Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1739

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 6 1950

AU TEURSRE
di

IT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL,
NIJVERHEID,
FINANCIËN-

EN VERKEER

UITGAVE VAN HET t”EDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

,

WOENSDAG 6 SEPTEMBER ‘1950

No. 1739

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vriës; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretari.s: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VA’N ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen ênz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.’

INHOUD:

Blz.

De artikelen van deze week

………………….
711

Sommaire,

summaries

………………………
711

Dollars en toerisme
door J. F. van Saarloos ……..
712

De financiering van het visserijbedrijf
door A. G. U.

Hildebrandi

…………………………….
714

Gemeentelijke planning en sociaal-economisch onder-

zoek door P. de WolfJ

……………………..
716

De rundveehouderij in Nederland
door A. R. van Nes
719
k

I n g e z o n d e n

s t u k :
N.V.
Borenfabriek Ilofa
door L. B. S. Larkins
met naschrift van
J.

J.

van

Vottenhoven

……………………
721

B o e k b e s p r e k i n g
1
1
Jiysiscli

en economisch-geografische beschouwingen over
de Rijn als Europese rivier,
bespr. door P. ran Zuuren
.
721
Aantekeningen:
Demoratlo

In

het bedrijf

……………………….
722

Meningen

over

fluitslands

,,dohlar-drive”

…………..
723

Geld-

en

kapitaalmaikt

……………………
725

G r a f i e k e n :
De buitenlandse handel van do Verenigde Staten
……..
725
Statistieken:

T
Bankstaten

………………………………….
725
Stand

van

‘s Rijks

Kas

…………………………
726
Indexeijfers van grootliandelsprijzon in Nedorland
726
De kolenpositie

van

Nederlaud

……………………
727
Productie aan nieuwe verzekeringen van
57
lovensvurzeko-
ringinaatsciiiippiJeii

in

Nederland

………………
727
De

kolenpositie

van

België

……………………..
727
PrijsindexclJfers van het gezinsverbruik in Nederland

. . . .
727

DEZER DAGEN

stijgen de prijzen. Wie zou dat, gemeenzaam uitgedrukt,
aan zijn laars lappen, als ook dat lappen juist 15 pCt meer
gaat kosten? Niemand kan zich momenteel aan de druk
van het wisselspel van prijzen en lonen onttrekken. Geen.
groep spint er garen bij.
Zeker niet die, welke men met Constantijn Huygens
zou kunnen aanroepen met: ,,Jouwer liefde mien ick die
van vers pp ‘t kusse vicht”. De overheden uit deze periode
hebben een onbarmhartige taak. Zo ondoorzichtig is de
toekomstige situatie, zo volkomen ontbreekt het postulaat
der transparantie, waaraan de economisten zich yoor

hun evenwichtsconstructies zo graag vastklemmen, dat
men bij elke beslissing een betoog kan houden, dat het

verkeerd is, als men de klemtoon laat v’allen op andere,

onbekende grootheden. –

In Nederland zijn de onderhandelingen over een loons-
verhogiig in samenhang niet maatregelen ten opzichte

van de prijzen intens gevoerd, niet tot een afsluiting

gekomen en ter decisie aan de wijsheid van de Regering
overgedragen Wijshed, diè ‘volgens Coornhert is ,,een
ontwyfelycke wetenschap der dinghen die te begheren
ende te vlieden staan”

Wat is te begeren?..Ongtwijfeld vermindering van het

welvaartstekort, maar om een Nederlandse wijsheid te
gebruiken, die waarschijnlijk even oud is als die van Coorn-

bert: ,,Maak maar eens een vuist, als je geen hand hebt”.
Het feit, dat Nederland na de oorlog nog nauwelijks bij bloed begint te komen, is een gegeven; de stijging van de
wereldmarktprijzen is een gegeven; het opzij zetten van
een groter deel van het nationaal inkomen voor de defensie

is, met instemming van de overgrote meerderheid van de
Nederlanders,. een gegven. Te begeren is derhalve on-
getwijfeld verhoging van de productiviteit.
\’Vat is te vlieden? Een beweging van lonen en prijzen,
die uit de hand loopt, een op hol slaan, dat de lasten

doet neerkomen op hen, die in enigerlei vorm vaste of
traag bewegende inkomens trekken. Hoe’n geringe dunk men

moge hebben van de economie als wetenschap, vaststaat
dat inflatie in eentoestand van vrijwel volledige bezetting,
een onding is.
Voor degene, die zelfs niet van het kussen vecht, staan
twee doeleinden vast: verhoging van de productiviteit

en in de hand houden van de prijsbeweging. En zo hij
van het economische naar het sociale vlak overgaat, de eendracht van het land, die vereist dat aanvaard wordt,
dat er op dit moment niets te verdelen valt behalve lasten,
waarin elke groep moet dragen, met erkenning van de
draagkracht.

Een probleemstelling, waarvan de oplossing zelfs met
Salomo’s wijsheid nooit ieder tevreden kan stellen, omdat
een deel van het geheel nooit zonder schade voor het
verband op zijn plaats kan blijven, als het geheel onder
druk wordt gezet, terwijl toch elke groep slechts de druk
op zich zelf voelt.

Zo blijft het ook een schrale troost, dat in België de
paritaire commissie van werkgevers en werknemers heeft
onderhandeld zonder, voorzover bekend, tot een besluit
te komen, dat in Denemarken juist verkiezingen zijn ge-
houden 6mdat men het over de verdeling van de lasten
niet eens kon worden, dat de President van de Verenigde
Staten bevoegdheden om in te grijpen in prijs- en loon-
zaken, te zijner discretie, heeft gekregen en dat het
congres van de Trade Union Council in Groot-Brittannië
liet afzien van looneisen tot een programmapunt heeft
gemaakt, waarbij de voorzitter in zijn openingsrede wel
een minimumloon .van £ 5 per week eiste, dat door grote.
groepen nog niet wordt bereik-t Gedeelde smart is econo-
misch geen halve smart. –

ISSOCUTIE CASSA

KASSIERSINSTEUJNG

OPGERICHT IN 1806

IIEERENGRACHT 179 • AMSÎERDAM.0

6E LASTIN OCO NS U LTATIEBU R EAU
A. L. F. LEVERINGTON
Medewerkers:,
E. J. de Boer.
Oud-Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud- Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N. J. Feldmann. Bel. iur.
N. A. Schot. Candidaat Notaris.
Amsterdam: IeHe:mersstr.95, Tel. 85508
Haarlem: Eed. Oude Gracht 11 b,Tel. 12468

Koninklijke


Nederlondsche

BoekdrukkeriJ

H. A. M. Roelunts

Schiedoni

ROTTERDAMSCHE
BANK
FINANCIERING,

VAN lMPOIT.

EN EXPORT-

– TRANSACTIES

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

IN DIT BLAD

ADVERTEERT

U

MET SUCCES!!

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z. –
Tel. 25410

Onufh. Verzekeringsadv.

LOD. S. BEUTH

deskundige terzake van:
Gezinszorg voor het vnie
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij verkoop van praktijk
of
zaak

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen

Aanpassing aan nInwo wet
Pensioen-en Spaarfondsen

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars

F. PAPPENHEIM

Beëdigd Vertaler
van de
Ijniversiteit van Buenos Aires.
Rechtsgeldige Handels-Technische Vertalingen. Verta-
ling van emigratiepapieren met rechtsgeldigheid voor
de Argentijnse Politie en autoriteiten.
Casilla 2115, Buenos Aires (Argentinië).

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

– Maandstaai op 31 Aug. 1950. –

Kas. Kassiers en Dag-
Kapitaal …..t.

44800.000.-
geldieningen

f 14.854.757.50
Reserve
.
:
.


.,

15i00.000.-
Nederlands
Oouwreserve
.

2.000.000.-
.,
Schatkistpapier, 524.810.080.13 Deposi to’s op Ter-
Ander Overheids-
3.211.640.62
papier …….
mijn ……

95.550.981.73
Wissels

…….2.243.693.59
Crediteuren …..573.419.081.11
Bankiers in Binnen-
Door Derden
en Buitnland

23.787.590.17
Geaccepteerd

,.

944.867.19
Effecten en Syndi-
Overlobende Sal-
caten…….4.573.728.96
di

en

Andere
Prolongatiën

en
Rekeningen ….14.525.906.32
Voorschotten
Reserve voorVer-

a
tegen

Effecten

15.371.451.37
leende Pensioe-
Debiteuren

. . .
., 144.038.524.32
nen ……..779.212.60
Deelnemingen
(mcl. Voorschot-
ten)…….

10.309.369.69
Gebouwen……3.500.000.—
Belegde Reserve
voor Verleende
Pensioenen…..779.212.60

f.
747.520.048.95 t. 747.520.048.95

Technische en Fiscale adviezen

van het

Bureau
voor
Collectieve Contracten

der

EERSTE NEDERLAPIDSCHE

Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

inzake

aanpassing

van ondernerningspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5346

6 September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

71.1

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

J. F. van
Saarloos,
Dollars en toerisme.

Een herstel van de vooroorlogse omvang van het
Amerikaanse toerisme naar Europa zou een aanmerkelijke

verlichting van het dollarprobleem betekenen. Echter

moet worden geconstateerd, dat, hoewel het Amerikaanse

toerisme naar West-Europa sedert 1945 sterk is toege-

nomen, het doel voor 1952, t.w. 500.000 reizigers, die een

bedrag van $ 400 mln in Europa en het Middellandse

Zeegebied zouden uitgeven, niet al worden bereikt. Als oorzaken van deze teleurstellende ontwikkeling
worden, behalve de moeilijkheden verbonden aan het
reizen in Duitsland en het teruggelopen aantal in het

buitenland geboren inwoners van de Vereitigde Staten,
genoemd: 1. de politieke onrust; 2. onvoldoende en ge-

brekkige propaganda van Europa in de Verenigde S)aten
en 3. onvoldoende transtlantische transportgelegenheid

in \Vest-Europa, speciaal in het hoogseizoen.

A. G.
U.
Hhldobrandt,
De financiering van het visserij

bedrijf.

Een der oorzaken van de moeilijkheden, waarin de

Nederlandse visserij verkeert, is het ontbreken van de
mogelijkheid het bedrijf te financieren. De visserij heeft

grote behoefte aan lang kapitaal, hetgeen, vnl. doordat
personen en instellingen buiten de visserij niet met deze
tak van bedrijf bekend zijn, en dus het risico niet kunnen beoordelen, moeilijk van buiten af is te verkrijgen. Schr,

bepleit speciale financiering door iidde] van een visserij-bank. De zeer speciale kehnis, welke een dergelijkè bank.

heeft van het visserijbedrijf, maakt het haar mogelijk het
risico te beoordelen, zodat economisch gerechtvaardigde credieten kunnen.worden verleend. Dit zal er toe kunnen
bijdragen, dat de Nederlandse visserij binnen de Benelux
en een eventueel Verenigd West-Europa t.z.t. de con-

currentie zal kunnen doorstaan.

P.’ de
Wolff,
Gemeentelijke planning en sociacl-economisch

o nde,’zoek.

Het aantal gemeenten, dat de hulp van specialisten
inroept om zich te doen voorlichten omtrent de ontwikke-

lingsmogelijkheden van de gemeenten, wordt steeds
groter. De methoden van orderzoek zijn grotendeels de

algemeen bekende werkwijzen van de sociaal-economische
research. Niettemin bestaaner t.a.v. verschillende aspecten
van het werk controversen. In dit artikel worden aan de
hand van de resultaten van een tweetal gepubliceerde
studies de verschillende werkwijzen van de sociaal-econo-

mische research, wt betreft de bevolkingsprognose, de
ontwikkeling van de primaire en verzorgende bedrijven, de woningbouw en de behoefte aan winkels, aan een be-
schouwing onderworpen: Schr. wijst er op, dat op dit
terrein nog veel gedaan. kan worden aan theoretische

verdieping der gebezigde methoden.
A. R.
van Nos,
De rundveehouderj in Nederland.

De Nederlandse rundveestâpel heeft zijn vooroorlogs
productiepil weer bereikt, dit terwijl thans slechts on-
geveer 40 pCt van de hoeveelheid krachtvoeder wordt
verbruikt. hiermede is een belangrijke bijdrage geleverd tot de vermindering van liet dollarprobleem. Terwijl het
ongeveer 40 jaar heeft gekost om het vetgehalte vn de
melk van 3 op 3,4 pCt te brengen, is thans in een tijds-
bestek van 5 jaar een verdere verhoging van het gemiddelde
vetgehalte met ruim’ 0,2 pCt tot stand gebracht. De uit-brëiding van de melkcontrôle heeft in belangrijke mate
tot deze stijging bijgedragen. Wat de in de toekomst te
verwachten melkproductie betreft, wordt opgemerkt, dat
hier, naast een aantal technische factoren, de toekomstige
afzet van zuivelproducten in binnen- en buitenland een

belangrijke rol speelt.

SOMMAIRE,

J. F.
van Saarloos,
Le tourisme et les dollars.

L’auteur constate que le projet pour 1952 qui prévoit
la somme de 400 millions de dollars â dépenser iar 500.000

touristes américains en Europe et dans les pays méditer

ranéens, ne sera pas réalisé.

Ce développement désavantageux est dit: 1) aux
difficultés inhérentes aux voyages en A.11emagne; 2) b. la

diminution du nornbre des citoyens des Etats-Unis nés

l’étranger; 3) â l’inquiétude politique; 4) une propagan-

de insuffisante et défectueuse aux Etats-Unis en faveur
de l’Europe; 5) au manque de moyens de transport
transatlantiques en Europe occidentale, surtout en pleine

saison.
A. G. U. Hildebrandt,
Le financeme;it de la péche.

Etant donné que les personnes et les institutions non
intéressés dans la pêche, ne sont en général pas au courant

des risques inhérents h cette branche d’activité, celle-ci

éprouve assez de difficultés pour obtenir des capitaux. Cet

état de choses forme une des principales causes des diffi-

cultés auxquelles la pêche néerlandaise doit faire face.

L’auteur préconise la créatïon d’une banque spéciale pour le
financement de la pêche.
P. do WolfI,
Le plan de la commune et l’enquête sociale-

économique.

On examine. les différents modes de travail appiiqués
â l’étude concernant les possibilités d’expansion des
communes. L’auteur est d’avis qu’il reste encorë beaucoup
i faire pour approfondir théoriquement les méthodes

appliquées.

A. R. van Nos,
L’élevage bovine aux Fa.ys-Bas.

• Le cheptel néerlandais a atteïnt, de nouveau, le niveau
de production d’avant-guerre, tout en n’utilisant qu’environ
40 p.c. de la quantité de fourrage concentré. Pour augmen-

.ter le degré en matières grasses du lait de 3 â 3,4 p.c ii
a fallu 40 années, tandis qu’on a pu réaliser un nouveau
relèvement de 0,2 p.c. pendant les cinq dernières années.

SUMMARIES.

J. F. van
Saarloos,
Dollars and tourist traffic.

The aim for 1952, viz. 500,000 American tourïsts, who
would spend 400 mln dollars in Europe and the Mediter-

ranean area, will not be realized for the following reasons:
difficulties connected with travelling in Germany,
the decreased number of U.S. citizens born abroad, –

political unrest, 4) insufficient and inefficient European
propaganda in the U.S.A. and 5) insufficient trans-

atlantic accommodation in Western Europe, particularly

during the peak season.

A. G. U.
llildebrarnit,
Financing the fishing industry.

The Netherlands fishing industry is handicapped by

the difficulty in securing capital from outside sources.
This is due to the f act that outsiders are unaware of the
risks of this branch of trade. The writer advocates special financing by means of a fisheries bank.

P. de Wolf,
Municipal planning and social-economic

investigation.

A review of the various methods employ.ed in investi-
gating the development possibilities for municipalities.
The writer points out that from a theoretical poirit of
view these methods might be more deeply gone into.

A. R. van
Nos,
Cattle farming in the Net herl nds.

The Netherlands livestock production bas reached its
pro-war level again, although only about 40 per cent of
the quantity of concentrated foods is being consumed.
Whereas it took some 40 years to raise the fat content
of milk from 3 to 3.4 per cent, a further increase hy more
than 0.2 per cent has been effected in 5 years.

712

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 September 1950

DOLLARS EN TOERISME.

• Het Amerikaanse toeri5me naar West-Europa he’efl
grote belangstelling
1).
Dit is zeer goed te ver-
klaren. In de eerste plaats is toch het internationale

vreemdeli ngenverkeer een vorm van export, resp. import

van diensten en producten, die worden voortgebracht

zonder of met een relatief gering verbruik van grondstoffen

die op hun beurt (uit de Verenigde Staten) moeten worden

ingevoerd; terwijl voorts het op de binnenlandse behoefte

afgestemde vreemdelingenverkeersapparaat (spoorwegen,

benzinestations, café’s, restaurants, winkels in centra.van

toerisme enzj veelal voldoende elastisch van capaciteit

is om zonder uitbreiding de additionele buitenlandse vraag

te hevredigen. Het netto resultaat voor de betalingsbalans

is dan ook in het grondstofarine Europa grôter dan in

geval van export van de meeste andere producten.

In de tveede plaats is van belang, dat hier inderdaad

op korte termijn resultaten kunnen worden bereikt, het-
geen met het oog op het aflopend kaakter van de Marshall-

hulp zeer gewenst geacht moet worden. In dit geval behoeft

immers geen nieuwe exportindustrie te worden opgebouwd,

die zich in directe concurrentie met het hooggeïndustriali-

seerde Amerika over protectionistische tariefbarrières heen
een plaats moet veroveren op de afzetmarkt aldaar. Het

gaat hier om de herovering van de oude positie en zo moge-

lijk een versterking daarvan op de toeristische markt van

de Verenigde Staten, waarbij o.a. gesteund kan worden

op de door oorlog en Marshall-plan nieuw gewekte belang-
stelling voör dit oude werelddeel.

Tenslotte moet in dit verband worden genoemd, dat
reeds een herstel van de vooroorlogse positie een aanmer-
kelijke verlichting van het doliarprobieem zou betekenen,

daar de export naar de Verenigde Staten. uit hoofde van
toerisme altijd een belangrijke actiefpost op de betalings-
balans der Westeuropese landen heeft uitgemaakt. Dit

moge blijken uit de volgende opstelling, w’aaruit valt af
te lezen het aantal ingezetenen van de Vere.nigde Staten,

dat tijdens de jaren 1919 t/m 1939 naar Europa en het
Middell&ndse Zeegebied afreisde, benevens hun uitgaven

aldaar exclusief dc kosten van transatlantisch vervoer en

inclusief de uitgaven uit dien hoofde, voor zover deze ten
goede kwamen aan vervoersmaatschappijen, die in deze
landen hun zetel hadden. (zie de tabel in de rechter kolom).

Van het in totaal door Amerikaanse reizigers gedurende

deze jaren in het buitenland bestede bedrag ad $ 8.000
min
2)
kwam blijkens bovenstaande tabel omstreeks

50 pCt aan Europa en het Middellandse Zeegebied ten goede..

Dit belangrijke aandeel in de Amerikaanse import tiit
hoofde van toerisme darikten deze landen vooral aan de
banden van bi oedverwantschap, welke hun inwon ers met
die van de Verenigde Staten verbonden, hetgeen hieruit
blijkt, dat in het verleden het aantal iii het buitenland
geboren Amerikanen tussen de 43 pCt (in 1937) en 58 pCt
(in 1929) van hettotaal aantal Amerikaanse reizigers naar

‘) Dit blijkt
os,
uit artikel
117
lid
6
van de ,,Economic Coope-
ration Act
of 1948″,
luidende: ,,The aclniinislrator, in cooperation
with the Secretary of Commerce, shall facilitate antI encourage,
through private and public travel, transport antI other agencies,
the promotion antI clevelopment of travel by citizens of the United
States to and within participating countries”.
In
de bilaterale overeenkomsten tot economische samenwerking
tussen de regeringen der deelnemende landen aan het Marshall-plan
eis de Verenigde Staten werden bepalingen van gelijke strekking
opgenomen.
Zo
verplichtte de Nederlandse Regering
zich
ingevolgc
artikel
VI, 1
van de
op 29
Juni
1948
te”s-Gravenbagc getekende
bilaterale Overeenkomst: to cooperate
with
the Government of.
the United States of America in facilitating anti encouraging the
promotion and development of travel by citizens of the United
States
of
America to anti within participating countries”.
Door de ,,Economic Cooperation Adminisiration” svercl de ont-
wikkeling van het toeristenverkeer in handen gelegd van een speciale
afdeling met aan hel, hoofd Colonel Theodore J.
Pozzi,
terwijl voorts
ook door de Organisatie yoor Europese Economische Samenwerking
ecn,,,Tourist Committee” werd ingesteld onder voorzitterschap van cle Franse ,,Comnsissaire Général dci Toui:isme”,
1E. 11.
Ingrand.
‘) 1-lierin zijn niet begrepen (le uitgaven in het grensverkcermet Canada en Mexico. The role of ti’avcl in E.R.P.” door Theodore J.
Pozzi
in ,,Foreign Commerce Weekly” van
25 Juli 1949.

Europa uitmaakte
3).
Hoewel deze percentages zeer hoog

zijn, liggen hier nog grote mogelijkheden, gezien het feit,

dat deze categorie reizigers nimmer de 1 pCt van het totaal

aantal Amerikaanse staatsburgers van Europese afstam-
ming in de eerste of tweede generatie overtrof.

Jaar

Ingezetenen van
de Ver. Staten
naar Europa en
Middellandse
Zeegebied

(x

1.000)

Uitgaven Amen-
kaanse ingezete-
nen in Europa en
Middellandse
Zeegebied

(x S mln)

Uitgaven Amen-
kaanse ingezete-
nen mcl. ver-
vervoerskosten be-
taald aan Euro-
pa en Middel-
landse Zeegebied
(X
$
mln)
1919
91
47,4
75,9
1920

196
101,9
162,2
1921
186
105,0
165,3
1922
205
126,1


204,0
1923
183
117,8
195,1
1924
230
140,2
230
1
5
1925


271
161,0 262,4
1926
293
1712
280,0
927
326
186,5
3053
928 343
204,6
333,1 1929
350
213,1

353,0
930
359
200,0
327,8
931
280
122,4
20i,9
932
266 90,1
»
47,7
933
191
67,4
109,7
934
178
67,7
108,4
1935
185
72,9
117,8
1936
209
86,7


137,5
1937
248
97,4
165,1
1938
196
78,5

.
133,5 1939
,

120
48,4
82,0
Ii
cm
1(1

deld
1910
t/in
1939

234

119,3

195,2

Bron:
Office of Business Economics, U.S. Deprtment
of Corn-
merce.

**
*

Uit bovenstaande opstelling komt tevens duidelijk naar

voren hoe uiterst conju nctuurgevoelig het Amerikaanse

toerisme naar West-Europa was. Recente onderzoekingen van het ,,United States Department of Commerce” hebben

uitgewezen, dat er een opmerkelijke correlatie bestond
tussen het reële beschikbare particuliere inkomen en het

volume van het reizigersverkeer naar Europa. Zou men
deze relatie zonder meer op de na-oorlogse toestanden
mogen toepassen, dan zou men op grond van het huidige
beschikbare particuliere inkbmen in de Verenigde Staten
een reizigersstroom naar Europa en het Middellandse Zee-
gebied mogen verwachten van rond 675.000 personen
4).

Uiteraard zijn verschillende iepalende factoren, zoals de inkomensverdeling, vervoerstechniek, internationale pnijsverhoudingen enz. te ingrijpend gewijzigd, dan dat
men de vooroorlogse verhoudingen zonder meer op de na-
oorlogse toestanden mag overbrengen.

Als factoren, die zich sedertdien ten ongunste hebben
gewijzigd, moeten genoemd worden:

le. dat sedert de crisis van 1929 de emigratie naar de
Verenigde Staten aanmerkelijk is ingekrompen en tijdens

de oorlogsjaren, afgezien van de refugé’s, zelfs geheel heeft
stilgestaan, ‘waardoor het aantal Amerikanen van buiten-
landse geboorte niet onbelangrijk is teruggelopen;.

2e. dat Duitsland als reisdoel voor Amerikanen, door oorzaken, die zo algemeen bekend zijn, dat ze hier niet
gereleveerd behoeven te worden, aanmerkelijk aan belang
heeft ingeboet, trwijl het vôér de oorlog na Engeland
op de tweede plaats kwam. Deze belangrijke positie van
Duitsland in ht Amerikaanse toerisme vdôr de oorlog
valt mede daaraan toe te schrijven, dat van het totaal
aantal inwoners van de Verenigde Staten van Europese
afstamming in de eerste en tweede generatie ad 29.772.604
in 1940 er 5.236.612, di. ruim 17 pCt, uit dit land afkomstig
waren.

) Ernest
IV.
Wimble. Western Europe’s Tourist Trade,
1948,
blz.
23.
‘) Vgl. Western Europe’s Tounist Trade,
1948,
blz.
22
e.v,

6 September 1950

1
. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7] 3

1) aartegenover staat evenwel, dat:

le. Europa, vooral na de devaluatie in September 1949,
zowel t.o.v. Amerika als de meeste andere landen; die veel

Amerikaanse toeristen trekken, als reisland zeer goed koop

is geworden. De hoge transatlantische vervoerskosten

worden vooral hij langere reisduur door de lagere verblijfs-
kosten alhier gecompenseerd;

2e. door de sterk gestegen welvaart en toegénomen

inkomensnivellering het ondernernen van en reis naar
Europa binnen het financiële bereik van zeer brede lagen

van de bevolking is gekomen. Over het algemeen wordt
aangenomen, dat evenals vÔôr de oorlog een reis nar
Europa financieel mogelijk is voor personen rret een in-

komen, dat boven de $ 5.000 ligt. Daar het aantal personen

met een dergelijk inkomen van 1941 op 1947 toegenomen
is van 4 tot 21 pCt, houdt dit in, dat het aantal mensen,

dat draagkrachtig genoeg is om de vacantie aan de over-

zijde van cle Atlantische Oceaan door te brengen is vervijf-
voudigd. Sommige deskundigen zijn zelfs van mening, dat

een inkomen van $3.000 na de devaluatie voldoende zou.
zijn. In dat geval zou een reis naar Europa binnen het

financiële bereik van de helft van de Amerikaanse bevol-
king zijn komen te liggen.

hierbij mag evenwel niet vergeten worden, dat behalve
voldoende middelen, ook voldoende vrije tijd ter beschik-
king moet zijn. Weliswaar zijn meer dan 36 millioen van

de 44 millioen salaris- en loontrekkers in het genot van
betaalde vacantie gekomen, hetgeen inhoudt, dat het

aantal instellingen, dat in de Verenigde Staten betaalde vacanties geeft, de laatste tien jaar’verdrievoudigd is
5),

doch de tijdsduur van deze vacantie is’over het algemeen
te kort voor een trip naar Europa, temeer waar bij een
kortstondig verblijf de hoge vervoerskosten te zwaar druk-
ken. Men blijft dientengevolge toch steeds in hoofdzaak

op bepaalde categorieën reizenden aangewezen, zoals
zakenlieden, studenten, leraren, gepensionneerden enz.,

die naast voldoende middelen ook over voldoende vrije tijd
kunnen beschikken. Tekenend in dit verband is, dat de

gemiddelde verblijfsduur in Europa in 1948 en 1949 resp.
79 en 63 dagen was tegen 52 in 1938.

Wel heeft de ontwikkeling van het yliegtuigverkeer een
reis naar Europa voor degenen, die financiedl in staat zijn,

een eerste klas overtocht te betalen, doch de tijd missen
voor een reis per schip, mogelijk gemaakt. –
3e. Tenslotte moet gewezen worden op de door oorlog

en Marshall-plan nieuw gewekte belangstelling voor West-
Europa.,

Wanneer een en ander tegen elkander wordt afgewogen,
lijkt het, dat men met de ,,target”, die men ziéh aarvan-
kelijk voor 1952 stelde, t.w. 500.000 reizigers, die bij een
gemiddelde van $ 800, exclusief de kosten voor transat-
lantisch vervoer, een bedrag van $ 400 mln in Europa en
het Middellandse Zeegebied zouden uitgevei, niet al te
hoog greep.

intussen is, alhoewel het Amerikaanse toerisme naar
WrestEui.opa sedert 1945 sterk is toegenomen, duidelijk
geworden, dat dit doel niet zal worden bereikt.

Dit blijkt wel uit de volgende ôijfers.

Uitgaven Amen-
Ingezetenen van Uitgaven Amen- kaanse ingezete-

cle Ver. Staten

kaanse ingezete- nen
mcl.
ver-
Jaar

naar Europa en

nen in Europa cii voerskosten be-

Middellandse

Middellandse

taald aan Euro-
Zeegebied

Zeegebied

pa en Middel-
lancise Zeegebied
1

(x 1.000)

(x $ mln)

I

(x $ mln)

1945
40
326
36,3 1946
101
62,9

,
79,4 1947
.167
102,9
145,5
1948
210
127,8
187,5
1949

.
295
185,0
265,0

Bron: 0
thee of Busin essEconomics, U.S. Departnien 1 of Commerce.

‘)
,,To morrow’s hotel and liie Marsball-plan”,
Colonel Th. J.
Pozzi in

Hotel Revue”, 59e ing., No. 27.

Voor 1950 taxeert mcii het aantal Amerikaanse reizigers

naar Europa en het Middellandse Zeegebied op 320.000,
voor 1951 op 350.000. 1-lun uitgaven inclusief de transport-

kosten worden geschat op $ 313 mln, resp. $ 342 mln
6).

Als, oorzaken van deze teleurstellende ontwikkeling

\\’orden,behalve de moeilijkheden verbonden aan het reizen
in Duitsland en het teruggelopen aantal in het buitenland

geboren inwoners van dë Verenigde Staten, genoemd:

le. de ‘politieke onrust;

2e. onvoldoende en gebrekkige propaganda van Europa
in de Verenigde Staten;

3e. onvoldoende transatlantische transportgelegenheid
en hotel accom od atie in West-Europa, speciaal in het hoog-

seizoen.
**

De inkomsten uit hoöfde van het Amerikaanse toerisme

waren als volgt over de voornaamste landen verdeeld:

1
1937

1

1938

1

1948

1

19
49

(9

1
niln)
Frankrijk

…………………
13,6
11,6
28,9
50,0
Groot-Brittannië

…………..
21,8
18,6
24,0 34,0
Italië

……………………
10,4
10,2
16,8
30,0
4,1
3,0
13,0
18,5
2,3 3,0 8,0 7,0
2,4
1,8 4,0 6,0
1,5

..

1,3
4,0
5,8

Zweden

……………………

Noorwegen

…….
…………
1,7

.. ..

2,0
6,0 5,0

Zwitserland
………………….

3,4
3,6 4,0 5,0

Nederland

………………..
België

………………………

15,2
11,5
2,5
4;5
Ierland

……………………

1,5

1,4 3,5
3,5
Duitsland

…………………
Denemarken

……………….
Overige

landen

…………..
10,7
13,1
15,7
Totaal

Europa

en

Middellandse
19
.,5

Zeegebied

……………….
97,4
78,5
1

127,8
185,0

Bron:
Office of Business Econoics, U.S. Department of Comnieree

Uit deze opstelling blijkt,.dat volgens de berekeningen
van het Amerikianse Departement van 1

landel, Nederland
in 1938 met. S 1,8. mln de 9de plaats innam, in 1949 echter
‘as opgeschoven tot de 6de plaats, hetgeen gezien het
betrekkelijk geringe aantal Amerikaanse ingezetenen van
Nederlandse afkomst in de eerste en tweede generatie zeei’
bevredigeiid kan worden geacht. De goede transatlantische
verbindiimgen per schip en door de lucht en de goede naam
die Nederland, mede op grond van historische oorzaken
in de Verenigde Staten geniet, zullen hier niet vreemd aan
zijn.

Overigens mëg aan de juistheid van deze cijfers wel enigs-
zins orden getwijfeld. Volgens de gemeentelijke vreem-
deiingenverkeersstatistieken bedroeg het aantal over-
nachbingen van Amerikaanse ingezetenen in 1949:

‘s-Gravcnhage

(mcl.

Scheveningen)

……………….
32.684
Amsterdam

……………………………………
62.063
Rotterdam

, ………………………………….
11
663
Utrecht

…………………………………….
618

Totaal

……………………………………….
107.028

Aangenomen mag worden, dat omstreeks 80 pCt van
het totaal aantal dooi’ ingez,etenen van de Verenigde Staten
in , Nederlandse logiesverstrekkende bedrijven doorge-
brachte logeernachten voor rekening komt van boven-
genoemde steden. Neemt men voorts aan, dat de gemiddel-
de uitgaven per dag f 30 bediagen, en slechts de helft der
Amerikaanse gasten van hotels, logementen enz. heeft
gèbruik gemaakt tijdens hun oponthoud hier te lande, dan
komt men volgens deze berekening op een totaalbedrag
aan ontvangsten uit hoofdé van het Amerikaanse toe-
risme van ruim f 8 mln. Dit cijfer komt overeen met het-.
geen De Nederlandsche Bank als ingekomen bedrag opgeeft
en ligt vermoedelijk dichter bij de waarheid dan de taxatie
van het Amerikaanse Departement van 1

landel.
In een volgend artikel zal de positie van Nederland in
het Amerikaanse toerisme nader worden bespi’oken.

Scheveningen.

0

T. F. VAN SAARLOOS.

) Horeca, 8e jrg, no. 51, Vrijdag 21 Juli 1950, l)lz. 1664.

714

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 September 1950

DE FINANCIERING VAN
HET

VISSERIJBEDRIJF.

Inleiding

De Nederlandse visserij begint, nu de typische na-
oorlogsjaren met hun kortstondige hoogconjunctuur,

langzamerhand voorbij zijn, weer in dezelfde moeilijke

omstandigheden te verkeren als voor 1940 het geval was.

Reeds eerder
1)
werd gewezen op de ernstige moeilijkheden

en problemen, waarmede thans de trawivisserij van Ijmui-

den heeft te maken. Ook iii de akidere takken van visserij

duiken dezelfde bezwaren als voorheen weer op, zodat

liet niet te verwonderen is, dat men in de kringen van
het bedrijf zich daarop bezint en zich afvraagt hoe een

betere toekomst mogelijk is te maken.

Er werd reeds op gewezen
2),
dat de Nederlandse vis-

serij in vele opzichten is achtergesteld bij de landbouw.

In het bijzonder met betrekking tot onderwijs, voorlich-

ting en onderzoek is er een grote achterstand, hetgeen in

niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen tot de gesig-
naleerde achteruitgang van het bedrijf.

Een andere zeer belangrijke oorzaak van de moeilijk-heden, waarin de visserij véôr 1940 verkeerde en ceteris

paribus in de komende jaren in nog ernstiger mate zal

komen te verkeren, is het ontbreken van de mogelijkheid
het bedrijf te financieren door aantrekking van kapitaal

van buiten de kring der familieleden. Het is ditprohleem:
de financiering van de visserij, waarop wij thans de aan-

dacht willen vestigen.

Alvorens hierop in te gaan zullen wij eerst de aard van
de’ kapitaalhehoefte van de visserij nagaan. Do nog te

verlenen schadeloosstelling voor de geleden oorl6gsschade

laten wij buiten beschouwing. Deze heeft een incidenteel

en beperkt karakter, doch lost de kern der te behandelen

moeilijkheden niet op.

De aard nan de icapitaalbehoe/te in de eisserij.

De aard van de kapitaalbehoef te in de visserij verschilt

in belangrijke mate van die in de landbouw en in de in-
dustrie. In landbouw en industrie vindt men naast de

behoefte aan lang kapitaal ten behoeve van de aankoop
van grond, gebouwen en machines een belangrijke behoefte
aan kort kapitaal, dat ten dele met eigen en ten dele met
vreemde middelen wordt gefinancierd. De boer gaat

eerst de grond bewerken, zaaien enz., om pas vele maanden
later het product te oogsten en te verkopen. Tijdens dit
productieproces worden tal van kosten gemaakt, welke
ten dele met eigen kapitaal, ten dele met leveranciers-
crediet en ten dele met kort crediet van de bank i\’orden
gefinancierd. Na verkoop van de oogst worden de leve-
ranciers betaald en dd korte credieten van de bank afge-
lost. Voor deze korte credieten wordt door de boer van

de diensten van de coöperatieve boerenleenbanken ge-
bruik gemaakt, welker voornaamste taak is daarin te
voorzien en welke daaraan dan ook hun ontstaan danken.

Geheel anders is de situatio’in de visserij. Op enkele

uitzonderingen na is er in de visserij slechts weinig be-
hoefte aan kort crediet. Immers, is het vaartuig eenmaal
visklaar dan maakt het reizen, welke naar gelang van de
tak van visserij variëren van een dag tot slechts enkele
weken. Doch onmiddellijk na de reis wordt de vangst
verkocht en ontvangt de reder of visser de’ opbrengst.

Tegenover de uitgaaf voor de variabele kosten staat dus
vrijwel onmiddellijk een opbrengst; Leverancierscrediet
en andere korte credieten zijn dan ook normaliter in de

visserij van geringe betekenis. Aan coöperatieve vissers-
leenbanken in de zin van de coöperatieve boerenleenbanken
is er dan ook in de visserij weinig behoefte.

Integenstelling tot de landbouw is er dus in de visserij
weinig behoefte aan kort kapitaal en daardoor ook weinig

)„De vissershaven Ijmuiden” in ,,E.-S.B.” van 5 Juli 1950.
‘) ,,De visserij na de bevrijding” in ,,E.-S.B.” van 24 Mei 1950.

behoefte aan kort crediet. Daarentegen is er in de.visserij

wel een grote behoefte aan lang kapitaal. De bouw van

nieuwe vissersvaartuigen, de aanschaffing van nieuwe

motoren vereist grote sorn’men gelds.’ Voorts is de dyna-

mische ontwikkeling van het visserijbedrijf oorzaak, dat

het aanschaffen van een nieuw vaartuig of nieuwe motor

een aanzienlijk grotere investering met zich brengt dan

het kapitaal, belegd in het oude schip of motor. FIet aan-

schaffen van een nieuw vissersvaartuig vereist meestal

mOer kapitaal dan waarover de reder of visser beschikt,

temeer als door monetaire, conjuncturele o andere oor-

zaken op de reservering voor nieuwbouw is ingeteerd.

Uiteraard verdient het de voorkeur de investeringen in de

visserij geheel uit eigen middelen of met aandelenkapitaal

te financieren. Zulks blijkt echter niet mogelijk. De reder

en de visser beschikken daarvoor zelf veelal over te ge-

ringe middelen, terwijl aantrekking van aandelenkapitaal
van elders om hierna te noemen redenen vôôr 1940 reeds

zeer moeilijk bleek en thans, nu risicozoekend kapitaal uitermate schaars is, zeer bezwaarlijk is geworden. Het

gevolg is, dat in de visserij de aard van de kapitaalbehoefte

gekenmerkt wordt door behoefte aan lang kapitaal in
de vorm ,van lang crediet ten behoeve van aanvullende
financiering voor aanschaffing van nieuwe vaartuigen.

of motoren ter tijdige vervanging van de oude.
De financiering can de .eisserj eciiir 1940
De moeilijkheden met de financiering van het visserij-bednijf’hangen nauw samen met de technische en econo-

mische ontwikkeling van de vissei’ij gedurende de afge-
lopen halve eeuw. Vijftig jaar geleden werd de zeevisserij
uitgeoefend met kleine stoomtrawlers, zeilloggers en
zeilbotters. De investeringen in dergelijke schepen w’aren

niet groot. De rederijen der stoomtrâwlers of zeilloggers waren Vocrnamelijk familievennootshappen, welke geen

kapitaal van buiten behoefden aan te trekken, terw’ijl
de zeilbotters een betrekkelijk kleine investeringvereisten

en als regel eigendom van de schipperwaren.
Na de na-oorlogsdepressie van 1920 gingen zich lang-

zamerhând moeilijkheden met de financiering der Visserij

voordoen. Niet alleen hadden de reders en vissers ten ge-
volge van een reeks economisch slechte jaren ingeteerd
op. het vernieuwingsfonds, doch een’ der voornaamste
oorzaken was wel de opkomst van de motor als nieuw
middel voor de voortstuwing, -ter vervanging van de
zeilen. Toen zich omstreeks 1926, na een reeks ongunstige
jaren, betei’e vooruitzichten deden gelden en de motor

intussen vOor de Visserij voldoende bedrijfszeker was
geworden, ‘werden in enkele jaren enige honderden loggers
en botters van een motor voorzien.

Het zou zeker de voorkeur hebben verdiend indien men
nieuwe speciale motorschepen had gebouwd. Immers,
een zeilvaartuig drijft op het water, de bouw van liet vaar-
tuig is daarop berekend. Wordt er een motor in geplaatst,
dan is daarvoor een nieuwe stevige fundatie nodig, terwijl
het vaartuig dieper komt te liggen, hetgeen eveneens
voorzieningen eist. Een zeilbotter is eigenlijk ongeschikt
om tot motorvaartuig te worden verbouwd, aangezien
een modern kottervaartuig met hetzelfde motorvermogen
veel meer kan presteren. Nochtans werden in de jaren
1927-30 vrijwel alle zeilloggers en zeilbotters verbouwd
tot motorvaartuig, omdat men geen aanvullende credieten
kon verkrijgen om nieuwe moderne motorschepen te laten
bouwen, zodat men niet verder kon gaan dan verbouwing van, dikwijls oude, zeilvaartuigen.
Iets dergelijks voltrok zich in deze jareh en kort voor
1940 ook ten aanzien van de stoomtrawlers van IJmuiden.
De gunstiger vooruitzichten omstreeks 1927 hebben des-tijds geleid tot een aanvulling van de vloot. De bestaande
rederijen heschikten echter niet over voldoende middelen
om nieuwe trawlers te laten bouwen. Met het beschik-
bare geld kocht men om deze reden oude schepen, voor-
namelijk in Engeland.

6 epte’mber 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

715

Toen cle reders van Ijmuiden na het dieptepunt van de
depressie der jaren detig besloten grotere trawlers aan tè

schffen, werden er slechts enkele nieuwe trawlers gekocht.

Ook toen waren de beperkte middelen en de onmogelijk-

heid kapitaal van elders aan te trekken, oorzaak, dat we-

derom tweedehands-schepen in het buitenland werden

gekocht.

liet ontbreken van de mogelijkheid om aanvullend ka-pitaal van buiten het bedrijf aan te trekken is dan ook de

voornaamste oorzaak van dê zeer ongunstige leeftijds-

opbouw van de Nederlandse vissersvloot, waarvan ori-
derstaande tabel een duidelijk beeld geeft.

Leeftijdsopbouw pan de Nederlandse oissersploot

per 1 Juli 1950.

t/rn
10
11-20
1
21-30
1
31
jaar
on
:
totial
jaar
jaar jaar
ouder
kend

1
5
14
31

61
:rawlers

……….
oggers
Ii
9 6
209

235
cotters en botters
66 87 46
131
76
406

Bron:
Vaartuigregister van dc Directie der Visserjen.

Wanneer men ër rekening mede houdt, dat de afschrij-
vingsperiode voor een vissersvaartuig niet langer mag zijn

dan
’20 jaar, dan blijkt wel zeer duidelijk de ongezonde leeftijdsopbouw van de Nederlandse vissersvloot. Zoals
reeds opgemerkt is deze toestand in belangrijke mate
het gevolg van het vrijwel ontbreken van de mogelijk-
heid voor de reders en de vissers om aanvullend kapitaal
aan te trekken van buiten de eigen familiekring.

Oorzaken pan de moeilijkheden bij de financiering pan de

pisse,
,
ij.

Thans doen zich met betrekking tot de financiering
van de visserij dezelfde moeilijkheden gelden als vobr

1940: het blijft zeer moeilijk kapitaal aan te trekken voor belegging in de Visserij endit te meer in verband met het
algemene gebrek aan belègging zoekend particclier ka-

pitaal. –

‘De voornaamste oorzaak van de moeilijkheid ten aan-
zien van het aantrekken van kapitaal voor belegging in
de Visserij van personen en instellingen buiten het visserij-

bedrijf is de onbekendheid met deze wel zeer speciale
tak van bedrijf. Dientengevolge kan de belegger het risico
niet beoordelen en gaat hij zijn middelen bij voorkeur

in een ander object beleggen.

Het niet kunnen beoordelen van het risico is een factor,
welke zich niet alleen ten opzichte van de visserij doet
gelden, dqch ten opzichte van tal van takken van bedrijf,
welke van kleinere omvang en zeer gespecialiseerd zijn.
Het vindt zijn oorzaak in het feit, dat het voor de beleg-
gers en de instellingen op het gebied der financiering
niet economisch gerechtvaardigd is zich de gespecialiseerde
kennis van de bedoelde takken van bedrijf eigen te maken.
Het gevolg is dan ook, dat dergelijke instellingen zich
met de verstrekking van lang kapitaal ten behoeve van
het aanschaffen van vissérsschepen, motoren enz. slechts
weinig bezighouden. In tijden van na-ooi’logse of andere

penioden vn hoogconjunctuur werd er wat meer kapitaal van buiten het bedrijf in de visserij belegd, in niet onbe-
langrijke mate van speculatieve aard, doch dan bleek
in vele gevallen, als de depressie aanbrak, dat de buiten-
staander inderdaad het risico niet behoorlijk hd beoor-
deeld en zonder voldoende kennis van het bedrijf een in-
vestering had gedaan, waarmede na een korte periode van
hoogconjunctuur ongu ustige ervaringen werden opgedaan.
Dit had kunnen worden vermeden, indien men wel het
bedrijf voldoende had kunnen beoordelen. Het zijn der-
gelijke ongunstige ervaringen, welke zeer nadelig zijn voor
de toekomst van het visserijbedrijf.

Een mogelijke oplossing.

Het is, zoals wij reeds schreven, niet alleen de visserij,

welke dergelijke moeilijkheden bij de financiering onder-

vindt. Bij het boerenbedrijf, het ambacht en de midden-

stand komt men soortgelijke bezwaren tegen. Ook hier
takken van bedrijf, welker belangen door de normale

financieringsinstellingen niet voldoende werden behartigd.

Zulks heeft
o.a:
geleid tot de opkomst van de boerenleen-
banken, welker economische betekenis niet mag wrden

onderschat. 1-let zgn. ,,Werktuigencrediet” voorziet spe-
ciaal in de behoefte aan bepaalde credieten voor het

ambacht, terwijl de borgstellingsfondsen in bepaalde be-
hoeften van de handeldrijvende middenstand voorzien.
Op versch’illende gebieden treft men dus zeer gespecia-

liseerde instellingen aan ter financiering van economische

groepen, welke anders in ernstige moeilijkheden zouden
kdmen. Soms liggen dergelijke instituten geheel in de

privaatrechtelijke sfeer, veelal zijn zij een gevolg van be-
moeiingen van de Overheid.

Met betrekking tot de visserij is hier te lande nog geen

voorziening tot stand gekomen. Daarentegen is dit vel
in het buitenland het geval. Met name in Denemarkej

en Noorwegen, waar de visserij wat betreft de financiering
overeenkomstige moeilijkheden ondervond als de visserij
hier te lande, heeft de Overheid het initiatief genomen
tot de oprichting van Visserijbanken, welker speciale taak
het is, op zakelijke voorwaarden te voorzien in de behoefte

aan lang credieften behoeve van de financiering van het
aanschaffen of verbeteren van vissersvaartuigen, mo-
toren enz.

Het wil ons voorkomen, dat in deze richting ook in
Nederland de oplossing zal moeten worden gezocht.

Immèrs, uit de tabel van de leeftijdsopbouw van de vis-
sersvloot is, na kenilisneming van het voorafgaande,
zonder meer af te leiden, dat ernstige economische moei-
lijkheden voor het visserijbedrijf niet zijn te vermijden,
aangezien verwacht mag worden, dat zich weer dezelfde
bezwaren zullen .gaan manifesteren als voor de oorlog.
Men zal dan wederom voor de keus gesteld worden: 6f
een positief visserijbeleid te volgen, waarbij een visserij-
bank een onmisbaar onderdeel is, 6f zoals voor 1940 het
bedrijf financieel te steunen teneinde de. werkgelegenheid

zolang mogelijk in stand te houden, zonder dat dan echter
de kern der moeilijkheden ut de weg wordt geruimd.
Een visserijbank kan voorzien In de behoefte aan lang
crediet. van het visserijbedrijf. De zeer speciale kennis

welke een dergelijke bank van het visserijbedrijf, de reders
en vissers heeft, zal het mogelijk maken het risico geval

voor geval voldoende te beoordelen, zodat economisch
gerechtvaardigde credieten kunnen worden verleend,
op zakelijke vooiwaarden. Dit zal er toe kunnen bijdragen,
dat het Nederlandse visserijbedrijf ook binnen de komende
Benelux en een ventueel verenigd West-Europa te zijner tijd de concurrentie zal kunnen doorstaan, hetgeen thans
niet het geval is. –

• Een dergelijke permanente instantie ter financiering
van de Visserij zal bovendien kapitaalverlies kunnen voor-
komên. Immers, ten gevolge van het ontbreken van een regeling ter financiering van de geleden oorlogsschade,
zijn de reders en vissers er met hun beperkte financiële
middelen onder de gegeven omstandigheden toe overgegaan

vaartuigen aan te schaffen of oude schepen te verbeteren, waarvan op langere termijn geen rentabiliteit kah worden
verwacht. Nu de na-oorlogsconjunctuur ten einde is
zal in vele gevallen d aanschaffingsprijs nog niet geheel
afgeschreven kunnen zijn, terwijl het de vraag is, of de be-
treffende schepen in de komende jaren nog wel rendabel
zullen zijn te explQiteren, zodat kapitaalverlies niet steeds
zal kunnen worden voorkomen;

Slotbeschouwing. ‘

In de komende maanden zal de economische toestand
van de Visserij, nu deze tak Van bedrijf in een na-oorlogs-

716

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Septembet’ 150

depressie komt te verkeren, zich steeds meer toespitsen,

niet in het minst ten gevolge van de toestand, waarin

de vissersvloot, zoals alleen reels uit de leeftijdsopbouw

blijkt, zich thans bevindt. Een der voornaamste oorzaken
menen wij te moeten zoeken in het ontbreken van de

mogelijkheid liet bedrijf voldoende te kunnen financieren.

Indien hierin niet blijvend w’ordt voorzien dan moet zulks

leiden tot werkloosheid in de visserij, of steunverlening

tot instandhouding van de werkgelegenheiti zoals voor
1940. Dit kan echter worden voorkomen, waarvoor de

door ons naar voren gebrachte wijze van specialé financie-

ring één der middelen moet worden geacht.

Scheveningen:

A. G.
U.
I-IILDEBRANDT.

GEMEENTELIJKE PLANNING EN

SOCIAAL-ECONOMISCH ONDERZOEK.

Inleiding.

Naarmate de bemoeiingcn van de gemeentelijke over-

heden zich over een groter terrein gaan uitstrekken, komen

ook zij vaker voor de noodzaak te staan beslissingen te

nemen, waarvan de invloed gedurende lange perioden

voelbaar zal zijn. Dergelijke beslissingen kunnen in de

regel niet genomen worden, zonder dat men zich een zo

concreet mogelijk beeld heeft gevbrmd van de ontwikke-

lingsmogelijkheden van de betreffende gemeente en zo
zien wij dan ook, dat het aantal gemeenten, dat de hulp inroept van specialisten, om zich op wetenschappelijke

wijze over deze vraagstukken te laten voorlichten, steeds

groter wordt.
liet ligt in de lijn der verwachtingen, dat de grote ge-
meenten, welker bestuurstaak het merstgecompliceerd is,’
op dit terrein zijn voorgegaan, maar er zijn toch ook ver-
schillende middelgrote en zelfs kleinere gemeenten, waar

de noodzaak van sociaal-economisch onderzôek reeds lang
werd gevoeld. Vooral na de oorlog is het aantal

gemeenten, dat een eigen sociografisch bureau heeft

ingesteld of zich door experts van buiten laat adviseren

sterk toegenomen. Het feit, dat verschillende gemeenten

zich als gevolg van de oorlogshandelingen voor een weder-

opbQuwtaak geplaatst zagen met alle daaraan verbonden
planningswerkzaamheden is aan deze toeneming niet
vreemd.
De methoden van onderzoek, die op liet onderhavige terrein worden toegepast, zijn grotendeels de algemeen
bekende werkwijzen van de sociaal-economische research.

Niettemin is het een kenmerk van deze jonge tak van
wetenschap, dat er ten aanzien
van verschillende aspecten

van liet werk controversen bestaan. 1-let is daarom zeer toe te juichen, dat de resultaten van het onderzoek af en
toe gepubliceerd worden. Hierdoor ontstaat de mogelijk-
heid van critiek, die voor de ontwikkeling der methoden
niet, anders dan gunstig kan zijn. –
liet is de bedoeling van dit artikel enkele punten van
het onderzoek iets nader te bezien en wij zullen daarbij
aanknopen aan de resultaten van een tweetal studies, die
kort geleden gepubliceerd zijn en wel betreffende Zaandam
1)

en Amersfoort
2).

De basis (‘oor de prognose.

Voor een groot aantal vraagstukken uif het onderhavige
gebied is het nodig om te weten, hoe de bevolking van de

gemeente zich zal ontwikkelen. De kennis hiervan is in de
eerste plaats noodzakelijk voor alle maatregelen op het
gebied van de volkshuisvesting, maar ze is evenzeer van
belang bij het ontwerpen van openbare gebouwen, zoals
scholen e.d., hij de plannen voos’ winkels, verzorgende

industrie, ontspanningsgelegenheden enz.

‘) ,,Een eeuw Zaandam,
1870-1970″;
uitgave van het Sociogra-
fisch Bureau der Gemeente Zaandam,
1949.
) ,,Hoofdlijnen van de sociaal-economische ontwikkeling der
gemeente Amersfoort’, door
L.
H. Klaasscn,
D.
H. van Pongen
Tormal1 en
L. M.
Koyck,
Leiden
1949.

Over de wijze, waarop deze bevolkingsontwikkeling

vastgesteld moet worden, bestaat ‘vrij veel verschil van

mening. Aanvai’ikeiijk is men -zuiver demografisch te werk
gegaan. Dit is o’ok begrijpelijk. Voor het Rijk als geheel is

de migratie pi’actisch te verwaarlozen. Zelfs als de groots

opgezette na-oorlogse emigratieplannen ten volle zullen

worden gerealiseerd, dan nog zal deze emigratie slechts

een fractie van de natuurlijke aanwas van de bevolking
bedi’ageii. In de eerste decennia van deze eeuw was de

migratie dan ook, kwantitatief gezien, onbelangrijk.

Daarom is het mogelijk om de bevolkingsontwikkeling
van het Rijk te ramen, uitgaande van de geboorte- en

sterftecijfers en een aantal hypothesen omtrent het toe-

komstige verloop dezer gegevens. Weliswaar is de opstelling

van dergelijke hypothesen niet eenvoudig; dit heeft de

ontwikkeling der geboortecijfers in de laatste jaren wel

duidelijk gedemonstreerd. Als gevolg daai’van is het niet

raadzaam om de prognose te ver uit te strekken, omdat

anders dé resultaten te onzeker worden, maar, tegen de
methode als zodanig is niets in te brengen.

Voor de grote gemeentenis men dan ook op dezelfde
wijze te werk gegaan, al kon daar de migratie niet geheel

verwaarloosd worden; typerend voor deze werkwijze zijn
de studies over Amsterdam
3)
en Rotterdam
4).

Tegenover de demografische prognose kan nu de econo-

mische gesteld worden. De aanhangers van deze rnethodd,
waartoe o. 1-Tofstee
5)
behoort, staan op het standpunt, dat

de economische ontwikkeling van een gemeente bepaalt
hoeveel personen daar hun bestaan kunnen vinden en

hieruit volgt weer de grootte van de totale bevolking. Is
er ten gevolge van een krachtige economische bloei een
grotere behoefte aan arbeidskrachten dan door de natuur-

lijke groei wordt opgeleverd, dan zal het verschil door

immigratie moeten worden overbrugd. Omgekeerd, als de
bestaansbronnen niet toei’eikend zijn om de bevolkings-
aanwas op te nemen, zal emigratie moeten volgen. 1-lofstee

wijst er ook ‘op, dat de migratie in de gemeenten dikwijls

veel belangrijker is dan de natuurlijke aanwas. Terw’ijl
een gebooi’te-overschot van 20
0
/
00
reeds vrij hoog te noe-
men is, zijh migratie-overschotten van 50
0
/
00
geen zeld-
zaamheid, .

Uiteraard zijn de vi’oegere ondei’zoekers, die zich op de
demogi-afische methode baseerden, niet blind geweest voor
de economische invloeden. Integendeel; zij vermelden deze
uitdrukkelijk, doch hebben zich op het standpunt

gesteld, dat de economische prognose te gecompliceerd is
om tot bruikbare resultaten te geraken
6).

Zelfs hebben van Lohuizen en Dclfgaauw getracht een

compromis te vinden in de gewoonlijk naar hen genoemde
regel, die inhoudt, dat de relatieve opnamecapaciteit van
een (niet te klein) gebied een tamelijk permanent karakter
bezit. M.a.w. als een gebied gedurende een zekere tijd een
grotere snelheid van de bevolkingsgroei heeft vertoond dan
het Rijk, dan zal de verhouding zich in de regel ook in de
toekomst. handhaven. Hetzelfde geldt voor een relatief
lage opnamecapaciteit. Uiteraaard is deze methode for-meel, ze analyseert immers de oorzaken van’ de relatief
hoge resp. lage opnamecapaciteït niet. Ze heeft echtes’

het grote practische voordeel, dat ze met- een afwijkende be-
volkingsgroei als gevolg van de typischeeconomische ont-
wikkeling rekening houdt en dat een prognose snel kan

word en gemaakt, zodra dle ovei’eenkomstige ontwikkeling
voor het Rijk is geraamd.
De moeilijkheden van de economische . prognose zijii
niet gering 1-lofstee, die deze methode niiet succes op de stad
Groningen
7)
heeft toegepast, verkeerde in die gunstige

3)
De toekomstige beolkingsaanivas, door de Dienst lei’
Pu-
blieke Werken van AmsLerdam
1932.
‘) De loekomsi ige. loop der bevolking in Nederland en iii het
havengebied van Rotterdam, door Ir
L.
H. J. Angcnot,
1934.
‘) ,,Beschouwingen over de economische structuur van cle stad
Groningen en baar toekomstige industriële ontwikkeling”, door
Prof. Dr
E. W.
Hofstee, Groningen
1948.

i’) l.c.

6September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

717

omstandigheid, .dat deze stad vrijwel geen andere econo-
mische functie vervult dan verzorgingscentrum voor de

drie Noordelijke provincies. haar groei hangt derhalve
ten nauwste met de bloei dezer provincies samen en om
,deze te kunnen voorspellen, heeft Hofstee aangenomen,
dat de demografische methode Icon worden toegepast.

De d emografische prognose van het verzorgingsgebied
leverde hem dus tegelijkertijd de economische prognose

voor het verzorgende centrum.

liet probleem wordt echter veel gecompliceerder, van-

neer men met de ,,autonome” ontwikkelingstendenties van
de onderzochte gemeente rekening moet gaan houden.
Dit is o.a. gepoogd in de reeds geciteerde studie over Zaan

dam. Voordat we daarechter op ingaan, willen we eerst

nog de poging tot theoretische verdieping bespreken, welke
in de publicatie over, Amersfoort is gedaan. Daar wordt

volkomen terecht betoogd, dat noch de bevolkingsprognose,
noch de economische prognose een juist licht op de toekom-
.stige ontw’ikkeling werpt. De zuiver demografische me-

thode (met uitsluiting van de migratie) geeft het beeld,

dat ontstaan zou bij volledige immobiliteit van de bevol-

king. Omgekeerd, opdat de economische prognose tot een
juist inzicht leidt, is het nodig een volmaakte mobiliteit
te onderstellen. lIet een noch het ander zal in werkelijkheid
het geval zijn. Als gunstige economische perspectieven
aanwezig zijn, zal dit betekenen, dat de vraag naar arbeid
toeneemt, d.w.z. de vraagkromme verplaatst zich. Bij

volledige immobiliteit zal het aanbod van arbeid niet meer toenemen, dan met de natuurlijke bevoikingsaanwas over-

eenkomt. Is de toeneming van de vraag groter, dan zal loonstijging, in het tegenovergetelde geval loondaling,
intreden. Bij volledige mobiliteit
zal
het loon gelijkblijven,

omdat de migratie het verschil tussen de veranderingen
van vraag en aanbod opvangt, in feite zal echter een even-
wicht intreden !)ij een l)unt, dat ergens tussen de beide
jitersten gelegen is, afhankelijk van de soepelheid, waar-
mee de migratie op verschillen in loonpeil reageert. Dit

zal voor verschillende gebieden zeer verschillend kurnen
zijn en zal zonder twijfel ook afhankelijk zijn van het feit,
of de natuurlijke bevolkingsgroei de economische mogelijk-

heden overtreft of niet en dus of er een compenserende
emigratie dan ve1 immigratie moet intreden.
liet zal niet eenvoudig zijn om de hier gesclieite theo-
retische opvattingen voor kwantitatief onderzoek toegan

kelijk te maken. Omtrent de invloed van economische

factoren
01)
de migratie is niet veel bekend. Bij de huidige
kennis op dit gebied zal het in het gunstigste geval wel
nict mogelijk zijn om verder te komen dan het verrichten van de beide analyse, welker uitkomsten dan als uitersten
kunnen w’orden opgevat, waartussen het evenwicht zich

naar alle waarschijnlijkheid zal instellen.

Bij de Amersfoortse studie is zelfs dit niet gedaan. Na
de theoretische inleiding stelt men zich tevreden met een

vrij eenvoudige demografische prognose, die in hoofdzaak
gebaseerd is op een extrapolatie van de constante relatieve
groeisneiheid van 2,25 pCt per jaar, die in de periode van 1890-1950 werd geconstateerd. Daar de Nederlandse be-

volking in deze periode eveneens ongeveer met constante,
zij het half zo grote relatieve snelheid, toenam, kan men
zeggen, dat de auteurs zich ongeveer hebben gehouden aan de reeds genoemde regel van Van Lohuizen en Delfgaauw.
Wel krijgt men de indruk uit een in de studie gereprodu-
ceerde grafiek, dat de groeisnelheid voor Amersfoort beter

constant is geweest dan voor het Rijk.
We willen thans nog enkele opmerkingen maken over
de economische prognose, die in de studie over Zaandam
voorkomt. Daarbij is men uitgegaan van de primaire

industrieën; men heeft getracht voor elk van deze de ten-
denfie van de werkgelegenheid te voorspellen; afgaande
op de ontwikkeling in het verleden en alle algemene zoweL.
als locale factoren, w’aarover informatie ter beschikking
stond. Gezien de vele onzekerheden heeft de auteur.er
naar

gestreefd voor elke bedrijfstak een maximale en een mini-

male prognose te maken. Uit de aldus bepaalde primaire

werkgelegenheid volgt de totale werkgelegenheid in de

industrie op eenvoudige wijze, daar geconstateerd werd,
dat de verhouding tussen beide steeds ca 7, 10 is geweest.
Daai ongeveer de helft van cle beroepsbevolking er in de

industrie werkzaam is, is ook de totale beroepsevollcing

te berekenen. Op grond van de totale werkgelegenheid is

dan de totale bevolking weer gemakkelijk te ramen; hier-voor behoeft men’ slechts gebruik te maken van vrij goed

bekende resultaten over de leeftijdsopbouw van de gehele

resp. de beroepsbevolking.
Uiteraard kan men bij een studie als de onderhavige,
waar de verwerking der slehts kwalitatief bekende facto-
ren tot een kwantitatieve uitdrukking voor de werkgele-

genheid steeds een sterk subjectief karakter moet dragen,

op vele punten met de auteur van mening verschillen.
Niettemin krijgt men al lezende de indruk, dat cle

schrijver er in is geslaagd een tamelijk scherp omlijnd en
betrouwbaar, beeld van de totale ontwikkeling te geven,

al blijft het zeer cle vraag, of zijn kleine onzekerheidsmarge

voor de’gehele bevolking van Zaandam in 1970, nl. 57,2

tot 59,2 duizend, gezien de vele gemaakte onderstellingen, niet wat al te optimistisch moet worden genoemd.

Prirnaire en verzorgende bedrijven.
Wanneer men in aansluiting op de prognose van de be-
volking een onderzoek wil instellen naar de toekomstige werkgelegenheid, dan is het onderscheid tussen primaire

en verzorgende bedrijven van grote betekenis. Deze be-
tekenis ligt in het feit, dat de omvang der verzorgende

bedrijven vrijwel uitsluitend afhankelijk is van de grootte
•van de bevolking, terwijl de omvang der primaire bedrij-
vigheid door autonome invloeden wordt bepaald. De be-
tekenis hiervan bleek reeds bij de bespreking van de
economische prognose voor Zaandam. Uitgaande van de geraamde werkgelegenheid in de primaire bedrijven, kan
de totale bevolking met vrij grote zekerheid worden vast-
gesteld. Omgekeerd volgt uit het cijfer van de totale be-
volking, afgeleid uit een demografische prognose, via de
grootte van de beroepsbevolking, dadelijk de benodigde
werkgelegenheid in de vérzorgende bedrijven en dus ook
de werkgelegenheid, die door de primaire bedrijven ge-
schapen. zal moeten worden.
Hierover bestaat weinig verschil van mening. l)it is
wel liet geval ten aanzien van de wijze, waarop de grens
tussen beide groepen van bedrijven moet worden getrokken.
Veelal beschouwt men een bedrijf als verzorgend voor
een gemeente.als zijn producten tot de consumptieve sfeer
behoren en als liet voor de afzet op de gemeente is aan-
gewezen. is de afzet slechts ten dele in die gemeente ge-
concentreerd,

dan zal het bedrijf ook voor een ov’creen-
komstig percentage als verzorgend worden aangemerkt.
Deze definitie is, althans theoretisch gesproken, volkomen
ondubbelzinnig; ze heeft echter een groot bezwaar: de

percentages verzorgende bedrijvigheid,. die op deze wijze
voor de verschillende gemeenten gevonden worden, zijn
onderling niet vergelijkbaar. In vele gevallen is het per-
centage van de omzet, dat een bedrijf op de ,,home market”
kan afzetten in hoge mate van allerlei toevalligheden af-hanikelijl. Dit betekent, dat ook hei percentage voor alle
bedrijven tezamen aanzienlijke toevallige schonimelingen kan vertonen.
Om aan dit bezwaar tegemoet ie komen volgt men dik-wijls een andere weg en deelt men elke bedrijfsgroep, af-

hankelijk van haar karakter bij de verzorgende resp. de
primaire bedrijven in. Deze definitie is echter niet ondub-
belzinnig. Voor verschillende groepen is de keuze niet
moeilijk. Bakkerswinkels zijn verzorgend en dhoogovens
in IJmuiden zi.in primair. Em doen zich echter vele gevallen
voor, waarin een compromis onvermijdelijk is en ook daar-
door ontstaan vbak onvergelijkhare resultaten. Terloops
zij opgemerkt, dat deze laatste methode in het Zaandamse
rapport wordt toegepast.

718

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 September1950

In de Amersfoortse studie heeft men getracht voor de

hier gesignaleerde moeilijkheden een oplossing te vinden.

Als verzorgend bedrijf is daar gedefinieerd een bedrijf, daf

noodzakelijk
voor zijn gehele afzet op de locale markt is aan-
gewezen. Op deze wijzeworden dus alle bedrijven, waarvoor
déze relatie slechts min of meer bij toeval aanwezig isen die

volgens de èerste definitie geheel of gedeeltelijk zouden

moeten worden medegeteld, buitengesloten, liet spreekt

echter vanzelf, dat een dergelijke definitie waardeloos is, indien niet tegelijkertijd aangegeven wordt hoe, het per-

centage verzorgende bedrijvigheid kan worden bepaald.

Hiervoor wordt nu de volgende oplossing aan de hand

gedaan. Wanneer men de heroepsindeling van de bevolking

voor een aantal grote gemeenten vergelijkt, dan zal men

voor’ een bepaalde bedrijfstak percentages vinden, die des

te hoger zijn, naarmate die bedrijfstak in een gemeente

een meer primair karakter heeft. Omgekeerdkan het per-

‘céntage.nooit dalen beneden het minimum, dat uit het
oogpunt van gemeentelijke verzorging noodzakelijk is.

Kiest men het aantal gemeenten niet te klein, dan is er

alle reden om aan tenemen, dat het laagste percentage,

dat men constateert, niet ver van dat verzorgingsminiiTlurh
verwijderd zal zijn. Doet men dit voor elke bedrijfstak en

somrneert men de aldus verkregen minima, dan krijgt men

du8 een percentage, dat als een goede maat voor het ver-
zorgingsminimum kan worden aangezien (al zal het deze•
laatste grootheid altijd iets overschatten).

Deze procedure is nu in het rapport toegepast en op

die wijze komt men tenslotte tot het resultaat, dat 55 pCt

van de totale beroepsbevolking in de primaire bedrijven

werkzaam is. (We gaan hier voorbij aan het feit, dat de
methode niet voor alle bedrijfstakken, met name niet
voor de. Overheid, zonder meer toepasselijk bleek). Dit

percentage moet dus voor alle gemeenten gelden (zij het,

dat het om de reeds genoemde reden aan de lage kant kan
zijn). Men kan er tegen aanvoeren, dat de methode geen

mogelijkheid laat, dat het percentage nog van de grootte
van de bevolking afhankelijk kan zijn. Dit laatste is niet

onwaarschijnlijk, omdat het voor grotere regionale gebie-
den en zeker voor het Rijk als geheel, lager zal uitvallen.

Dat het niettemin voor de middelgrote gemeenten bruik-

baar is, wordt aannemelijk gemaakt door het feit, dat be-

rekeningen vooi de grootste gemeenten zowel als voor de
daarop volgende grootte-groep ongeveer tot hetzelfde
resultaat leidden. –

De woningbouw.

De beide yoorafgaande vraagstukken hadden betrekking

op de eigenlijke grondslagen van de bevolkingsprognose;
thans willen we nog een ogenblik stilstaan bij enkele
kwesties, die zich voordoen als het hôofdprobleem is op-
gelost. Als eerste en waarschijnlijk meest belangrijke kiezen
we de raming van de toekomstige woningbouw.

Wanneer men zich beperkt tot de vaststelling van het
totale woningbouwvolume dan is dit vraagstuk niet erg
gecompliceerd. De gemiddelde woningbezetting (d.i. het
gemiddeld aantal inwoners per woning) in het verleden

is,bekènd. Ze vertoont met uitzondering van de periode
1940-1950 een langzame dalende tendentie, samenhangende

met de dalende gezinsgrootte en de gelijktijdig optredende
verbetering van de woningcultuur.
De demografische factoren, die op deze grootheid van
invloed zijn, zijil bij ce vaststelling van de bevolkings-
prognose onderzocht en daarmee rekening houdend is de
ontwikkeling van de gemiddelde bezetting te ramen. Uit

deze bezetting en de toekomstigh grootte der bevolking
volgt hoe groot de woningvoorraad dient te zijn. Door
vergelijking van dit cijfer met de huidige voorraad, reke-ning houdend met een normale reserve voor leêgstand en
de vervanging, die nodig is voor veroudering en eventuele
sanering ten behoeve van nieuwe stadsplannen, kan het
toekomstige bouwvolume worden gevonden. ‘In de publi-
catie over Zaandam is deze weg in grote trekken gevolgd.

Men wordt dadelijk voor veel grotere moeilijkheden

geplaatst, indien men niet tevreden is niet de grootte van

het bouwvolume, maar ook wenst te weten hoe dit verdeeld

moet zijn over woningen vn verschillende grootte (en dus
huur). In het. Zaandamse rapport is aan deze kwestie enige

aandacht geschonken en wel door de voor 1970 geraamde

woningvoorraad volgens een redelijke sleutel te verdelen

over arbeiderswoningen, woningen voor gemengde bewo-

ning, middenstandswoningen in buurtverband en ver-

spreide middenstandswoningen.

In de studie betreffende Amersfoort, die wij reeds eerder

citeerden in verband met de originele wijze, waarop de

verschillende problemen werden aangepakt, heeft men ook

dit vraagstuk theoretisch trachten te verdiepen. Men is

daarbij tot de conclusie gekomen, dat er in principe drie

factoren zijn, die er voor verantwoordelijk zijn, dat de

verdéling der woningen naar huurklassen in de toekomst

anders zal zijn dan nu en wel achtereenvolgens de bevol-

kingsvermeerdering, de yeranderingen in de welstand en

de veroudering, resp. slijtage. Voor elk dezer factoren heeft

men getracht een kwantitatieve maatstaf te vinden en op
die wijze zijn de auteurs er in geslaagd het gestelde vraag-

stuk op te lossen. O.i. zijn ze daarbij echter wel enigszins

over de grens gegaan van wat nog als een bruikbare schat-

ting kan Svorden aangemerkt. Zowel de raming van de

toekomstige welstand van één enkele gemeenten als de vol-

slagen onzekerheid, die er bestaat omtrent het toekomstig

verband tussen het inkomn en het bedrag, dat men

aan huur zal willen uitgeven maken deze poging meer

interessant dan practisch bruikbaar.

De behoefte aan winkels.

Het is ondoenlijk om in kort bestek alle vraagstukken,

die bij de opstelling van de gemeentelijke uitbreidingsplan-

nen een rol spelen, te behandelen. We willen daarom be-

sluiten iet het ramen van de behoefte aan winkels. Ook.

dit vraagstuk is van grote betekenis, want hoewel de ge-

meentelijke Overheid zich niet zelf met de bouw of exploi-
tatie van deze bedrijven zal bezighouden, dient in het

uitbreidingsplan toch de riodige ruimte voor dit doel ge-

reserveerd te worden.
Ook op dit terrein heeft men in de Amersfoortse studie
getracht, gebruik makend van de beschikbare statistische
gegevens, nieuwe wegen te bewandelen. Terwijl in de

meeste publicaties wordt uitgegaan van bepaalde winkel-
dichtheden voor verschillende branches (di. het aantal
inwoners per winkel), heeft men.bij het geciteerde onder-
zoek getracht vast te stellen hoe de relatie is tussen aantal
winkels en grootte van de bevolking. Flierbij is gebleken,
dat voor de verschillende branches een zeer bevredigend
resultaat werd verkregen door aan te nemen, dat tussen
de beide grootheden een betrekking met constante elastic.i-
teit bestaat (en niet een evenredigheid, zoals uit een con-

stante winkeldichtheid zou.volgen). Door nu deze relaties,
die gevonden werden door de vergelijking van verschillende
gemeenten op één tijdstip (nl het bedrijfstellingsjaar 1930),
toe te passen op de ontwikkeling van één gemeente in de
loop van de tijd, was het mogelijk uit het bevolkingscijfer
voor 1970 dadelijk het benodigde aantal winkels per bran-
che af te leiden.. Dat deze methode inderdaad practisch
bruikbaar is, volgt uit de resultaten, die zij oplevert voor
1947 en die practisch met de werkelijkheid overeenstem-men.,

Conclusie.

In het voorgaande hebben wij getracht aan de hand van
een tweetal recente sociaal-economische studies enkele
problemen te belichten uit het terrein van de gemeentelijke
planning. Op dit gebied zijn reeds opmerkelijkd resultaten
bereikt en de beide besproken studies int het bijzonder zijn
te beschouwen’ als belangrijke bijdragen. Wat wij met dit
artikel echter voornamelijk gepoogd hebben te bereiken,
is de aandacht te vestigen op het feit, dat op dit terrein

1

6 September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

719

nog veel gedaan kan worden aan theoretische verdieping

der gebezigde methoden, ten voordele van de practici, die

zich door hun werk in de verschillende gemeenten in steeds
toenemende mate met de hier besproken vraagstukken

hebben bezig te houdeh.

Heemstede.

P. DE WOLF]?.

DE RUNDVEEHOUDERIJ IN NEDERLAND.

Inleiding.
De rundveehouderij is het belangrijkste onderdeel van

de Nederlandse landbouw. De producten van de rundvee-

houderij – melk, slachtvee en (geëxporteerd) gebruiks.

vee – vertegenwoordigden over het jaar 1948 in onbe-werkte toestand een bruto-waarde van ruim 1 milliard

gulden, hetgeen ruim 50 pCt van de totale bruto-waarde

van de Nederlandse landbouwpr.oductie was.

liet behoeft geen betoog, dat de ontwikkeling van deze

bedrijfstak van grott belang isvooi de gehele Nederlandse

landbouw en in breder verband voor onze gehele volks-

huishouding.
In dit artikel wordt een poging gedaan, enige belang-

rijke aspectén van de ontwikkeling sinds de oorlog te

schetsen. –

De ‘ontwikkeling van de productie

De oorlogsjaren hebben in het melkveehoudersbedrijf
diepe sporen achtergelaten. In deze jaren werden t*ee
belangrijke pijlers, waarop het bedrijf steunt, namelijk

de voorziening met krachtvoeder en die met kunstmest,
vrijwel weggenomen. De veterinaire verzorging van de
rundveestapel liet onder invloed van allerlei moeilijkheden
in deze jaren veel te wensen over. Boveitdien werden,
met name in het VVesten van het land, grote aantallen
goede gebruiksdieren ten behoeve van de vleesvoorziening

geslacht. Toen dan ook het moment van de bevrijding
aanbrak was het melkveehoudersbedrijf stefk gehavend.
Een en ander komt duidelijk tot uiting in het verloop van

het totaal aantal stuks melk- en kalfkoeien en van de
melkproductie per koe, waaromtrent hieronder enkele

cijfers vo
.
1gen.

Aantal melk-

Melk-

Totale
en

productie

melkproductie
kalfkoeien

per koe

I
x 1.000 ton

1.503.000
stuks
3.540 kg
5.330
1.566.000
,,
3.520 5.510
:

1.520.000
,,
3.420

,,
5.190

1938

………..

1.188.000

1939

………..
1940

………

1.279.000
,,
2.800
3.580
1945

………

1.326.000
,,
2.740 3.630
1946

………
1947

………
1.324.000
,,
3.390

,,
4.480
1948

………
1949

………
1.441.000
,,
3.650

,,.
5.270

geen betrouwbaar cijfer bekend.

In de eerste jaren na de oorlog breidde de. rundvee-
stapel zich weer geleidelijk uit. liet productieniveau bleef
echter in vergelijking met de vooroorlogse jaren vrij laag,
als gevolg van de precaire voeder- en kunstmestpositie.
1-let geleidelijk herstel werd bovendien in het jaar 1947
als gevolg van de slechte weersomstandigheden – de
winter 1946/47 was streng en langdurig, de zomer 1947
zeer droog – tijdelijk onderbroken. In dit jaar komt de uitbreiding tot stilstand en vertoont de melkproductie
per koe zelfs een geringe teruggang. De daaropvolgende
jaren geven echter een tegengesteld beeld. In het jaar
Mei 1948—Mei 1949 voltrok zich een uitbreiding van de
rundveestapel met bijna 10 pCt. De melkgift per koe steeg
in twee jaren tijds met ongeveer 80 pCt en kwam daar-
mee boven de gemiddelde productie in de vooroorlogse
jaren.

Vijf jaren na de bevrijding is het herstel zover gevorderd,

dat de gehele Nederlandse rundveestapel zijn vooroorlogs
productiepeil weer heeft bereikt. Bij dit technisch herstel

van de productiecapaciteit is •een viertal belangrijke

aspecten de moeite van een nadere ‘beschouwing waard.

Het ç’erbruik oan krachtç’oeder.

Van het krachtvoederverbruik van de gehele Neder-

landse rundveestapel kan het volgende globale overzicht
worden gegeven.

-1935 t/rn 1939

………………..ca
850.000 ton per jaar
1946/47

……………………..
ca 275.000
1947/48

……………………..ca
375.000
1948/49

……………………..ca
350.000

Uit het verloop van deze cijfers blijkt, lat bij een melk-

productiê, welke de vooroorlogse evenaart, thans slechts
ongeveer 40 pCt
van
de hoeveelheid krachtvoeder wordt
verbruikt. Indien men daarbij in acht neemt, dat een
groot gedeelte van het door het rundvee verbruikte kracht-
voeder uit het dollargebied moèt worden betrokken, dan
is het duidelijk, dat hiermede een belangrijke bijdrage is
geleverd tot de vermindering van de deviezenmoeilijk.

heden van ons land.
De toeneming van de productie, welke in de laatste jaren tot stand is gebracht, steunt in hoofdzaak op een

vei’groting van de productie van eigen bodem. Vergelijken
re de oppervlakte grasland en voedergewassen in het

jaar 1940 met die in de jaren 1948 en 1949, clan blijkt,
dat deze niet noemenswaard is gewijzigd.

Oppervlakte gras-

Waarvan blijvend
+ vedergewassen

grasland

1940

…………..
1.425.000 ha

1.328.000 ha
1948

………….
1.441.000

1.222.000
1949

………….
1.454.000 ,,

1.312.000

Ten opzichte van het jaar 1940 heeft dus, g’zien de
vermindering van het krachtvoederverbruik, de productie
per ha cultuurgrond, welke ten dienste staat van de rund-

veehouderij, een stijging ondergaan. Hiertoe zal zeker in
belangrijke mate hebben bijgedragen ‘het steeds verder

doordringen van de moderne vormen van graslandexploi-
tatie, waarbij het mogelijk is door aanwending van meer

arbeid en meer kunstmest de productie perha op te voeren.
In plaats van de vroegere omzetting van krachtvoeder
in melk vindt thans via de bodem een omzetting plaats
van additionele hoeveelheden arbeid en kunstmest in

hetzelfde eindproduct melk.
De ontwikkeling c’an de melkcontrôle.

i-Ïet s’stematisch controleren van

de melkkoeien op
productie en vetgehalte is van groot belang voor de ver-
betering van de kwaliteit van het rnelkvee.
De omvang van de melkcoiitrôle is gedurende de laatste
tien jaren voo de oorlog vi’ijwel gelijk gebleven. Nadat
echter de hiervoor bestaande organisatie in 1943, was ge-
reorganiseerd, waarbij vooral enkele financiële moeilijk-heden werden opgelost, is de melkcontrôle sterk egroeid.
1

let aantal op productie gecontroleerde dieren bedraagt
thans bijna 50 pCt van het totaal aantal. Dit percentage

komt overeen met de stand van de melkdontrôle in Dene-
marken gedurende de laatste tien jaren.
De beschikbare cijfe’rs van de groei van de melkcontrôle
in Nederland spreken hier een duidelijke taal.

gecode

koeien

1928
244.000

,
19
1941
251.000

.
18
1943
310.000


26
1946
472.000
37
1968
587.000
44
1949
682.000
47

720

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 September 1050

3.
De stijging pan het oetgehalte oan de melk.

Terwijl het ongeveer 40 jaren heeft gekost om het vet-
gehalte van de melk van
3
pCt op 8,40 pCt te brengen,
is thans in een tijdsbestek van 5 jaren een verdere ver-

hoging van het gemiddelde vetgehalte -met ruim 0,2 pCt
tot stand gebracht. Wat dit in feite betekent moge blijken

uit het feit, dat een veestapel van• 1,5 millioen koeien,

met een melkproductie van gemiddeld 3.600 kg per koe,
thans omstreeks 11 millioen kg melkvet meer produceert

dan in de vooroorlogse jaren.

1-let feit, dat gedurende de laatste jaren de melkprijs
voor de veehouder naar rato van hel vetgehalte van de

afgeleverde melk werd bepaald, is de krachtige stimulans

– geweest voor de verhoging van het vetgehalte. Het ver-

loop van het vetgehalte is als volgt geweest:

1939 t/nl 1945
ca 3,40 pOt
1948
3,43
1947
3,48 1948
3,54
1949
3,62

Naast allerlei andere factoren, heeft ongetwijfeld ook
de uitbreiding van de melkcontrdle in belangrijke mate

tot deze stijging bijgedragen.

4.
De ont(vikkeling uan de ktenslmatige inseminatie.

De kunstnlatige inseminatie maakt het mogelijk gunstige

eigenschappen van bepaalde stieren over talrijke vee-

stapels te verspreiden. Zij stelt ook kleinere veehouders
in staat te fokken van stieren, welke wat afstamming

betreft aan hoge eisen voor melkproduclie en vetgehalte
voldoen. De groei van de kunstmatige inseminatie, welke
verenigingsgewijze georganiseerd is, dateert vooral uit

de lâatste jaren.

‘vegten

Aanlal koeien

1946

……………….” 34

ca

20.000
1947

……………….95

ca

60.000
1948

………………

142

ca 130.000
1949

……………….171

ca 200.000

Alhoewel het resultaat van deze ontwidcelin(r eerst in de
toekomst volledig aan het licht zal komen, is reeds thans
bewezen, dat de kunstmatige inseminatie van groot belang

is voor de rundveehouderij.

De economische ontwikkeling

De economische positie van de rundveehouderij is in de
eerste jaren na de oorlog zeer moeilijk geweest. De geringe
omvang van de veestapel en de aanvankelijk nog lage
productiviteit hadden tot gevolg, dat de kostprijs ‘)
,
van
de geprodticeerde melk hoog lag. In dèze tijd werd de

rnelkprijs door de Overheid vastgesteld en waren de rege-
lingen zodanig, dat aan alle veehouders een nagenoeg
uniforme melkprijs werd uitbetaald. Deze ,,vaste” prijs

w’erd steeds door de Overheid vastgesteld op basis van de
rapporten van het Landbouw-Economisch Instituut,
waarin een raming werd gemaakt van de kostprijs van
melk voor het komende productiejaar. De aanvankelijke
onzekerheid omtrent de werkelijke hoogte van de kotprijs,
veroorzaakt door gebrek aan recente na-oorlogse gee’ens,
heeft er mede toe bijgedragen, dat, de melkprijs gedurende
de eerste na-oorlogse jaren, achteraf gezien, relatief laag
is vastgesteld.

Een vergelijking voor enkele weidegebieden van de
achteraf geconstateerde gemiddelde kostprijzert met de
voor die jaren geldende richtpi’ijzen, geeft een duidelijk

beeld van de spanning tussen kostprijs en richtprijs.
Eerst over het jaar 1948/49 is er, dank zij een aanzien-
lijke daling van de kostprijs enerzijds en een verhoging

‘) Het begrip kostprijs
is
hiei- gebruikt in cle zin van zgn .,, kale
kostprijs”, waarin geen beloning voor de ondernernersfunctie is
begrepen.

van de i’ichtprijs anderzijds, sprake van een belan
g
rijk
grotere marge tussen kostprijs en richtprijs.

_________________________

Kostprijs per
100 kg melk
3,3 pOt vet

Richiprijs
per
100
kg melk
3,3 pCt vet
1946/4 7
Friesland,

Veenweidegebied
f 1
5,—
t 16,-
Z.-llolland, Consumpliemelkers
1
650
16,50
1
)
Z.Hollancl, Zelfkazers
17,90
16,-
1947/48
Friesland, Veenweidegebied
15,60
16,70
Z.-Holland,

Corlsuinptiemelkers
17,80
17,20
1
)
Z.-Ilolland,

Zelfkazers
18,10
16,70
1948/49
Friesland, Vcenweidegehieçl

13,30
18
2
20
Z.-Jfolland,

Consurnptjemelkej-s
13,70
18,45
1
)
Z.-lEolland,

Zeifkazers
14,60 18,20

‘) inclusief toeslag voor consumptiemelk.

Wat betreft de afzet van de zuivelproducten

is vooral
‘het snelle herstel van deexport gedurende de laatste jaren

van belang. len globaal beeld van dit herstel wordt ver-

kregen, indien men de uitgevoerde iuivelpi’oducten om-
rekent tot de voor de bereiding daarvan benodigde hoe-
veelheid volle melk. Hierbij is de afzet van producten

bereid uit magere melk, buiten beschouwing gebleven.

De ontwikkeling van de export is dan als volgt geweest.

‘total(
,
,

Uitvoer
om-
erik- ‘

gerekend tot

Uitvoer in
productie

melk ‘)

pOt
x 1.000
ton

x 1.000 ton

1938
5.330 2.170
42

1946
3.580
50
t
1947
3.630
280
8
1948
1
.480
990
22
1949
5.270 2.370
.

45

‘) Gebruikte onlrekeningsfactoren:
1
kg boter

= 25

kg melk
1
kg kaas

= ’10

kg melk
1
kg volle conclens = 2,75 kg melk
kg volle poeder

= 9

kg melk

1
kg room (35pCt) = 10

kg melk

In het jaar 1949 is de export van zuivelproducten zeer
groot geweest en konden in het algemeen bevredigende

prijzen worden behaald, dank zij de schaarste openkele
buitenla
1
ndse markten. Voorts is hierbij van invloed ge-
weest de verplichte standaardisatie vân consumptiemelk
tot 2,5 pCt vet, terwijl anderzijds, wat betreft boter en
kaas, het binnenlands verbruik tengevolge van de op-

lopende prijzen van deze producten werd afgeremd.
Zoals reeds terloops werd opgemerkt, werd aanvankelijk
binnen het kader van de gehele na-oorlogse loon- en
prijzenpolitiek door de Overheid een stringente prijs-
raststelling gehandhaafd, welke er onder andere
0
1
)
ge-
richt was een uniforme melkprijs voor de veehouder te
bewerkstelligen.

Met het beëindigen van de schaarstetoestand in het
binnenland is deze vorm van prijspolitiek geleidelijk
vervangen door een veel minder star systeèm, waarbij het

ingrijpen van de Overheid belangrijk werd verminderd.
Dit ingrijpen van de Overheid beperkt zich thans in
hoofdzaak tot het handhaven van een maximum consu-
mentenprijs voor consumptiemelk, waarvooi’ nog steeds
een subsidiere
g
eling voor de consument van kraèht is,
met daarnaast een overheidsgarantie in de vorm van een

gegarandeerde rninimalè gemiddelde opbrengs tprijs voor
alle’ geproduceerde melk. Verdet’ wordt van overheids-
wege, door middel van een stelsel van toeslagen gedurende

do winter en heffingen gedurende de zomer, een verschil
tm.issen winter- en zomerprijs vooi’ de veehouder in het

leven geroepen teneinde de productie van melk gedurende
het winterhalfjaar te stimuleren. Voor zuivelproducten,

met uitzondering van consumptiemelk, bestaan thans

6 September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

721

geen prijsvoorschriften meer, behoudens minimum dcvie-

zenopbrengsten bij export.
Voor dé gehele melkve.ehouderij en de daarmee nauw

verbonden,
uit
talrijke zelfstandige ond”rnemingen be-

staande, zuivelindustrie, is dit terugtreden van de Over-
heid van groot belang geneest. Temeer waar dit trug

treden geschiedde in een tijd, waarin de opbouw van de

export niet kracht moest worden aangevat.

De eooruitzichten.

De voor de toekomst te verwachten melkproductie is,

uit de aard der zaak een min of meer onzekere factor.
Naast allerlei technische factoren als de ontwikkeling van
de productiviteit van de veestapel en de mate, waarin

voeder beschikbaar zal zijn, speelt de toekomstige afzet
van zuivelproducten in binnen- en buitenland hier een

belangrijke rol.
Het zou ons te ver voeren, binnen het bestek van dit
artikel, diep op het afzetprohleem in te gaan. Wij willen

er daarom mee volstaan de conclusies te vermelden,
waartoe een onlangs. door de Stichtingvoor den Landbouw
en de A.lgemeene Nederlandsche Zuivelbond ingestelde

commissie bij de bestudering van dit probleem is gekomen.
,,I.n het algemeen acht de commissie het perspectief
voor onze Nederlandse zuivelindustrie, wat de naaste
toekomst betreft, niet zodanig, dat in dit .verband.van
optimisme mag worden gesproken, en terzake van de
positie in do naaste toekomst van de Nederlandse boter schijnt voor een ernstige bezorgdheid all reden
te
zijn.

In verband hiermede mag niets worden nagelaten wat de
afzet van .boter en andere zuivel- en melkproducten kan
bevorderen”.

Scheveningen.

Drs A. R. VAN NES.

Literat uur.
Statistische gegevens over de Nederlandse melk en zuivtlproduc-
lie
1933-1948.
Uitgave C.B.S.
Waarde van de land- en tuinbouwproductie in het oogstjaar
1948/49.
Uitgave C.B.S.
Overzicht van de veevoederdistributie
9939-1947,
Ir P. T.
v.
d.
Breemer.
Gebeurtenissen in de rundvêehouclerij na
1940,
Ir Rijssenbeek in
,,’
eeteeltbel.ichten”, Februari
1950.
Betekenis en bestemming der Nederlandse melk- en zuivelpro-
ductie. Rapport uitgebracht aan de Stichting voor den Landbouw-
en cle Algemeene Ncclerlandsche Zuivelbond.
Onderzoekingen naar de kostprijs van melk voor cle jaren
1948/49
en
1949/50.
Rapporten no
110
en
127
van het Landbouw-Econo-
misch Instituut.


DE MONETAIRE SANERING IN INDONESIË.

Prof. Dr J. F. liaccoû te Djakarta verzocht ons de
volgende aanvulling op zijn artikel in ,,E.-S.B.” van 16

Augustus 1950 te publiceren:
In het artikel over de monetaire sanering in Indonesië is sprake van de herwaardering der voorraden (blz 654).
Tot goed begrip zij er nog op gewezen, dat deze herwaar-
dering slechts werd toegestaan voor 50 t 60 pCt der voor-
raden; hiei-door wordt verklaarbaar, dat het meerdere
vermogen slechts gedeeltelijk uit de verkoop van voor-
raden kon worden verkregen en dat de impor’thandel
sterke behoefte aan vermogen ter financiering van zijn

bedrijf heeft.

INGEZONDEN STUK.

N.V.
JIORENFABRIEIC BOFA.

De heer L: B. S. Larkins, Conimercial Counsellor of the
British Embassy te ‘s-Gravenhage, schrijft ons:’

1 have road with considerble interest the article by’
Mr. J. J. van Vollenhoven, regarding the N.V. Boren-
fabriek ,,Bofa” of Anersfoort which appeared in your
number of Sth July last and the letters on the same sub-
ject by Drs C. P. H. van Greuninge and Mr. van Vollen-
hoven respectively, published in the 9th August edition

of , Economisch-Statistische Berichten”.

In the interests of accuracy 1 would point out that T

have been officially informed by the Board of’ Trade in

London that the duty payable in the United Kingdom
on imported twist drills is 15 per cent. ad
valorem and
that no purchase tax is chargeable. 1 am therefore at a

loss to understand the figure of’ 52 per dent. quoted by

Mr. van Vollenhoven in his article and repeated in his

letter, and can only conclude that he has been sadly
misinformed.
Naschrift.

Ik heb de heer Larkins schriftelijk medegedeeld, welke
semi-officiële informatiebron mij de gegevens over de

invoerrechten op boren heeft verstrekt. Dat mijn betoog
door de rectificatie van de heer Larkins niet wordt aange-
tast is voor een ieder duidelijk, die op dë hoogte is met de

voorwaarden voor moderne massaproductie. Een meer-
dere of mindere bescherming van ca 6 pCt is hij de nauwe

marges, die in dit soort bedrijven gelden, voldoende om
hèt versdhil tussen winst of verlies te bepalen. Niettemin

ben ik de heer Larkins erkentelijk voor zijn opheldering

Amersfoort.

, T. T. VAN VOLLENI{OVEN.

BOEKBESPREKING.

Physisch- en Economisch- Geografische .l3eschouw in gen oner
de Rijn als Europese Rieier.
Aangeboden aan Prof.
W. E. Boerman ter gelegenheid van zijn 25-jarig
hoogleraarsjubileum aan de Nederlandsche Economi-
che Hoogeschool te Rotterdam. Van Kouteren’ Uit-
geverijbedrijf, Rotterdam.

Oud-leerlingen van Prof. Boerman zullen zich nog leven-dig herinneren met welk een geestdrift de jubilerende hoog-‘
leraar college kon geven en practica kon leiden over de
economische betekenis van de grote rivieren. T-Jet is wel-
haast vanzelfsprekend, dat de Rijn hij die colleges en prac-
tica een belangrijke plaats innam. Wat er aan Nederlandse

litteratuur, speciaal in boekvorm, over dé grote rivieren
is geschreven, staat echter bij lange na niet in verhouding
tot de belangrijkheid van het onderwerp. 1-let is daarom een goede gedachte geweest, dat men Prof. Boerman ter
gelegenheid van zijn 25-jarig hoogleraarschap heeft ver-

eerd met een boekwerk als het onderhavige, dat door de
veelzijdigheid in de behandeling der vraagstukken de Rijn

rakende, een grote verrijkiog van onze ec’onornisch-geogra-
fische litteratuur betekent. 1-let moge vreemd klinken,
maar nog altijd is een groot deel van de Nederlandse be-
volking zich niet voldoende bewust, welk een welvaarts-
bron de Rijn voor ons land en inzonderheid voor onze
grote havensteden betekent. Gezien de deskundigheid en

de vaart, waarmede de negen opstellen, die tezamen het
365 bladzijden grote boek vormen, zijn geschre”en, mag
worden verwacht, dat de bestudering van internationale
rivierenvraagstukken niet langer als een bijzaak voor
economen, geografen, juristen en technici zal worden
beschouwd.

Juist in deze tijd, nu het vraagstuk van de vrije Rijnvaart
wederom zeer actueel geworden is, worden velen genood-i zaakt de achtergrond van de huidige neo-mercantilistische
strevingen te bestuderen. Men zal daarbij moeten terug-
grijpen tot het Wener Congres, de Franse Revolutie en
zelfs tot 1-lugo de Groot’s ,,De jure Belli ac Pacis”. Floewel
in ,,De Rijn als Europese Rivier” geen juridische beschou-
wingen over Eul-opa’s voornaamste verkeersader zijn ‘ge-
geven, ‘vindt men in het boek toch talvan aanknopings-
punten, die erop wijzen, dat de vrije Rijnvaart een verwor-venheid is, die eerst na langdurige en harde strijd kon wor-
den bereikt. Telkens weer moesten bepaalde landen, die
uit e’ band dreigden te springen, tot de orde worden
geroepen. En juist in deze moeilijke na-oorlogse tijd blijft waakzaamheid geboden, omdat enkele Rijnvarende naties
maatregelen hebben genomen, die beogen de ruime inter-

722

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Septeniber 1950
pretatie vn de vrijé Rijnvaart, zoals deze is neergelegd in

de herziene Akte van Ivlannheim van 1868, te vernauwen.

Men zou verwachten, dat een dergelijk jubileumboek

geheel of grotendeels zou zijn samengesteld door leerlingen

van Prof. Boerman. Ik ben echter tot de teleurstellende

slotsom gekomen, dat slechts drie van de negen medewer-
kers kunnen worden gerekend tot de leerlingen van de

geachte hoogleraar. 1-let boek is overigens samengesteld

uit bijdragen vdn deskundigen, die iedër hun eigen opvat-

tingen hebben over de vorm en de inhoud van het te be-

handelen onderdeel. Zonder dat er nog van een ernstige

overlapping spi’ake i, kan toch rèeds dadelijk worden

vastgesteld, dat een zo heterogeen gezelschap van auteurs
niet bepaald bevorderlijk is voor de eenheid, die een der-

gelijk werk in zekere zin moet representeren. Ieder vogeltje

zingt zoaF1′ het gebekt is; een zangkoor laat zich echter

beter uit een aantal min of meer gelijkgestemden samen-

stellen. FIet boek heeft ten gevolge van de verscheidenheid
der auteurs helaas iets orirustigs gekregen, hetgeen nog

wordt versterkt door een aantal storende typografische

fouten eyi een weinig aesthetische verzorging van 11et geheel.

**
1
*

De afzonderlijke opstellen zullen hier in hèf kort door
mij worden,aangestipt. De eerste bijdrage wordt geleverd
door Prof. Dr Jacoba B. L. Hol, die een gedegen geomor-

fologische schets van het stroomgebied van de Rijn geeft.

Wij moeten ons goed realiseren, dat Nederland, geologisch

gezien, niet veel meer is dan een puinkegel van de Rijn.

Het stroomgebied van de Rijn kon zich in de loop der
eeuwen uitbreiden door onthoofding van enkele rivieren,
die oorspronkelijk tot het stroomgebied van de Maas en
van de Donau behoorden. Op deze geomorfologische ach-

tergrond heeft Prof. Dr H. J. Keuning een historisch-geo-
grafische beschrijving van het Rijngebied geprojecteerd,

waarbij het accent valt op de Rijnvaart tot 1870. 1-her

wordt een korte beschrijving gegeven van de landschappen welke de Rijn dciorstroomt, alsmede van hun economische

betekenis, speciaal uit verkeersoogpunt. Uit deze studie

blijkt, dat de’Rijnhandel en dus ook het Rijnverkeer tot

het historische ,,turning point” 1870 van beperkte omvang

zijn geweest. In het opstel van Dr H. C. W. Roemen, dat de
ontwikkeling na 1870 behandelt, komt eerst goed tot uit-
drukking, welk een vlucht de industrialisatie van ons
achterland heeft genomen en welke funètie de Rijn in deze
ontwikkeling heeft vervuld.
Een bijzondere lijdrage wordt verder geleverd door de
heer
W.
van Looveren, die in welhaast lyrisch proza het

thema van de grenzen e.n waterscheidingen in en om het
stroomgebied van de Rijn behandelt. Deze ietwat breed-
sprakige studie getuigt in ieder geval van eën grote belezen-
heid op historisch, politiek en geografisch gebied. Storend
iS hier en daar het gebruik van Vlaamse uitdrukkingen,

die naar mijn mening beter uit een zuiver. Nederlandse
publicatie kunnen worden geweerd. Aan het slot van deze
lange studie levert de schrijver een hartstochtelijk pleidooi

voor de Europese eenheidsgedachte, waartoe de Rijn de
grote wegbereider zal zijn. De reeds in embryonale vorm
‘bestaande ,,Rhine Development Corporation” moge als

het begin van deze eenheid worden beschouwd.
untig en zakelijk, is de verhandeling van Dr H. C.
Kuiler, die een verkeerseconoi

nische studie heeft geschre-
ven over de Rijn als hartader van Europa. Aan de hand

van tal van statistische gegevens wordt de verkeersfunctie
van de Rijn verduidelijkt, waarbij Von Thünen’s theorie
in diens werk ,,Der isolierte Staat” als uitgangspunt is
gekozen. Het is echter niet recht duidelijk waarom in de
aanhef van deze studie Bertus Aafjes tot Rijnpoëet wordt
verheven; er zijn toch heus wel andere Nederlandse dich-
ters te noemen die de Rijn met meer gevoel hebben be-
zongen (Vondel, Borger). Nauw op dit opstel sluit het arti-
kel van Dr W. F. van Gunsteren aan, dat handelt over de
betekenis van de Rijn voor de nationale binnenvaart der.

oeverstateit. Hier wordt een overzicht gegeven van de

ontwikkeling der Rijnvloten van de onderscheiden oever-

staten, zulks in .verband met de vervoersbehoefte.
Wanneer een boek wordt samengesteld over de Rijn,

mag vanzelfsprekend niet worden voorbijgegaan aan de

havens in het deltagebied van deze belangrijke rivier. Mr

W.
F. Lichtenauer, ,,nourri dans le sérail des ports”, heeft

de betekenis van deze havens op objectieve wijze geschetst,

waarbij vooral de relatie is gelegd tussen de groeiende be-

volking van het Nederlandse achterland en het goederen-

verkeer ‘over de Rijn. De statistieken wijzen uit, dat dit

goederenverkeer in hoofdzaak bestaat uit massagoederen
als granen, meststoffen, hout, ertsen, minerale oliën en

steenkool. De moeilijkheden, die telkens weer in het Rijn-

vervoer ontstaan, worden door de schrijver niet onder

stoelen of
banken
gestoken.

Enigszins apart staan de beide technische verhandelin-

gen aan het slot van het boek. Ir N. Th. Koomans wijdt
een kort artikel aan de regularisatie van de Midden- en
Bovenrijn, waarbij hij zich vooral richt naar de mogelijk-

heden voor de nabije toekomst. Bij de behandeling van de

plannen tot het bevaarbaar maken van de Rijn boven
Bazel en de ‘bouw van kanalen naar het stroomgebied van

de Donau, ontbreekt echter een economische verantwoor-
ding. Ir K. van Til bespreekt’de normalisatie van de Rijn-
takken in Nederland, uit welk opstel duidelijk moge blij-

ken, met welke moeilijke problemen onze Rijkswaterstaats-

ingenieurs te kampen hebben.
Môge tenslotte nog.worden vermeld, dat de heer Th.

Ligtharl, bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor

Economische en Sociale Geografie, het gedenkboek van
een kernachtige inleiding heeft voorzien, waarin hij de
bestudering van economisch-geografische problemen aan-

moedigt, zulks in het belang van handel en scheepvaart.
.’

Rotterdam

P. VAN ZUUREN.

AANTEKENINGEN.

DEMOCRATIE IN lIET BEDRIJF.

Onder bovenstaande titel is in ,,The Economist” van

26 Augustus jl. een artikel verschenen, waarin critiek
wordt uitgeoefend op de – vooral de laatste tijd – steeds meer veld winnende industriële democratie. Dë inhoud
van dit artikel laten wij hierbnder verkort volgen.

,,Industriële democratie” is een vande meest effectieve
slogans van onze tijd. Deze vorm van democratie, die
evenals haar politieke equivalent in de practijk. niet veel

gelijkt op de iooskleurige voorstellingen, die de profeten

er van hadden, wordt in grotere mate dan vaak gewenst
is, toegepast. Er zijn nog maar weinig grote bedrijven, die
geen overleg plegen met vakverenigingen en die het’ ge-
meenschappelijk overleg niet toepassen. Ondernemings-raden, productieraden en consultatieve raden van werk-
geversverenigingen en vakverenigingsleiders zijn er in
overvloed. ‘De ontwikkeling in dit opzicht is de laatste
tien jaren uitermate groot geweest.

Er zijn dan ook verschillende redenen voor deze ver-
andering. De werkgever is door de macht van de vak-.
verenigingen, het gebrek aan arbeiders en door morele
factoren geen dictator meer; de arbeiders zelf tonen weinig
streven naar het dictatorschap van het proletariaat. De

grote meerderheid van de laatsten wenst slechts zekerheid.
,,In short, the motives of maiagements and workers
alike are neither sQ wicked nor so Marxist as has been
presumed”.

En toch zijn de resultaten teleurstellend. Er zijn welis-
waar niet veel .arheidsgeschillen en de cijfers van de ver-

loren gegane arbeidsdagen zijn zeer gunstig. Er’ zijn even-
min fundamentele conflicten tussen arbeiders en bedrijfs-
leiding, voortspruitend uit de verschillende posities,
die zij innemen. Integendeel, de verzoening van de directe
belangen’ der twee partijen vindt amicaal genoeg plaats.

6 September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

723

Misschin zelfs tè amicaal, aangezien er een neiging valt
waar te nemen, dat beide partijen kunnen krijgen *at zij willen, ten koste van de uiteindelijke consument. Indien

er twee tegengestelde belangengroepen zijn is er meer

sprake van een tegenstelling tussen ondernèmers enarbei-

ders enerzijds en de consument anderzijds dan tussen

kapitaal en arbeid.
Het gevoel van teleurstelling spruit voort uit-het feit,
dat industriëledemocratie, tenminste zoals zij in Engeland

wordt toegepast, een negatief iets lijkt. De arbeider krijgt
een idee van zekerheid en een immuniteit tegen onaan-

gename verrassingen; de ondernemers een zekere immuni-

teit tegen arbeidsmoeilijkheden. Negatieve kwesties, die

draaien om het
,,wie
krijgt wat”, worden gemoedelijk op-

gelost in de plezierige zekerheid, dat ,,de een of ander”

de voordelen, die ondernemers en arbeiders uit het bedrijf
verkrijgen, wel zal betalen. En er is te weinig enthousiasme

voor het bedrijf zelf; er is’te weinig besef, dat datgene

wat uit het productieproces tevoorschijn, komt, direct
verband houdt met wat er wordt ingebracht. Daarom is

deze democratie zeer zeker gunstig voor de arbeiders en

misschien nog gunstiger voor de ondernemers. Het “staat
nog niet vast, dat zij ook gunstig is voor het bedrijf zelf.

Het toenemend overleg heeft een groot deel van de

discipline – of misschien is het beter om te spreken van
het zenuwstelsel, waarlangs de beslissingen in het bedrijf

worden overgebracht naar de plaats, waar zij worden uit-
gevoerd—, die onze bedrijven in het verleden zo efficiënt
maakte, doen verdwijnen, maar heeft er nog niets.voor in
de plaats gegeven. 1-loe men het dan ook noemen wil,
met de discipline is het droevig gesteld. De ,,over-full
employment” heeft de vrees voor de gevolgen van ontslag
weggenomen. De meeste bedrijven komen arbeiders te

kort en een ontslagen arbeider kan onmiddellijk een andere
betrekking vinden. Bovendien is het gevoel van gelijkheid
– het bijproduct van gemeenschaipe1ijk overleg – in

strijd met gehoorzaamheid. ,,Full employment” en -ge-
meenschappelijk overleg hebben geen groter verantwoorde-
lijkheidsgevoel gekweekt. Blinde gehoorzaamheid is uit den boze, maar jammer genoeg komt een bereidwillige,
intelligente gehoorzaamheid, die eigenlijk haar plaats had
moeten innemen, tot nu toe slechts in enkele bedrijven voor.

De doorsnee-bedrijfsleiding is niet van schuld aan deze
gang van zaken vrij te pleiten. Bij alle moeite, die de

ondernemers hebben gedaan om de nieuwe band met hun
arbeiders te ,’ersterken, hebben zij verzuimd er voor te
zorgen, dat een nieuw soort leiderschap beschikbaar kwam

op de plaats waar zij nodig was, nl. in de werkplaats en
niet in de directiekamer. 1-loe progressief een directie ook
moge zijn, zij kan niets bereiken als haar opzichters en
voormannen niet geschikt zijn om haar wensen uit te
voeren. De voorman komt voortdurend in aanraking
met de arbeiders; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering

van de bedrijfspolitiek; hij geeft opdrachten en zorgt,
dat ze goed worden uitgevoerd. En de voorman vormt nu
juist de zwakke schakel in de ketting.
Men kan daarvan moeilijk de voorman de schuld geven.

Gedurende de laatste vijftien jaar werden steeds meer
van zijn functies door specialisten overgenomen. In een
groot aantal bedrijven heeft hij geen zitting in de bedrijfs-
en productieraad èn part noch deel aan de beslissingen.

Gewoonlijk hoort hij de beslissingen uit de tweede hand
van iemand, die onder hem werkt. Zijn positie ,behoort
tot de minst zekere in het bedrijf, en het gevolg is, dat het
algemeen niveau der voormannen’ laag is en dat weinig
jonge mensen er voor voelen deze positie te bekleden.
Daar de voorman meestal uit de rijen der arbeiders

voortkomt is het best mogelijk, dat hij geen leiderscapaci-
teiten bezit. Door zijn positie is hij gescheiden van de

arbeiders, maar hij wordt ook maar al te vaak gepasseerd
door de bedrijfsleiding, die meer en meer geneigd is direct
met de arbeiders te onderhandelen, waardoor zijn positie

steeds meer wordt ondermijnd. In de ogen der arbeiders

is hij een deel der bedrijfsleiding en zijn gebreken worden

dan ook aan de laatste toegeschreven. Zonder dat deze toestand wordt verbeterd kan er geen hoop’ bestaan op

vreedzame arbeidsverhoudingen.

De remedie ligt voor de hand. Voormannen moeten
beter worden geselecteerd; meer naar leiderscapaciteiten

dan naar scholing. FIun opleiding moet worden verbeterd,

zodat de bedrijven hun een deel hunner ontnomen functies
kunnen teruggeven. Wanneer zij zo worden aangemoedigd
en wanneer meer sociale zekerheid wordt geboden,’ dan

zullen wëllicht de goede soort gegadigden voor deze,
betrekking naar voren komen. Zonder goede voormannen
zal de arbeidsdiscipline onder de huidige omstandigheden

steeds minder worden. ,,The first step towards improving

labour relations and cementing, the new alliance between

managements, and workers is to improve the standard

of foremen”.

MENINOEN OMTRENT DUITSLÂNJ)S ,,DOLLAR-D1UVE”.

,,Wirtschaftsdienst” een uitgave van het ,,I-Iamburgi-

sclies Welt-Wïrtschafts-Archïv”, heeft de goede gedachte
gehadaan enkele ondernemers te vragen hun mening weer
te geven omtrent de Duitse ,,dollar-drive”. In het nummer
van Augustus jl. heeft genoemd blad enkele antwoorden

gepubliceerd en het is wellicht interessant deze antwoor-
den, temeer daar zij vrij algemeen werden gehouden, hier-

onder kort weer te geven.
De eerste beantvoorder is optimistisch gestemd. Hij

schrijft o.a.:

,

,
,In de Verenigde Staten wordt de situatie op de invoer-
markt steeds gunstiger. Door de productiestijging van de *
bewapeningsindustrie wordt van de toch al zwaar belaste

industriële capaciteit zoveel gevergd, dat de civiele be-hoefte gevaar loopt door de eigen productie niet meer te
kunnen worden bevredigd. Men mag er derhalve op reke-
nen, dat de Europese, en in het bijzonder ook de Diiitse,
uitvoer naar de Verenigde Staten een sterke stijging zal
gaan vertonen. We moeten er evenwel rekening mee hou-
den, dat het in dit geval om een bijzondere, door niet-

economische omstandigheden bepaalde, opleving gaat,
die even snel weer kan terugvallen: In ieder geval houdt
deze opleving op generlei wijze verband met wat men een

,,dollar-drive” kan noemen. De ,,dollar-drive” moet op
lange termijn worden gevoerd en duumzame resultaten
trachten te bereiken. Een eigenlijke ,,dollar-drive” kan

weliswaar ‘van de conjunctuur profiteren, maar men moet
de goederen zo produceren en calculeren, dat zij voldoen
aan de Amerikaanse smaak en hen tevens in dusdanige

hoeveelheden leveren, dat zij de Amerikaanse k,opers be-

vredigen.
Amerikaanse inkooporganisaties en warenhuizen hebben
vastgesteld, dat de prijzen van veel Europese producten
over het algemeen concurrerend zijn. De moeilijkheden
liggen echter in de mogelijkheid tot leveren, die
in
de meeste

gevallen, naar Amerikaanse verhoudingen, ontoereikend is.
De leveringsmogelijkheden te verbeteren is een organisato-
rische kwestie. Men zou zich kunnen indenken, dat een
Duits exportbdrijf bepaalde goederen voor de Ameri-
kaanse markt over verschillende producenten verdeelt en
of5 die maniem’ een voldoende hoeveelheid garandeert. Ook
de producenten zelf kunnen aldus samenwerken. De daar-
aan verbonden risicospreiding zal bovendien de afzonder-
-lijke producenten eerder bereid doen zijn dé kosten te
spenderen, die de handel met Amerika nu eenmaal met
zich brengt. liet bevorderen van dergelijke pogingen past
in het kader van de ,,dollar-drive” en zou op de duur de
uitvoer naar de Verenigde Staten kunnen doen stijgen.
Men moet zich echter niet door de gunstige omstandigheden
van het moment latei verleiden om maatregelen op lange
termijn niet te nemen”.

724

ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BERICHTEN

6 September 1950

Een andere schrijver is zeer pessimistisch. Hij vreest zelfs,
dat zijn mening niet zal worden gepubliceerd, omdat zij

tegen het, wat hij noemt, ,,officiële optimisme” indrt’ist.
hij schrijft o.a. als volgt:

,,Dat ik mij van een systematische verovering van de
Anerikaanse markt weinig voorstel, heeft de volgende
redenen: –

het zalons (Duitsland) binnen afiienbare tijd slechts
op weinig gebieden der industriële productie gelukken om
door rationalisatie en modernisering de voorwaarden te

scheppen, die nodig zullen zijn om een dusdanig kosten-

niveau te bereiken, dat het mogelijk maakt ook met massa-
goederen op de Amerikaanse markt te concurreren. De

vereiste productiecapaciteit ontbreekt ons om voo,r de eigen

markt series te produceren, die een voldoende kosten.daling
mogelijk maken;

ondanks alle bereidheid om goederen te importeren,

zal de Ameikaanse invoer – in het belang van de Ameri-
kaanse ,,full employrnent” – voor die goederen, die voor

Duitsland de meeste vooruitzichten zouden bieden, be-

pérkt blijven. Hoewel de bereidheid om goederen te im-
porteren door de oorlogsconjunctuur schijnt toe te nemen,

is het met het oog
01)
de politieke ei economische machts-
verhoudingen in de Verenigde Staten niet te voorspellen,

hoe lang dit zal dur,en. Het is zeer goed mogelijk, dat men

van het ene uiterste in het andeie valt en’daarom zal het

steeds riskant blijven veel geld voor. exportbevordering in
die richting te spenderen;

wij zien aan, het Engelse voorbeeld met hoeveel

moeite slechts een betrekkelijk gering resultaat kan worden

bereikt. Daarbij komt nog, dat wij niet alleen door de
huidige achterstand van ons productie-apparaat ten op-

zichte van onze concurrenten op de dollarmarkt in een
nadelige positie verkeren, maar ook doordat men ons vele

dingen – vooral wanneer het om subsidies gaat – kwalijk

zal nemen en als tekenen van oneerlijke concurrentie zal

opvatten, ook, wanneer dezelfde middelen eveneens in
andere landen schering en inslag zijn;
ik bestrijd, dat de dollarmarkt een dusdanige nood-

zakelijkheid voor ons vormt, als men in het algemeen wil
doen geloven. De na-oorlogse ontwikkeling van de buiten-

landse handel vindt haar oorsprong in de abnormale toe-
stand na de oorlog, die wel langzamerhand zal verdwijnen;

dit alles wil echter niet zeggen, dat wij van de

Amerikaanse markt moeten afzien. Wij moeten haar he-
strijken op die gebieden, waarop wij een voorsprong bij de

concurrenten hebben. Wij kunnen echter beter proberen
andere markten te zoeken, die ons kunnen helpen dollars
te besparen. Het is altijd verkeerd, wanneer een koopman

zijn beperkte middelen gebruikt voor een plan, dat hij niet
kan volhouden. En daarom vraag ik mij af, of wij wel
over voldoende middelen beschikken om dit plan, de
verovering van een moeilijke markt, vol te houden en of

wij bij een eventuele mislukking’ de daarvoor aangewende
middelen zonder economische storing af kunnen schrijven.
Slechts wanneer wij er van overtuigd zijn, voldoende mid-
delen aan te kunnen wenden, kunnen wij..ons in deze
onderneming wagen”.

Een zeer typisch standpunt neemt een ondernemer uit
de optische industrie in. Zijn kort maar krachtig schrijven laten wij hier volgen.

,,ln deze kwestie (de ,,dollar-drive”) zijn wij helemaal niet geïnteresseerd. Wij drijven een zeer grote en steeds
sterker toenemende handel met de Verenigde Staten, die
zeer zeker niet met middelen van de ,,dollar-drive” is
opgebouwd, maar aan geheel andere voorwaarden moet
voldoen. Wij hebben dan ook van alles, wat onder het
motto ,,dollar-drive” wordt gedaan, geen verstand”.

Tenslotte een stem uit Washington:
,,In Duitsland schijnt men van mening te zijn, dat de
golven, die de gesprekken over de ,,dollar-drive” aldaar

deden ontstaan ook al enige uitwerking op de Amerikaanse

markton hebben. Dit is echter niet zo. Weliswaar legt de

E.C.A. de nadruk op de betekenis van de Europese invoer

in Amerika er, worden er in de kleine villa der Duitse E.C.A.-
missie’zwaarwicht.ige en deskundige gesprekken gevoerd,

maar nog steeds zijn de Duitse goederen hier zo zeldzaam,

dat men ingespatinen moet zoeken om enige ervan in de
étalages der winkels te vinden. Na wekenlang rondgekeken

te hebben ontdekte ik enige Duitse artikelen. Daaren-
tegen is er een rijkelijk aanbod van Engelse artikelen,

terwijl ook Franse en Zwitserse goederen opvallen. Franse

wijnen zijn hier goed en goedkoop, de Duitse viermaal
zo duur.

Dit resultaat behoeft niet te verwonderen, indien men

weet, dat de uitvoer uit Duitsland naar de Verenigde Staten

in Juni 1950 een – sedert een jaar niet bereikt – bedrag
van slechts
S
5,4 mln beliep. Een groot deel hiervan be-

stond uit opbrengsten van schroot. De markt van de

Verenigde Staten schijnt voor de Duitse exporteurs nog

altijd niet van belang te zijn. Deze markt met zijn 150

millioen koopkrachtige klanten strekt zich over een reus-

achtig gebied uit en wordt bijna geheel door de eigen
industrie van goederen voorzien. De binnenlandse produ-
centen hebben met grote scherpzinnigheid iedere afzet-

mogelijkheid opgespeurd. De strijd om de dollars der

Amerikaanse kopers leidde tot een verfijning van de ver-

kooptechniek, tot een uitbreiding van consumentencrediet
en service, waarvan men zich in Duitsland nauwelijks een
voorstelling maakt.

Genealiseringen omtrent de Amerikaanse markten zijn

ohjuist; zowel goedkope massa-artikelen als uitgelezen
luxe-artikelen vinden hun kopers. Een onèindige rij uit-

verkopen ed. verlevendigen het aanbod en maken het moei-
lijk een overzicht van de marktsituatie te verkrijgen. On-

bekende klanten kunnen in de grote warenhuizen op crediet

kop.en tot een bedrag van $ 3 â S 4.

Hoe kan men nu op deze dynamische markt als Euro-
peaan een plaats veroveren? Uiteraard is daarvoor geen
patentoplossing te geven. Eens en vooral dient echter.te
worden gezegd, dat men met halve middelen niets kan be-

reiken. Kans op resultaat hebben slechts die artikelen, die

aan de sterk wisselende Amerikaanse smaak voLdoen. Vaak
worden de kwaliteits- enedtiurzaamheidseisen lager gesteld
dan in Europa. De goederen moeten echter véôr alles de

aandacht trekken.
,,Die Geselischaft zur Förderung des deutsch-amerikani-
schen Handels m.b.I-I.” geeft misschien waardevolle in-
lichtingen aan Duitse eporteurs, maar naar mijn mening

is het stichten van een Amerikaanse organisatie, waarop
het zwaartepunt van de ,,dollar-drive” rust, van grotere
betekenis. Ik denk hierbij aan het stichten van een ,,board”,
samengesteld uit invloedrijke Amerikanen, onder welks
toezicht ervaren verkoopspecialisten een systematische
propaganda-veldtocht t.b.v. Duitse producten zouden

moeten beginnen; niet voor de gewone uitvoer, maar slechts
voor bepaalde goederen, die volgens een zorgvuldige markt-
analyse moeten worden uitgekozen Het zou wellicht
raadzaam zijn vdoreerst de zeer riskante New Yorkse
markt te vermijden en met propaganda in het Midden-
Westen of aan de Westkusten te beginnen. Daarna kunnen de opgedane ervaringen op de Oostkust worden toegepast.

De organisatie moet volgens liandelsprincipes worden
opgebouwd, terwijl ieder ambtelijk karakter moet worden
vermeden. Wat voor de Engelse ,,Dollard Export Board”

geldt, behoeft niet voor West-Duitsland te gelden. Integen-
deel, het leggen van de nadruk op het particulier karakter
van de organisatie zou meer met de Amerikaanse aard
overeenstemmen.
Overigens moet men meer pogingen aanwenden om de Amerikaanse ondernemers, die grote dollarsaldi in Duits-
land hebben staan, te activeren. De overdracht dezer saldi
door middel van goederenuitvoer naar Amerika zou welis-
waar in eerste instantie de ,,dollar-drive” nadelig be-

6 September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

725

invloeden, maar zou tevens helpen iiet ijs te breken en de
handel tussen de twee landen te bevorderen.

De Duitse economie moet de kans, die haar door liet
loslaten der hoge-tarievenpolitiek in Amerika wordt ge-

boden, benutten en goederen uitvoeren naar een land,
w’aarheen tot nu toe bijna alleen maar mensen werden uit-
gevoerd”.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geidmarkt.

De verkrapping, clie zich gewoonlijk op de gelcimarkt
voordoet hij het passeren van de ultimo, was ditmaal
weinig groot van omvang. 1-let feit, dat er in September

een record bedrag aan schatkistpapier afloopt, nI. ca f750

mln tegen een mandgemiddel’de van ongeveer f 400 mln
voor de overige maanden van liet jaar, was hierbij onge-
twijfeld van invloed.

liet beroep
01)
de banken uit hoofde van omzetting
van banksaldi in chartaal geld, kon dan ook grotendeels
worden opgevangen door liet’ opzeggen van callgeld, waarvan de notering op 30 Augustus van tot 1 pCt en
op 31 Augustus verder tot het nakimum van 1
1,
pCt
werd verhoogd. –

Dat de liquiditeitsdrang niet zeer groot was, volgt wel
uit de marktdisconto’s, welke vrijwel over de gehele linie
bedroegen.

De kapitaalmarkt.

Dat het gezond verstand de beleggers
in
aandelen over
het algemeen niet in de steek laat, blijkt wel uit het ont-
breken van een steeds verder gaande koersfijging op de
aandelenmarkt, zoals, wat de verslagweek betreft, door do
onderstaande indexcijfers wordt geïllustreerd.

Dat aandelen slechts in uiterst beperkte mate een inflatie-
hedge vormen, dringt tot steeds meer beleggers door.
1-let aan het einde van de verslagweek ter beurze circule-
rend bericht, dat cle komende defensiebegroting circa
één derde van de totale staatsuitgaven zou opeisen, hetgeen
zou leiden tot een verzw’akking -van de positie van de
gulden, en waaruit dan geconcludeerd werd, dat liet
aanbeveling verdiende aandelen Koninklijke te kopen,
doet in dit verband enigszins merkwaardig aan. Op aandelen
Koninklijke maakt men thans een rendement van circa
3 pCt en, inflatie of geën inflatie, het.staat practisch vast
dat liet dividend mde eerstkomende jaren in gnidens geen verhoging zal ondergaan.

Uit hetgeen bekend werd over de hangende loon- en
prijsonderhandelingen tussen vakverenigingen, werkgevers-
organisaties en Overheid valt weinig goeds voor aandelen-
belegging te voorspellen. De eis van niet-doorberekening
van eventuele loonsverhogingen in de prijzen met name zal,
indien ingewilligd, winsverlaging meebrengen. Dit moet
hetzij tot dividendverlagingen, hetzij tot een geringer mogelijkheid van interne financiering leiden, in welk
laatste geval een verder beroep op de emissiemai’kt, met bijbehorende koersdruk, in liet verschiet ligt.

De obligatiemarkt gaf gedureide de versiagweek van
een enigszins zwakke houding blijk. Speciaal de investei’ings-
‘certificaten, die nog al eens vanwege hun korte’ looptijd
voor belegging worden aanbevolen, daalden in koers.

1-let verhandelbaar worden van een nieuwe tranche
dezer stukken (of anticipatïe daarop) speelde hierbij ver-
moedelijk een rol in zoverre het langs deze weg voor
vroegere houders van geblokkeerd geld, die dit in investe-
rinscertificaten hadden omgezet; mogelijk werd vrij geld
te verkrijgen.

25 Aug.

1 Sëpt.

1950

1950
Aand. indoxcijfers

Algemeen

………………
149,2
148,1
Industrie

………………..
.212,8
211,3
Scheepvaart

………………
152,9 156,5
Banken

………………….
124,0 121,2
Indon.

aand .

…………….
52,6 51,6

Aandelen

A.K.0.

………………
Philips

……………………
225k
222k
Unilever
.

………………..
219k
218
H.A.L.

…………………..
163-
166
Amsterdam Rubber

……….
127k
125
-H.V.A.

………………….
115
k

115.
Kon.

Petroleum

…………
296k
294k

Staatsobligaties

21

pCt

N.W.S .

…………..
7 9
79
1
-3
1
pCt

1947

…..
………
975/
/16
3

pCt

Invest.

Certif………..
97
9613/16

3

pCt

Dollarlening

……….
97
97 716

GRAFIEK.

De buitenlandse handel der Verenigde Staten naar çpaarde.

1.500

LOOO

Soo

1945

19&

17

9948

9949

1950

BrQn:
Survey of Cui’rcnt Business; U.S. i)epartrneflt of Conimerce.

STATISTIEKEN.

DE NEI)ERLANOSCIIE
BAMC

(Voornaamste posten in duizendn guldens).

I

0
.

.,

Ct
g.g

30

Dec. ’46
700.876
4.434.786
‘100.816
153.109 2.744.451
24

Juli

’50
885.228 280.296 942.536
91.382
2.859.255
31

Juli

’50
885.402
260.832
966.128
157.269
2.903.831
7 Aug. ’50
,85.598
250.076
966.932
55.586
2.855.361
14 Aug. ’50
885.788 247.224
954.121
53.710
2.837.409
21 Aug. ’50
886.072
320.159
904.774
51.553
2.824.433
28 Aug. ’50.
886.369
341.414
895.699
54.449
2.846.518
4

Sept.’50
1.

886.641
305.337 950.193
50.840
2.873.000

Saldi in rekening Courant

.2–
:
08,’.0

,u
c
e’

‘O
_.c

.”o:
,
0)
..c.a
.
w
.
‘0

30 Dec. ’46
24

Juli

’50
625.135
914.233
1.721
42.110 507.113 523.528
31

Juli

’50
414.382
914.213
1.720
42.537
527.212
573.312
7 Aug. ’50
357.807
1021.040
1.709
44.275
475.514
481.883
’14 Aug. ’50
346.097
1078.471 1.648
45.353
475.303
421.491
21 Aug. ’50
310.563
1162.054
1.639
53.079
495.578 384.697
28 Aug. ’50
280.918 1209.584
1.637
48.855
507.664
338.792
4 Sept.’50
212.995 1209.584
1.635
44.312

,
545.025
371.260

726

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 September 1950

DE JAVASCHE BANK.

STÂND

VAN
‘s RIJKS KAS.. (Voornaamste posten in duizenden guldens).

I .

bo
li
Data
o
>0o,


Q))
ocs

.

31 Mri

’47
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
9 Aug.

’50 676.918 69.664 14.764
177.418
1.949.235
16 Aug.

’50 676.918
77.428 14.743
194.166
1.958.558
23 Aug.

’50 676.918
78.741
14.768
187.400
1.982.818

Bankbiljetten Rekening courant
in omloop
saldi

Data
9′
4

4

0
,00
.
..
,
n0
‘j

31 Mrt

’47
453.816
– – –
502.718
9 Aug.

’50
84.444
1.759.682
– –
710.175
16 Aug.

’50
84.103
1.806.024


658.339
23 Aug.

’50
83.747
1.831.150


685.240

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f 646.830.979.
Muntbiljettencirculatie per -9 Aug. 1950 1 368.578.772,00.
Munthiljetteneirculatie per 16 Aug. 1950 6 379.255.809,50.
Muntbiljettencirculatie per 23 Aug. 1950 1 382.834.065,50.

BANK VAN ENGELAND.

(Voornaamste Oosten in millioenen ponden).

‘0

.
0
2tn
ii
c,

004)
.
oo

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1 1.450
1.428,2
‘22,1
1,3
16 Aug. ’50
0,4
1.348,7
1.350
1.319,6
30,8
6,3
23 Aug. ’50
0,4
1.349,3
1.350
1.307,5
42,9
5,9
30 Aug.’50
0,4
1.347,8
1.350
1.302,0
48,3
5,5

Other securitis

Deposits

cd
4)

4)
.
0
)
‘4


25 Dec. ’46
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
278,9
16 Aug. ’50
591,5
14,3
25,4
649,9
13,0
246,5 292,5
23 Aug. ’50
576,9 14,7
22,2
644,2
18,1
246,5 283,3
30 Aug.’50
539,2
23,4
35,9
633,7
12,8
246,5
.278,8

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste oosten in miuioenen franes).

0,,
c”-
0
0
‘0
0,
,

0

‘4
‘ne

00
,
0
ç
o
.

;
.5,4
i
oP

n
4′
.’
te.0
4)
.0

16 Sept.

1948
28.136
11.042
427

1
9.986
303
.414
3 Aug.

1950
28.406
7.714
463

1
85.784
335 249
10 Aug.

1950
28.338 7.435
1.389
115.312
410
381
17 Aug.

1950
32.556
7.361
1.810
11.854 432
438
24 Aug.

1950
32.424
7.278
468
12.058 318
389
31 Aug.

1950
32.132
7.084
467
13.819
677
383

Rekening
courant
saldi
0

Ig
”4
4
,

‘4
.00
.
0
.”
A4
‘4
04′


Q
Op
.0

16 Sept,

1948 657
91.729
81.568
22
1

2.425
1

6.251
.3 Aug.

1950 11.079
99.234. 89.354
38
1

1.850
1

4.628
10
Aug.

1950
1.079
98.429
88.771
37
t

1.875 4.444
17 Aug.

1950 11.079
97.109 87.920
39

1

1.962
1

4.511
24 Aug.

1950
1
.
075

95.481
87.091
39
1.973
1

3.684
31 Aug. ..1950 11.079
97.006
88089
37
2.086
4.042

Verplichtingen
23 Aug. 1950
15Aug. 1950

Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
hij
De Nederl. Bank

………
6

311.486.467,68
1

336.868.201,30
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist hij
de Bank voor Nederland-
sche Gemeenten

………
18.041.560,-
20.520.806,86
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het


Daggeldleningtegenonderpand


Saldo der postrekeningen van
365.207.329,04
,,

367.871.643,56
Voorschotten
op
ultimo

Juli
1950

aan

de

gemeenten
wegens aan haar uit te keren

buitenland

……………

belastingen

.

Vordering in rek. courant
op: 53.455.002,15
,,

53.455.002,15

Rijkscomptabelen
………

12.306.011,41
,,

12.156.011,41
Ned. Antillen

VS.
Indonesië

………..

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

Suriname

……………

Het staatsbedrijf

der

P.,

T.
sioenfonds

…………….


enT
……………….
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

……………
510.297.837,92
,,

508.294.329,72

V o r d e r i n g e n
Voorschot door De Nederland-
sche Bank verstrekt
– –
Voorschot, door De Nederland;
sche Bank in rekening
cou-
rant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-

Schatkistbiljetten in omloop
derlandsdhe Gemeenten

t
2013.388.400,-
t
2012.188.400,
Schatkistpromessen hij De Ne-
den. Bank ingevolge over

eenkomst van 26 Febr. 1947
,,1350.000.000,
,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank

is

geplaatst

nihil)
6 5.352,7

mln
wo. garantie
Bretton Woods 61.245 mln
,,4107.700.000,-
,,4143.100.000,-
Daggeldleningen.

……….


Muntbiljetten in omloop
. . . .
,,

134.510.500,50
,,
135.660.682,-
Schuld

op
ultimo

Juli

1950
aan clegemeentenwegens aan
haar uit te keren belastingen
,,

160.906.799,31
160.906.799,31
Schuld in rek, courant aan:
V.S.
Indonesië


Suriname

…………..
Ned.

Antillen

………..

……..


,,

12.290.514,90

,,

12.290.514,90
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..
30.576.889,94
,,

30.291.969,96
Het

staatbedrijf

der

P.,

T.

………
..

en

T.

………………
326.304.776,86
,,

325.420.742,14
Andere staatsbedrijven

……

14.899,39
,,

14.899,39
Schuld aan diverse instellingen

….

in

rekening

met

‘s
Rijks
Schatkist

…………..


1126.986.303,35
,,1126.986.303,35

INDÉXCIJFERS
VAN
GROOT}IANDELSPRIJZEN

IN NEDERLAND
‘) ‘).

Juli
’38-Juni’39
= 100
19471
194
1
1949

OF

Voedingsmiddelen:
plantaardige
230
228
231
264 276 288
199
233
253 278
277
282
.
214
231
243
272
276
285
Ei
rondstof t
en
houtw. buitenlands
631
567
529
608
612
614
chem. producten
.
342
376 383
365 370 370
textielwaren
284
283
290
328
331
332
243
304

598
645
632
665
metaalwaren
294
306
311 291
292
293
papierwaren hulpstoffen
474
201
524
216
,
388
.264
479 283
486 283 503
283

totaal

………….

328
342 370
385 386
388

dierlijke
…………..

&fgeworkte produi.ten:
glas, aardewerk enz
256
269
282
296
296
296 390
382
375
376
373
373

Ieder

…………

totaal

………….

chem. producten .
318
325
362
378 373
374
textielwaren
344
360
382
451 461
462
321
330 376
410
406 403

houtwaren

………

pa.pierwaren
303
347 355
366
366
367
gefabr. voed. midd
223
225
235 238 238 238

lederwaren ………

263
270
273 277
.277
277
metaalwaren

…….
276 283 297
311
312
.

312
totaal

………….
LUgem. indexeijter….
271
281
296
313 315
317

1) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”; gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.

‘) De wegingscoëfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.

11

Periode
Kapitaal-
ver-
zekering

Rente-
I

ver-
zekering

Volks-
ver-
zekering
Totaal

Totaal 1967
626,5
733,6
206,4
1.566,5
Totaal 1948
689,5
921,5
210,4 1.821,4
Totaal 1949
655,9
928,1
197,7
1.781,7

1950 Februari


51,9
69,4
17,7
139,1
Maart
60,4
79,8
18,9
159,1
April
52,6
76,8
1
)
16,6 146,0
Mei

1
51,3

69,4
1
)

17.4
138,1
Juni

.
58,0
80,5
1
)
17,2 154,7
Juli
58,0 83,7
1)
16,8 158,5

Bron:
C.B.S.
1)
Gekapitaliseerd door vermenigvuldiging met 10; inclusief
opvoedingsrente.

6
September 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

727

DE KOLENPÔSITIE VAN NEDERLAND
1

DE ROLENPOSITIE VAN BELGIË ‘).

(In 1.000 kg)

in duizenden tonnen)

/

Maand
Productie
Limburgse
mijnen

Verzonden
oor
binnelandse
behoefte
Invoer

Totaal 1946
.
8.313.827
6.387.903
2.666.502
Totaal 1947
.
10.104.345
7.778.585
3.577.564
Totaal 1948
.
11.032.326 8.059.287
3.4 35.269
Totaal 1949
.
11.704.963
8.621.447
6.067.980
Juni

1949
943.625
709.832
352.281
Juli

1949..
.
982.396
734.803
.

349.256
Aug. 1949
990.147
702.680
343:903
Sept. 1949
1.010.293
737.941
.

349 251
Oct.

1949
1.007.475 737.507
360.825
Nov. 1949.
. .
1.004.028 711.594
314.833
Dec.

1949
1.026.042
734.701
291.659
Jan.

1950
1.050.764
768.286
372.349
Febr.1950 .

951.239
687.221
337.095
Mrt

1950
1.103.070
814.564
374.271
8
)
Apr. 1950
.961.001
678.925
328.078
Mei

1950..
.
1.002.528
698.109
383.014
Juni.1 950.
. .
1.031.835
128.854 424.543
1
)
Juli

1950
1.030.009
1
)
748.200

‘) Bron:

Statjstjsch
Bulletin van het C.B.S.”
‘) Voorlopige gegevens.
‘) Herziene cijfers.

PRODUÇTIE AAN NIEUWE
VERZEKERINGEN
VAN 67 LEVENS-
VERZEKERINGMAATSCIIA.PPLIEN.

(in milfloenen
guldens)

Voorraad aan
Maand

het einde van
de maand

Gem.
1938..
2.465
2.336
Gem.
1946..
1.898
1.897
Gem.
1947..
2.033
2.021
(}em.
1948..
2.223

.
2.192
Gem.
4949..
2.321
2.239

Juni 1949..
2.353
1.885
2.681
Juli
1949..
1.869 1.697
2.853
Augustus
1949..
2.005 1.914 2.983
September

1949..
2.092
2.386 2.680
October
1949..
2.361
2.667 2.374
November
1949..
2.394
2.717
2.051
December
1949..
2.574
2.812
1.813
Januari 1950..
2.483 2.620
.
1.668
FebruarI
1950..
2.274 2.264 1.679
Maart
1950..
2.529
2.431 ‘)
1.777
April
1950..
2.350
2.054
2.073
Mei
1950..
2.217 1.960
2.330

‘)

Bron:
,,Statlstisch
BulletIn”
van
het Nationaal
Instituut
voor
de Statistiek.
‘) Gecorrigeerde
gegevens.

BANK VAN FRANKRIJIL
(Voornaamste oosten in millioenen francs).

n
Voorschotten aan de Staat
,
d

Data
h
Q o
t~
,
.€
.
0)

26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
3 Aug.
1950
52.981
430.409 125.042
161.100
426.000
10 Aug.
1950 52.981
1 421.628

1
125.042 165.800
426.000
17 Aug.
1950

182.785
417.646
60.042
165.800
426.000
24 Aug.
1950

182.785 413.984
1

1

60.042
163.900
426.000

Deposito’s
Bankbil-
ccor
5
Data
jetten-
d

circulatle
Totaal
Staat
eooY

Diversen mlque

26 Dec.
1948
721.865 63.458
3 Aug.
1950

1.439.756
152.841
93
23.007
113.863
10 Aug.
1950

1.433.913
136.962
21
23.007 112.437
17 Aug.
1950

1.418.066
164.368
27
25.872
138.468
24 Aug.
1950

1.408.177
172.468
32
25.872
146.564

PIUJSINDEXCIJFERS VAN HET GE
ZY
NSVERBRUrK IN NEDERLAND.

(1938/’39

100)
1)

1. Volgens huishoudrekeningen April 1948-Maart 1949;
II.

Volgens huishoudrekeningen 1935/’36;
gezinnen met Inkomens van 1 40

<
t 50 per week,
gezinnen
met inkomens In
1 935/’36
beneden f1.800 per jaar.

1949
1950
/
1945
1948
1949
1950

15
15
15
15
15
15′)
15 15
15
I’
S

15 15
iS
15
15′)
Groep
Sept.
Dec.
Apr.
Mei
Juni
Juli
Sept.
Dec.
ept.
Dec.
Apr.
MeI
Juni
Juli

215
217 216

173
206
216

226
237,
237
241
240
Voedingsmiddelen

. . .

235

246

260
263 269
263

166
229
244

257 273
277 284
278
341
342
346

325 310
312

330 344 346
347
351
377 377
377

296 335
364

374 384 383
383
382

Totaal

……………..197

205

214

.

325
325
323

234
321
380

380 387
382
382 379

Kleding

……………309

326

339

Woninginr. en huisraad

302

308

316 317 317
318

323
309
306

314
322
323 323
324

Schoeisel

………….356

364

378
Reiniging

………….325

325

329
.

Overigegroepenincl.huur

151

156

162
162 162
166

144
154
159

164
171
170
170 173
Huur

……………..100

100

100 100 100
100

100
100 100

100
100 100 100
100

‘)

Bron:

,,Statistisch bulletin van het C.B.S.”.
Voor de berekening is het prijsverloop gevolgd in de
gemeenten Groningen, Enschede,
Eindhoven, Tilburg, Dongen en
Heerlen.

‘)

Voorlopige cijfers.

t

KON. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

In dienst der gemeenté AMERSFOOT kan worden
benoemd een

BE’DRIJFSECÖNOQM’.

die het gmeentebestuur zal heben te ‘adviseren, in
bedrijfsecof&omische en organisatorisce aangelegen-
heden.

Doctoraa’ examen economie (bedijfsecnomische
richting) gewenst. Practische ervaring ijereist.

adere ihlichtingen ovr positie. en taak té vrkrij-
gen ter’ gemeentesecretarie, afdeling personeelszaken,
Westsingel 43 te Amersfot, telefoon 4141, toesteL 85.

So1licitates vergezeld van ui’tvoerig ‘iniichtingen,
v65r 1 Octpber, 1950 .richten aan .burgeneestèr en wet-
houders vah Amersfoort.
•’ .
,

TE KOOP

Villa’s voor Zeifbewoning
in Villapark ,,De Neethof”, nabij Station-Santpoort met ga-
rages. Vestigingsvergunning gegarandeerd!!!

1fl. bij V. DE VRIES BOUWBEDRIJF
Burg. Sandbergstraat 11, Haarlem. Kantoor: Pijntorenstraat 2,
Tel. 11052 (K-2500). – Na 6 uur: Tel. 17158 (K-2500).

Heemstede en Omstr. Grote Wegens vertrék n. Indone-
aanbieding

sië te koop

NIEUWBOUW
FORD VEDETTE ’49

in uitstekende
7
staat, voor-
Vraagt prospectus
DE RID-
zien van Philips radio. Kleur
DER
&
STRIJEIS,
Zand- lichtgroen: Nikkels, Zand’
voorter Allee 1, te
Heem-

voortselaan 125, Zandvoort.
stede.

Tel. K 2507-2165.

AAi

LADENKASTEN

Bij het Centraal
Bureau voor
de Statistiek komt va-
‘cant de functie van

HOOFD VAN DE AFDELING
‘S

STATISTIEK

DER OvERHEIDsFINANqËN

De te, benoemes carididaat zal over een +oe ecônomi:’:
sche en fikcaal-wetenëchappelijke kénnis diénen te b-‘
schikken, ,almede over een ruime statistische scholing,
terwijl een, academische opleiding (econonie) vereist
wordt . , . ..

Hij zal’ tot zelfstandige wetenschappelUke arbeid in
staat moeten zijn en hiervan ie bewijzen moeten kisn
nen ‘overleggen. Goed en: tactvol optreden met peiso-
nèel, zoel bihnen als buiten de. Dienst’fsnbodzakeljk:’


StatiApIsati Den Haai.

‘ . …,

Bezoldiging in de rang van referendaris, c.q. admi-
nistrateur volgens Rijksregeling.

Uitvoerige sollicitaties onder motto Li/HSO ,51.wor-
den tot 1 Octôber a.s. ingewacht bij de Directetir ‘van
de Centrale Fersoneelsdienst, Binnenhof 4, te ‘&-Grâ-
venhage.

Bi) de dient van Gmeentewerken te EÎVIMEN
vaceert de betrekking van

– – ‘

. , –

Bed rijfs-econoom.

Ervaring op het gebied van bedrijfsorganisatie en
-administratie is vereist, terwijl de hoedanigheid van
economisch doctorandus tot aanbeveling strekt.
Salaris, afhankelijk van ervaring, nadér overeen te
komen.

Sollicitatiestukken te richten aan de Burgemee

ster
van Emmen vôér 20 September as.

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag
11
Sept. a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam

Te koop aangeboden tegen
zeer verlaagde prijs, 6 stuks
blank eiken Ladenkasten
(zo goed als nieuw) 2 m
hoog, 2 m breed en 0.55 m
diep. Iedere kast heeft 144
laadjes (20 cm breed en 10
cm hoog). Voor
.
verschillen-
de doeleinden geschikt. Te
bevragen: Landbouwboek-houdbureau van de ABTB,
Amsterdamseweg 100 te Arn-
hem.

Ook voor Beschikbare Krachten
‘IS
een annonce In
,,Economisch-Statistische Berichten” dq aangewezen.
wèg. Annonces, waarvaii de tekst
“S
Maandags in ons
bezit is, kunnen,’ plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.

Economisch Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redaitie en Administratie
38040.
Giro
8408,
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnemen’len: Pieter de Iloochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg /
s8,—
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Ban que de Commerce te Brussel of. op haar Belgische postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f
26,—
,
overige
landen
/
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Vv’estzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven xr, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
6,6o,
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Schâkel

in voorkomende

gevallen

deze
:rubriek
ifl

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur