Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1726

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 7 1950

AUTEURSRECHT

ctische

Beric’hfe’n

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE

VAN HÈT NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 7 JUNI 1950

No. 1726
%

COMMiSSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; II. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretari-s).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte,

F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde ian dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze week

…………………..
443

Sommaire,

summaries

………………………
443

Het

luchthavenvraagstuk

in

Wet-Neder1and

door

J.

C.

Ramaer

…………………………..
444

De

Rijksdienst

voor het

Nationale

Plan

(1)

door

Dr?. G. Knibbe

…………………………
449

Behandeling van l)uitse merken bij het toekomstige

vredesverdrag
door

Dr

C.

Schouten

…………
451

De Mexicaanse petroleumindustrie iii staatsbezit over-
gegaan door F. S. Noord ho/t

…………………
453

London Letter
door

Henry

Ha/ce

…………….
455

Aantekening:
De resultaten van vijf Jaren economische politiek In Engeland 456

Geld-

en

kâpitaalmarkt

……………………..
458

Sta ti s ie ken
flanksaen

………………………………….
45
Enige iisdexcijters van do indiistriöio productie In Nederland
459
PrljsindexctJfers van liet gazinsverbruiklii Nederland

.. .
459

DEZER DAGEN

verheugen de Nederlanders zich, zbals wij langs de meer en
meer gebruikelijke weg van de collectieve reclame weten, in
de Hollandse nieuwe. De glans van genoegen bij de Neder-
landse Visserij zelf is echter wat mat; te begrijpen, indien
men de weinig mlse brokken beziet, die Minister Mansholt
in zijn rede op de Visserijdag als oude problemen moest
aanwijzen. De zee raakt leeg, de schepen op, wij gaan met
zorgen varen. – –

Wordt goede maatjes. Een wijs advies, waaraan Frank-
rijk naar het schijnt een weinig gehoor wil gaan geven.

Na een welhaast kille reactie op de eerste aarzelende
Britse antwoorden op het Plan Schuman, doet men thans

vriendelijker. Weliswaar zal de ôonferentie der geïnteres-

seerde landen doorgaan, ook zonder Groot-Brittannië,

maar tot nadere voorlichting blijft men bereid. Het Engelse’
standpunt kan niet korter worden samengevat dan door
de volgende, niet als afwijzend bedoelde, zinsnede uit
,,The New Statesman and Nation” van 3 Juni: ,,What is
needed, therefore, is a British re-draft of the original
Schuman proposals which embodies all the necessary safe-
guards”. –

Een hartig hapje; al evenzeer geldt dit de Europese
hetalingsunie, waarvoor nieuwe Britse voorstellen zijn
overhandigd. In de juist begonnen vergadering van de
Economische Organisatie voor Europese Sairienwerking
bleek, dat men hoopt ditmaal aan de laatste ronde toe
te komen. Het wordt tijd, want het bestaande betalings-
systeem loopt eind van deze maand af; men moet elkaar
op de een of andere wijze vinden.

Zo staat het niet na de Belgische verkiezingen, afgaande op cijfers. In een zo nationale quaestie kan men als buiten-
staander alleen hopen, dat de Belgen kans zullen zien dé op-
gewekte gramschap te verwerken en tot een regering te
komen. 1-loewel, wat de Benelux betreft, schijnt er niet zo’n
haast door onverbiddelijkheid van fatale data te zijn.

Fatale

termijn, dan natuurlijk 1952. Voorlopig echter
heeft President Truman het hulpprogramma voor het derde
Marshall-jaar kunnen tekenen. Weer een jaar tijd om plan-
nen te maken op de korte termijn, de lange termijn en de
zeer lange termijn. Daarbij zal het Internationale Mone-
taire Fonds volgens de adviseurs van de Amerikaanse President voorzichtig moeten zijn, misschien niet met

plannen maken, doch wel met de uitvoering. Het zou zich
teveel hebben verbonden. De Wereidbank daarentegen
heeft zich geen gedurfdheid te verwijten.

Zo stond het niet met de Regeringen van de Westduitse
Lander, volgens het Geallieerde Hoge Commissaiiaat; zij
zouden met hun stelsels van bedrijfsvergunningen de in-
dividuele vrijheid van vestiging te sterk hebben aangetast.
Goede bedoelingen zijn een belangwekkend onderdeel van
een economische politiek; de data van het economisch
leven tellen èchter ook mee.

Over de structuur van Westduitsland is juist het
nodige bekend geworden In 1939 waren er op elke 100 personen tussen 20 en 65 jaar, 12 boven de 65. In 1949
was dit aantal opgelopen tot 15; in 1959 zal het, verwacht

men, 17 belopen. Deze bevolkingsverandering en de werk-
loosheid brengen toenemende sociale verplichtingen; het
totale begrotingstekort voor 1950 bedraagt 900 millioen
mark. Is het wonder, dat men op het gebied van de be-
drijfsvrijheid verkiest oude Duitse wijn in oude zakken te
gieten?

Dr LEEFLANGE

T
Recla-Medicus

ZEGT;’

M
)

TW
1 t\I

TOT IN MIJN EIGEN
WACHTKAMER

ZIE IK DE BEWIJZEN

van de lange levensduur van tijdschrift-advertenties.

Maar dat is niet het éni’ge argument voor de betekenis
van tijdschriften als advertentie-media.

Een enpartijdig landelijk onderzoek, dat ingesteld

werd door het Nederlands’ Instituut voor de Publieke

Opinie, heeft interessant materiaal opgeleverd over

– , tijdschriften als dat waarin U NU leest.

Ieder, die zich rekenschap geeft van de besteding

van aan hem toevertrouwde reclame-gelden, vrage het

Rapport Professionele-Tijdschriften, onder vermelding

‘van firma en functie, aan bij de Nederlandse Organisatie

van Tijdschrift-Uitgevers,

Lange Voorhout 14,

Tel. 182139, Den Haag,,

rz
a

en… Uw advertentie Iééft Iânger!

EXPEDITIEBONNEN

en alle andere soorten genummerde con-

trôleboumen, die in een modern bedrijf nood-

zakelijk zijn, worden in ons sterk gespecia-
liseerd bedrijf op
,
de goedkoopste wijze en

vplgens de meest doeltreffende sstemen

aan rollen of in zigzaggevouwen pakken


vervaardigd en, al dan niet in combinatie

met practische apparaten en automaten,

geleverd door de

Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij

H
A.
M. ROELANTS

Afdeling Speciaaldrukwerk

– !ostbus 42,Schledam

S

Nederlaodsch Indische Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

GEO. WEHRY & Co.N.V.

-:

AMSTERDAM

*

Vestigingen:
Batavia (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, Buenos

Aires, Manchester, Londen, Brussel,

Melbourne, Tokyo, Osaka, Nagoya,

,

Singapore, Penang, Kuala Lumpur

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen lnvaliditeit N.V.

Gevestigd to ‘e-Gravonhago

ADMINISTRATIEKAHT006 00603ECHT-8(LLEVOESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzek’èring
verschaft directe fiscale beparing – atscbrij ving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocume’nteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

.-

‘S

,’

t.
1

,.-••’

‘•

.-

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

443

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

J.
C.
Rarnaer,
Het luchthaenraogstuk in TVe.t-Nederland.

Schr. betoogt, dat uitbreiding der vliegveldaccomodatie
in West-Nederland geweist is omdat een toeneming van
het luchtverkeer zeer waarschijnlijk is en omdat de ont-

wikkeling van het vliegtuig dit vergt. Vervolgens gaat

schr. na
, op welke wijze de luchthavenaccomodatie in

West-Nedërland dient te worden uitgebreid, opdat

a. voldoende verkeersmogelijkheden worden geboden; b.

een technisch verantwoord project wordt uitgevoerd;
c. tegen zo laag rogelijke financiële offers. Hierbij worden
de merites van’ de verschillende in Nederland naar voren
gebrachte plannen vergeleken. Het, plan Schieveen ver-

dient volgens schr. de -voorkeur; het is technisch en geo-
grafisch verantwoord, het stemt overeen met Nederlands

beperkte middelen en houdt tevens mogelijkheden voor
de toekomst in, dank zij een letterlijk en figuurlijk goede

fundering.

Dr P.
G.
Knibbe,
De Rijksdienst Poor het Nationale Plan (1).

Deze Rijksdienst heeft een adviserende en coördinerende

taak m.b.t. die econo/nische aangelegenheden die samen-
hangen met de bodem, d.w.z. met de i’uimtelijke ordening.
Daarnaast zag dit staatsorgaan zich nog de fantastisch
grote macht toebedeeld om ,,bezwaar té kunnen maken”

tegen alle werken, de ruimtelijke ordening betreffende.
Deze grote macht is voor de rechtszekerheid zeer nood-
lottig. De gevaren, die hier dreigen, worden langzamerhand
meer en meer ingezien. Door het wetsontwerp: voor-
lopige regeling inzake het Nationale Plan en Streekpiannen,
dat weldra in de Tweede Kamer in mondelinge behande-

ling komt, en door het kortgeleden bekend gemaakte
rapport van de staatscommissie van den Bergh tot wijzi-
ging van de Woningwet, ,is het vraagstuk zeer actueel
geworden. Schr. heeft ernstige bezwaren tegen genoemd wetsontwerp: 1. het is overbodig en 2. het doet enerzijds
een reeds verdwenen stuk Duitse wetgeving van de
allerslechtste soort herleven en verleent anderzijds de
rest van deze wetgeving, welke evenmin in ons staats-
bestel past, het aureool van een goede Nederlandse wet.

Dr C. Schouten,
Behandehng 9an Duitse merken bij het

toekomstige tredes9erdrag. –

Vooralsnog staat een teruggave van Duitse merken
aan het besluit der Parijse Herstelconferentie in de weg.

Indien men voor teruggave pleit, zou de bewuste be-
paling dus moeten worden gewijzigd. Schr. bepleit
daarbij de onderscheiding ‘tussen notoire en niet-notoire
merken te vervangen door een onderscheiding tussen
merken, die deel uitmaken van zich in het buiten-

land bevindende productiebedrijven, waarin het betref-
fende artikel onder toepassing van inhaerente methoden
en/Öf kernrecepten ‘werd/wordt geproduceerd, en alle
andere merken. De beslissing zou dan kunnen luiden,
dat alle merken, uitgezonderd de eerst genoémde categorie
en die merken, waarover reeds door de Overheid van het
betreffende land is beschikt, worden teruggegeven.

F. S. Nord1ioff, De Mexicaanse petroleurnindustrie in

staatsbezit overgegaan. ,

Door het besluit van de Mexicaanse Regering tot ont-
eigening van de petroleumindustrie in 1938, waardoor 17
Amerikaanse en Engelse maatschappijen werden getroffen,
is een internationaal petroleumconflict ontstaan,’ dat,
thans nog slechts ten dele is opgelost. Schr. gaat na, hoe
zich de verhoudingei tussen Mexico en de Verenigde
Staten sedert genoemd besluit hebben ontwikkeld en
welke resultaten de Mexicaanse petroleumindustrie onder
het nieuwe beheer heeft behaald. De vooruitzichten voor
de staatsexploitatie worden somber ingezien. De noodzake-

lijke uitbreiding der petroleumindustrie wacht op het
aantrekken van buitenlands kapitaal.

SOMMAIRE.
J.
C.
Rarnaer,
Le problènze concernant un champ d’a’iation

dans l’Ouest des Pays-Bas.

L’auteur démontre qu’une extension des aéroports,

l’Ouest des •Pays-Bas est désirable, parce que 1. le trafic

aérien augmentera probablement; 2. le développement

de la technique des avions l’exigera. Le projet Schieveen
(aéroport de Rotterdam) l’emporte sur tous les autres.

P. G. Knibbe,
Le Seroice Public du Plan National (1).

Cet organisme officiel exerce une très grande autorité
par les ohjections qu’il peut formuler â l’égard de tous les travaux qui tombent sous les dispositions relatives
â la distribution et â l’application des terrains. Ce

pouvoir considérable est fatal pour. les garanties

juridiques. L’auteur, lui, formule des objections sérieuses

contre le projet de bi: règlement provisoire au
sujet du Plan National et au sujet des plans régionaux.

11 est d’avis que le projet est inutile.

Dr C. Schouten,
Le régime des marques allemandes â l’occcz-

sion du f utur ,Traité de Paix. –

Pour créerla, possibilité de restituer les marques de
fabriques aux Allemand; la décision de la Conférence des
Réparations de Paris doit être modifiée. L’auteur préconise.
de faire iine distinction d’une part entre les marques qui
sont exploitées par des entreprises â l’étranger et qui

‘fabriquent ou ont fabriqué, l’article en question â l’aide
de métliodes inhérentes et d’autre part, toutes les autres.

F. S. Noordhoff,
La nationalisation. de l’industrie pétrolière
au Mexique. –

Le conflit international résultant du fait que le gouverne-
ment Mexicain a décrété en 1938 l’expropriation de
l’industrie .pétrolière n’est encore que partiellement ré-
glé. Les prévisions sur l’exploitation par l’état se révélent
assez défavorables.

SUMMARIES.

J. C.
Ramaer,
The airport problem in the Western Nether-
lands..

Extension of airport accommodation in the Western
Netherlands is desirable, since an increase in air-traffic
is highly probable and also since the development of
aircraf t makes this essential. The Schieveen plan (Rotter-
dam airport) should be preferred to all other plans.

Dr P. G. Knibbe,
The Gopernment serç’ice for the National
Plan (1). –

This government body possesses extensive power to
,,object to” all works relating to space arrangements.
This great power is very fatal to legal security. The
writer strongly objects to the bill governing the provisional
regulation with regard to the National Plan and District
Plans, which in his opinion is superfluous.

Dr C.
Schouten,
Treatment of Geman trade-marks at the
future peace-treaty.

The decision. of the Paris Recovery Conference will have to be changed if trade-marks are to be given back
to the Germaiis. The writer is in favour of distinguishing
between trade-marks forming part of undertakings located in fo
.
reign countries where the articles in question are or were produced through . applying inherent methods and
all other marks. –

F. S. Noordhoff, The Mexican oil-industry state property.
Thé international oil-conflict which arose in 1938 as a
result of the Mexican decision to expropriate the oil-
industry, has only partly been solved. Prospects of state
operation are regarded as gloomy.

444

ECONcJMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Jni 1950

HET LUCHTHA VEN VRAAGSTUK

IN WEST-NEbERLAND.

Vaak v’ergeet men, dat voor het blijvend rendabel hou-.

den van de burgerluchtvaart de verbetering van vlieg-
velden en verkeersleiding even belangrijk is als het per-

fectionneren van toestelln en motoren.

Nederland ziet zich, evenals vele andere naties, op het

gebied van de verzorging der luchthavenaccomodatie voor

grote problemen geplaatst. Is het enerzijds, zeker voor een

land met een economisch bestel als liet onze, een le’ew

belang de verkeersfaciliteiten op peil te houden, anderzijds
is het, gezien ons kapitaaltekort, een gebiedende noodzaak

alleen dan grote bedragen- hieraan uit te geven, indien zulks

noodzakelijk en verantwQord is.

De beoordeling van een luchthavenproject is, evenals

bij andere investeringen, alleen daarom al zo moeilijk,

omdat men zich’ten dele moet baseren op toekomstver-

wachtingen.

Zeer in het’ kort weergegeven, werden in Nederland de

volgende plannen naar voren gebracht:

Het plan ,,Burgeroeen”.

Dit ‘bepleitte, evenals het vooroorlogse plan ,,Leider-
dorp”, de aanleg van een zeer grote intercontinentale lucht-

haven,. ongeveer 11 km bez’uiden Schiphol. Dit vliegveld

zou al het luchtverkeer van het \Vesten des lands moeten
verzorgen; men stond dus centralisatie voor. Vermoedelijk

vond dit, door de heer Plesman verdedigde, plan niet veel.

aanhang, gezien de enorme uitgaven aan dit project ver-

bonden.

Tangentieel plan Schiphol.

Deze uiting der centralisatiegedachte beoogt Schiphol

uit te breiden tot een intei’continéntale luchthaven van

het tangentiële type ‘).

Tegenover de centralisatiegedachte staat de decentrali-
satiegedachté, volgens welke grote voordelen liggen in de

aanwezigheid van twee vliegvelden in West-Nederland.

Een voorbeeld hiervan is:

Het uitbreidingsplan Ypenbu.rg.

Aanvankelijk scheen dit plan om financiële redenen aan-

trekkelijk; het beoogde Ypenburg zodanig uit te breiden,
‘dat dit dienst kon doen als vliegveld voor Europees ver-
keer, 1-lierdoor zou dan Schiphol van een deel van zijn
Europees verkeer ontlast worden, zodat het geen uitbrei-

ding zou behoeven.
Reeds om technische redenen (onvoldoende expansie-
mogelijkheden in een latere toekomst en obstakels in de
aanvliegzones) is dit project verwerpelijk. 1-liernaast is

de financiële aantrekkelijkheid van dit plan vermoede-
lijk een gevolg van een te optimistische begroting.

1V. Plan Schieoeen (Vliegveld Rotterdam).

Dit bepleit de aanleg van een vliegveld v’oor continentaal
verkeer ten Noorden van Rotterdam,in de Schieveense pol-

der bij Overschie (zie figuur T, blz 445).

Voor wij de merites van dit plan gaan bezien, dienen wij
ons eerst af te vragen, 1. of de luchthavencapaciteit in
West-Nederland uitgebreid diente wordeij, en zo ja, 2.
hoe dit dient te geschieden.
De luchthavencapaciteit zal dan alleen uitgebreid dienen
te worden, indien dit 5f om technische redenen nodig is
èf een voortzetting van de na-oorlogse toeneming van het luchtverkeer redelijkerwijs te verwachten valt. Wat zagen

‘) Een dergelijk vliegveld bestaat
uit
een eiland”, waarop zich
het stations-areaal bevindt; hier omheen loopt een cirkel- ofellips-
vormige taxibaan, waaraan de startbanen raaklijnen vormen.
Het , eiland” zou ter hoogte van de ten Westen van het huidige
Schiphol lopende Rijksweg koulen te liggen, terwijl het thans be-
staande stations-areaal zijn bestemming als technisch areaal
zou
krijgen.

wij in het verleden bij andere vormen van transport? Een

gunstige ontwikkeling van de onderlinge verhouding tussen

bevolkingsdichtheid en welvaart enerzijds en

tarieven anderzijds,

deed het verkeer steeds. toenemen.

Dit geschiedde op twee manieren; op de bestaande ver-

‘bindingen werd het verkeer steeds intensiever, niaar daar-

naast werd het net van wegen steeds dichter omdat de

exploitatie van een toenemend aantal verbindingen econo-
misch verantwoord geraakte
2).

110e zal deonderlinge verhouding van bevolkingsdicht-

heid, welvaart en luchtvaarttarieven zich in Europa gaan

ontwikkelen? Wat betreft de bevolkingsdichtheid kunnen
wij stellen, dat dez’e in ‘West-Europa als geheel vermoedelijk

ongeveer constant zal blijven. West-Nederland en vooral

het , ,Zuid-Westelijk stedenagglomeraat” (Rotterdam en

‘s-Gravenhage), is echter een van de centra in West-Europa,
die door geboorte-overschot en migratie uit het Oosten

des lands in bevolkingsaantal toenemen –

Over de welvaart (nationaal inkomen en de verdeling
er van) kunnen wij geen voorspellingen doen.

Wat de tarieven betreft, kan worden gezegd, dat er vele,
redenen zijn om aan te nemen, dat deze zullen dalen; een
sterke daling
itt
de eerstvolgende tien jaar
is
zelfs zeer
waarschijnlijk (30 pCt bijv.)
3).

Gezien de gunstige”ontwikkeling van een der vraag-
factoren en de kostenfactor, kunnen wij stellen, dat een

verdere toeneming van het luchtverkeer zeer waarschijnlijk

is. Aangezien de ontwikkelingstendenties voor de andere

vormen van transport (vooral tariefdaling) niet zo gunstig zijn als die voor de luchtvaart, kunnen wij bovendien ver-
wachten, dat de luchtvaart t.o.v. deze reeds

min of meer
gestabiliseerde vormen van transport een steeds belangrij-
.ker plaats gaat innemen.

Naar kostenverlging en dus tariefdaling wordt langs
vier onderling nauw samenhangende wegen gestreefd.
Deze zijn:

1.
Rationalisatie der luchwaartondernemin gen.

Efficiëntere organisaties zijn zeer belangrijk om de toch

al hoge ,,overhead costs” te drukken. Deze rationalisatie
,komt eerst thans op gang, omdat veel na-oorlogse-moeilijk-
heden overwonnen moesten worden en de stimulans der
concurrentie eerst nu
S
ten volle begint te werken.

II. Verbetering der tliegtuigen.

De beoefening der luchtvaarttechniek is in feite een voort-
durend streven naar vergroting van het geproduceerde
aantal pass/km of ton/km per ton vliegtuiggewicht. Im-

mers, hoe meer ton/km een vliegtuig van bijv. 20 ton per
jaar kan produceren, hoe goedkoper dit toestel is.
Naast- gunstiger aerodynamische vormen en lichtere
constructies is vooral de verbetering der motoren van het
allergrootste belang.. Men tracht eigenschappen als groot
vermogen, klein gewicht. en laag brandstofverbruik per
pk/uur zoveel mogelijk te ontwikkelen en gunstig te combi-
neren. Hiernaast is ook een eenvoudige constructie ten be-
hoeve van lagere onderhoudskosten van belang. Wat bijv.
de montage van ,,compound piston engines” betekent
in ‘stijging der betalende last, is duidelijk als men
bedenkt, dat deze motorèn een brandstofverbruik heb-
ben, dat 20 pCt beneden dat der huidige motoren ligt.

Nog groter mogelijkheden houden de turbines in, zowel de propeller-turbine als de straalmotor. De veelbesproken

‘)Een voorbeeld van een dergelijk proces vormen de spoorwegen
in. Europa en in de Verenigde Staten in de laatste eeuw. De ,,indus-
tritle revolutie” deed de welvaart toenemen, de bevolkingsdicht-
heid steeg, de technische vooruitgang deed via betere treinen de
tarieven dalen.
‘) De’ heer P. G. Masetield der„British European Airlines”
verklaarde kortgeleden op Schiphol, dat de kosten per ton/km,
die in
1945
ongeveer
t
2.50
bedroegen, thans reeds gedaald zijn tot
T 1,20
en over twee jaar, wanneer de nieuwe typen toestellen
,,Viscount”, ,,Ambassador” en ,,Maratlion” in dienst zijn, nog
verder gedrukt kunnen worden tot t
0,60 (60
pence,
28
pence en
14
pence).

4

1

7 Ju?ii 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

445

FIOURI.

De Flavilland,,Comet” blijkt 20 pCt goedkopere pass/km
te produceren. (Een berekening, gemaakt op basis
van een route van 2.400 i 3.200 km en 3.000 vlieguren
per jaar). Dit grote economische resultaat is in hoofd-
zaak het gevolg van de zeer hoge kruissnelheid der
,,Comet” (plus minus 800 km p. u:; Constellation 480
500 km p. u.). Zowel de ,,Comet” als de straalmotor staan nog aan het begin van hun ontwikkeling; deze verbetering
is dus nog slechts eèn voorbode van wat komen gaât.
De turbines staan economisch sterk omdat zij hoge
snelheden ontwikkelen, mar een onherroepelijk gevolg
hiervan is een zeer hoog brandstofverbruik. Per uur ver-

stookt de turbine veel meer dan dé zuigermotor, per km
niet zoveel meer. Vliegtuigen uitgerust met, dergelijke
motoren mogen hierdoor geen minuut langer in de lucht
blijven dan nodig is om het einddoel te bereiken; zij moeten
m.a.w. bij aankomst onmiddellijk kunnen landen. Dit feit heeft vèrstrekkende gevolgen; men zal over moeten gaan tot:

III. Ve’rbetering der PliegPeldaccomodatie en verheersleiding
(di. het binnenloodsen der vliegtuigen).

Reeds vliegtuigen met zuigermotoren moeten volgens
de I.C.A.O.-voorschriften aanzienlijke brandstofreserves

446

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Juni

1950

t

meevoeren voor het geval er éen verkeersopstopping heerst

bij het vliegveld van aankomst of dit ,,dicht zit”. Deze

reserves vormen een steeds groter percentagé van de brand-

stofvoorraad naarmate de te vliegen route korter wordt.
Dit is gemakkelijk in te zien, want steeds moet rekening

worden gehouden met bijv. 1j
,
uur rondcirkelen en vliegen

naar een bepaalde uitwijkhaven.
Als de vliegtuigen nu ônder alle omstanigheden snel

kunnen wordei binnengeloodst kan men de brandstof

reserves belangrijk verminderen. Dit zal weer een grote

stijging in betalende last betekenen. Bovendien maakt de

invoering van turbinevliegtuigen de verbetering van

vliegvelden en verkeersleiding noodzakelijk. Gezien
het hoge brandstofverbruik van deze toestellen ,zouden

volgens de huidige I.C.A.O.-voorschriften de reserves zo

hoog moeten zijn, dat een vermindering in betalende last

hiervan het gevolg zou zijn, hetgeen het gebruik van deze
machines commercieel onverantwoord maakt.

De grote mogelijkheden, die turbinevliegtuigen en con-
tinentale luchtlijnen bieden, kunnen dus dan alleen worden

uitgebuit, indien vliegvelden en verkeersleiding op het

vereiste peil worden gebracht
4).
Meer dan ooit geldt thans,

– dat de ontwikkeling van vliegtuig en vliegveld hand in

hand moet gaan.
Het is een algemeen bekend feit, dat het vliegtuig in zijn

ontwikkeling belangrijk vôôr is op het vliegveld en de
verkeersleiding; Schiphol vormt hier helaas geen uitzonde-

ring op. Dit is ook in Engeland en de Verenigde Staten het

geval en kan ook daar, hoe paradoxaal dit ook zijn mag,,

voor een-groot deel gezien worden als een nadelig gevolg

van de tweede wereldoorlog voor de burgerluchtvaart
5).

Dit doet evenwel niets af aan het feit, dat Nederland de
twee bovengenbemde landen zal moeten volgen, bij het
inhalen van de op dit gebied bestaande achterstand, wil
ons land althans meeprofiteren van de grote voordelen;

die de luchtvaart biedt. (Het grootse werk, dat werd ver-
richt op Schiphol was merendeels herstel van geleden

schade).
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat
uitbreiding der vliegveldaccomodatie in West-Nederland

vereist is, 1. omdat een toeneming van het luchtverkeer
zeer waarschijnlijk is, 2. ômdat de ontwikkeling van het
vliegtuig dit vergt. Hiermee is de eerste vraag beantwoord.

Thans volgt de vraag, hoe breiden wij de luchthaven-

accomodatie in West-Nederland zodanig uit, dat: –
voldoende verkeersmogelijkheden geboden worden;

een technisch verantwoord project uitgevoerd wordt; tegn zo laag mogelijke financiële offers.

Bij beschouwing van punt a. komt men vanzelf op de
vraag, of uitbreiding centraal dan wel gedecentraliseerd

‘)
Dat vooral de mogelijkheden van de kortere continentale
lijnen nog niet ten volle worden uitgebuit toont buy. de verklaring
van de K.L.M. over het staken van het binnenlandse lijnennet.
Een van dereUenen, die werd genoemd; is het niet bestaan van
rendabele machines voor dergelijke lijnen. Een van de vliegtuig-
industrieën, die in deze leemte tracht te voorzien, is de De Havilland
fabriek in Engeland; zij ontwikkelt tbais de ,,Heron”, een toestel
voor 14
A
17 passagiers. Daarnaast zou een groter aantal vliegvelden
in Europa nodig zijn om in de toekomst deze kleinere lijnen, tot hun
recht te doen komen. In Amerika, waar dezelfde leemte valt waar
te nemen, wordt op (lit gebied ook gewerkt. Over het verkeers-
volume op deze lijnen valt overigens niet veel te voorspellen, juist
omdat de ontwikkeling er van nauwelijks begonnen is en bovendien
door de gevolgen van de oorlog is beïnvloed. .
Hoewel wij ons
than,s
dus nog niët aan voorspellingen kuiinen
wagen, kan worden gezegd, dat er geen redenen zijn om niet aan te
nemen, dat het luchttransport t.z.t. even goedkoop zal zijn als de
trein en er daardoor veelvuldig van deze vorm van transport ge-
bruik zal worden gemaakt. Temeer, daar het toegerust met vol-
doende vliegvelden, snellere verbindingen biedt.
Wanneer zal deze toestand zijn bereikt? Men kan hierover geen
voorspellingen doen, alleen kan worden opgemerkt, dat de tarieven
van dezgn. ,,coach-class” luchtvaartverbindingen in de Verenigde
Staten reeds op dezelfde hoogte liggen als de spoorwegtarieven. ‘) Verbeteringen, te New York La Guardia airport aan,gebracht, hadden de volgende resultaten: .vÔör de verbetering der verkeers-
leiding (Dec. 1946—Febr. 1947): 4.582 landingen gemiddeld 33
min, te laat; 3.877 vluchten afgelast, 13 pCt der landingen op tijd
uitgevoerd; na de verbetering: Dec. 1947-Febr. 1948): 555 lan-
dingen gemiddeld 11 min, te laat, 0 vluchten afgelast. Bovendien
werd, om an het voortdurend toenemende verkeer het hoofd te
kunnen bieden, het enorme vliegveld ,,Idlewlld” in dienst gesteld.

dient te geschieden. Wij zagen reeds, dat, indien de onder-

linge verhouding tussen hevolkingsdichtheid en welvaart
-aan de ene kant en tarieven aan de andere kant gunstiger
wordt, het verkeer op bestaande vrbindingen intensiever

wordt en daarnaast het wegennet dichter. Een ander woord

voor ,,dichter net” is decentralisatie en gezien liet feit,

dat wij mogen verwachten, dat de onderlinge verhouding tussen de drie genoemde factoren gunstiger wordt (zeker

voor West-Nederland), kunnen wij aannemen, dat de reeds

bestaande decentralisatietendentie in de luchtvaart blijft

bestaan.

Om ergens te komen moet men tijd en geld offeren. Het

voordeel van luchttransport is, dat het (nu wel is waar

nog voor meer geld .dan per trein) belangrijk snellere ver-

bindingen biedt. ,,De luchtvaart verkoopt tijd”, zoals de

heer P. G. Masefield zegt.

– Aan de ene kant moet de burgerluchtvaart dus gestimu-

leerd worden door verlaging der tarieven, aan de andere

kant moet er naar worden gestreefd, dat voor hetzelfde

geld meer tijd wordt verkocht. Dit laatste berëikt men niet

alleen door snellere machines te bouwen, maar ook door de

tijd te verkorten, die de passagier nodig heeft om naar het

vliegtuig en zijn einddoel te komen. Dit betekent, dat dicht
bij de voornaamste centra des lands vliegvelden moeten

liggen.

Maar waar ligt de grens? Zal het vliegveld Rotterdam
voor reizigers uit de omgeving een belangrijke verbetering

betekenen? Inderdaad wordt bijv. de reis Rotterdam-

Londen, die thans minstens 5 V. 25 min, duurt, verkort

tot 3 u. 45 min., m.a.w. een tijdsbesparing van 26 pCt
Geen vliegtuig zou op deze route door sneller vliegen een
dergelijke tijdsbesparing kunnen bewerken.

Fig. II (blz. 447)toont ons een vergelijking tussen de Euro-

pese centra wat betxef t de verbinding tussen vliegveld en

stad; Rotterdam, en ‘s-Gravenhage steken wel zeer on-
gunstig af. De verbetering, – die Schieveen brengt, blijkt

groot te zijn.

Het is duidelijk, dat op intercontinentale routes, waar

het verschil in reistijd tussen lucht- en oppervlaktetrans-
port dagen bedraagt, de tijdsbesparing op de grond niet
zo’n grote rol speelt. Qp de continentale routes daarentegen

– is tijdsbeparing tijdens de reis van stad naar vliegtuig
zeer belangrijk, omdat daar de verschillen tussen de reis-tijden van trein en vliegtuig veel kleiner zijn. Speciaal de

continentale luchtvaart is dus aan decentralisatie onder-

hevig. Dit is ook de reden, dat de Rotterdamse luchthaven
bedoeld is voor Europees veivoer. –
Centralisatie door middel van een tangentieel Schiphol
zou betekenen, dat Nederland zich sterker richt op het

intercontinentale lijnennet. Het is helaas maar al te waar,
dat Nederland, gezien zijn ligging tussen Engeland en
Midden-Europa, een ongunstige positie t.o.v. deze inter-
continentale lijnen inneemt. T.o.v. het Europese lijnennet

ligt ons land echter centraler en dus gunstiger; wij hebben
gezien, dat juist in dat lijnennet de decentralisatietendentie

zich het sterkst doet gevoelen.
Lfe aanleg van het Rotterdamse vliegveld zou dus be-


tekenen, dat ons land zijn positie t.o.v. het Europese lijnen-

net beter uitbuit, zonder de mogelijkheden van het inter-continentale lijnennet prijs te geven, omdat Schiphol. de

intércontinentale luchthaven blijft. Vermoedelijk kun-
nen van Rotterdam uit een aantal lijnen worden gevlogen,
die niet rendabel van Schiphol uit kunnen worden ge-
vlogen, omdat het Z.W.-stedenagglomeraat speciale rela-

ties heeft in het internationale verkeer. (Bijv. naar Basel en
Keulen en anderé centra in het Rijn-gebied; in het binnen-
land, door de excentrische ligging van ,,Schieveen”, naar
Walcheren, Twente en N.-Nederland met de genoemde De

Flavilland ,,Heron”, alhoewel de spoorwegen onder de
huidige verhouding der tarieven nog zeer sterk staan).
Ongetwijfeld heeft dit gebied, in weiks zwaartepunt

,,Schieveen” ligt, een aanzienlijk potentieel aan passagiers

t-

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

447

FI&UTJR II.

Afstanden en tijden Qan de Qerbindingen
I
tussen Qerschillende Euro pese steden en hun vliegvelden.

25 min,

Amsterdam (Schiphol)

……………
12,5 km.

60 min.
‘s-&ravenhage (Schiphol)
………….
km.

%100 min.
Rotterdam (Schiphol)

……………
70

km.

20 min.
‘s-Gravenhage (Schieveen)

………….

km.

14

55 min.
Rotterdam (Schieveen) …………….
7 km.

15 min.
Brussel (MeisbrOek)
………………
7 km..

60 min.
Londen (London-aliport)
………….
23,5 km.

40 min.
Parijs (Le Bourget)
……………….
56,5 km.

10 min.
Genève (Cointrifi)

…………………
.4,8 km.

20 min.
Zürlch (Kloten)

………..
…………
51,8 km.

20
mln.
Frankfurt (Rhein-Main)


10
km.


20
mln.

Stockholm (Bromma)

…………….
.-
7
kin.

20
min.
Kopenhagen (Kustrup)

……………

……….J
10
kin.

In Londen en Parijs bestaan plannen om de ond6rgrondse spoc
gemerkt, dat de- verbinding Rotterdam—Schiphol, wat de reistijd
hage geprojecteerde Rijksweg werd aangelegd (reistijd ongeveer
binding kan allerminst bevredigend worden genoemd).

-en vracht. Een deel hiervan wordt reeds gerealiseerd ‘door

Schiphol, maar een aanzienlijk betere afroming er van
valt te verwachten door dit naast de deur’liggende vlieg-
veld. In een straal van 20 km om het vliegveld,, Rotterdam wonen 1,5 millioen mensen. Rotterdam is dank zij een zeer
gunstige ligging aan een goede watérweg (zonder sluizen)

naar een industrieel achterland een der grootste havens

van Europa (in 1938
de
grootste). Ook ‘s-Gravenhage biedt
gröte mogelijkheden (regeringscentrum en toerisme).
Naar ruwe schatting verhoudt het passagierspotentieel
van het Z.W.-stedenagglomeraat zich tot het Amster-
damse als 3 : 2. Aangenomen werd hierbij, dat çorrelatie.
bestaat tussen de vraag naar passagiersvervoer door de
lucht en dergélijke grootheden als het aantal aangeslagenen in de inkomens- en vermogensbelasting boven een bepaald
bedrag, het aantal vestigingen van verkeer, handel en in-
dustrie en de grootte van de bevolking. Véér de oorlog

verhielden de passagiersstromen over Waaihaven en
Schiphol zich als 1 :2. Men bedenke hierbij, dat Waalhaven

veel ongunstiger lag dan ,,Schieveen”.
Wat betreft de luchtvracht heeft het Rotterdamse vlieg-
veld grote mogelijkheden; naast dë vele, steeds groeiende,
industrieen moet hët Westland worden genoemd, dat 10
pCt van de Nederlandse exportwaarde lévert; verfijnde

rweg naarhet vliegveld door te trekken. Verder moet worden op-
betreft, reeds verbeterd zou zijn als de ten Oosten van ‘s-Graven-
50 min., maar dan 66k een goede busverbinding; de huidige ver-

landbouwproducten worden vaak door de lucht vervoerd.
Schiphol ligt voor vele tuinbouwproducten te ver van het
Westland af (kneuzingen tijdens het wegtransport); het
vliegveld Rotterdam biedt dus de mogelijkheid tot een
grotere export van producten uit deze streek.
Bij de beschouwingen over ,,Schieveen” is men’zelfs vaak
geneigd aan de vrachtiuchtvaart een belangrijker plaats toe te kennen dan aan het passagiersvervoer. Dergelijke voor-
spellingen echter dragen een zeer speculatief karakter,
evenals die over het in de eerste, 10 jaar te verwachten
passagiersvervoei. Men kan hierover wêinig zeggen, omdat
de luchtvaart een uitermate dynamisch karakter draagt
en nieuwe vindingen voortdurend grote veranderingen
teweeg brengen. –

Thans dienen wij de technische aspecten van .het pro-
bleem té beschouwen. Deze komen in hoofdzaak op het

volgende neer:
T. Gegeven een bepaalde hoeveelheid verkeer, is het,
gezien de verkeersleiding, belangrijk eenvoudiger dit vo-
lume met twee vliegvelden in plaats van met één op te
vangen. Bij slecht zicht kunnen twde vliegvelden zelfs het
dubbele, verwerken, omdat het ondér deze omstandigheden
voorlopig onmogelijk is op een vliegveld meer dan één

448

ECONOMISCH-STATISTJSCHË BERICHTEN

7 Juni 1950

startbaan gelijktijdig voor blindlandingen .te gebruiken.
Voor Nederland is dit van het grootste belang omdat hier

gedurende 35 pCt van het jaar de zgn. ,,Instrument Flight

Rules” van kracht zijn. Men denke hier aan straalvlieg-

tuigen, die snel binnengeloodst dienen te worden.

Het geprojecteerde vliegveld bij Rotterdam ligt
zeer ruim en heeft geen obstakels inde ômgeving. Dit is

van groot belang in verband met uitbreidingen, die even-

tueel plaats zouden kunnen hebben in de verdere toekomst,

en de eisen van turbinevliegtuigen, die wel eens hoger

zouden kunnen liggen dan die van motorvliegtuigen, vooral
wat betreft dé nadei’ingszones e.d.

Deze voordelen heeft Ypenburg helaas niet; het kan

niet uitgebreid worden tot een veld van de klasse A. en

daar moet men bij een nieuw project wel op rekenen, omdat men niet weet wat de eerstvolgende decennia te zien gevenl

hiernaast is ook de opgeofferde cultuurgrond van belang

en de opbrengstenderving, die daaruit voortvloeit. De ge-tallen zijn:
voor tangentieel Schiphol

160 ha met een gemidd. jaarl.’
opbrengst van:
……..
f 1.000 per ha
490 ha met een gemidd. jaarl.
opbrengst van
……..
f 1.700 per ha

Totaal 650 ha met een totale gemidd. opbrengstcierving

van f 993.000;

voor ,,Schievëen” met A-baan:

163 ha gras- en bouwland met

een gem. jaari. opbrengst van
………………
f 1.000 per ha
27 ha tuinbouwgrond met een
gem.
jaarl. opbrengst van f15.000 per ha
Totaal 190 ha met een totale gemidd. opbrengstderving

van f 568.000..

– Het nadelig verschil bij centralisatie is dus: 460 ha,
grond en een grotere opbrengstderving van f425.000 per
•jaar.

De opbrengstderving is uiteraard voortdurend aan ver-
ndering onderhevig.

De vergelijking is in één opzicht niet zuiver; tangentieel
Schiphol biedt bij goed zicht (dus gedurende 65 pCt van
– het jaar) een,grotere capaciteit dan het huidige Schiphol
• met ,,Schieveen” samen. Maar zoals xeeds aangetoond werd,

is de capaciteit bij slecht zicht een uiterst belangrijke, wel-

liaast absoluut bepalende, factor. Een regelmatig verkeer
moet onder alle omstandigheden gegarandeerd zijn.

Twee luchthavens bieden veel meer uitbreidings-
en wijzigingsmogelijkheden dan één. Vooral bij een tangen-tieel veld bindt men zich sterk aan cle oorspronkelijke opzet

(de afmetïng van het ,,eiland” is bij. een gefixeerde groot-
-.heid), voorts wordt het verkeer op bestaande vliegvelden
niet gestoord. De voordelen van de geheel nieuwe opzet

zijn groot wat betreft het gbruik maken van de laatste

ervaringen in de nog jonge luchthavenarchitectuur. Indien
• Ypenburg uitgebreid werd zou een andere plaats moeten
worden gezocht voor de daar gevestigde instructielucht-

vaart onidat lesvliegen op een burgerluchthaven ze’er
storend is en risico’s inhoudt. Een nadeel van ,,Schieveen” is de langere bouwtijd; tangentieel Schiphol vergt een nog
langere bouwtijd.

IV. Helaas is de militaire zijde ook van belang in deze
tijd; de Rotterdamse luchthaven zal in geval van oorlog
een luchtbasis meer vormen voor de verdediging van de
vitale Rotterdamse âanvoerhavens.

Thans de voor Nederland zo belangrijke financiële zijde.
a. De inc’esteringen.

De hieronder volgende bedragen berusten op véér de
devaluatie gemaakte begrotingen; men bede’nke dus; dat
zij slechts enig inzicht verschaffen omtrent de
verhouding
der investeringen. –

In Schiphol zou tot ultimo 1950 f 72 mln worden ge-

investeerd. Naast de niet zo eenvoudig té classificeren mist-

baan (zij groeide vdor, tijdens en na de bezetting aan, maar

kan machines als de Boeing ,,Stratocruiser” goed opvangen)
heeft het huidige Schiphol twee banen van de klass6 Al.
Hiermede heeft Nederland aan het huidige Schiphol een
s

goede intercontinentâle luchthaven. –

Hiernaast zou aan het vliegveld Rotterdam f 26 mln

dienen te worden gespendeerd. Het zou hierdoor een vlieg

veld worden metéén startbaan van de klasse ES en één

van de klasse Al, waardoor de zwaarste machines er kun-

nen landen. Eventueel zou’ een project van f 13,5 mln

k’unnen worden uitgevoerd met twee E-banen, waarvan een dan echter reeds de fundering van een A-baan heeft

zodat latere uitbreiding hiervan mogelijk is. Als begin zou

deze luchthaven goed zijn, maar het bezwaar zou zijn, dat
zij geen grote toestellen kan opvangen, doordat een E-baan

kort is. Wij stellen dus in onze beschouwingen ,,Schiphol

Oud” (d.i. Schiphol van f 72 mln) in combinatie iiiet

• ,,Schieveen” als gedecentraliseerde oplossing tegenover

tangentieel Schiphol; dat f 95,5 mln zou moeten kosten.
liet verschil tussen beide projecten bedraagt:

f 72 mln ,-j- f 95,5 mln = f167,5 mln

f 72 mln + f 26 mln = f 98 mln

f 69,5 mln

Dit betekent dus, dat centralisatie Nederland aan in-

vesteringen f 69,5 mln meer zou kosten; dit bedrag is nu
na de devaluatie vermoedelijk nog groter. –

b.
De luôhthaQenexploitatie.

Hierover valt niet viel te voorspellen; ongetwijfeld zul-
len de lasten van Schiphol en ,,Schieveen” samen hoger
liggen dan van tangentieel Schiphol, maar er zijn vele

redenen om aan te nemen, dat ook de baten hoger zullen

liggen, indien er twee luchthavens zijn. Voor luchthavens
spelen als inkomsten nl. de zin. ,,non-aviation revenues”
een zeer grote rol (in New York ,,Idlewild” maakten zij

bijv. 70 pCt van de totale inkomsten uit; restaurant, win-
kels enz.); nu is de kans groot, dat deze inkomsten voor

,,Schieveen” eveneens aanzienlijk zullen zijn, omdat het

vliegveld la?igs de drukste vrkeersader van Nederland

ligt. Hoe de verhouding tussen kosten en opbrengsten zal
komen te liggen,valt dus niet van tevoren te zeggen;
voorspellinen op dit gebied hebben niet veel zin.

C.
Dé luchiljnexploitate.

Van de zijde van de KLk is gesteld, dat een tweede

luchthaven in Nederland nadelik zou zijn uit een oogpunt
van luchtlijnexploitatie; dit wordt gebaseerd op de ge-
dachte, dat de kosten zullen stijgen, indien de K.L.M. een
organisatie op twee luchthavens ffioet bekostigen Afgezien

van het feit, dat men in het geheel niet in staat is enige
voorspellingen te doen over de stijging van de opbrengsten, diehiertegenover staat (zeker niet voor meer dan vijf, jaar),.

valt het te betwijfelen, of de kostenstijging wel zo groot
zou zijn als men becijfert. De vele voorspellihgen, die door
verschillende instanties op dit gebied gedaan zijn, moeten
noodgedwongen een speculatief karakter dragen, gezien de
vele onverwachte. wendingen, die de ontwikkeling der
luchtvaart kan nemen. Daarnaast komen nog dergelijke
factoren als de conjunctuur, die eveneens grote invloed.
kunnen hebben en al even onieker zijn. Bovendien is het
belang van de luchtlijnexploitanten zeker niet het enige
en bepalende in de luchthavenkwestie.

Vooral bij het beoordelen van de investeringen dienen
wij te bedenken, dat Nederland arm is en daardoor de
financiële zijde een groterol speelt, althans op dit moment.
Een project dient uitgevoerd te wo’lden, dat onder de

huidige omstandigheden betaalbaar is, maar niet van
kruideniersmentaliteit getuigd, want dat zal ons land later

duur te staan.komen. Tangentieel Schiphol is een groots
project, maar is alleen al om financiële rèdenen onaanvaard-
baar; het uitbreidingsplan Ypenburg is half werk.

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

449

Van de naar voren gebrachte plannen blijftdan over het
plan ,,Schieveen”, dat technisch en geografisch verant-

woord is, overeenstemt met Nederlands beperkte middelen

en tevens mogelijkheden voor de toekomst inhoudt, dank
zij een letter1ijken figuurlijk goede fundering. 1-loe zal de

uitspraak van de ter bestudering van dit probleem benoem-
de Commissie Ringers luiden? Over niet al te lange tijd zal

men dit te horen krijgen.

‘s-Gravenhage.

1

J C. RAMAER.

DE RIJKSDIENST VOOR HET

NATIONALE PLAN.

1.

Uit een schemerachtige onbekendheid is deze Rijks-

dienst de laatste tijd in het volle daglièht komen te staan.


,
Aanvankelijk wist practisch niemand iets van deze Rijks-

dienst af. Degenen, die.er
dan nog wel eens van gehoord

hadden, verwisselden dit dan nog spoedig met het Centraal

Planbureau, dat een Centraal Ecönomisch Plan opstelde
en onder leiding van Prof. Tinbergen zo goed als alle
aandacht ten deze op dit orgaan concentreerde.
Wil men een goed inzicht in de werking van de Rijks-
dienst verkrijgen, dan zal het aanbeveling irerdienen de

overeenkomst en het verschil tussen de Rijksdienst en
het Centraal Planbureau zeer in het kort aan te geven.
Beide geven advies en werken coördinerend inzake

economische aangelegenheden. De Rijksdienst evenwel
alleen voor wat samenhangt met de bodem, d.w.z. met de
ruimtelijke ordening. Het Centraal Planbureau gaat meer
speciaal over algemene economische vraagstukken. FIet
heeft tot taak bij te dragen tot de coördinatie van het
regeringsbeleid op economisch, sociaal en financieel
gebied. Het gaat hier om ,,planning”. De hoofdlijnen voor

het te volgen beleid worden daartoe aangegev.en in een
Centraal Econmisch Plan, dat voor een bepaalde tijds-

duur wordt opgesteld.
Het Cèhtraal Planbureau geeft
,
derhalve voorlichting

aan de Regering, het werkt coördinerend en is interdeparte-

mentaal, terwijl het ressorteert onder het Ministerie van

Economische Zaken.
Het verschil met de Rijksdienst voor het Nationale P an
zit ook hierin, dat de Rijksdienst, naast deze adviserende
en coördinerende taak bovendien zich nog zag toebedeeld
de fantastisch grote macht om ,,bezwaar te kunnen maken”
tegen alle werken, de ruimtelijke ordening betreffende.
Als een gemeente of provincie of een of ander Minister
verlof heeft gegeven om.bepaalde werken uit te voeren,
of zelf werken wil uitvoeren, dan kan de Rijksdienst
eggen: het zal niet gaan. Ook particulieren kan ten deze

van alles worden verboden. –
Of deze macht nu•wordt uitgeoêfend door de President
van de Rijksdienst of door een Minister, die al of niet
de leider van de Rijksdienst daartoe volmacht geeft, maakt

• in eezen
weinig verschil. Flier is een staatsorgaan, dat
dwars door alles heen zijn beslissingen’ kan nemen. Dat

dit staatsçrgaan niet zo dwaas is om links en rechts de
andere staatsorganen voor h’èt hoofd te stoten, maar

daarentegen bij de uitoefening.van zijn grote macht t.o.î.
deze oranen ,taktisch te werk gaat, doet aan het on

Nederlandse beginsel niets af of toet
Minder scrupules behoeft de Rijksdienst uiteraard_ te
betonen als het slechts betreft doodgewone staatsburgers.
Het is zelfs voorgekomen, dat iemand, die zijn zaak bij de
Kroon aanhangig had gemaakt, van de Directeur van de
Rijksdienst een briefje kreeg, dat hij er mede moest
rekenen, dat, al zou hij het winnen, de Rijksdienst toch
bezwaar zou maken en hem de uitvoering van het werk

zou verbieden.

Een dergelijke dwars door alles heenlopende macht is

voor de rechtszekerheid uitei’aard zeer noodlottig.
Men moet hij dit alles niet gering denken over de om-
vang en de macht-van de Rijksdienst. Het gaat hier om

het graven van sloten en kanalen, het beplanten van alle

terreinen en gronden in Nederland, het bouwen van huizen,

schuren, fabrieken, het aanleggen
.avan
vliegvelden,

sportvelden, wegen, dijken, terreinen voor militaire

oefening, over het ontginnen, het
,
ontgronden, over ver-

kaveling, over drinkwatervoorziening, enz., enz. Alle lagen
van ons volk, landbouw en industrie wel het allermeest,

kunnen met deze fantastische macht te maken krijgen.

– Hoe komt de RijksdIenst aan deze overmtige bevoegd:
heden? FIet antwoord is zeer eenvoudig. De Duitsers
wilden met één slag,. zonder veel gerucht, alles door een

Nederlandse instantie kunnen laten verbieden wat hun

onwelgevallig was. De later opgetreden President van de
Rijksdienst drukte dit voorzichtig zo uit, in zijn rede_van
7 Mei 1949, voor de.Vereniging Het Gror!dbezit gehouden:

,,l-let heeft helaas zo moeten zijn, dat de Nederlandse

autoriteiten in de daarop volgende jaren slechts door het

middel der bezettingsverordeningen de , ,wettelijke’
maatregelen konden treffen, welke zij in het algemeen
belang nodig achten en welker uitstel niet verantwoord

zou zijn geweest”.

De Leidse Kamer van Koophandel is de eerste geweest,
welke op 15 April 1949 publiekelijk tegen deze on-Neder-
landse regeling heeft geprotesteerd. Tot op die datum

waren het nagenoeg alleen insiders geweest; die de lof

van de Rijksdienst hadden bezongen.
Langzamerhand zijn meer en meer de ogen ,van zeer
velen opengegaan voor de gevaren, welke de burgerrechten

en burgervrijheden van ons volk bedreigen. Tot het wekken
van meer belangstelling droeg ook bij, dat op 19 Jiili
1949 een wetsontwerp werd ingediend: Voorlopigé rege-
ling inzake het Nationale Plan en Streekplannen (No.
1307). Op 8 Februari 1950 verscheen hirop het Voorlopig

Verslag en op 11 April 1950 de Memorie van Antwoord.
In de tweede helft van Mei werd ook verkrijgbaar het op
3 April 1950 vastgestelde rapport van de Staatscommissie

van den Bergh tot wijziging van de Woningwet, hetwelk
ook een uitgewerkte regeling inhoudt voor de ruimtelijke
ordening. liet vraagstuk is derhalve wel zeer actueèl

geworden.

Het Verslag van de Staatscommissie bevat zeer veel

helangwekkends en zal nog tot velerlei beschouwingen

aanleiding geven.

Allereerst komt- echter aan de orde het wetsontwerp

1307, dat weldra in de

wee
d
e
Kamer in mondelinge

behandeling komt en daartia ook nog door de Eerste

Kamer moet worden beoordeeld.

1-let is dan ook dit wetsontwerp, waarvoor thans hier
bij zondere aandacht wordt gevraagd.
Voor de Memorie van Antwoord geldt, wat meei als

bezwaar wordt geopperd, dat daarin allerlei argumenten voorkomen, die eigenlijkin de Memorie van Toelichting
hadden moeten staan. Uiteraard’ wordt de oppositietegen
een wetsontwerp . moeilijker, als pas op het laatste ogen-
blik de hoofclargumenten duidelijk naar voren komen.
Er is derhalve alleszins aanleiding om dit voorlopige

wetsontwerp nog eens nader te bezien.
FIet stemt tot grote voldoening, dat zo vele leden der
Staten Generaal er goede aandacht aan hebben geschonken.
Zowel voor- als tegenstanders van dit ontwerp hebben
allen ernstige bezwaren. Zelfs de leden, die véÔr willen
stemmen, lieten nog het volgende opnemen: ,,Intussen

wensten deze leden door de gemaakte opmerkingen niet
de indruk te vestigen met de inhoud van het ingediende
wetsontwerp ingenoien te ‘zijn”. Ook nu nog hebben zij,
,,tegen vele van haar bepalingen ernstig bezwaar en
zij wensten dit yetsontwerp dan ookuitsluitencl te aan-
vaarden als een stuk noodwetgeving, als een tijdelijke

ii
.•-.-.-,———

.

-,—-.•.—.–.

—–.—-

,-

• •.•

.

450

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

7
Juni
1950

voorziening, die zo spoedig mogelijk weer dient te ver-

dwijnen”.

Als zij, die willen voorstemmen, zo oordelen, moeten de

bezwaren wel zeer reëel zijn.

Kort geformuleerd komen onze bezwaren hierop neer:

dat het wetsontwerp overbodig is, en

dat het enerzijds een reeds verdwenen stuk Duitse

wetgeving van
A
allerslechtste soort doet herleven en

anderzijds de rest van deze Duitse wetgeving, welke
evenmin in ons staatsbestel past, het aureool van een

goede Nederlandse wet verleent.

Dit betoog zal voorts temeer-op zijn plaats zijn; omdat

ook de leiding van de Rijksdienst voor het Nationale

P’an zelf hartgrondig er naar verlangt om de regeling uit

die Duitse tijd zo spoedig-mogelijk door een goede Neder-

landse te i,ervangen.

De regeling van het wetsontwerp is een
000rlopige,
om-

dat, na verschijning van het rapport van de Staatscom-

missie van den Bergh, deze materie definitief zal worden

geregeld. –
Hoofdvraag is thans, waarom het nodig is, om inmiddels

een reeds afgeschafte Duitse regeling tot nieuw leven te

wekken.
I

Waarom kan niet Worden gewacht op de definitieve

regeling, waarbij de Nederlandse staatsrechtclijke ver-
houdingen weer tot haar recht komen?

Men zou verwachten, dat hiervoor een duidelijke ver-

klaring zou worden gege,ven. Het tegendeel is echter het

geval. Wat ter verklaring wordt gezegd, is in het geheel

niet overtuigend, ja, houdt zelfs geen steek. Dit is ietwat

verwonderlijk, daar toch bekend is, dat het een stilzwij.

gende gewoonte is geworden om dergelijke Duitse regelingen
niet partieel te herzien. Of wel zij vervallen geheel, ôf
er komt een geheel nieuwe Nederlandse wet voor in de

plaats.

De Staatscommissie Bezettingsrecht en de Memorie van
ToelichVing hebben terecht geconstateerd, dat van – de
Duitse regelingen ortrent de Rijksdienst voor het Natio-

nale Plan alleen de Uitvoeringsbeschikkingen uit 1942

zijn afgeschaft, maar daarentegen het Basisbesluit uit
1941 is gehandhaafd. Dit Basisbesluitgeeft echter reeds

een zo fantastisch grote macht en zo grote bevoegdheden
aan de betrokken Minister en de onder diens bevelen en

auspiciën werkende President van de Rijksdienst voor het
Nationale Plan, dat deze bevoegdheden in wezen door de
onderhavige voorlopige regeling niet eens groter worden.

Het essentieel enige effect is, dat de reeds half afgeschafte

Duitse regeling een gloednieuwe Nederlandse sanctie
ontvangt. Vandaar dit protest.
Het enige in de Memorie van Toelichting daarvoor aan-
gevoerde argument is, dat het streekpiannenwerk voort-
gang moet hebben. De Memorie van Antwoord werkt dit

voor enkele gevallen nader uit. Dit argument blijkt echter
op de keper beschouwd wezenlijke waarde te missen.

Hoe is ten deze de gang van zaken? Volgens het gehand-
haafde Basisbesluit geeft de Minister algemene voor-
schriften nopens de voorbereiding, vaststelling en wijziging
van streekplannen. Voorts kan de President van de Rijks-
dienst voorschrijven, dat en op welke wijze bepaaldelijk aan te duiden objecten in een streekplan of uitbreidings-
plan moeten worden opgenomen. Volgens ‘dit Basis-
besluit kan de President voorts het Nationale Plan ,,in
voorbereiding verklaren”, iets wat hij dan ook heeft
gedaah: Dit alles kan derhalve ongehinderd doorgaan

en de daarop_gegron4e maatregelen behouden hun kracht.

In de inmiddels
vervallen
Derde Uitvoeringsbeschikking
werd bepaald, dat een streekplan voorbereid moet worden
‘door de Vaste Commissie van de Provinciale Planologische

Dienst, maar ieder is het er over eens, dat deze Provinciale

Vaste, Commissies ook zônder een dergelijk voorschrift
aan de voorbereiding van streekplannen kunnen door-
werken en dan ook doorwerken.- –
Zodra voorheen in cle Staatscourant officieel kennis

was gegeven, dat een bepaald streekplan ,,in voorberei-

ding was verklaard”, kon de President van de Rijksdienst

op grond daarvan ,,bezwaar maken” tegen elk werk en
elke maatregel loor wie ookgetroffen, als het maar met
de bodém te maken had en in strijd geacht kon worden
met dit in voorbereiding zijnd streekplan.

Nu deze Derde Uitvoeringsbeschikking vervallen is,

is het derhalve niet meer mogelijk om streekpiannen ,,in

voorbereiding te verklaren” en op grond daarvan ,,be-
zwaar te maken”. Maar ook dit
ls
niet beslissend.

Het merkwaardige is nl., dat deze bevoegdheid om

bezwaar te maken uit anderen hoofde ook reeds bestaat,

zodat het, als men ,,bezraar *il maken”, in het geheel

niet nodig is om streekplannen in. voorbereiding te ver-

klaren of definitief’vast te stellen.

Deze bèvoegdheid om bezwaar te maken tegen alle

mogelijke werken, de bodem betreffende, heeft de President

ni. reeds krachtens het Besluit van 27Augustus 1942, waar-
bij het
Nationale Plan
in voorbereiding werd verklaard.

Dit besluit heeft zijn geldigheid behouden, omdat het

gegeven is krachtens het gehandhaafde Basisbesluit.

Nu staat wel vast, dat er nooit een stuk zal verschijnen,
waarvan men zeggen kan: ,,dit is nu het Natiirnale Plan”.

Het is veel meer, zoals ook de Memorie van Antwoord

aangeeft, een samenstel van – allerlei plannen, streek-

plannen en facetpiannen, welke zoveel mogelijk met

elkander in harmonie moeten worden gebracht. Op deze

wijze zal het Nationale Plan bij stukjes en beetjes worden

opgebouwd. Is derhalve een Provinciale Planologische
Dienst van oordeel, dat een
,

bepaald werk

strijdt met een streekplan aan welks voorbereiding officieus wordt• ge-
werkt, dan heeft deze Dienst slechts de President te
waarschuwen en deze is dan bevoegd om ‘op grond van

strijd met dit uit allerlei onderdelen op te bouwen en

derhalve in voorbèréiding zijnde Nationale Plan elk be-
zwaar te maken, dat hij nodig en gemotiveerd acht.

Met het -maken van bezwaar is, ook volgens het

Verslag van de Rijksdienst over 1946 en 1947, de betekenis

van het in voorbereiding verklaren van een streekplan

ten deze uitgeput. Op blz. 33 wordt ni. niet anders ver-klaard, dan dat een zodanig voorbereidingsbesluit voor

.de President de mogelijkheid opent om ,,bezwaar te
maken tegen voorgenomen werken, ‘voorzover deze in
strijd zijn met het in voorbereiding genomen streekplan”.

Dit klopt ook geheel met wat de Memorie van Antwoord
in § 2 aanvoert om te betogen, dat de facet-streekplannen,

die het zo urgente belang van de drinkwaterwinnin
moeten’dienen, moeten worden goedgekeurd en tot defini-
tieve plannen moeten worden gemaakt.. ,,Bescherming van de waterwingebieden is voor de op-

lossing van dit vraagstuk” (dat der drinkwatervoorziening) –
,,een noodzakelijke voorwaarde”. Welnu, deze ,,bescher-
ming” is er reeds voor de volle 100 pCt. Reeds thans kan
bezwaar worden gemaakt tegen elk. werk, dat de water-winning in welk gebied ook, zou schaden.
Ook wat het in de Memorie van Antwoord genoemde
Walcheren betreft, kan, vooral nu door het officieus voor-
bereide streekplan meer dan voorheen vaststaat wat
moet gebeuren, nu reeds tegen elkwerk, dat met dit plan.
zou strijden, bezwaar worden gemaakt.
De President heeft dan ook,
lotter hrachtena het bij de
be’rjding gehandhaajde Bas isbesluit,
op grond van het in
yoorbereiding zijnd Nationale Plan, nog eind 1948 een
tweetal besluiten doen afdrukken in de Nederlandse Staats-
courant (nd. 222), waarbij tegen bepaalde voorgenomen

werken bezwaar werd gemaakt
1).
Als men dan ook zou
zeggen, dat in de jaren, waarin facet- of streekplannen
geen wettelijke basis zouden hebben, het niet mogelijk

zou zijn om plannen en werken, strijdig met die ptsnnen,
tegen te houden, dan is dit volmaakt onjuist.
Elk
dier

1)
Zie Staatscourant vân 16 November 1948, no 222. Voor eer
aantal andere gevallen zie men blz. 38 en 39 van het Verslag van de
Rijksdienst. .

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

451
II –

werken kan, mede blijkens de praktijk; zonder rechtsgeldig

streekplan, ook nu reeds worden ondervangen, alleen al
wegens strijd met het in voorbereiding zijnde Nationale
Plan.

Daar de Vaste Commissie van de Provinciale Planolo-

gische Dienst in elke provincie zoveel kan voorbereiden

als zij wil, zal niemand haar daarbij een strobreed in de

weg kunnen leggen. Moeten er maatregelen getroffen
worden am bepaalde belangen, betrokken hij een dergelijk

in voorbereiding zijnd plan., te ,,beschermen”, -dan kan

dit, ook blijkens het optreden van de Rijksdienst, te
allen tijde geschieden. –

1-let voorlopige wetsontwerp geeft dan ook essentieel
niet meer recht om bepaalde waterwingebieden, verkave-
lingsprojecten enz.’ te ,,beschermen” dan de Rijksdienst
reeds thans heeft. –

De enige reden, welke officieel wordt genoemd, om een

voorlopige regeling te maken als thans voorgesteld wordt,
vervalt derhalve ten enenmale. De essentiële bevoegdheid,
welke facet- en streekplannen hem kunnen geven,
heeft
de Minister, eventueelde President, reeds, terwijl de voor-

bereiding van die plannen, ‘ook zonder voorlopige wet,
rustig voortgang kan hebben. Dit streekpiannenargument
is derhalve iÇiet ter zake dienende.
Ook is er niet één dringende reden aan te.voeren, waarom
de verschillende thans .nog in voorbereiding verklaard
zijnde streekplannen ineens definitief
Qastgesteld
zouden
moeten worden. Vermeerdering van bevoegdheden voor

de Rijksdienst spruit daaruit niet voort. Eerder zou men
kunnen zeggen, dat de Rijksdienst met opzet jaar in jaar
uit de streekpiannen in voorbereiding, heeft gelaten, want als ze definitief worden, staat vast wat er onder
valt. Zolang een plan nog in.voorbereiding is, kan er meer
in worden gedacht dan wanneer het is vastgesteld. Van-

daar, dat het enige definitief vastgestelde streekplan
tot op heden ook het enige is gebleven. De Rijksdienst
had aan meer definitief vastgestelde streekplannen blijk-
baar geen behoefte. Het zou niet prettig, aandoen als
thans dit punt ineens dringend zou worden, nu de voor-

malige Duitse regeling moet worden gesanctionneerd.

Leiden.

P. G. KNIBBE.

BEHANDELING VAN DUITSE MERKEN

BIJ HET TOEKOMSTIGE VREDESVERDRAG.

In mijn artikel over de behandeling van de Duitse
merken hij het a.s. vredesverdrag in ,,E.-S.B.” van 22

September 1948, hebik voor zover het ons land betreft,
gepleit vo6r teruggave van de Duitse merken met uitzonde-
ring van de volgende vier groepen:

de merken, welke reeds eerder in gebruik waren bij
een Duitse onderneming in ons land, welke laatste in-
tussen door de Nederlandse Regering is verkocht;
de merken, welke reeds eerder in gebruik waren bij een onderneming, en voor welk gebruik thans licentie- is
verleend;
de merken, welke de introductie

van een nieuw Neder-
lands product van dezelfde kwaliteit van het overeen-
komstige Duitse, zouden kunnen ondersteunen;

– d. de merken, welker blokkade het gebruik van een
Nederlands product met een ander, Nederlands merk,
zou kunnen stimuleren.

Intussen is van alle zijden het streven aan de dag ge-
treden West-Duitsland weer een plaats in de rij der vol-
keren in te ruimen. De Marshall-hulp is gericht op het
economisch herstel vooral van West-Europa, en beschouwt

West-Duitsland terecht als een onafscheidelijk deel daar-
van. Deze hulp tracht het doel o.a. door stimulering van
de Westduitse uitvoer te bereiken. De bezettende geallieer-
den zijn er op uit om West-Duitsland, in staat te brengen
çle voor zijn bevolking noodzakelijke invoer met de

vruchten van zijn eigen arbeid te betalen. De wederopbouw

van het economisch apparaat heeft op een voortreffelijke

wijze voortgang gemaakt. Men komt tot het inzicht,

dat -West-Duitsland, wil het de aangerichte schade zo

veel mogelijk goedmaken, daartoe ook in staat moet
worden gesteld. Verschillende landen hebben zich bereid

verklaard âanmeldingen van nieuwe merken uit West-
Duitsland aan
t
te nemen.

Ook schijnt thans, vijf jaren na de oorlog, de vrees over-

dreven, dat het bezit van zijn merken Duitsland een groter
voorsprong in de herovering van zijn markten zou ver-

lenen dan wel gewenst ware. Tenslotte kan een merk zich
slechts dank zij kwaliteit blijvend een markt veroveren;
uiteindelijk komt het op het artikel .zelf aan, en voor
kwaliteitsartikelen kan ieder producerend land zorgen,

terwijl een oud, bekend, merk voor een nieuw artikel

zijn markt’ toch verliezenzal, indien blijkt, dat dit nieuwe

artikel niet volkomen identiek is mét het oorspronkelijke.

Merken behoren bovendien bij kwaliteitsproducten en,
hoe meer de export van een land van massa- op kwali-

teitsproducten overgaat, des te eerder kunnen de indivi-
duele producenten naast elkaar tot hun recht komen.

Al deze feiten hebben er toe geleid, dat men zich thans
uit verschillende overwegingen moet afvragen,, of het niet
juist zou zijn om hij de toepassing van de bepaling van
art. 6, aan het slot van de besluiten der Parijse 1-lerstel-
conferentie van 14 Januari 1946, waardoor ook de merken

als Duits activum de jure nôg steeds worden beheerst,

althans voor deze vermogensbestanddèlen een uitzondering
te maken. –

Van deze kentering is de, reeds in-het hogeraangehaalde
artikel in dit tijdschrift gesignaleerde, en op het congres
van Quebec in 1949 voortgezette, wijziging van de be-
oordeling van het lot van de Duitse merken door

de Inter-
nationale Kamer van Koophandel een bewijs. Was in het

advies van Februari 1948 nog voprgesteld de -Duitse
merken te doen bevriezen, in het advies van Juni 1948

van deze Kamer werd reeds aanbevolen de Duitse merken
aan haar vr6egere eigenaren terug te geven, onder macht-

nerning uiteraard van de landelijke bepalingen en vOor

zover daarover niet reeds was beschikt. 1-let nieuwe advies,
dat van Juni 1949, maakt een onderscheid tussen notoire

en niet-notoire merken. Aanbevolen wordt de laatste
groep zonder meer aan ‘de vroegere eigenaren t’rug te
geven. Voor de notoire merken wordt-dê teruggave

evëiieens wenselijk geacht, doch wordt hierbij gezegd,
dat dit in overeenstemming met de landelijke wetgeving dient te geschieden. De teruggavmag geen afbreuk doen
aan, de rechten van niet-Duitse onderdanen, die de ‘eigen-
lijke eigenaren van het merk zijn of die een firma contro..
leren, op wier naam het merk is ingeschreven. Verder kai
van teruggave geen sprake’zijn, indien er over het merk
reeds is beschikt. Uit dëze beide laatste adviezen is derhalve
de gedachte aan het bevriezen verbannen. De teruggave wordt er als hoofdregel in vooropgesteld.

Ook in ons land zal’ ongetwijfeld een mildere behande-
ling van de Duitse merken ‘zich• moeten baanbreken.
Vdlgens berichten in de dagbladen (bijv. De Nieuwe
Courant van 25 Maart 1950) heeft de Minister van Econo-
mische Zaken van Nederland nog onlangs medege-
deeld, dat de uitbreiding en verdieping van de economi-

he betrekkingen tussen ons land en Duitsland een van de
ernstigste zorgen
van de Nederlandse Regering zijn. Bij die
gelegenheid sprak de Minister in zijn onderhoud geruchten

tegen, als zou de Nederlandse Regering geen voorstand-
ster zijn van de gelijkgerechtigde opneming van Duits-
land in de organisaties, welke streven naar Europese
economische eenheid. Nederland wenst, aldus de Minister,
deze toetreding zônder voorbehoud. –

In deze gedachtengang past niet langer de toch al
aanvechtbare, door schrijver dezes aangetroffen, veronder-stelling, dat het zo lang mogelijk vasthouden van de Duitse
merken een opvoedende werkin’g zou hebben; het zou de

452

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Juni 1950

Duitsers er immers voortaan van weerhouden om in

andere landen binnen te rukken, omdat zij niet alles weer

medé naar huis zouden kunnen nemen c.q. hun kostbaar

merkenbezit zouden moeten achterlaten. Te bedenken

valt ook, dat de rechten, welke de Staat bij invoer van
Duitse merkartikelen heeft, tenslotte voor het

grootste

gedeelte door de eigen onderdanen moeten worden betaald.

In de economische en politieke ontwikkeling van het

laatste anderhalf jaar verdient dan ook de herziening van

het programma voor Nederland, zoals dit in mijn vorige

opstel werd aangegeven, alleszins aanbeveling. Nu de

mogelijkheid op directe betaling van oorlogsschade vrijwel

illusoir is gebleken en aan de andere kant gemeenschappe-
lijke belangen van nog hoger orde, waarin de Westduitsers

moeten worden betrokken, op het spel staan, is het nood-

zakelijk het tot dusver ingenomen standpunt t.a.v. de in

beslag genomen Duitse merken te herzien.
Het is nu in de eerste plaats de vraag, of de teruggave

van de merken met art. 6 van het slot van de besluiten der

Parijse Herstelconferentie van 14 Januari 1946 in strijd
zou zijn. Deze bepaling legt immers aan elk der onder-
tekenende staten de plicht op, de vijandige Duitse activa,

welke zich op zijn territoir bevinden, in beslag te nemen
4

en daarmede aldus te handelen, dat zij niet meer in.
Duits eigendom of onder Duitse contrôle kunnen terug-

keren.

De oorzaak van de op het gebied van de voormalige

Duitse merken ontstane verwarring is m.i. mede te zoeken

in het feit, dat men hij de verklaring en tenuitvoerlegging

van bovengenoemde bepaling, resp. bij de uitbuiting van
het buitenlandse Duitse bezit, reeds spoedig tot de erken-
ning is gekomen, dat er tussen octrooien en merken een
principieel verschil bestaat, hoewel beide juridisch als

vermogensbestanddelen worden beschouwd. Een octrooi
gaat in de eerste plaats de producent aan. Het is een ver-

mogensbestanddeel, dat door een andere dan de oorspronke-

lijke gebruiker kan worden uitgebuit, daar men, als eigenaar
ervan, ook kennis draagt van de nieuwe werkwijze, van

het nieuwe voortbrengsel, resp. van de nieuwe verbetering, welke het inhoudt. De ex-Duitse octrooien moeten dan ook

terecht voor hun voormalige eigenaren als verloren worden

beschouwd.

Merken dragen echter een ander karakter. Het merk
spreekt vooral tot de consument en biedt hem een bepaalde
garantie. Merken zijn het resultaat van jarenlange relame,

introductie en gelijkblijvende kwaliteit. Zij kunnen, als

zij bij goede artikelen behoren, niet eenvoudigweg door
andere worden vervangen. Met name is zulks niet het geval
bij artikelen, welker kwaliteit pas na herhaald of lang-
durig gebruik ‘ordt bevestigd. Bijzonder .inhaerent aan
het artikel is de als merk dienende firmanaam, waarvan
de bescherming niet eens op inschrijving, doch op feitelijk
gebruik berust: Ook de handelsnaam wordt als vermogens-

bestanddeel beschouwd en in art. 1 sub 8 van het Besluit
Vijandelijk Vermogen zelfs uitdrukkelijk als voorbeeld

genoemd. Terwijl een
octrooi
als nieuwe werkwijze of

nieuw voortbrengsel zelfstandig kan worden overgedragen,
is, hoewel men juridisch een streven naar het losmaken
van het merk van het bedrijf heeft kunnen opmerken,

een afscheiding van het merk van het artikel zelve toch
niet mogelijk. Dit kan niet worden ontkend, zelfs niet al
schijnt de in sommige landen wel eens plaats gehad
hebbende uitverkoop vanof het venten met Duitse merken

met deze opvatting in strijd.
In vele gevallen bevond zich een Duits filiaal in het
buitenland, dat in beslag genomen is en door de buitenlhndse

mogendheid verkocht- of verpacht werd. Vaak betrof het
hier echter slechts een magazijn, een ,,Auslieferungslager”,
ten doel hebbende de afnemers snel te bedienen. Dan

weer
1
was het een montagebedrijf; ook weleens – op

chemisch en pharmaceutisch gebied, bijv. in de parfumerie-
branche – een bedrijf, waarin weliswaar, onbelangrijke,
mechanische meng- en andere processen plaatsvinden,

doch de eigenlijke samenstelling van deze groiidstoffen

volgens bepaalde recepten – de kern van het productie-

proces – in het stamhuis in Duitsland plaatsvindt. Men

zal mleten toegeven, dat in al zulke gevallen de eigenlijke

productie van het artikel met het merk

aan’ het stamhuis
in Duitsland is voorbehouden gebleven.

– Het kan niet worden ontkend, dat de eigendom van het

merk – in tegenstelling tot het octrooi – niet los van de
productie van het artikel kan worden gedacht. Daardoor

ontstaat twijfel omtrent de mogelijkheid van het beschikt

ken over het merk, indien dit daardoor los van de productie

van het artikel komt te staan. Dat deze twijfel meer ver-

breid is dan men wellicht vermoedt, wordt bijv. bewezen
door het bericht, volgens hetwelk het Beheersinstituut in

België, Zweden en Denemarken aan firma’s, die eau de

cologne-merken hadden verworven, de plicht zou hebben

opgelegd haar product uit originele essences van de,Duitse

fabrieken te bereiden. Dit voorbeeld herinnert aan een

vonnis van een Noord-Amerikaanse rechter in 1926,

krachtens hetwelk de Amerikaanse verwerver van het merk

4711 dit merk niettemin niet mocht gebruiken, aangezien

het oorspronkelijke recept rvan hem niet bekend was,

hoewel het filiaal in Amerika mede door hem was ver-
worven.

Doch in verband met het juridisch erkende vermogens-

rechtelijk karakter van het merk staat een teruggave van

de Duitse merken aan het hogerbedoelde beginsel van de
Parijse Herstelconferentie vooralsnog in de weg. Indien

men op politiek-economische en praktische gronden voor

teruggave in het algemeen van de Duitse merken pleit,

dan zou dus de -bewuste bepaling van de Parijse 1-lerstel-
c6nferentie (en van het Besluit Vijandelijk Vermogen) op
grond van het bovenstaande gewijzigd dienen te worden.

Daarbij zou de onderscheiding in de merken, zoals de Inter-

nationale Kamer voor Koophandel deze heeft gemaakt,
nl. in notoire en niet-notoire, voor een andere verdeling

moeten .plaatmaken. Immers, het lijkt mij weinig princi-
pieel om de behandelingswijze van de Duitse merken van

hun al of niet notoire karakter te laten afhangen. Het
komt mij echter wèl principiëel – immers in overeen-

stemming met het kenmerk van de gebondenheid van het

merk aan de productie – voor, indien men een onderscheid
zou maken tussen die merken, welke deel uitmaken van
zich in het buitenland bevindende productiebedrijven,
waarin het betreffende artikel onder toepassing van in-
haerente methoden en/of kernrecepten werd/wordt ge-
produceerd – en alle andere merken. Bovendien -ligt deze
grens vast of is althans te bepalen, hetgeen. van de grens
tussen notoire, en niet-notoire merken niet te zeggen
valt; hier is te veel afhankelijkheid van het belanghebbende

individu, of zelfs van geïnteresseerde staten.
Dan zou dus de in de praktijk tot niet te veel moeilijk-

heden aanleiding gevende beslissing kunnen luiden:
alle’merken worden aan de Duitsers teruggegeven, behalve:
die, waarover i’eeds door de Overheid van het be-
treffende land is beschikt;

die, welke behoren bij een zich. in het buitenland
bevindênd productiebedrijf, waarin het artikel inderdaad,
ook, volgens de productiemethode (recept) en in de kwali-
teit, waaraan het merk zijn naam resp. zijn eigenschappen
te danken heeft, werd/wordt geproduceerd.
Deze uitzonderingen sluiten- voor zover

het ons land
betreft, in hèt algemeen aan bij de groepen a en b, voor
welker behoud voor ons land in mijn in de aanhef genoemd
artikel in dit tijdschrift reeds werd gepleit.

Jammer is uiteraard, dat in verschillende geallieerde
landen hij de beschikking over de merken een-allesbehalve
voorzichtige politiek is gevolgd. Daardoor is het zelfs

kunnen voorkomen, dat geneesmiddelen van-de nieuwe
geallieerde producent doch onder het oude Duitse merk,
thans voor andere doeleinden dienend, aan patiënten de
dood brachten. Uitwassen van- die aard, een gevolg van
kQrtzichtige – en onverantwoordelijke merkenpolitiek,

7 Juni 1950

‘ECOOMÏSCH-STATISTISCHÉ’ BERICHTEN

453

schaden consument en producent. 1-let lijkt mij niettemin

te ver te gaan, indien men, in de onder a bedoelde gevallen,

ook al is het merk niet aan een buitenlands productie-
bedrijf gekoppeld, de verwerving dbor derden ongedaan
zou maken. Wèl lijkt het juist, om in zulke ge-

vallen, ter bescherming van de consument, op het

voetspoor van de hoger aangehaalde uitspraak van

een Noord-amerikaanse rechter, de
producentte
dwin-

gen aan te geven, dat het door hem geprodu-
ceerde artikel niet met het Duitse identiek is. Bij

de onder b’ bedoelde gevallen zou zulk een verwijzing,
zoals vanzelf spreekt, niet vereist zijn en komt het verlies

terecht volledig voor rekening van de vroeger uitsluitende
Duitse eigenaar, wiens land de oorlog verloor. Het zou te

wensen zijn, dat in elk geval de tot
ckusver
door enige

-landen gevolgde destructieve politiek op het gebied der

beschikking over de Duitse merken onmiddellijk stop-

gezet wordt, opdat de verwarring niet nog groter worde

dan zij reeds is. In het bijzonder in de chemische industrie

is een snelle teruggave vân de Duitse merken, en, indien
zulks niet mogelijk is, althans het ophouden van het

nemen van nieuwe ‘maatregelen daartegen, bepaald ge:.
wenst. –

Men ontveinze zich niet, dat door het wachten op een
internationale definitieve regeling van de onderwerpelijke
materie veel kostbare tijd zou verstrijken. In afwachting
van zulk een regeling zouden belanghebbenden met
voorlopige afspraken van afzonderlijke staten reeds gebaat
zijn.

Sehevenli1gen.

– Dr C. SCHOUTEN.

DE MEXICAANSE PETROLEUMINDUSTRIE

IN STAATSBEZIT OVERGEGAAN.

Een internationaal petroleumconilict ten dele opgelost.

In ,,EcQnomisc-Statistische Berichten” van 21 Januari 1942 hebben wij een beschouwing kunnen wijden aan de
totstandkoming ener overeenkomst tussen de Verenigde

Staten van Noord-Amerika en Mexico inzake de verlening
ener schadeloosstelling aan de petroleummaatschappijen,
wier bezit in het jaar 1938 was onteigend.
Reeds in November 1940 leek het er ôp, alsof partijen
met elkaar tot overeenstemming waren gekomen, maar het

moest daarna nog een vol jaâr duren, voordat een definitief
accoord kon worden getroffen. Beide partijen hadden

daarvoor een concessie gedaan.
– De Verenigde Staten hadden’ “.’erdere credieten toege-
zegd.voor de stabilisering van de.peso, terwijl de aankopen
van zilver werden gegarandeerd. Van haar kant zou de
Mxicaanse Regering verschillende personen van het
Cardenas-regiem uit hun ambt ontheffen; die geen
persona grata waren in de petroleumwereld. –
Verder konden wij er in dit artikel aan herinneren,
dat de positie der petroleummaatschappijen was ver-
zwakt, omdat enkele kleinere maatschappijen genoegen

hadden genomen met de aan haar toegekend% bedragen,
welke inmiddels zelfs reeds waren geïncasseerd, terwijl
men vdrder geneigd bleek te zijn, nieuw’e petî’oleum-
concessies te accepteren op de door Mexico gestelde voor-
waarden.
Wij zijn thans 8 jaren verder en het loont daarom alles-
zins de moeite om de vraag onder de ogen te zien, hoe
zich de,verhoudingen tussen ‘de beide genoemde landen
in deze tijd ontwikkeld hebben, om ria te gaan, welke
resultaten de Mexicaanse petroleumindustrie ondër het
nieuwe beheer behaald heeft en of Mexico inmiddels
ook met de Engels-Nederlandse petroleumbelangen en meer of minder bevredigende schikking heeft weten te
bewerkstelligen.

Het jaar 1949.

,

Het jaar 1949 is voor Mexico een belangrijk jaar geweet.

In verschillende publicaties van de laatste tijd heeft men

laten uitkomen, dat de economische situatie van dit
land een grote verbetering heeft ondergaan, nadat de

nieuwe koers van de Mexicaanse peso in Juni 1949 was
vastgesteld op 8,65 peso voor de dollar in plaats van 4,85

peso. Ten aanzien van de petroleurnindustrie vernemen

wij, dat voor de uitbreiding dezer industrie, een onderdeel

van het project voor economische ontwikkeling, grote

plannen bestaan, indien het benodigde buitenlandse
kapitaal kan worden aangetrokken.

Zeer gunstig is bijv. het oordeel van Lewr B. Clark,

Amerikaans handelsattaché te Mexico-City. Hij spreekt
over evenwichtige verhoudingen in het zakenleven, over
het vertrouwen van het publiek in de gang van zaken en
over de gunstige invloed van de gestabiliseerde munt:

Ook in verband hiermede bestaat er o.i. alle aanleiding

om wat dieper op de feiten in te gaan, al zullen wij daarbij

aan de petroleumsector de meeste aandacht besteden.

Onteigeningsbesluit.

De exploitatie van de mijnen en van de petroleum-
velden in Mexico was vroeger voornamelijk in handen van buitenlandse maatschappijen, welke, werden aangetrokken

door de lage lonen. De revolutie van 1910, welke aan liet
langjarig bewind van Porfirio Diaz een einde maakte,
alsmede de feitelijke onteigening in 1938, hebben hierin
een wijziging gebracht. –

Over clie feitelijke onteigening (de daarop. betrekking

hebbende wet is, van een vroegere datum) is sindsdien
zeer veel gechreven, maar wij willen slechts melding

maken van het artikel van Prof. Jesus Suva llerzog:
,,Mexico and the Oil Companies” in ,,Annals of Collective
Economy”, Geneva (Jan/April 1939).
Zeventien Amerikaanse en Engelse maatschappijen
werden door het besluit van President Cardénas, dat in
het jaar 1938 werd genomen, getroffen.

Men mene echter niet, dat door hem een revolutionnaire
periode werd ingeluid. Drie zijoer voorgangers, Plutarco
Elias Calles, Francisco 1. Madero en Alvara Obregon
hebben de sociale revolutie in Mexico een feit doen worden

en hebben ingrijpende verand’eringen teweeggebracht
in de sociale, ecpnomische en politieke omstandigheden

van het land. Zij genoten de steun van de vakbeweging.
Wij ontlenen deze bijzonderheden aan een hoekjevan
J. H. Retinger (1926) over Morones of Meicico, de leider
bij uitnemendheid van,de Mexicaanse vakbeweging, die
later verschillende ministerportefeuilles heeft’ beheerd.
Ook de genoemde schrijver vestigt er de aandacht op,
hoezeer Mexico te kampen heeft met gebrek aan kapitaal,
dat voor een land met 15 millioen inwoners nog veel en
veel moeilijker te overwinnen Js dan voor de, Sowjet-
Unie het geval is-geweest.

In 1950 wacht – zoals wij gezieb hebben – dè hoogst
noodzakelijke uitbreiding der petroleumindustrie op het
aantrekken van buitenlands kapitaal.

Scherpe reacties.

De onteigening van het bezit der zeventien l)etrOleum-
maatschappijen heeft zeer scherpe reacties uitgelokt, al
bleven militaire maatregelen, achterwege.
Engeland verbrak de diplomatieke betrekkingen met
Mexico en Amerilca staakte plotseling de aankoop van
zilver. .

Toen echter de oorlog uitbrak tussen Duitsland en
Engeland in bondgenootschap met Frankrijk, werden de
omstandigheden voor Mexico z6 gunstig, dat het een uit
spraak kon uitlokken van zi.in
grotebuurman, dat men-
het onteïgeningsbesluit zou erkennen, mits er een behoor-
lijke schadevergoeding zou worden betaald.

Amerika vroeg $ 400 mln, terwijl, Mexico 50 mln pesos
alleszins voldoende achtte. Cardenas kwam numet ‘een
tussenoplossing: ‘al w’at Mexico ,njet zelf
,
nodig had van de in het land gewonnen olieproducten, zoa gedurende tien

y

454

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Juni 1950

jaar. als schadevergoeding worden geleverd. Net
wat de

oliemaatschappijen wensten, olie en geen geld.

Maar daarmee was men niet klaar. Mexico produceerde

wel olie, maar niemand wou ze kopen. Geen tankers waren
voor vervoer beschikbaar, daar had de Shell voor gezorgd.

Het gevolg was, dat Mexico tegen zijn zin gedwongen
werd met Duitsland te gaan onderhandelen over levering

van materiaal en over verkoop van olie.

Uit alles bleek, dat Cardenas niet de man was om. de
onderhandelingen tot een goed einde te kunnen voeren.

,De houding der petroleummaatschappijen was en bleef

bepaald vijandig. Niemand, die in het bedrijf thuis was
t

mocht achterblijven. Aan het Mexicaanse personeel

werden beter betaalde baantjes in de Verenigde Staten

aangeboden.

Contracten, adressen, facturen, plannen, chemische

formules en het daarbij behorende ,,know how” (de.

juiste toepassing ervan), loonlijsten en acten werden

verbrand of meegenomen.

Reeds tijdens het conflict hadden de petroleummaat-

schappijen haar goudreserves uit de Mexicaanse banken
teruggetrokken en na de nationalisatie der bedrijven

wist de internationale valutamarkt de peso tot op 45 pCt

van zijn waarde te drukken. De uitvoer van petroleum

en petroleumproducten, vermeldt een Duits schrijver,

werd jaren achtereen ,,fast unmöglich” gemaakt. Ge-

‘wichtige ,,Pröduktionsgeheimnisse” werden niet over-

gedrigen, geschoolde krachten keerden Mexico de rug toe’

en de leveringen van dringend noodzakelijke machines

en van onmisbare onderdelen werden stopgezet.,

Maar in het jaar 1941′ wist President Avila Camacho
toch te bereiken wat zijn voorganger niet had weten te’

bewerkstelligen, t.w. de erkenning door de Amerikaanse

Regering ‘van het onteigeningsbesluit. Daartegenover

nam Mexico op zich een schadeloosstelling, groot 23.995.991

dollars te betalen aan de Amérikaanse petroleummaat-
schappijen, die tot het jaar 1938 in Mexico hadden

gewerkt
1).

In de ioop van hel jaar 1947 was het laatste deel van dit

geweldige bedrag betaald.
Een jaar eerder waren de onderhandelingen met de

Engelse en de Nederlandse oliemaatschappijen en met
name met de machtige ,,Mexican Eagle” hervat, welke in
Augustus 1947 eindelijk konden worden afgesloten.

In hét Amerikaans-Ehgelse tijdschrift ,,The Petroleum
Times” van 13 September en vai 11 October 1947 zijn
hieromtrent zeer uitvoerige mededelingen gedaan, ook aan

de hand van officiële, hierop betrekking hebbende, docu-
menten. Reeds zijn inmiddels twee jaartermijnen betaald.

Sombere vooruitzichten.

De vraag, welke thans om beantwoording vraagt, is
niet zo zeer of en hoe de staatsexploitatie der petroleum-velden zich tot dusverre heeft.weten te handhaven, maar

vooral of zij dit zal kunnen blijven doen en of zij het
hoofd zal kunnen blijven bieden aan de moeilijkhedén,
welke Mexico op dit gebied op zijn weg ontmoet.
Wat zijn daaromtrent de opvattingen van deskundige
waarnemers? Die naam verdienen ongetwijfeld O.B.

Irizarry,, uitgever van een Spaans-Engels petroleum-
tijdschrift, en Wayne Rives, ‘advertentiechef van ,,The
011 and Gas Journai”, die in de loop van het jaar 1946
een bezoék hebben gebracht aan de voornaamste Mexi-
• caanse oliecentra.
Aan in het genoemde tijdschrift van 2 en 9 November

1946 opgenomen’ beschouwingen ontlenen wij, ‘dat de
‘moeilijkheden waarmede men te kampen heeft, in feite
al dateren van vÔÔr 1938. Ze zijn’verscherpt door de ont-eigeningsbesluiten, door de oorlog en door de Mexicaanse

industrialisatieplannen.

1)
Geradpleegde litei
:
atuur: Dr W. G. N. van der Sleen, Mexico,
1949; Egon E. Kisch, Ontdekkingen in Mexico, 1948; Dr J. Tam-
‘pica, Ein Volk ringt um sein Petroleum, Juni
1949.

De Mexicaans’e ingenieurs en arbeiders hebben sinds

dat jaar onder.
. zeer moeilijke omstandigheden moeten

werken en hebben desoiidanks krnige prestaties geleverd.

In de eerste plaats leverde al dadelijk het arbeidspro-
bleem zeer grote moeilijkheden op. Verder liet de kwali-

teit van het in gebruik zijnde materiaal alles te wensen
over. Toen het aan de buitenlandse maatschappijen

duidelijkwerd, voor en omstreeks 1938, dat de onteigening

vroeg of laat een feit zou worden, hebben zij de vernieu-

wingen van het inateriaal zcveel mogelijk uitgesteld.
Na 1938 moesten ze achterwege blijven, omdat men er

eenvoudig het geld niet vooi had en de prijzen der petro-

leumproducten lange tijd niet verhoogd mochten worden.
Voorts vormde het transportprobleèm een grote handi-

cap.

,
Dat onder zulke benauwende omstandigheden de raffi- –
nagecapaciteit toch nog kon worden verhoogd van 40.000

vaten per dag tot 153.800 vaten door vergroting en ver-
betering van 5 van de 6 bestaande raffinaderijen, dwingt

bewondering af. Ook het buisleidingensysteem heeft men

in aanzienlijke mate weten te verbeteren.

Toch ondervindt men te dezen aanzien zeer grote moei-
lijkheden, zowel bij het onderhoud als bij de noodzâkelijke

vernieuwiigen, wegens gebrek aan materiaal, wegens de

hoge sociale lasten, wegens gebrek aan medewerking van

de zijde van Amenikanse leveranciers, die het besluit

inzake çle onteigening blijven veroordelen, wegens ont-

wrichting ten gevolge van de tweede wereldoorlog, de

onmogelijkheid om tot prijsverhoging over te gaan ,,in

the face of rising costs” en wegens nog altijd bestaande

transportmoeilijkheden en dit alles bij een gestegen
petroleumbehoefte in het eigen land met niet minder dan

45 pCt.
Een wel zê’er trieste samenvatting, naar men ziet,

welke de schrijvers doet concluderen, dat Mexico een

critiek moment tegemoet gaat in de 8j jaar oude geschiede-

nis der staatsexploitatie.

Samenwerking is nodig.

De heer Lew B. Clark, die wij al eerder genoemd hebben;

maakt in zijn liandelsoverzicht betreffende het jaar 1949
genei’lei gewag zan bestaande moeilijkheden, doch vol-
staat ermede zijn lezers mede te deleii, dat de petroleum-
productie in het afgelopen jaar geen uitbreiding heeft

ondergaan, dat er 160 putten zijn geboord (tegen 80 in
1948), dank zij Amerikaanse hulp, en dat de petroleum-
uitvoer belangrijk minder heeft opgebracht dan over
1948 ten gevolge van prijsdalingen (verschil $ 8 mln),
zodat de in te voeren diurdere oliën niet uit de export

betaald konden worden.
Hetbinnenlandse verbruik nam opnieuw toe en maâkte

de uitbreiding der productie steeds meer urgent. Vei’der
onderging de gasproductie in de buurt van Monterrey een

belangrijke uitbreiding, aan de raffinaderij bij Salamanca
werd met grote kracht gewerkt en er kwamen weer nieuwe
buisleidingen gereed. Economische Voorlichting laat
daarentegen in het nummer van 13 Januari 1950 duidelijk

uitkomen, ‘dat U. een vlotte samenwerking tussen de
Verenigde’ Staten en Mexico de olie-industrie in Mexico
zeer ten goede. zou komen. Zij wijst er tevens op, dat de

regeringen van de twee landen hiervan terdege overtuigd
zijn en het ook van harte begeren, doch dat er bijna on-
overkomelijke moeilijkheden te overwinnen zijn.
Zo is in de eerste plaats de huidige Regering Aleman in
Mexico gebonden aan de grondwet, die zich verzet tegen

het uitgeven van aardolieconcessies, waarbij rechten op
de bodem en op de minerale rijkdommen zouden worden
afgestaan aan buitenlandse maatschappijen. Een voorstel
tot wijziging daarvan zou verder weinig of geen kans op
succes hebben. De redenen daarvoor liggen vöor de hand.
In de eersté plaats zouzulk een voorstél op sterk verzet
stuiten bij de in de petroleumindustrie werkzame arbeiders
met hun zeer gunstige arbeidsvoorwaarden, en in de

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

455

tweede plaats zou hét Cardenas, die het onteigeningsbesluit

tot uitvoering heeft gebracht, de wind in de zeilen blazen.

Men zal het dus wel blijven zoeken in de richting van de

toelating van buitenlands kapitaal onder zodanige voor-
waarden, dat het nationale gevoel der Mexicanen zoveel
rnoelijk wordt ontzien. –

Men mbet hierbij echter wel in het oog houden, dat ,,de

Mexinaanse petroleumarbeiders reeds in hun in 1948 te

Tampico gehouden Congres alarm hebben geslagen en een

eenheidsfront hebben gevormd van alle petroleurnai’]eiders

uit de Midden- en Zuid-Amerikaanse landen tegen de

grote Engels-Amerikaanse trusts, die heden ten dage bij
hun oorlogsvoorbereidingen een nieuwe aanval voor-
bereiden op de petroleumreserves der gane wereld”
(Dr J. Tampica, t.a.p.).

Het is wel een zeer gevaarlijke impasse, waarin Mexico
zich blijkt te bevinden, waaruit de beide regeringen het
land niet kunnen bevrijden. De oplössing çler bestaande

moeilijkheden zal alleen een feit kunnen worden, als
kapitaal en arbeid elkaar zullen weten te vinden.
Dat is de tragiek der huidige situatie!
Daarom baathet niet veel om uit te spreken, dat Ame-

rika geneigd zal zijn water in de wijn te doen en dat, indien
dan Mexico tegelijkertijd begrip toont te hebben voor het
feit, dat de politiek van goede nabuurschap niet uitsluitend
van één kant kan komen, een uitweg uit de huidige im-

passe – en dat wel op korte termijn— niet uitgesloten is.

Uiteraard kunnen wij het er mede eens zijn,’dat, wanneer
dit probleem ,tot een oplossing zou worden gebracht en
de Mexicaanse petroleumindustrie zich weer aanzienlijk
zou kunnen uitbreiden, dan een essentiële bijdrage zou
zijn geleverd voor een verder economisch herstel van
Mexico.

Het probleem ligt echter dieper en de vraag blijft slechts,
welke de houding zal zijn van de beide machten achter
de troon!

Haarlem.

F. S. NOORDHOFF.

LONDON LETTER.

Meteorologically speaking, the cold dull dreary days
have gone, and it is beautiful .sunshine with cloudless skies. And that is symbolic of the country. During the

past month, controls have been swept away andconsumers’
preference is back again. Or at least that is how it feels.
The ordinary man in the street is hardly thrffled because
steel rationing has gone, with the exception – an impor-
tant one – of tin plate and sheet. Both sides of the in-
dustry have been pressing for this relief, and with steel
output reaching new records at frequent intervals’, a
greater flexibility could be introduced. Buyers will now
be able to order the type of steel required, rather than
try to make do with the type allocated. The result of this
ohange may be not very great on the ordinary citizen, but
on the steel users it will be considerable. Under the present
arrangements, the steel industry has to be nationalised
– there is, of course, always the chance that an amending
Bill will be introduced postponing the evil day. And – ask
industrialists hopefully – why should the Government
relax a control when it means to take over the industry
as a whole? Certain difficult problems (the export of steel
is one), call for a close co-operation between the Steel
Federation, the industry’s trade association, and the
Government. Why should this co-operation not continue
indefinitely? Why not? The Federation is quite willing;
it has urged this course on the Government many tirnes.
But the Government is corn mitted politically and a revers al
of policy is especially hard in this field.
A changeis not altogether impossible. The Minister of
Food has been very willing to make changes One of hal
earliest acts was to sack a large proportion of his staff.

iie followed up by changing the ,,points” system and

later by abolishing it altogether. This ,,points” system is

interesting for it affored a choice in the purchase of foods.
Each period of four weeks, a numher of ,,points” was

given to each person, and ceitain goods *ere given a
points value. As commodities became scarce their points

“,a1ue increased; as the general situation altered, the number of points given varied, and as goods became

more available or hung fire, they were released from the
scheme. At one time, the range of groceries covered was
very wide; oatmeal, beans, tinned fish, canned meat,

condensed milk, syrup iscuits, dried fruit and tinned
fruit; these were some of the items. The system was a
flexible one: either you had this or that but not both,
o’ if you were able to afford both, you had to forgô some-

• thing else. Academically, it was interesting, for in order to
buy, say a pound of biscuits you had to pay botli money
and points. In fact, points took on the appearance of

‘money – paper-money – and many terrns relatin to

money were used in speaking of points. One saved points,

afforded them, spent them, and the knowing ones, tried
to, maximise the satisfaction to be obtained by buying

and storing when the commodities were ,,cheap” against
the time wben they would be scarce and dear. There was
a clergyman whom 1 met many yearsago, who avowed
that, in a depression, we should receive part of our wages,

salaries; or, in his case, stipend in money which would be
similar to p,oints. It would, according to his version, be
valid only for a limited period, and these who did not
iseit by the given date, lost it. He said that points were
a method of restricting purchases, and that temporary-
.money would be the reverse, namely stimulating sales.
Be that as it may, the groceries point system has gone,

and with it the counting of vast amounts of scraps of paper
and calculations annoying alike to shop-keepers and
housewives.

Yes, the politicians can change their mind. At the
time of the general èlection Mr Churchill said that petrol
could be de-rationed. This, so his opponents said was
irresponsible.’ And last week, rationing was scrapped.
The American oil companies agreed to sell oil for sterling,
which was to be used to buy British gdods. Now, those
who have a perpqtually jaundiced outlook on life, point
out that the oi m
l copanies stipulated’ that rationing should
be aholished. This, they said – can ‘t you hear them
say it? – is interference.with our way of life. Well, very

few of the two million-odd car owners 0f the 625,000 motor cycle owners complained very audibly at Wliitsun. Besides,
the abolition of petrol restrictions in Australia probably
helped the waverrs to come to the decision.

Even bulk buying is not so highly favoured as it was.
The Minister of Food has found that Government buying of tea is not the best way to guarantee either the quantity
,or quality, and he is examining the possibilities of
returning the trade to private hands.

With this experience so fresh in mmd, it has not taken-
some commentators long to’ forecast the early suspension
of other forms of rationing. Soap is the favourite, meat is
being tipped by many. Margarine seems to be less ardently
desired and is me.ntioned as a possible. Other hörses in
•the abolition stakes are the outsiders, bacon, and butter.
And when you have savoured the releases, actual and
hoped for, it certainly seems to be a case of ,,oh what a
beautiful morning”. Mr Francis Williams, who at one
time was public relations officer to Mr Attlee wrote only
yesterday that the changes were due to ,,sufficient, all-
round improvement in our economic position”. Well,

there have been undoubted irnprovements. But is that
all? Some cynics will teil you that a general election is
not far away, but this school of thought is not unanimous
in finding the significance of this prospect. Some say that
the electorate is being ,,bribed”, to vote for the present
administration, while others suggest that the Labour,


456

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Juni 1950

Party is stealing the Tory thunder —,what will the Tories

be able to grumbie at, they ask.

These explanations overlook thesimple principle that

the abolition of one control makes the suspension of the

next much easier. Moreover, they do not consider the rise

in prices generally which makes rationing by the purse
more and more universal. This form of rationing used to

cail forth howis, but experience is demonstrating that we
live in a world of soarcity. No longer can the pe9ple look
upon their ration as a divine right – a sort of ,,divine

right of kings” in reverse. But in its place is the right

to choose:
The extension of consumers choice is, having a deep

effect on business; more and more chairman of companies
are telling the tale of increased turnover and lower profits.
The Treasury reckons that it will get an additional £ 25

millions in tax from incrçased petrol sales. As the tax
equal the untaxed price of petrol, consumers will find

another £ 50 millions for that commodity alone. Increased

wear on tyres and moving parts, will take more, and the

estimate of £100 millions extra expcndiliire on motoring

seems feasible Yet it will have to come from somewhere:
Motorists will have to choose between their present pattern

ofexpenditure and the new possibilities. Thus the jubilatiori

of one section of .the community will be at the expense

of another. It is not such a beautiful morning after all.

This is no idie imaginaton. –

In a bankruptcy court this week, a trawler owner

said that ho hoped that the lifting of conti’ols (price

controls) might be a ,,turning point in the industry, but

instead it
is
practically ruining it”. Perhaps, this new
freedom is only ‘a training for’industrialists to experiencn
at home the passing of the sellers’ market. Overseas,

the real test has yet to comé. And this will occur when

Japan and Germany really compete, and when export
prices reflect the inoreased costs of imported
,
r’aw mate-

rials.
It is certainly too early to shout that it is a beautiful

morning; and even more sure that assertions are premature

that it is a beautiful day.

London. J’une 2, 1950.

HENRY HAKE.

AANTEKENING.

DE RESULTATEN VAN
VIJF JAREN ECON01HSCIIE POLITIEK
IN ENOELAND.

In het feit, dat ongeveer vijf jaren geleden de gevechts-
handelingen èn in Europa èn in het Verre Oosten werden
beëindigd, en in het feit, dat een nieuw parlement zijn
taak heeft aangevangen, heeft de ,,London and Cambridge
Economic Service” van Mei jl. aanleiding gezien de
prôblemen, waarvoor Engeland zich in 1945 zag gesteld,
te mei’ioreren en na te gaan in hoeverre men er in is ge-t
-slaagd hieraan het hoofd te bieden. Voorts wordt in dit
overzicht, dat is smengestèld ddor E.A.G. Robinson,
de huidige politiek ten aanzien van de problemen, die nog niet zijn opgelost, beoordeeld.
De belangrijkste problemen, waarmede het ha-oorlogse
‘Engeland was geconfronteerd, kunnen – ruw genomen –
worden verdeeld ‘in een vijftalgrd’epen en wel:
.het zich verzekeren van een betalingsbalans met een

• invoervolume, dat groot genoeg is om een hoog niveau
van activiteit en werkgelegenheid mogelijk te maken;
het inhalen van de achterstand in onderhoud en
investeringen en het bestrijden van het acute woningtekort;

• 3. het elimineren van knelpunten in de voorziening
met grondstoffen en diensten der openbare nutsbedrijven;
het herdistribueren der “arbeidskrachten, teneinde
deze in overeenstemming te brengen met de behoeften
der na-oorlogse wereld;
het in bedwang houden der inflatoire krachten, die

ontstonden al gevolg van de onder 1 en 2 genoemde

pogingen.

Het betalingsbalans probleem.

Van Ievorderingeii, welke ten aanzien van de betalings-

balans zijn gemaakt, kan zonder overdrijving worden

gezegd,, dat zij de stoutste verwachtingen der oorlogs-

jaren overtroffen. De schijnbaar onmogelijke taak om het

uitvoervolume tot 150 pCt van dat van 1938 op te voeren,

werd ‘in het eerste kwartaal van 1949 volbracht. Binnen

het algemene betalingsbalansprobleem ontstond evenwel

het dollarirobleem, waardoor de vooruitgang veel te lang-

zaam scheen te vorderen. De kern hiervan wordt gevormd

door de dollarrekening van het gehele sterlinggebied en

de vraag rijst, hoe het dollartekort moet worden bestreden.

Voör 1949/50 wordt dit tekort geschat op $ 1.239 mln
en men hoopt dit in 1951/52 te kunnen terugbrengen tot
$ 480 mln, een verbetering dus van $ 759 mln. Hiervan

zou $ 521 mln wordeh bijgedragen door de lopende rekening

van de Engelse betalingsbalans en $ 243′ mln door de rest

van het sterlinggebied, terwijl betalingen aan derde

landen en de kapitaaltransacties vermoedelijk $ 5 mln
meer zullen vergen. Het loont de moeite om deze bijdragen

van het Verenigd Koninkrijk en die van de rest van, het

sterlinggebied aan een naderd beschouwing te onderwerpen.

De politiek van het Verenigd Koninkrijk met betrekking

tot het dollartekort, zoals o.a. vervatin het ,,Memoran-

dum to O.E.E.C.”, kan worden samengevat als een poging

om de uitvoer naar het dollargebied op te voeren tot 50

pCt boven hetniveau van 1949/50, het verplaatsen van

de invoer uit dit gebied met 25 pCt en het verbeteren der
onzichtbare posten met $ 69 mln. De invoei uit het
dollargebied vertegenwoordigt 21 pCt van de totale in-
voer, zodat de voorgestelde invoerverlegging ongeveer
5′ pCt van de totale invoer betreft. De mogelijkheden

hiervoor lijken reëel; het enige twijfelpunt is, of te zijner

tijd geen grotere beperkingen der dollaraankopen zullen

nodig zijn.’ –
De belangrijkste vraag is evenwel, of het plan tot ver-

hoging van de uitvoer naar het dollargebied met 50 pCt reëel is, aangezien dit zal moeten worden bereikt onder

toenemende concurrentie’ van de Europese landen en
Japan. Het is, aldus Robirson, te hopen, dat de Regring,
voor het geval; dat de hoop op uitvoerverhoging niet wordt
vervuld, nog een reserveplan -voor invoerverplaatsing in,

petto heeft. Klaarblijkelijk wordt niet alleen verhoging

van de uitvoei naar Canada, maar ook van die naar de
Verenigde Staten en wel voornamelijk van eindfabrikaten
verwacht. Men dient echter te bedenken; dat andere
Europese landen dit ook zullen proberen en dat een uit-‘

breidihg van de uitvoer van alle Marshall-landen naar
Noord-Amerika met 45 pCt, zoals in het,,Second Report
of the O.E.E.C.” wordt verondersteld, slechts mogelijk

zal zijn indien de recente ontwikkeling van de Amerikaanse
handel een drastische wijziging ondergaat. Immers, de
invoer van eindfabrikanten van de Verenigde Staten,
die in 1913 gelijk was aan 1,12 pCt van het nationaal
inkomen, was in 1948 gedaald tot 0,58 pCt. Een invoer-‘ verhoging niet 45 pCt zou, rekening houdend met rneen’
gestegen nationaal inkomen, betekenen, dat dit percen-tage weer zou worden verhoogd tot 0,80 en hierop mag

niet met zekerheid. worden gerekend.
Ten aânzien van de bijdrage van de rest van het sterling-
gebied wordt opgemerkt, dat hier sprake is van een zekere

paradox, die nog steeds niet voldoende wordt doordacht.
Er is ni. niet genoeg de nadruk op gelegd, dat de devaluatie
tot gevolg zou hebben, dat vele landen, die vroeger uit

de Verenigde Staten importeerden, nu in toenemende
mate hun aankopen in Engeland zouden doen. Of Engeland
er in zou slagen de betalingsbalans te verbeteren was
in hoge mate afhankelijk van de elasticiteit van de uitvoer.
De vrees bstaat, dat de opvoering van de uitvoer naar
Noord-Amerika en het sterlinggebied meer een kwestie

7 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

457

is van aanbod dan van vraag, hetgeen moge blijken uit

het feit, dat in vele gevallen potentiële kopers uit Noord-

Amerika geen orders konden plaatsen omdat de Engelse

levertijd te lang was. Het probleem van het dollartekort
wordt duidelijker, wanneer het wordt benaderd vanuit

het gezichtspunt der goederen, die de wereld, tengbvolge

van tekorten en te lange levertijden elders, in de Verenigde Staten
moest
kopen.

Tenslotte vraagt Robinson zich af, welke politiek op
lange termijn door Engeland zal worden gevolgd met be-

trekking tot de convertibiliteit van het pond. hij wijst er
01), dat vele problemen van de multilaterale handel ge-makkelijker zouden worden opgelost, indien de valuta’s
,vrijer converteerbaar zouden ‘zijn.’

liet inhalen van de achterstand in inpesterin gen; het woning-
tekort en de grondstoffeswoorziening.

.Wat betreft het inhalen van de achterstand in onder-

houd en investeringen volstaan wij met het overnemen van

onderstaande tabel, waaruit dhidelijk blijkt, dat vooreerst
de vooroorlogse kapitaalhoeveelheid per hoof&der indus-
triële bevolking niet zal worden bereikt. –

Geschatte kosten poor. herstel ‘der kap itaalsuitrusting tot
aooroo,’logs nipeau.

(tegen prijzen van
19451’46).
£ mln
Herstel oorlogsschade …………………………..
1.500
Inhalen van de achterstand in reparaties, onderhoud en
vervanging voorraden ………………………….
………………….
3.000
Bedrag voor bevolkingsvermeerdering ………………
1.800
Bedrag voor toeneming der werkgelegenheid in burgerlijke
diensten

…………………………………….
………………………1.000
Totaal…………………………………..
7.300
Geschaile.investeringen in de jaren
1945-1950
……….
4.920

liet aantal huizen, dat door de oorlog volledig werd
vernield of onbewoonbaar werd gemaakt, wordt geraamd

op 470.000. Moeilijker is een schatting van het aantal
huizen, dat nodig is in verbandmet de bevolkingsvermeer-

dering. Wanneer wordt aangenomen, dat het aantal
woningen proportioneel moet stijgen met de toeneming
der mannelijke en ongehuwde vrouwelijke bevolking,
ouder dan 24 jaar, dan zullen er ongeveer 1,0 t 1
1
5 mln
huizen nodig zijn. Eind 1950 zal het aintal huizen, dat
sedert de oorlog is gebouwd of herbouwd, vermoedelijk.
liggen tussen 1,3 en 1,4 mln en waarschijnlijk zal eind
1951 de vooroorlogse huisvestingsstandaard vrijwell zijn
bereikt. –

De voornaamste ,,bottle necks” van de grondstoffen-
voorziening vormden steenkolen, staal, hout en electrici-
teit. De steenkolen- en staalvoorziening is aanzienlijk
verbeterd; de houtvoorziening vormt echter nog steeds

een probleena. hoewel de electriciteitsvoorziening aan-
zienlijk is verbeterd, wordt gevreesd, dat de kloof tussen
de capaciteit en de top in de vraag niet zo spoedig zal
zijn overbrugd als aanvankelijk werd verwacht.

De herdistributie ‘der arbeidskrachten.

De herverdeling der arbeidskrachten over de diverse
bedrijfstakken schijnt’vrijwel tot een einde,te zijn gekomen.

De schattingen van het ,,Economic Survey for 1950″
vertonen weinig afwijking vân die voor eind 1949, terwijl
hierin wordt medegedeeld, dat, hoewel enkele bedrijfs-
takken, zoals steenkolenmijnen, pottenbakkerijen en

enkele branches van de textielindustrie, zeer zeker nog
meer arbeidskrachten zouden kunnen tewerk stellen,
grote veranderingen in de verdeling der beschikbare
arbeidskrachten in 1950 niet nodig zullen zijn. Robinson’ meent dit laatste te moeten betwijfelen en hij vraagt zich
o.a. af, of de devaluatie dan geen verdere veranderingen
in de verdeling der arbeidskrachten heeft nodig gemaakt.
Wtnnëer inderdaad de verplaatsing van arbeiders van het
ene gebied naar het andere, in’verband met huisvesting

moeilijkheden zou opleveren, dan zou toch in ieder geval,
zo beweert hij, de verplaatsing van arbeiders van de ene

bedrijfstal naar de andere binnen één district mogelijk
kunnen zijn.

.

De strijd tegen de infiatoire krachten.

Het centrale probleem der na-oorlogse jaren kan als.
– volgt worden samengevat: hoe ver kn Engeland gaan

met het herstellen der kapitaalsuitrusting en bovendien

een bevredigende betalingsbalanspositie bereiken, zondei’

een gevaarlijke inflatie? Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de bereidheid van het land om offers te

brengen, welke bestaan uit de bereidheid tot sparen, de

bereidheid om belasting te betalen en de bereidheid om
af te zien van pogingen om de geldinkomens door loon-

eisen te verhogen. In onderstaande tabel wordt de ver-
deling van Englands middelen – bij benadering –
gegeven. –

De ‘verdeling pan Engelands middelen in pCt.

(Gemeten in ,,factor costs” en prijzen van
1949)

1
1937 1938 194611947! 1948 119491

Consumptie

. …….
..
67,2 67,6

59,8 59,2 61,1

61,8 61,5
Overheidsuitgaven voor – goederen en diensten
13,7 $5,1 25,3 19,8 16,3 17,5 18,5
‘Bruto-investeringen ..
19,1 17,3 14,9 21,0 22,6 20;7 ,20,0

Nu rijst een tweeledigevraag en wel: is de verdeling
der middelen juist geweest en zo ja, worden dusdanige
maatregelen genomen, dat het totale beroep op deze
middelen niet te groot en de inflationaire druk niet ge-
vaarlijk is?

Wat de verdeling der middelen betreft staat vast, dat

beperking der investeringen, gezien het feit, dat de kapi-
taalsuitrusting per hoofd der industriële bevolking nog
niet het vooroorlogse niveau heeft bereikt, niet is aan te
bevelen: Omtrent de verdeling der middelen tussen over-

heidsuitgaven en consumptie is, aahgezien de ramingen
– der overheidsuitgaven niet voldoende zekerheid bieden,
vrijwel nietg te zeggen.

Het antwoord op het tweede deel van bovengenoemde
vraag kan van twee gezichtspunten worden benaderd,
nl. enrzijds vanuit de beschikbare middelen en het beroep
daarop, anderzijds vanuit de ontwikkeling der lonen.,
Uitgedrukt in het gebruik der middelen komt de in-
flationaire druk tot uiting in het stellen der overheids-
uitgaven en investeringen tegenover de belastingen en de

besparingen. Op grond van gegevens uit het ,,Economic
Survey for 1950″ komt Robinson nu tot de conclusie,.
dat er in 1950 strikt genomen sprake is van een additionele
inflationaire druk van £ 100 mln. Een bedrag van £ 100
mln vertegenwoordigt slechts 1 pCt van de totale middelen,
zodat hoogstens kan worden gezegd, dat het budget
voor dit jaar niet zo ver is gegaan met het verminderen der inflationaire druk der laatste jaren. Belangrijker- is
dus, inhoeverre deze druk reeds tot uiting kwam ; voor de
beoordeling hiervan is het gewenst de ontwikkeling der lonen na te gaan, waarbij tevens aandacht,moet wordeh
geschonken aan de gestelde looneisen.’

De ontwikkeling der lonen, productiaiteit en de reële utgaen.

(1946 = 100)
1

Industi5’le

Reële coalump-
IVerdiende lonen i

productie 1

tieve uitgaven
per hoofd

1
per hoofd 1

per hoofd –

1946

t0O
.1

100

1

100
1947

107

99

103
1948

1

116

.

105

t

102
1949

1

121

.

112

1

103

De discrepantie tussen de geldinkomens en de reële
consumptieve uitgaven per hoofd wijdt er op, dat er,
nadat de diverse middelen zijn aangewend voor de over-
brugging van het betalingsbalanstekort en de toegenomen
oveiheidsuitgaven – die uiteraard ten dele ten goede
komen aan de levensstandaard .-, weinig overblijft voor
een algemene consumptieverhoging. Na aftrek van boven-

T

-.

••-

,,

r-”’,

,-

458

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Juni 1950
11

genoemde posten zou er voor 1950 van een productie-

vermeerdering van £ 500 mlii, slechts £ 200 mln voor

consumptieverhoging overblijven, mci. een marge voor

bevolkingsvermeerdering. Dit betekent dus, dat de loon-

stop effectief zou werken, indien de lonen en salârissen

gedurende 1950 met niet meer dan £ 200 mln zouden toe-
nemen. Vermeerdering boven dit bedrag zou grotere

infiationaire druk betekenen.

Uit de bereikte resultaten zou men, aldus Robinson,

kunnen concluderen, dat Engeland te veel hooi op zijn

vork heeft geiiomen. 1-let zou echter vei’keerd zijn

om naar het andere uiterste om te slaan door, in het be-
lang van de vermindering der infiatoire druk, de investe-
ringen te verminderen. Er bestaat een dilemma tussen de

onvermijdbare infiatoire krachten van een hoog werk-

gelégenheidsniveai en de g,evaren van politieke en econo-

mische achteruitgang, indien de effectieve vraag wordt

teruggebracht tot op een niveau, waar inflatie kan
worden vermeden. Het dilemma is vooral lastig wanneer

de gevolgen van een extra vraag een verzwakking be-
tekenen van de krachten, die Engelands externe even-

wicht moeten herstellen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

‘De geldmarkt.

Hoewel er in de verslagweek een ultimo werd gepas-

seerd, was er van een verkrapping op,de geldma’rkt uiterst
weinig te bemerken. Een der oorzaken hiervan was het feit,

dat de onttrekking van middelen aan de banken i.v.m.

omzetting in bankpapier ditmaal van betrekkelijk be-
scheiden omvang bleef. De totale biljettencirculatie bleek

op 30 Mei slechts f 29 mln hogër te liggen dan de vorige

week. Een tweede factor was, dat einde Mei en begin Juni

nogal veel schatkistpapier verviel, waardoor de liquide

middelen der banken voortdurend werden aangevuld. Van

opzeggen van cailgeld door banken aan discontohandelaars
was dan ook weinig te bespeuren en op hun beurt behoefden

laatstgenoemden dus ook geen belangrijke bedragen bij de
Centrale Bank te lenen in de vorm van voorschotten in
rekening courant. De omvang van deze post was op de
laatste weekstaat van De Nederlandsche Bank hierdoor
slechts f 4 mln groter dan op 23 Mei; de tegoeden van

Nederlandse banken bij de circulatiebank bleven gèheei

onver’anderd.
Het cailgeld noteerde, de gehele verslagweek 1 pCt.

Bij de maandwisseling vroeg de Gemeente Amsterdam
caligeld. Deze vraag, .veike dus concurreert met die der
dliscontohandelaars, houdt vnl. verband met de giro-
instelling dezer gemeente, welke evenals de banken, hij de
ultimo’s gewoonlijk een ‘onttrekking ondervindt i.v.m.

de gestegen behoefte aan bankpapier op die momenten.
De markttarieven voor schatkistpapier vertoonden
gedurende de verslagweek weinig verandering. Aan- het
einde der week noteerde Junipapier 1
1
/
8
pCt, voor Juli-
papier boden de discontohandelaars
11/4
pCt, voor Augustus

t/m Meipapier pCt.

De kapitaalmarkt.

De aandelenmarkt vertoonde de afgelopen veek een
stijging, waarop slechts de index voor scheepvaartaandelen
een uitzondering vormde, welkë verband hield met de
voortdurend zwakke stemming op de wereldvrachten-
• markt. –

Van de cultuuraandelen waren het ditmaal vooral
suikeraandelen, welke de aandacht trokken. Een bericht
van de Nivas, volgens hetwelk dit jaar in Indonesië 30

suikerfabrieken zullen malen tegen 20 in 1949, en de veilig-
heid in Oost-Java toenam, vormde hiervan een eerste

oorzaak. Op de beurs werd hieraan het gerucht van een
dividend van 10 pCt op aandelên H.V.A. verbonden. In

feite bleek let op het einde van de week gepubliceerde

dividend 6 pCt over 1949 te bedragen, hetgeen tot enige

koersdaling aanleiding gaf.,

Een derde feit, dat belangstelling trok, was de declaratie

van e’en interim-dividend van 10 pCt over 1941249 door

de N.T.S.U., welk bericht aanleiding gaf tot een koers-

stijging van een aantal andere suikerfondsen.

Een belangrijke opmerking over de financiei’ing van de

industrialisatie werd deze week gemaakt door Prol. ten

Doesschate in een redevoering over de uitbreidingsplannen

der Hoogovens. Sprekend over de deelneming van de

Staatad 95 pCt in het aandelenkapitaal van de nieuwe

N.V. Breedband, merkte spr. op, dat een andere financie-

ringswijze niet mogelijk was geweest. Staatsdeelneming

zal eveneens nodig zijn bij de financiering van de, nieuwe

industrieën, die later gesticht zullen worden voor de ver-

werking van de -waisproducten van de Hoogovens.

Het prijsniveau op de wereidgoederenmarkten stijgt de

laatste tijd ten, gevolge van een nieuwe bewapenings-

conjunctuur. Vooral in verband hiermede is de Dow

Jones-index .voor ,,industrials” thans opgelopen tot 224;

30 December 1949 bedroeg deze 201, 30 September 1949 1 83.

De Nederlandse effectenbezitters volgen deze ontwikke
,

ling slechts schoorvoetend; bij een dergelijke hoge’ stand

van de indices voelt men zich hier te lande in het algemeen
weinig op zijn gemak. Het agio op Amerikaanse aandelen,

dat de Amsterdari’ise koersen vert6nen boven de Ameri-
kaanse pariteit, is mede in verband hiermede gedaald en

bedraagt thans in de meeste gevallen minder dan 5 pCt.

26 Mei

2 JuM

Aand. indexcijfers

1950

1950

Algemeen ………………….146,9

148,9

Industrie

…………. . ……..211,1

213,1

Scheepvaart ………………….143,6

142,5

Banken …………………….122,2

122,1

Indonesische aandelen ……….52,4

54,7

Aandelen.

A.K.0.

……………………
170
170k

Philips

……………………..
224 230

Unilever


………………….
202
203

H.A.L.

…………………….
159e
155

Amsterdam Rubber

…………
125k
129

H.V.A.

…………………..
120e
1271

Kon.

Petroleum

…………….
282k
,
2821

Staatsobligaties.

2j pCt N.W.S.

…………….

8015/io

. 8015/

3-3k pCt 1947 …………….98
hh
/
i
c

98/8
3 pCt Invest. certif . …………

99f

3 pCt Dollarlening

………….98

.981/8

STATISTIEKEN.

FEDERAL RESERVE BANK8.

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad
1

Data
Other
1

U.S. Govt

Totaal
Goudeer-
cash
securities
tificaten

31
Dec.

1946
18.381
17.581


268
1

23.350
4
Mei

1950
23.033
22.509
206
17.711
11
Mei

1950
23.048
22.524
192
17.591
18
Mei

1950
23.038
22.513
205

j
17.401

Deposito’s
F.R.

bil


Member-
Data
jetten

ifl
1
circulatie
(
Totaal
Govt

banks

31
Dec.

1946
.

24.945 17.353

393
16.139
4
Mei

1950
22.870
17.951

678
1

15.986
11
Mei

1950
22.844
17.754 533
t

15.907
18
Mei

1950
22.796
17.842
426
1

16.123

,

7 Juni
1O


ECONOMISCH-SFATISTISCHE BERICHTEN

.

459
.

S
DJ
NEDERLÂNDSCHE BANK.
,

AMC VAN FRANKRIJK.

• •

(VoornaamsLe posten in duizenden guldens).
(Voornaamsie poten in millioenen franes).
,
-,
yoorschotten
aan de Staat
.
.n
o
.
..

+
.
10
d
E
°
o
..o
Id
0

,
.
n,n
.
)
.-cE
Data
+
-”
E
.-.-
n
‘.n
0

•”
onn
O


.
,-

0 0
‘.

,
.
)
O.

.
.
.

‘.
.
?)

30

Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
1 53.1 09
2.744.1 51
26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.449
1

67.900
426.ÔOO.
24 Apr. ’50
883.004
63.356
828.834
158.007
2.908.295′
4Mei

1950
52.981
370.334

125.042
1
170.200
426.000
2, Mci

‘5O
883.696 61.375
868.725 147.776 2.984.061
11 Mei

1950
52.981
361.642

125.042
168.000
426.000
8

l)lei

’50 883.826
72.620
879.045 140.796
2.934.544
.

17 Mei

1950
52.981
369.984

125.042
1

166.300
426.000
15 Mei

’50
883.982
71.716
913.762,
140.641
2.898.359
25 Mei

1950 52.981
382.937

125.042
167.700
426.000
22 Mei’ ’50
884.033
79.547 937.520 143.100
2.878.095
Deposito’s
30 Mci

’50
884.181
60.192
988.101
147.378
2.917.384
5Juni ’50
884.300
62.058
978.557 140.496 2.851.357
Bankb!l-

Totaal

1
.
Staat

1
Accords
1
de coöp.
Diversen
Data
jetten-
eirculatie
Saldi in rekening courant
1
6cono-
1

6
.

I

ee
.03
-‘
03
.

.
_______
1
Jmique


26 Dec.

1946
721.865
1

63.458

1
‘0
‘0
.0

1
,,

.
,,

c
‘-‘P
4 Mei

1950
1.348.335 1116.531

1
22
11.857
104.652
.n

.

‘.
11 Mei

1950
1.340.408 , 1115.730

1 1
58
11,837
103.835,
1


.

1

CO.0
,.
17 Mei

1950
25 Mei

1950
1.324.803
‘1.324.533
1136.358,
132.265

1
77
17′

.
19.097
21.927
117.184
110.321
30Dec.’46

24 Apr. ’50’
542.874
659.309
1.820

28.555
401.623
430.954
2 Mei

’50
453.211
714.589
.
1.812

46.733′
418.360
424.070
8 Mei

’50 472.020
714.589
1.813

27.146
444.775
447.606
ENIGE IN1EXCIJFERS
VAN
‘DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
15 Mei

’50
447.466 762.205
1.799

41.248
482.404
447.444
.

.

IN NEDERLAND
1)
22 Mei

’50
471.992
762.205
1.800

29.466
423.180
545.949

1
,
30 Mei

’50
408.581
794.635
1.814

29.509
437.942
568.027
5 Juni ’50
421.736 794.635
1.341

30.054
454.453.
583.616
1938
= 100
,.

.,
1

•,

Algern.

productie-Index
BANK VAN ENGELAI’D.


(Voorfiaamste postep in millioenen ponden).
VLn
do
industrio

. . .
94
113 126
14%
137
132

125
138

Electriciteit’ afgeleverd
82 87
89
91
93 85
98

aan het net
142
173
196′
238
252
251 .219
227

.
0)0.
’02)
“0
98
120 124
135
137
147

129
140
,o
‘0b
3

wp
“‘

Steenkolen

………..75

Stikstofmeststoffen

..
67
82
’88
94
102
109
98
116

..2i
..,0
108
165
162
160
156
201

183
203
o
0
.-
Walsproducten van
PrA
.
‘)
ijzeren staal

.
. .
137
2′.Q
270
318
300
256

273
319
Rijwielen
67
114
69

122
129
93
153 124
104

151
133
122

127
110
116

153

169
113
12’1

109
77
204
129
109
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450

1.428,2
22,1
1,3
17 Mei

’50
0,4
‘1.299,3
1.300

1.280,9
.

19,5
6,2
Deuren

…………..
57
110
109
115′
107 126

111
127
24 Mei

’50
0,4
1.299,3
1.300

1.281,7
‘18,7
6,2

Gas

……………….

Cement

………….

Itubber

(gehele indus-
31

Mei

’50’
Ö,t
‘1.299,3
1.300

1.286,6
‘13,7
6,2,

Ruwijzer

…………..

Metselstenen

………..

200
288
261
322 332
.

Courantenpapier
Katoen- en linnenweve-
40

81 81
109
67 83

’83

Other securities
Deposits

60
71
79
87
83
85 87
88
‘0
,

2)
1

k’
.-

trietak)

………..

Tricotage-industrie

. .
,
85 107
134
z66
x6
169

171
190.
‘0
0
0



‘0
‘0
1

‘0
.’
Sigaren
3)
110
137
100
130 114
1128
,
137
127 128

122
103
111
‘0

rijen

…………….

,

,
Schoenen

………..

3)
Sigaretten
100
115
131
112′
122′ 103
12′!
‘0

CI)
‘0

52

….. …..
70 83
68′
60
53
51
84
______
Boter

……………..
109
149
203
213
232
257

311,8
13,6

15.8
346,5
1

10,3′
278,9
25 Dec. ’46
1


Margarine

………..
Kaas

.:………….
5!
.77
102
71
70
.48
43
91-
17 Mei

’50
532,5 13,4

28,0
581,7
1

15,6
1
1

185,6
286,7

)
Bron: C.B.S

betekent:
de
gegevens
ontbreken;
gecor-
’50
24 Mei
537,3.
18 2

24,6
587,0
11,7
1

185,6
295,7
rigeerde

gegeven

zijn cursief
gedrukt.
31 Mei

’50
524,7
19’I

30,2
5’75
‘12,0
188,4
281,3
‘1 1940

=

100.
2)
1948
= 100.

1’RI3SINIEXCIJFERS VA.N lIET GEZINSVEItBRUIK
IN
NEDERLAND.

(19381139

=

100)’).

1.

‘Volgens huishoucirekeningen April 1948-Maart 1949;
II.

Vôigens huishouclrekcningen 1935/’36;
gezinnen met inkomens van f40
– <
f50 per week.


gezinnen ‘met inkomens in 19351:36 beneden 11.800 per jaar


1949

‘1950

,’
1945
1

1948
,

1949
1950

15
15
1

15
1

15
2
)
15′)
15
1

15
.15
.
t

’15
15

1
15
1
)
1

15′)
Groep ‘
1949


Sept.
Dec.
1
Febr
Mrt
‘Apr.
‘Sept.
Sept.
Sept.
Dec.
Febr.
Mrt
Apr.

,
Voedingsqiiddelen

235

246

255,

259

260

166

229.

249

,

244

257

270

274

273

Kleding

……………..309

326

337

338

339

325

310

315′

‘312

330

360

342

344

Totaal

……………………197

205

212

214

.214

173
V

206

219

216

226

234

237

237

Reiniging

……………’

325

325

328

328

329

234

321

384

380

380

386

,

387

387
Schoeisel

……………..•356


364

376

378

378

296

335

354

364

374

383

384

384

Woninginr. en huisraad

. . .

302

308

312

315

316

323

309

.307

306

314

318

322

322
Overige gtoepen mcl. huur

151

156

163

163

163

144

154

[60

159

164

171

171

171
Huur

…………………100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

‘)

Bron:

,,Statistisch bulletin van het CBS.”.

.
Voor cle berekening
is
het prijsvrloop gevolgd in de gemeenten Groningen, Enschede, Eindhoven, Tilburg, Dongen en Heerlen.
2)

Voorlopige cijfers.

• KON. NEDERL. BQEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

IN DIT BLAD

ADVERTEERT

MET SUCCES!!

f!JTIR,ie
lMtLITZJl

Biedt zich aan voor administratie of interne contrôle:

Bekwame

admînistratieve kracht

leeftijd 27 jaar, ongehuwd, H.B.S. 5-ir., vergevorderde ac-
countantsstudie N. I.V.A., ruime . ervaring, waaronder inter-
nationale handel en valuta-zaken, goed op de hoogte met Ne-
derlandse belastingwetgeving, enige kennis van Spaans.
Br. onder no ESB 1756, bur.
v.
.d. blad, Postbus 42,
Schiedam.

Ter overname jaargangen

1939 t/m 1950 Ec.-Stat. Be-

richten (139 t/m 1941- ge-

bonden, 1950 inclusief lopend

abonnement):’ Er. onder no.
ESB 1757, bur. v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.

Schakel in

voorkömende

geva11en

deze

rubriek in

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 31 MEI 1950,

Kas, Kassiers en

Daggeldieningen

………..
t

20.887.198,41
Nederlands Schatkistpapier

……………….
‘,

551.799.529,88
Ander

Overheidspapier

………………….
..5.251.640,62
Wissels

………………………………
..

602.052,03
Bankiers in Binnen- en Buitenland

……….
..

20.235.717,62
Effecten

en

Syndicaten

…… .
…………..
..4.110.587,87
Prolongatidn en Voorschotten tegen Effectn ..,,
14.267.426,07
Debiteuren

…………………………..
…127.267.962,54
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten) …………
..

10.223.169,20
Gebouwen

……………………………
..

3.500.000,—
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenefl
798.586,40

t

761.943.870,64

Kapitaal’

………….
.
…………………
f

44.800.000,-
Reserve

……………………………….
..15.500.000,-
Bouwreserve

…………………………
..2.000.000,-
Deposito’s

op

Termijn

………………..
..

100.044.604,97
Crediteuren

………………………… …..
587.094.928,83
Door Derden

Geaccepteerd

………………..
849.571,79
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen

.:..
10.856.178,65
Reserve voor Verleende Pensioenen

………..
798.686,40
761.943.870,64

1

DEZE WEEK:

Economische revolutie in

het Nabije Oosten

* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.

Plaats vooi export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENTNQS.

Abonnementsprijs f
15.—
per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben
Is dorgaans uitermate bevredigend; begrijpelijk: omdat
er bijna geen grote instelling is, die dit blad niet
regelmatig ontvangt en waar het niet circuleertl

.

,-

1

Economisch – Statistische

Berichten . –

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W). Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraai 5, Rotterdam (W.).
Bankiers:’ Banque de (Jommerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar
voor België/Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van da_
tegenwaarde in Belgische
francs
bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f
26,—,
overige
landen f
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

0


Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

*

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o
per mm (dubbele kolom). De o4ministratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse
numm ers
75
cents
5
resp. 12 B. francs.

Auteur