej
:
s
tegenover dit vraagstuk. Niet alle bedrijfs-

takken zijn in de enquête betrokken geweest. De gas- en
electriciteitsbedrijven, de winning van oer, steenkool en
turf, de bouwnijverheid, de diamantindustrie, de Icleding-

industrie en de reinigingsbedrijven 7ijn niet onderzocht.

Daar omtrent de omvangvan de ploegenarbeid’tot nu toe
slechts zeer weinig gegevens beschikbaar waren en het in
verband met de huidige economische posïl.ie.van ons land
van belang is de mogelijkheden en moeilijkheden aan het
werlcen in ploegen verbonden nader te leren kennen, lijkt het nuttig en gewenst om aan de hand van bovengenoemd

rapport de problenen van het plocgcnstelsl te bespreken.

Visie een de werkgecers.

Voorop dient te worden gesteld, dat voor de grotere

proffiiciie die van een toepassing van het pioegensielsel-meestal het gevolg is, ook de zekerheid van een lonencle
,afzel moet bestaan. Wat overigens de motieven tot invoe-
ring betreft, deze zijn vele en van uiteenlopende aard. –
In het rapport worden de volgende doeleinden naar voren
gebracht, waarbij de technische noodzaak (gas- en electri-
citeitsbedrijven) buiten beschouwing is gelaten:

‘) (1 nd er7.oek naar de omvang van de ploegenarhel (1 in de i mies-
uh, ingesteld door de Arheidsinspetie in de inaand l)ecmi her
1949. Staatsdrulkerij en UitgeversbedrijF, ‘s-Gravenhagc 1950.

.1e. liet voorkômen van knelpunten in het bedrijf, veroor-

zaakt door het;achterblijven van de capaciteit van,
bepaalde afdelingen; –

-2e. het opvangen van tijdelijke drukte;

3e. het scheppen van een tijdelijke expansie om bepaalde
machines •ten volle te benutten;

4e. het verkorten’ van de leveringstijd;

56. het fabriceren van een nieuw product, waarvan de

afzetmogelijkheden nog niet vaststaan en waarvoor

de leiding het productie-apparaat dus nog niet wil
uitbreiden.

liet is duidelijk, dat de kern van de zaak eigenlijk is,

dat toepassing van het ploegenstelsel aanleiding kan
geven tot:
a. versterking van de concurrentiepositie door snellere
leveringsrnogelijkhedèn;

h. grotere productie zonder uitbreiding van de inves-
teringen. . .

Een ins-tructief voorbeeld hiervan gaf onze Minister van
Economische Zaken het vorige jaar in de Tweede Kamer.

In de katoenspinnerijen werd in 1938 (gemiddeld) in de

gehele bedrijfstak in ongeveer 1,3 ploeg gewerkt en in
1948 in rog slechts 1,1 ploeg. Herstel van de vôéroorlogse

toestand zou hier een productiestijging ‘aan 17 pCt mogelijk

maken, ,pndër vergroting van de investe’ingen.
c. verlaging van de kostprijs.

Dit zal vooral het geval, zijn bij een kapitaalintensief

bedrijf, waar het aandeel van de vaste kosten relatief groot
is. Wel zal liet machinepark, door het intensievere gebruik,
dat er van wordt gemaakt, aan een grotere slijtage onder-
hevig zijn. Evenwel mag niet worden vergeten, dat niet
de technische levensduur, maar de economische levensduur

in deze beslissend is en dat de laatste .door de snelle ont-

wikkeling op het gebied van de techniek, over het algemeen
veel kortei’ is.

Nadat de motieven, die v&ir een ploegenstelsel pleiten,

zijn behandeld, zullen thanenkele moeilijkheden worden

opgesomd, waarop, zoals van werkgever’szijde werd opge-

merkt, het invoeren van ploegenarbeid kan afstuiten.

In de eerste plaats kan het gebrek aan toezichthoudend

personeel worden genoemd. Is de functie van dit personeel
hij normale werktijden belangrijk, in een ploegenstelsel
treedt dit nog meer op de voorgrond, daar men in dat geval
grotendeels op zichzèlf is aangewezen. Vooits liet tekort
aan geschikte arbeiders, vervoeçsproblemen, spertijdbe-
palingen, wettelijke bepalingen, bijv.\cle Hinderwet. Ook
de aard van het werk leent zich er niet altijd toe, bijv.
karweiwerk, terwijl het overnemen van elkaars werk niet
in alle ge’allen mogelijk is, bijv. precsie-arbeid. Gewezen
moet verder worden op hetfeit, dat liet uit een oogpunt
van goed personeelsbeleid alleen din verantwoord is tot
het werken in ploegen over te gaan, wanneer dit lange tijd achtereen zal worden gehandhaafd. Tenslotte kan worden
gezegd, dat vele werkgevers het invoeren van ploegen-
arbeid, gezien van .de sociale zijde van het vraagstuk, als
een noodzakelijk kwaad beschouwen.

Visie een deeer1cnen?ers.

Uit liet rappdrt blijkt, dat van arheiderszijde geen groot
enthousiasme voor het jloegenstelsel aan de dag werd

gelegd. –
De bezwaren zijn voornamelijk van sociale en geestelijke
aard en verschillen naar gelang van leeftijd, geslacht en

leijensomstandigheden. Zij
hunnen
globaal in de volgende

vier punten worden samengevat:’ –
le. de onregelmatige levenswije. Dit geldt niet’alleen
voor de arbbider zelf, maar ook voor zijn gezin. Door die
onregelmatigheid’ zal hij miuder of
in
het geheel niet in de

gelegenheid zijn oni aan het sociale en culturele leven deel
te nemen, daar dit hoofdzakelijk in de avonduren plaats-vindt; 2e. het verrnoeiendO werken in de nachtploeg, waarbij

bovendien hei deelnemen aan de gewone maaltijden nioei-

L
i November 1950

‘ECONOMISCH-STATISTI.SCHE BERICHTEN

881

lijk of onmogelijk wordt. Niet iedereen zal dit leven met

steeds «’isselende werk-, rust- en etenstijden kunnen vol-
houden. Niet alleen van de.lichameiijke; maar ook van de

geestelijke geteldheid wordt veel geëist;

3e. het gezinsleven wordt duurder, omdat de maaltijden

niet tegelijk kunnen worden klaargemaakt en moer uit-

gaven voor hrandtof en verlichting nodig zijn. Weliswaar

geniet een ploegenarbeider meestal een toesFag van 5 k 10

pCt op het uurlooii riiaar dat weegt niet op tegen de

extra-kosten;

4e. het transportvraagstuk. Vaak bestaat er geen be-
hoorlijke reisgelegenheid, waardoor men nog langer van
huis is.

05merkelijk is, dat de bezwaren bij arbeiders, die reeds lang in ploegen werken, minder groot zijn dan van arbei-

ders, die volgens de fiormale uren opkomen en afgaan. De
eerste categorie kijkt namelijk, gewend als zij is aan dit

systeem, moer naar de voordelen
2).
Hbt resultaat is dan

ook, dat velen van hen afschaffing van bestaande ploegen-
stelsels als een ongewenste loonsverlaging zouden beschou-

wen. Overigens staat wel vast, dat, hoewel algehele ophef-

fing van cle genoemde bezwaren onmogelijk is, toch ver-
schillende ervan door het treffen van bijzondere maatrege-
len zijn te ondervangen. hierbij dient vooral te worden
gedacht aan: een goede keuze van indeling der werktijden,

rekening houdend met hét gezihsleven; opheffing van de
transportmoeilijkheden; het vrstrekken van maal tijden in
de onderneming; liet in het oog houdn van de belangen
varr mensen, die een cursus volgen bij het ianienstellen
van de ploegen:

Een volkomen afwijzend standpunt ten aanzien van liet ploegenstelsel werd door de werknemers niet ingenomen.

Doordrongen van de ernstigé economische moeilijkheden,
waarmede ons volk te kaftipen heeft, bleek de bereidheid aanwezig tot het verrichten van arbeid in ploegen, indien
dit de meest juiste oplossing voor cle problemen zou bieden.

Omoang pan het (verken in ploegen
3)

Ruim 10 pCt van cle industrie-arbeiders in de onder-
zochte bedrijfstakken is in ploegenstelsels \verlcaam; in
ongeveer 16.000 bedrijven met circa 090.000 arbeiders
werd in December 1949 door circa 70.000 arbeiders in
ploegen gewerkt.
r1ei1eindQ
te voorlcomen, dat uit deze
cijfers verkeerde conclusies worden getrokken moet hierbij
worden opgemerkt, dat in cle meeste ondernemingen slechts
een klein deel van de arbeiders in ploegen werkte, hijv.
in een bepaalde afdeling, zodat daarhet stelsel niet alge-
meen was ingevoerd. Slechts in ruim 70 bedrijven met
ruim 5.000 arbeiders werd i’iagenoëg door het gehele per-
soneel het gehele jaar in ploegen gewerkt.

Vastgesteld kan dus worden, dat het ploegenstelsel,als

stelsel in het door de Arbeidsinspectie geënquêteerde deel
van de Nederlandse industrie een ze6r ondergeschikte rol heeft gespeeld en zich heeft beperkt tot clie delen van het
individuele bedrijf, waar het uit technische en oi’ganisato-rische overwegingen noodzakelijk en gewenst was.
Hiermede wordt tevens aangegeven, dat de stelling, dat
invoering van het ploegenstelsel zonder nieuwe investerin-
gen moet leiden tot grotere productie, zonder meer niet
juist is, maar dat dit afhangt van het al dan niet aanwezig zijn van knelpunten in het bedrijf.

lIet volgende overzicht geeft een beeld van de erdeiing

van de toepassing van het pioegensielsel over d6 verschil-
lende onderzochte bedrijfs takkeii.

Ziet cie Arbeidsinspectie hier niet over het hoofd, dat die
bedrijven, waarin het pioegenstelsel reeds bestaat, juist (iie arbei-
ders hebben aangetrokken, (lie relatief cle minste bezwaren hadden
Legen dit systeem?
) Zie ook
:

II ei.
werken in ploe)R,n” door
A.
T. valt ii avc:1
in
,,’E.-S.B.”
van
IS
Noveinbei
1949.

Bed rijfsgroep
bo


i
,z Q
-,
,w

.’
5-2

.E

a
b

1.
Oraanmalerijen en meel fabrieken
204
3.865
1.017
26,3
546
24.943
5.775
23,2
122
2.055 432
21,0
707
33.256
6.731
20,2
779
107.875 20.301 18,8
6.

Koek, bescljuit, biscuit ene

.
116
6.774 1.261
18,7

3.

Vlasindustrie

………………..

7.
Overige voedings- en genotniidde-

Chemische industrie

………….
Textielindustric

……………..

1.869 57.042 6.460
11,3

2.

Papierindustrie

………………

8.
Aardewerk, glas, kalk

ene
962
41.781
3.699
8,9
..
16.377
1.428
8,7
Metaalindustrie…………….
5.683
271.412
18.720
6,9

lenindustrie

……………….

Leder,

vasdock, eaoutchouc

.
983
33.175 2.198
6,6

9.

Zuivelindustrie

……………602

Boek- en steendrukkerijen
925
24.557
1.066
4,3
hout-, kurk- cci strobewericing
2.554

.

50.901
1.098
2,2
Tabak, sigaren, cigaretten
230
16.966
48
0,3

Totaal

………………….1
16.2821 690.9791 70.2341 10,2

In de textielindustrie werken van de ongeveer 100.000

arbeiders ei’ ongeveer 20.000 in ploegen; in de metaalnij-

verheid ca 19.000op de 270.000. Verhoging van die aan-
tallen in deze kapitaalintensieve industrieën is zeker moge-
lijk, vooral in de metaalindustrie. Uitbreiding van het
werlcen in ploegen in deze laatste industrie tot 15 pCt zou

reeds arbeidsgelegenheid voor ongeveer 11.000 man schep-

pen, voor zover althans uitsluitend de overgang van 1
ploeg op 2 ploegen plaatsvindt.

Het vraagstuk van de werkgelegenheid als criterium
nemend, concludeert het rapport, dat, wanneer het aantal
arbeiders in ploegen met 50pCt vergroot zou kunnen wor-
den, dus van 10,2 pCt
01)
15 pCt zou kunnen worden ge-bracht, er circa 20.000 nieuwe arbeidsplaatsen open zou-
den komen.

.Ploegenstelsel en pi’oductievergi’oting.

Het probleem van de werkgelegenheid, dat enkele nlaan
den geleden nog uitermate actueel was, is door de oorlog
in Korea, met alle gevolgen van dien, enigszins op de
achtergrond gedrongen. Belangrijker is thans, dat we door
het slechtei’ woraen van de ruilvoet ten opzichte van andere
landen en door het feit, dat de, defensie meer middelen
vraagt, in een positie zijn komen te verkeren, waarinhet welvaartspeil van ons volk nu en in de toekomst slechts behouden kan blijven door vergroting van de productie.
Ons bedrijfsleven is echter op het ogenblik nagenoeg

volledig bezet en de vereiste productievergroting kan der-
halve op redelijke termijn voornamelijk verkregen worden
dooi’:

a. invoering van een langere werktijd;

h, vergroting van de efficiency in de bedrijven, dus ver-
hoging van de productiviteit;

c. dooi’ intensiever gebruilc van het bestaande productie-apparaat, dus door ruimere, toepassing van het ploe-
genst’elsei.

])e eerste tw’ee methoden vallen thans buiten het te be-
handelen onderwerp. Wat het laatste middel’hetref t, zouden
wij tenslotte nog willen opmerken, dat ei’, naast bedrijfs-
economische vcoi’dèlen, op het ogenblik zeer zeker’een
sociaal-economische noodzaak tot uitbreiding van dit
stelsel bestaat. Daai’bij zal er voor gezorgd moeten worden,
dat de sociale en geestelijke nadelen, die aân dit systeem
inhaeren t zijn, zoveel mogelijk w’oi’den gecompenseerd.

Uit het rapport van de Arbeidsinspectie is overigens
duidelijk gebleken, dat de mogelijkheden op liet gebied van
ploegenarbeid niet mogen woi’den overschat. De woning

nood en de aanwezige hoeveelheid geschikte ai’beids-
krachten zijn belangrijke knelpunten. Uitbreiding van
dit stelsél zal alléén zeker geen oplossing van het vi’aagstuk
van de pi’oductievei’meerdet1ng kunnen bieden.

Rotterdam.

Drs
II, D.
VAN DER IIOEVJSN.

882

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1950

HET ACI-ITSTE VERSLAG VAN DE NEDERLANDSE REGERING
BETREFFENDE DE WERKING VAN HET E.R.P.

liet achtste ,,Progress Report” van de Nederlandse

Regering, gedateerd 1 September 1950, behandelt de
periode April tot en met Juni 1950. Terwille vali de

actualiteit is echter een aantal belangrijke gebeurtenissen

vermeld, die na de beëindiging dOr verslagperiode hebben

plaatsgevonden. Zo vindt in het hoofdstuk, de gebeurte-

nissen en maatregelen met betrekking tot het E.R.P.

betréffende, de Europese Betalings Unie, waaraan een

overzicht van het intra-Europese handels-‘ en betalings-
verkeer sedert 1945 vooraf gaat, een zeer uitvberige be-
handeling,

Voorts worden in hetzelfde hoofdstuk o.a. de liberali-

satie van de inter-Europese handel, het zgn. Plan Stikker

en de gevolgen van de recente ontwikkeling van de inter-
nationale politiek besproken. VTat dit laatste betreft,

merkt het verslag oi, dat vooralsnog niet valt te zeggen,

welke invloed de nieuwe economische ontwikkeling in de
Verenigde Staten, als gevolg van de gebeurtenissen in

Korea, op het Europese dollartekort zal uitoefenen.

Enerzijds is een toeneming van de Europese uitvoer naar

de Verenigde Staten te verwachten, anderzijds is het
waarschijnlijk, dat de invoer uit
,
de Verenigde Staten

duurder zal worden. Welke factoren het zwaafst zullen

wegen, moet nog worden afgewacht. De gebeurtenissen in
Korea hebben ten aanzien van het E.R.P. problemen

doen rijzen, die niet op korte termijn zijn op te lossen.

Hoewel de appropriatie voor 1950/51 inmiddels is vast-
gestald, zijn in de toekomst ingrijpende beslissing?n te
verwachten, die de gehele E.R.P.- structuur zullen be-
invloeden en de militaire belangen op de voorgrond zullen

plaatsen.

Blijkens hoofdstuk II heeft Nederland sedert het in
werking treden van het E.R.P. tot en met ultimo Juni

1950 een totaal bedrag aan directe hulp ontvangen van
S 765,1 mln, waarvan $ 183,5 mln in de vorm van le-

ningen en $ 631,6 mln in de vdrm van schenkingen. De
gerealiseerde invoer beliep per ultimo Juni ji. $ 598,8 mln.

Aangezien de verslagperiode een Amerikaans fiscaal

jaar afsluit, bevat hoofdstuk IV, naast het gebruikelijke

overzicht van de economische ontwikkeling in ons land
gedurende het betreffende kwartaal, een vergelijking

tussen liet destijds voor 1 949/50 opgestelde programma
en de realisering daarvan.

Bij deze vergelijking valt in de eerste plaats op, dat
zowel de invoer als de uitvoer bij het programma ten
achter is gebleven; de eerste niet f 425 mln, de laatste

met 1 500 -mln. Uitgedrukt in procenten, werd liet invoer-
programma voor 93,7 pCt en het uitvoerprogramma voor
89,8 pCt gerealiseerd; in 1948/49 bedroegen de betreffende
percentages resp. 97,2 en 97,3. Het percentage van de
invoer, dat door de uitvoer werd gedekt, beliep 69 en bleef
derhalve eveneens beneden de raming, die ongeveer 72
pCt bedroeg. Het is, aldus het verslag, mogelijk, dat over-
schatting van ‘de gevolgen van de liberalisering van het
handelsverkeer, wat betreft de invloed op de export,
tot het ontstaan van de geconstateerde verschillen tussen
programma enrealisering heeft bijgedragen. Ei’ zij echter op gewezen, dat de gegevens, om een betere vergelijking
tussen programmacijfers en de aan het C.B.S. ontleende
realiseringscijfers mogelijk te maken, moesten worden
gecorrigeerd en dat een exacte correctie niet mogelijk was,
zodat hij de beoordeling der cijfers met een element van
onzekerheid moet worden rekening gehouden.
Onderstaande tabellen geven de realisei’ingscijfers voor
de bruto-investeringen en de consumptieve uitgaven.

Zoals daaruit blijkt voldeed de realiseing van het totale
investeringsvolume vrijwel aan de verwachtingen, doch
ten aanzien van de verdeling over de diverse bedrijfstakken,
deden zich grote afwijkingen voor. Zo bleef cle realisering
in de industrie beneden het programma, terwijl hij de

woningen en parlieutiere gebouwen sprake was van een

aanzienlijke overschrijding, een, met’ het oog op de

woningnood, verheugend verschijnsel. 1

Jet consumptie
programma is over het geheel genomen niet ten volle
gerealiseerd, hetgeen in het bijzonder geldt t.a.v. de

voedings- ên genotmiddelen. –

Piogransma en iealisering der bruto-inaeste,ngèn.

(excl. Overheid en voorraadvorming, indexeijfers,
1948 = 100).

Programma

‘Realisering

Industrie

…………………144

125
Landbbuw …………………
100

100
Verkeer …………………..
107

115
Handel en overige diensten
. .

145

145
Woningen en part. gebouwen
.

112

145
Totaal

…………………..
123

125

Pro gramma en iealisering de,’ consumptieve uit ga een.

(indexcijfers gccorrigeercl voor prijsverschillen,
1947 = -100).

Programma
Realisering

Consumptieve uitgaven, gecorrigeerd
voor prijsverschilten-:
Voedings- en genotmiddelen

. .
102
93
Duurzame consumptiegoederen
121
117
Overige
102
103
106
105

Consumptieve uitgaven per hoofd

Totaal

……………….

der

bevolking,

gecorrigeerd

voor
prijsverschi tien:
Voedings- en genotmiddelen
98
94
Duurzame consumptiegoederen
116
112
Overige
.
98
99
Totaal
102
101

Over liet algemeen kan woiden gezegd, dat liet pro-
gramma voor het fiscale jaar 1949/50 in grote trekken

werd gerealiseerd. Slechts hij de in- en uitvoer en bij de
verdeling der investeringen over de diverse bedrijfstakken
k’amen belangrijke afwijkingen voor. hierbij dient men

te bedenken, dat een aantal posten, zoals bijv. de voor-

raadvorming, niet in de vergelijking wei’d betrokken.
Juist de voorraadvorming is een belangrijk punt en

hoewel geen exacte gegevens bekend zijn, mag worden
aangenomen, dat de voorraden gedurende de eerste helft
van 1950 aanzienlijk, en sterker dan kon worden voorzien,
zijn toegenomen.

Iii het overzicht van de ecbnomische ontwikkeling in

Nederland wordt allereerst aandacht gevraagd voor de
ontwikkeling van onze buitenlandse handel. Vergelekpn
met het eerste kwartaal van 1950 stegen het volume en
de waarde van de invoer met resp. 12 en 17 pCt, de overeen-
komstige cijfers voor de uitvoer met resp. 8 en 6 pCt.
Ten opzichte van het tweede kwartaal 1949 bedroeg d
toeneming van de invoer naar volume en naar gewicht

resp. 39 en 53 pCt, die van de uitvoer resp. 38 en 40 pCt.
Het percentage van de invoer, dat door uitvoer werd –
gedekt, daalde van 65 In liet eerste kwartaal 1950 tot 59
in deverslagperiode. Voor de achtereenvolgende kwartalen
van 1949 beliep liet resp. 63, 64, 74 en 84.
1-let kan, aldus liet verslag, niet worden ontkend, dat
het stijgen van het invoersaldo met het oog op ‘s lands

deviezenpositie een zorgelijk punt blijft vormen. Zeker is,
dat de liberalisatie van het handelsverkeer op deze ont-
wikkeling haar invloed heeft uitgeoefend, al is het moeilijk
vast te stellen, welke aandeel van het imnportsaldo aan die

invloed moet woien toegeschreven. 1-let staat immers
vast, dat ook de prijsontwikkeling, die tot achteruitgang’
van de ruilvoet heeft geleid, een rol heeft gespeeld. In de –
verslagperiode deed zich nI. het merkwaardige verschijnsel
voör, dat de sedert de devaluatie waar te nemen stijgende
tendentie in de pi’ijsindexcijfers zich .ta.v. de invoer
voortzette, maar hij de uitvoer in een daling overging.
Dit betekende, dat onze ruiloet, die zich na de achteruit-
gang als gevolig van de devaluatie in de eerste twee maan-
den van 1950 vrijwel geheel had hersteld, in de verslag-

r

:1. November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

883

periode weer achteruitging. In Juni jI. bedroeg deze ucliLer-

uitgang t.o.v. Januari 1950 ca 14 pCt.

lIet index’cijfer van de industriële productie —basis 1938
= 100 – bedroeg in de verslagperiode 137, tegen 1.32 in

het eerste kwartaal 1950 en resp. 121, 125, 123 en 137

in de achtereenvolgende kwartalen van het voorafgaande
jaar, waaruit blijkt, dat het volume der industriële pro-

‘ductie, na de daling in het begin van dit jaar, zich krachtig

herstelde. Ook de woningbouw gaat gestadig vooruit.

Flet aantal gedurende de verslagperiode voltooide woningen

bedroeg 11.065 tegen 10.498 in het eerste kwartaal 1950.
In de verkeer- en vervoersector trekt vooral de toeneming
van de zeevaart de aandacht; met een indexcijfer van 93

(1938 = 100) in Juni 1950 voor de inhoud der binnen-
gnkomen en uitgegane schepen, w’erd het vooroorlogs
peil voor het eert na de oorlog benaderd. De totale

tonnage van de Nederlandse koopvaardijvloot steeg in

de verslagperiode tot 3.017.655 BRT per ultimo Juni

1950, tegen 2.946.179 ]3RT op 1 Januari van dit jaar.

De leeftijdsopbouw’ van de koopvaardijvloot is echter
nog steeds niet bevredigend; op 1 Januari 1950 was bijna

gedeelte van de gehele vloo.t ouder dan 20 jaar. Akn de

vernieuwing van de vloot wordt evenwel energiek gewerkt,
hetgeen moge blijken uit het feit, dat het aantal schepen
in aanbouw is gestegen van 85 aan het begin van 1950 tot 101 per 30 Juni.jI. 1-let verkeer blijft zich, met uit-
zondering van de binnenlandse vaart, gestadig uitbreiden.

1-let totale monetaire beeld van Nederland onderging
gedurende de verslagperiode geen ingrijpende verande-
ringen. Voor zover van een algemene richting kan worden

gesproken, kan, aldus het verslag, wellicht worden ge-
zegd, dat de vermindering van de geldruimte, die in het
vorige verslag reeds tot uiting kwam, zich voortzette.
De consumptieve uitgaven per hoofd der bevolking, gecorrigeerd voor prijsverschillen, blijven een dalende

tendentie vertonen. Gedurende de eerste helft van 1950
bedroeg de vermindering t.o.v. de overeenkomstige periode
van 1949 ca 4 pCt en t.o.v. de overeenkomstige periode

van 1948 ca 8 pCt. De aan consumptie bestede geldelijke uitgaven van de Nederlandse bevolking als geheel namen
daarentegen in de verslagperiode toe.

De sedert de devaluatie waargenomen stijging der groot-
handeisprijzen zette zich in Mei en Juni voort, liet is
moeilijk verdedigbaar in deze ontwikkeling nog steeds in
hoofdzaak eèn nawerking der devaluatie te zien. Eerder
mag worden aangenomen, dat andere factoren,’ zoals
seizoeninvloeden, die tot prijsstijging in de voedings-
middelensector hebben geleid, een belangrijke rol hebben
gespeeld.

De arbeidsmarkt vertoont, ondanks het- feit, dat het
aantal werk]ozen iets hoger is dan een jaar geleden, een
betrekkelijk gunstig beeld. Een -aanwijzing voor het be-
trekkelijk grote opnemingsvermogen van deze markt
vormt o.a. het feit, dat de gedemobiliseerden over het
algemeen vlot een werkkring vinden. –

De economische ontwikkeling gedurende het tweede

kwartaal van dit jkar is, zoals het verslag opmerkt,
moeilijk in enkele ,,highlights” samen te vatten. De
verslagperiode vertodnde weinig uitgesproken
s
kenmer-
ken; slechts de achteruitgang van onze ruilvoet is
een opvallend verschijnsel. De toeneming van het han-
delsbalanstekort moet voor een groot deel daaraan
worden toegeschreven, waarbij nog komt, dat dit
tekort reeds in het eerste kwartaal onder in,’loed van
de liberalisatie abnormaal grôot was. Voorts is aannemelijk,
dat de toeneming.van het invoersaldo gaandeweg tot vèr-
mindering van de koopkracht heeft geleid. Evenzeer ligt
het voor de hand, de uit de toeneming van het importsaldo
en de industriële productie enerzijds, en een hiermede
niet gelijke tred, houdende consumptie anderzijds, af te
leiden, dat een aanzienlijke voorraadvorming heeft plaats
gevond en.

INTERNATIONALE NOTITIES.

.LANC.SI lIRE EN DE KATOENSOHA AIISTE.

De katoenindustrie van Lancashire, die het tekort aan arbeidskrachten enigszins heeft overwonn en, ziet zich,

aldus de ,,Neue Züreher Zeitung” van 27 October jI.,
plotseling voor nice we moeilijklieden gesteld. De , ,Raw,

Cotton Commission” heeft deze industrietak nI. mede-

gedeeld, dat de levering van Amerikaanse katoen tot na
de oogst in het najaar van 1951 in belangrijke mate moet

worden beperkt. Momenteel verwerken de katoenspinne-
rijen in Lancashire ca 14.000 balen van 500 lbs Ameri-
kaanse katoen per week. Tot eind Juli 1951 moet dit
verbruik worden beperkt tot 9.800 balen en voor Augustus
en September 1951 verwacht men een verdere beperking

tot op 7.000 balen per week. Daarna hangt alles af van de
Amerikaanse katoenoogst en de Amerikaanse katoen-
uitvoerpolitiek.

De voorraadpositie van de ,,Raw Cotton Commissi’on”
is evenmin gunstig. In Juli 1949 heeft de Britse Re-
gering om dollars te )esparen de . invoer van Ameri-

kaanse katoen aan restricties onderworpen. Fioewel dit

besluit in’ de praktijk tamelijk soepel werd toegepast,
zijn de Engelse voorraden van Amerikaanse katoen
sedert het einde van. de oorlog aan nauwe grenzen ge-
bonden. Momenteel zou Engeland zich, ten gevolge van de

verbetering der dollarpositie, een toeneming der voorraden
kunnen permitteren, maart zowel door de slechte Ameri-
kaanse oogst – dit jaar minder dan 10 mln balen tegen
meer dan 16 mln in 1949 – als door de Amerikaanse

exportrestricties is dit bij voorbaat uitgesloten. Integen-
deel, de ,,Raw,Cotton Commission” moet bijna de gehele
voorraad gebruiken om levering op het bovengenoemde, reeds sterk verlaagde, niveau mogelijk te maken.

In het op 31 Juli 1950 geëindigde seizoen heeft Engeland
585.000 balen katoen uit Amerika betrokken; in het
nieuwe séizoen zal Engeland slechts 357.000 balen kunnen-
vei-krijgen. Weliswaar menen de ,,Raw Cotton Commis-

sion” en de ,,Cotton Boa/d”, dat zij voldoende voorraden andere katoensoorten ter compensatie kunnen verkrijgen
– er zijn reeds belangrijke contracten met andere landen
afgesloten -, maar kwalitatief zal deze ,,surrogaat”

katoen stellig veel te wensen overlaten. Voor Lancashire
is hier bovendien nog het nadeel aan verbonden, dat de
machines in de meeste spinnerijen op de gelijkmatige
Amerikaanse vezels zijn ingesteld.

Uiteraard heeft de concentratie van Britse aankopen op
iiiet-Amerikaanse markten haar invloed op cle prijzen
uitgeoefend; ruwe katoen is in Engeland momenteel
duurder dan ooit te voren en de prijzen stijgen nog steeds.
Nadat aanvankelijk de prijsstijging vnl. was beperkt tot
Amerikaanse katoen, is gedurende de laatste tijd o’bk de
Egyptische katoen in prijsgestegen. Enei-zijds weerspiegelt
zich in deze ontwikkeling de Amerikaanse restrictiepolitiek,

waardoor de concurrentie van de kopers op de Egyptische
markt is verscherpt, anderzijds echter doet ook het besluit
van de Egyptische Regering, om, met het oog op de ge-

spannen internationale toestand, meer gra.an ten koste van
katoen te gaan verbouwen, zijn invloed gevoelen. 1-let feit,

dat de katoenoogst dit jaar relatief veel betem’ was dan in
de andere productiegebieden, wordt door deze factoren
volledig geneutraliseerd.

Zoals vanzelf spreekt vormen de moeilijkheden van

Lancashire slechts het spiegelbeeld van de wereldkatoen-
situatie. Volgens schattingen zal de wereldkatoenoogst
in het seizoen 1950/51 slechts 26,65 mln baleq bedragen,
tegen 31,05 mln in het vorige seizoen. Het wereldverbruik,

dat in het vorige seizoen 1,3 mln balen minder dan de
productie bedroeg, zal wellicht in 1950/51 de oogst met
3 4 4 mln balen overschrijden. 1-let laat zich aanzien, dat
de wereldvoorraad, die op 1 Augustus jI. 16,2 mln balen bedroeg, aan het einde van dit seizoen tot minder dan 13

mln zal dalen. Dit zou overeenkomen met een wereld-

884

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

t November 1950

verbruik van slechts ongeveer vier maanden en tot grote

moeilijkheden in de voorziening kuniien leiden. Het recente

besluit van de Amerikaanse Regering om alle restiicties op

de katoenverbouw voor de komende oogst op te heffen,
is derhalve dringend nodig. De oogst hangt echter niet

alleen af van het bebouwde areaal, maar ook van de.

weersomstandigheden. Indien deze laatste in de komende
twaalf maanden niet zeer gunstig zijn, dan zal de wereld-
katoensituatie in 1951/52 nog critieker worden dan zij nu

al is, zegt genoemd blad.

POOLSE PLÂ NNLN.

rfoen de leiders van let nieuwe Polen in Juli ji. hun zes-

jarenplan bekend maakten, noemden zij het een model van

een stoutmoedig en vindingrijk plan. 1-let plan gaat nl:

veel verder dan de vroeger ontworpen plannen, diè, naar

de Poolse Minister van Flandel en Industrie verklaarde,

veel te voorzichtig waren gew’eest.
lIet nieuwe plan ‘behelst o.a. opvoering der industriële
productie; in 1955 moet zij meer dan 50 pCt boven die van

1949 liggen. Evenals in Rusland is Polen van plan de

nieuwe industrieën over het gehele grondgebied te ver-

spreiden; ongeveei
4/
van alle volgens het nieuwe plan

ontw’orpen industrieën zal ‘nl. worden gevestigd buiten de

traditionele industriegebieden Siiezië en Lodz. De ijzer-
smelterijen zullen in 1955 een productie moeten hebben bereikt van 4,6 mln ton. In vergelijking tot de Russische

en de Engelse productie – om maar niet te spreken van
de Amerikaanse – is dit niet veel, maar voor Polen be-
tekent het een driemaal zo hoge 1)rgductie als in 1938. De

productie van harde steenkool zal volgens de plannen in

1955 100 mln ton moeten halen, terwijl Polen er in verband
met de stijgende voortbrenging van gi’ondstoffen naar

streeft meer gecompliceerde machines te gaan voortbren-
gen. Dit laatste betekent, dat er naast de algemene behoefte
aan arbeiders voor de industrie, eeh grote behoefte aan tech-

nisch geschoold personeel bestaat.

De stimulans voor dit ambitieuze plan komt, aldus

,,The Tirnes” vn 17 dezer, kennelijk uit Rusland, aange-
zien de Minister van Handel en Industrie verklaarde: ,,w’ij
zijn vertrouwd geworden met de Bolsjewistische planning-
methoden, die beproefd en getest zijn gedurende de zege-

vierende socialistische opbouw in Rusland”. En nu ziet
het er, zo zegt genoemd blad, naar uit, dat de Pooisc Re-

gering nog andere Russische methoden zal moeten gaan
toepas’sen, wil het plan w’orden verwezenlijkt. Volgens d
laatste berichten uit Warschau ondervindt het plan ni.

grote moeilijkheden, doordat de industrie 2 millioen
arbeiders tekort komt. Op het platteland zijn arbeidskrach-ten genoeg beschikbaar, maar slechts weinig mensen schij-

nen er voor te voelen naar de fabrieken te gaan. Radio-
Warschau hecritiseerde de locale raden en de communisti-
sche partij, omdat zij de plattelandsarheiders niet hëbben
overgehaaid naar de- steden te trekken, hoewel ‘Radio-

Warschau moest toegeven, dat de huisvestingsmogelijk-
heden in vele plaatsen onvoldoende zijn.
Al met al staat of valt het plan aus met de maatregelen,
die in de landbouwsector worden genomen. De behoefte

aan arbeiders in de industrie en de behoefte aan meer
voedsel voor de grotere industriële bevolking dwingen de
Poolse Regering te streven naar groteré cfficiency in cle
landbouw, ,,and it finds the answer. in a greater measure
of cooperative organization”, zegt ,,The
rfiiwes
De ‘Mi-

nister van handel en Industrie heeft als,steeds verklaard,
dat de aansluiting van de bôeren hij de coöperatieve boeren-
bedrijven v’i’ijwillig is, maar in zijn laatste rede legde hij

meer cle nadruk op de noodzakelijkheid van deze aanslui-
ting. liet is daarom wel zeker, dat de campagne om de
boeren over te-halen zich bij de coöperatieve bedrijven –
er zijn er momenteel ongeveer duizend – aan te sluiten

zal worden geïntensiveerd.,, ‘rhe plan as a whole leaves

no i’oom ‘for doubt that discipline will be tig’htened both in industry and agriculture; more work will be demanded

from the Polish people’, aldus genoemd blad.

GELD- EN KAPITAALMA1KT,

Dc geldrnarkt.

De geldi’narkt stond gedurende de verslagweek in het

teken van de traditionele ultimokrapte. Reeds per Maandag
23 October w’aren de saldi van de banken bij de circulatie-
bank met f 30 mln tot f 51 mln gedaald en de voorschotten

in rekening courant tot 1 59 mln gestegen. In het verder

verloop van de week waren de discontohandelaars genoQpt

een verder beroep te doeirop De Nederlandsche Bank.

De callgeldrente werd van het minimum van ‘ pCt,

dat t/m 24 October gold, in een vrij snel tempo verhoogd,
nI. tot 1 pCt
01)
25 October en’tot het maxirntm van 1:

pCt op Vrijdag 27 October.

Ook. de marktdiscon to’s w’eersiiegelden de verkrapping.

Verschillende termijnen wenden tegen het einde van de

week zelfs op 1., pCtaangeboden, nl. April, Mei, Juni,

Augustus en September, terwijl ‘liet aanbod slechts met
moeite plaatsing vond:

liet behoeft weinig betoog, dat de afrekening van de

Europese Betalings Unie, die op 30 September ji. plaats-

vond, en waarvan gedurende de verslagweek de boekingen

plaatsvonden, als zodanig geen effect op de geldcirculatie
en de geldmarkt heeft. Voor circuatie . en geldmarkt
immers spelen op deviezengebied alleen de voortdurend plaatsvindende ,aan- en verkopen door de banken bij De

Nederlandsche Bank éen rol, terwijl de methode, waarop

onze circulatiebank op haar beurt afrekent met buiten-

landse circulatiehanken en’ thans ook met de E.P.U.-
in dit opzicht niet ter zake doet.

De kapitaalmarkt.

IIt koersniveau op de aandelenmarkt vertoonde ook

gedurende de afgelopen week slechts weinig v’erandering.
De ‘wijziging bleef beperkt tot een lichte koerstijging over
de gehele linie, waaraan politieke fa’ctoren vermoedelijk
niet geheel vreemd waren.

Uit de discussies in de
rf\veede
Kamer over de verlaging
van het tarief der inkomstenbelasting, die gedurende de
verslagweek plaatsvonden, en waarbij zelfs het woord
kabinetscrisis werd vernomen, treden enkele punten naar
voren, die – zodra een beslissing zal zijn gevallen –
wei eens van grote betekenis zouden kunneti zijn voor de
-toekomstige ontwikkeling van het koersniveau ter heurze.

In de eerste plaats is wel duidelijk geworden, dat de
Minister van Financiën met hand en tand het behoud van
het monetaire evenwicht verdedi
g
t. In zoverre hij hierin
slaagt behoeft herhewapening voor ons land dus niet
synoniem te zijn met inflatie.De iaflatoire werkingen op
de kapitaalmarkt: stijgende w’insten voor de onderne-

mingen, ruimer middelen bij het publiek en dientengevolge
een ‘tendentie tot koersstijging, zouden in dat geval dus
niet te verwachten zijn.
Een tweede conclusie is, dat een vei’mindering van de

fiscale di’uk op de n.v.’s binnen afzienbare tijd evenmin
te verwachten is als bij de onder de inkomstenbelasting
vallende particulieren.

In de derde plaats kantte deMinister zich tegen een
belastingverlaging, w’aarvan vooral ongehuwden en ge-
huwden zonder (of met meerclerjarige) kinderen zouden
profiteren. ‘Daar het hier juist die categorieën betreft, die

nog wel enigermate tot-sparen in staat zouden kunnen
zijn, betekent dit, dat ook hier weer ‘een fiscale maatregel,
die het sparen zou kunnen stimuleren, achterwege blijft.
De kansen op langere termijn van een aanmerkelijke
koersstijging uit hoofde van de binnenlandse situatie

1 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

885

hier te lande mogen hij handhaving van de huidige finan-

STATISTIEKEN.
ciële politiek op grond van het bovenstaande niet al te

groot’ worden geacht.

DE NEDERLÂNDSCHII BA.NIC.

20 Oct.

27.Oct.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).
1950

1950

Aand.
itulexcijerS

– –

Algemeen

………………
155,1
150,5

Industrie

………………..
220,3 222,7

Scheepvaart
………………..
163,9
164,9

Banken

…………………

126,3
127,0

Indon.

aandelen

…………
55,6
56,0

Aandelen

A.K.0.

……………..
….

175+

177

Philips

…………………
:

231
231

Unilever

………………..
223
223+

iI.A.L.

………………….
175
174+

Amsterdam Rubber

……….
128
131+

II.VA.

…………………..
118+.
120e

Kon.

PeLroleun

…………
292+
292

Staatsobligaties

2+

pCt

N.W.S

.

…………..
79

3-3
+ pCt

1947

…………..

3 pCt Invest. certif .
……..

973/16

3

pCt

Dollerlening

……….
95
7
/
s

96/


G)

uQ)

.

0


30

Dec.
1
46
700.876
4.434.786
100.816 153.109 2.744.154
18 Sept.
1
50
887.265
298.466 973.025
50.546
2.773.288
25 Sept. ’50
889:492
335.456
964.666

54.274°
2.757.92t
2 Oct.

’50
889.812
342.422
908.469 85.880
2.823.851
9

Oct. ’50
890.084 307.266
990.720
54.530
2.774.476
16

Oct.
1
50
890.476
346.568 982.285
1

57.783
2.741.816
23

Ocr.
1
50
890.786 383.630
9

19.301
50.191
2.733.210
30 Oct. ’50
891.075
383.899 913.400
022.209
2.808.715

Saldi in rekening courant


‘ho:’..,
c

•I
‘o
-co
‘(1)
0
WQ
t_’
dCG)
IS
w.
0S

°a0
So

30 Dec. ’46
18 Sept.’50
271.260
1209.584
1.633
47.208
563.281
397.847
25 Sept.
1
50
257.542
1209.569
1.631
50.534
584.146 406.934
2 Oct. ’50
174.579
1346.451
1.6-19
48.759
599.518
287.157
9

Oct. ’50
191.009
1346.451 1.604
56.941
641.159
276.004
16

Oct. ’50
239.000
1346.451
1.604
80.669
623.121 306.121
23 Oct. ’50
294.154 4387.874
504
51.015
396.404 305.864
30 Oct. ’50
287.046
1387.860
595
49.724 413.530
383.669

J. C. B.

GRAFIEKEN.

Verbruik per hoofd van een aantal industriele consumptiegoederer

in 1949 (o)Jbasis 1938: 100)

Sigaren

Sigaretten

Tabak ,

w”l

Textiel

4444444444

Schoeisel

OrAlk -_

Bezoek

____
vermakeljk-
heids- instellingen

____

____

____
MAW

-al,

mi

Electriciteit

t t 5f
.
t t
t
t t
t

Gas


lI

II

II
!I
II

Ii+I iI Ii1l l41 Ii l4I
1i41
I4i tI F
A
F
ROR

Personenauto’s
(wagenpark)

Elk figuurtjestelt
10% voor van het verbruik in 1938

k’l
IrArI

ir

Bron:
Centraal Planbureau.

886

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1950

Het verbruik van voedings- en genotmiddelen in 1949 per hoofd
(in
%
van het verbruik in 1935136)

Brooden
beschuit

Verbruik boven dat in 1935/36

Koek.koekjes,

meel

Aardappelen

1
Groenten

Fruit
GedistiIIeed

Suiker
11fl
((\(\(\[\f’
(\(

Versnaperingen

4*44

Jvev,straop

•IiutIIIuï.IHI
honing

Thee, kaf (ve,
cacao
Piantaardige
enge.ve1n

Dierlijke vellen

Vlees en
vleeswaren

Via

..
Melk

R R

R

R

ve ve

üooûoûûooû
ûûûû

S

Kaas

Eieren

Elk figuurtje steil 10% voor van het verbruik in 1935/36

.

Bron:
Centraal Planbureau.

II

NATIONALE BANK VAN BELCIIË.

(Voornaamste posten in millioenen franes).

na

ve
ve
0
°

2

ve
a.,
ve

e
o’o
C’e
ea.
3e)4
na
cd
0.

van
‘i;
8

n

16 Sept.

1943
28.136
11.042
427
9.986
303
414
21 Sept.

1950
30.216
7.759 1.016
12.668
288
387
28 Sept.

1950
29.930
7.918
1.218 13.270
325
412
5 Oct.

1950
29.816
8.172
960
13.510
459
386
12 Oct.

1950
29.623
8.509 942 13.238
526
397
19 Oct.

1950
29.623
7.936
1.600′
12.488
348
444

Rekening courant saldi
0

ve
00)
cd
ve
1-in
0n
ve
.0
n,
1
0
ve.
…0I
Ei

16 Sept.

1948
657
91.729
81.568
22
2.425
1

6.251
21 Sept.

1950
1.079 95.441
85.494
26
2.281
1

3.942
28 Sept.

1950
1.079
96.435
85.327
41
2.304
1

4.623
5 Oct.

1950
1.079 97.236
86.533
18
2.233
1

4.073
12 0ct.

1950
1.079
97.021
85.797
16
2.375
1

4.197
19 Oct.

1950
1.079
1

96.191
84.928
17
2.367
4.092

FEDERAL RESERVE BANKS.

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad
1
F

Data
Other U.S. Govt
1
Totaal
Goudcer-
1
cash
secui’ities
til icaten

31 Dec.

1946
1

18.381
17.587
268
23.350
31 Aug.

1950
22.515 21.996
249
18.584
7 Sept.

1950
22.339
21.821
215
18.942
14 Sept.

19501

22.335 21.808
240
19.064

Deposito’s

1
.
1

itiemer-
Data
jetten

in
circulatie
Totaal
Govt

.
banks

1
31 Dec.

1946
f

24.945
17.353
393
16.139
31 Aug.

1950
1

22.877 18.265
676
1

16.285
7 Sept. 1950
23.054
18.342
511
1

16.611
14 Sept. 1950
22.983
18.694
648
16.865

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioencn francs).

-cv
cd

0
0) 0)
0)
G)

Data
0)0)
-00

P
I
q

31
Dec. 1946
7 Oct.

1950
14 Oct.

1950
23 Oct.

1950

4.949,9
6.100,7
6.099,6
6.074,0

158,0
367,0
367,1
329,9

238,7
136,1
135,3
137,3
52,7
41,3 41,3 41,3

4.090,7
4.276,3 4.230,3
4.228,4

1.163,7
2.195,6 2.246,5 2.182,7

:1 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

887

.

BANK
VAN ENGELAND.

BANK VAN
FRANKRIJK.

(Voornaamste
.

-.

1


posten in millioenen vonden).
(Voornaamste
.
posten in millioenen francs).

1

.9
.

.
Voorschotten aan de Staat

cl

_
cls
I
°
Z.
Data
‘gij (E
r

8

0,2
1.449,1 1.450
1.428,2
22,1 1,3
26 Dec.

1946
94.817 118:302
59.449
67.900
426.000
25 Dec. ’46
4 Oct. ’50
0,4
1.345,3
1.350
1.282,7
67,6
2,7
21 Sept.

1950
182.785
391.780
60.042
161.700
426.000
11 Oct.

50
0,4
1.345,2
1.350
1.281,0
69,4
2,7
28 Sept.

1950
182.785
415.898
60.042
163.900
426.000
18 Oct. ’50
0,4
1.345,3
1.350
1.278,6
71,8
2,7
5 Oct.

1950
482.785
395.693
60.042
168.900
426.000 12.Oct.

1950
482.785
390.522
60.042
167.200
426.000
Other securities
Deposits
_
Deposito’s

—-


D’ata
Bankb
.
l
jetten
ccords

.
..
circulatie
Totaal
Staat
eoY
Diversen
.
________ ______
mlque

………L
._v_
26 Dec.

1946
721.865 63.458
311,8 13,6 15,8
346,5
10,3


278,9
25 Dec. ’46
21 Sept.

1950
1.436.965
159.502
4
23.928
135.571
4 Oct. ’50
562,3 18,8 24,3
657,2
12,9
254,8
296,0
28 Sept.

19.50
1.467.425
156.930
94
11.928
144.909
11 Oct. ’50
567,1
28,7
25,0
675,7
16,5
266,4 300,9
5 0ct.

1950
1.500.077
138.353
97
4.205
136.052
18 Oct. ’50
544,2
51,2
25,6
677,7
13,1
266,4 309,3
12 Oct.

1950
1.471.390
156.146
91
8.739
147.316

VERKEER EN VERVOER
IN NEDERLAND.

Omschrijvin’g
Eenheid
Maand-
Jan.

Febr.
1frt
April
1

Mei
Juni
94
1950
1950
1950 1950 1950 1950

Indexoijfer
vervoer wilde

binnenvaart

….
‘)
142
122
115 177 158
*

157
t.
.
4.306
1.121
1.057 1.624 4.446
*

1.443
waarvan

brandstoffen

………………
,,
337
274
222
327
mln t.km
189
157
146
217 190
*

210

Itidexeijfes’ eigen vervoer to water
134 105 104 150
141

Vervoer

wilde

biinenvaart

…………….1.000

Eigen vervoer

te water

……………….
‘1.000 t
935
735
726
1.050
986

Wilde

binnenvaart,

prestatie

………….

Idem,

prestatie

…………………..

mln t.km
64
52
54
75 69

Iiitloxcijior Internat. binnenvaart (Iniulverm.)
‘)

.

62
55 54 67 65
71
77
Aantal
3.478 3.193
2.911
4.495
4.52′!
4.764
5.157
1.000 t.
1.821
1.866
1.639
2.151
2.305
2.442
2.595

Nederlandse
,,
959
4.122
931
1.275
1.318
1.499 1.619
waarvan onder

vlag
,, 743
780
657
888 864 946
1.015
,,
135
124 117
164
159 189 216
Aantal
3.475
03.073
3.178
4.344
4384
4.570
4.970 1.000

t.
1.827 1.714
1.696
2.012
2.191
2.330
2.579
Lading

…………………………..
waarvan onder Nederlandse vlag
•,
,, 736


‘124
674 428
513
356 888
579
973
604

.
11.418
661
1.269
747

Binnengekomen schepen (best. Ned.) ……….

,,
124
118
81
474
182

.
187
200

Laadvermogen

………………………
Lading

……………………………….

Schepen in rechtstreekse doorvaart ….
…..
Aantal
1.802 4.412
1.348 1.727
1,466
4.658′
1.835

Belgische vlag

…………..

1.000 t.
1.284
95
971
1.206
970
1.103 1.227

Vertrokken schepen (berk. Ned.)

………….
Laadvermogen

………………………

,,
635
558
523 704 580
701
766

Belgiscle vlag

…………..

waarvan onder Nederlandse vlag
,,
‘187
161
.162


174
450
182
174

Laadvermogen

………………………

,,

….

334 249
228
339
252
302 342

Lading

………….
……………………

Belgische vlag

…………..

1
)
68
70
62
75

73
82
92
Aantal
1.372
1.364
1.191
1.460
1.379
.

1.632
1.764
1.000

R.T.
3.005
3.062
2.767
3.302
3.183
3.68′!
3.984
Idem, alleen geladen schepen …………..
,, .2.616
2.687
2.439
2.881
2.799
3.29
3.504
waarvan

in

lijnvaart

………………..
,,
1.637
1.740
1.682
1.908
1.769
2.023
2.078
Aantal
1.353 1.433
1.201
1.454 1.383


‘1.598’
1.730
Bruto-inhoud

………………………
3.009
3.162
2.670 3.343 3.278
3.523
4.169
,,
2.476
2.423
2.006
2.502 2.420


2.557 2.959
,,
‘1.580

1.690
1.439
1.800
1.713
1.8,03
2.018

Indexcijfer zeevaart (inhoud)’

……………..
Binnengekomen zeeschepen

………………

Goederenvervoer ter zee:

BruI.o-inhoud

………………………..
….

1.000 t
1.109 1.247
4.049
1.121
1.076 4,225 1.285

Vertrokken

zeeschepen

…………………..

bij doorvoer

….

447
298
506
278
423
280
664

Idem, alleen geladen schepen ……………….

Geladen

hij

uitvoer

……………..’

1.0
.00

R.T.

,,
361.
410
.

402
425 427
394
650

waarvan

in

lijnvaart

…………………….

Gelost

hij

invoer

………………..

,,
501
426
757
523
437
599
658
hij

ddorvoer

…………………

Iiidexeijfer goedereisvervoer No.!. Spoorwegen
‘)
‘136
137
133 157
132
135
140
Goedcrenvervoer

Ned.

Spoorwegen

totaal
1.000 t.
1.655


1.662
1.615
.

1.905
1.601
1.660.
4.707
waarvan

grensoverschrijdend

… . ……..
,
,,
390 415


429 545

439
1t23
458
….
1 millioen
540 498
449


482
509
521


479
T’onkilomcters Ned. Spoorwegen

……….
,,

. mill,ioen

232 243
241
283 228
226 236
Reizigerskiloineters Ned. Spoorwegen …….

m
Trawegen, vervoerde reizigers

……….
37,0

.
35,4 32,8
34,2
34,0 34,5 31,3
Interioc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,

18,5
20,4 17,7
17,5
19,0
Locale autobusdiensien; vervoerde reizigers
,,

.

14
1
2
15,7
‘14,0
14,3 14,7
14,8
12,9

Indexeljior verkeer op do rijkswegen
476
156 173
/

17
184
185
191
Slachtoffers verkeersongevallen
Aantal
7’1
75
69 75
69
94
62
Ernstig

gewond

…………………,
,,


778 700
. 714
808
742
886
980
Licht

gewond

…………………..

620
450 482
626
631


885
847
Idem, indexeijfers

Overleden

………………………..

1
)
109
115 106 115
106
145


95
1
)
109
.

89
93
112
107
138
142
Doden

……………………………..

Luchtvaart (K.L.M.)

3)

………………

….

Gewonden

…………………………

Tonkm (vracht, post en extra bagage) .
1.000
1.936 2.192
2.120 2.609
2.040
2.385

.
2.366
I’assagiers kin

.,

..
‘1 millioen
47,1
43,9
44,2
63,1
60,7 66,3

,
69,1

1) Maandgemidclelde 1938 = 100.

) Excl. bunkcrmateriaal ‘e:d.

5) Excl. West-Indië bedrijf.

• Voorlopig cijfer..


Bron:
Centraal Bureau voor de StatIstiek.

Vrijstaande

VILLA

te Zeist te koop aangeboden
voor zeifbewoning. Koopsom
f
35.000, ml. te verkr. bij
P. G. Gerlings, Homerualaan
53, Zeist. Tel. 3920.

11111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111

Aangeb. Ford Sedan ’49, V-8,
43000 kin gelopen, lichtblai.iw,
in goede staat; een Mercedes
’38, 170 type A 2 zitter, sport cabriolet; een Mei’cedes, ’49,
30.000 km. gel.. G. Veldwijk, Brink 50, Deventer, tel. 5277.

MAAKT GEBRUIK

VAI4
DEZE RUBRIEK

Unie van Zuid-Afrika

*

In sas’ienwerking met ‘het Afrika-Insti-

tuut zal op 18 November een speciale

editie van het

tietherlunds Trude’ BUlletin

verschijnen, welke gewijd wordt aan dê

export van Nederlandse producten naar de

Zuid-Afrikaanse Unie. Een dundruk editie

van deze speciale uitgave (geredigeerd in

het Zuid-Afrikaans en in het Engels.) wordt

in persoonlijk geadresseerde enveloppen

toegezonden aan alle importeurs en agen-

ten
in alle
branches. Een unieke gelegen-

heid dus om de afzet van Uw producten –

op de belangrijke Zuid-Afrikaanse markt

te stimuleren. Spoedige reservering der”

verlangde advertentie-ruimte is gewenst.
Nadere inlichtingen worden gaarne ver-

strekt.

JURIST

Indisch Recht

38 jaar, gehuTd, beschikt – daar hij een leidende func-

tie in overheidsdienst in Indonesië heeft bekleed – over

de nodige practische ‘ervaring en inzicht en zag zich

gaarne geplaatst bij een partiôuliere maatschappij

(liefst bij het directie-secretariaat) met voorkeur voor

Midden-Sumatra. Brieven worden ingewacht onder no.

ESB 1850, bur. v. d. bl., Postbus 42, Schiedam.

Gedemobiliseerd

Res.-Hoofd-off. KNIL

na 10 jaar onafgebr. act. mii.
dienst in hoge mate Staatk.-slachtoffer – 50 jr, met
jong gezin, zoekt werkkring Nederi., md., Buitenland.

Adm., contr., organ., secret., vertr. positie o.d. Heeft
belangr. burger- en mii. functies bekleed en daarbij on-
afgebr. medegewerkt opbouwpogingen md. –

Tiitst. papieren en ref. Bereisd, goede talenkennik, sterk
physiek. Wie wil bewijzen dat opnemen gedemob. in
Nederland geen ledige belofte is? Br. onder no. E.S.B.
1864, Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Economisch- Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
z4
Universiteitstrdat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f
z6,—
per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,—
per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260
.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f
26,-
,
overige
landen f
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en’ slechts worden’
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven x.r, Schiedam’ (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,, Beschikbare krachten”
/
o,6o
per. mm
(dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Adm. :’ Postbus 42, Schiedam, Tel. 69300 14 Lijnen)

vrije
StAft
o
ot

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance

-‘
and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

Contains most
complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

Annual subscription rate: (post free-

to
include all supplements) £ 3:2:6

(fi 33,40)

ZOH,DON: 61 CANHON 8T.R.EIJ1′, E.C. 4

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur