r
.
AU TEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Ecônomisch-Staistische
Berichten
• ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL,
NIJVERHEID,
FINANCIËN
‘
EN VERKEER
‘UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH’ ECONÔMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1950
No. 1741
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; .H. W. ,Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon. –
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
GegeQens oper adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde c’an dit nummer.
INHOTJI:
•
:
Blz.
be artikelen van deze week
………………….’
751
Sommaire,
summaries
……………………..
751
De ontwikkeling van
het reële arbeidei’sinkornen in
Nederland door Dr J. E. r’cin Dierendonck ……..
752
De
door J.
F.
oan Saarloos
…………………….
755
De 33ste zitting der Internationale Arbeidsconferentie
dooi’ Mej. Mr G. J. Stemberg ………………..
758
De vrachtenniarkt
d
ooi
: C.
Vcrmcy
……………..
760
iJe,n
stem
uit
het
bedrijfsleven:
De
IIqulttIteItsposltIO
Iii
da
texUelbranehc
door
A.
T.
3f.
Wouters
……………………………………
762.
A. a n t e ke n
i
n g
:
De
Millloeiiennota
19,11
…………………………
763
‘Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
767
Grafieken:
Beshlkbaar
g
ekomen Itoeveellteid tabaksprodlLcten in Ne-
‘derldnd,
1923-1949
…………………………..
767
Statistieken:
Bank-staten
…………………………………..
767
DEZER DAGEN
hoorde Nèderland de Troonrede voor 1950. Een nieuwe
klank was niet verwacht en.werd niet vernomen. Dat het
moeilijk is twee doeleinden, die om dezelfde middelen
vragen, tegelijk te bevredigen, is een alom erkende grond-
stelling van de economie. Daar kunnen formulei’ingen,
meer of minder ornslachtig, meer of minder slepend van
toon, weinig toe of af doen.
Nederland zit in een internationale ploeg en moet zijn
riem trekken. Hoeveel inspanning dat in quantiteiten gelds
kan kosten, kan men uit de millioenennota leren. Waarbij
ook daar de teleurstelling opvalt, dat het anders had kun-
nen zijn, nadat de militaire uitgaven in Indonesië hun
einde naderden.
Aan die teleurstelling lijdt ieder momenteel nog steeds
het meest en de Troonrede’ niet het minst. Net
nu wij
dachten flink door te kunnen halen, komt er een andere
boot in het vaarwater. Wat helpt heLom te betuigen,
dat men er moe van zou worden; de zaak is om het niet
te zijn.
Een recept, dat misschien naar de Coué-methodé riekt.
lIet zij zo; maar als men zijn tijd genomen heeft om de ontgoocheling te vererken, is toch de enige maniet’ om
weer vooruit te komen, dat men zich met de borst er op
werpt. *
Een vlotte mededeling aan regeerders en bvolkingen, die sinds jaar en dag. niet anders doen? Juist deze week
werd herdacht, dat de ,,Battle of Britain” tien jaren
geleden werd gevoerd. Veel respijt is er sindsdien niet geweest. Onze geschiedenis bewaart het devies van en
der eerste Nederlandse vrijheidsstrijders, Marnix van
Sint Aldegonde: ,,Repos ailleurs”.
In een mâteriëler vlak s’chijnt de Britse Regering zo
te denken. Nadat de defensievoorstellen van het Kabinet waren aanvaard, zelfs met een begin van erkentelijkheid
van de leider van de oppositie, is onmiddellijk de uitvoering
vaii de reeds aanvaarde wet op de nationalisatie van de
ijzer- en staalindustrie aan de orde gesteld. Dit voorstel is door de oppositie met ijskoude woede ontvangen. In onze
geschfedenis is één man, van wie wordt gewaagd, dat hij
,,door ijs’ en ijzer durfde streven”. Hij is daarbij gevallen.
De ‘Engelse premier heeft het er beter afgebracht, zijn
tocht blijft in lust tot uitdaging niet achter bij die van
Fleemskerck naar Gibraltar.
Er zijn meer gedurfde daden. De door President Truman
benoemde adviseur Gray, wiens bijzondere opdracht. was
te rapporteren over Europa na het MarshaJl-plan zou zijn
conceptrapport gereed hebben. .Naar wat bekend werd,
wenst hij voortzetting van de economische hulp, in andere
organisatorische voum, na 1952 ‘over een drie- of vierjaars-
priode. Klinkt dit na de i’ecente o.ntwikkeling al minder
opvallend, een onderneming is, dat het rapport tevens
een aanval zou bevatten op de Amerikaanse tarief- en
suksidiepolitiek.
,,Road-plan for all Europe”. Dit is niet de titel van een
hieuwe conferentie over de Europese integratie, doch
van een rapport van de sectie landvervoer van de Econo-
mische Commissie voor Europa. Alle afgevaardigden —van
Oost- en West-Europa – zijn het over een schema van een
Europees wegennet eens geworden. Flier is tenminste
één weg gevonden. Jammer, dat het, internationaal
politiek gezien, maar om een B-weg gaat.
DE LASTIN 0 C 0 N S U ITATIEBU R EAU
A. L. F. LEVERINGTON Medewerkers:
E. J. de-Boer, Oud.Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud-Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N. J. Feldmann, Bel. lur.
N.
A.
SchoC Candidaat Notaris.
Amsterdam:le Helmersstr. 95, Tel. 85508
Haarlem: Oud. Oude Gracht 11 b, Tel. 12408
Koninklijké
‘Nederlindsche
BoekdrukkeriJ
H. A. M. Roelunts
Schledam
ROTTERDAMSCHE
BANK
VOLLEDIG
BEHEER
VAN
VERMOGENS
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
IN DIT BLAD
ADVERTÈERT
MET SUCCES!!
Fa. A., 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z. – Tel. 25410
Onaffi. Verzekeringsodv.
L0D. S. BEUTH
deskundige terzake van:
Gezinszorg voor
•
het vrije
beroep, b.v. artsen
Voorzieningen
bij
verkoop
van praktijk of zaak
Pensioen.voorzieningen
voor staf en personeel
Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
AanpassIng aan nieuwo wet
Pensioen-en Spaartouteen
HAAK GEBRUIK
van
de rubriek ,,Vacatures”. voor
het
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
1
Technische en Fiscale adviezen
van het
Bureau
‘voor
Collectieve Contracten
der
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
inzake
aanpassing
van ondernemingspensioen- en
spaarfondsen aan de (komende)
nieuwe wettelijke bepalingen
Kantoor: Bellevuestraat 2,
Dordrecht,
Telefoon 01850-5346
R..MEES
,
& ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
–
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
DEZE WEEK:
–
* Kabinet Natsir
* Ommekeer in. de
Belgische conjunctuur
* Koershervorming in Argentinië
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en âanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
Abonnèmentsprljs f15.— per Jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
751
DE ARTIKELEN VAN
DEZE WEEK.
Dr
E. E. van Dieremlonek,
De ontwikkeling .’an het reële
arbeiders inkomen in Nederland.
Voor wie de snelle stijging der prijzen in het laatste
halfjaar heeft gevolgd en zich rekenschap geeft van de
nog steeds aanhoudende tendentie tot prijsstijging, zal
het weinig verwondering baren, dat wederom tot een
loonsverhoging van 5 pCt is besloten. Toch nopen de be-
zwaren, die ongetwijfeld aan deze, nieuwe loonronde in
hoge mate zijn verbonden, velen er toe zich af te vragen,
of dit nu wel nodig is geweest. Schr. geeft een antwoord op
die vraag door zo nauwkeurig mogelijk de ontwikkeling
van het reële inkomen der arbeidersbevolking in de gehele
na-oorlogse periode te analyseren. Uit de analyse blijkt
o.a., dat de situatie voor de industrie-arbeiders na de
doorwerking van de devaluatie en van de jongste inter-
nationale politieke gebeurtenissen in het algemeen niet
alleen ongunstiger dan in 1938/39 is geworden, maar zelfs
nog ten achter is geraakt bij die van 1946. En dat terwijl
sindsdien èn de productie èn de arbeidsproductiviteit
onafgebroken gestegen zijn.
J. F. van Saarloos,
De Nederlandse plannen tot beQordering
Qan de export uit hoofde ç’an toerisme naar de Verenigde
Staten.
In brede kring leeft de opvatting, dat Nederland een
groter aandeel zou kunnen hebben in het transatlantisch
toeristenverkeer,, indien het zou voorzien in het tekort
aan geschikte hotelaccomodatie in het hoogseizoen.
Het ligt in de bedoeling om uit een fonds leningen tegen
gemakkelijke voorwaarden te verstrekken aan hotel-
ondernemers, die uitbreidings- of nieuwbouwplannen
hebben, welke aan regeringseisen voldoen. De accomodatie
is evenwel slechts gedurende enkele weken van het hoog-
seizoei Ônvoldoende en het ziet er piet naar uit, dat zich
hierin een wijziging zal voordoen. Van ondernemersstand-
punt uit is het niet verantwoord de accomodatie af te
stemmen op enkele topdagen. Het verdient daarom aan-
beveling om eerst te trachten’ meer vreemdelingen met de
bestaande accomodatie op te vangemi, o.a. door intensi-
vering der vacantiespreïding en oprichting van een in-
stelling, die gegevens omtrent de beschikbare accomodatie
verzamelt.
Mej.
Mr
G. J.
Steinberg,
De 33ste zitting der internationale
A
rbeidsconfe,entie.
Een schets van de belangrijkste onderwerpen, welke
ter 33ste zitting der Internationale Arbeidsconferentie
zijn behandeld: het jaarrapport van de Directeur-Generaal
van het Internationaal Arbeidsbureau, waarin speciaal
aandacht is besteed aan het vraagstuk der ,,productivi-
teit”; de resolutie van de heer Robertio als antwoord op het verzoek der Verenigde Naties om de mening van de
Internationale Arheidsorganisatie over het bekende rap-
port ,,National and international measures for full-employ
–
ment” te doen kennen; de betrekkingen tussen werk-
gevers en arbeiders; gelijke beloning voor mannen en
vrouwen voor arbeid van gelijke waarde; algemene
pro-
blemen de landbouw betreffende en methoden voor het
vaststellen van minimumlonen in de,landbouw en ten-
slotte de vakopleiding van volwassenen met inbegrip
van invalide personen.
C. Vcrmey,
De orachtenniarkt.
De algemene vrachtenmarkt stond gedurende het eerste
halfjaar 1950 in het teken van dalende vrachten en stij-gende kosten. Momenteel kan in verband met de inter-
nationale politieke spanningen van een opleving worden
gesproken, die uiteraard niet normaal mag worden ge-
noemd en die slechts schijnwelvaart schept. In tegen-
stelling tot die op de algemene vrachtenmarkt, was de
stemming op de tankvrachtenmarkt gedurende de eerste
zes maanden van het lopende jaar niet ongunstig en,
vergeleken met het eerste halfjaar 1949, zelfs beter.
SOMMAIRE.
Dr J. E. van Dierendonek,
L’éolutio,i des reyenus réels des
ounriers aux Pays-Bas.
Eu égard ‘aux inconvénients, dont la récente augrncn-
tation de 5 p.c. des salaires est sans aucun doute entachée,
on se demande si le nouveau rajustement des salaires a
été nécessaire. L’au’teur répond a cette question par tmne
rigoureuse analyse de l’évolutïon d’après-guerre des
revenus réels des salariés. – –
J. F. van Saarloos,
Les pro Iets néerlandais pour faooriser
le tourisme américain qui, comme l’exportation, con-
stitue une source de dollars.
Si la Hollande veut profiter plus largement du trafic
touristique transdtlantique, I’industrie . hôteiière devra
s’adapter â l’affluence en pleine ‘saison. Etant donné
qu’il est injustifiable, du point de vue des hôteliers,
d’approprier l’accommodation hôtelière aux quelques jours
culminents des saisons, on devrait d’abord essayer d’hé-
berger plus de touristes, en utilisant plus efficacement
l’outillage existaint; e.a. par la dispersion des vacances.
Si cette méthode ne réussit pas on pourrait toujours
prendre en considération une extension de l’accommodation
hôtelière.
Melle Mr
G. J.
Stemberg,
La 336me session de la Conférence
internationale du TraQail.
L’autéur donne dans cet article un aperçu des plus
importants sujefs traités par la 336me session de la
Con
férence Internationale du Travail.
C.
Vermoy,
Le marehé du fret.
Pendant le premier semestre de 1950 ce marché a été
marqué par une régression du fret et par des frais ascen-
dants. On cönstate actuellement un reviremen dô aux
rapports tendus d’ordre politique internationale. De ce
chçf ce redressement est â considérer conime étant anormal.
Le marché du fret pour les bateaux citernes a été, au
contraire, assez favorable pendant les sïx premiers mois
de 1950.
SUMMARIES.
Dr J. E. van
Dierendonek,
De9elopment of real workmen’s
incomes in the Netherlands.
In connection with the objections.which are undoubtedly
attached to the recent 5 pêr cent. wage-increase, it is asked
whether this new wage-roind
was
necessary. An answer
to this question is given by analysing as exactly as possible
the development of real workmen’s wages during the
whole post-war period.
J. F.
van Saarloos,
The Netherla’hds plans for the promotion
of exports through increased tburist traf/ ie to the United
States.
Adequate hotel-accommodation Auring the main season
is necessary if a greater share in ü’ans-atlantic traffic is
to’be secured by the Netherlands. Siûce it is not advisabie
for hotel-owners ‘to base accommodtion on a few peak-
days, efforts should first be made to Orovide lodgings for
moi-e foreigners, N. by means of hol!day spreading. 1f
this is not possible, increa.sed accommodation may be con-
sidered.
1%fiss
Dr G. J.
Stemberg,
The 33rd session of the International
Labour Conference.’
An outline of the most important subjcts discussed
at the 33rd session of thé International Lahoi.lr Conference.
C.
Vermey,
The freight niarket.
,
During the first half of 1950 the general frelght market
Was characterized by decreasing rates and ïncreasing
costs. The present revival, which is due to the international
political tensions, cannot, of course, be called normal.
Conditions on the tank-freight market, on the other
hand, were not iinfavourable during the above-mentioned
period.
7
752
ECONOMISCH-STATISTISCHË. BERICHTEN
20 September 1950
DE ONTWIKKELING VAN HET REËLE
ARBEIDERSINKOMEN IN NEDERLAND.
Wedërom is tot een loonverhoging van 5 pCt besloten.
Voor wie de snelle stijging der prijzen in het laatste half-
jaar.heeft gevolgd en zich rekenschap geeft van dc nog
steeds aanhoudende tendentie tot prijsstijging, zal dit
weinig verwondering baren. Toch nopen de bezwaren,
die ongetwijfeld aan deze nieuwe loonronde in hoge mate
zijn verbonden, velen er toe zich af te vragen, of dit nu
wel nodig is geweest. Het antwoord
top
die vraag kan het beste worden gegeven door
zo
iauwkeurig mogelijk de
ontwikkeling van het reële inkomen der arbeidersbevolking
in de gehele na-oorlogse periode te analyseren. Een derge-
lijke analyse, ikaarbi.i wordt voortgebouwd op vroegere
publicaties
1),
zal
in het navolgende wordeii gegeven.
In het algemeen kan men stellen, dat het kort na de
bevrijding nog geheel verstoorde evenxvicht tussen lonen
en prijzen in de tweede helft van 1948 niet slechts hersteld
was, maar dat de wijzer zelfs enigszins in de richting van
de lonen was uitgeslagen, waardoor het ‘gemiddelde reële
inkomen der arbeiderskiasse tot boven het véSroorlogse
– peil was gestegen. Een en ander moge blijken uit tabel T,
welke is gebaseerd op cle door het G.B.S. gepubliceerde
indexcijfers van lonen en prijzen
2)
In deze tabel is,
voor zovr het beschikbare statistische materiaal dit toe-liet, tegemoet gekomen aan het herhaaldelijk geuite be-
zwaar, dat de arbeidersklasse te, veël over één kam wordt
geschoren en dat een juist inzicht slechts kan worden
verkregen door een gedifferentieerde berekening voor de
•diverse afzonderlijke groepen.
Zie o.a. liet itsclijstriëie loonpeil in Nederland” van schrijver clezes in ,,Economisch-Statistische Berichten” van
17
Novemher
1948
en ,,iIet reële loonpeil in’Nederland” van Drs D. Roemers in
,,Éeonomisch-Statistische Berichten” van H November
t 949.
) Daarbij is, in afwijking o.a. vande door deheer Roemers ver-
melde berekeningen, voor cle prijsstijging het gemiddelde genomen
van de indexeijfers volgens een vOOroorlogs en volgens een na-oorlog
5
pakket. Een dergelijk gemiddelde benadert
fl1.
naar de mening van
vele deskundigen het best de werkelijkheid, daar
01)
die wijze i’eke-
• ning gehouden wordt met cle normale veranderingen in dc ver-
bruiksgewoonten. De in dit artikel berekende reële inkomens in de
• opeenvolgende jaren, liggen zodoende hoger dan die van cle beer
Roemers, clie alleen rekening houdt met de prijsstijging volgens een
v60i’oorlog4 pakket.
TABEL
1.
Uit genoèrnde tabel blijkt, dat tussen September/
October 19413 en Septemher/October 1948 een reële in-
komensstijging ,heeft plaats gehad, welke voor de industrie-
arbeiders zonder kinderbijslag gemiddeld caO pCt,’.’oordie
met kinderbijslag ca 10 pCt en voor de landarbeiders (zonder
kinderbijslag) ca 3 pCt heeft bedragen. Tevens blijkt dât
deze inkomonsstijging voor de grote meerderheid der
arbeiders heeft geleid tot een overschrijding van het
vôôroorlogs niveau, welke overschrijding met name bij
de ongeschoolde industrie-arbeiders en hij de landarbeiders
zelfs zeer aanienhijk was. Voor laatstgenoemde
is
de
situatie ti’ouwens nog gunstiger dan in de tabel tot uiting
komt, aangezien, bij gebrek aan gegevens omtrent de
werkelijke verdiensten van deze groep, slechts de stijging
van cle regelingsionen, welke geringer is geweest, in aan-
merking kon worden ‘genomen, terwijl bovendien in dit
geval geen rekening is gehouden met de kinderbijslag.
Daartegenover vormen slechts de gescioolde en ge-
oefende industrie-arbeiders in de drie grote steden van het
\Vesten des lands (en vei’moedélijk ook nog wel in enige
andere Westelijke centra) in zoverre een uitzondering
op dit algemene heeld dat zij – hoewel ook hun ieële
inkomen na 1948 steeg in Octohér 1948 toch nog niet
op hun vÔôi’oorlogse leverispeil terug waren gekomen.
Hierbij dient echter te worden overwogen, dat juist deze
groepen v65r 1940 relatief een zeer gunstige positie in-
namen in Nederland. Een tweetal grensgevallen wordt
tenslotte gevormd door de groep der ongeschoolde industrie-
arbeiders zonder kinderen, in de drie grote steden en de
groep der geschoolde industrie-arbeiders zonder kinderen
voor Nederland als geheel, die beide een indexcijfer van
98 ten opzichte van 1988 opleveren. Tën aainzien van
laatstgenoemde groep moet echter worden bedacht, dat
het desbetreffende indexcijfer uiteraard gedrukt vordt
door het lage cijfer voor de arbeiders in de grote steden
dat er immers bij inbegrepen is. Aangenomen mag dan ook
worden, dat de gi’oep van geschoolde industrie-arbeiders
zonder kinderen buite,n deze grote steden in October
1948 weer het vôéroorlogse levenspeil had bereikt of daar
reeds bovenuit was gekomen:
Resumerende kan w’orden gezegd, dat in Sejtember/
October 1948 het reële inkomen van de grote meerderheid
indexeijfet’s (ier’ gemiddelde nominale weekinkomsten
1)
–
van mannelijke meercierjarige industrie-arbeiders )
.
indexeijfers
prijsindiexeij-
industrie-arbeiders in Amsterdam,
dIer regelings- .fers van hc
1938/1939 = 100
, itlIC
industrie-arbeiders
Rotterdam en ‘s-Gravenhage
lonen
ii
gezinsverbruik
ge-
ge-
onge-
totail
ge-
ge-
onge-
totaal nicerclerjarie
van twee
schoold
oefenci
sclioolcl
schoolcl
oefencl
sehooldl
landarbeiders
reeksen) –
al) ja 11)
4 cc
1h 1 aj b
1
a I
h)
sjb I a I
bi
a
1h
•
II
Sept./Oct.
1946
1
Sept./Oct.
1947
Sept./Oct.
1948
8
)
175
186
193
178
1195
204
1
199
207
1190
‘200
209
213 218
221
204
‘223
1233
185
1
197
204
188
158
207
168
219
1174
1161
176 184
168
1179
185
1171
1
17
2
1188
183
1194
192
1203
175
192
1163 1173 1180
66
1
1
,82
190
.241
244
258
1
188
II
t
189
l
196
II
1
ept.
4949
4)
Tuni
1950
4)
1 1
1
1
f
1
t
121
221
1
i
1
2
34
23
1
2
1
j
1
1
1
185
1
194
1196
206
2758)
290
1
207
II
229
II
–
indexeijfers der gemiddelde reële weekinkomsten van mannelijke
.
11
meerdlerjarig
industrie- en lahdarbeiclers
II
alle md ustrie-arbeid ers
1
industrie-arbeiders in Amsterdam,
Ii
,’d
1
landarbeiders
Ii
SepLfOct.
1946
93
95
99
101
106
8
100
8h
86
89
91
91
93
87 88
‘
128
Sept./Oct.
1947
98
103
105
lii
113
1109
18
104
110
89
93
95
99
97
102
92
96
129
Sept./Oet.
1948
98
104
–
106
111
113
119
104 ‘110
89 94
95 99
98
104
92
97
132
Sent.
1949
1
•
102
108
89 95
•
.128
)
Juni
1950
1
97 102
85
1
90
122
a = arbeiders zonder kinderbijslag.
h
= arbeiders met kinderbijslag.
2)
Dooi’ het C.B.S. zijn de indexcijfers gepubliceerd beireffende cle
gemiddelde weekverdienslen. Deze zijn in cle Label vermeerderd met cle genliciclelde inkomsten uit kinderbijslag, voor de bereke-
ning waarvan is uitgegaan van een premie van 2,2 pCL
in
1946,
5,5
pCt in
‘1947
en S POt in
1948. 1
n verband niet administratie-
kosten en overschotten is hierop een kleine aftrek toegepast. Met
cle
2
pCt gratificatie is geen rekening gehouden, evenmin als niet
eventuele bijzondere loon inhoudingen.
2)
Exclusief
s
e
en
ko
l
enm
ij
nen.
8)
Door het. CBS. zijn alleeiï indlexcijfcrs gepubliceerd voor Novem-
ber. In de tabel zijn deze verminderd met dc f1 loonbijslag.
4)
Voor de industrie geschat met behulp van de index der regelings-lonen. Zie echter noot
4
bij cle tekst.
) Een index van
275
voor cle regelingslonen is in zekere zin geflat-
laarS, aange7ien daarbij is begrepen een verhoging met ruim
3,5
pCt wegens, verplichte premiestorting voor het landbouw-
pensioenfonds. Wordt hiermee rekening gehouden, dan was liet
inclexcijfer dei’ reDe landarbeidersinkomsten in September
’49
ongeveer
128.
Ziei echter de Opmerkingen in cle tekst, waaruit blijkt, ‘dat om andere redenen de inkomensstijging van de land-
arbeiders nog belangrijk hoger niag w’orden geschat.
N
.
S.
1
“‘
20 September 1950′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
753
der arbeidersbevolking – hij benadering op 75 d 80 pCt
te stellen
3
)—
min of meer hoven het v66roorlgse niveau
was gestegen. Op diezelfde datum warén de indices der
iidustriële’ productie en van de industriële arbeidsproduc-
tiviteit ten opzièhte van September 1946 estegen met
respectievelijk ca 50 pCt en 13 pCt, aanmerkelijk meer dus
dan de boven berekende stijging met 6 f 10 pCt van de
gemiddelde reële weekinkomsten der industrie-arbeiders
in deze zelfde periode. Toch mag deze verhouding in het
licht, van de moeilijke economische positie, waarin ons
land verkeerde en van de grote achterstand, die juistop
het gebied van de arbeidsproductiviteit nog moest worden
ihgelopen, niet als ongerechtvaardigd w’orden beschouwd.
Gezien deze economische positie was het nu eenmaal
ondenkbaar, dat het reële inkomen in dezelfde mate zou
kunnen stijgen als de productie en mocht het dus reeds
een bevredigend resultaat heten, indien althans een deel
van de productietoeneming ook aan de arbeiders ten goede
zou kunnen komen.
Evenwel bleek geleidelijk, dat dit deel economisch
gesproken toch te groot was uitgevallen. Een gemiddeld
reëel inkomen uit loonarbeid ten opzichte van 1938/1939
van 104 in de industrie en 132′ in de landbouw, nog ver-
meerderd met inkomsten uit kinderbijslag, leidde tot een
consumptieniveau, dat onverdedighaar was bij het be-
staande grote tekort op de bëtalingsbalans en de enorme
behoefte aan nieuwe investeringen. Blijkenshet Centraal
Economisch Plan 1949 had de’consu.mptie een zo grôot deel
van de productiestijging geabsorbeerd, dat de reële
consumptieve uitgaven per hoofd der bevolking in 1948
3 pCt hoger lagen dan in 1938. (blz. 9). Het hoge niveau
van het’ gemiddelde reële in(wmen was bovendien âller-
minst in overeenstemming te brengen met het peil der
arbeidsproductiviteit, dat voor de industrie (exclusief de
bouwnijverheid) in het, vierde kwartaal van 1948 ten
opzichte van 1938 nog slechts op 85 stond (na uitschakeling
van de seizoenbeweging).
1-let mag dan ook niet verwonderlijk heten, dat tegen
het einde.van 1948 geleidelijk meer bezwaren tegen deze
situatie werden geuit. Ook de genoemde publicatie van het
Planbureau bepleitte voor 1949 de wenselijkheid van een
daling der consumptie tot op ongeveer het peil van 1938,
teneinde aldus een verschuiving raar de uitvoer en de
investeringen mogelijk te maken (blz. 30/31). In het kort
kan het, oordeel over de toen bestaande situatie wellicht
aldus worden samengevat, dat ‘om sociale redenen een
levenspeil van gemiddeld 100 pCt,ten opzichte van 1938
wenselijk was, maar dat om economische redenen elke
overschrijding daarvan titoest vorden voorkomen, c.q.
ongedaan gemaakt, zolang niet de productie nog aan-
merkelijk verder was gestegen.
Vooilopig was de invloed van deze eh soortgelijke over-
wegingen op de practische politiek.echter nog niet groot:
.
Dit bleek m.n. bij de.poging’en, welke werden gedaan om
het totaal bedrag der subsidies op dagelijkse verbruiks-
goederen te beperken. Deze subsidies warén, geiijkbekend,
na de oorlog ingevoerd om de (tijdlijk geachte) zeer hoge
prijzen op de wereldmarkt te oerbruggen on aldus te
verhinderen, dat het loonpeil zou stijgen tot een niveau, dat voor de Nederlandse exportpositie te hoog zou zijn.
De prijzen op de wereldmarkt vertoonden echter weinig
neiging tot dalen en dientengevolge was het geheel der
subsidies in 1948 tot niet minder dan ca f650 mln’ge-
klommen, terwijl in totaal toen reeds ca f 2,5 mrd voor dit
doel was uitgegeven. Deze zeer hoge bedragen moesten
voor een belangrijk deel verantwoordelijk worden geacht
voor de te hoge consumptie en derhalve rees de gedachte
om de subsidies enigszins te beperken zonder de daaruit voortvloeiende prijsstijgingen’ te compenseren door een
loonsverhoging. Ook van Belgische’ zijde, waar de Neder-
) Ongeveer 25 pCt der industrie-arbeiders is gevestigd in de drie
grote steden. Hiervan dienen nog afgetrokken te worden de onge-
schoolde arbeiders met kinderbijslag.
landse susidiepolitiek steeds een steen des aanstoots
was, en in verband met dë Marshall-hulp, die immers
mede het geleidelijk bereiken ener sluitende begroting ten
doel had, werd op een dergelijke beslissing aangedrongen.
Indien daarmee niet verder zou worden gegaan dan een
terugdringen van het reële levenspeil tot op het w)ôr-
oorlogse niveau, hehoefden daartegen naar de mening van
velen ook van sociaal gezichtspunt uit geen bedenkingen
te bestaan.
Al spoedig bleek echter; dat tegen een dergelijke politiek
van de zijde der arbeidersorganisaties overwegende be-
zwrarea werden gekoesterd Toen de Regering niettemin
van mening bleek; dat de subsidielast op korte termijn
met enige honderden rnillioenen diende te worden ver-
minderd, beoogden de £1 loonbijslag en de tegelijktijdïge
verhoging van de kinderbijslag, waartoe per i: November
1948 werd besloten, dan ook een volledige ôompensatie
te geven voor de te ierwachten prijsstijgingen. Er is
naderhand op het door de Regering verstrekte persbericht,
waarin aan de bevolking nauwkeurig werd voorgerekend,
dat de f 1 loonhijslag voldoende was voor de teweeg
gebrachte prijsstijgingen (het , , Flaagse huishoudboekj e”),
vrij veel kritiek geweest van hen, die meen’den te kunnen
aantohen, dat de werknemers in ‘werkelijkheid een veel
hogere compensatie hadden moeten ontvangen. Er kan
echtergeen twijfel aan bestaan, dat liet de bedoeling var
alle bij het overleg betrokkenen is geweest om de compen-
satie volledig te doen zijn. Ook later uitgevoerde nacal-
culaties wezen uit, dat er tussen de deskundigen hoogstens
verschil van mening kon bestaan over de vraag, of het
totaal van loonhijslag en verhoogde kinderbijslag in het
geheel niet of slechts enkele centen’ afweek van de opge-
treden verhoging der gezinsuitgaven, welke vraag dan nog
voornamelijk wërd vei’oorzaakt door het feit, dat van de
bijslag door .d& loonbelasting ‘een gedeelte wer werd
teruggeëist.
Men kan derhalve zonder bezwaar stellen, dat na de
toekenning van de loonbijslag het reële inkomen nog steeds
op hetzelfde reltief hoge niveau was gebleven. Slechts
in zoverre was een zekere ,verarming” geïncorporeerd,
dat in de berekening van,de compensatie de veronder-‘
stelling was opgenomen, dat de prijsstijging van boter
door. de bevolking zou worden opgevangen door ,,uit te
wijken” naar margalirie en dat van het dure wittehrood
slechts éénmaal per w’eek gebruik zou worden gemaakt.
Ilierin mocht’ echter veeleer een door de nationale om-
standigheden w’enselijke substitutie van het ene goede
product door het andere worden ‘gezien dan een wezen-
lijke verlaging van het levenspeil – de margal’ine w’as
toen immers nog algemeen gevit’amineerd en het zoge-
naamde , ,regeringsbrood” werd op medische gronden
beter geacht dan het zoveel duurdere wittebrood.
Dat niettemin na deze procedure geleidelijk, d.w.z.’
in de loöp van 1949, enige’ verlaging vami het levenspeil
intrad, was dan ook niet een gevolg van de subsidie–
vermindering, doch van het feit, dat door uiteenlopende,’
oorzaken successievelij k divrse prijsstijgingen •in geheel.
andere sectoren optraden. Bekende voorbeelden hiervan
ivaren de prijsstijgingen van kaas, nadat het stelsel van
de’ voorgeschreven eenheidsprijs was losgelaten, en dô
verhoging van de spoorwegabonnementen. Als gevolg’
daarvan odtstond een begrijpelijke onrust, welke o.a. tot
uiting kwam in’ een aantal vragen van het Kamerlid
Oosterhuis, waarin deze tot de conclusie kwam, dat het
reële loon sedert de ,,Joekes-gulden” was gedaald met
3f pCt. 1
–
loewel dit cijfer niet geheel juist was, k’an uit het
voorafgaande worden afgeleid, dat de door hem bedoelde tendentie inderdaad aanwezig was.
Het belangrijke element hierin was mi evenwel, dat
deze tendentie precies datgene inhield vat economisch
gezien voor Nederland nodig was en wat ook sociaal gezien
niet zonder meer verwerpelijk hehoefdé te lieten. In feite
was zelfs de door de heer Oosterhuis gesignaleerde ont-
‘1
754
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1950
wikkeling nog niet eens voldoende geweest om het in het
algemeen bestaande voordelige verschil met het v66r-
oorlogse reële inkomstenpeil geheel ongedaan te maken.
Tussen October 1948 en September 1949 steeg ni. het
indexcijfer van de industriële regelingsionen in 40 takken
van nijverheid van 105,1 tot 108,7, dus met 8,5 pCt
(gegevens over de gemiddelde weekverdiensten, gelijk
vôor vroegere perioden gehanteerd, zijn voor 1949 nog
niet gepubliceerd
4),
en dat van de’ agrarische regelings-
lonen van 258 tot 275, dus met 6,5 pÇt (waarbij evenwel
inbegrepen een verhoging met ruim 3,5 pCt wegens premi-
verhaal voor het landbouwpensioenfonds). Bovendien
werd de kinderbijslag verhoogd met gemiddeld ca 0,5 pCt.
Aangezien daartegenover het gemiddelde der beide prijs-
indexcijfers van het gezinsverbruik steeg van 196 tot 207,
dus met 5,5 pCt, bedroeg de daling van het reële inkomen
in de indüstrie, gemiddeld over het gehele land gerekend,
nog geen 2 pCt, terwijl de landarbeiders een vermindering
ondergïngen met ca 2,5 pCt.
Gesteld kan derhalve worden, dat op het moment van
de devaluatie het niveau van het gemiddelde reële arbei-
dersinkomen nog steeds boven het vôôroorlogse was ge-
legen. Bij •de industrie-arbeiders bedroeg dit niveau 102
voor de gezinnen zonder kinderbijslag en 108 voor die
met kinderbijslag, bij de landarbeiders ging het om een
vooruitgang met welhaast een derde. Slechts de positie
van de arbeiders in de grote steden van het Westen was
uiteraard nog enigszins verder achteruitgegaan. Een en
ander kan eveneëns worden afglezen uit tabel 1.
Geheel an’ders is de situatie echter geworden na de
doorwerking van de devaluatie en van de jongste inter-
nationale politieke gebeurtenissen. Tgenover een per
1 Januari 1950 toegestane loonsverhoging ad 5 pCt ver-
toonde het prijspeil een veel sterker stijging, die in Juni
ji. een voorlopig hoogtepunt bereikte, nadien weliswaar
onder invloed van seizoenfactoren .een geringe teruggang
ondervond, maar thans vermoedelijk weer de opwaartse
beweging heeft hervat. Wordt op grond van dit laatste
vermoeden het in,Juni bereikte peil als maatgevend aan-
genomen,dan volgt daaruit een gevoelige daling van het
reële inkomen, die wederom in Tabel 1 is neergelegd.
Zoals uit deze tabel blijkt, was de situatie voor de indu-
strie-arbeiders door de jongste ontwikkeling in het algemeen
niet alleen ongunstiger dan in 1938/1939 geworden, maar
zelfs nog ten achter geraakt bij die van 1946. Alleen de
sedert laatstgenoemd jaar sterk gestegen kinderbijslag heeft verhinderd, dat ook de gezinnen met kinderen er
medio 1950 slechter aan toe waren dan in 1946, maar het
voordelig verschil was •tot zeer beperkte afmetingen
ineengeschrompeld. Voor zover het reële inkomen uit
loon w’asopgebouwd, lag dit over de gehele linie lager dan
in 1946. En dat terwijl sindsdien èn de productie èn de
arbeidsproductiviteit onafgebroken gestegen waren. Sedert
dé devaluatie was dus niet alleen de stijging van de pro-
ductie niet aan de arbeiders ten goede gekomen – hetgeen
om economische redenen nog te verdedigen zou zijn ge-
weest, gezien het reële inkomen in September 1949 – maar
was zelfs, intègendeel de positie der arbeiders, belangrijk
slechter geworden. Een beeld van deze tegenstelling geeft
tabel II.
Gezien deze cijfers kan men de vraag, stellen, waarom
hiéruit niet r’eds eerder een loonsverhoging is voort-
gevloeid. Het antwooi’d daarop moet luiden, dat zulks
onder andere omstandigheden vermoedelijk ook wel het
geval zou zijn geweest, maar dat er thans een tweetal
factoren aanwezig was, dat aanleiding gaf om tot het
laatst te proberen aan een nieuwe loonronde te ontkomen.
‘)
Nadat dit artikel was gezet, zijn door het C.B.S. de gemiddelde weekverdiensten in September/October
1949
bekend’ gemaakt. De
stijging t.o.v. October
1948
blijkt inderdaad
3,5
pCt te zijn ge-weest. Het in tabel 1 geschatte indexcijfer 211 kan dus als defini-
tief worden beschouwd.
Deze factoren waren enerzijds het bij alle partijen levende
besef, dat loonsverhoging geen werkelijke oplôssing kon
brengen, anderzijds het feit, dat men lange tijd met goQd
recht mocht hopen, dat de prijsstijging althans ten dele
slechts eén tijdelijk verschijnsel zou blijken. Op deze
laatste factor zl tot slot nog enigszins nader worden
ingegaan.
TABEL II.
gemiddelde rètle
weekinkomsten
industriële l• industriële
1
1
industrie-arbeiders arbeidspro- Idagproductie
3)
(193809 = 100)
ductiviteit
‘)
I938 = 100)
(1938=100)
Sept./Oct.
’46
98100
72
79
Sept./Oct.
’47
104
‘110
76
96
Sept./Oct.
1
48
104
110
81
116
Sept.
1949
102
‘108
87
130
Juni
1950
97
102
92e)
137
a = arbeiders zonder kinderbijslag.
b = arbeiders met kinderbijslag.
‘)
cijfers voor het derde kwartaal.
‘)
voorlopig cijfer voor het tweede kwartaal.
3)
cijfers voor September.
Bij het toestaan van de loonsverhoging per 1 Januari
1950 wérd er van uit gegaan, dat deze voldoende moest
zijn om de na en door de devaluatie ontstane verhoging
der noodzakelijke gezinsuitgaven te compenseren. Niet
meer dan dat, maar ook niet minder. De in het voorgaande
geïllustreerde geringe achteruitgang van het levenspeil
in het laatste jaar vÔôr de devaluatie werd dus aanvaard,
maar een verdere achteruitgang diende te worden vei-
hinderd. Daarbij werd bewust afstand gedaan van het
indexcijfer op basis van de vôôroorlogse huishoudreke-
ningen, aangezien laatst bedoelde zodanig afweken van
de levensgewoonten van bijna 15 jaar later, dat het niet
reëel zou zijn geweest op basis daarvan de invloed van de
devaluatie .té willen meten. Dit betékende derhalve, dat
de loonsverhoging van 1 Januari 1950 voldoende zou
kunnen worden geacht, indien het door het C.B.S. ge-
publiceerde prijsindexcijfer volgens na-oorlogse huishoud-
rekeningen (i.c. April 1948—Maart 1949) met ten hoogste
5 pCt zou stijgen.
De feitelijke gang van zaken was, dat reeds in Januari
de stijging 6 pCt bedroeg, in Februari 7,6 pCt en in Maart’
8,3 pCt. Bij analyse van deze stijgingspercentages bleken
echter verscheidene elementen een rol te spelen, die voor
een juiste beoordeling niet over het hoofd mochten
worden gezien. De meest ondubbelzinnige daarvan was,
dat door het C.B.S. koi’t na de devaluatie, op grond van
toen ter beschikking gekomen nieuwe prijsgegevens,
een correctie werd aangebracht op de post tabak, waar-
door het totale indexcijfer met 0,7 pCt werd verhoogd.
Deze correctie, die ‘pas na de devaluatie kon worden
aangebracht, had feitelijk evenzeer moeten gelden voor de
vdôrdien gepubliceerde indexcijfers en correspondeerde
dus niet met een reële ‘verhoging van dé kosten van
levensonderhoud. Zij betekende niet meer dan een ,,met
de berekeningsmethode samenhangende toevalligheid”
en mocht dus worden afgetrokken
5).
Van de resterende stijging ad 7,6 pCt tussen September
1949 en Maart1950 bleek bijna 4 pCt op naam te komen
van slechts 4’artikelen, te weten aardappelen, friit, rund-
vlees en textiel. Alleen de invloed van laatstgenoemd
artikel (ter grootte van ruim 1 pCt) moest zonder meer van
blijvende aard worden geacht, ‘daar het de doorwerking
van de devaluatie betrof. Aangaande de overige verho-
gingen mocht echter met goed recht worden gehoopt,
dat het slechts om een tijdelijk verschijnsel ging, dat hetzij
door de normale seizoenbeweging, hetzij door enige druk
van overheidswege spoedig weer grotendeels ongedaan
6)
Een en ander vindt men aangeduid’in de commentaar, welke
door het C.B.S. werd gegeven bij de publicatie van het prijsindex-
cijfer per
15
April
1950.
In feite betekent dit, dat men steeds bij
vergelijking tussen prijsindëxcijfers van het gezinsverbruik véôr
en na de devaluatie het verschil met t punt dient te verminderen.
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
755
zou worden gemaakt. Daarbij kwam nog, dat speciaal de
prijsstijging van aardappelen een uitgesprokén abnormaal
karakter had, voornamelijk veroorzaakt door geruchten,
dat de voorraad van dit voedingsmiddel ontoereikend
zou zijn. Zodra derhalve aan deze èn dergelijke speciale
verschijnselen een eind zou zijn gekomen, hetgeen op korte
termijn mocht worden verwacht, zouden ook de kosten
van levensonderhoud met 2 â 3,pCt kunnen dalei7 en zou
dus het evenwicht tussen lonen en prijzen weer ongeveer
hersteld zijn.
Ten aanzien van aardappelen en fruit heeft een derge-
lijke ontwikkeling zich inderdaad voorgedaan en de prijzen
voor deze beide artikelen bevinden zich thans weer op het
peil van September 1949. Bovendien daalden ook de prijzen
van groenten na Mei jl. dusdanig, dat zij thans zelfs nog
belangrijk beneden het niveau ten tijde van de devaluatie
zijn gekomen. Daar voorts de indruk gemotiveerd leek,
dat de gevolgen van de devaluatie in de industriële sector
waren uitgewerkt, terwijl door de toenemende nationale en
internationale concurrentie een prijsdrukkende werking
mocht worden verwacht, zou de in h’et voorjaar genomen
beslissing om ondanks de op dat moment ‘optredende
prijsstijging niet tot loonsverhoging over te gaan, waar-
schijnlijk terecht zijn gebleken, indien zich nadien niet
twee ,olkomen onverwachte verschijnselen hadden vodr
–
gedaan.
De eerste van deze beide factoren was de voortgezette
stijging der vleesprijzen. Terwijl aanvankelijk alleen de
prijs van rundvlees voortdurend opliep, begon na Juni
jl. ook het varkensvlees te stijgen om niet meer tot het
oude niveau terug te keren. De oorzaken hiervan vren
van samengestelde aard en spotten ten dele met elke
redelijke economische verwachting (de varkensstapel
is sedert het vorige jaar met de helft toegenomen, terwijl
de export naar Duitsland al spoedig door een zware heffing
onmogelijk werd gemaakt). Het resultaat is echter in
elk geval geweest, dat in Juli jl. alleen het vlees reeds
2 pCt voor zijn rekening nam van de totale stijging ad 9 pCt,
die op dat moment sedert September daaraanvoorafgaande
was ingetreden, terwijl helaas geen redenen aanwezig
waren om een spoedige, ineenstorting van de vleesprijzen
te verwachten. Daarmee was een belangrijke peiler aan de
hoop op verlaging van de kosten van levensonderhoud
ontvallen.
De tweede bijzondere factor wordt uiteraard gevormd
door de gebeurtenissen op internationaal terrein en de
weerslag, die deze reeds hebben gevonden en nog verder
zullen vinden op ons binnenlandse prijsniveau. Het was
onder deze gewijzigde omstandigheden niet langer mogelijk
het aanvankelijk ingenomen standpunt ,te blijven hand-
haven. Dientengevolge moest, hoewel het laatstbekende
prijsindexcijfer van het gezinsverbruik (Augustus) nog
slechts een verhoging met 3j pCt sedert Januari 1950
aanwees, andermaal tot een loonsverhoging met 5 pCt
worden besloten. 1-let is zeer te l,’iopen, dat deze nieuwe loonronde toereikend zal blijken. Mocht dit niet het geval
zijn, dan zou Nederland waarschijnlijk voor uitermate i
moeilijke beslissingen komen te staan. Voorshands is het echter nog eenmaal gelukt het levenspeil ten tijde van de
devaluatie weer te herstellen.
‘s-Gravenhago.
DrJ. E. VAN DIERENDONCK.
DE NEEiERLANDSE9
PLANNEN TOT BE-
VORDERING VAN DE EXPORT UIT’
HOOFDE VAN TOERISME NAAR
DE
y
ERENIGDE STATEN.
In een vorig artikel, dat onder de titel: ,,Dollars en
toerisme” in ,,E.-S.B.” van 6 September ji. werd ge-
publiceerd, gaven wij enige cijfers betreffende de in-
komsten, die de Marshall-landen de afgelopen jaren ge-
noten uit hoofde van het Amerikaanse toerisme naar
West-Europa. Daarbij bleek, dat Nederland in ‘1949
volgens de berekeningeii van het Amerikaanse Departe-
ment van Handel de 6de plaats innam met een bedrag
van S 6 mln. Becijferingen op basis van de gemeente-
lijke vreemdelingenverkeersstatistieken van de grôtë
stedeii tonen evenwel an, dat dit bedrag aan de zeer
hoge kant ligt en een cijfer in de orde van grootte
van f 8 mln waarschijnlijker lijkt.
In een te ‘s-Gravenhage gehouden persconferentie gaf
Colonel Theodore J. Pozzi als zijn mening, te kennen, dat
Nederland, dat in de haven van Rotterdam en het vlieg-
veld Schiphol twee van Europa’s belangrijkste eindpunten
bezit voor het reizigersverkeer van de Verenigde Staten,
een veel belangrijker aandeel zou kunnen hebben in het
toenemend transatlantisch toeristenverkeer, indien het
voorzag in het ernstig gebrek aan geschikte hotelaccomo-
datie hier te lande tijdens het hoogseizoefi.
Deze opvatting schijnt blijkens verschillende uitlatingen
ook in overheids- en semi-overheidskringen, die, met het
vreemdelingenverkeer en de -betaJingsbalansmoeilijkheden
bemoeienis hebben, te leven. In dit verband is vooral van
betekenis, hetgeen de Minister van Economische Zaken,
Prof. Dr J. R. H. van den Brink, over dit onderwerp zei,
toen hij in een bijeenkomst met vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven ter gelegenheid van de jaarbeurs te
Utrecht de regeringsplannen inzake de exportbevordering
naar de dollarlanden ontvouwde: ,,Ten aanzien van de
onzichtbare export”, merkte de Minister bij die gelegenheid
op, ,,zal de Regering in het bijzonder steun verlenen aan
initiatieven, welke er toe leiden, dat de Nederlandse capaci-
teit voor het vervoer en de ontvangst van toeristen wordt
uitgebreid. Vooral zal hierbij aandacht worden besteed
aan uitbreiding van’ het hotelapparaat in Nederland in
zodanige zin, dat bij de bouw speciaal gelet zal worden op de verlangens van de te verwachten toeriste’n”.
Intussen is in Maart 1950 een eerte bedrag van f 7 mln
vrijgegeven uit de tegenwaarderekeiing van de Marshall-
hulp om deze woorden in daden om te zetten. ‘Het ligt in
de bedoeling om uit dit fonds leningen ,,tegen gemakkelijke
voorwaarden” te verstrekken aan hotelondernemers, die
uitbreidings- of nieuwbouwplannen hebben,’ die aan de
door de Regering te stèllen eisen ‘oldoen.
Naar het, schijnt zullen, de ,,gemakkelijke voorwaarden”
in hoofdzaak hierop neerkomen, dat:
de leningen ten hoogste 50 pCt van het te investeren
kapitaal kunnen bedragen; ‘
de overige 50 pCt ten hoogste- voor
1/3
deel mag
bestaan uit’een vaste rentedragende (hypothecaire) lening,
terwijl minstens
2/
risicodragend eigen kapitaal moet
zijn;
de lening’ uit het lïocal Currency Fund in principe
vast rentedragend is en een looptijd heeft’ van 15 jaar;
rente- en aflossingsverplichtinger erenwel slechts
behoeven te worden voldaan, indien en voor zovei’ de winst
zulks toelaat, nadat het overige geïnvesteerde kapitaal
en de ondernemersarbeid redelijk zijn beloond;
na 15 jaar zal worden nagegaan aan de hand van de
tot dan bereikte resultaten, welk gedeelte van de lening
als onrendabel moet worden beschouwd. Dit gedeelte zal
worden kwijtgescholden.
–
,- t S
•’x
756
ECONOMISCH-STATISTISCHE.’ BERICHTEN
‘
20 September 1950
Naar aanleiding van deze planne
i
n doet zich in de eerste
plaats de vraag voor op welke plaatsen de hotelaccomodatie
dient te worden uitgebreid,.
Zoals reeds werd opgemerkt
1)
heeft de ervaring
geleerd, dat omstreeks 80 pCt van het Amerikaanse toe-
risme zich concentreert op de grote steden Amsterdam,
‘s-Gravenhage (mci. Scheveningen), Rotterdam en Utrecht.
Van hieruit worden trips gemaakt in de omgeving. Uit het
feit, dat van het totaal aantal in 1949 door ingezetenen’
van de Verenigde Staten in vorengenoemde steden door-
gebrachte logeernachten ad 107.028 er 62.063 voor rekening
komen van Amsterdam en 32.684 voor ‘s-Gravenhagc
inclusief Scheveningen blijkt, dât vooral deze plaatsen
zich in de belangstelling van de Amerikaanse toeristen
mogen verheugen. Als derde in rangorde komt Rotterdam
met 11.663 logeernachten. Deze steden komen dus in de
eerste plaats in aanmerking voor uitbreiding van de logies-
accomodatie met overheidssteun. Daarnaast kunnen enige
andere centra van Amerikaans •toerisme of plaatsen waar-
van verwacht mag worden, dat ze zich daartoe kunnen
ontwikkelen, in aa’hmerking komen.
Vervolgens komt de vraag
01),
of cle hettande hotel-
accomodatie in deze centra op lieden inderdaad als onvol-
doende moet worden aangemerkt en zo ja, in welke mate.
De algemene indruk, is, dat slechts gedurende enkele
weken tijdens het hoogreisseizoen een tekort aan hotel-
accomodatie betaat. Deze indruk wordt bevestigd door
de volgende cijfers betreffende het aantal van maand tot
maand in 1949 in iogiesvertrekkende bedrijven te Amster-
dam, ‘s-Gravenhage (mci. &heveningen) en Rotterdam
doorgebrachte logeernachten.
1
Amsterdam
9 1 ‘s-Cravenhagc 1 Rotlerdammi
Januari
44.560
37.365
9.328
Februari …….
…
38.635
‘33.868
8.995
Maart
47.860
38.661
11.494
April
70.044
51.226
12.895
Mei …..,…..’r
62.721
‘
47.568
13.087
Juni ., ………
66.312
52.670
11.805
Juli …………
…
77.672
70.025
14.636
Augustus
82.469
75.650
15.134
September
66.367
57.669
12.675
October
54.407
42.767
12.591
November
….
,
49.578
38.1 27
. 10.113
‘J)ecember
44.050
36.317
11.538
Totaal
……
04.675
581.923
144.291
‘)
exclusief pensions.
Bron
Bureau voor Statistiek
cii
yoorlichting dor Gemeente ‘s-Gra-
venhage.
I’Iieruit blijkt, dat liet aantal logeei’nachten in de maan-
den Juli en vooral Augustus aanmerkelijk hoger lag dan
in de overige maanden van het jaar, waaruit, althans voor
Amsterdam en Rotterdam, kar worden afgeleid, dat slechts
gedurende deze zomermaanden sprake kan zijn geweest
van volbezetting. ‘Voor ‘s-Gravenhage (mci. Scheveningen)
spreekt deze conclusie minder vanzelf, omdat hier de
capaciteit tijdens’ de zomermaanden niet onaanzienlijk
wordt uitgebreid met een aantal, voornamelijk te Scheve-
ningen gevestigde, seizoenbedrijven. Het hogere aantal
logeernachten tijdens de maanden Juli en Augustus kan
mede daardoor worden opgevangen. In dit verband is
interessant, dat in het jaarverslag van de N.V. Exploitatie
Maatschappij Scheveningen aan de hand van een bezet-
tingsstatistiek wordt’ aangetoond, dat de gezamenlijke
tot deze vennootschap en haar doch term aatsch app ij en
behorende hotels met een capaciteit van 634 bedden slechts
gedurende onstreeks 32 . dagen volbezet zijn geweest.
hieruit volgt, dat te Scheveningen slechts tijdens deze
periode, die vami 20 Juli tot 22 Augustus 1949 liep, behoefte
kan hebben bestaan aan een grotere logiescapaciteit van
liettype waartoe deze hoteli behoren.
rC
e
k
enen
d is voorts, dat het aantal logeernachten, dat
in de maanden Juli en Augustus 1949 te ‘s-Gravenhage
(inclusief Scheveningen), Amsterdam en Rotterdan’ werd
doorgebracht, niet onaanzienlijk is afgenomen ten opzichte
Zie ,,Do!larsentourisme” in
,,E.-S.B.”
van
6
September
1950.
van het voorafgaande jaar, terw’ijl de logiesacoomodatie
daarentegen werd uitgebreid. Dit moge blijken uit de
volgende opstelling.
‘s-Gravcnhage. 1
Aensterdam
9 1 Rotterdam
1
1948
1
‘1949 1.1948
1
1949
1
1948
1
1949
Juli . …………
68.198 70.025 84.360 77.672 17.522 ‘16.059
Augustus
……
79.255 75.650 96.146 82.469 19.960 16.803
9 exclusief pensions. ,
Een en ander rechtvaardigt. de conclusie, dat in 1949
slebhts gedurende enkele weken tijdens het hoogreisseizoen
de bestaande hotelaccomodatie onvoldoende was ‘om aan
alle logiesaanvragen te voldoen. Hoe groot het tekort was,
is uiteraard moeilijk exact vast te ste1ln. Wat betreft
Sôheveningen merkt het jaarverslag van de N.V. Exploi-
tatie Maatschappij Scheveningen daaromtrent nog op,
dat liet de indruk is yan de directie, dat de additionele’
behoefte tijdens bovengenoemde periode gering was, ,,en
toevoeging van een hotel in nagenoeg dezelfde prijsklasse
met bij’. 300 bedden, aan de bestaande capaciteit hdt
çoncern (dan ook) gi’ote verliezen zou hebben berokkend”.
*
IJoe de vraag naar logiesaccomodatie zich in de toe-
komst zal ontwikkelen, is zeer moeilijk te vooalpeilen.
1-let aantal factoren, dat van invloed is op intensiteit en
spreiding in de i’uimte van liet toerisme, waarvan de toe-
komstige ontwikkeling onzeker is, iste groot om met kans
op exactheid een prognose te dien aanzien te geven.
Vast staat evenwel, dat de vraag in de eei’ste na-oorlogse
jaren door een aantal bijzondere factoren van tijdelijke
aard gunstig is beïnyloed. Als zodanig vallen o.a. te noe-
men de intense behoefte aan recreatie als reactie op de
oorlog, de zwevende koopkracht, de deviezeni’eslricties
ten aanzien van het ,uitreisverkeer.
Eveneens’.staat vast, dat het totaal aantal in logies-
verstrekkende bedrijven doorgebrachte logeernachten van
1948 op 1949 niet onaanzienlijk is afgenomen, zoals uit
de volgende cijfei’s blijkt:
‘s-Gm’avenhage
–
inclusief
Amsterdam 9
Rotterdam
Scliet’cn ingen
1
1948
1
1949
1
1948
1
19/,9
1
1948
1
1949′)
Nederland
…….
–
–
391.085 348.753 570.767 360.65! 05.110 62.743
Buitenland
224.483 233.170 372.953 363.937 77.1551 81.538
1615.5681581.923 943.720j724.588 172.265944 .281
9 inclusief pensions.
–
‘) voor
1949
geen gegevens bekend omtrent overnac]itingen in
logenien ton.
Te ‘s-Gravenhhge (inclusief Scheveningen) nam het
aantal logeernachten in 1949 ten opzichte van 1948 blij-
kens deze o’pste]ling af met ruim 5 pCt, in Amsterdam
met 23 pCt. Dezt daling komt vrijwel geheel voor rekening
van het binnenlands bezoek. 1-let aantal door buitenlanders
doorgebrachte logeernachten is te ‘s-Gravenhage en Rot-
terdam zelfs gestegen, terwijl de afneming in Amsterdam
gering was.
De verklaring hiervan moet vermoedelijk hiei’irt gezocht
worden, dat bovengenoemde factoren van tijdelijke aard,
die de binnenlandse vraag gunstig beïnvioedden, uitge-
werkt raakten, terwijl het buitenlands toerisme kon
toenemen door verzachting van de deviezenbepal ingen
ten aanzien van liet uitreisverkeer in het, buitenland,
waardoor Nederland pi’ofi,jt’kon trekken van de omstandig-
heid, dat het sedert de oorlog met Oostenrijk tot de goed-
koopste reislanden is gaan behoren.
Voor zover de cijfers voor 1950 reeds thans bekend zijmi,
blijkt daaruit, d5t deze verschuiving van binnenlandse
naar buitenlandse vraag verder heeft doorgezet, terwijl ‘het totaal aantal logeei’nachten ongeveer stabiel Fs ge-
bleven.
Daar zich geen aanwijzingen voordoen, dat in de naaste
toekomst de totale vraag naar logiesaccomodatie aan-
zienlijk zal toenemen, lijkt, met het oog op de hier geschet-
,
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
757
ste ontwikkeling, de stelling verdedigbaar, dat, voor zover
thans valt te overzien, ook in de eerstkomende jaren de
bestaande hotelaccomodatie slechts tijdens enkele weken
in het hoogreisseizoen onvoldoende zal blijken om aan
alle logiesaanvragen te kunnen voldoen.
Indien onder deze omstandigheden nieuwe hotels wor-
den gesticht, dan zal dit ten gevolge hebben, dat de be-
drijfsfrequentie van de bestaande hotellerie ter plaatse
in ieder geval tijdens de periode, waarin geen tekort aan
accomodatie bestond, zal afnemen. In verband -met de
over\vegend vaste lastenstructuur van deze bedrijfstak
zal cle winst daardoor worden aangetast.
Uit het feit, dat rentabiliteit hij nieuwbouw vrijwel
algeiiieen als onmogelijk wordt beschouwd (vandaar de
plannen om van overheidswege de onrendabele top te
financieren), blijkt, dat de hedrijfsuitkomsten van de. be-
staande hotellerie reeds thans onvoldoende zijn om op
den duurde instandhouding van de bedrijven te garanderen.
liet gevaar is dan ook niet denkbeeldig, dat, indien op
de hiervoor aangegeven wijze, de hotelaccomodatie wordt
uitgebreid, an’Jere bedrijven zullen afvallen, doordat ze de strijd om het bestaan niet langer vol kunnen houden.
Dit zou het effect van de voorgenomen maatregelen grc-
tendeels illusoir maken. liet enige wat dan zou worden
bereikt, is een zekere vernieuwing, die echter ook langs
andere weg op goedkopere wijze had kunnen worden bereikt.
Dit verklaart, waarem de plannen van de Regering in
de daarbij betrokken hoelhouderskringen met zo weinig
enthousiasme zijn begroet. Daarbij komt nog, dat men
yreest, dat de methode van financiering van de nieuw te
stichten hotels aanleiding
zal
geven tot prijsonderbie-
ding. liet valt niet te ontkennn, dat de voorgestelde rege-
ling, waarbij de verplichting tot aflossing en rentebeta-
ling afhankelijk wordt gesteld van de-bereikte resultaten,
kan
leiden tot minder scherpe kostprijscalculatie. Welis-
waar is hierin in zover voorzien, dat toezicht zal worden
uitgeoefend, door de llerstelhank en de Regeringscom-
missaris voor het vreemdelingenverkee, de heer Dr
W.
L. Groeneveld Meijer, doch afgewacht zal dienen te worden
of zulks op’ dit punt voldoende waarborgen zal bieden.
i)e met het toezicht belaste functionarissen zullen als
outsiders toch altijd in belangrijke mate op het kompas
van de ondernemer moeten zeilen, die de uiteindelijke
verantwoordelijkheid voor het gevoerde beheer draagt.
**
*
• Wanneer het hier aangesneden probleern van alle franje
wordt ontdaan, dan blijkt liet in laatte instantie terug
te voeren tot de volgende tegenstelling.’
Gezien van het standpunt van de ondcrnmer uit is
een bedrijfsu i tbreiding slechts verantwoord md ien de
èxtra inkomsten tengevolge van die uitbreiding cle extra
kosten dientengevolge overtreffen. liet zal nimmer ver-
antwoord zijn de capaciteit af te scmmen op topafzet-
mogelijkheden. Dô extra inkomsten op enkele
,
tbpdagen
cuilen in verband met de aatizienlijke capaciteitskosten
niet voldoende zijn om de additionele kosten goed te iiie-
ken. In gevat van rationele hedrijfsprojectie zutlen er dan
ook altijd logiesaanvragen tijdens het hoogreisseizoen
moeten worden afgewezen. Dit is een volkomen normaal
verschijnsel, dat zo beschouwd nog geen uitbreiding van
de logiesaccomodatie rechtvaardigt.
yan het standpunt van het algemeen belang uit zal
uitbreiding echter eerder te overwegen zijn. indien toch
de hotelaccomodâtie de ,,hottle neck” vormt voor het
verbreden van de vreémdeiingcnstroom naar ons land, staan tegenover de extra kosten van uitbreiding van de
logiesaccomodatie en verhoogd hotelbezoek niet slechts
de additionele inkomsten, die de hdtellerie toevloeien,
doch ook de extra netto inkomsten, die aan het overige
vrcenidelingenverkeersapparaat, zoals de spoorwegen,
de winkelstand in centra van toerisme enz., ten goede
komen. Deze ,,neveninkomsten” kunnen zeer belangrijk
zijn omdat het hier gaat om omstreeks 75 pCt van de.
totale uitgaven van de buitenlandse toeristen, terwijl
de bestaande capaciteit van deze bedrijven veelal vol-
doende is om de additionele vraag zonder uitbreiding te
verwerken, zodat men slechts rekening behoeft te houden
met de extra-directe kosten, die gemiddeld slechts een
bescheiden percentage van de additionele inkomsten uit-
maken. Bovendien spreekt, wanneer dit vraagstuk van
deze gezichtshoek uit w’ordt benaderd, het hetalingsba-
lansprobleem een woordje mee.
Algemeen belang en bedrijfsbelang komen zodoende
met elkander in botsing.
Het zij verre van ons te betogen, dat in dit geval het
hedrijfsbelang moet prevaleren. Wel dient te worden op-
gemerkt, dat indien men liet landsbelang uitsluitend op
bovenomschreven vijze tracht te dienen, het effect van
de te nemen maatregelen op den duur wel eens illusoir
zou kunnen blijken, doordat een deel van de bestaande
hotellerie ter plaatse van de nieuwe vestigingen, de druk
op de bedrijfsresultaten uitgaande van een capaciteits-
uitbreiding, waaraan slechts gedurende enkele weken
van het jaar behoefte bestaat, onder de huidige omstan-
digheden niet kan doorstâan.
In verband daarmede verdient het aanbeveling om eerst al liet mogelijke in liet werk te stellen om meer vreemde-
lingen met de bestaande logiesaccomoddie op te vangen,
door een zo volledi
g
mogelijke benutting daarvan. –
Als mogelijkheden doen zich hidr o.a. voor:
le. intensivering van de actie voor vacantiespreiding,
streven van de overheid om congressen enz. zoveel moge-
lijk buiten het hoogseizoen te doen plaatsvinden, en het
iii de eerste plaats richten van de buitenlandse propâganda
op de ,,offseason travel”;
2e. oprichting van een instelling, die gegevens ver-
zamelt omtrent beschikbare logiesaccomodatie en deze
inlichtingen aan logieszoekenden doorgeeft. Zodoende kan
worden voorkomen, dat gasten, die op een bepaalde
pidats zelf onderdak zoeken, na bij enkele hotels nul op
het request te hebben ontvangen, worden afgeschrikt,
terwijl elders nog plaatsruimte beschikbaar is. Eventueel
zou overwogen kunnen worden, of het aanbeveling verdient
dat• deze instelling tijdens het hoogseizoen hotelruimte
reserveert voor Amerikaanse toeristen.
Eerst indien deze maatregelen niet tot liet gewenste
resultaat leiden, kan uitbreiding van de logiesaccomodatie
worden overwogen. Mn kan zich dan evenwel niet be-palen tot liet verlenen van financieringsfaciliteiten van
de hiervoor beschreven aard voor nieuwbouw en uitbrei-
dingsprojecten, die aan de gestelde eisen voldoen. Men
maakt dan wellicht (schijnbaar) rendabele exploitatie
voor de nieuw te vestigen ondernemingen mogelijk, doch
laat de bestaande hotellerie, voor zover deze met de nieuwe
bedrijven in concurrentieverhouding komt te staan, liet gelag betalen. liet valt niet te billijken, dat enkelen van
een in het algemeen belang te nemen maatregel de lasten
moeten dragen. Daarenboven moet, zoals reeds werd
uiteengezet, aan lie t eindresultaat worden getwijfeld.
Als slluitstuk op de voorgenomen maatregelen dient daar-
om een subsidieregeling te worden – ontworpen voor de –
getroffen bedrijven.
Hét is binnen het bestek van een tijdschriftartikel
uiteraard niet mogelijk deze gedachte verder uit te ver-
ken. Daarom zal hier worden volstaan met de opmerking,
dat de benodigde middelen voor liet verlenen van de
subsidies theoretisch zouden moeten worden bijeeiige-
bracht door die sectoren van de vreemdeliogenverkeers-
industrie, die van de uitbreiding der logiesaccomodatie
de vruchten plukken, zoals de vervoerniaatschappijen,
de winkelstand in centra van toerisme enz. Praktisch zal
dit echter w’el niet te vei-wezenlijken zijn en zal een beroep
moeten worden gedaan op de staatskas.
Scheveningen.
–
J. F. VAN SAARLOOS.
! ‘
758
ECONOMISCH.STATISTI
‘
SCHE BERICHTEN
20 September 1950
DE 33STE ZITTING DER JNTERNATIONALE
ARBEIDSCONFERENTIE.
Evenals ieder jaar had ook dit jaar de Directeur-Gene-
raal van het Internationaal Arbeidsbureau zijn jaar-
rapport aan de Conferentie uitgebracht., waarin hij ditmaal
speciaal aandacht had besteed aan het vraagstuk der ,,pro
;
ductiviteit”. 1-Jij hoopte, dat de afgevaardigden daarover
hun mening zouden willen doen -kennen, hetgeen ook is
geschied. Daarom viel het te betreuren, dat.de
Directeur-
Generaal door ziekte verhinderd was de Conferentie bij
te wonen en op de gemaakte opmerkingen te antwoorden.
De noodzaak van verhoging der productiviteit werd vrij-
wel door niemand ontkend, evenmin als de voordelen
daarvan. Bij velen bestaat echter de angst, dat vermin-
dering van werkgelegenheid daarvan het gevolg zal zijn.
Willen cle arbeiders – dat is wel duidelijk geworden –
hun medewerking aan verhoging der productiviteit geven
;
dan is liet zeer gewenst, dat zij de zekerheid zullen hebben
ook te delen in de vruchten daarv’an en dat hun een
minimum-bestaan is gegarandeerd. –
De Economische en Sociale Raad had het bekende
rapport
1)
van de groep van deskundien,,uitgenodigd door
de Secretaris-Generaal van de Verenigdé Naties om maat-
regelen van nationale, en internationale ard ter verkrijging
van ,,full employment” te bestuderen, aan verschillende
gespecialiseerde organisaties, wo.
•
de Internationale Ar-beidsorganisatie, toegezonden, met het verzoek hun me-
ning daarover te doen kennen. In verband daarmede hd
de heer Rohertio, arbeidersafgevaardigde van het Ver-
enigd Koninkrijk, een resolutie ingediend, die veel stof
deed opwaaien. Die resolutie, zoals zij tenslottd door de
Conferentie werd aangenomen, geeft een beredeneerd
antwoord op het verzoek van de Verenigde Naties en nodigt
aan het slot de Raad van-Beheer uit verschillende maat-
regelen te nemen, die naar de mening van die Raad de
oplossing van de vraagstukken ,,fuIl employment” en ver-
hoging van de levensstandaard, ‘die tot de competentie
van de l.A.O. behoren, kunnen bevorderen en om met
de Verenigde Naties, de andere gespecialiseerde, organisaties
en de andere betrokken intergouvernementale organisaties
nauw samen te werken voor een internationale actie in
deze. .
1-let valt te betreuren, dat de werkgevers, ook de Neder-
landse werkgeversvertegenwoordiger, met die resolutie
niet acoord konden’gaan. Zij vonden de tijd te kort voor
een ernstig onderzoek dier resolutie. Zij zagen in de reso-
lutie een tendentie naar geleide economie, een economie
onder staatstoezicht. De resolutie gaat, zo vrezen zij,
tegen het beginsel van de vrijheid van de individu en de
ondernemer in, De Conferentie moest slechts aandringen
op coördinatie van de werkzaamheden van alle betrokken
gespecialiseerde organisaties, werkgevers- en arbeiders-
org’anisaties. Zou het vooi’stel van de werkgevers worden
aangenomen, zo meenden anderen, dan zou de resolutie
zo goed als geen betekenis meer hebben. Het voorstel der
werkgevers werd door de Conferentie verworpen, waarna
de resolutie met een kleine wijziging aangenomen werd
met’ 96 stemmen voor, 40 tegen en 13 onthoudingen. De werkgevers, behalve die van Argentinië, stemden
tegen.
Verhoudingen tussen werk gecers en arbeiders.
Sedert 1947 houdt de Internationale Atbeidsconferentie
zich bezig met het vraagstuk van de vakverenigingsvrijheid
en daarmede verwante onderwerpen. Zo nam .zij in 1948
een verdrag aan betreffende de vrijheid tot het oprichten
van vakverenigingen en de bescherming van het vak-
verenigingsrecht. In 1949 volgde de aanneming van een
‘) Zie: ,,Natidnale en internationale maatregelen voor hand-
having van volledige werkgelegenheid” door Prof. Dr
H. M. H.
A.
van der Valk in
,,E.-S.B.”
van
8
Februari
1950,
blz.
111
en
,,Internationa]e werkgelegenheidspolitiek” door Prof. Dr
1..
Tin-
bergen in
,,E.-S.B.”
van
9
Augustus
1950, blz. 634.
verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van
het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen.
Dit jaar stond op de agenda: de betrekkingen tussen
werkgevers en ‘arbeiders, daaronder begrepen de collec-
tieve arbeidsovereenkomsten, bemiddeling en arbitrage en
samenwerking tussen openbare autoriteiten en werkgevers-
en arbeidersorganisaties. Het Internationaal Arbeids-
bureau had ‘deze aangelegenheid voorbereid met een rap-
port en het opstellen van concept-punten inzake collectieve
arbeidsovereenkomsten, bemiddeling en arbitrage en sa-
menwerking tussen openbare’ autoriteiten en werkgevers
en a’beidersoganisaties. De taak, die de Conferentie tè
verrichten had, was punten op te stellen voor een inter-
nationale régeling, welke in 1951 definitief behandeld zou
worden. Een niet gemakkelijke taak! De onderhavige on-
derwerpen waren niet eenvoudig; in vele landen heeft zich
te dien aanzien reeds een practijk en vaak een wetgeving
gevormd, die samenhangt met de traditie, de economische
ontwikkeling enz. en in de verschillende landen ver-
schillend is. De commissie uit de Conferentie, die deze
‘aangelegenheid voorbereidde, besloot,’ dat aan de regeling
inzake de collectieve arbeidsovereenkomsten de vorm van
een aanbeveling gegeven moest worden, al gaven de ar-
beiders de vorkeur aan een verdrag.- Tegen de vorm-
aanbeveling voor de bemiddeling en arbitrage bestond
geen bezwaar.
De diverse punten terzake van de regeling van de col-
lectieve arbeidsovereenkomsten hebben betrekking op de
methode van collectieve ondrhandehing, de vaststelling
van het begrip collectieve overeenkomst, de uitbreiding
van de collectieve overeenkomsten, de interpretatie daar-
van en het toezicht op de toepassing der collectieve over-
•eenkomsten.
In het middelpunt der belangstelling stond de quaestie
van de gevolgen van een collectieve arbeilsovereenkomst.
Na ampele discussie zijn in die groep bepalingen opgeno-
men, waarin omschreven wordt wie aan de collectieve
overeenkomst gebonden zullen zijn en waartoe de. gebon-denen gehouden zijn.
De meerderheid der commissie achtte ‘maatregelen om
de collectieve arbeidsovereenkomsten ook op andere werk-
gevers en arbeiders dan die er oorspronkelijk onder vallen,
toepasselijk te verklaren, gewenst. 1-Jet ontbreken van een
dergelijke regel’ing leidt er in de practijk vaak toe, dat er, althans in vele landen, in eenzelfde streek of in eenzelfde vak twee’ groepen loonarbeiders zullen zijn, de ene groep
onder de overeenkomst vallende, de andere niet; eveneens
twee groepen werkgevers, tengevolge waarvan een soort
sociale dumping kan ontstaan. Na veel discussie verenigde
de commissie zich met een redactie, door een ,,working party” uit de regeringsgroep opgesteld. Geschillen over
de interpretatie of de toepassing van een collectieve over-
eenkomst zullen zoveel mogelijk vreedzaam worden ge-
regeld. De punten voor de aanbeveling betreffende be-
middeling en ‘rijwil1ige arbitrage leverden niet zoveel
moeilijkheden op. Over het algemeen verenigde de com-
missie zich hier met de door het I.A.B. ontworpen taak.
In de Conferentie werden na enige discussie de diverse
punten voor de beide aanbevelingen aangenomen en be-
sloten de hier bedoelde onderwerpen
–
het volgend jaar
in tweede lezing te behandelen. Verder nam de Conferentie
twee resoluties aan: één betreffende dê bescherming van
de goederen van de werkgevers- en de arbeidersorganisaties,
en één -betreffende het beëindigen va’n individuele arbeids-
overeenkomsten. In beide resoluties werd de Raad van
Beheer verzocht het I.A.B. op te dragen een rapport
over die vraagstukken samen te stellen (regeling in de
verschillende landen, enz.) en aan de Conferentie voor te
leggen. Het had de commissie aan tijd ontbroken om de’
punten betreffende de samenwerking tussen de openbare
autoriteiten en werkgevers- en arbeidersorganisaties te be-
spreken.’ De behandeling van’dat onderwerp werd tot het
volgend jaar uitgesteld.
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
759
Beloning voor mannelijke en vrouwelijke arbeiders.
Gelijke beloning voor mannen en vrouwen voor arbeid
van gelijke waarde was een tweede belangrijk onderwerp,
waarover de Conferentie punten voor een internationale regeling moest vaststellen.
–
Bij de algemene discussie,
welke over dit onderwerp gehouden erd, deelden de
werkgevers als hun mening medé, dat zij in meerderheid
het vraagstuk nog niet rijp voor een internationale regeling
vonden; dat belette niet, dat zij wel aan de discussies
wilden deelnemen. De regeringsafgevaardigden bleken in
meerderheid niet afwijzend ,tegefiover een internationale
regeling te staan; uit hun opmerkingen viel echter op te
maken, dat zij in meerderheid aan de vorm van een aan-
beveling de voorkeur gaven. Deze vraag echter, verdrag
of aanbeveling, is ter beslissing van de Conferentie in
1951 overgelaten. ])an zal men precies weten hoe de rege-
ling zal worden en zal men beter over de vorm daarvan
kunnen oordelen. Men heeft thans volstaan met de prin-
cipes, die in een regeling moeten worden opgenomen, vast
te leggen. Een eerste punt, dat moet vaststaan is, wat
onder ,,beloning” moet worden verstaan en dan wat
bedoeld wordt met gelijke beloning voor mannelijke en
vrouwelijke arbeiders voor arbeid van gelijke waarde.
Bij de bespreking van deze punten brachten vele leden naar voren, dat het onderhavige vraagstuk een onderdeel
vormt van het gehele loonvraagstuk. Het werd door ver-
schillende sprekers als onbillijk gevoeld om te trachten
lagere productiekosten te verkrijgen’ door het niveau van de vrouwenlonen laagite houden. Aaiigevoerd werd door
de wérkgevers, speciaal door de Nederlandse werkgevers-
vertegenwoordiger, dat vrouwenarbeid hogere productie-
kosten dan die van mannen met zich brengt en dat bij de
loonbepaling voor vrouwen rekening moet worden gehou-
den met gelijke beloning en productiekosten, welke be-
\vering volgens weer anderen lang niet overal door de
feiten wordt gestaafd. Ook zou deze vertegenwoordiger
een grote plaats aan het behoefte-element willen zien
toegekend.
Het begrip beloning werd ruim omschreven’ en oiiwat
het gewone grond- of minimumloon of -salaris en alle
bijkomende emolumenten in geld of in natura, die de
arbeider van zijn werkgever ontvangt en voortspruit uit
zijn arbeid. Met gelijke beloning enz. wordt bedoeld, dat
de beloning vastgesteld moet worden zonder rekening te
houden met het geslacht van de arbeider. Maatregelen
moeten worden genomen om een objectieve beoordeling
van de arbeid te verkrijgen op grondslag van ,,job content”
of op een andere grondslag, als vastgesteld door de be-
voegde autoriteiten of lichamen, verantwoordelijk voor het vaststellen van de lonen of, waar de vaststelling ge-
schiedt bij collectieve arbeidsovereenkomst, door partijen
bij die overeenkomst betrokken. ,,Job content” is volgens
velen nog in een •beginstadium; vandaar het alternatief.
De regeringen moet de verplichting opgelegd worden om
door middelen in overeenstemming met de methoden voor’
de loonvaststelling, geldende in het land, de toepassing
op alle arbeiders te verzekeren. 1-Jet beginsel van gelijk
loon enz. zou toepassing kunnen vinden door middel van
de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten
en een combinatie van beide, terwijl samenwerking van
werkgevers- en Arbeidersorganjsaties met de bevoegde
autoriteiten moet worden bevorderd. Verder zijn enige
punten gewijd aan de methoden van toepassing.
De discussie over de diverse punten heeft op alle kanten
van het vraagstuk betrekking gehad; daarbij kwamen
uiteenlopende inzichten bij de verschillende groepen tot
uiting. Bij de debatten in de Conferentie bleek – zoals
ook in de commissie – dat niet alle werkgevers ten aan-
zien van het vraagstuk een afwijzend standpunt innamen;
o.a. de Amerikaanse en de Franse werkgeversvertegen-
woordigers waren het op tal van punten met de andere
leden van hun groep niet eens, welke beide, in afwijking
van de andere leden van hun groep, met nog enkele
andere werkgeversafgevaardigden vôôr het plaatsen van
dit vraagstuk op de agenda van het volgend jaar stemden.
In die tussentijd zal het I.A.B. geen gemakkelijke taak
hebben om, niet alleen rekening houdende met de genomen
beslissingen, doch ook met de gebleken minderheidsop-
vattingen, ontwerpen voor een ‘verdrag en/of aanbeveling
op te sellen.
Algemene problemen
betretfende
de landbouw; niet hden
voor het vaststellen vah minimumlonen in de landbouw:
Tot groot genoegen van de landbouwkringen waren twee
onderwerpen de landbouw. bétreffende op de agenda ge-
plaatst, nl. algemene problemen de landbouw betreffende
en methoden voor het vaststellen van minimumlonen in
de landbouw.
De commissie uit de Conferentie, die de behandeling
van laatstgenoemd onderverp heeft voorbereid, vestigt
in haar rapport de aandacht op het grote belang, dat,
gezien uit economisch en sociaal gezichtspunt, een ,,vage-
fixing machinery” voor de landbouw heeft. De ppnten
voor een dergelijke regeling zullen dan de •gi’ootste’prac-
tische waarde hebben, wanneer zij soej:iel geredigeerd worden,
zodat met de in de verschillende landen bestaande toe-
standen rekening kan worden gehouden. Getracht is dan
ook slechts algemene beginselen op te nemen. De nationale
autoriteit heeft dan de keuze van de methodei van uit-
voering van het verdrag. 1-let eventuele verdrag, aldus
de meerderheid der commissie, zal van toepassing moeten
zijn op alle personen, werkzaam in landbouwondernemin-
gen of aanverwante werkzaamheden. Sommige groepen personen, zoals leden van het gezin van de landbouwer,
die in diens dienst zijn, kunnen van de toepassing worden
uitgesloten. De regeringen moeten vrij zijn in de keuze
van de methoden voor het vaststellen van de minimum-
lonen; het verdrag moet slechts algemene beginselen aan-
geven, die cle regeringen in acht moeten nemen. Overleg moet worden gepleegd met de voornaamste werkgevers-
en arbeidersorganisaties. Er moet een toezicht zijn om
te verzekeren, dat de werkgevers en arbeiders op de
hoôgte gesteld worden van de vastgestelde lonen en dat
de lonen, die werkelijk betaald worden, niet lager zijn
dan de vastgestelde minima.
\Terder
moet het verdrag een
bepaling bevatten, dat een arbeider, die te weinig loon
heeft ontvangen, het te weinig ontvangene kan invorderen.
In een aanbeveling moeten aanvullende bepalingen neer-
gelegd worden, die als richtsnoer zullen gelden bij het
inrichten van de. methoden voor de vaststelling van de
minimumlonen. Ook hier moeten de werkgevers- en ar-
beidersorganisaties worden ingeschakeld.
In de Conferentie deden de werkgevers een poging om
dë internationale regeling in een aanbeveling en niet in
een verdrag te regelen; het betreffende voorstel werd
verworpen.
Over het algemene rapport had geen discussie plaats.
De wensen der commissie zijn in een resolutie neergelegd,
die. de punten, die zij van groot belang acht, naar voren
brengt (sociale zekerheid, vakopleiding, arbeidsduur, het
,,manpower”-vraagstuk, arbeidsproblemen). De Raad van
Beheer wordt verzocht die vraagstukken te doen onder-
zoeken en. op de agenda van een volgende Conferentie
te.plaatsen. De Conferentie verenigde zich met die voor-
stellen.
Vakopleiding van volwassenen met inbegrip van invalide
personen.
Over dit onderwerp had in Genève reeds eerder een
voorbereidende technische Conferentie plaatsgevonden, die bovengenoemd ondérwerp had voorbereid. De aanbeveling,
zoals die ter zake door de Conferentie werd aangenomen,
komt in hoofdzaak overeen met die, ontworpen door
bedoelde technische commissie. Dé aanbeveling stelt be-
760
ECONOMISCHSTATISTISCHE ÊERICHTEN
20
‘
September 1950
ginselen op, waarop de opleiding voor volwassenen moet
zijn gebaseerd. Bij de uitwerking enz. der opleiding moet
samengewerkt worden met de werkgevers- en arbeiders-
organisaties. De opleiding kan in of buiten de onderneming
gegeven wôrdeji in centra en vakscholen. Onder de groepen
personen, in, wier vakopleiding moet worden voorzien,
worden in het bijzonder de invalidén genoemd, arbeidei’s,
die door de ontwikkeling van de techniek in de industrie
van vak moeten veranderen, personen die migreron enz.
Deze ‘aanbeveling werd met algemene stemmen aan-
genomen. De werkgevers stemden v66r de aanbeveling.
Behalve de vorenstaande onderwerpen heeft de Con-
ferentie nog verschillende andere werkzaamheden ver-
richt, bijv. de begroting voor 1951 vastgesteld. Het voren-
staande maakt dan ook geen aanspraak op volledigheid,
doch geeft een schets van de belangrijkste aangelegen-
heden.
Amsterdam.
G. J. STEMBERG:
DE VRACHTENMARKT.
De hoop, uitgesproken .in het slot van mijn overzicht
van de vrachtenmarkt in 1949
1),
dat het vrachtenpeil
een verbetering zou ondergaan, is althans gedurende de
eerste zes maanden van dit jaar. niet- verwezenlijkt. De
markt stond integendeel vrijwel voortdurend ondér de
druk van emplooi zoekende tonnage ten gevolge waarvan
de
.
vrachten geleide1ijk afhrokkelden.
Aanvankelijk was de stemming nog gunstig met vooral
in Januari vrij grote bedrijvigheid op de Lapiata-markt,
vanwaar een aantal schepen met graan naar Europa
w’ed bevracht. Zo steeg in de eerste week van Januari
de vracht naar Rotterdam/Antwerpen van 43/- tot 50/-
met optie Cork of Dublin tegen 56/- één, 58/6 twee ios
havens, waarbij vooral de vracht voor de Ierse optie
de aandacht trok, daar krachtens het minimum vrachten-
schema voor de zgn. langzame ‘Ierse havens, nl. Gaiway,
Sligo en Tralee slechts 3d per ton extra ‘erschuldigcl is.
Ook van Australië kon de vracht voor graan naar India
met 2/6 k 5/- per ton tot 52/6 stijgen, terwijl naar Egypte
55/-, Japan 45/- en Rotterdam/Antwerpen 75/- voor
gerst in balen werd betaald. De gebruikelijke seizoens-
verscheping vén stukgoederen van Australië naar het
Verenigd Koninkrijk, waarvoor 90/- per 60 kubieke voet
met vrij laden en lossen werd betaald, stimuleerde mede de
iraag naar ruimte in deze sector. Noord-Amerika daar-
entegen was weinig actief, zulks in tegenstelling met het
Oosten en Zuid-Afrika. Zo werd ca 40/- betaald. voor het
vervoer van sulfaat van ammonium van Konan naar
Madras tegen 30/- enkele maanden geleden, terwijl ook de
vracht voor rijst van Bangkok naar Calcutta met 2/-
tot 35/- opliep. Van Lourenço Marques naar Melbourne
werd ruimte hevracht voor het vervoer van kolen tegen
42/6, zijnde 3d meer dan voor de voorlaatste lading be-
taald. De aandacht trok.in
Januari tenslotte de hervatting
van de tarwe-export van Duinkerken naar Italië, hetgeen
het peil der -kolerivrachten naar West-Italië, waarvoor
23/- k 23/6 voor verscheping van Rotterdam betaald werd;
ten goede kwam.
In Februari echter nam de bedrijvigheid op de graan-
markt zowel in Noord- als Zuid-Amerika evenals . in
Austraiië af, terwijl de staking der Amerikaanse mijn-
werkers er mede toe hijdroeg de vraag naar ruimte- in de Noord-Amerikaanse sector te verminderen. Een en ander
weerspiegelde zich in de dalende tendentie der vrachten.
Van de Laplata-rivier naar Antwerpen-Hamburg werd
ruimte op basis van 46/6 gesloten, voor suiker van Queens-
land naar het Verenigd Koninkrijk werd 77/6 tegen
85/- in Januari en voor kolen van Rotterdam naar West-
Italië. 17/6 tegen 23/- â 23/6 geaccepteerd.
‘) ,,E.-S.B.” van 15 Februari 1950.
Ook in Maart was de stemmig op de vrachtenmarkt
ongunstig met staag teruglopende vrachten. Zo daalde de
vracht van de Laplata-rivier naar Antwerpen/FIamburg
tot 44/9, terwijl van – Zuid-Australië/Vïctoria/NZWales
naar India 43/9 – in Januari52/6 – werd geaccepteerd.
De hervatting
–
der ‘graanbevrachtingen’ per e.o.w. van
de St. Lawrence leidde in April weliswaar to
–
t ie
–
ts groter
activiteit, maar van een verbetering van hetvrachtenpeil
was geen sprake. Typerend voor de lome stemming was
dé vracht per e.o.w. van de St. Lawrence naar het Verenigd
Koninkrijk, ni. 7/9 per quarter van 480 lbs, een cijfer dat
wel zeer ten achter bleef bij de ,,openings”-vracht in 1949
toen 11/3 per quarter werd betaald. De Laplata-rivier
liet vrijwel geheel verstek gaan, terwijl de vooruitzichten
in verband met de niislukking der maïsoogst allerminst
gunstig waren.
Tijdelijke bedrijvigheid en hoget’ vrachlen karakteri-
seerden daarentegen de Amerikaanse sector dank zij
de leveridige vraag naar ruimte voor het vervoer van
zwavel van de Gulf nnar het Verenigd Koninkrijk. Werd
maanden achtereen 35/6 betaald, in April kon de vracht
to
–
t 42/6 stijgen. rr
o
t een werkelijke uitbreiding der zacen op de vrachtenmarkt in haar geheel, kwam het echter niet
en de maand Mei stond dan ook in het teken van veel-
vuldige ballastreizen. Zo werden o.a. enkele met erts van
Dungun naar Japan op de lagere basis van 26/6 met vrij
laden en lossen levrachte schepen, iii ballast van l3ombay
naar. de laadhaven gedirigeerd, terwijl allerminst met
zekerheid op aansluitende vracht in Japan kon worden
gerekend. Van Zuid-Afrika werd weliswaar een aantal
kolenladingen naar Takoi’adi, Chittagong, Australië etc.
bevracht, mar reders moesten in verschillende gevallen
met iets -lager vrachten’gènoegen nemen. Naar Chittagong
werd bijvoorbeeld 50/- betaald, maar liet, betr cluip
moest hiervoor in ballast van Adelaïde naar Lourenço
Marques vertrekken. Van de St. Lawrence, de Gulf en
Zuid-Amerika was de vrag beperkt. Daarentegen werden
verschillende schepen bevracht voor het vers or van suiker
van Cuba en San Domingo met Engeland als voornaamstè
land van bestemming. De vracht kon van 61/3 in het
begiii der maand geloidelijk tot 66/6 oplopen. Ook de uit-
gaande kolenvrachten waren iets vaster. Van Rotterdam
naar West-Italië werd 20/- (begin Mei 18/-) betaald.
Weinig bevredigend was daarentegen hot peil, waarop de
erts- en phosphaat-vrachten van de Middellandse Zee
en Noord-Afrika zich bewogen. ‘Met name in de Scandi-
•navische landen’ werd dan ook een aantal kleinere schepen,
welker exploitatie verlies opleverdé, tijdelijk uit de vaart
genomen. –
In Juni werd door de Engelse Regering overeensteniming
met de U.S.S.R. inzake levering vén 153.000 Stds hout
van de Oost resp. Witte Zee bereikt, waardoor betere
vooruitzichten in de houtvaart werden geopend. Dit gold
echter in mindere mate voor de Engelse rederijen, gezien
het lage peil waarop de vrachten door de Timber Boai’d
werden gefixeerd en waardoor het de Engelse rederijen
moeilijk viel friet de Scandinavische te concurreren.
Noord-Amerika was ook in Juni weinig actief en de graan
vracht van de Gulf naar India daalde met 2/6 tot 77/6 terwijl die van West-Australië naar India met 2/6 •tot
42/6 terugliep. i3evi’achtingen van de La]ata-rivier bleven
beperkt tot enkele ladingen naar India, waarvoor 59/-
60/- betaald werd..
Samenvattend kan geconstateerd worden, dat het
eerste h/ilfjaar voor cle algemene vrachtvaart stond in het
teken van dalende vrachten tegenover veeleer nog stijgende
kosten. Vaak nioesten halléstreizen worden gemaakt om
de laadhaven te bereiken, terwijl in tal van havens op-
onthoud bij de belading dan wdl lossing werd ondervonden
hetgeen de reisresultaten mede ongunstig beïnvloedde.
Algemeen was. cle klacht over vlagbevoorrechting door
een aantal landen, terwijl allerwegen zwaar drukkende
fiscale heffingen de reders voor ernstige problemen plaatst.
1
ç.r
20 September 1950
–
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN
761
hoewel de jongste onj,wikkeling op d& vrachtenmarkt
als gevolg van de oorlog in Korea feitelijk buiten het bestek
van dit beknopt overzicht valt, is zij niettemin van
zo-
danige aard en betekenis, dat hieraan niet mag worden
voorbijgegaan. Immers, het beeld heeft zich gedurende de
laatste weken radicaal gewijzigd. Levendige vraag, ver-
oorzaakt door de behoefte aan tonnage voor het vervoer
van oorlogsmateriaal etc. van de Westkust van Amerika
naar ,Koreaenerzijds’ en het hernieuwde streven naar
voorraadvorming anderzijds, leidde reeds tot het in de
vaart brengen van circa zeventig schepen der zgn. ,,mothball
fleet”, de Amerikaanse reservevloot, terwijl daarnevens
ruim zeventig particuliere Amerikaanse en een aantal
buitenlandse schepen alle op ,,tirn.echartèr”-hasis voor
perioden van 120 dagen met optie van verlenging, door de
Amerikaanse Military Sea rr
rans
p
or
t
a
ti
on
Service werden
bevracht. De huur, welke voor de niet-Amerikaanse
schepen wordt betaald, bedraagt S 1.050/1.125 per dag
met die verstande, dat molestpremie en extra vergoeding
(war honus) aan. de bemanning voor rekening van be-
vraclitors zijn. 1 let aan de markt onttrekken van een
aantal schepen, waarvan een deel althans normaliter op
de open markt emplooi zou hebben gezocht leidde, aller-
eerst tot een scherpe stijging der vrachten van de West-
kust van Amerika. Als voorbeeld citeer ik cle vracht
voor hout van Bi-its-Columbia naar de Verenigde Staten. Werden enkele maanden geleden vrachten, variërend van
U.S. S 70/72.000 .lumpsum met vrij laden en lossen ge-
accepteerd, bij het schrijven van dit overzicht werd
reeds S 102.500 betaald en de verwachting is gewéttigd,
dat de naaste toekomst nog hoger vrachten te zien zal
geven. Spoedig breidde de vraëg zich tot het merendeel der overige sectoren van de vrachtenmarkt uit en leidde
ook daar Lot een vrij aanzienlijke stijging der .vrachten.
Enkele cijfers mogen dit illustreren. Werd bijvoorbeeld
in Juli voor suiker van Cuba naar het Verenigd Koninkrijk
60/-
betaald, thais w’ordt grif ruimte tegen ’68/9 gesloten.-
Voor hel vervoer van zwavel van Galveston of Port
Suiphur naar het Verenigd Koninkrijk is cle vracht van
35/6 in Maart resp. 42/6 in April, thans tot 45/9 opgelopen,
terwijl Voor graan van de Gulf naar Antwerpen-Hamburg
hij liet schrijven van dit overzicht Amerikaanse ruimte
tegen $ 11,50 wed hevracht. De graanvracht van de
St. Lawrence naar ilaifa steeg met $ 3,25 tot $ 10,25, die
voor hout van de Westkust van Noord-Amerika naar het
Verenigd Koninkrijk van 60/- in Juli tot 80/- met vrij
laden en lossen. Voor graan van Zuicl-Australië/Victoria
of N.Zuid-Wales naar India bedraagt de vracht op het
ogenblik 52/6 tegen 44/8 begin Augustus, terw’ijl in het
Oosten de vracht voor ijzererts van Dungun naar Japan met 2/- tot 28/- vrij in en uit opliep. Vooral deze laatste
verhoging is temeer bevredigend en kenmerkend voor, de
vaste stemming op de vrachtenmarkt, daar de recente-
lijk naar Japan betaalde vrachten geen wijziging van
betekenis ondergingen. Japan toch is een bij uitstek
geschikt ,,start point” voor verder lonend emplooi van
Amerika’s Westkust. In de Laplata-rivier, waar het schaarse
aanbod van spoedig beschikbare ruimte een tegenwicht
vormt voor het eveneens beperkt aanbod ian lading,
heeft cle tendentie zich eveneens ten gunste der reders
gewijzigd, hetgeen tot uitdrukking komt in de vracht van
50/-,
die thans van de :Bovenrivier naar .A-ntw’erpen-1-Tari-
burg (33/- voor een gedeeltelijke lading haver per lijn-boot in Juli), van 65/- naar India (pliis 5/-) en van 65/-
naar Denemarken (in Juni 50/-) betaald wordt. Ook cle
uitgaande lcolenvacli ton zijn behoorlijk opgelopen. Van
Rotterdam naar West-italië wordt thans 25/- betaald en
van de Oost- en Westkust van Engeland naar Zuid-Amerika
werd ondanks cle hogere . retourvr.chten, recentelijk
ruimte
01)
basis van 52/6 hevracht Typerend is tenslotte
de levendige vraag
t
naar ruimte op ,,timecharter”-basis, waardoor regelmatig een aantal schepen voor korter of langer duur aan de markt w’ordt onttrokken.
Kan dus op liet ogenblik van een ingrijpende verbetering
worden gesproken, de factoren welke hiertoe , hebben ge-
leid, zijn niet van zodanige aard, dat van een normaal
herstel kan worden gesproken. Het tegendeel is veeleer
het geval. Men kan slechts hopen, dat de internationale
spanningen diè tot de grotere vraag naar ruimte en het
vrij aanzienlijk herstel op de vrachtenmarkt hebben geleid,
niet tot een gewapend conflict op grote schaal zullen
leiden. Ook zonder een dergelijke ontwikkeling valt nochtans
niet te ontkennen, dat de huidige wereldsituatie de zö
dringend noodzakelijke verbetering op economisch gebied
op ernstige w’ijze belemmert. Immers, de huidige ,,opleving”
schept slechts schijnwelvaart.
Een van cle algemene vrachenmarkt vrij sterk af-
wijkenci verloop, toonde de tankvrachtenmarkt gedurende
het eerste halfjaar, zij het dat ook hier de invloed der
politieke sivatie zich doet gelden. indien men bedenkt,
dat de wereldtankvloot begin 1950 een totaal draag-
vermogen had van 25.465.787 tons tegen 24.909.299 tons
in Juni 1949 en 16.078.000 tons
Oj)
1 Juli 1939, dan is het
zonder meer duidelijk, (lat het’ verbruik van petroleum-,
producten, vergeleken met vôôr de oorlog, aanzienlijk
moet zijn gestegen, teneinde aan de zoveel groter vloot
regelmatig en lonend emplooi •te verzekeren. Dit is ook
inderdaad liet geval. Met name in de Verenigde Staten,
grootste verbruik&rs van petroleumprdducten, is het ver-
bruik in liet tijdvak 1938-1948 jdarhijks met circa 6
pCt toegenomen, terw’ijl blijkens liet enige tijd geleden
gepubliceerde rapport van de oliecommissie der O.E.E.C.
gedurende de jaren 1949-1953 met een stijging van het
verbruik in Europa van 9 pCt ‘s jaars rekening moet
worden gehouden. Weliswaar was – en is – een aantal
Amerikaanse tankcrs aan cle vaart onttroklcen, maar een
groot deel der Amerikaanse tankvloot vindt normaliter
emplooi in de Amei-ikaanse kustvaart. Als factor van
betekenis voor de tankvaart dient de voortdurend toe-
nemende betekenis .van het Midden-Oosten als productie-
centrum, in liet bijzonder voor Europa, te worden genoemd.
Dit blijkt ook uit het grote aantal bevrachtingen, vellce
regelmatig van cle Perzische Golf wordt geëffectueerd.
De maand Januavi zette in met een bevredigende vraag’ naar ruimte voor rekening der Engelse grote maatscliap-
pijen, die tevergeefs M.O.T.-schaalvracht plus 10 pCt
boden. Voorts waren ook Italiaanse en Scandinavische
bevrachters aan de markt en deze toonden eveneens
belangstelling voor Maart/April posities. in de Ameri-
kaanse kustvaart werd JJ.S.M.C.-schaalvraclit .minus
15 pCt voor het vervoer van donkere oliën en volle schaal-
vracht voor schone tankers betâald. In de vlgende maan-
den deden zih geen ingrijpende wijzigingen voor. Een
vrij groot aantal ladingen werd zowel in Februari als in
Maart bevracht, zij het dat de vracht’ voor spoedig be-
schikbare ruimte lager was, nI. M.O.T. minus 5 pCt.
liet merendeel der bevrachtingen, met name in dodkere
oliën, was voor relcening der Engelse maatschappij van
de Perzische Golf resp. de Caraibische Zee. Het
aanbod van schone tankers bleef hij voortduring beperkt,
hetgeen zich weerspiegelde ,in hogere irachten, t.w.
M.O.T. plus 7 pCt van de’ Caraibische Zee naar het
Verenigd Koninlcrij k/Eu ropees vasteland. In de Ameri-
kaanse sector waren de vrachten aanzienlijk ‘lager, nl.
‘[J.S.M.C. minus 33/47. pCI van de Gulf resp. Caraibische
Zee naar Noord-Amerika. In April was dd bedrijvigheid
zeer bevredigend. Weliswaar toonden de Engelse grote
maatschappijen geen hekCngstelling vobr tonnage op
langdurig timecharter, maar zi,( waren voortdurend aan
de markt voor reischarters. Een uitzondering vormde
wederom de Amerikaanse sector, waar de vracliten voor schone ladingen varieerden van U-.S.M.C.-schaalvrachit
minus 30 lot minus 33 pCt en voor donkere oliën van
minus 40 tot 45 pCt. In Mei werden verschillende ladingen
voor Scandinavische rekening bevracht, waarvoor reders
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1950
bevredigende vrachten konden bedingen. Zo werd o.a.
een schone tanker van handige grootte van Aruba naar
Noord-Noorwegen op basis van 42 Noorse Kronen, d.w.z.
MO.T.-schaalvracht plus 15 pCt gesloten, tei’wijl enkele
Juni-tankers voor Zweedse rekening van de Gulf naar
Scandinavië op basis van M.O.T. plus 5 è.
71
pCt werden
bevracht. De stagnâtie in de verscheping van olie van
Venezuela ten gevolge ener staking.had tijdelijk een terug-
slag op de vraag naar ruimte, maar in Juni werden de
zaken hervat en wel op basis van M.O.T.-schaalvracht
voor donkere oliën. De regelmatige vraag voor rekening
der grote maatschappijen vormde een niet te verwaar-
lozen , steun. Afgezien van bevrachtingen op reisbasis,
toonden de Engelse maatschappijen eveneens belangstel-
ling voor tonnage op basis van achtereenvolgende reizen
gedurende twaalf maanden.
1n tegenstelling derhalve met de algemene vrachten-
markt, was de stemming op de tankvrachtenmarkt ge-
durende de eerste zes maanden niet ongunstig en vergeleken
met het, eerste halfjaar 1949 zelfs beter. –
Sedert hebben .zich ook hier ingrijpende wijzigingen
ten gunste der tankrederijen -voltrokken. De vracht voor donkere oliën is opgëlopen tot M.O.T.-schaalvracht plus
71
k 10 pCt, terwijl ook de zgn. dollarvi’achten zoals
bekend accepteren Amerikaanse rederijen uitsluitend
vrachtbetalin in U.S. dollars – zijn ‘aangetrokken. Zo
wordt op het ogenblik U.S.M.C.-shaaIvracht minus
12 pCt voor – donkere olie van de Perzische Golf naar
Italië betaalt, ofschoon Franse bevrachters ei’ tot dusver
nog in geslâagd zijn Amerikaanse tonnage op basis van
U.S.M.C. minus 15 pCt te secureren. Schone tankers
blijven gezocht en tonnage is bevracht van de Carai-
bische Zee nar het Verenigd Koninkrijk/Europees vaste-
land tegen M.O.T. . plus 25 pCt en naar West-Afrika
tegen de volle U.SJVI.C.-schaalvracht.
Ook op basis van achtereenvolgende i’eizen gedurende
twee jaren, evt. timecharter voor een zelfde periode, zijn
de Engelse grote maatschappijen regelmatig aan de markt.
De laatste bevrâchtingen werden tegen de netto M.O.T.-
schaaivracht geëffectueerd. De Amerikaanse sector is
eveneens actief en vaster gestemd. Voor het vervoer van
donkere olie van de Gulf resp. Caraibische’ Zee naar Noord-
Amerika’s Oostkust wordt thans U.S.M.C.-schaalvracht minus 10 pCt en voor schone tonnage minus 5 k 10 pCt betaald. De vraag strekt zich uit tot Septernber/October
posities en de vooruitzichten voor de resterende maanden
van het jaar worden gunstig beoordeeld. Dit laatste geldt
trouwens evenzeer voor de overige sectoren vân de tank-
vrachtenmarkt, die weliswaar door de internationale
spanningen gestimuleerd werd, maar die, zoals uiteen-
gezet, reeds gedurende het eerste halfjaar,een niet onbe-
vredigend beeld toonde. Tot de vastere stemming op de
tankvrachtenmarkt draagt overigens de terughoudend-
heid der reders bij. Men toont weinig geneigdheid anders
dan voor spoedig beschikbare tonnage op basis der thans geldende vrachten af te -sluiten en rekent, waarschijnlijk
niet ten onrechte, met een geleidelijke verdere stijging
der vrachten.
Rotterdam,
1
‘September
1950.
C. VERMEY.
EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN.
DE LrQUIDITEITSPOSITIE IN DE TEXTIELBRANChE.
De huidige ivolprijzen hebben een ongekende hoogte
bereikt. Merino-wollen, die in April van het vorige jaar
tegen 85 pence per 1h verkocht werden, zijn via Januari
1950 over 128 pence opgeklommen tot 165/170 pence per
Ib, ‘terwijl ôrosshed-soorten minstens zo veel stegen in
prijs, nl. res. 32 pence per ib, 57 pence per 1h tot 80/2
pence per 1h. Menigmaal werden de oorzaken van deze
prijsstijgingen aangewezen, waarvan de voornaamste
gezocht dienen te .worden in politieke factoren, die een
grotere vraag, geringe voorraden en een relatief geringer
aanbod impliceren.
Ondanks de zeer hoge prijzen raken de textieldetaillisten
hun wollen goed toch zeer vlug kwijt. Onder druk van d.e
omstandigheden is men wederom op grote schaal gaan
hamsteren. Deze hamsterwoede zal echter wel wat af-
nemen, naarmate de thans geldende grondstoffenprijzen
door de consumenten tea volle moeten worden betaald.
hamsteren heeft voor de producent steeds een gevaar-
lijke zijde. De afzet immers is niet meer normaal en wordt
ten zeerste geflatteerd. Het is zeer verleidelijk voor de
,producent zijn omzet te vergroten, d.w.z. grotere hoeveel-
heden grondstoffen in te kopen, sneller en uitgebreider te
produceren en sneller af te leveren.
1-let algemeen verbruik is echter niet groter. Men hatn-
stert om zich van bepaalde artikelen voor de toekomst te
verzekeren. Een bepaald bericht is reeds voldoende om
aan het hamsteren een even abrupt einde te maken,
als hetbegin verrassend was. Maar na’Iat einde blijven
vele kopers uit de riai’kt en treedt een slapte op.
Toch’moet de textielfabrikant in plaats van aan uit-.
breiden juist aan inkrimpen gaan denken van zijn pro-
ductie, waarmee hij zeker veiliger zal spelen danmet het
betrekkelijk geringe voordeel, dat hij kan hebben met
,,die laatste order te plaatsen”.
Hoe immers is de situatie? Bezien we de grondstoffen-
prijs, zoals we die boven weergaven nog eens, dan valt
op, dat op het, huidige tijdstip de fabrikant precies twee-
maal zoveel gçld moet investeren in zijn ijzeren voorraad
als nodig was in September van het vorig jaar. Maar
niet alleen in zijn ijzeren voorraad, hij moet tweemaal
zoveel crediet openen bij import van wol en zijn debiteuren
staan voor een bijna tweemaal zo groot bedrag in zijn
boeken.
We spreken clan nog niet eens van de tweemaal zo
grote invoerrechten op een zelfde kwantum wol, of ver-
zekeringskosten of bankonkosten. Het wil alleen maar
zeggen, om eens met cijfers te spreken, dat een producent,
die een driemaandelijlcse voorraad heeft van 600 balen,
dus 60.000 kg, het vorig jaar (wanneer het’bijv. een
dekenfabriek hetref t) dus f 300.000 in voorraden grond-
stoffen had gestoken. Thans zal hij f 600.000 moeten op-
brengen om dezelfde hoeveelheid en kwaliteit de zijne
te kunnen – noemen. Wol op verscheping gekocht blijft
minstens drie maanden onderweg, mits ze tenminste uit
Nieuw-Zeeland komt, maar van Australië uit kan het wel’
vier maanden duren, daar, het verladen van de schepeh
daar geheel anders geschidt en een schip vele havens
aandoet, totdat het ,,vol” is, alvorens naar Europa te
vertrekken. We zullen dan van stakingen, die rampzalige
gevolgen kunnen hebben, nog niet spi’eken. De verzending
van Zuid-Amerika uit neemt ongeveer zes weken in beslag.
Om te importeren van overzee moet men dus enorme
bedragen vastleggen.
Zeer zeker ziji de banken niet genegeni om te hooi en
te gras credieten te verschaffen, voldoende groot om deze
omvangrijke financiële behoeften te kunnen dekken.
Geen bank is genegen om dergelijke grote prijsrisico’s
te dragen, want zelfs met de papieren in de hand zouden
zij bij een grote prijsval heel wat bedrijven, die een crediet-
politiek als boven beschreven voeren, moeten aanspreken.
Tenslotte komen de debiteuren met veel hogere posten
in de boelcèn voor. Men moet zich realiseren, dat die debi-
teuren, grossiers of detaillisten, de terugsiag het eerst
voelen en hun schulden minder snel zullen voldoen.
Op deze wijze komt er een heel gewicht te hangen aan
de financiële draagkracht van een textielbedrijf.
• Een voorzichtig beleid is in een dergelijk geval het
beste. Men kan veel verstandiger zijn’productie inkrimpen
en alleen die klanten bedienen, waarop men in voldoende
mate vertrouwen kan hebben in hun financiële positie.
II
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
763
11
Zijn grondstoffenvoorraad zo beperkt mogelijk houden,
zonder gevaar te lopen, dat er, hiaten ontstaan.
Zo min mogelijk bij banken in het krijt gaan staan.
Toch is het van de andere kant verkeerd om â la baisse
te speculeren; men moet alleen op de haisse voorbereid
zijn.
1-Jet zelf importeren kan men bijna volledig omzeilen.
De loco-markt te Londen kan dan misschien enkele pennies
per Ib duurder zijn, maar men kan via de handel in enkele
weken zijn grondstoffen in de fabriek hebben, zonder
gelden te moeten vastleggen in grondstoffen, die drie
maanden onderweg zijn.
We zouden dan ook drie conclusies mogen trekken uit
het bovenstaande.
De moeilijke liquiditeitsomstandigheden, te wijten aan
de exorbitant hoge grondstoffenprijs, noopt de textiel-
fabrikant in de eerste plaats zijn debiteuren in, de hand
te houden, daarnaast zijn productie niet onnodig uit te
breiden en zelfs liever wat in te krimpen, dan met middelen
van derden zijn productie te financieren; tenslotte, dat de
loco-markt te Londen verre te prefereren is boven het zelf
importeren vân de overzeese exportlanden uit.
Tilburg, 8 September 1950.
A. J. M. WOUTERS, econ. drs.
AANTEKENING.
DE MILLIOENENNOTA 1951.
Inleiding.
De ontwerp-begroting voor het jaar 1951 wijst een tekort
aan van f 117 mln tegen een tekort van f 367 mln op de
aanhangige begroting van 1950, hetgeen dus betekenteen
verbetering van f 250 mln. Dit deelt de Minister van
Financiën mede in de Millioenennota, die Dinsdagmiddag
aan de Staten-Generaal is aangeboden.
Alvorens over te gaan tot een beschouwing van de ont-
werp-begroting voor 1951 geeft de Minister een schets
van de budgetaire ontwikkeling tegen de achtergrond
waarvan deze ontwerp-begroting is te zien. Hij herinnert
er daarbij aan, dat in September van het vorig jaar een
sluitende begroting kon worden ingediend. Op datzelfde moment echter moest de Regering mèdedeling doen van
het genomen besluit tot devaluatie van de gulden. Dit
besluit heeft uiteraard voor de ontvikkelïng van de
financiële toestand van het Rijk vèi’strekkende gevolgen
gehad, welke ook op de begroting 1951 van invloed zijn.
Een tweede omstandigheid, waardoor de budgetaii’e
ontwikkeling na het ontwerpen iler begroting 1950 in
ongunstige zin is beïnvloed, vormden de besluiten der
Ronde Tafel-Conferentie, waarvan dé gevolgen zich o.a. manifesteerden op militair gebied.
Zoals bekend, werden ten gevolge van de zo juist ge-
schetste omstandigheden voor de hoofdstukken VIII A
(Oorlog), XIII A (Unie-aangelegenheden) en XIII B
(Uniezaken en Overzeese Rijksdelen) nieuwe wetsont-
werpen ingediend, terwijl voor hoofdstuk VIII B(Marine)
en voor
,
de begroting van het Landbouw-Egalisatiefonds ingrijpende Nota’s van Wijzigingen werden ingezonden.
Als gevolg hiervan veranderde het aanvankelijk geraamd
begrotingsoverschot voor 1950 ad f 20 mln in het eerder
genoemd begrotingstekort van f 367 mln.
Deze ontwikkeling in het lopende begrotingsjaar heeft de Regering met grote zorg vervuld en haar bij. de voor-
bereiding van de ontwerp-begroting voor 1951 steeds voor ogen gestaan. In de gevallen, waar dit zonder de
algemene beginselen van het regeringsbeleid aan te tasten
ook maar enigszins mogelijk bleek, zijn dan ook op de aan-
vankelijk opgestelde voorontwerpen aanzienlijke reducties
toegepast. Het resultaat hiervan was, dat de uitgaven
voor 1951 op een lager bedrag konden v.’orden gesteld
dan die van de aanhangige begroting voor 1950. Mede
dank zij een hogere raming der middelen kon het geraamd
begrotingstekort voor 1951 beperkt blijven tot f 117 mlii.
De ohtwerp-begroting 1951.
Tot goed begrip van de bedragen van de ontwerp-
begroting voor 1951 dienen echter een aantal punten in
aanmerking te worden genomen. De voornaamste hiervan
volgen hieronder.
Aangezien ten tijde van het samenstellen der ont-
w’erp-bcgroting 1951 de vraag, of en zo ja, in hoeverre het
beleid ten aanzien van de lonen en prijzen in de naaste
toekomst ongewijzigd zou kunnen blijveii, nog een onder-
werp van beraad uitmaakte, is deze gebaseerd op de
toen geldende lonen en prijzen. Met de inmiddels genomen
beslissing inzake de verhoging van de lonen is derhalve
geen rekening gehouden.
Ook hij de ramingen van aanschaffingen in het
buitenland is uitgegaan van de veronderstelling, dat de
op het moment van de opstelling der ontwerp-begroting
geldende prijzen in de naaste toekomst geen grote wijzi-
gingen zullen ondergaan. Of deze veronderstelling zal
worden bewaarheid is in het licht van de jongste ontwikke-
ling op internationaal gebied nauwelijks meer een vraag.
Onder de uitgaven van de Buitengewone Dienst 1
is begrepen een aanlooppost van 115 mln voor eventuele
werkloosheidbestrijding. Met deze post is tot uitdrukking
gebradht, dat gelden ter beschikking dienen te zijn tCn-einde terstond.een aaiivang te kunnen maken met maat-
regelen tot’ bestrijding van een onverhoopt toenemende
werkloosheid. Door dit bijzondere karakter is deze be-
grotingspost aan te merken als een reservering, welke
slechts zal worden aangesproken indien en voor zover de
noodzaak daartoe zich in de ioop van het jaar 1951 zal
voordoen.
Bij het opstellen van de ontwerp-begroting voor
1951 is voorts geen rekening gehouden met sommige uit-
gaven, omdat. de desbetreffende wettelijke regelingen nog
niet tot stand zijn gekomen. Onder deze posten zijn o.a.
begrepen de ontwerp-I-Iuurwet, de in uitzicht gestelde
salarisverbetering voor het personeel van het Lager-
Onderwijs; van het Nijverheidsonderwijs en van het Voor-
bereidend 1-loger en Middelbaar Onderwijs, liet ontwerp nopens het kleuteronderwijs (in voorbereiding), het wets-
ontwerp kinderbijslag kleine felfstandigen, ,het wetsont-
werp Overheidsaansprakelijkheid bezettingsliandelingen,
het wetsontwerp tot vérhoging van pensioenen met een
bijzondere toeslag en het ontwerp kindertoelagewet voor
gepensionneerden (voor zover betreft het militafr en
spoorwegpersoneel).
Sommige uitgaven zijn in de begroting opgenomen
tot bedragen, die. met een zeker voorbehoud moeten
worden aanvaard. In verband met de ontwikkeling van de internationale toestand moet bijv. worden gevreesd,
dat voor de bescherming van de burgerbevolking niet’zal
kunnen worden volstaan met een bedrag van 1 132.000.
,
,
Vari de ontwikkeling van de omstandigheden in Indo-
neië hangt het af, of het bedrag van 1 1. mln voor uitgaven,
voortvloeiende uit de door het Rijk verleende garanties aan bepaalde groepen burgerlijke overheidsdienaren en
gewezen burgerlijke overheidsdienaren van Indonesië en
hun nagelaten betrekkingen, voldoende, zal zijn. Voorts moet een bedrag van f20 mlnwegens bijdrage
aan de geldmiddelen voor Nieuw-Guinea nog als een zeer globale raming worden beschouwd, welke in verband met
nader ter beschikking komende gegevens nog wijziging
kan ondergaan.
Sinds de opstelling van de begrotingen voor Oorlog en
Marine, tezamen tot een bedrag van 1 859 mln, is inter-
nationaal de noodzaak gebleken de inspanning voor de
defensie nog te vergroten. Oök voor Nederland zal dit
een belangrijke verhoging van de defensie-uitgaven mede-
brengen. Het is de Regering nog niet mogelijk zich reeds
op dit moment een concrete voorstelling te maken van het
r
764
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20September 1950 –
hecira, dt met de verhoging der defensie-uitgaven zal
zijn gemoeid, maar de gedachten gaan vooralsnog in do
richting van een verhoging met 10
/t
15 pCt van het thans
voor de beide militaire departementen uitgetrokken
totale bedrag. In verband hiermede kan thans ook nog
niet worden aangegeven, welke beperkingen deze ver-
hoogde militaire krachtsinspanning op ander terrein met
zich zal brengen.
Sameiwattend oçerzicht.
De totaalcijfers van de ontwerp-begroting voor 1951
zijn samengevat in het hieronder volgende overzicht.
Ter vergelijking zijn daarin mede de bedragen van ‘de
aanhangige begroting 1950 en van de sindsdien opnieuw
herziene raming van cle. uitgaven en middelen over 1950
opgenomen.
TABEL T
Aan-
Herziene
Ontwerp-
OMSCHRIJVING-
raiTling
legroting
1950
1950
195-1
–
(in
inillioenen
guld ons)
GEWONE DIENST
2.909
3.201
2.954
Uitgaven
…………….
3.533 3.899
3.678
Middelen
…………….
Voordelig saldo
624 698 724
J1UITENGEVONE I)IENST 1
Uitgaven en ontvangsten van
aflopeiid karakter
‘ Uitgaven
…………….
778
1.104
653
Middelen
…………….
23
170
12
Nadelig saldo
755
934
641
GEWONE DIENST EN BUITENGEWONE DIENST 1
Uitgaven
– Middelen Nadelig/voordelig saldo
• Nadelig saldo Landbouw
–
Egalisatiefonds
Nadelig saldo
BUITENGEWONE l)IENST II
Ilapitaulsuitgaven en
-ont-
viisteii Uitgaven
599
1
1.220
1
635
Middelen
185
302
232
Saldo ……………….
—414
—918
—403
De herziene /aîning 1950.
Met betrekking tot de bedragen, welke in bovenstaand
begrotingsoverzicht zijn opgenomen voor de herziene
rarning 1950, wordt er in de Millioenennota op gewezen,
dat voor. de becijfering daarvan rekening is gehouden met:
a. te verwachted suppletoire verhogingen
01)
grond .van
wet of besluit en op grond van te laag gebleken ramingen;
h. onbeschikt blijvende bedragen;
c. hogere raming der middeleti.
.
– Onder de uitgaven van de Buitengewone Dienst 1
is -o.a. begrepen een bedrag van f 110 mln wegens om-
zetting – voor zover darvan naar verwachting gebruik
zal worden gemaakt – van herstelfinanciering, die in
het verleden heeft plaats gehad, in aanvullende bijdragen,
waartoe de Wet op de Materiële Oorlogsschaden de moge-
lijkheid opent. Voorts een bedrag van f73 mlnwegens
oorlogsschade aan de Nederlandse Spoorwegen. Deze uitgaven hebben wei budgetaire, dôch geen monetaire
betekenis. /
De middelen van de Buitengewone Dienst 1 omvatten
o.a. de. opbrengst van gerestitueerd iionetair goud ad
f 181 mln.
In de uitgaven van de luitengewone Dienst II is o.a.
de credietverstrekking aan Indonesië ad f 280 mln op-
genomen. Voorts is daarin begrepen de voorgenomen
kapitaaldeelneming in de Nederlandse Spoorwégen ad
f290 mln; dit laatste bedrag heeft uitsluitend budgetaire
en geen monetaire betekenis.
‘Onder de middelen voor 1950 zijn nietopgenornen de
ten behoeve van uitgaven op de begroting 1950 vrijge-
geven bedragen van het saldo der speciale rekening bij
De Nederlandsche Bank, waarop de tegenwaarde in
guldens van de dollarschenkingen in het kader van het
Europese Herstel Programma wordt gestort.
Evenmin is bij de herziene raming der uitgaven rekening,
gehou’den met de hiertegenoverstaande uitgaven.
De ontwerp-begroting 1951.
–
Vergeleken met de herziene aming voor 1950 wijst de
ontwerp-begroting voor 1951, wat de Gewone Dienst, . de
Buitengewone Dienst 1 en het nadelig saldo van het
Landhouw-Egalisatiefonds gezamenlijk betreft, een ver-
betering van liet budget aan van f 355 mln. Dit resultaat
is het gevolg van een lagere raming van de uitgaven der
Rijksbegroting ad t 698 mln, een lagere middelenraming,
ad f 379 mln en een lagere raming van het nadelig saldo
van liet Landbouw-Egalisatiefonds ad f 36 mln.
Evenals liet vorige jaar is in de Millioenennota een op-
sommirig gegeven van drie belangrijke categorieën van
uitgaven, welke tezamen een zeer groot deel van liet
budget uitmaken. leze drie categorieën zijn:
militaire uitgaveii in eigenlijke zin … ……. f 818 mln
uitgaven voor oorlogsherstel …………f 461
dienst Stâatsschuld
…………………f
713
f1.992 mln
1-
lierbij zij aangetekend, dat van de drie categorieën
alleen de uitgaven wegens oorlogsherstel geen tendentie
tot stijging vertonen. Onder de militaire uitgaven
\
1
oor
1951 zijn niet begrepen de verhoging met 10
k
15 pCt in
verband met de reeds eerder ter sprake gebrachte ver-
hoogde inspanning voor de defensie.
Nadere speciflatie oan uitga oen.
Een uitvoeriger specificatie van de totaalcijfers van de
uitgaven voor de verschillende onderdelen van staats-
zorg geeft, mede wat de herziene raming 190 betreft, het
volgende beeld (zie tabel II, blz. 765).
Opbrengst der rij/csmiddelen
In een nadere beschouwing van de opbrengst van de
middelen betoogt de Minister, dat de tot dusverre bekende
gegevens omtrent de helastingopbrengsten over 1950
Vvijzen in de richting van een ruime overschrijding van de
aanvankelijke ramingen. Met name komt dit hij de niet-kohierbelastingen tot uiting, waarvan de baten in het al-
gemeen sneller op veranderingen in de economische om-
standigheden reageren dan die der kohierbelastingen, o.a.
omdat ten aanzien van
–
deze laatste in het opleggen van
aanslagen nog steeds enige achterstand -bestaat.
De voor 1951 verwachte belastingopbrengstal overeen-
komstig het hierondervolgcnde schema over het Rijken
de lagere publiekrechtelijke lichamen -worden verdeeld.
De bruto-opbrengBt der helastingmiddelen
–
is op basis van de thans bestaande wet-
–
–
geving geraamd op
……………….
f 4.057 fnln Indien rekening woi-dt gehouden met de thans
hij de Staten-Generaal aanhangige be-
–
–
lastingontwerpen, vermindert deze op- –
brengst met
. …………………..f
174
Raming inclusi0f wetswijziging ………. t 3.883 mln
Hiervan komt ten bate van:
het Gemeentefonds ……f 421 mln
-het Provinciefonds
t
25
het Landbouw-Egalisatie-
fonds (aandeel gedistilleerd
accijns)
…………….t
8 mln
f 454 iiiln
Blijft ten bate van het Rijk …………f 3.429 mln
3.687
4.305
3.607
3.5513
4.069
3.690
131
236
+
83
236 236 200
367
.
472
117
20 September 1950
ECON
‘
OMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
765
TABEL 11.
Ooe,zichl ooit de uitgaoen
000
de oerschillende onderdelen och staalszorg.
(in naillioenen gul(Iens)
Buitengewone
1
Bultenewone
Gewone dienst
‘
van
DiensLH
‘fl
“
o
?carter
(.Kapitaalsuitgaven)
ONDERDELEN VAN STAATSZORG
IIer’i..
Ontw.
ljerz.
Ontw.
]Ier.
Ontw.
ranhing begr. ranhing hegr.
raming herr.
1950
1951
1950
1951
1950
1951
Builenlanclse
dienst
………….
……………………..
………
46
.
62
0 0 0
–
PolItic
en
justil
…………… ……………………..
.
•l 95
194
1’1
10
4
3
387
412
0
–
10
10 33
22 708 436
–
.
3
711
588
.
21 t
96
154
134
95 93
–
0
83
10′
30 28
3
1
441
111
handel en
nijverheid
3)
27
25
3
1
91
79
Landbouw er, visserij
3)
OS
64
13
9
9
.
Onderwijs,
Kunsten
en Wetenschappen ‘)
……………….
…
herstel
oorlogsschade
……………………………….
…..
13
S
Ii
3
–
–
Militaire
uitgaven
in
eigenlijke-zin
)
………………….
…
Waterstaat
……………………………………..
…..
t’rijssubsiclies.
exel. Landbouw-Egalisatiefonds
…………..
–
22
–
.
–
Verkeer
(mcl.
luchtvaart)
……………………………
…..
…..
/,53
/80
75 38
2
t
Distributie-,
contrôle-
en
prijshehcersingsapparaat
……….
…..
45
…..
50
32
48
26
10
–
27
………..
26
8 8
280
Algemeen bestuur (ie t val end e
oud er de hiervoor vernield e
–
Sociale
voorzieningen
………………………………..
…
Volkshuisvesting
………………………………….
….
136
146
3
1
0
0
Unie-aangelegenheden
er,
Overzeese
]tijksclelcn
…………
..
Uitkering aan gemeenten wegens wegvallen oncicrnemingsbe-
.
128
–
– – – –
Ondler(lelen
van
staatszorg)
……………………….
…
Niet toegerekendle calegorietn van uitgaven:
lasting
……………………………………….
.
.
Nationale
Schuld
………………………………
572
550
. –
–
Afschrijvingen
………………………………..
80
–
–
–
–
Pensioenu
cl
itgaveir,
wachtgelden
c………………..
‘
48
.
140
1
.
0
….86
3.201
2.954
1.104
653 1.220
635
Totaal
…………………………………………..
..
..
– –
236 200
–
–
Landbouw-Egalisatieîonds (netto-kbsten subsidliepolitiek)
….
..
Totaal-Generaal
………………………………….
.
3.201
2.956 1:340
t
853
1.220,
635
‘) hieronder mccle begrepen cle uitgaven voor het land- en tuin-
bouwonderwijs en het totale rijkssubsidie aan de Centrale Orga-
nisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onclerzbek.
‘) Uitgegaan is van (le uitgaven van cle Departementen van Oorlog
en van Marine. hierop zijn in mindering gebracht. de op die
hoofdstukken voorkomende uitgaven voor dlemobilisatievoor-zieningen (voor zover daaronder nog geraamd, zijn deze tot de’ sociale voorzieni)gen gerekend), die voor militaire pensioenen
Voor de uitkering aan het Gemeentefonds is aangehou-den een bedrag van f 421 mln, zijnde’11,7 pCt van de op-
hi’engst der daarvoor in aanmerking komende belastingen.
Door cle voorgestelde verhoging van het percentage voor
de jaren 1951 en 1952 van 8 tol 11,7 zal uit de opbrengst der heldlstingen aan liet Gemeentefonds een zodanig be-
drag toevloeien, dat dit fonds •in staat wordt gesteld,
behoudens de gebruikelijke uitkeringen, aan de gemeenten
wegens afschaffing van de ond ernemingsbelasting een
zodanig hedrag uit te keren, dat *ôrdt voorkomen, dat
zij in de overgangsjaren 1951 en 1952 ten gevolge van de afschaffing van die belasting in budgetaire moeilijkheden
ko iii en. –
Analyse ,ra.ar /costencaiegorieën.
Dit jaar bevat de Mil.lioenennota een geheel aleuw ‘onder-
werp, ni. een analyse van de begroting 1949, 1950 en 1951
naai’ .kostencategoriêën, aangepast aan de methode van
de nationalé boekhouding. liet blijkt, ‘dat hel netto
beroep van het Rijk op de nationale middelen voor 1949,
1950 èn 1951 resp. bedraagt fl.438 mln, f 1.957 mln en
fl.75] mln.
**
*
Uit een opgave de” Nationale Schuld per 30 Juni 1950
blijkt, dat de totale binnenlandse schuld sedei’t 30 Juni.
1949 steeg van f 22.834 mln tot f 23.251 mln, tei’wiji de
buitenlandse schuld in hoofdzaak tengevolge v,an de koers-
wijziging van de gulden (1 816 ii1n) met f 934 min tot
1′ 3.453 mIIn toenam.
In de paragraaf over bijzondere onderwerpen geeft de
Ministei’
0.8.
een uiteenzetting van het onderliitge verband
tussen het bouwpiogi’arnrna en de Rijksbegroting,
teneinde
een inzicht .t geven in het aandeel van het Rijk in de
totale bouwactiviteit.
liet bouwpi’ogramma geeft aan, voor welke bedragen,
gespecificeei’cl naar de hij liet programma onderscheiden
soorten van werken, gedurende een bepaald kalendei’jaar
in verband met de beschikbare arbeidskrachten, geld-
middelen en materialen, goedkeuring zal kunnen worden
(ondergebracht’in cle rubriek pensioenen) en die voor loodswezen
• cmi voor hydlrografie (opgenomen in de rubriek Verkecr). Daar-
entegen is wel rekening gehouden met cle uitgaven van het
Departement voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen voor de
landmacht in Suriname, in cle Nederlandse Antillen en in Nieuw-
Guinea.
3)
Voor zover deze uitgaven niet aan andere onderdelen zijn toege-
rekenci (o.a. distributie-, contrôle-en prijsbeheersingsaparaat).
verleend aan de uitvoering van werken op het gebied van
waterhouw, spoorwegbouw, wegenbouw, burgerlijke, of
trtiliteitshouw of op enig ander gebied van de houwnijver-
heicl met inbegi’ip van onderhouds-, hei-stel- en sloop-
werken. .
lIet bouwplan 1951 dat dus als de grondslag mag
worden gezien voor hèt te voeren bouwbeleid, sluit op een
totaalcij fer van f 1.474 mln. 1 Ioewel de bouwprogramma’s
1951 en 1950 niet direct vergelijkbaar zijn, valt, na enige
correctie van het laatste, to constateren, dat het bouw-
plan 1951 f 110 mln hoger ligt. Do toegenomen arheids
productiviteit en de betere materiaalpositie maken deze
verhoging aanvaardhar.
Van het bouwplan komt ongeveer f 403 mln ten laste
van de rijksbegroting. Dit beteknt, dat een bedrag van
ruim 1 1 m,’d zal worden gefinancierd dooi’ de lagei’e
puhi ieki’echtelijke organen en door pai’tièul ieren.
Sloibeschuwieg.
De Min
–
istem’ van Financiën besluit de Millioenennota met enige opmerkingen over de ontwikkeling der Neder-
landse economie en brehgt daarbij in liet koi’t enkele
vi’aagstukken en moeilijkheden te,’ sprake, welke momen-
teel in liet beleid van de Regering de bijzondere aandâcht
vragen.
Aan een daarbij verstrekt cijfei’rnatig overzicht wordt het volgende ontleend.
–
1946
, 1947
1948
j
i
1949
(in ni i Iliarclen gul cl eims)
Nationaal inkomen tegen markt-
prijzen
…………………
..9,93
12,6
14,7
15,80
‘J’ekort betalingsbalans lopende
rekening
………………
..1,15
1,65
1,14
0,30
m
Consuptie door gezinnen
. . .
8,05
1 h09
10,88
11,-I5 –
Overheidsbestedingen
.
………..2,20
2,19
2,42
2,50
Netto-investeringen in bedrijven
0,83
1,55
1,90
2,45
Duidelijk komt in deze cijfers naar voren, dat Nede,’-
land reeds belangrijke vorderingen heeft gemaakt op de
weg naar zelfstaiidigheid ten opzichte van het buitenland.
Leidde de vôlstrekte
–
ontoereikendheid van de binnen-
7
7,
766
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 September 1950
landse pioductie in het verleden er toe, dat voor f1,15
mrd een beroep
op
het buitenland moest worden gedaan,
in de jaren 1948-1950 is, vooral onder invloed van het
herstel der binnenlandse productie, dit bedrag in snel
tempo gedaald.
Wat het herstel van de binnenlandse productie betreft,
heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek onlangs het
reële nationale inkomen over 1946 en 1949 op resp. 91 en
125 pCt van dat van 1938 geschat. Dit laatste cijfer mag
zeker bevredigend worden genoemd, zelfs wanneer men de
toeneming van de bevolking in deze elf jaren met 15 pCt mede in aanmerking neemt.
Tot dit resultaat heeft in belangrijke mate de Marshall-
hulp bijgedragen.
Uit een en ander ti’ekt de Minister de conclusie, dat zich
tijdens de afgelopen jareh, in grote lijnen gezien, een
duidelijk economisch herstel Ifeef t voltrokken. Dit feit
mag er echter niet toe leiden, dat men de grote moeilijk-
heden, waarvoor ons land in economisch opzicht nog
steeds staat, uit het oog zou verliezen.
In dit verband wijst hij op de grote zorg, die de betalings-
balans nog altijd vereist. Aangezien de buitenlandse hulp
in hét fiscale jaar 1950/51 aanzienlijk lager zal zijn dan in
het jaar 1949/50 is een verbetering van de betalings- en
met name de handelsbalans ten opzichte van de toestand,
zoals die zich de laatste maanden heeft ontwikkeld,
dringend nodig. De betalingsbalanspolitiek is in wezen
gericht op het bevorderen van evenwicht tussen de in de
verschillende economische sectoren uitgeoefende vraag
naar goederen en diensten enerzijds en de uit de binnen-
landse productie rechtstreeks of via internationale ruil
beschikbaar komende reële middelen anderzijds, terwijl
daarnaast uit genoemde internationale ruil de middelen
gevonden moeten worden om de aflossingen op de buiten-
landse schulden te bestrijden. Ondr de huidige omstandig-
heden valt daarbij de nadruk op het vermijden van een
teveel aan binnenlandse koopkracht. Een zodanig .teveel
zal steeds een gevaar betekenen voor de betalingsbalans.
Als gevolg van de tot stand gekomen intene en externe
liberalisatie van het economisch verkeer zou de nadelige
invloed thans echter in versterkte mate tot uiting komen.
De op dit moment bestaande toestand kan uit dit
gezichtspunt als niet onbevredigend worden gekenschetst;
wel blijft grôte waakzaamheid geboden, zoals de vergro-
ting van het invoersaldo onder invloeden van tijdelijk
karakter in de afgelopen maanden aantoont.
Van de factoren, welke van invloed zijn op de binnen-landse monetaire ontwikkeling, meent de Minister in het
kader van deze beschouwing in het bijzonder de begrotings-
politiek onder de aandacht te moeten brengen. 1-Jij acht
het in dit verband van betekenis, dat de ontwerp-begroting
1951, vat betreft de Gewone Dienst, de Buitengewone
Dienst 1 en het Landbouw-Egalisatiefonds tezamen, een
tekort aanwijst van f117 mln; het nadelig saldo van de
Buitengewone Dienst II bedraagt ruim f 400 mln. Voor de
ontwikkeling van ‘s Rijks Kas in het kalenderjaar 1951 is
mede het beeld van de begroting 1950 van belang, aange-
zien een deel der daarin opgenomen ontvangsten en uit-
gaven eerst in ‘1951 zal worden geëffectueerd; ander-
zijds zal, wat de ontwerp-begroting 1951 betreft, overloop naar 1952 plaatsvinden.
Naast deze normale overloop dient de abnormale over-loop in aanmerking te w’orden genomen. Deze is thans in
hoofdzaak beperkt tot de’ invloed van het inhalen i.an
achterstand in de belastingheffing. Ook voor 1951 kan uit dezen hoofde nog op een zekere versterking van de
kaspositie worden gerekend.
**
*
De Minister meent, het geheel overziende, als zijn mening
te moeten uitspreken, dat, waar de mogelijkheid van het
optreden. van ongewenste tendenties niet geheel is iiit-
gesloten,de feitelijke ontwikkeling met nauwgeetheid
dient te worden gevolgd en dat iedere eventuele ver-
dere verhoging van uitgaven, waar geen verhoging
van middelen tegenover staat, slechts verantwoord is
te achten, indien deze dooi’ verlagingen elders kan worden
gecompenseerd.
.. ‘
1-Jij wijst er tenslotte nogmaals op, dat de economische
ën financiële problemen, waarvoor ons land zich ziet ge-
steld, thans worden gecompliceerd door de gebleken nood-
zaak tot vergroting der militaire paraatheid. Het valt niet
te ontkennen, dat de grotere militaire krachtsinspanning
de oplossing dezer problemen in verschillende opzichten
verzwaart. Een vergroot beslag op goederen en diensten
voor militaire doeleinden betekent onvermijdelijk, dat het
deel der reële nationale middelen, dat ter beschikking
komt van de civiele sector, dienovereenkomstig vermin-
dert, behoudens voor zover die additionele militaire
goederen en diensten in het kader der militaire samen-
werking om niet verkregen worden.
Enerzijds zullen de uit deze constellatie voortvloeiende
offers naar billijkheid dienen te worden verdeeld, ander-
zijds dient het streven er op te zijn gericht, de verwezen-
lijking van de doeleinden der economische politiek op
lange termijn zo min mogelijk te schaden.
De nieuwe situatie bemoeilijkt o.a. het voorkomen van
hernieuwde verstoringen van het monetair evenwicht;
zij vereist met andere woorden de aanpassing van de in
de civielé sector door verbruikers, bedrijfsleven en Over-
heid uitgeoefende vraag aan het relatief verminderde aan-
bod van reële middelen. Het uitblijven van een zodanige
aanpassing zou ook de betalingsbalanspositie ernstig
bedreigen; deze positie wordt reeds bemoeilijkt door de
prijsstijgingen op de wereldgoederenmarkten, welke,
gezien de samenstelling van het Nederlandse in- en uit-
voerpakket, leiden tot een achteruitgang van de ruilvoet.
Zetten deze tendenties zich voort dan zal het treffen van
anti-infiationistische maatregelen noodzakelijk zijn. Bij
voorkeur zullen deze in internationaal verband dienen te
worden genomen, doch daarnaat zal ook nationaal,
voor zover autonoom optreden resultaat belooft, een
doelbewust beleid zijn geboden.
Het tekort, dat de ontwerp-begi’oting voor 1951 ver-
toont – ondanks alle inspanning om haar sluitend te
maken – wijst er op, dat het financieel beleid aan een
critische herziening dient te worden onderworpen vôôrdat
besloten wordt tot nieuwe uitgaven, die niet zelf tot een
rijker vloeien der middelen bijdragen of op andere wijze,
wat haar monetair effect betreft, bijv. dooi’ het plaatsen
van leningen, kunnen worden gecompenseerd. Het inhalen
van de belastingachterstand levert nog een zekere reserve
op, maar deze factor is, van voorbijgaande aard èn mag
derhalve bij de bepaling van het toelaatbare, uitgaven-
niveau niet in aanmerking worden genomen en dient
bovendien bij voorkeur voor schuidaflossing te worden
gebruikt. Het gevaar, dat ‘s lands financiën bedreigt, be-
staat vooral hierin, dat het verlangen groot is om in de
vele noden en behoeften, die ervaren worden, tegelijkertijd
en zo goed mogelijk te voorzien, terwijl de financiële
toestand selectie en beperking eist. Bij de samenstelling
der onderhavige begroting is reeds veel beperking betracht.
Als verdere uitgaven onvermijdelijk blijken, zal er méér
beperkt moeten worden. Daarbij dient volledige bereid-
heid te worden gewekt om elke uitgave binnen het strikt
noodzakelijke te houden en haar te plaatsen in het al-
gemeen kader van een verantwoord begrotidgsbeleid.
– Slechts zo komt het hoogste belang .van het land tot zijn
recht en kan rechtvaardigheid worden betracht jegens
het gehele volk.
20 September 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
767
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De goidmarkt.
hoezeer er ook over inflatie gesproken moge worden
en hoezeer de prijsstijging een feit moge zijn, van een
toeneming van de geidhoeveelheid is in ons land momenteel
nog geen sprake. De bankbiljettencirculatie schommelt
reeds maandenlang om een irijwel constant gemiddelde
heen en ook de girale geldhoeveelheid vertoont weinig
verandering. De banken verwachten in dit opzicht blijk-
baar voor dç naaste toekomst geen ommekeer. Ondanks het
feit, dat er in September en October relatief veel schatkist-papier vervalt, vergrootten zij hun saldo’s bij de circulatie-
bank gedurende de verslagweek met f 8 mln tot 152 mln.
De marktdisconto’s gaven een verdere daling te ‘zien.
Eén- t/m driemaandpapier werd gevraagd tegen-1} pCt,
langer lopende termijnèn tegen 1/ pCt, met uitzondering
van het schaarse Februaripapier, dat op pCt werd
gezocht. De callgeldnotering werd op de laatste dag van
de week van 1 pCt tot het minimum van f pCt verlaagd.
Dc kapitaalmarkt.
‘De koersen op de aandelenmarkt ondergingen gedurende
de tweede helft van de verslagweek een daling, waardoor
het koerspeil per saldo slechts een bescheiden vooruitgang
ten opzichte van de vorige week vertoonde. Het inflatie-
sentiment bij het beleggend publiek bleek gedurende de afgelopen week bij enige gelegenheden niet zo sterk als
de beroepshandel had verwacht, waardoor de laatste de
verwachte winsten op in ânticipatie gekochte stukken
niet kon binnenhalen. –
Opvallend was dc ‘voortdurende stijging van het agio
van de Amsterdamse koersen van Amerikaanse effecten
boven de New Yorkse noteringen. Was dit agio enige
maanden geleden vrijwel verdwenen, thans bedraagt het
10 pCt. Dat Amerikaanse fondsen pp velen een groter
aantrekkingskracht uitoefenen dan Nederlandse waarden,
is niet verwonderlijk. In eerstgenoemd land toch bestaat
veel minder het streven – zowel bij Overheid als onder-nemers – om aan de aandeelhouders zoveel mogelijk de
voordelen van risicodragende belegging, te onthouden.
T-let behoeft weinig betoog, dat een dergelijk verschil in
,,klimaat” juist in deze tijd, nu de meeste aandelen-
aankopen behoud van koopkracht, d.w.z. de hoop op een
in depreciërend geld uitgedrukte koerswinst, ‘ ten doel hebben, van de grootste betekenis is.
Gedurende de verslagweek viel er een groter aanbod van
obligaties te constateren. Voor een gedeelte worden hier-
door waarschijnlijk de gelederen van de ‘particuliere obli-
gatiebezittérs verder gedund. Voorts ligt het voor de hand,
dat ondernemingen, die bijv. over verhandelbaar geworden
investeringscertificaten beschikken, deze thans van de
hand zullen doen, wanneer de grotere eisen, die de voor-
raadsfinanciering i.v.m. de prijsstijging gaat stellen, dat
wenselijk maken.
‘Aantl. imlexcijfers
8Sept.1950 15Sept.1950
Algemeen
…………….154,2
. 156,6
Industrie ………………217,9
22] ,2
Scheepvaart …………….. 164,1
1134,4
Banken ….
…………….
.123,7
124
1
8
Indon. aandelen
……….
55,8
57,4
Aandelen
A.K.0 .
………………
171
174f
Philips ………………..227f
232
Uhileyer
……………….226f
234
H.A.L. ………………….
172
.
172
Amsterdam Rubber
1341
137f
H.V.A. ………………….
126′ 126
Kon. Petroleum
………..302f
808
Staatsobligaties
2f pCt N.W.S. …………
79f
79
3-3f I5Ct 1947 …………973/s ’97
3 pCt Invest. certif .
……
.
3 pCt Dollarlening
981
99
GRAFIEKEN.
Gemiddeld beschikbaar gekomen hoe peelheid tabaksproductcn
in
1’*Tederland,
1923-1949.
Aantal sigaren en sigaretten per hoofd de,’ bc’olking.
si
a
g
r
a
e
r
i
en
’23
1925
. 1930
1935
.
191,0
1046
1950
Kerf tabak per hoofd der beoolkin..
7
’23 1925
1930
1933
1940
1945
1950
Tot ide waarde der tabaks producten per hoofd der beQolkin.
g Id.
7
/.
0
Bron: C. B. S.
STATISTIEKEN.
DE NEDE1LÂNDSCIIE
.
BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
‘
.a
Ia
IQ.a
O
5)
Id
.
.
‘a5
‘
0
1
Pl
‘
30
Dec. ’46’
700.876
4.434.786
100.816
153.109 2.744.151
7 Aug. ’50
885.598
250.076
1
966.932
55.586
2.855.361
14 Aug. ’50
885.788
247.224
954.121
53.710
2.837.409
21 Aug.
1
50
886.072
320.159
1
904.774 51.553
2.824.438
28 Aug. ’50
886.369
341.414 895.699 54.449
2.846.518
4 Sept.’50
886.641
305.337
j
950.193 50.840
2.873.000
11 Sept.’50
886.912
338.902 927.352
52.994
2.818.903
18 Sept.’50
887.265 298.466
973.025 50.546
2.773.298
Saldi in rekening courant
1
,’3′-0
,
51
1
Q
I°:’
,5
–
,6ç95,
aa
‘s,.3.0
.
C/)
1_
30Dec.’46
1
–
7 Aug. ’50
357.807j1021.040
1.709
44.275
475.514
482.883
14 Aug.’50
346.09711078.471
1.648
.45.353
475.303
421.491
21 Aug. ’50
310.563
1162.059
1.639
53.079
495.578 384.697
28 Aug. ’50
280.918 1209.584
1.637
48.855
507.664
338.792
4 Sept’50
212.995
1209.584
1.635
64.312
545.025
371.260
11
Sept.’50
269.782
1209.584
1.633
51.825,
553.166
369.572
18 Sept.’50
271.260 1209.584
1.633
47.208
563.281
397.847
600
1,00
200
0
‘9
2.00
1.00
0
50
25
1
9
Beschikbare krachten
9
DOCTORANDUS ECONOMIE
bedrijfseconom. richting, 29. jaar, enige jaren ervaring op fin.
afd. bij groot bedrijf, zoekt zo spoedig mogelijk passende
verantwoordelijke functie met goede vooruitzichten. Br. onder
no. ESB 1829, bur.. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
BANKAGENT
47 jaar, alg. ontw., representatief, ongehuwd, gedurende 22
jaar werkzaam in Indonesië, laatstelijk agent grote bank-
instelling te Djakat’ta, zoekt
LEIDENDE FUNCTIE
bij Bank of grooteoncern in Indonesië, Zuid-Afrika of Neder-,
land. Er. onder no. ESB 1833, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schiedam.
JURIST-ECONOOM
sinds vele jaren werkzaam op het gebied belangenbehartiging
bedrijfsleven, administratief onderlegd, bewerker leerboeken
Handelskennis en’ Handelsrecht, zoekt wegens opheffing Vak
groep, waarvan secretaris, werkkring bij onderneming of or
–
ganisatie, c.q. secretariaat ondernemersorganisatie. Br. onder
no. ESB 1832, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
FUNCTIE GEZOCHT
Doctoranda Engelse taal- en letterkunde, met vertaal-
ervaring, zoekt functie als vertaalster bij particulier
bedrijf .02 overheidsinstelling. Br. onder no. ESB 1834,
bureau van dit blad, Postbus 42, Schiedam.
got
F4tattzt’
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL
OPINION
*
Contains most
complete range
of
British economic
and financial
statist-
ics published in any weekly journal
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post (ree-
to include all supplements)
£
3:2:6
(f1
33,40)
LOZ’TDOH: 61 CAI’TNON STREET, E.C. 4
Het Economisch-Technologisch
Instituut Over-
ijssel vraagt voor spoedige indiensttreding:
geroutineerd
EC0N00M-GE0GRAAF
liefst met opleiding Nederlandse Economische
Hogeschool te Rotterdam.
Brieven met uitvoerige inlichtingen te richten
aan het Economisch-Technologisch Instituut
Overijssel, Postbus 78 te Zwolle.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Ifoochstraat
s,
Rotterdam (W). Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Cent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel. –
Vraag en Aanbod Inzake Kantoorbehoerten, Brand kasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.
FABRIEKSPAND
‘
Te koor aangeboden Fa-‘
7
voorkomende
kel
‘briékapand, ‘met woonhuis,
fabrieksruimte 250 m-, voor-
zien vân electr., gas en wa-
gevalen
terlejding. Te bévragen J.
deze rubriek in
– VAN DE KAMP, Halvink-
huizerweg 13b, Putten (Gld.-)
‘Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce In
,,Economisch-Statlstische Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit Is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer . van dezelfde week worden opgenomen.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per,
jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting 7Jan de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brusset
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) t
26,—
,
overige
landen f
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aén het Bijkantoor’ Westee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende adverténties te ricliteri ‘aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven z.z, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 6). Advertentie-tarief t
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacature&’ en ,,l3eschikbare krachtën”
f o,do per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs