Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1732

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 19 1950


AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisc’h

Stati”
,

tisèhé

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER

TJÏTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 19 JULI
1950

No.
-1732

COMMISSIE ‘VAN REDACTIE.

Ch. Glasz; H. W. Lambers: J. Tinbergen,

P. de Vries; C. c’an deri Berg (serrelaris)

Redacteur-Secretaris: A. de iVtt.

Assistent-Redacteur: J. Ii. Zoon:

COMMISSIE VAN ADViES VOOR BELGIË:

J. E. Menens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.

Gegec’ens oc’er adressen, abonnementen. enz. op de laatste

bladzijde can dit nummer.

LNHOUI):

Blz.

De artikelen, van deze week

……………………
571

Sommaire,

summaries

……………………..
571

liet plan Stikker
door R. J. P. run Clinsi,’a Bleeker
. .
572

Rhine Valley Authority, plan Stikker en hel verkeers-

wezen door H. J. H. Janssen ……….. ………
573

Economische politiek in aanboüw
door Ir D. Croeneeld
574

i)e

vluchtelingen in West-Europa
door Meer. Dr H.’

Veriecy—Jonicer

…………………………
577

De bedrijfsorganisatie dci ovcrjarie cultures in Indo-
nesië door J. B. run der Kamp

………………
580

Boekbespreking:
Mr

N.

Bol kesteilt
:

I)e

in vloed

va ii

de fi
na
neleele politiek
(Ier overkeiil
0

(10

erd eeliiig
VUIl

lasteit

CII
liaten Over
den

tijd,

bespr.

door
Prof.
Dr C. (oed
hart ………….
582
Aantekeningen:
Eitige aspeeteit van liet .,selî-serviee”-systeeiii

………….
1

e

Franse

lietitlinreba Iari

………………………..
5S4
Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
584

Dc Belgische geld- en kapitaalniarkt in.Juni 1950
door

V.

Wan

Rompuy

……………………….
585

Statistieken:
flanketateit

……………………………………
58k
Staiid van

s Rijks

Kas

…………………………..
587
tnd ew ij firs val grootlia n(Ielsprjzel) iii Nedei’la tik

……..
587
J(ooI)vIIardIjsclIepen iii tialtI)OiiW

……………………
5S7
(nvoer van koffie en katoen

van

]lrozllië

……………
587

IN VROEGER DAGEN

werd, evenals thans, in dit blad door verschillende auteurs
getracht belangstelling te wekken voor de economische
ontwikkeling van Suriname.. Dat ‘deze opwekking des-
tijds niet overbodig was, blijkt uit cle opmerking van
W. D. H.
Y.
Asheck naar aanleiding van het rapport van
het in October 1916 opgerichte Suriname-Studie-Syndicaat:
,,Dcn 3den Maart ji. stelde het (Studie-Syndicaat) ‘ie Mi-
nisters, de Slaatsrkden en de Volksvertegenwoordigers, te zamen ongeveer 175 genoodigden, in de gelegenheid
te ‘s-Gravenhage in het hotel cle
rEvee
Steden te ver-
nemen, welke de ervaringen en welke de conclusiën van
cle Studiecommissie waren. 2. pCt der genoocligden was
aanwezig. Gelukkig laat de commissie zich daardoor
niet ontmoedigen. Zij heeft alleen even gerild hij de aan-
raking met clie ,,ijskoucle onverschilligheicl”, (tie 32 jaren
geleden al (dus in
1ASS)
geconstateerd w

erd door P. M. Netschc’r” (E.-S. 13:” van 21 April 1920). Deze auteur

schreef toen nI. de harde woorden: ,;Nederlands koloniale
historie heeft waarlijk genoeg aan een ,,verzuimd Braziel”.

Het zou al te heschamend zijn, indien de nazaten ook nog

op een ,,verzuimd Suriname” moesten wijzen”.
Dertig jaren geleden citeerde men derhalve bij deze

opwekking ook reeds uit vroeger dagen; men zag nog wel

verder terug. ,,Coen schreef 300 jaren geleden aan zijn
principalen: daar kan in Indië iets groots verricht worden.
Nu biedt het kleine Suriname daartoe gelegenheid. Het
biedt die getegenheid aan de regeering; het biedt die ge-
legenheid aan het liederlandsche kapitaal. Tot beiden
richt de commissie in haar rapport het woord. Zij doet
het dan op deze wijs, dan op die. Maar het adagio is op
de laatste bladzijde niet anders dan op de eerste. Coen

geeft het haar in mond en pen: ,,Ontsiet d’oncosten niet,
sy sullen wel ryckelyk wedei’ incomen” (v: Asbeck, Mei
1920).

Kennelijk eveneens het ,,frappez justc, frappez fort,.
mais surtout frappez souveiit” indachtig, riep F. C. van
Aerssen Beyeren vijfentwintig jaren geleden uit: ,,Welke
ondernemçrs, toegerust met wiltkracht, ervaring, kapitaal
en een gezonde dosis idealisme, helpen Gouverneur van
Heemstra zijn verheven taak tot een goed einde brengen:

de verheffing van Suriname uit zijn verval?” (,,E.-S.B.” 29 Juli 1925).

De belangstelling voor Suriname is met de, jaren gegroeid.
Mr Dr C. F. Schoch kwam reeds in ,,E.-S.B.” van 8 De-
cember 1926 tot de volgende, zij het voorzichtige consta-
tering: ,,ilet is nog maar enkele tienlallen jaren geleden,

dat de doorsnee Nederlander tot een behoorlijk ontwikkeld en toegerust jongmensch, die meende in Suriname nuttigen
en eerollen arbeid te kunnen gaan verrichten, de vraag
richtte: Ga jij naar de West?! met de noodige uitroep- en
vraagteekens”.

,,Er is sedert heel w,at veranderd in de mentaliteit van
dien doorsnee-Nederlander, als men tenminste mag af-

gaan op den w’aardemeter van de volksbelangstelling,
te vinden in wat couranten en tijdschriften tegenwoordig
over West-Indië aan het lezend publiek te verwerken geven. De kwaliteit van de overgenomen berichten is
wel niet altijd in overeenstemming met de kwantiteit,,

maar het feit op zichzelf wekt toch vei’heuging hij hen,
die. in Suriname meer zien dan een lastpost” en voorts
,,Daar is voor het lcleine Nederland in het groote Suriname
nog h,eel wat te doen. liet is cle tijd voor dc zakeninenschen,
die weten, dat de ,,cost gaet voor de bad” en niet omge-
keerd”.

Nieuwe belangstelling voor dit rijksdeel is in onze tijd
sterk gi’oeiende. Bëziet men het perspectief van het huidig
Suriname, dan geldt echter no4 steeds,, dat door samen-
werlcing veel te bereiken is. Dit ,onderstg’eepte ook Z. K. F1.
Prins Bernhard in het Suriname-nummer van 3 Mei jI.:
,,Gegeven de verho’udingen in en tussen Nederland en Suri-
name, zal’ een ruime blik, een voortvarend optreden
,
op
economisch gebied van ons land Icunnen leiden tot inten-
sievere betrekkingen, welke Suriname en Nedei’lancl heide
ten goede zullen komen”.

Nationale ‘Handelsbank, N.V.

– Amsterdam —’Rotterdam – ‘s.Gravenhage

Alle Bank- en. Effectenzaken

1-

EERSTE NEDERLAN.DSCHE

Verzekering Mij.
op het Leven en tegen
lnvaliditeit
N.V.
Oevestigd te ‘s-Oravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT
DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzekeri ng
verschaft directe fiscale beparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Groothandeli
. .

DEZE WEEK:

Turkse marktberichten

*
Iedere week zeer veel
nieuwe gevraagde
offertes
en
aanbiedingen van binnen. en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.

Abonnementsprljs f15.— per baar

KON. NED. BOEKDRUKKERIj H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijkMaandag 24 Juli a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

Koninklijke

Nederlcndsch

Boekdrukkerij

N. A. M. Roelunts

Schiedam

IIIIIIIIIIIIIIIIIDIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIVIIIIIIIIIHIIII

AD VER TEER

INDE

ESB

met papier geïsoleerde ‘kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarniluren, vulmassa en olie

HE KABELFABRIEK

DELFT

:–

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

571

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

R.. J. P.
yan Glinstra Bleeker,
Het plan Stikker.

De gunstige gevolgen van voortschrijdende liberalisatie

kurïnen worden tegengewerkt door dc nog steeds belang-
rijke verschillen in economische, financiële en sociale
toestanden en maatregelen in de divrse Europese lan-
den, de bestaande vrij grote verschillen in efficiëncy

tussen soortgelijke bedrijfstakken in de be trokken landen
en door het ontbreken van maatregelen ter bevordering

van een zich uithreidende Europese economie. Tegen
(leze achtergrond schetst schr. de voorstellen, welke het plan Stikker bevat m.b.t. het voorkomen van een
conjunctuurdaling. Dit plan lijkt de grote lijnen te heb-

l)en aangegeven, waarlangs niet alleen de moeilijkheden,

doch ook de gevaren
01)
de weg naar een geïntegreerde

Europese economie kunnen worden overw’onnen.

11. J. IE.
Janssen,
Rhine Valicy Authority, plan. Slikker

en het perheerswezen.

De vraag, door Mr van der Mandele (in ,,E.-S.B.” van

5 Juli jI.) opgeworpen, of men met de integratie niet
moet beginnen in een tamelijk beperkt gebied, stroom-
gebied van de Rijn, met een mogelijkheid van integratie
van onder af, verdient voor de verkeerssector ernstige
overweging. Bij een geordende opbouw van het ver-
keerswezen voor dit gebied behoeft men zeker niet alleen

te denken aan het wegverkeer en de Rijnvaart; met name
aan de sanering van het Westeuropees spoorwegappa-
raat dient gedacht. 1-Jet plan Stikker zal op dit terrein

even zoveel struikelhlokken ontmoeten ls reeds thans
het geval is tav. de kolen- en staalpiannen.

Mevr. Dr Ii. Verwey—Jonker,
De pluchtelingen in 1 Vest-

Europa.

De inschakeling der yluchtelingen levert twee proble-
men op, nI. dat der politieke en dat der sociaal-economi-
sche ahsorptie, waarvan het laatste voor de vluchtelingen
het belangrijkste is. lIet grootste vraagstuk in dit op-

zicht vormt West-Duitsland, dat er niet in is ges14agd
het grôte aantal te verwerken. In de komende jaren zal West-Europa in toenemende mate aa(dacht aan
het ahsorptieprobleem moeten schenken, anders kweekt
het a-sociale elementen en lijdt het blijvende econô-

mische schade.

Ir D.
Groenveld,
Economische politiek in aanbouw.

De Inlonesische Regering beschikt nog niet over een

-helder geformuleerde economische politiek. Er is echter een economische politiek in aanbouw, met als algemeen
principe: het opbouwen van een nationale economie

met de bedoeling, dat daardoor de volkswelvaart wordt
vergroot en rechtvadrdiger dan voorheen wordt ver-
spreid. Uit mededelingen van President Soekarno komt
duidelijk naar voren, dat de Regering zich, om dat doel
te bereiken, positief met de economie zal inlaten en dat

daarbij . een sociaal getint doel voorzit. In dit artikel
wordt nagegaan, hoe dit streven zich t.a.v. de verschil-

lende sectoren van hot economisch leven uit.
J.

B.
van der Kamp,
De bedr,fso,ganisatie de, ooeïjarige

cultu,es ih. Indonesië.

Op 24 Juli zal het 25 jaar geleden zijn, dat het Algemeen
Landbouw Syndicaat, een rechtspersoonlijkheid bezit-

tende vereniging van eigenaren van op.Java gelegen on-
dernemingen van overjarige cultures, werd opgericht.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van-de voor-
geschiedenis en de functies dezer vrijwillige organisatie.
De mening, dat de privaatrechtelijke status dient te wor-
den verVangen door een publiekrechtelijke, wordt door schr. niet gedeeld; de practijk bewijst dagelijks, dat ook
vrijwillige organisaties volledig in staat zijn bepaalde ge-

deelten der overheidstaak op zich te nemen.

SOMMAIRE.

R. J. P.
van Glinstra Bleeker,
Le ]’lan Stikker.

– Les propositions que comporte le Plan Stikker, notam-
ment prévenir une haisse de la conjoncture, apparaissertt

comme étant les grandes directives selon lesquelles les
difficultés et les dangers sur le chemin de l’intégration

économique européenne peuvent être surmontés.

H. J. H.
Janssen;
Rhine Valley Âuthbrity, le Plan Stikker

ei les transports.

Le point de savoir s’il convient ou non d’entamer

l’intégration économique sur le plan limité du bassin du
‘Rhin mérite, en ce qui concerne les questions de transport, –
de sérieuses réflections. L’on doit songer notamment f

l’assainissement du réseau ferroviaire de l’Europe ccci-

dentale.

Ir D.
Groenveld,
La politique éconornique en Indonésie.

La politique économique que l’Indonésie poursuit
aituellement porte l’empreinte d’une économie natio-

nale. L’auteur examine dans quelle mesure les efforts

déployés exercent une .influenee sur les différents sec-
teurs de la vie économique.

Mme Dr H.
Verwey—Jonker,
Les réfugiés en Europe occi-
dentale.

L’Europe occidentale devra, au cours des années â
venir, consacrer une attention spéciale et constante aux
aspects politique, sociale et économique de l’assimilation

des réfugiés.

J. B. van der Ramp,
L’organisation professionelle des cul-

lures indonésiennes arripées â terme.

L’auteur donne un aperçu de l’histoire et des fonctions
du Algemeen Landbouw Syndicaat” qui est une asso-

ciation avec personnalité jüridique: de propriétaires d’en-
treprises de cultures arrivées è terme et situées A Java.

SUMMARIES.

R. J. P. van
Glinstra Bleeker,
The Stihker Plan.

The proposals contained in the Stikker Plan with regard
to preventing deterioration of economie life would seem to
indicate the main lines along which the difficulties and

dangers in the way to European economie integration

could ho overeome.

H.
J. H.
Janssen,
Rhine Valley Autho;ity, Stihher Plan

and traff ie.

The question as to whether integration should he star-
ted in the rather limited Rhine district, with a possi-

bility of integration from the hottom, should be taken
into serious consideration from a traffic point of view, particularly w’ith a view to the reorganization of Wes-

tern European railways.

Dr D. Groenveld, Economie pol icy in cou,se of con5iruction.

In Indonesia an economie policy is being constructed,
based on the general principle of building up a national
economy. The writer reviews this endeavour vis-â-vis the

various sections of economie life.

Mrs. Dr H. Verwey—Jonker,
Re/ugees in Vestern Europe.

During the forthcôming yeaîs Western Europe will
have to pay more and more attention to the politieal
and particiilarly to the social-economic absorptïon pro-

blem.

J. II. van der Kamp,
Business o,.ganization of perennial

cultures in Indonesia.

A review of the history and the functions of the General
Agricultural Syndicate, a corporation of ,wners of under-
takings engaged m perennial cultures in Java.

1

572

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juli 1950

HET PLAN STIKKER.

liet plan van Minister Stikker heeft in hoofdzaak
twccërlei strekking, t.w.:

het aangeven van constructieve voorstellen met
betrekking tot het overwinnen van bepaalde moeilijkheden,
welke zich in cle practi,jk voordoen
bp
de weg naar de
economische integratie van Europa;

het aingeven van middelen ter voorkoming van een
Europese crisis of depressie.
Het is de bedoeling van dit artikel meer in het bijzonder
op dit tweede aspect in te gaan.

Er is, vooral van Amerikaanse zijde, meei dan eens de

aandacht op gevestigd, dat de huidige welvaart in Amerika

in belangrijke mate kan worden toegeschreven aan het

bestaan van 66n grote geïntegreerde markt aldaar. hier-

uit zou kunnen worden afgeleid, dat het tot stand brengen

van een soortgelijke markt in Europa aanleiding zou

geven tot het ontstaan van dergelijke voordelen voor ons
werelddeel.

Hoe aantrekkelijk deze redenering op het eerste gezichj.;

ook lijkt, er is reden dienaangaande enige voorzichtigheid
in acht te nemen, althans ten aanzien vande te verwachten
resultaten
01)
korte termijn. Dc voornaamste reden voor
voorzichtigheid in dit opzicht is geleged in de omstandig-

heid, dat een grote markt geenszins noodzakelijk een
stabiele markt behoeft te zijn. Men denke in dit verband

slechts aan de depressie, die in de dertiger jaren op de gi’ote geïntegreerde Amerikaanse markt om zich heen

greep en die uitgrodide tot een conjunctuurdaling van
wereldomvattende omvang.

Wanneer men met deze herinnering in gedachten de
ontwikkeling beziet, zoals deze zich in geval van voort-

schrijdende liberalisatie in Europa aftekent, dan blijkt,

dat zich naast gunstige ook minder gunstige aspecten
kunnen voordodn. In
1
feite kan worden gezegd,

dat het
waarschijnlijk lijkt, dat de gunstige gevolgen van voort-

schrijdende liberalisatie tegengewerkt zullen worden door
de volgende vijf factoren:

In de eerste plaats lijkt het niet uitgesloten, dat

zekere centra van depressie en werkloosheid zullen out-

staan als gevolg van do nog steeds beladgrijke verschillen in econômische, financiële en sociale toestanden en maat-
regelen in de diverse Europese landen.
Om enkele voorbeelden te noemen: de lonen lopen van
land tot land
SOII1S zeer sterk uiteen. De sociale lasten, die
voor rekening van de ondernemers komen, zijn hij lange
na niet overal gelijk. I)e omzetbelastingen en accijnzen
evenmin. Sommige landen subsidiëren de productie van
bepaalde artikelen, andere landen daarentegen weer niet,
Enzovoort.

Indien de verdere liberalisatie van het Europese handels-
verkeer in betrekkelijk snel tempo plaatsvindt, kan op

grond van bovenstaande verschillen in concurrentie-
voorwaarden worden verwacht, dat bepaalde bedrijfs-
takken in meer of minder ernstige moeilijkheden zullen
geraken.

In de tweede plaats kunnen dergelijke ,,depressed

areas” verwacht worden bij snelle verdere liberalisatie
als gevolg van de bestaande soms vrij grote verschillen
in efficiëncy tussen soortgelijke bedrijfstakken in de
betrokken landen.

In de derde plaats dient rekening te worden gehouden
met het geleidelijk afnemen en tenslotte in 1952 geheel
ophouden van de stimulerende effecten van de Marshall-
hulp op de Europese economie. Ten aanzien van de inter-
Europese handel zal dèE.P.U., naar verwacht mag
worden, deze stimulerende werking tot
01)
zekere hoogte
overnemen, doch het lijkt niet waarschijnlijk, dat de
resultaten in dit opzicht die van de Matshall-hulp zullen
evenaren. Mocht dit in de practijk het geval blijken te
zijn, (lan zou dit opnieirw een factor kunnen zijn, die

aanleiding kan geven tot een, verminderde economische
activiteit in Europa.

In dit verband is het tevens van belang te bedenken,
dat in de’ toekomst bepaalde Europese landen genood-

zaakt zouden kunnen worden monetaire maatregelen te

nemen met een deflatoir karakter, teneinde een ongun-

stige ontwikkeling van hun betalingsbalans te voorkomen,
zonder daarbij hun toevlucht te nemen tot verhoging van

invoerrechten of het instellen van kwantitatieve invoer-

beperkingen. lJiteraard’zouden dergelijke deflatoire maat-

regelen – ofschoon op zich zelf volkomen gezond – de

tendentie hebben in de betrokken landen aanleiding te

geven tot ,een verminderde productie en een toeneming
van de werkloosheid,

Tenslotte dient in het oog te worden ehouden,

dat, mede dank zij de Amerikaanse hulp, de productie

in Europa gedurende de laatste jaren een vrij sterke stijging
heeft te zien gegeven. In ons werelddeel bestaat echter niet,
zoals in Amerika, een centrale regering, die onmiddellijk

de nodige maatregelen kan nemen, teneinde een onver-
hoopt optredende crisis of depressie het hoofd te bieden.
Dit betekent onder andere, dat in de komende jaren een

toenemende productie kan worden verwacht voor een

Europese markt, waarin de koopkrachtige vraag niet
bewust of zelfs bewust niet wordt verhoogd.

Het lijkt niet uitgesloten, dat de gecurnuleerde werking
van deze vijf factoren zou kunnen leiden tot eèn depres-

sieve ontwikkeling, met als gevolg misschien zelfs een in-

storting van de pas gecreëerde geïntegreei’de Europese
markt. Fletgeen in de dertiger jaren in Amerika gebeurde,
zou op grond v’an andere oorzaken ook wel eens in de een
of andere vorm in Europa kunnen plaatsvinden in de
vijftiger jaren.

Tegen deze achtergrond verkrijgen de voorstellen,
welke het plan Stikker bevat met betrekking tot het voor-

komen van een conjunctuurdaling een bijzonder belang-
wekkend karakter. Het lijkt dan ook de moeite waard
deze aspecten hier
,
zeer in het kort nader onder het oog
te zien.

Zoals wij hierboven zagen bestond de eerste factor, die

een Europese depressie zou kunnen bevordei’en, uit de
ongelijke concurrentievoorwadi’den, welke veroorzaakt
worden door de verschillen in economische, finamciële en
sociale situaties en maatregelen in de betrokken West-
europese landen. In dit verband is het inteiessant, dat het
plan Stikker voorstelt in de eerste plaats, en zo volkomen
mogelijk, de inter-Europese handel te liberaliseren in de
producten van de basisindustrieën, de agrarische bedrijven en van die producten, clie van grote betekenis zijn voor de

Europese economie, liet zal duidelijk zijn, dat zulk een
liberalisatie, met inbegrip van het ii4gnemen van invoer-
rechten, in belangrijke mate zou ‘kunnen bijdragen tot
het scheppen van meer gelijke concurrentievoorwaarden
in ons werelddeel.

De tweede factor, die tot een Europese depressie zou
kunnen bijdragen, is, gelijk in het voorgaande bleek,

gelegen in de bestaande verschillen in efficiëncy tussen de
bedrijfstakken van verschillende landen. Voor zover voor
bepaalde bedrijfstakken in bepaalde landen moeilijkheden
mochten ontstaan, wordt in het plan Stikkér voorgesteld,
dat een commissie van deskundigen maatregelen zal aan-geven tot het overwinnen van deze moeilijkheden. Tot de

mogelijke middelen behoren bijdragen uit het voorgestelde
Europese Integratie Fonds en wel ter modernisering van

de getroffen bedrijfstakken c.q. de financiering van,nieuwe
investeringen, hij voorkeur in die economische sectoren,
waarin het desbetreffende land hij uitstek efficiënt kan
produceren.

De drie overige factoren, die tot een deressie aanleiding zouden kunnefl geven, hadden alle betrekking op omstan-
digheden, welke een aanwijzing vormen voor het waar-

schijnlijke ontbreken van maatregelen ter bevordering

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

578

van een zich uitbreidende Europese economie. In dit op-

zicht bevat hôt plan Stikker vermoedelijk de meest v6r-

streklccnd6 cii belangrijke voorstellen. liet suggereert

niets meer of minder dan een coördinatie van de economi-‘
sche politiek van de verschillende Europese regeringen,

in het bijzonder van hun budgetaire politiek, teneinde de
gewenste ontwikkeling van consumptie en investeringen

te bevorderen. Deze ‘compenserende politiek der regeringen
zal kunnen bestaan uit een manipuleriiig van de belastingen

en uit overheidsuitgaven.
Het zal duidelijk zijn, dat ook hier nog een lange en moei-
lijke weg in het verschiet ligt. Niettemin mag worden gecon-
cludeerd, dat het plan Stikker de grote lijnen lijkt te
hebben aangegeven, waarlangs niet alleen de moeilijk-

heden; doch ook de gevaren op de weg naar een geïnte-
greerde Europese economie kunnen worden overwonnen.

‘s-&ravenhag

R. 1. P. VAN GLINSTRA BLEEKER.

RHINE VALLEY’AUTHORITY, PLAN

STIKKER EN HET VERKEERSWEZEN.

Mr van der Mandele, in een’ artikel’,,Plan Schuman of
Plan Stfkker?” (,,E.-S.B.” van5 Juli jl.), brengt de. ge-

dachte naar voren, dat verkeer, transport en energie de
voorwaarden zijn voor elke economische opbouw. Hij stelt
daarbij ‘de vraag, waarom men met de integratie niet begint in het kader van het stroomgebied van de Rijn. Na gewezen
te hebben op het belang van werk van
onder
af en door
particulier initiatief sluit de schrijver met de vraag, of het
voorstel Stikker niet zo ruim getrokken kan worden,
dat een land, dat zieh offers mot getroosten voor de ver-
wezenlijking van het plan Schuman, vi5orrang op ander
werkterrein zou kunnen verkrijgen.

Wij geloven, dat dit juist min of meer de gedachte is,.
welke in het Plan van Actie van de Nederlandse Regering
ligt opgesloten (art. 20, uitkeringen uit het Integratie-
fonds, als de getroffen industrie zelfs niet meer gemo-

derniseerd zou kunnen worden, te bestemmen voor nieuwe
investeringen
,,bij eoorkeur in die economische sector,
waarin het desbetreffende land bij . uitstek efficiënt kan
produceren”).
Deze kerngedacht van het Plan van Actie zouden wij nader willen bezien in verband niet het verkeerswezen,
,,voorwaarde vooi economische opbouw”. Dit verkeer
speelt zich, wat Nederland betreft, juist in hoge mate af
in het stroomgebied van de Rijn.

Van Nederlandse zijde is er de laatste maanden bij voort-
during op gewezen, dat integratie en liberalisatie niet be-
perkt kunnen blijven tot enkele sectoren, maar overal
dienen plaats te vinden. Dat daarbij eveneens de verkeers-
aspecten naar voren zijn gebracht, behoeft geen verbazing
te wekken, aangezien dit een sector is, waarin

Neder-
land ,,bij uitstek efficiënt kan produceren”.
Het is ingewijden niet onbekend, dat deze pogingen iovel
te Parijs (O.E.E.G.) als te Genève (E.C.E.) in de transport-organisatie tot op heden geen succes hebben ondervonden,
en juist op een bedenkelijke mate van onwil -zijn gestuit.
WTaa
r
aan is dit te wijten? Waarom wenst men een gesprek
in zake de liberalisatie van het ,,inl’and transport” uit
te sluiten? Wij geloven, dat hier ten dele een rol zal spelen
de geaardheid en de functie van het transport, dat in vele
landen slechts gezien wordt als een nationale dienstver-
lening, welke min of meer een geslotén publiekrechtelijk karakter heeft. In Nederlandse kringen overheerst de ge-
dachte, dat het verkeerswezen een tak van bedrijvigheid
is als ieder ander en daarbij voor Nederland een export-
industrie; een tak van industrie derhalve, waarin een ge-
zonde dosis concurrentie moet kunnen bestaan tussen de
verschillende verkeerstakken, opdat de prikkel tot efficiënt
produceren constant aanwezig is.

Maar dit is niet het voornaamste struikelblok. Dit is
gelegen in de cleficitten van de spoorwegmaatschappijen.

Deze maatschappijen zijn vrijwel overal geworden , tot

staatseigendom, al is de juridische vorm wel eens ver-

schillend. In de dagelijkse gang van zaken hebben de
directies echter een grote mate van vrijheid van handelen
‘t.o.v. de regeringen.

Men tracht nu deze deficitten weg te werken met be-

scherinende maatregelen (dus beperking van liet weg-
verkeer en de binnenvaart) of door een concurrentie

beneden kostprijs (speciale tarieven ed.), hetwelk dan

door subsidies achtefaf moet worden goedgemaakt. Deze
subsidies en deficitten belopen thans reeds honderden
millioenen dollars voor de Westeuropese landen. Het

merkwaardige is daarbij, dat vele van deze deficitten

worden geleden onder een regime van bescherming, dat reeds enige jaren bestaat. Als gevolg van deze bescher-

mende politiek kunnen de andere verkeerstakken zich
niet ontplooien op die wijze als dit technisch mogelijk zou

zijn, hetgeen indirect eveneens een schade aan de gemeen-

schap betekent.
Het Nederlandse standpunt is, dat juist niet de weg van
bescherming moet worden opgegaan, mâar dat de spoor-
wegen de mogelijkheid gegeven moet worden die commer-ciële vrijheden te hanteren, welke een gezonde concurrentie
met de overige verkeerstakken mogelijk kan maken,
terwijl tegelijkertijd het terrein van werkzaamheden van

het railverkeer tot gezonde proporties wordt terugge-
bracht (sluiten van stations en zijlijnen).
Niemand zal beweren, dat daarmede in Nederland
t.a.v. het vrkeerswezen de steen der wijzen is gevonden,
maar de confrontatie in het internationale milieu, welke op
dit terrein, de laatste jaren zeer intensief is geweest, heef t
wel ‘aangetoond, dat Nederland zeker niet achteraan
komt, waar het, betreft het ontplooien van initiatief en
nieuwe denkbeelden in deze tak van nijverheid.
Een der moeilijkheden bij een sanering van de te ver
uitgegroeide spoorwegsystemen is, dat dit alleen kan
plaatsvinderi door middel van nieuwe grote kapitaal-

investeringen, alsmede een herscholing en ontslag van
belangrijke aantallen arbeiders. 1-let feit, dat de spoorweg-
arbeider hecht georganiseerd is en in moeizame strijd de
sociale voordelen heeft, kunnen verwerven, welke in
andere verkeerssectoren nog wel eens ontbreken, is niet
vreemd aan een nationale politiek, welke deze sanering
niet aan durft. Naar mate deze toestand voortduurt zal
liet ds te kostbaarder worden er tenslotte toe over te

gaan.

Het plan Stikker zal op dit terrein even zoveel struikel-
blokken ontmoeten als reeds thans het geval is tav. de
kolen- en staalplannen. De vraag door de heer van der
Mandele opgeworpen, of men niet moet beginnen in een
tamelijk beperkt gebied, stroomgebied van de Rijn, met
een mogelijkheid van integratie van onder af, verdient
voor de verkeerssetor ernstige overweging. Bij een
geordende opbouw van het verkeerswezen voor dit gebied
behoeft men zeker niet alleen te denken aan het wegverkeer
en de Rijnvaart, welke beide thans aan allerlei moeilijk-
heden onderhevig zijn; met name zal nog heel wat dienen
te veranderen voordat er sprake kan zijn van een werke-lijk efficiënt ‘Westeuropees spoorwegapparaat. I3ij deze
laatste tak van verkeer echter zal het helaas moeilijk zijn
om te komen tot liberalisering van privé initiatief, zoals
mede döor hem isgesteld. Wij vrezen, dat t.a.v. de sanering
van de spoorwegen in Europa de overheden het verlossende
woord zullen moeten spreken, al is hiertoe de steun van
vakbonden en gebruikers onontbeerlijk.

‘s-Gravenhage.

– Drs H. J. H. JANSSEN.

574

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 19 Juli 1950

ECONOMISCHE POLITIEK IN AAIiBOUW,

Wanneer men het begrip ,,economische politiek” om-
schrijft als het, van een bepaalde visie uit, opgestelde

geheel van logisch samenhangende maatregelen, waarmede

de Regering ingrijpt in de vrije ontwikkeling der maat-

schappelijke krachten op economisch terrein,’dan doet zich

de vraag voor, of de eei’ste Regering van Indonesië zulk

een politiek wel heeft, en vervolgens, wat dan de inhoud

van deze politiek is. Wij willen op de eerste vraag on-

middellijk antwoorden, dat de nieuwe Regering van
Indonesië zulk een politiek, in de strikte zin van het woord,

niet heeft, althans nog niet heeft. Gegeven echter het

vrijwel ontbreken van een discussieforum over economi-
sche politiek, het bijna geheel ontbreken van instellingen
voor economische research, het pas beginnende politieke
leven, het feit, dat de Regering eerst een half jaar aan het

bewind is, en tenslottehet enorme aantal actuele moeilijk-

heden van formaat, dat overwonnen moest worden, is
het in het geheel geen wonder, dati
:
nen hier nog niet over

een helder geformuleerde economische politiek beschikt.

Verheugend is echter, dat de huidige Regering bepaald

belangstelling voor het onderwerp heeft en behoefte ge-
voelt aan een formulering van een principieel en hoofd-
zakelijk karakter, waaraan zij richtlijnen voor haar
dagelijkse beslissingen kan ontlenen.

Getracht zal nu worden om alt uitlatingen van regerngs-

personen een zoveel mogelijk samenhangend beeld
1)
te
ontwerpen van de economische politiek, die hier in de

maak is. Vooraf moet echter worden opgemerkt, dat niet
iedere te trekken lijn met een afdoend citaat te legli-
seren zal zijn, dat hier en daar wel wat ,,hineininterpretiert”
moet worden en dat tenslotte deze opstelling best slechts

van zeer tijdelijke waarde kan blijken te zijn, gezien de

snelheid, waarmede de zaken zich hier ontwikkelen.

Alen zou het onderstaande kunnen zien als een overzicht
over de hoofdzaken der economische politiek, die in op-

bouw was in de periode tussen de souvereini tei tsoverdrach t
en de vorming van de eenheidsstaat.

liet algemeen principe, van waaruit de economische

politiek wordt gevormd, kan worden omschreven als:
het opbouwen van een nationale economie, met de be-

doeling, dat daardoor de volkselvaart le vergroot wordt
2e rechtvaardiger verspreid wordt, dan tot nu toe het
geval is. Zoals dat hij zovele algemene principes het geval

is, zegt deze omschrijving op zich zelf niet veel. Zonder
nadere uitwerking hlijft zij een frase. De economische
paragraaf uit het regeringsprogramma, waarmede de
huidige Regering dooi’ de President aan het Parlement

werd voorgesteld zegt wel iets, maar nit véél meer.

Zij luidt: ,,Verbeteren van de volkseeonomie, de financiën,
de verbindingen, de behuizing en de gezondheid; treffen
van voorbereidingen van sociale waarborgen en herplaat-

sin van krachten in de maatschappij, regeling van mini-
mum lonen, overheidstoezicht op de economische be-
drijvigheid, opdat deze bedrijvigheic? gericht wordt op de
welvaart van het gehele volk”.

Presidnt Soekarno werkte dit programmapunt in zijn
rede wat verder uit, en noemde als middelen om heVdoel te bereiken o.a.: coöperatie (speciaal van boeren), het er-
kennen van het recht op arbeid; vernieuwing van volks-
woningen, bevordering dervolksgezondlieid, bestrijding
van analfabetisme, transmigratie en industrialisatie.
Veel verder komer’t we met deze mededelingen ook nog

niet, al komen reeds twee trekken duidelijk naar voren,
nI.: –

‘) Bij de vorming van dit beeld is o.a. gebruik gemaakt van de
tekst der redevoeringen, die door Hatta en Saroso gehouden zijn
01)
de Inter-Indonesische Conferentie te Jogja, in cle eerste week
van December
1949;
van een Antara-interview met Ir Djuancla,
gehouden op 22 November
1949;
de,rede waarmedede President
het Parlement
ûp 15
Februari
1950 opende, en een artikel van Ir
Djuanda in The Economie Review of Ïndonesia”, No
1
van
1950;
verder is het gebaseerd
OP
persoonlijke inlichtingen.

dc Regering zal zich positief met de econdmie in-

laten, geen liberalisme dus;

hij dit zich inlaten met de economie zit duidelijk een
sociaal-getint doel voor, cd wel spreiding der welvaart
over zoveel mogelijk volksgeno ten.

Wij moeten nu trachten na te gaan hoe dit algemene streven zich t.a.v. een aantal concrete punten uit.

Drs llatta heeft destijds op de conferentie in Jogja

nogal duidelijke dingen gezegd. Na verwezen te hebben

naar de artikelen :33 en 27 sub 2 der Rêpublikeinse Grond-
wet
2)1,
zeide hij, dat nodig was een economische planning,

welke in de eerste plaats moest streven naar voldoende

voedsel, voldoende kleren en menswaardige woningen.
Aan dit streven moeten de overige zaken ondergeschikt

worden gemaakt. De voedselproductie moet worden ver-

groot, oa. door het machinaal in cultuur brengen van

grote delen van Sumatra, die geschikt zijn voor ladang-

bouw (droge landbouw); Indonesië zal zelf katoen gaan

produceren, waarmede in de uit te breiden textielnijverheid

eenvoudige stoffen zijn te maken; de houtrijkdom zal

geëxploiteerd worden om hout te .verkrijgen voor goede
woningen; de invoerplanning moet aan deze centrale

punten worden aangepast en de omvang van de export
zal worden bepaald aan de hand van de importbehoefte.

Uitgangspunt van de economische planning is dus de

behoefte van het volk; datgene vat niet zelf kan worden

geproduceerd zal men invoeren en men zal zoveel uit-
voeren als ter betaling van de noodzakelijke invoer nodig is.

Dit alles draagt een nogal theoretisch karakter, doch

het werd dan ook gezegd vôdr de souvereiniteitsoverdracht,
d.w.z. voordat Drs Ilatta te volle zwaarte der economi-
sche werkelijkheid en regeringsverantwoordelijkheid voelde.

Als principieel uitgangspunt is de Jogja-rede echter duide
;

lijk en bruikbaar. Openlijk komt naar voren, dat men een
zekere mate van leiding aan de economie wil geven en

dat men de nationale pi-oductie desgewenst zal bescher-

men (bijv. met behulp der invoerregeling) tegeii concurren-

tie van buiten. Saroso onderstreepte het betoog van 1-latta

nog door te zeggen: de Regering dient leiding te geven
aan de organisatie van de economie, aan het productie-
proces en in de prijsvorming. Er moet evenwel gelegen-heid zijn voor ontplooiing van particulier initiatief, voor
zover dit niet in strijd is met het algemeen belang. Daar
Drs Saroso thans hoofd is van het kantoor Ilandel in

Djakarta (een positie, die men zou kunnen vergelijken
met die van Directeur-Generaar van de Handel in Neder-

land), is zijn mening van groot belang.
Laten we nu uit de sfeer der algemene verklaringen overgaan tot bespreking van de houding der Regering
tav. een aantal speciale terreinen en problemen, opdat
het tot nu toe vrij schematische geheel wat inhoudsrijker
w’orde.

1.

C6nsunzptie.
Vreemd genoeg is op dit terrein, hoewel
het de basis zou zijn der politiek, nog niet veel, dafprin-
cijieel houvast biedt, naar voren gekomen. Wel heeft men
het vroegere distributieschema, dat berustte op het prin-
cipe: ,,hoe hoger maatschappelijko positie, hoe groter
distributietoewijzing”, opzij geschovn. Doch het is nog
‘onduidelijk wat ei’ voor in de plaats zal komen, al is ieder
er zich varf bewust, dat de veideling voortaan meer
egalitair zal zijn en over liet geheel ook minder artikelen
zal omvatten. De vroègere bevoorrechte groep is echter
zo klein in verhouding tot de massa der gewone cohsu-

Art. 27.
Ie. Alle
burgers zullen dezelfde status hebben tav.
cle wet en cle Regering, en zij zullen zonder uitzondering cle wet en de Regering respecteren. 2e. Iedere burger zal recht op werk hebben en hij zal een redelijke
levensstandaard mogen verwachten.
Art. 33: Ie. De economie zal op coöperatieve wijze georganiseerd
worden.
Ce. Ï’rocluetietakken, die belangrijk zijn voor de Staat, en clie het
leven van de meeste mensen beïnvloeden, zullen gecontroleerd
wol-
den door cle Staat.
3e. Het land en het water en de natuurlijke rijkdommen daarin
zullen beheerst worden door cle Staat en zij zullen geëxploiteerd
worden Lou bate van cle welvaart van het
Volk.

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

575
II.

inenten, dat .van de meer gelijke verdeling nauwelijks

enigvoordeel voor die massa is te verwachten. Bovendien
kreeg de tot nu toe, best bedeelde groep goederen, die

huilen het verbruiksschema van de gewone consument

liggen.
i’roductie oan yoedsel. 1
(ier zal het door dc vorige

Regering reeds uitgestippelde programma (bekend als

Welvaartsplar’t Wisaksono) in versterkte mate worden
uitgevoerd nadat het is samengevoegd met in de R.I.

hestiande plannen. Een inspecteur voor de uitvoering
van deze plannen is aangewezen. De nieuwe Regering
maakt zich daarbij sterk, dat zij een. veel betere greep
op’ de’ massa der tani’s heeft, zodat zij haar adviezen
sneller opgevolgd zal zien, dan vroegerhet geval was.
Ook hoopt men de tani’s sneller dan vroeger georgani-

seerd te krijgen in tanilûingén, coöperaties etc. Da ver-
waarloosde irrigatiewerken wil men laten opknappen door

gedemobiliseerde vrijheidsstrijders, die in arbeidsbataljons verenigd zullen worden en vermoedelijk met Amerikaanse

hulp van gereedschap voorzien, kunnen worden. Verder

staan uitbreiding van het areaal op Sumatra en Bonneo

met behulp van machines op het programma, evenals
kunstmestvoorziening, ziektehestrijding, voorziening met

goed zaaizaad, ed.
Over een speciale politiek t.a.v. de productie van

beaolkings/ianclelsgewassen
is nog niets bekend.

De
lajidbouwondernem jagen
hebben een algemene ver-

zekering gekregen, dat zij hun werk kunnen voortzetten
en dat de eigendommen teruggegeven zullen wôrden.

In Nederlandse oren zal dit ccii loze verklaring lijken.,
doch indien men hier zit, dan zal men moeten erkennen,

dat alleen reeds deze verklarihg een zekere politieke moed
vereiste en dat ter doorvoering van het geuite beginsel nog heel wat haken en ogen bij elkaar moeten worden

gepast.
De
industriële productie
staat, zoals in alle ,,under-
developed areas” in het ‘middelpunt der helanstelling.
Te betreuren is het, dat de nieuwe regeerders uit Jogja
niet een aantal duidelijke formuleringen voor een industria-

lisatiepolitiek hebben meegeno men. 111cr moe t echter
direct hij vermeld worden, dat ook de vroegere Regering
niet tot duidelijke uitspraken cii voorbereidingen is ge-
komen. Deze toestand van onvoorbereid zijn wreekt zich,

nu men aan cle ,,Exportaiid Import Bank” cle indiening
van enige ,,iridustrial-projects” in uitzicht heeft gesteld.
Gevreesd moet worden, dat thans ten behoeve vûi de
Eximhank en van andere potentiële credie tgevers o vem-

haast plannen moeten worden opgesteld, waarbij de kans

0
1
)
het doen van een verkeerde keus niet te verwaarlozen
is. Zeker is echter, dat de textielihdustrie bevorderd zal
worden, evenals de houtverwerkende bedrijven.
Wel volgt de Regering een duidelijke politiek tav. de
bestaande bedrijven, waarbij uiteraard speciale zorg wordt
besteed aan de voorziening van de Indonesische bedrijven
met grondstoffen en materialen. De vroegere Regering
heeft nI. bij de opstelling der invoerplannen nooit zoveel
deviezen kunnen reserveren, datde bestaande bedrijven

op volle capaciteit ‘konden werken. Het is nu als een
leidraad erkend, dat daarnaar zal worden gestreefd.
Het volgen van deze lijn zal nog wel op moeilijkheden
stuiten.
Bij de
mijnbouwproductie
is het waarschijnlijk, dat de
kwestie van de hoogte der royalties t.z.t. op de helling zal
komen en dat men zal proberen om de deviezeninkomsten en -uitgaven der oliemaatschappijen weer in liet algemene
deviezenbeheer in te lijvert. Ook kan wel voorspeld worden, (lat men zal trachten voor nieuwe mijnbouwondernemungen
een vorm te vinden, waarbij dê Overheid een grote zeggen-
schap in het beheer verkrijgt (gemengde bedrijven bijv.).
Een primair punt voor de economische ontwikkeling
is de opvoering der
energieproductie.
Door vernieling,
verwaarlozing, het o pschorten van voorgenomen uitbrei-
dingen, een sterke stijging der vraag (doch ook door een

te kleine opzet der bestaande bedrijven), is er een ennstige

wanverhoudirig ontstaan’ tussen vraag naar en aanbod

van electrische energie. Het is zeker, dat de Regering aan

verbetering van deze verhouding veel aandacht zal be-
steden en dat getracht zal worden van de Eximbank

gedaan te krijgen, dat een flink deel der dollarlening voor

dit doel mag worden aangewend. liet bekendë rrjitarul

plan is slechts één van de reeks van werken, die men, in
het kader van een vier â vijf-jarenplan, wil aanvatten.

Ook ten aanzien van het
aerlceer
is de houding der

Regering reeds vrij duidelijk, liet algemene streven is

om de grote verkeersondernemingen in de luchtvaart, de

zeevaart en de spoorwegen in overheidsbeheer, of althans
onder overheidscontrôle te krijgen. Bij de spoorwegen was
de situatie voor de overdracht reeds vrijwel zo; hij de

-luchtvaart is met de K.L.M. een zeer hevredigene over-

eenkomst gesloten, waaruit de Gaiuda hndonesian Airways
Ltd is geboren; niet de K.P.M. zijn onderhaidelingen

over liet vinden van een nieuwe
organisatievorm,
die

tegemoet komt aan de nationale aspiraties, aan de gang.

Verder zal het reeds onder de pre-federale Regcring in-

gezette streven om tot een zuiver-indonesische gemotori-
seerde Icustvaart te komen zeker in versterkte mate

worden voortgezet.
Voor het niotorverkeer zijn, voor zover ik kan zien,
geen principiële wijzigingen te wachten. In het algemeen
kan nog wel gezegd worden, dat vermoedelijk een groot
deel der Eximhanklening gehruilct zal worden voor herstel,
uitbreiding en modernisering van hêt verkeersapparaat.

Zoals hierboven gezegd, zou men hij de planning eerst
het verbruik vaststellen, vervolgens nagaan wat de
binnenlandse productie kan leveren, waardoor een aan-
wijzing zbu worden verkregen omtrent datgene wat in-

gevoerd diënt te ivorden. Hoe staat het nu met de
incoe,–

poli4eh?
Saroso heeft hierover gezegd, dat men onder-
scheid moet rnaken tussen twee perioden, nl.:

een periode van rehabilitatie en reconstructie (invoer
van voedsel en kleding, ter verbetering van het transport
en ter opvoering van de productie tot vooroorlogs peil);
de periode van wederopbouw en ontwikkeling
(invoer afgestemd op liet verkrijgen van een evenwicht
tussen landbouw en industrie teneinde het land minder
conjunëtuurgevoelig te maken). In deze periode is de
impo4-t beperkt tot goederen bestemd voor uitbreiding
van liet productie-apparaat (wo. ook invoei- van grond-
stoffen), aldus Saroso.


Ongetwijfeld zijn we nu nog in de eerste periode.
Zoals men weet was onder het hollandse bewind een

zeer ingeivikkeld stelseL van invoervergunningerm opge-
bouwd, dat oorspronkelijk geheel, later nog voor een
groot deel, werkte met historische rechten der importeurs.
Dit stelsel was over de gehele linie cii liet gchelë gebied
van Indonesië nauwelijks te handhaven, ook al omdat
men in de Republikeinse gebieden met een .ander stelsel werkte. Men streeft nu naar vereenvoudiging en gelijde-
lijke vrijmakung en liet is een .der nevendoeleinden der
door Prof. 1

Iaccoi’m in dit weekblad zo uitvoerig beschreven
deviezen maatregelen – geweest, om de prijsverhoudingeri
zodanig te beïnvloeden, dat men enigermate in de buurt
kiam van een evenwicht tussen drang tot invoer en
deviezenmogelijkheden. Dit
bijdoel
schijnt voor een groot
deel te zullen worden bereikt, waardoor het gemakkelijker
wordt om de importregelingen minder strungent te makei.
Zo zijn reeds een hele i-eelcs van artikelen op een ,,free
list” geplaatst, hetgeen inhoudt, dat de nodige vergun-
nungen zonder moeite verkregen kunnen worden.
Voorts zal men er uiteraard nar streven, dat de Indo-
nesische importeurs volop gelegenheid krijgen om aan de
handel deel te nemen.
Werd aanvankelijk de indruk verlcregen, dat de
expo/-t
als een kwestie van secundair.-belang werd gezien, later is
duidelijk naar voren gekomen, dat de export grote aandacht
zoû krijgén Reeds te Jogja zei Saroso, dat de export

576

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juli 1950

opgevoerd en dat de kwaliteit der producten verbeterd

moest worden. Trouwens hij het invoeren der deviezen-

maatregelen van Maart was vergroting van de export

wel een der hoofdmotieven. De sindsdien gepubliceerde

cijfers wijzen er op, dat op dit terrein bepaalde successen

zijn behaald. Voortzetting van de opgaande lijn is echter
afhankelijk van vergroting der productie.

Met het streven naar vergroting van de export, naar het

opleggen van een natuurlijke rem (d.w.z. een prijsrem)

op de invoer en dus naar vereenvoudiging van de import-

regelingen, haiigt samen eenzelfde streven t.a.v. het
deoiezenregiine.
Vo6rlopig zal men hier echter nog zeer
straffe regels moeten handhaven. De eerste zorg is hier

een unificatie van de toepassing der centraal vastgestelde

regels ovei het gehele gebied. Kan men op dit terrein

succes behalen, en o.a. de smokkelhandel terugdringen,
dan zal vermoedelijk al spoedig blijken, dat de betalings-

balans van Indonesië belangrijk gunstiger is, dan zich nu

laat aanzien. Om dit doel te bereiken is echter een sterk

optreden door goed georganiseerde en uitgeruste centrale

diensten nodig en het zal wel moeite kosten om het zover
op korte termijn te brengen.

In de vorige alinea’s is reeds verschillende malen naar
voren gekomen, dat de Regering cle
Indonesische becirij9cn
wil steunen, hetgeen voor een nationale Regering een

natuurlijk streven is. Reeds in November 1949 wees

Djuanda er echter op, dat het nodig is, dat de Indonesi-

sche bedrijven zowel hun interne organisatie, als die van
de groep als geheel, verbeteren, en dat zij zich ook zelf-

standig en actief met de buitenlandse handel gaan bezig-
houden. In deze richting wordt hard gewerkt. Als resültaat

van de Conferentie te Jogja kwam een Centrale Economi-

sdhe Raad tot stand, een toporganisatie van het Indone-
sische bedrijfsleven, die zich in het eerste halfjaar van haar
bestaan. stevig geconsolideerd heeft en die nu door de

Regei-ing meer en meer in het overleg, ook met het buiten-
land, wordt betrokken. De Indonesische
zaken
worden
verder van advies voorzien door een speciale afdeling
,,Organisatie” van het Ministerie van Welvaart (een uit-

breiding van de vroegere afdeling Coöperatie en Binnen-

landse handel). Bovendien heeft de Regering zich her-
haaldelijk bereid verklaard om de Indonesische bedrijven

van credieten te voorzien, indien zij door gebrek aan
kapitaal (vooral na de maatregelen ‘an Maart) hun vleugels
niet Aug genoeg zouden kunnen uitslaan. Eén van de
organen voor credietverstrekking is de Algemene Volks-
crediet Bank, die echter nogal aan critiek bloot staat,

omdat men vindt, dat zij een al te eng en formalistisch
bankicrsstandpunt inneemt en daardoor niet vlot genoeg
werkt.
Voor grotere ondernemingen, vooral ook op industrieel terrein, zal zeker de ,,Indonesian Bank for Reconstruction
and Devel6pment”, ook wel genoemd de
Indonesische Herstelbank,
van grote betekenis worden. Deze bank komt
voort uit .de reeds een vijftal jaren bestaande ,,Bank
Negara” en zij zal de taak overnemen, die door de Neder-
landse en de pre-federale Regering was toegedacht aan de

,,Nederlands-Indonesische Herstelbank”. Deze zal dus
niet meer tot werkelijk leven komen. Met de ,,Indonësische

Bank’ heeft de Regering evenwel grootscheepse bedoe-
lingen
3).
Men spreekt over een werkkapitaal vanf 100 mln,
en het is ook mogelijk, dat zij in zekere zin betrokken zal
worden bij de implementatie der Eximbank-lening.
Een uiterst belangrijke factor voor het slagen van een
economische politiek is uiteraard de
begrotingspoliticic.

Naar men véet raamde men voor de overdracht, dat de
begroting voor 1950 een tekort zou aanwijzen van f1 â

1,5 mrd. Daarna werden ramingen gepubliceerd, bijv. bij
de opening van het Parlement, ten bedrage van f 2,65 mrd,
terwijl de in Djakarta welig tierende geruchten van nog
grotere bedragen gevaagden.

‘ Men
zie: De Herste]bank voor Indonesië”,
door Mr N. K.
van Rijnberk, in
,,E.-S.B.”
van
8 Iuni 1949.

Het viel op, dat de Pisident bij de opening van het

parlement zo uitvoerig aandacht aan de kwestie van het

begrotingstekort wijdde en zes concrete middelen aangaf
om het tekort te verkleinen. Als eerste middel wees de

President aan: vereenvoudiging van de staatsstructuur

en inkrimping van het aantal ambtenaren. Dit middel is
in de strijd om de unitaristische staat als één’ van de be-

langrijkste pro-argumenten gebruikt en het is dan ook

inderdaad waar, dat Indonesië noch het geld, noch het

mensenmateriaal heeft om meerdere negar-regerings-

apparaten te bemannen. Men zal alle kundige en integere
krachten moeten concentreren om althans een goed cen-

traal apparaat te vormen. Bij de inkrimping van het

aantal ambtenaren streefde men er naar om van 420.000

te komen tot 220.000, en dat in zes maanden tijd. Of men
dit doel bereikt heeft, is mij niet bekend, maar een goed
doel was het zeker, niet alleen om de .gunstige invloed,
die, dit streven zou hebben op de staatsuitgaven, maar

ook omdat het zou kunnen bijdragen tot verruiming
van het zo krappe arbeidsaanbod in de particuliere sfeer.

De Regering heeft ook overigens niet geschroomd om tegen
de Indonesische ambtenaren op te treden. Zo werden

reeds in Februari voor Ifidonesische ambtenaren de pre-

federale salarisschalen gelijk gemaakt aan de republikeinse,

hetgeen voor vele hogere, ook republikeins gezinde doch
coöpererende, ambtenaren een gevoelige verlaging van

inkomsten betekende. Het is waarschijnlijk, dat men

hierdoor een aantal goed.6 Indonesische krachten naar de
particuliere bedrijven heeft gedrongen, hetgeen zeer te
betreuren is.

Een tweede weg om tot verkleining van het staats-
deficit te komen was, aldus de President, het uitkammen

van de. lgrotingen der deelgebieden. Deze weg heeft

zeker heel wat resultaat opgeleverd. Niet zozeer doordat
inmiddels (bijna) alle deelgebieden zijn opgeheven, want

daardoor komt men van de meeste uitgaven niet af,
maar wel doordat men stelselmatig de begrotingen der

staatsonderdelen heeft uitgekamd. De Minister van Finan-ciën kon dezer cfagen mededelen, dat het begrotingstekort

voor 1950 was teruggebracht tot een klein milliard.

Zelfs indien men dit te optimistisch vindt, dan mag men
zich toch verzekerd houden van de grote ernst waarmede de
Regering naar het goede doel streeft. Na de deviezen-
maatregelen en do geldzuivering van Maart heeft mén van
alle kanten gezegd, dat nu de derde groep van maat-
regelen moest bestaan uit een aanval op het budget-

deficit. Die aanval is blijkbaar met succes uitgevoerd,

zodat er een kans te meer is, dat Indonesië toch nog aan
een echte inflatie ontkomt.

Een tweede belangrijke factor is de houding van de
Regering tegenover prijzen en lonen. Wat het eerste

betreft, kan gezegd worden dat de Regering, althans naar
het uiterlijk, vasthoudt aan de hier traditionele, doch
vrijwel succesloze politiek van prijsbeheersing. Het accent
schijnt echter iets duidelijker te worden. Tot nog toe deed
de prijsbeheersing eigenlijk niet meer dan al te duidelijke excessen voorkomen, terwijl zij verder ten volle rekening
hield met de belangen van importeurs en handelaars.
Bovendien werd het streven naar de beheersing der prijzen
doorkruist door de actie om de zogenaamde vrije winst-
belasting zoveel mogelijk te doen opbrengen.

De zaak was nl., dat vele goederen door de importeurs
tegen ,,de hoogst, beclingbare prijs” verkocht mochten,
neen moesten, worden, waarna 95 pCt van de marge

tussen de officiële en de hoogst bedingbare prijs als be-lasting moest worden afgedragen. De overhéidsorganen

brachten de importeurs er nu herhaaldelijk, in een overigens
vergeeflijk streven naar verhoging der staatsinkomsten,
toe om niet met een, lagere prijs, dan ooit bedongen was,
genoegen te nemcii. 1)e gedachte was daarbij, dat vrije
marktprijs en hoogst hedingbare prijs identiek zouden
zijn.. Dit is evenwel in een situatie als zich thans in Indo-nesië voordoet niet het geval. De verhouding tussen voor-

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

577

ziening en behoefte is hier nog zo scheef, dat men in een

zeer steil gedeelte der vraagcurve zit. houden nu de

– importeurs, met
1
hun sterke marktpositie en hun straffe

organisatie, gesteund door bepaalde overheidsorganen, de

goederen’ even op, dan lopen de prijsaanbiedingen der

afnemers direct sterk op. De vreemde toestand bestond
dus, dat de Regering dobr haar voorschrift om te ver-

kopen tegen de hoogst bedingbare prijs zelf de door

haar overigens zeer gewenste prijsstahilisatie en prijs-
daling tegenhield. Aan deze innerlijke tegenspraak in de

regeringspolitiek zal nu een einde komen. Mede hierdoor
meent men reeds een kentering in het prijzenheeld waar
te nemen, hetgeen een nieuwe aanwijzing zou zijn, dat

de infiationaire druk vermindert.
Bij de lonen ligt de zaak iets anders, omdat hier een

evenwicht moet worden gevonden tussen het fel-oplaaiende
nationale sentiment en de kijk op de nuchtere economische

en sociale werkelijkheid. Reeds vali het.bogin af aan heeft
de Regering gestreefd naar het instellen van minimum-

lonen, hetgeen nuttig is. Op con gegeven moment ver-

klaarde dc Minister van Arbeid, Mr Wilopo, echter, dat men nu vooral de arbeidsvoorwaarden bij cle Westerse

bedrijven eens onder handen zou nemen. Dit, terwijl ieder

weet, hetgeen ook statistisch te bewijzen is, dat de arbeids-
voorwaarden bij de Westers geleide bedrijven in het al-

gemeen beter zijn, dan bij de Oosterse bedrijven. 1-10e dit
ook zij, er zijn in de laatste maanden vooral bij Westerse
bedrijven hele reeksen van stakingen uitgebroken (die

in Dcli waren de gevaarlijkste), waarvan zeer belangrijke loonsverhogingen het gevolg zijn. Loonsverhogingen van
50 â 100 pCt zijn geen uitzondering. Hierdoor is waar-

schijnlijk een groot deel van het nut, dat de exportbedrijven
konden hebben van de deviezenmaatregelen, voor hen
verloren gegaan, terwijl de tendentie tot inflatie is ver-

sterkt. Mccle ten g’evolge van de intensieve actie van het Ministerie van Arbeid, dat steeds poogt omde partijen tot
overleg te krijgen, schijnt er thans een zekere rust op de
arbeidsmarkt te heersen, die echter ieder ogenblik wel
verbroken kan worden. liet is te hopen, dat de woorden
van de President, gesproken bij de opening van het Parle-
ment, ni. dat geduld en kalm te en verbetering der organi-
saties nodig zijn, alsnog overal door zullen dringen.
Een besohohving moet ook nog gewijd worden aan de

houding
der Regering tegenover de
buitenlandse bedrijven.

Dat men de i’echten, conçessies en’ vergunningen van

buitenlandse o nderneiningen erken t, is algemeen bekend,
en dat men;ind,ien lot onteigening zou woi’clen overgegaan,

dit zal doen volgens in andere landen gebruikelijke regels,
ligt ook vooi’ de hand. Opmerkelijk was echter de passage
in de reeds meermalen gebruikte rede van de President,

waarin hij verklaarde, .dat een tegenstelling tussen het
landsbelang en dat van het buitenlands kapitaal pas
duidelijker aan de dag zou treden, wanneer de Indonesiërs
langzamerhand hun eigen nationaal kapjtaal hebben

kunnen vormen. Niet duidelijk is, waarom de groei van het
Indonesische kapitaal tot een tegenstelling van belangen

moet leiden. Moet niet veeleer verwacht worden, dat zich
in de expanderend economie, die voor Indonesië te ver-
wachten is en die de Regering nastreeft, een vrucht-
bare samenwerking kan.ontwikkelen, die tot beider voor-
deel kan strekken? Juist in ver-ontwikkelde landen.,

waai’ men over eigen kapitaal beschikt, komen sterke voor-
beelden van samenwerking tussen nationaal en intei’natio-
naal kapitaal dikwijls voor. Een ander symptoom van de
onklaarheid, die nog heerst op dit terrein, kwam tot uiting
in een persbericht, dat verscheen nadat Minister Djuanda
in begin Mei verschillende besprekingen had gevoerd met
de arbeid ersorganisaties. Medegedeeld werd toen, , ,dat

samenwerking tol stand moet worden gebracht tussen
liet buitenlandse kapitaal en de techniek enerzijds, en het
1 irdon esische kapitaal en 1 iidoniesïsclie krachten, hijv. in
de verhouding van tenminste 51 pCt\Indonesisch en 49
pCt buitenlands. Allereerst moet er gelegenheid worden

geschapen om langzamerhand deze verhouding te bereiken,

zolang Indonesisch kapitaal en leidende krachten nog
niet beschikbaar zijn. In de leiding van buitenlandse

ondernemingen zullen langzamerhand Indonesische krach-
ten moeten worden opgenomen”.
1-loewel het noemen van zulke percentages mi. weinig

zn heeft en de verklaring niet gehool duidelijk is, moet

worden toegegeven, dat uit deze mededeling blijkt, hoe-

zeer men hier streeft naar vergroting van de Indonesische

invloed in het bedrijfsleven. Met deze tendenties moet

door buitenlandse ondernemers wel degelijk rekening
worden gehouden, ook al is het duidelijk, dât een defini-

tieve politiek nog niet is bepaald. Onmiddellijk met het bovenstaande hangt samen de
politiek, die de Regering zal vaststellen tav. de transfer-
mogelijkheden voor buitenlands kapitaal en buitenlands
personeel,, dat in Indonesië werkt. Weliswaar heeft Ir Djuanda destijds verklaard, dat men de internationale

regels zal volgen, doch deze zijn nog altijd vaag. Uit het

feit echter, dat de Regering zeer verlangead is om buiten-
lands kapitaal aan te trekken, mag wel worden afgeleid,
dat men regelingen zal maken, die zo gunstig zijn als de
deviezenpositie maar toelaat. Deze bepaalt tenslotte wat
werkelijk mogelijk is op dit gebied.

Op
handelspolitiek
gebied zal Indonesië zeker een zelf-standige rol gaan spelen. Weliswaar werkt men hier voor-
lopig uit practische overwegingen nog samen met Neder-
land, maar de handelspolitiek is tegenwoordig van zo

groot belang, zelfstandigheid op dit gebied is zo duidelijk
een onderdeel der verworven souvereiniteit, dt men
hier een onafhankelijke houding mag verwachten. hetgeen
dan ook reeds duidelijk verklaaid is.
Een woord moet nog worden gewijd aan de bezetting
van het natuurwetenschappelijk en sociaalwetenschappe-
lijk
researchap paraat.
lIet is volkomen duidelijk en logisch,

dat de Regering alle executieve functies bezet wil zien

door Indonesiërs.
VOO!-
functies, die liggen op het terrein

van het onderzoek en bepaalde soorten van onderwijs,
zouden echter, znder enige schade voor het nationaal
prestige, nog jarenlang buitenlanders gebruikt kunnen
worden en zelfs gebruikt moeten worden, wanneer men
deze functies althans adequaat bezet wil zien. Nu is een

groot deel van het vaste corps voor deze functies niet meer
beschikbaar; cle open plaatsen zijn zoveel mogeJijk op-
gevuld met ,,kortverhanders” en deze voelen er in hpt
algemeen onder de huidige condities zo weinig voor om
-hier le blijven, dat men rustig kan voorspellen, dat de
meeste reseai’chinslituten binnen twee jaar vrijwel ont-
volkt zullen zijn. liet gevaar, dat in deze situatie vooi het land ligt (vooral ,,in the long run”) is reeds herhaaldelijk
onder de aandacht der Regering gebracht, doch tot nog
toe heeft zij helaas nog niet openbaar gemaakt, dat zij
van plan is de condities voor researchwerkers zo aan-
trekkelijk te maken, dat op een behoorlijke bezetting der
laboratoria en instituten kan worden gerekend.
Ovrzien wij het gehele terrein nu nogmaals, dan kan
met vreugde worden geconstateerd, dat de Indonesische
Regering het belang van het formuleren van duidelijke
richtlijnen – erkent en dat zij reeds een eind is gevoi’derd
met deze formulering. Enkele moeilijke punten moeten echter nog nadér uitgewerkt worden en daarna zal vast-
leggi ng en detaillering in een economisch plan moeten volgen.

Djakarca, Juni 4950.

Ir D. GROENVELI).

DE VLUCHTELINGEN IN WEST-EUROPA.

De laatste wereldoorlog heeft zo
grote
mensenmassa’s

onlworteld en in beweging gebracht, dat
\Ve.st-Europa
is

blijven zitten met enioi’mo aantallen vluchtelingen. De
term vluchteling wordt thans algemeen gebruikt en ik
zal hem in dit artikel odk niet geheel kunnen vermijden.
Hij is ecl1ter niet erg gelukkig gekozen: een belangrijk deel

578

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juli 1950

van de ontwortelden isnooit gevlucht van huis, maar

werd weggevoerd door de Duitsers of uitgewezen door de

Oosteuropese regeringen. Bovendien draagt het woord te
zeer het stigma van het verleden. 1-let is voor ieder on-

bevooroordeelde duidelijk, dat er van een herstel van ‘dat

verleden, van eeii terugkeer naar eigen huis, oider de
huidige omstandigheden geen sprake kan zijn. Iedere

realistische politiek m6et dus gericht zijn op hun inscha-

keling in de Westeuropese maatschappij. In de meeste
gevallen zal die inschakeling ter plaatse moeten geschie-

den. Men zou – mede om dit aan de vluchtelingen zelf

en aan hun’ omgeving duidelijk te maken – meer het

accent moeten •leggen op de toekomst en dus spreken

van ongeabsorbeerde bevolkingsgroepen of van personen,

die in het sociale leven (nog) niet zijn ingeschakeld.

Ruwweg kan men de ongeabsorbeerde bev’olkingsgroepen
in West-Europa indelen in twee groepen: de Duits-

•sprekenden en de anderen.. De eerste grbep oi’ivat 9,5

millioen mensen, de tweede ongeveer 2 millioen. Beide
categorieën vertonen eigen aspecten. De D’uitse groep

bestaat uit Rijks-Duitsers uit het gebied ten Oosten van

de Oder-Neisse-grens, die hij de nadering van de Russische
legers-zijn geëvacueerd of gevlucht of die,/toen deze ge-
bieden Pools en Russish waren geworden, door Polen

en Rusland zijn uitgewezen.Voorts uit de Sudetenduitsers,

die uitgewezen zijn uit Tsjechoslowakije en uit ,,olks-
duitsers” uit Roemenië, Hongarije en andere landen.

Alle vier de zones van Duitsland hebben destijds uitge

wezenen opgenomen; de Oostzone 4,5 millioen. O 1 Ja-
nuari 1950 w’as het cijfer van de ,,l-Ieimatvertriebenen”
voor de drie Westelijke zones (zonder Berlijn): 7.674.739.

Daarbij kwamen als ,,Zugewanderte” uit de Oostzone:
1.289.147. – 1-let totaal nadert dus de 9 millioen. Dit is
18,8 pCt’ van de totale bevolking van West-Duitsland,

die (eveneens zonder Berlijn) op dat tijdstip 47.693.800

zielen bedroeg. 1-let aantal ,,Zugewanderte” zal aan de
lage kant zijn, bmdat de statistiek alleen rekening, houdt

met degenen, die in de doorgangskampen officieel worden

toegelaten en niet registreert hoeveel van de afgewezenen
illegaal toch in West-Duitsland blijven.

het, enige andere land, dat Duits-sprekende vluchte-
lingen herbergt, is Oostenrijk, waar ongeveer 300.000

,,Volksduitsers” verblijven.
De groep ,,anderen” is veel kleiner dan de groep,,Di,iit,
sqrs’ en uit de aard van de zaak veel sterker geschakeerd.
Ze zijn ook meer’ over geheel West-Europa verspreid.

Zo herbergt Zweden ongeveer 100.000 vluchtelingen, voor-
namelijk uit de Baltische landen. Engeland’ heeft nog
200.000 leden van het leger van de Poolse generaal Anders
en 100.000 verplaatste personenç die als arbeidskrachten
werden gerecruteerd. Frankrijk heeft voornamelijk vluch-

telingen uit oudere vldchtgolven opgenomen, daaronder
Wit-Russen en republikeinse Spanjaarden. Deze laatste
groep, die nog steeds aangroeit, omvat al een half millioen
personen.

Ook Duitsland heeft nog zijti ,,vreemde” vluchtelingen.
Aanvankelijk waren dit vooral mensen uit Oost-Europa,

die door de Duitsers waren verplaatst en’weigerden terug’
te kéren naar een communistisch geworden vaderland.

Door de zorgen van de Internationale Vluchtelingen
Organisatie is een groot deel van deze categorie in de
laatste jaren geëmigreerd.. Hun plaatsen werden echter

weer ingenomen door politieke vluchtelingen uit het
Oosten, ditmaal vooral uit Tsjechoslowakije en 1-longarije.
Nog steeds beloopt het totaal aantal een half millioen.
Van hen leeft de helft in kampen van de I.R.O., de andere

helft Ôf zelfstandig, ôf in rhilitaire kampen. Een dergelijke
situatie bestaat in Oostenrijk.

**
*

De inschakeling van deze twee verschillende categorieën
levert ook weer,twee afzonderlijke problemen op,
fl1.
dat
van de politieke absorptie en het sociaal-economische.

1-let eerste vraagstuk ligt in elk land ’em voor elke groep –

verschillend. Er zijn landen, die aan hun immigranten

of de kinderen van immigranten gemakkelijk het staats-

burgerschap verlenen; er zijn andere, die naturalisatie
bijzonder moeilijk maken. Er zijn groépen van olitieke

vluchtelingen (zoals de Spaanse republikeinen), die van

geen politieke assimilatie willen weten, ‘en anderen (zoals

de meeste. Duitse Joden in Nederland), die niets liever

willen. De meeste politieke vluchtelingen zijn Cf statenloo
ôf tenminste zonder consulaire bescherming. Internationale

afspraken regelen reeds voor een deel hun juridische status

en protectie en thns zal het nieuwe 1-loge Commissariaat

voor cle Vluchtelingen van.de Verenigde Naties hen onder

een uniform stafuut brengen. Er zal
mi
de Verenigde
Naties aandrang moeten worden uitgeoefend, opdat be-
sloten wordt, dat onder dit statuut ook de Volksduitsers
in Oostenrijk zullen vallen. Op liet ogenblik genieten deze
nl. generlei bescherming.

De Duitse vluchtelingen in Duitsland vormen in mindere

mate een probleem, omdat aan hn bij decrêet van d

hezettingsau toriteiten de burgerrechten zijn * verleend. Dé
volledige nationaliteit hebben zij echter niet. Bij de West- –
duitse regering zal dus – evenals bij-andere regeringen –

moeten worden aangedrongen op wettelijke maatregelen,
die hun positie regelen, en voorts op een gulle naturalisatie-

politiëk. Sfatenloosheid als massaverschij nsel moet zoveel
mogelijk worden beperkt.

lIet vraagstuk van de sociaal-ecorfomis’che ibsorptie is
in liet algemeen voor de vluchtelingen en voor len, die
de financiële zorgen voor hun onderhoud diagen, van

grotere betekenis dan de po)itieke aborptie. Ook in dit
opzicht bestaan ei’ grote verschillen tussen de landén,
die vluchtelingen opnamen, en tussen de ongeabsorbeerde

groepci zelf. Flet grootste probleem in dit opicht vormt.
West-Duitsland. Dit land is er eenvoudig niet in geslaagd

dit enorme brok mensenmateriaal te verwerken – ofschoon

de inirnigranteri dezelfde taal spraken en ten dele in het-
zelfde leger gevochten’hadden als de oude bevolking. Deze

onmacht is ook wel begrijpelijk; ,ze .w’erd in de eerste plaats veroorzaakt dooi’ het ‘grote aantal: zeven en een
half millioen kwamen in de zomermaanden van 1946 het
land binnen! In de tweede plaats was dat land niet ge-

schikt om imoiigranten op te nemen, omdat de industrie
nog niet op ang was. In de derde plaats vormden de
immigranten niet het meest geschikte materiaal voor een
snelle inschakeling. Ze waren immers volkomen ongeselec-

teerd, vormden se1fs ten dele een contra-selectie door het –
aanvankelijk ontbreken van volwassen mannen. Boven-dien waren ze zwaar geschokt door het verlies van goe-
deren, positie en vaderland en nog lang niet rijp voor
een normaal arbeidsleven.

Toen men – pas na enkele jaren – het probleemn van de inschakeling van deze milhioenen in het productie-
proces van ‘West-Duitsland begon te bestuderen, is hét
allereerst gesteld als een vraagstuk van relatieve over-
bevolking. Men heeft berekend, dat de gemiddelde bevol-
kingsdichtheid van dé drie ‘Westelijke zones was gestegen
van 169 personen per km
2
in 1939 tot’205 in 1950. Men
heeft geklaagd, dat bij deze bevolkingsdichtheid s1echt
60 pCt van de voedselbehoefte dooi’ eigen l)roductie kon

worden gedekt, en uitvoerig uiteengezet, dat het woon-
ruimtetekort, dat doom de bombardementen reeds zeer
groot was, dooi’ de toegenomen bevolking tot 40
a
45 pCt
was gestegen. De werkloosheid, die sedert 1948 voortdum’end
is gestegen, wordt door velen eveneens toegeschreven aan
de steeds wassende vluchtelingenstroom.
Tot voor kort waren heschouw’ingen over dit probleem
van de relatieve overbevolking van Duitse zijde vrijwel
steeds pessimistisch gestemd. De laatste .maanden echter

19-Juli 1950

– .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

579

klinkt er een andere toon. In een rapport
1),
dat is uit-

gebracht. door de vier belangrij kste researchinstituten,
wordt de Westduitse economische structuir vergeleken

met die van Engeland en Noord-Ierland. Zowel de abso-lute grootte van de bevolking als de huidige bevolkings-

dichtheid blijken nauwe overeenkomsten te vertonen,

evénals het leschikhare.• landbouwareaal. WestDuits1and
beschikt over een grotere potentiële productie van kolen

en ândere grondstoffen; het enige gebied, waar9p het ver
achterhlijft bij Engeland, is cle industriële export. De con-

clusie is dan ook, dat het zeer goed mogelijk is om met
behulp van credieten uit het buitenland en bèsparingen
de \Vestduitse industrie zodanig op te bouwen,dat zowel
full employment als ,een behooi’lijke levensstandaard zijn

ve’zekci’d.

lIet komt lilij voor, dat zowel de pessimistische beschou-
wingen van enkele. jaren geleden als het optimistische

rapport van nu, tekort schieten in begrip van de uitzon-

deringspositie, die de ongeabsorbeerde groepen in West-
Duitsland innemen: J)eze positie compliceei-t nI. in sterke mate het quantitatieve probleem. En wel in drie opzichten.

in de eerste plaats zijn indertijd de binnenstromende

vluchtelingen over l)uitsland verdeeld op een zodanige
manier, dat velen in of hij hun woonplaats in het geheel
geen werkgelegenheid vinden. ‘Op het platteland, waar
de meeste ongeschonden woningen w’aren, vindt.inen nog
steeds de meeste niet-geabsorbeei’den. Recente ‘tellingen
voor het gehele land zijn mij niet bekend, maar Sleeswijk
ilolstein-heeft in December 1948 en Januari 1949 een
,Flüchtlingssondererhebung” gehouden. Daaruit bleek, dat
64 pCt van de vluchtelingenbevolking woonde in gemeen-
ten beneden de 10.000 inwoners, tegen 48,7 pCt van de totale bevolking. Slechts 16,8 pCt van de vluchtelingen
had onderdakgevonden in de grote steden (boven 50.000),
waar. echter 30,8 pCt van de totale bevolking woonde.

De , ,misplaa (stheid” van sommige vluchtelingen wordt misschien het-best geïllustreei’d met een verhaal van Di’
IBeyer over Sylt.
01)
dit duineneiland, dat uitsluitencl
van badgasten leeft, wonen 2000 verdreven boeien’ uit
het Oosten in oude S.S.-barakken. Landbouw kunnen ze er niet bedrijven en zelfs op het hoogtepunt van het sei-
zoon vonden slechts 20 hunner werk bij het hadhedt’ijf.

De tweede factor, die hun inschakeling belemmei-t, is
de paupei’isering, die dooi’ en tijdens de verplaatsing werd
vei’oorzaakt. Ilele groepen vluchtelingen kunnen niet
normaal wet’ken, omdat ze geen schoenen hebben of geen
fietsen. Zelfstandige ambachtslieden zijn hun noodzake-
lijkste werktuigen kwijt, artsen hun hoeken en instru-
menten. Ook zijn ei’ heel veel – vooral onder de vrou-
ven – lichamelijk en geestelijk zôuitgeput geraakt, dat
ze niet meei- als normale arbeidskrachten te beschouwen
zijn. Een
1
aantal psychische factoren – schaamte over
h u ii pijlsnelle maatschappelijke daling, afkeer voor een
vreemd en lager beroep – vercherpt nog deze situatie,

i)e dei’de factor ligt nit zozeer bij de vluchtelingen zelf
als wel bij de hen omringende bevolking. Om het nog
vriendelijk te zeggen: de ,,Heimatvertriebene” zijn in
Duitsland niet welkom geweest. In vele streken zijn span-
ningen opgetreden tussen ,,Altbiirger” en nieuw aange-
komènen en deze manifesteren zich o.a. in een tegenzin bij
de wei’kgevers om vluchtelingen aan te nemeis als men
plaatselijke arbeiders – kan krijgen – Deze psychol6gische
remmingen zullen nog geruime tijd blijven bestaan; men
kan op papier nôg zoveel werkgelegenheid scheppen, ten-
slotte beslissen toch de werkgevers zelf wie ze zullen
aanstellen. –

liet resultaat van deze drie factoren vindt men in de
werkloosheidcijfei’s: 37 pCt van de werklozen moet tot
de vluchtelingen w’orden gerekend, tei’w’ijl deze grdep nog
geen 19 pCt van de bevolking uitmaakt. In Sleeswijk

‘) ,,Lebensfhigkeit und \ollhcsc]iftigung; Ein i3eiLi’ag
zui’
Frage des wirischaltlichen W’iedcrauîbaus in Dcutschland’. Bonn,
April
1050.

llolstein was 32 pCt van de gezinshoofden bij de vluch-

telingen werkloos (hun absoluut aantal beliep 141.000

personen). Bovendien waren nog 95.000 gezinnen zonder

verzorger.

*

In het aangezicht van de l)ijna catastrofale situatie van

de vluchtelingen is natuui’lijk een aantal maatregelen

beraamd en ten dele uitgevoerd, die een betere insch’J-

keling beoogden. Met grote energie hebben groepen van vluchtelingen eigen industrieën herbouwd en daarin hun

lotgenoten werk verschaft. Het meest bekende voorheeld
van deze ,,Selbsthilfe” – die in Duitsland thans stei’k
wordt gprôpageerd en officiële en pai’ticuliei’e steun

geniet – i5 de ,’,vei’huisde” glasindusti’ie van hét Sudeten-

duitse plaatsje Gablonz. Deze heeft echter onder de ge-

volgen van de geldzuivering zeer
zivaai’
te lijden gehad.

Om dit soort teleurstellingen te voorkomen is een centraal
plan als onderdeel vooi’ een algemeen industrialisatie-

programma — en- een centrale credietverlening nood-
zakelijk. Hetzelfde geldt voor de werkverruim ingsplannen,

die thans dooi’ de Overheid w’orden opgesteld. Tot-ver-
leden jaai’ had elk van de ,,Lënder” zijn eigen ,,Flücht-

lingsamt” met een eigen politiek. Omdat de niet-plaats-
haren niet met andere ,,Liinder” konden worden uitge-
wisseld, schoot men met de w’erkverruiming slecht op.
Sinds de inrichting van een ,,Bundesflüchtlingsministe-
rium” in Bonn, dat ondér leiding staat van i)r Lukascek,

is de situatie verbeterd. Er wordt nu
,
gewerkt aan een
groot fderaal programma van werkverruiming en werk-
verschaffing, waarin dan op de duur de landelijke plannen

zullen v,’orden ingevoegd. De
l
vluclitelingen zelf ageren
vooi’ een ,,Lastenausgleich”, die hun sociale positie zeer
zou verstei’ken, en verder voor erkenning van pensioen
i’echten, volledigd opneming in de sociale verzekering, enz.
Velen in Duitsland zijn ei’ thans wel van overtuigd, dat
er grote maati’egelen nodig zijn. Een systematisch pro-.
gramma, dat algehele sociale en economische inschakeling

tot einddoel leeft, werkt echter nog niet.

**
*

In liet bocnstaande is nogal uitgeweid over liet 1)uitse

probleem; dit betekent echter niet, dat andere ktiden geen
moeilijkheden hebben met inschakeling van hun vluchte-
lingenhevolking. Vei’geleken met Duitsland zijn de andei’e
vi’aagstukken eôhter betrekkelijk gering in omvang. Dc
wcei-standen, die tegen inschakeling bestaan, liggen ook
elders aan twee kanten. Soms bij de vluchtelingen zelf.
De republikeinse Spanjaarden in Frankrijk bijv. willen

met alle geweld Spaans blijven. Ze vestigen zich zo dicht
mogelijk bij deSpaanse gi’dns, ze weigeren hun kinderen
nai’ Franse scholen te sturen, ze,vi’agen geen naturalisatie.
Dit alle’verhindert hun volledige economische inschakeling
in h6t Franse milieu en veroorzaakt onder heii grote

werkloosheid ‘en armoede.
Zij zijn een betrekkelijke uitzondering. Meestal komen
de weerstanden tégen opneming van een vluchtelingen-
groep van de zijde van de oorspronkelijke bevolking. Soms
werken hiér religieuze verschillen mee en bijna altijd zijn
er taalverschillen. De laatste tijd is men in West-Europa
ook beducht voor communistische infiltratie, wanneer het
vluchtelingen uit Oost-Eui’opa betreft.
liet best geslaagd lijkt mij de ahsorptie van de Bal-
tische vluchtelingen in Zweden. Dit was een hoogont-
wikkelde groep, met wie reeds culturele handen hestondert
Overheidsmaatregelen en particuliere hulpverlening heb-

ben hier een inschakeling van bijna 100 pCt bewerkt.
In de komende jaren zal West-Europa in toenemende
mate aandacht moeten schenken aan het probleem van
de absorptie. Faalt West-Europa in dit opzicht, dan lijdt
1et een politieke nederlaag tegenover Oost-Euro$, dat
voor een deel toch nog altijd zijn hoop op het Westen
vestigt. Laat West-Europa ongeabsorheei’de hevolkings-

580

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juli 1950

i

r

groepen verder verkommeren, dan kweekt het a-sociale

elementen en het lijdt een blijvende economische schade,

door zonder noodzaak onproductieve groepen in zijn

midden te dulden. Ziedaar het probleem. De oplossing is
niet eenvoudig.

Eindhoven.

II.
VERWEIJ—ONKER.

DE BEDRIJFSORGANISATIE DER OVER-

JARIGE CULTURES IN INDONESIË,

Op 24 Juli a.s. zal in Djakarta worden herdacht, dat
25 jaar geleden het
Algemeen Landbouw Syndicaat
werd
opgericht. Dit feit moge aanleiding zijn tot het geven van

een karakteristiek van de bedrijfsorganisatie der over-

jarige cultures in Indonesië, zoals deze ontstaan en ge–

groeid is nadat het Westers grootlandbouwbedrijf door de
Agrarische Wet van 1870 zijn kans in Indonesië had ge-
kregen.

FIet Algemeen Landbouw Syndicaat (ALS.) is een
rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren

van op Java gelegen ondernemingen van overjarige cul-
tures, te weten de rubber, thee, kina, koffie, cacao, vezel,

kapok, oliepalm en klapper. Met de Algemene Vereniging

van Rubberplanters ter Oöstkust van Sumatra (A.V.R.O.S.),
waarin de overjarige cultures ter Sumatra’s Oostkust en

in Noord-Sumatra zijn verenigd, en voorts met de 4 ver-

enigingen voor de éénjarige cultures heeft het A.L.S.

gemeen, dat vrijwel alle ondernemers voor wie het lid-maatschap open staat, als lid zijn toegetreden. En’ aan-
gezien bedoelde verenigingen tezamen het gehele terrein

van de grootlandbouw in Indonesië bestrijken,kan worden
vastgesteld, dat het grootlandbouwbedrijf in Indonesië

voor practisch 100 pCt op vrijwillige basis georganiseerd
is in ae 6 grote Organisaties, die op hun beurt zijn aan-

gesloten bij de top-organisatie, de eveneens op vrijwillige

toetredirg gebaseerde Ondern:mersbond voor Indonesië.

In vergelijking tot de ontwikkelingsgang van de andere
Organiinties, is die van de Organisatie der overjarige
cultures het minst rechtlijnig verlopen. Duidelijker dan
hij de andere Organisaties leert ons de geschiedenis van
het A.L.S. en zijn voorgangers (sinds 1899:
Algemeen
Kojf ie Syndicaat;
sinds 1900:
Algenien Syndicaat voor de Ko/fiecultuur en andere Bergcultures;
sinds’1907:
Neder-
landsch-.tndisch Landbouw Syndicaat), dat elke specifieke
ontwikkelingsphase van het bedrijfsleven of een gedeelte
daarvan, vraagt om een eigen organisatiëyorm; dat echter

een eenmaal tot stand gekomen organisatievorm doel in zichzelf dreigt te wordenen niet dah met vertraging zich
opleegt aan te passen aan de zich wijzigende béhoeften,
een verschijnsel, dat duidelijlCer aan de dag treedt naar-
mate het ledenaan tal groter, de geografische spreiding
der aangesloten bedrijven wijder en de aard der bedrijven
minder gelijlsoortig is.
Al is dus in het verleden de organisatievorm der over-
jarige cultures niet altijd zuiver afgestemd geweest op

de behoeften ,der bedrijfsgenoten’, het zijn toch altijd die
behoeften geweest, welk uiteindelijk de vorm en het
karakter van de hedrijfsorganisatie hebben bepaald.
Aanvankelijk (omstreeks 1880, dus vrij spoedig nadat de

grootlandbouw op Java woeste grond in erfpacht kon
krijgen voor de duur van 75 jaar) hebben de landbouw-
ondernemers zich districtsgewijze aaneengesloten zonder
dat hen duidelijk voor de geest stond in welke behoeften
door gezamenlijk overleg en gezamenlijk optreden zou kunnen worden voorzien. i)e planters, toen nog groten-
deels persoonlijk eigenaar der ondernemingen, kwamen van tijd tot tijd bijeen om
onderling overleg
te plegen aan-
gaande de gemeenschappelijke bedrijfsbelangen, die hoofd-
zakelijk lagen op cultuurtechnisch gebied, maar ook o.a.

op het gebied van de werkvolkvoorziening, de gezondheids-
zorg, de bereiding, verpakking en afvoer van het product.

Daarbij kwam, dat men in die begintijd weinig of geen

steun maar wel tegenwerking van de zijde van het Gouver-
nement ondervond. O.a. leverde de uitgifte van gronden
in erfpacht vele moeilijkheden op, waar men als individueel

ondernemer machteloos tegenover stond. Onder de drang

der omstandigheden gingen de planters over tot nauwere aaneensluiting en tot oprichting van de locale
Landbouw-
verenigingen,
die, na verkregen rechtspersoonlijkheid,
ook naar buiten toe actie konden voeren ten bate van de
aangesloten ondernemingen, hun leden.

**

-,
*

In dit stadium van de ontwikkeling dezer bedrijfs-
organisatie (West-Java bezat
in
1898 4, Midden-Java 3

en Oost-Java eveneens 4 Landbouwverenigingen op het
gebied der overjarige cultures) kan voor het eerst worden

gesproken over , ,functionele centralisatie”
1
)
of samen-
werking tussen ondernemers of hun administrateurs

(bedrijfsleiders) met het oogmerk door de gecreëerde
verenigingen telkens die functies voor de ondernemingen
te doen verrichten, welke in samenwerking met hogere

productiviteit kunnen worden verricht dan zonder samen-

werking. Aan het begrip ,,functionele centralisatie”, zich
hier uitend in vormen van horizontale bedrijfsconcentratie

met behoud van de zelfstandigheid der samenwerkende
bedrijfseenheden, kan ‘m.b.t. de overjarige cultures in

Indonesië inhoud worden gegeven door te onderscheiden tussen de volgende hoofdfuncties:

de heharliging van hedrijfsbelangen van algemene
aard;

de behartiging van de belangen van de cultuur-
ondernemingen bij een voortdurend op de practijk gericht wetenschappelijk cultuurtechnisch onderzoek;

de bevordering van de toepassing der uitkomsten
van het wetenschappelijk onderzoek in de practijk.

Deze hoofdfuncties zijn van het ontstaan der eerste
Landbouwverenigingen af eigenlijk altijd aan afzonder-

lijke organen toevertrouwd geweest, al waren het in de
begintijd niet altijd organen die vân de eigen organisatie

deel uitmaakten. Men denke in dit verband aan de proef-
stationsarheid (de sub 2 genoemde hoofdfunctie), waar-
voor men in den beginne was aangewezen op ‘s Lands

Plantentuin. Naarmate de bed rijfsorganisatie uilgroeide,
kwam de veriichting van de genoemde hoofdfuncties
geheel binnen het atbeidsveld van de eigen organisatie

le liggen, in die zin, dat de hoofdfuncties genoemd sub 1 en
3 werden verricht door de zuiver locale Landbouwver-
enigingen en de verrichting van de hoofdfunctie genoemd
sub 2 werd toevertrouwd aan de particuliere
Proefstations.
Verbeterde binnenlandse verbindingen, moeilijkheden
m.b.t. de afzet op de wereldmarkt en behoeften aan nauwer
contact met de centrale Overheid, leidden tot het ontstaan
van het derde belangrijke orgaan: de centrale vereniging
ter verrichting van de eerstgenoemde hoofdfunctie, waarbij

gedacht moet wOrden aan de belangen op economisch, financieel-fiscaal, juridisch en sociaal gebied, welke de
ondernemingen met elkaar gemeen hebben. In de over-
jarige cultures is voor de verrichting van deze functie
tenslotte het
Algemeen Landbouw Syndicaat
in het leven geroepen. Aangezien de genoömde bedrijfsbelangen in
elkaar grijpen, zodat verband nodig is tussen de organen,

die de functies vervi.illen, is steeds naar centralisatie en
naar een nauw contact tussen de organen der Organisatie gestreefd. Ook dit doel is tenslotte bereikt. Het
Algemeen
Landbouw Syndicaat
(hoofdfunctie 1) en de in 1933 op-
gerichte
Centrale Proef stations Vereniging
(hoofdfunctie 2)
hebben één en dezelfde Voorzitter en een gezamenlijk
secretariaat; de Landbou
verenigingen (hoofdfunctie 3

‘) Dr Ir J. Goudriaan ,Tr.,,Enkcle opmerkingen over horizontale
hedrijfsconcentraiie als middel tot verhoging
van
de productiviteit,
Bedrijfseconomische Studiën,
hlz.
497 cv.

10 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

581

en hoofdfunctie 1 voor zover van strikt locaal belang

zijnde) zijn geworden tot
Kriigen
van A.L.S. en C.P.V.

Ten kantore van het Algemeen Landbouw Syndicaat te

Djakarta komen alle draden samen. Van groot practisch

belang is daarbij ook het van na de oorlog daterend

instituut van A .L.S.- Vertegenwoordigers, -Rayon- Ve,-

tegenwoordigers en -Ressoriteiders,
welk instituut wat

betreft de behartiing van algemene bedrijfsbelangen

van locale aard en het onderhouden van het contact
met de centrale organen, min of meer in de plaats is ge-
treden vande locale Landbouwverenigingcn.

**

Met uitzondering van do proifstationswerkzaamhed en,

heeft de hierboven geschetste bedrijfsorganisatie zijn vrij-

willig karakter steeds behouden. Er zijn echter jaren

geweest (tussen 1915 en 1925, in het bijzonder na de
crisis van 1921), waarin het *ooi:d ,,parasitisme” niet van

de lucht was. Weinig minder belangrijk dan liet huidige
vraags Luk van de publiekrechtelijke bedrijfsorgan isatie

in Nederland, zijn in die jaren do problemen geweest,
welke zich in Indonesië rn.b.t. de bedrijfsorganisatie in de

grootlandbouw hebben voorgedaan. Ten dele kan zelfs wat de aard van de viaagsaikken betreft van een duide-
lijke parallel worden gesproken. Niet echter wat de uit-
gangspunten betreft.. 1-let warei in Indonesië niet de
economische of de sociaal-economische overheidspolitiek
en evenmin ordeningsvraagstukken, doch bovenal het

bestaande ,,parasitisme” ten aanzien van de particuliere
proefstations, waaruit de plannen zijn voortgekomen tot
het instellen van )ublielcrechtelijke organen, de
Kamers

pan LandbotLw,
welke, ten dele in de plaats zoudeh treden
van de bestaande organisaties. Een tweede belangrijk

punt was, dat vele ondernemingen zich ook yan het lid-
maatschap der Landboui’verenigingcn, destijds federatief
verenigd iii het Nederldndsch-Indisch Landbouw Syndi-
caat, waren blijven onthouden, terwijl toch het Dagelijks Bestuur van dat Syndicaat reeds bij Regeringsbesluit van
Juni 1913 lenoemd was tot Conimissie van Advies i’nzake

de Landhouwnijverheid
0
1
)
Java (met uitzonderin van

de suikerindustrie), ,,bestemd om aan de Regering, de
Chefs der Departementen van algemeen burgerlijk be-
stuur en de hoofden van Gewestelijk Bestuur advies uit te brengen, inlichtingen te geven of voorstellen te’ doen’

m.b.t. deze nijverheid”.
i)c gedachte ‘Kamers van Landbouw, toegerust niet
publiekrechtelijke bevoegdheid, alle bedrijfsgenoten om-
– vattend en heschikketid over de opbrengsten van dedooi
hen of door de – Overheid Le treffen landbouwkamer-

belasting, zouden töt taak hebben:

liet stichten en onderhouden van proefstations;

het uitbrengen van adviezen en het doen van vcox-stellen aan de Regering en haar, organen;

liet bevorderen van de afzet vah landbouwvoort-

brengselen;

liet bevorderen in het algemeen van alles i’at de
ontwikkeling en de bloei van de betrokken landbouw-

bedrijven ten goede kan komen.

De desbetreffende ontwerp-ordonnantie heeft het Staats-
blad nooit bereikt. De Regering stelde zich op het stand-

punt, dat

de door de bestaande organisaties voorgestane

,,souvereïniteit in eigen kring” aanvaardbaar en zelfs gewenst was, dat echter regeringshulp slechts op uit-

drukkelijk verzoek van de belanghebbenden verleend
kon worden. Laatstgenoemd desideratum heeft de door-
slag. gegeven, liet stond namelijk in die jaren niet langer

vast, wie de ,,helanghehbenden”, waren: de administra-tours der ondernemingen of do eigenaren resp. hun ver

tegenwool(iigers. Daarbij kwam, dat de eigenaren geheel

anders oordeelden over deze aangelegenheid dan hun
admninistrateurs. Door toedoen van de in 19-21 in Neder-
land opgerichte Ondernemersraad poor 11’edertandsch-

Indië
en de in 1922 als zusterorganisatie te Batavia ont-

stane Indische Onderenzersbond
– beide eigenaren-

organisaties – werd beslist ten gunste
vau
een gecentra-

liseerde, en geünificeerde vrijwillige organisatie van eige-

naren, waartoe in 1925 het’A.L.S. werd opgericht. Dat in

1933 toch om re,geringshulp moest worden: verzocht

(welke verleend werd in de vorm van de
Crisis Cultuur

Fondsen,
waaraan dor alle overjarige cultures verplicht

moest worden bijgedragen ten behoeve van de proefsta-
tions; de research en de afzetbevordering), willen wij hier

verder buiten beschouwing laten.

**
*

In een breder opgezette analyse van de bednijfsrgani-

satie in Indonesië zou de paragraaf
,,DeOrg2snisatie en de

Operheid”
veel aandacht vereisen. Want liet karakter der
hedrijfsorganisatie hier te lande is altijd voor een belang-

rijk. gedeelte bepaald geworden door liet overheidsbeleid,
teririjl omngekee’d do Overheid zich bij het uitstippelen

en het uitvoeren ‘van haar agrarisch beleid, in geleidelijk

toenemende mate bediend heeft van de Organisaties. In

toenemende mate, omdat het vraagstuk: ,,FIoe een harn’io-

nieuze groei te bewerkstelligen van zowel de Westerse

als de Oosterse bedrijfssfeer?” ten gevolge van de expansie-
drang van de Westerse sfeer steeds moeilijker werd en de
Oi.erheid de aanwezigheid ‘ïan de overkappende Organi-

saties in die sfeer gaarne accepteerde als middel tot ver-
lichting van haar bijzondere taak om de – niet georgani-
seerde – Oosterse sfeer te beschermen en te leiden.
Anderzijds moest zij steeds voor ogen houden, dat het
Westers bedrijfsleven de hefboom was van de gehele wel-
vaart vân Indonesië; representatieve bediijfsorganisaties
brachten haar ook in dit opzicht een belangrijke taak-

verlichting.
Representatief voor de sector der overjarige cultures
is de Organiatie pas gewordeii in de vorm, die wij kennen
als het
Algemeen Landbouw Syndicaat.
De bij de opsich-

ting toegetreden leden vertegenwoordigden circa 75 pCt

van de totale oppervlakten der overjarige cultures op
Java; kort na de oprichting steeg dit percentage tot 85.
Eind 1937 was ruim’ 97 pCt van alle rubber-, kina-, thee-,

koffie- en cacao-ondernemingen aangesloten. Tezamen

met het
4
d.ochtersyndicaat voor de Buitengewesten om-

vatte de Organisatie in 1939 520.000 ha, of bijna 99
pCt van alle oiïderneniingen van overjarige cultures in
Indonesië niet’ uitzondering van het zgn. A.V.R.O.S.-
gebied. Sedert het Syddicaat, na de oörlog, is iigescliakeld
bij ‘de verkrijging en de ‘verdeling van schaarse goederen

en bedrijfsmiddelen, is de aantrekkelijkheid van het lid-
maatschap nog toegenomen. Het is dan ook bepaald on-
juist om van de bestaande Organisaties slechts het Suiker Syndicaat als representatief te bechouwen
2).
De mening,
dat de privaatrechtelijko status door een publiekrechtelijke
vervangen dient te worden
3),
delen wij evenmin; o.a.

omdat blijkens het bovenstaande reeds sinds vele jaren
niet meer van ,,parasitisme” gesproken kan worden en
het bestaan van de vele aanrakingspunten tussen de
Westerse en de Oosterse bedrijfssfeer hoogstens een zeer

summiere verlening van verordenende bevnegdheid aan
de bedoelde Organisaties zou toestaan. De stelling, dat

alleen aan een publiekrechtelijke hedrijfsorganisatie door
de Staat bevoegdheden kunnen worden overgedragen
4)

moge theoretisch juist zijn, de practijk in Indonesië be-
wijst dagelijks, dat ook vrijwillige Orgaiïisaties volledig in

staat zijn bepaalde gedeelten van de overheidstaak (bijv.
verdeling van deviezen, goederen en materialen, liet op-

‘) M: Nijpels, Inleidende beschouwing over het vraagstuk, der
publiekrechtelijke bedrijfsorgarmisaties in Indonesië”, Eeonomisch
Weekblad voor Indonesië, dd. 4 en 1

1 December 1948, bie. 1060.
‘) Idem, his.

1080. Ook: A. Jonkers, ,,Welvaarlszorg in 1 ndone-
siê”, hoofdstuk XI. Jonkers besteedt vrijwel geen aandacht tan de
bestaande Organisaties.
‘) Brongersma, hij de Eerste Kamer-behandeling van het wets-
ontwerp inzake de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie; Hande-lingen vergadering dd. 24 Januari 1950, blz. 172.

582


ECONOM ISCH-STATITISCHE BEËICHTEN

19 Juli 1950

maken van productie- en behoeftenramingen, etc.) 01)

-zich te nemen. Tegenover het eventueel bezwaar, dat niet-

aangesloten onçlernemingen op die wijze tegen wil en dank

zouden moeten toetreden; mag toch zeker gesteld worden

het voordeel, hetwelk voor de gehele bedrijftak en vrij zeker ook voor het algemeen belang gelegen .is in een

volledige aaneensluiting, met vermijding van de problemen
verbonden aan het. uitdrukkelijk vei’lenen van publiek-

rechtelijke bevoegdheid.

*

Met een enkel woord moge tenslotte nog worden terug-

gekomen op het reeds genoemd verschijnsel, dat de orga-

nisaticvorm der overjarige cultures niet altijd zuiver af-

gestemd geweest is op de behoeften der bedrijfsgenoten.

De ontwikkîing van de hedrijfsorganisatie vôÔr 1925

is, naar o.a. gebleken is bij de behandeling van de eerste

plannen voor een internationale beperking van de rubber-

• productie, verschillende malen hij de gewijzigde behoeften

en omstandigheden ten achter gebleven. Bij een snellere

aanpassing zou men met een aanzienlijk veel grotere

efficiency hebben kunnen handélen. Na 1925 is men

duidelijker dan tevoren gaan inzien, dat de functies, welke

verricht moeten worden, in eerste en in laatste instantie
bepalend zijn voor de vorm der Orgénisatie en voor het

karakter harer erkzaarnhede. Van de betekenis van dit

beginsel (,,la fonction creé l’organe”) dienen de Oi’gani-
saties en hun leden zich juist thans, in het groeiende

nieuwe bestel hier te lande, volledig bewust te zijn. Reeds

doet zich bijv. de behoefte gevoelen aan een gezamenlijke,
ten dele met de andere bedrijfstakken gecoördineerde
beh4ndeling van de nieuwe sociale vraagstukken, zowel

ten aanzien van de categorie der-Oosterse als ten aanzien van die der Westerse werknemers. lIet is niet uitgesloten,

dat een vraagstuk als het laatstgenoemde het aanpassings-

vermogen van de bestaande organisatievorm opnieuw op
de proef ‘zal gaan stellen. –

Ujakarla.

S. B.VAN DER KAM!’.

)

BOEKBESPREKING.

Dc – invloed van de financieele politiek cle, ovarhcid op de
verdeeling van lasten èn baten over clan tijd.
(De pro-
blemen: belasting of leening, heffing ineens of jaar-
lijksche belastingen; fondsvorming of omsiagstelsel),
door Mi’ N. J3oijcestein, J. B. ‘Volters’ Uitgeversmij
NV., Groningen 1948, 362 blz., f12,50 geb. –

Wanneer een jurist zich zet tot het schrijvén van een
boek over een economisch onderwerp, waarvan de behan-
deling het hanteren van een belangrijk deel der analytische
apparatuur van de economische wetenschap vereist, is
het niet verwonderlijk, dat de worsteling met de aan-
gesneden problemen alleen na een omvangrijke véôrstudie
succes kan opleveren. Mr Bolkestein, die zich bij de

voor-
bereiding van zijn Utr’echtse dissertatie in deze situatie
bevond, geeft onomwonden blijk van deze worsteling.

Men kan niet ontkennen, dat het resultaat op vele plaatsen
getuigenis aflegt van een behoorlijk inzicht in de besproken
problematiek, maar tevens moet worden erkend, dat van
de v66rstudie zulk een groot deel in het boek van Mr Bolke-
stem is afgedrukt, dat omvangen samenstelling van het
werk het de lezer geenszins gemakkelijk maked, de grote
lijn van het betoog in het oog te houden. Is het bijvoor-
beeld wel nodig en gewenst, zo zullen vele lezers zich
terecht afvragen, in een monografie met een beperkte
probleemstelling een uitvoerig ovei’zicht van de belang-rijkste conjuri’tuurtheorieën – aan de hand van Haberlers

,,Prosperity and Depressioiï’ – op te nemen of, ter
inleiding van een bespreking der theorieën van Van Gijn,
de gehele rentetheorie van 136hrn-J3awcrk voor de on-
wetende lezer te ontvouwen?

De’geldtheorie heeft blijkbaar hij Mr Bolkesteins véér-

studie slechts een beperkte plaats ingenomen, getuige de

onduidelijke en soms met elkaar in tegenspraak zijnde

opmerkingen over geldschepping en geldvernietiging. Zo

wordt bijv. op blz. 217 betoogd, dat, indien de Neder-

landse Overheid in de afgelopen jaren 15 milliard aan

contanten (inclusief bank- en girosaldi) zou hebben ont-

vangen ter voldoening van aanslagen in de’ buitengev’one
heffingen, dit proces weinig moeilijkheden zou hebben

opgeleverd, omdat de betrokken geldën via schuldaflossing

toch ,,weer in de circulatie” zouden zijn gekomen. Eerst

op blz. 234 komt de schrijver, na een nadere bestudering
van een artikel van Dr Holtrop, tot de ontdekking, dat

de aflossing van het schatkistpapiei’, waarin de bank- en

girosaldi zijn belegd, met de schuld tevens het geld doet

verdwijnen. Een duidelijke uiteenzetting over het verband

tussen heffingen en geldvernietiging ontbreekt evenwel’
ook hier.

Indien ik tenslotte vermeld, dat de schrijver zich ook

hij de bespreking van theorieën op het.eiigere terrein der

openbare financiën telkenmale tot het bewandelen van

zijpaden laat verleiden, is de t5 omslachtige opzet van
het boek wel voldoende belicht.

Zetten wij ons aan de niet gemakkelijke, doch door een

samenvattend slothoofdstu k verlichte taak, de hoofdlijnen

van het betoog te volgen, dan blijkt de sclu’ij’er na een

korte inleiding in een tweetal hoofdstukken de ontwik-
keling der denkbeelden omtrent de voorkeur voor belasting-

heffing of lening sinds de tweede helft der negentiende
eeuw te analyseren. Bij deze analyse bewijst Menai’ds

dogmenhistorische studie en in het bijonder diens indeling
in ,,statische” en ,,dynamiséhe” theorieën goede diensten.

liet vraagstuk van de keuze tussen heffing ineens of

jaarlijkse belastingen vormt de kei’n van het eveneens
dogmenhistorische vierde hoofdstuk. Aan het slot van

dit hoofdstuk betoogt de schrijver, dat de oplossing van
de keuze der ,,finaricieringsrnethode” – d.w.z. de heffings-
methode als middel ter financiering der schuldaflossing –

voor de verdeling der lâsten ovei’ heden en toekomst

weinig betekenis heeft. Vrijwel los daarvan bespreekt I

Bolkesteid dan vervolgens de monetaire en conjuncturele

gevolgen der financieringsmethod en, die hij wel verschil-

lend acht. liet wil mij voorkomen, dat deze conclusies niet
goed niet elkaar in overeenstemming zijn te bi’engen, daai’

juist de conjuncturele gevolgen in belangi’ijkc mate be-
palend zijn vooi’ cle ontwikkeling van liet reële nationale

inkoiuen en cle ontwikkeling van de verdeling daarvan
over consumptie en investeringen, welke ontwikkelingen
– naar de schrijver in een vroeger stadium van zijn

studie terecht betoogt – beslissend zijn. voor de ver-
schuiving van baten of lasten in’ de tijd.
In het vijfde hoofdstuk worden de opvattingen .over
de keuze tussen fondsvorrning of omsiagstelsel besproken,
waarbij de schi’ijver een voorkeur uitspreekt voor de fonds-
vorming, hoofdzakelijk gebaseerd op dè weinig over-

tuigende argumenten, dat ,,een sociale verzekering vol-
komen is te vergelijken met een particuliere verzekering”
(?) en een’ornslagstelsel de zekerheid voor de verzekei’den
doet verminderen en vooral ,,aan de uitkeringen aan de
arbeid ei’s het ‘karakter van armen zorg geeft”.
Een dieper gaande analyse volgt dan in het zesde hoofd-
stuk, waar Mr Bolkestein de verschuivingen van lasten
en baten bij belasting en lening en bij fondsvorming en
omslagstelsel analyseert aan de hand van het multiplier-
proces: de positieve multiplier-effecten van overheids-
uitgaven in de ruimste’ zin van het woord en de negatieve

multiplier-effectefi van overheidsontvangsten in de ruimste
zin van het woord Een, belangrijke beperking ondergaat
de analyse door het buiten beschouwing laten van geld-
schepping en geidvernietiging. Oppotting en ontpotting
nemen de centrale plaats in het onderzoek in. Van meer
pi’incipiële, betekenis is, dat de schrijver een scheiding
maakt tussen de behandeling van het effect der finan-

h.

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

533

cieringsmethod en op nationaal inkomen en werkgelegen-

heid enerzijds en het vrïtagstuk van de verdeling van een

constant nationaal inkomen over consumptie en investerin-‘
gn anderzijds. Hierdoor verliest de analyse, naar ik meen,

veel van haar waarde. liet vraagstuk van de verdeling
van baten en laten over de tijd is juist het meest belang-

vekkend in een dynamische analyse, die de invloed van

de fi nancieringsmethoden
01)
consu mp Lie, ‘investeringen

en besparingen hij een zich dor die financieringsmethoden
en door de verschuiving tussen besparingen en actieve

investeringen w’ijzigend nationaal inkomen bloot -legt.
Flet vraagstuk van de invloed bijvoorbeeld der fonds-

vorming op de verhouding tussen besparingen en actieve
investeringen kan bij de gehanteerde ‘irrealistische ver-

onderstelling van een constant nationaal inkomen niet tot

zijn recht komen.

lIet boek wordt besloten met een korte beschouwing

over een mogelijk conflict tussen ,,wat economisch en wat

sociaal het beste is”. De vergroting van het maatschap-
pelijk inkomen ziet de schrijver hier’âls economisch

– tevens sociaal – doel en de verkleining der ongelijk-heid in de verdeling van het maatschappelijk inkomen

als sociaal doel.

11e zou dit boek bij voorkeur niet in handen willen geven
van diegenen, die in de besproken problemen wensen te

worden ingeleid. Zij zouden het gevaar lopen, zeer spoedig
het spoor bijster te worden. De deskundige economist zal
evenwel in dit boek naast veel ,,opfrissingen” van litera-
tuurkennis tal van aanknopingspunten voor verder
kritisch onderzoek kunnen vinden. 1-let resultaat van de
eerste stappen van Mr Bolkestein op het terrein der sociaal-
economische problematiek, van de openbare financiën
heeft zijn analytisch vermogen duidelijk aangetoond.
Mogen wij in de toekomst rijpere vruchten van zijn geest
op papier zien, dan zullen die’ wellicht belangwekkende
bijdragen kunnen leveren lot de zo schaarse Ne’derlandse
literatuur over de theorie der overheidsfinanciën.

Bussum.

Prof. Dr
C. GOFjDHART

Artikelen

Vooraf bepaalde
aankopen
Geaccep-
cercie
,ubstitutie
artikelen

Impul-
.sie e
,tankopen
1
per,
artikel
per groep
iii PUt
in pUt
in pUt

Artikelen in blik
411
11.2
2,2
45,5
40,1
6,7 3,3
40,9
Graanproducten
.
50,2 8,2
1,1
40,5
Jani,

geld, pastei

Zeep

………..

ei.. ………..
25,3
10,9
1,4
60,6
Biscuits ene.

.
25,8
6,5
0,03
67,4
Verse groenten
51,9

.

16,9
1,1
30,1
Vers fruit
51,8 12,7
1,8
33,7

Zelfs, indien rekening wordt gehouden met een be-
hoorlijke foutenmarge, zijn de cijfers in de rechterkolorn
bijzonder opvallend. Slechts ca 25 pCt van de kopers van

jam etc. heeft tevoren nauwkeurig bépaaldwelk artikel

gewenst is; ca 18 pCt weet dit nog niet precies, maar wel, dat
zij of jam, of gelei of pastei enz. willen kopen en hoewel vrij-

wel niemand bereid is, substitutie-artikelen te accepteren

wordt meer dan 60 pCt van de aankopen in deze groep

gedaan door personen, die tevoren niet het flauwste idee
hadden, dat zij enig artikel uit deze groep zouden kopen.

Gegevens van het ,,British Market Research Bureau”
wijzen
01)
soortgelijke ervaringen;in Engeland is ca
1/3

der aankopen van niet-gerantsoeneerde artikelen impulsief.

De winkels, die het ,,self-service”-systeem toepassen
maken van bovengenoemde omstandigheid ten volle
gebruik. De uitstallingen worden zo ingericht, dat de
kopers alle te verkopen goederen voorbijkomen; goederen,
w’aarnaar eén grote vraag bestaat, worden zodanig op-gesteld, dat zij dienen als magneten, die de klanten naar’

andere afdelingen trekken, terwijl aantrekkelijke uit-
stallingen, die goed zichtbaar zijn van ieder deel van de
winkel uit, de aandacht vestigen op goederen, die de
klant in norr61e gevallen zou negeren. Het openlaten
van plaatsen op de toonbanken – zgn. ,,starter gaps”
– suggereert, dat van alle soorten artikelen wordt ge-
kocht en helpt de koper bij het doen van zijn keuze.,

De omzetten in de winkels, die in Engeland het ,,self-
service”-systeem zijn gaan toepassen, schijnen – na een
periode van achteruitgang, vaarin cle kopers met de
nieuwe methode vertrouw’d moesten geraken – gemiddeld

ongeveel’ 30
a
35 pCt groter te zijn dan v66r de toepassing.
De totale bedrijfskosten blijven volg’ens gegevens van de

,,National Gash Register Company”, die – vnl. in Amerika en Scandinavië – reeds meer. dan .14.000 winkels behulp-
zaam is g’eweest met de omschakeling naar dit systeem,
constant. Rekening houdend met de toegenomen omzetten
echter, vertonen cle kosten een niet onaanzienlijke daling.

Over het algemeen resulteerden de grotere bedrijvighèid
in de winkels en de veranderingen in het winkelpersoneel
in lagere loonkosten per £ aan ou’igezette artikelen.

1-loewel geen exacte gegevens bekend zijn omti’ent de
kosten van overschakeling van het oude naar het nieuwe systeem, is ,,The Financial Times” van mening, dat deze
kosten w’el zo hoog zullen zijn, dat zij voor menig winkelier
een hindernis zullen vormen. Zo zal de winkelier, behalve
vooi’ de nieuwe inrichting ene., over exti’a kapitaal moeten beschikken voor het aaGhouden van grotere voorraden van
een groter aantal vei’schillende artikelen. De vi’ees w’ordt
wel geuit dat door het ,,self-sei’vice”-systeem de kans op ,,lekkage”, vnl. door diefstal van artikelen, belangrijk zal
– toenemen. Uit een desbeti’effende enquête, die het ,,British
Market Researh Bui’eau” heef t gehouden, bleèk echter,
dat de ervaringen deze vi’ees niet bevestigen.

Een – weliswaar w’einig gespreid – onderzoek naar de opinie van de kopers over het nieuwe systeem leidde tot
de conclusie, ‘dat ongeveer 75 pCI van de vrouwen, die
in de toepassende winkels kochten, het systeem waar-deerde – ondanks het feit, dat zij tot nu toe geen voor-
delen hadden genoten van de lagere kosten – en wel
voornamelijk wegens de vlugge en gemakkelijke bediening
en de overzichtelijke wijze, waarop de artikelen zijn

AANTEKENINGEN.

ENIOE ASPECTEN VAN HET ,,SELF-SERVÏCE “-SYSTEEM.

Moenteel vindt ca 60 pCt van alle voedingsmiddelen-
aankopen in de Verenigde Staten plaats in winkels, die

het ,,self-service”-systeem toepassen. Dit systeem kan
volgens .,,The Financial Times” van 10 Juni jl. het best worden vergeleken met dat van een uitleenbibliotheek. –
De winkel is zodanig ingericht, dat de klant in de gelegen-
heid wordt gesteld tussen de uitgetalde artikelen door te
wandelen. De klant helpt zichzelf en komt uiteindelijk bij
cle uitgangscontrôle terecht. De taak van de winkelbe-
diende is beperkt tot irtpakken,-het opnemen van speciale

orders en het houden van toezicht.

‘1-let ,,self-service”-systeem kan, wanneer het efficiënt
wordt toegepast,’ een belangrijke bijdrage leveren tot vergroting van de netto-w’inst en de omzetten van de
winkelier. Over het algemeen kopen de klanten nl. meer,
naarmate zij meer zien. In onderstaande tabel, die is
samengesteld aan de hand van een recent overzicht
van de koopgewoonten in Aiuerika, wordt het belang van
het confronteren der klanten met een groot aantal ver-
schillende artikelen geïllustreerd. Aangegeven is hierin,
hoe de totale aankopen waren verdeeld. Zo geeft de tweede

kolom aan, dat 41,1 pCt van de aankopen van artikelen
in blik werd gedaan door kopers, die tevoren reeds hadden
bepaald, welk product zij wilden kopen (bijv. spinazie);
de derde kolom geeft aan, dat 11,2 pCt van, de aankopen
van artikelen in blik werd gedaan door kopers, die wel wisten, d’t zij bijv. blikgroenten moesten hebben, maar

nog niet welke soort. –

T’

584

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juli 1950

tentoongesteld. Een betrekkelijk groot deel der voor-

standsters was jonger dan 35 jaar.

Over het algemeen ziet het er; aldus
rghe
Finaicial
Tirnes” naar uit, dat het ,,self-servièe”-systeem in Engeland
de grens van het experimentele stadium is gepasseerd en
dat de komende twee
k
drie jaren uiteindelijk over het al
dan niet slagen zullen beslissen. Volgens schattingen van

het ,,British Market Research Bureau” waren er eind 1949

ongeveer 400 coöperatieve bedrijven, die het systeem
toepasten. Momenteel echter vormt het beëindigen van

de rantsoenering van een groot aantal levensmiddèlen

een bedreiging van het ,,self-service”-systeem. 1-let ver-
kopen van schaarse artikelen van ,,onder de toonbank” is
daarvoor in de/plaats gekomen, hetgeen betekent, dat het

onverstandig van de winkelier zou zijn, indien hij open-

lijk schaarse goederen voor iedereen verkrijgbaar zou

uitstallen. Op langere termijn echter zullen de kosten de

beslissende factor vormen en deze schijnen het leit in

het voordeel van het ,,self-service”-systeem te zullen be-

slechten. Iedere druk op de’detailhandelsmarge zal meer

winkeliers doen besluiten het systeem te gaan toepassen en

hij iedere grootscheepse toepassing zal de cônsument het grootst mogelijke voordeel van zijn aankopen in de vorm

van prijsverlagingen kunnen hebben.

DE FRANSE BETA,LINGSALANS.

Blijkens gegevens, die het Franse Ministerie van Finan-

ciëp heeft gepubliôeerd, is het betalingsbalansdeficit van

Frankrijk en koloniën in 1949 t.o.v. 1948 met meer dan
de helft teruggelopen. Het deficit van de lopende rekening

– dus exclusief de kapitaaltransacties – beliep in 1949,

zoals uit onderstaande tabel blijkt, uitgedrukt in dollars,

$ 706 min, tegen $1.737 mln in 1948 en $ 1.676 mln in
1947.

Betalingsbalans.

(lopende rekening in $ mln)

1947
1948

1949

Goederenuitvoer

……….
+
1.040
+
1.082
+
1.567
Goedereninvoer ……………

2.492

2.510
—2.035

Handelsbalanssaldo Frankrijk

1.452

1.428

468
llandelsbalanssaldo Koloniën

163

208

167

L-Iandelsbalanssaldo

Franc
zone

……………….

1.615

1.636

635

Saldo

der

overige

lopende
posen

………….

61

101

71
laldo loiende rekenin’g

. . . .
—1.676

1.737

706

De verbetering van Frankrijks betalingsbalans t.o.v.
niet-dollarlanden is zeer opvallend. Was er in 1948 nog
sprake van een tekort op,de lopende rekening var
,
$ 603
mln, in het afgelopen jaar is dit tekort omgeslagen in een
overschot van S 151 mln. Bovendien is Frankrijk er in
geslaagd eveneens een deel van zijn scbulden t.o.v. deze
landen af te losser. Terwijl ni. in 1948 de Franse verplich
;

tingen uit hoofçle van betalingsaccoorden een stijging
met $ 117 mln vertoonden, is in de loop van het’afgelopen

jaar een daling van deze schulden met $ 286 mln bewerk-
stelligd. Tegelijkertijd zagen de Banque de France en het
Deviezenfonds kans een belangrijke voorraad aân deviezen
van niet-dollarlanden te kweken, welks tegenwaarde per
ultimo 1949 $ 130 mln bedroeg.
Het lopende betalingsverkeer met het dollargebied
resulteerde in een tekort van $ 857 mln, tegen $ 1.134 mln

in 1948. Dit tekort kon vooi een aanzienlijk deel – $ 855
mln – worden gedekt d.m.v. Amerikaanse hl3lp in het
kader van het Marshall-plan. Men moet echtr niet over
het hoofd zien, zo zegt de ,,Neue Zürcher Zeitung” vah
20 Juni, dat de Marshall-hulp, die sléchts in de vorm
van goederenleveringen wordt verleend in zekere zin een

tekort
op
de lopende rekening doet ontstaan, hoezeer de

dc hulp ook moge bijdragen tot het economisch herstel

van het ontvangende land. Het is, zegt genoemd blad,

zonder meer duidelijk, dat een land, dat gratis goederen
van de Verenigde Staten ontvangt, er ook onder alle

omstandigheden naar zal streven van deze schenkingen

ten volle gebruik te maken, hetgeen een overeenkomstige
stijging,van de invoer met zich moet brngen. Een andere
vraag is echter in hoeverre het land het zonder deze hulp
zou kunnen stellen. ‘

Zoals uit bovenstaande’ cijfers blijkt was de Maihall-
hulp niet ten volle in staat het deficit op de lopende reke-

ning met de Verenigde Staten te dekken. Bovendien werd
in 1949 zeker nog voor een bedrag van $ 76 mln aan schul-

den afgelost, zodat Frankrijk zich nog een bedrag van

ca $ 100 mln langs ‘andere wegen daii de Marshall-hulp
heeft moeten verschaffen, nl. $ 62 mln door afstoten

van Franse beleggingen in het dollargebied, $ 30 mln

door het aangaan vân schulden en $ 14,7 mln door inbe-

slagneming van particuliere dollarsaldi:

‘ELD- EN KAPITAALMARKT.
be geblinarkt.

Hoewel de twëede helft van de maand nog niet yias

aangebroken, vond geduiunde de verslagweek op de geld-

markt reeds de verkrapping plaats, die men deze maand
had mogen verwachten. ‘Juli is nl. een maand, waarin
relatief weinig schatkistpapier vervalt, nl. 1250 mln

tegeno’ver, gemiddeld ‘f 430 mln voor alle maanden van
het jaar.

Degenen, die uit liquiditeitsover

wegingen genoopt

waren papier op de markt te verkopen, trachtten zoals

gewoonlijk bij zeer krappe markten, zo kort mogelijk

lopend papier af, te stoten, teneinde het renteverlies zo

laag mogelijk te houden. Het kortiopende Augustus-,
September- en Octoberpapier werd daardoor tegen het
hoogste disconto aangeboden, nl.
1
!8
pCt, November-
t/m Januaripapier tegen
1/16
pCt.

De kapitaalmarkt.

liet is op bcleggingsgebied een van de moeilijkste vragen,

of er op de beurs ,,wetmatigheden” bestaan, in die zin,
dat er sprake is van een
bepaalde
reactie van de koersen
op zekere gebeurtenissen, of dat hierover in het geheel

niets te zeggen valt. 1-let koersverloop van de, laatste
weken toont aan, dat het eerste’ het geval is.

Internationaal vond ni. een aanzienlijke koersdaling plaats tengevolge van de oorlogsgebeurtenissen in het
Verre Oosten. In New-York daalde de Dow Jones-index’
voor ,,industrials” van 224,4 tot 199,8, in Londen de
Financial Times-index voor industriële aandelen van
114,8 op 110,9, in Amsterdam de index voor binnenlandse
industriële aandelen van 211;4 op 202,8, dit alles van 23
Juni tot 14 Juli. Bij de relatief geringe daling te Am-
sterdam neme men in aanmerking, dat het koersniveau
hier, in tegenstelling tot vele andere beurzen, de vorige
maanden reeds aanzienlijk was gedaakl. –

1-let opmerkelijke van deze ontwikkeling nu is, dat zij
vrijwel uitsluitend het gevolg is van oorlogsvrees, en dat
zij bijzonder veel gelijkenis vertoont met de koersontwik-

keling in de jaren véÔr de tweede wereldoorlog. Opvallend
jS,
(lat de voornaamste oorzâak, waardoor men vôér dc
gebeurtenissen in Korea, ondanks het bevredigende ien-
dement, huiverig was aandelen te kopen (speciaal Ameii-

kaanse), gelegen was in de vrees, dat er op vrij korte
termijn een conjunctuuromslag zou kunnen komen. Voor
deze vrees is thans geen aanleiding meer. Hainsieraan-
kopen van het publiek in alle landen vormen een con-

junctuurstimulans op de korte termijn, terwijl op langer

19 Juli 1950.

r

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

585

termijn de vergroting van de bewapening, onvermijdelijk

met behulp van iriflatoire middelen, hetzelfde effect
heeft.

De huidige koersdalingen op de aandelenmarkten moe-

ten derhalve, evenzeer als in de periode kort vôôr en in

het begin van de tweede wereldoorlog, als de gebruikelijke

reactie op oorlogsgebeurtenissen worden beschouwd,

wadrbij het de vraag is, of zijl onverschillig hoe de verdere

loop der gebeurtenissen is, op langer termijn bezien wel
voldoende gemotiveerd zijn.

De obligatiemarkten staan zozeer onder invloed van de

monopolie-achtige positie, die de Overheid inneemt, dat
zij vrijwel geen terugslag van de gebeurtenissen onder-
vinden. Onderstaand koersstaatje geeft hiervan, wat

Nederland betreft, een duidelijke illustratie.

Aand. intiexeijfors

7 Juli 1950 14 Juli 1950

Algemeen

………………..
143,6
139,9
Industrie

………………….
207,8
202,8
Scheepvaart

………………..
135,1
132,6
Banken

……………………
119,7 117,9


Indon.

aandelen

…………..
51,5
49,5

Aandelen

A.K.0

…………………..
169f 167f
Philips

……………………
222f 210f
Unilever

………………….
199-
1941
H.A.L.

………….

.

……

….
141
140f
Amst.

Rubber

…………….
j22-
122
H.V.A.

……………………
120.}
114
Kon.

Petroleum

…………..
260f
2501

Staatsobligaties

2f pCt N.W.S.

……………. 80/

80
3-31 pCt 1947 ……………..98f

985/16

3 pCt Invest. certif………..99
1
/

99
1
/
3 pCt Dollarlening

…………97f

95

DE BELGISCHE GELD- EN KAPITAALMARKT

IN JUNI 1950.

De onderhandelingen, die te Parijs inzake de Europese
Clearing-Unie verden gevoerd, trokken hier sterk de
aandacht. Dit is zo reeds elk van de drie Marshall-jaren
geweest, hetgeen begrijpelijk is, want de gang van zaken

in een land als België, waarvan de economie zo sterk
internationaal is afgestemd, wordt in niet onaanzienlijke
mate beïnvloed door het heersende systeem van inter-
nationale betalingen. Dit jaar was er dan nog de particu-
lariteit, dat het er aanvankelijk naar uit zag, dat van België
een kredietverlening werd gevraagd, die zonder twijfel
het monetaire evenwicht in het binnenland zou hebben
verstoord.

Nu de modaliteiten van het nieuwe accoord békend zijn,
is men tevreden, alhoewel niet wordt ontveinsd, dat de
door België te leveren bijdrage aanzienlijk blijft.
l)e maximum bijdrage van België tot de Unie werd
voor de komende twee jaren vastgesteld op $ 360 mln.
Dit bedrag is monetair gezien gedekt door $ 80 mln
voorwaardelijke giften ($ 55 mln voor het eerste en $ 25

mln voor het tweede jaar) en $ 104 mln betalingen in
goud vanwege de debiteurlanden; blijft een krediet-
verlening van $ 176 mln. Er mag nochtans verder een
eflatoire werking worden voorzien van $ 80 mln directe
giften, die aan Jelgië door de E.C.A. werden toegekend
en van $ 84 mln terugbetalingeti van reeds verworven
crediets61di; blijft een netto-kredietverlening van $12 mln.
Hierbij dient nochtans opgemerkt, dat bovenstaande
berekening berust
01)
de volgende hypolhesen: 1. het
credilsaldo van België tegenover de Unie moet $ 360

mln bedragen; 2. de tegenwaarde in B.frs van de $ 80
mln directe hulp mag nit terug in de economische kring-

loop worden gebracht; 3. de. Reering moet effectief de
terughetaling van $ 84 mln uitstaande kredieten kunnen
bekomei.

Bij de huidige stand van zaken ziet het er niet naar uit,
dat o.a. hypothese 2 zal worden vervuld. Het ligt nl. in

de bedoeling van de Regering de tegenwaarde van de

directe hulp te gebruiken voor binnenlandse investeringen.

Aldus wordt de ongedekte bijdrage alleen reeds uit dien

hoofde verhoogd tot $ 12 mln + $ 80 mln = $ 92 mln
of 4.600 mln B.frs.

In het binnenland bleef de daggeidmarkt eng. Bij de
banken valt gedurende de laatste maanden de stijging,

aan te stippen van de terrnijndepôsito’s.

Toestand. pan de Belgische banken.

(in millioenen francs)

.1
31 12’69
30-5-’50

Activa.
2.107 m
Daggeld, bankiers, Moederaatscb
5.521
5.368
Kas,

N.B.,

Postcheciue

………….2.997

Kredieten aan de privaat economie

.
24.506
25.641
7.450
7398
1-Iandelswissels

…………………..
Prolongaties en voorschotten op effec-
………..
ten

……

……………..
703 810
Diverse

clebiteuren

……………..
12.328
12.862
Accepten

…………………….4.025
4.571
Kredieten aan de Overheid
34.205
34.953
1.172
71.854
73.533
Passiva.

Vastgelegde middelen

………….
.1.125

52.678 53.408

Totaal

activa

…………………

zicht éti max. 30 d
47.347.
67.140
Deposito’s

en crediteuren

………..

5.331
6.268
termijn

………………
Eigen

middelen

……………….
4.781
4.947

1

Op de goud- en deviezenmarkt te Brussel werd na de

U.S.A. dollar de Zw. frank en de Fr. frank van 27
Juni af ook de Canadese dollar tot de officiële notering
toegelaten. De gouden stukken vertoonden een dalende
tendentie tot dat de gebeurtenissen in Korea de vraag

stimuleerden. Naast goud werd ook de U.S.A. dollar
sterk gevraagd. Tussen 22 Juni en 10 Juli steeg de sove-
rein van 527 tot 675, en het dollarbiljet van 50,24 tot
50,40 op de officiële markt (middenkoers) en van 50/8
tot 52f op de niet-officiële markt (laatkoers).

Kapitaalmarkt.

De verhoogde liquiditeit van de kapitaalmarkt bracht er enkele Kongolese en ook een paar buitenlandse ven-
nootschappen toe nieuwe aandelen door openbare emissie
te plaatsen. 1-let werd voor de Kongolese vennootschappen
althans geen mislukking, want het papier werd vlot ge-

plaatst. In de loop van Juli zullen twee Belgische 1-loog-
ovenbedrijven eveneens tot een nieuwe emissie overgaan.

Netto-rendensenten pan de 000rnaamste obligatietypes
1)

Obligatietype Looptijd
[

1950

3

10 j.
4,83
4,64
6,63
3 S 10
j.

5,07 6,79
4,49
Schatkisteertificaten
……….

dan
Kasbons steden

…………
Staatsrentcn

………….meer
30

j.
4,73 4,49 4,38
IridustriCle Obligaties
12 S 15 j.
6,06
5,31
5,43

‘) Er werd relçening gehouden met eventuele
terugbetalingspremiën
op de vervaldag.

In de eerste helft van Juli loopt de nieuwe emissie
kasbons 4 pCt van de Nationale Maatschappij voor
Belgische Spoorwegen. De lening is frs 1.500 mln groot
en is van hetzelfde type als de kasbons, die in liet voor-

jaar door de K.M.K.N., de P.T.T. en de Kolonie werden
geplaatst. De aanhoudend nieuwe uitgiften van nieuw
papier met staatswaarborg aan onverandercie voorwaarden
weegt blijkbaar op de koersen van uitstaande schatkist-
certificaten. De daling van de rentevoet is dan ook in die

586

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

•’

19 Juli 1950

sector minder meikbaar

dan bij de langlopende stadts-

fondsen. Het rhythme van koersstijging bij cle staats-

renten werd anderdeels n de jongste weken geremd door

de verhoogde spanning tussen het rendement van lang-
lopend en kortiopenci schtkistpapier.
Eens de verkiezingen voorbij gaf de aandelenbeurs
haar afwachtende houding prijs, liet koersverloop werd

ôpnieuw vaster en de omzetten stegen tot 60 mln frs
per dag. De hausse was in hoofdzaak geconcentreerd op

de koloniale fondsen en op de grootwarenhuizen. De

gebeurtenissen in Korea veroorzaakten onmiddellijk een

vrij scherpe daling. Tussen 23 Juni en 7 Juli daalde het
gemiddeld koerspeil van index 186,tot 178. De daling was

algemeen en zelfs de koloniale aandelen verloren enkele

punten.
liet gerriiddeld netto-rendement van 76 courant ,ver-

handelbare fondsen bedroeg per einde Juni 4,25 pCt.,

Koers peil op de aandelenbaurs te Brussel.
(indices basis 1936-38 = 100)

31-12-49

30-6-50

Industriële aandelen
169

172

168
Openbare nutsbedrijven

142

152

148
Financiële instellingen

. . .

117

.132

125
Koloniale aandelen

233

265

273


()einiddeld koerspeil

174

183

181

Brussel.

IF. VAN ROMPUY.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste Oosten in duizenden guldens).
ii

:7j
.

.

.
.’4’4′
O O

Z
,

ce

30

Dec. ’46
790.876 4.434.786
100.816
153.109
2.744.151
5
‘Juni ’50
884.300
62.058
978.557
140.496
2.851.357
1P Juni
1
50
884.464
101.506
970.268 142.304
2.824.067
19 Juni ’50
884.601
102.054
1.062.126
140.296
2.802.363
26 Juni ’50
884.726
142.282 960.376
143.781
2.817.746
3

Juli

’50
884.829
164.361
926.674 153.252
2.910.922
10 Juli

’50
884.960 165.574
978.672
141.907
2.868:746
17

Juli

’50
885.110 236.067
937.442
73.474
2.865.182

Saldi in rekening courant

14
.’
…4
•.
,
‘cE0

.2
..
•1_
‘a)
4)
4
0M
4)
&QQ
41)

Z
>

30 Dec. ’46
5 Juni ’50
421.736 794.635
1.841
30.054
454.4531
583.616
12 Juni
1
50
456.186
794.635
2.331
26.724
466.7741
607.013
19 Juni ’50
456.009 794.635
2.331
51.628
471.711
690.479
26 Juni ’50
414.868
872.652
2.277
34.765
403.032
v

647.876
3 Juli

’50
248.907
911.425
1.735
27.873
482.3301
618.556
10 Juli

’50
271.715
911.425
1.732
47.129
496.7981
641.553
17

Juli

’50
303.352
911.425
1.727
47.035
514.942j 555.248
1r
BANK’ VAN FRANKRIJK.
(Vt,nrn.,lm4I nnst.n
in millioenen francs).

Voorschotten aan de Staat

4,4)

4)
°)
Data
‘4
‘4
0
.0
4)
0)
Pq

26 Dec.

1946
94.817

118.302
59.4:49
67.900 426.000
8 Juni

1950
52.981
382.752
125.042
162.600
426.000
15 Juni

1950
52.981
373.035
125.042
164.100
426.000
22 Juni

1950
52.981
391.732 125.042
161.800
426.000
29 Juni

1950 52.981
417.828 125.042
166.600
426.000

Deposito’s
Bankbil-
‘Accords
Data
jetten-
de coöp.
circulatie
Totaal
Staat
écono- Diversen
mique

26 Dec.

1946
721.865

1
63.458
1
8 Juni

1950
1.360.688
122.794
46
11.514 111.233
15 Juni

1950
1.344.995

1122.595
1

76
11.516
111.003
22 Juni

1950
1.338.452

1
143.910
1

.52
17.721
126.137
29 Juni

1950
1.382.479 135.535
1

62 8.496

,
126.978

NATIONALE IIANK ‘VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamsie Oosten In millioenen francs).

4)
Data
‘4
,0

E
p3
0

31 ‘Dec.

1946
4.949,9 158,0,
238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
23 Juni

1950
6.249,?
284,3
89,9
41,3
4.158,2
2.216,3
30 Juni

1950
6.251,7
282,6
96
2
9
41,3
4.282,7 2.202,6
7 Juli

1950
1

6.251,7
281,8
96,8
41,3
4.217,7 2.263,8

DE NEDEIILANDSCIIE BANK.

Verkorte balans.op 17 Juli 1950.

Activa.
Wissels, pro-

Hoofdbank 1 7.070.000

‘)
messen en
schuldbrieveri Bijbank

,,

in disconto

t.
Agentsch.,,

‘ 900,-

Wissels, schatkistpapier en schuldbrleven,
door de Bank gekocht (art 15, onder 40,
van de Bankwet 1948)

…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……1.350.000.000,-

Voorschotten
I
Ftoofdbank t, 61.328.777,51 ‘)
In rek. crt.

.

. –
op onderpand’Bijbank

,,

1.278.232,36
(mcl. belenin-
gen)

Agentsch. ,,

10.867.133,18

t

73.474.1 43,05
Op

eftecten

enz.

……..

..72.5l6.765,l0
‘)
Op
goederen
en
celen

.,,,

957,377,95
.
73.474143,05

1)

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

…………………..
..-
Boekvordering
op
de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

….

……………………….
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden

.
muntmateriaal ……t

871.264.795,66
Zilveren munt enz……13.845.507,19
885.110.302,85

Papier
uip
het buitenland

t

236.067.380,58,
Tegoed bij correspondenten
in

het

buitenland

….

..935.481.469,97
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..’1
.960.150•07
1.173.509.000,62

Vorderingen In guldens
op
vreemde circulatle-
banken
en
soortgelijke Instellingen

….
..374.088.037,50
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………
…134.16

2.106,5

2
..
Gebouwen en inventaris

…………….
..1.500.000,-
Diverse

rekeningen

………………..
376.430.232,47

5.875.344.723,01
Passiva.

Kapitaal

…………………………t
20.000.000,
Reservefonds

……………………….
18.418.854,74
Bijzondere

reserves

………………….
69.951.000,39
Pensioenfonds

……………………….
24.378.448,93
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………

………


1.502.725,68
Bankbiljetten in
omloop (oude uitgiften)
..,,
61.364.935,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe

uitgifte)

.,.2.865.182.100,-.
Bankassignatles in omloop

……. . ……

..

118.695,39
Rekening courant saldo’s:
‘s
Rijks
SchatkIst ……

t

303.352.112,27
‘5
Rijks

Schatkist

hij-
zondere rekening …..911.425.309,58
Geblokkeerde saldo’s
..,,

1.726.678,70
Saldo’s

van

banken in
Nederland

……….

..47.034.534,20
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijkeinstellingen
,,

514.942.479,98
Andere vrije saldo’s……555.248.077,84
2.333.729.192,63

Crediteuren in vreemde geidsoort

……..
29.517.599,93 Diverse

rekeningen

… ………………

..
451.181.170,32

1) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen …. t


‘) Waarvan aan Indonesi8 (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99) ……..
..31.623.900.-
Circulatie der door de Bank”namens de
Staatinlietverkeergebrachte muntbiljetten ,, 138.250.789.-

7.070.900-
‘)
ol

4

19 Juli 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

587

STAND VAN ‘s RIJKS

KAS.

KOOPVAARDIJSCHEPEN IN AANBOUW.

Vorderingen

O JuCi 1950
1
23 Juni 1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederl. Bank N.V.
t 313.062.740,29
T

454.893.165,17
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Bank
voor
Neder-
15.012.214,08
,,

5.577.004,67
Kasvorderingen

wegens

cre-
dietverstrekking

aan

het

.

Daggeldiening

tegen

onder-
pand……………….


Saldo

der postrekeningen van
……..

Rijkscomptabelen

………
249.261.679,11
,,

244.401.170,25

landsche

Gemeenten

………

Voorschotten op ultimo Mei,
1950

aan

de

gemeen-

buitenland

…………………

ten wegens aan baar uit te.
keren belastingen


Vordering in rek, courant op:
V.S. Indonesië …………
53.455.002,15
,,

53.455.002,15
Suriname

…………..
12.634.316,41
,,

12.634.396,61
… …


Ned. Antillen

…………..
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
– –
Het staatsbedrijf der P.,

T.
sioenfonds

………………….


enT
………………………
Andere staatsbedrijven
en
In-
stellingen

…………..


516.546.070,2&
,,

509.515
7
482,76

Mrt 1949

Dec. 1949

Mrt. 1950
Land van
aanbouw

Aan- Bruto Aan- Bruto Aan- Bruto
tal Tonnare tal Tonnace tal Tonnaee

1

-”



…-

Ver. Staten .
.
39
463.579
41
512.787
43
441,640
Frankrijk
. . . .
106
370.236
101
1
422.046
110
473.573
Nederland

. .
106
286.623
94
301.506
109
314.752
Zweden

. . . .
60
250.885
62
297.325
57
310.702

Italië
49.
144.576
45
214.410
53
264.722
Denemarken
31
119.456
32
132.129
30
128.239
fapan
782)
144.180
41
120.416
84
390.036
Spanje

. . .
80
115.011
85
109.347
105
114.387

Noorwegen
.
65
93.210
66
82.775
63
90.486
Britse Gemene-
best
49
138.097
37
80.755
45
126.805
België
24
90.300
18
65.860
19
69.471
Polen
Ii
18.285
21
30.655
21
30.655
Totaal, mcl.
Overige landen
734
2.279.795
674
2.400.577
775
2.789.455

Bron:
Lloyd’s.Register
Shipbuilding
Returns.

‘)
inclusief schepen,
waarop het werk
gestaakt is: Mrt 1949 26
schepen

met

49.539
ton;

Dec.
1949 30
schepen
met 25.961 ton;
Mrt

1950 35 schepen met 33.835
ton.

VerplichtIngen

Voorschot, door De Ned&rl:
Bank N.V., verstrekt


Voorschot, door De Neder-
landsche Bank J.V.. In
rekening courant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-

Scbatkistbiljetten

In

omloop
ueLlitIIuI.ue

2jeIlIeeuIeIl

t 2130.098.500,-
,,2121.698.500,-
Schatklstpromessen

bij

De
Nederlandsche Bank N.V.
lugevolge overeenkomst
van 26 Februari 1967

…..
1350.000.000,-
,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Neder).
Bank N.V.Is geplaatst nihil)
f5.494,8 mln, w.o. garantie
Bretton Woods f1.245 mln
,,4249.800.000,- ,,4251.000.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten In omloop …..
138.137.501,-
,,

136.850.685,50
Schuld

op

ultimo

Mei

1950

aan

de

gemeenten
.
wegens aan haar uitte keren
belaEingen

……….


141.652.354,73
,,


141.652.354,73
Schuld

in

rek, courant

aan:
1
V.S. ,Indonesië


Suriname
.

…………..


Ned.

Antillen

……….
13.502.616,93
,,

13.145.712,14
Het
Algemeen Burgerlijk Pen-

……..

.

….

,

34.573132,66
,,

31.928.033,45
sioenfonds

…………….
Het staatsbedrijf der P.,

T.
enT.

………………
,,

231.139.335,52
Andere

staatsbedrijven


Schuld

aan diverse Instellin-

….228.553.489,15

gen In rekening met ‘s Rijks
Schatkist

……………..1130.292.379,25
,,t 132.118.261,69

Ge-Brittannië
en N.-Ierlaad
265
1.333.669
239
1.235.712
231
1.177.323
Britse Domi-
nions, Kolo-
niën, en
.
….
38
102.803
31
1
)
96.400
1
)
25
1
)
81,5021)
Noorwegen .
.
46
329.643
36
324.166
32
319.636
Argentinië

.
.
16
123.165
14
96.403
8
88.590-
Panama

. . . .
7
54.625
7
75.080
6
61.510
Nederland

. .
4
21.880
8

.
42.410
8
37.254

Zweden

. . .
6
11.849
5
35.750
5
35.880
Frankrijk
2
10.200
‘2
17.300 2
17.300
Portugal

.
. .
7
29.300
6
15.105
4
13.980
Griekenland

‘ –
1
6.200
2
12.300
Polen
1
1.160
1
3.200
2
10.800

Denemarken
9
31.404
5
24.332
1
8.340
Columbia .
. . ,
– –
1
5.500
1
5.500
IJsland

.
. . .
3
1.450
6
4.215
7
4.932
Zwitserland
. .
2
4.800



Ver. Staten
. .
3
16.705
-.


Totaal, mci.
overige lan-
12.075.91J den
417 368
1.996.191
346

1.895.219

Bron:
Lloycl’s
Register
Shipbuilding
Returns.
1)
inclusief schepen
bestemd
voor
cle
Ierse Vrijstaat.
SCHEPEN IN AANBOUW IN cIROOT-BRITTANNJE EN
NOORD-IERLAND.

3Irt 1949

Dec. 1969

Met 1950
In aanbouw
voor

Aan- Bruto Aan- Bruto Aan- Bruto
tal Tonnage tal Tonnage tal Tonnage

IE-

INDE XCIJFERS VAN OROOTHANDELSPRIJZEN
IN NEDERLAND
1)
).

Juli ’31-Juni’39
=
100
1947
1

1948
1949
.11

VoedingsmIddelen:
plantaardige
230
228
231
264 264
.
276
199
233 253
291
278
277
totaal

…………
214
231
243
279
272
276
Grondstoffen:

dierlijke

………….

houtw. buitenlands
631
567 529
6ø8
608
612
chem. producten

.

.-

342
376 383 359 365
370
textielwaren
284 283 290
327
328
331
.

294 304
598,
662
645
,
632
metaalwaren

……
306
311 291 291
292
papierwaren

S
.
474 524 388
470 479
486
hulpstoffen
201
216
264
283
283 283
totaal

………….
328
342
370
385
385 386
Afgewerkte produiten:
glas, aardewerk enz
256 269
282
296
296 296 390
382
375

376
376 373

Ieder

………..243

ebem. producten
318

.

325
362
378 378
373
textlelwaren
344
360
382
443
451 461 321
330 376
410 410
406

houtwaren

………

papierwaren
303
347
355 365 366 366
lederwaren ………

geîabr. voed. miUd
223
225
.
235
238
238 238
263
270 273
279 277
277
metaalwaren …….
276
283
297 310
311
312
totaal

………….
Algem. Indexeijfor….
271
281
296
315
313
315

‘2)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”; gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
1)
De wegingsoëfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.

urrVpEIt VAN KOFFIE EN KATOEN VAN BRAILIE.

Volume
Waarde in

mln cruzeiros
Bestemm ing
Eenheid
1948
-1949
1948 1949

1.000
Koffie:
halen van
Ver. Staten
60 kg
11.726,3 12.321,9 6.520,6
L906,2
Blegië en Lux.
1.071,2
1.182,5
450,8 633,5
Nederland
107,7
681,3
44,3
381,8
Italië
401,6
579,2
187,9
334,3
Frankrijk
24,9
545,8
8,8
225,9
Zweden
279,4
685,4
171,7 313,4
Canada
328,9 375,3 191,6
252,7
Gr.-Brittannië
1.026,8
309,7
499,7
186,3
Argentinië
701,8
308,2 247,8
133,2
Totaal

(mcl.

17.492,3
19.369,0
9.018,6
11.610,7
ovreigelanden)
1.000
Katoen:
metrieke
(kr,-BrÇttannië
toonnen
69,7
58,8
892,6 837,9
Spanje
38,6
20,7
466,8
279,2
Zweden
.
7,5
16,5
101,9 245,6
Polen
20,4
14,0 267,1
199,5
Frankrijk
20,4 6,6
305,8
102,5
Portugal
,.
2,2
-6,1
29,9
.

94,5
Totaal (mcl,
________

258,7 139.8
3.385,0
2.006,9
overige landen)

Bron:
Ministério
da Fazenda,
Servigo
de Estatistica
Econômica
e
Fin anceira.

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
f 22.50; fr. p. post
f
23.60;

voor studenten / 19.—; franco per post
f
20.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de Uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

Grote Confectie-Industrie vraagt:

ADJUNCT-DIRECTEUR

De functionaris dient te beschikken over commerciële en organisatorische gaven,
alsmede over administratief en financieel inzicht, in staat te zijn leiding te geven en
in de ruimste zin als vertrouwenspersoon
en plaatsvervanger van de Directeur op te
treden. Slechts personen, die over de nodige
ervaring beschikken in leidende functies,
komen in aanmerking.

Brieven met foto onder no. ESB 1783,
bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Dr LEEFLANGER

.Rechz -Medicus

lEGT:

CONCERN zoekt voor zijn bedrijven in

Indonesië een

INTERN ACCOUNTANT

Lid V.A.G.A. of N.I.V.A.

Brieeen onder lett. D.O.G., Adeertentiebureau

,,STLIDIO”, ‘s Graoendijkwal 32, Rotterdam.

L
I
Z

ALLES HEEFT ZIJN TIJD
…..

en de beste tijd voor abonns en adver-
teerders breekt aan telkens wanneer de
lezers er echt de tijd voor nemen om hun

tijdschrift te lezen.

Wist U feitelijk wel, hoeveel personen per
abonnement geregeld kennis nemen van een

tijdschrift als dal waarin U NU leest? Het antwoord op deze en andere vragen
staat

in een rapport van de Nederlandse Orga-
nisatie van Tijdschrift-Uitgevers (N.0.T.U.),
dat de volledige resultaten vermeldt van een onpartijdig onderzoek

over geheel Nederland.
Wie de zekerheid verlangt, dat zijn advertentie rustig en bij

herhaling gelezen wordt, vrage liet Rapport Pr
o
lessionele-Tijdschrilten,

aan bij de N.0.T.U., Lange Voorhout 14, tel. 182139, Den Haag.

en…
Uw
advertentie
lééft
Iâitger!

Diversen

1
Opdrachten voor adver-
1
D.M.W. AUTO 1949, 6
Cii.,
2
1
tenties inzenden

aan
1
deuren, 24.000 K.M. in prima
1
staat, van arts, wegens specia-
1 Advert.-admin. ,,E.-S.B.”, 1
]isatie. Aann. bod. J.J. Pietorse,
t

1
Eindtiovon, Mathijserriaani
7.ToI.

postbus 42 – Schiedam
8040.

___________________________J

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratee 38040. Giro 8408,
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitotraat, Gent.
Abbnnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Gommerce, Brussel.

Abonnemenisprijs, franco per post, voor Nederland t 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/ 28,- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwo.arde in Belgische francs bij de Ban que de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) / 26,—, overige
landen
/ 28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts vorden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f 0,40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents,
resp 10 B. francs.

Auteur