AUTEURSRECHT’ VOORBEHOUDEN
co”iLOMISch
,
–
wStatstschè
Berichten
,
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
WOENSDAG 31 MEI 1950
No. 1725
–
I
COMMIISSJE VAN: REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
–
F. Vers ichelen.
Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie pan
redactie verantwoordelijk.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
Blz..
De
artikelen
van
deze
week
…………………
423
Sommaire,
summaries
……………………..
423
Woningbouw
en
industrie
………………….
424
Een overlijdensacte van de Economische Raad
door
Prof.
Ir
I.
P.
de
Vooys
………………….
424
Tweeërlei visie ten aânzien van de melkbestemming
door
Dr
E.
van
de
T’Viel
……………………
426
Ontwikkeling van het goederenvervoer door de lucht
–
door
P.
van
Zuuren.
……………………..
429
Ingezonden
stuk:
liet verenigingsieveis In de lantibosiw
door Ir II. G. Wage-
naar Ilummetinok
met naschrift van
Dr 51. J. Frietema
432
l3oekbespreking:
Mr N. IE. Wiarda: ‘.Vet op de Materiële Oorlogsscltadcn,
bespr.
door
Mr
A.
J.
tan Soest
………………..
432
Internationale
notities:
Staat do tarwo-overeenkonsst ccii kraehstproet te wachten?
434
Do ontwikkeling vau de buitenlandse handel van Zweden
434
liet wetsontwerp voor de agrarische hervorinhig in Italië
434
Ontvangen
boeken en brochures
…………….
,435
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
435
Mededelingen voor economisten
………………
436
G r a f i e k e n:
liet aantal uitgesproken faillissementen in Nederland, Groot-
llrittannië, lleigië en de Verenigde Staten van 1920 tot 1949
430
Statistieken:
Jlankstaten
………………………………….
437
Maandcijfers vals do grote banken in Nederland
………..
487
Enige indexcij?ers vals de industriële productie in Jlelgië
437
Stand
van
‘s
Rijks
iCas
………………………….
437
Productic ets export van isatusirrubber
………………
437
In-
en
uitvoer
van
llelgië
……………………….
438
indaxcijfers van groothandeisprijzen in Nedcrland
……..
488
Indexcijfcrs van loneu volgens regelingen in Nederland
438
Wereiiiproduetic en -export van oliën eis vetten
……….
438
Schattingen vast de wereldtarwe- en rogge-oogsten
……
439
DEZER DAGEN
was er slechts één gebeurtenis, die glansde, het Koninklijk
bezoek aan Parijs en daarmee aan de Franse Staat. Men
tracht zich in
–
te denken; hoeveel concentratie, op het
uitputtende af, is gevergd van hen, die in woord en gebaar
hun landen vertegenwoordigden in een voor de toeziende
elld zo gafgçhee.. —
Was hier- een.schouwspel te bewonderen, dat ht specta-
culaire te boven kon komen, zeer weinig schittering ging
uit van de overige gebeurtenissen, die plaatsvonden. hoe
bélangrijk
–
zij oôk waren, ondanks hét gemis,aan clat.
De Snaat der Verenigde Stâten’ heeft- de”fhianèiële
huipiierlening , aan Europa, hret- rshall-plah; voor het
derde jaar goedgekeurd. Haast verborgen, doch niet.ver-
geten, lag in deze beslissing opgesloten de eerste financiële
voorziening voor het ,,Point four” van President Truman:
$ 35 ‘millioen is uitgetrokken vooi de hulp aan terugge-
bleven gebieden. – .- –
Als de betrokken landen het goedkeuren, hopn de
experts voor het Midden-Oosten spoedig te vertrekken.
Zo begiiit met een bescheiden geluidje het leken van een
plan, eens aangekondigd met een fanfare.
Klaroenstoten schijnen toch iets in zich
t
te hebben,
waardobr verklinken als eerste associatie opkonit. 1-let
plan Schuman-Monnet, koen als gedachte, is voorgelegd
aan de Hoge Commissarissen voorDuitsland; deze hebben
bespreking met de- Westduitse Regering goedgekeurd.
Intussen echler heeft de Franse Regering, volgens The
Times yan 27 Mei al het gevoel, dat hun eenvoudig in-
strument verstopt dreigt te raken door de hoeveelheid
technische vragen, die Groot-Brittannië er over heen doet
glijden. De Engelsen echter willetij graag op de hoogte
zijn van de mogelijke dissonanten voor zij konisn tot de
houding door Vasali omschreven
–
. ,,Met vaste mânlijke
gebaren werden de horens aangegrepenen luidkeel,
zonder eenig schromen spoot de muziek”.
—
,
;
Een oitverbioemde voor elk verstaanbare muziek”.
Dat is de coinpositie waar het Economisch Ovérzicht voor Europa, 1949, van de
,
5
Economic Commission for Europe”
naar streeft.’ Het voortdUrefld gehamer doet denken aan
het nijvere geklop van de specht. Naar zich laat voorzien,
zouden de Europese landen hun dollarbehoeften nog met $1,5
milliard per jaar moeten verininderen, indien de-Marshhll-hulp zonder overgang,w’erd beëindigd. ,Vôor 1949 was-de
industriële productie in Europa, zonder Rusland, 10 pCt
hoger dan in 1938, de tt
neo-invésteringen waren, Duits-
land niet meegerekend, zelfs 60 pCt hôger dan voor de
oorlog. En dan komt de wektoon, zo bekend, dat hij in
het rumoer haast niet, mëer opvalt: het eerst nodige is
thans een ,,in
–
tegrated’set of policies”.
Een haast stilzwijgend gebodems bewijs van het herstel
van productie op een bepaald gebied is er: de ,,Coal
Committee” van de eei’dergenoëmde Organisatie voor
Europa heeft besloten een einde te maken aan de toe-
wijzing van kolen en cokes aan de importlanden in Europa. Niet alle producenten zal dit als muziek in de oren ldinken;
men verwacht, gezien het huidige ,,overschot” van 3
millioen tod, , een’ prijsdaling. hier heeft voortdurend
boren tot succes geleid. Zaldat ook gelden voor de Neder-
landse kosten van lévensonderhoud? Voor het eerst na de
devaluatie is, over Maart—April het ïndexcijfer niet ge-
stegen. Een •continuo, dat goed in het gehoor ligt: als
de reële sfeer zich nu maar goed houdt. –
Fo. A. 0. Beuth van
WickevoOrt Crommelin
Amsterdam-Z. Tel.
25410
Corns v. d. Lindenstraat
22
Verzeker ingadviseurs.
LOD. S. BEUTH
specialist Gezins- en Oude-
dagsverzorging.
Adviezen inzake:
Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.
Organisatie Bedrijfs- en Onder- nemlngspensloenfondsen.
Aanvullingen normailsatie van
bestaande regelingen.
BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A.
L.
F. ,LEVERINGTON
Alle belastingzaken
Medewerkers
E. J. de Boer, Oud.lnsp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud.Ontv. d. Bel.
Mr. Dr. B. J. F. Steinmetz. Bel. jur.
N. A. Schol, Cand. Notaris.
Amsterdam:
le Helmersstr. 95 . Tel. 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr.
11
B – Tel. 12468
/ AD VER TE ER
INDE
ESB
ROTTERDAMSCHE
BANK
ASSURANTIÊN
op
ELK
GEBIED
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
4
KoninkIijke
Nederkindsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
t-
PF
(9
ASSOCUTIE CASSA
KASSIERSINSTLLING
,OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM.0
Aan dit nummer is een inlegvel
toegevoegd van de
NEDERLANDSCHE
ECONOMISCHE
HOOGESCHOOL
got
otifth”St
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
and Trade
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British econornic and financial statist-
ics published in any weekly journal
– *
World wide circulation
Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplèments) £ 3:2:6
(fi 33,4o)
LONDON: 51 CANNON STREET, E.C. 4
31 Mbi 1950
ECONOrISCI-Î-STATISTISdHE BERICHTEN
423
1
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK,
Woningbouiv 0fl ifl(ltIStlie
1)e laatste tijd wordt ervan verschillende zijden op ge-
wezen, dat de woningverdeling cle industrialisatie vaak belemmert, daar er nog steeds bijkans onoverkomelijke.
moeilijkheden bestaan bij de huisvesting van industrie-
arbeiders. Nagegaan wordt, welke maatregelen door de
Overheid zijn genomen en welke mogelijkheden er voor de
industrie bestaan om extra woningen te verkrijgen, zoals
dooi vrije bouw, goedkope bouw en verlenging van de
arbeidstijd in het bouwbedrijf. Bij deze laatste mogelijkheid
dient echter te worden kedacht, dateen grotere investering
in de woningbouw vooral dan reële productievermeerdering
zal betekenen, indien de extra gebouwde woningen ten
goede komen aan arbeiders, die daardoor, weer langer pro-
ductief werkzaam kunnen zijn.
Prof. Ir 1. P. de Vooys,
Een overlijdensacic van de Economi-
sche Raad.
Op 1 Jûni a.s. gaat de taak van de wettelijk opgeheven
Economische Raad over op de Sociaal-Eonomische Raad.
Daarmede is het einddoel bereikt van een streven en een
gang van denkbeelden, die door een lange reeks van jaren
de geesten bezighield; en waarvan schr. in dit artikel thans
getuigt. In 1932had de ontwerper van de Wet op de Eco-
nomische Raad zich een innerlijke versterking , van de
democratische Regering ten doel gesteld door gebruik te
maken van vrijwillige, niet-ambtelijke, maar ervaren krach-
ten. In de crisisjaren na 1930 streefde Mr T. J. Verschiïur
naar een herhaling van het experiment in vQrbeterde,
wettelijke en georgaiiseerde, vorm. Thans heeft dit streven
een roemloos einde gevonden. Voor een herleving, eventueel,
in. nieuwe vormen, van het experiment Verschuui zijn de
kansen uiterst gering. De ontwikkeling van ons staatsbestel
gaat te overwegend in ambtelijke richting, dan dat er voor
niet-ambtelijke Drganen plaats zou zijn. Tenzij naar veler
verwachting en hoop de P.B.O. die plaats en dan op groter
schaal inneemt.
Dr E. van de
Wiel,
Tweeërlei visie ten aanzien vdn de melk-
bestemming.
Daar de melkproductie en de daarop gebaseerde zuivel-
industrie van groot belang zijn voor de totale rentabiliteit
van het agrarisch bedrijfsleven en te meer daar er zich
zowel in liet binnen- als buitenland omstandigheden voor-
deden, welke de verhouding tussen vraag en aanbod van
zuivelproducten ongunstig dreigden te beïnvloeden, werd
behoefte gevoeld om zich te bezinnen op de vraag, hoe
deze bedrijfstak zich zal ontwikkelen en welke maatregelen
zouden kunnen worden getroffen om deze ontwikkeling
in een zo gunstig mogelijke richting te leiden. In een tweetal
rapporten – uitgebracht door de zgn. 1ielkbestemmings-
commissie en de Lever Brothers
&
Unilever N.V. – worden
richtlijnen gegeven tav. de meest gewenste bestemming
van de melk. in een bespreking ‘i’an deze rapporten worden
de dtarin bereikte conclusies door schr. geconfronteerd.
F. van Zuuren,
Ontwikkeling van het goedéren vervoer door
de lucht.
rr
o
t.
nu
toe is het aandeel van de luchtvaartin het wereld-
goederenverkeer nog – gering. De toekomstniogelijkh eden
zijn echter gunstig. Niettemin zullen moeilijkheden van
velerlei aard moeten worden overwonnen. Bovenal moet worden gestreefd naar kostenverlaging; immers, dalende
vervoerskosten hebben tot gevolg, dat een groter deel van
de goederenpyramide voor luchtvervoer in aanmerking
komt. De basis van deze pyramide, gevormd door de goed-
kope massagoederen, zal evenwel nimmer door de lucht-
vaart worden bereikt. Bovendien zal het vliegtuig het
moeten zoeken in de lange trajecten, aangezien de kortere
beter door trein of auto kunnen worden bestreken.
SOMMAIRE.
La construetion d’linbitations et I’iiidtislrie.
–
On examine quelles mesures ont été prises par 16 pouvoir
public pour améliorer le logement des ouvriers dans
l’industrïe et ensuite les possihilités doni l’industrie même
dispose pour obtenïr des hahitations’ supplémentaires.
Eu égard â la possibilité d’augmentdr les heures de presta-
tion dans l’industrie de construction, on ne doit pas perdre
de vue qu’une extension des investissements dans la
construction d’habitations signifiera surtout une augmen-
,
tation de la production quand les logeftents construits
seront cédés aux ouvriers. –
Prof. Ir 1. P. (le Vooys, .L’acte de décês lu Conseil Econo-
mique.
Après une existence de dix-sept années, le Conseil’
Econorhique, supprirné par décret, passera sa t5che, le
premier juin, au Conseil Social Economique. C’est le but
final d’une évolution de pensées, d’idées et d’efforts, qui
ont occupé les esprits pendant des années et dans eet
article l’auteur en donne le témoignage.
_Dr E. van dc Wiel,
Deux opinions, avancées sur in destina-
tion du lait.
Quelques lignes de conduite ont été tracées, en ce qui
côncerne la destination h donner.au lait, dansdeuxrapports, réd igés respectivement par la , ,Melkbestemmii
–
igscomrnis-
sie” et la Lever Brothers & Unilever S.’A. En analysant
cesrapports l’auteur confronte leurs conclusions.
P. van Zuuren,
Le développement du tiaf ie des marchahdises
par In voie des airs.
–
La quote-pait de la navigation aérienne dans le trafi
rnondial des marchandises est encore éestreinte. Les possi-
bilités pour l’avenir sont’pourtant favorables. Des diffi-
cultés de toutes sortes seront néanmoins i vaincre. On
doit su’rtout s’efforcer de dirninuer les frais, afin d’ouvrir
également la voie des airs auk marchandises dautre
nature. -.
SUMMARIES.
House-building and industry. .
.
–
A review of the measures taken by the authorities for
the improvement of housing for industrial vorkrs and of
the existing possibilities of providirig additional houses.
As regards longer working hours in the building industry
it should he considered that larger investment in house-
building will particularly lead to an actual.increasein pro-
duction ii the dditional houses are made available to
labourers. .
Prof. Dr 1. P. de Vooys,
The Economie Council’s death
certificate.
Aftér a seventeen years’ existence the Economie Council
will he legally disolved, its task being taken over by the
Social Economie Council on June ist 1950. This nieans
attaining the iiltimate object of endeavours and a couèse
of ideas :which occupied the minds for a numher of years
and to whicli the writer bears witness in this article.
Dr E. van
–
de Wiel,
Two vtews on the destination of milk.
In two reports – suhmitted by the so-called Milk Desti-
nalion Corn mission and Lever Brothers and Unilever Ltd
– suggestions are contained with. respect to the mosi
desirable destination of milk. In reviewing these reports the conclusions arrived at therein are confrontecl hy the
writer.
1
1
.
van Zuiirn,
Developinent of goods tra/Jic by air.
The share of aviation in world goods traffic is stili small.
Future possihilities are favourable, although various diffi-culties will have to be .overcorne. Decreased freight rates –
would result in more goods being transported by air. –
S
(
t
424
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
81 Mei’1950
WONINGBOUW EN INDUSTRIE,
Het is bekend, dat 6e regionale verdeling van de woning:
bouw trapsgevijze geschiedt: het Rijk verdeelt het totale
woningvolume over de provincies, de provincies verdçlen
het hun toegewezen contingent over de gementenen de
gemeenten verdelen hun portie over de diverse belang-
hebbenden. De laatste tijd wordt van verschillende zijden
gewezen op het feit, dat de woningverdeling cle industriali-
satie in vele gevallen belemmert, daar er nog steeds bijkans
onoverkomelijke moeilijkheden bestaan bij de huisvesting
van arbeiders. Het lijkt daarom van belng enigszins dieper
op deze verdeling in te gaan. –
Het bedrag, dat.in
1950 volgens het plan in woningbouw
wordt geïnvestecrd bedraagt 1 480 mln. Dit bedrag,
omgerekend in een aantal woningen van gemiddelde groot-
te, werd over de provincies verdeeld’ aan de hand van het
zgn.
acute woninglekort.
Als norm voor het acute woning-
tekort werd gebruikt het totaal aantal huishoudens, dat
inwoont bij andere huishoudens. De in vorige jaren ge-
bruikte criteria (landelijke on regionale bevolkingsprognoses,
woningtekort, gemiddelde woningbezetting) bleken, wegens
hun onvoldoende exactheid, tot onbillijke resultaten te
leiden.
Per definitie zal bij de hantering van het acute woning-
tekoi’t 66k worden gezorgd voor de huisvesting van die
arbeiders van
bestaandè industrieën,
die reeds door het aan-
vaarden van een samenwoning in de plaats, waar de hun
werk verschaffende industrié is gevestigd, aan hun woning-
behoefte een zodanige mate van urgentie hebben verleend
als blijkbaar van rijkswege nodig wordt geoordeeld. Doch
toegegeven moet worden, dat op deze manier alleen, niet
een oplossing van het huisvestingsprobleeni voor industrie-
arbeiders wordt verkregen. Immers, er is niets meer bereikt
dan dat de woningbehoefte van deze arbeiders wordt mede:
gèteld; d vervulling van deze behoefte is slechts mogelijk,
‘wanneer zij aan de top van da wachtlijst is komen te
paraisseren.
De rijksoverheid heeft dan ook verderstrekkende maat-
regelen genomen. In vorige jaren werd een apart contingent
woningen afgezonderd ten behoeve van de industrie. Dit
systeem werd in 1950 verlaten, omdat het verschillende
geméentebesturen tot de gedachte bracht, dat zij dus geen
bemoeienis meer hadden met de toewijzing van nieu* te
bouwen industriewoningen. Voor dit jkar zijn daarom deze
industriewoningen in het, provinciale contingent begrepen,
en de Minister heeft aan de provinciale besturen verzocht
ten volle rekening te houden met de behoefte van de
industrie. Het is aan te nemen, dat Gedeputeerde Staten
deze w’enk weer hebben doorgegeven aan de gemeente-
besturen.
Behalve uit de hier weergegeven algemene gedragslijn,
blijkt ook uit andere maatregelen, dat de Minister van
Wedei’ophouv en Volkshuisvesting zich het grote belang
van de huisvesting van industrie-arbeiders ten volle be-
wust is. Tijdens dë behandeling van de begroting is mede-
gedeeld, dat boven het contingent, dat over de provincies werd verdeeld, nog een hoeveelheid van 2.700 woningen
beschikbaar was, waarvan 500 ter beschikking zijn gesteld
voor huisvesting van leidinggevend personeel van
nieuwe
industrieëh
in die gebieden, die voor vestiging van deze
bedrijven in aanmerking komen, en waarvan 1.000 wonin-
gen werden toegewezen ter opheffing van de zgn.
,,inter-
prooinciale indusiriependeling” (het heen en weer trekken
van , arbeiders binnen de provincie kan worden voor-
komen door da verdeling van het desbetreffende provin-
ciale contingent).
Daarbij komen nog enkele verdere mogelijkheden voor
de industrie om extra woningen te krijgen. In •de eerste
plaats is er de zgn.
orije bouw,
d.w.z. tot een totaal van 3.500
woningen zal aan ieder goedkeuring worden gegeven om
een woning te bouwen, indien deze woning niet groter is
dan 500 m
3
, en er van het Rijk geen financiële steun wordt
gevraagd. Tot dusverre zijn hiervoor ruim 2.700 goedkeu-
ringen afgegeven. Gezien de uit andere hoofde grote finan-
ciëringsbehoefte van de industrie, is het niet denk-
baar, dat van deze mogelijkheid veel gebruik zal worden
gemaakt.
In de tweede plaats is er de zgn.
goedkope bouw,
d.w.z.
de plannen,. die, door hun efficiënte opzet en uitvoering,
een zodanig lage financiële steun vergen van het Rijk,
dat de daarbij betrokken woningen boven het contingent
worden toegewezen.
Tenslotte wijzen wij op een belangrijke mogelijkheid in
deze richting. Men is het in de kringen van de bouwwereld:’
eens geworden over een oerlengingean de arbeidstijd.
Dit
betekent een productieverhoging, die in het kader van de
voor ons land noodzakelijke economische maatregelen
ten zeerste moet worden toegejuicht. Hierbij dient echter
terstond te worden bedacht, dat eeri grotere investering
in de woningbouw vooral dan reële productievermeerde- –
ring zal betekenen, indien de extra gebouwde woningen
ten goede komen aan arbeiders, die daardoor weer langer
producLief werkzaam kunnen zijn (hogere en betere arbeids-
prestatie en geen extra kosten door reizen).
In dit verband is zeei’ illustratief een geval, dat zich
voordeed, waarbij een kostbare (ook uit deviezenoogpunt)
installatie niet volledig kon worden benut, omdat de be-
dienende arbeiders van verre moesten worden aangevoerd.
Van verre, alwaar wel nieuwe woningen bleken te verkrij-
gen, doch geen werkgelegenheid bleek te bestaan. 1-let is
zonder meer duidelijk, dat er grote belangen zijn gemoeid
met een woningverdeling, waarbij dérgelijke situaties zo
snel mogelijk worden gecorrigeerd. Immers, een gelijke
verdeling’van onze woningarmoede zal een ieder als devies
aanvaarden, doch bij deze verdeling zal er tevens op moeten
worden toegezien, dat alle factoren, die deze armoede zo
spoedig mogelijk kunnen oplossen (en productievergroting
in de ecportindustrie is daarvan een der belangrijkste), tot
gelding komen. Naar’ wij vernomen hebben zal voor de
extra woningen, die door het langer werken kunnen worden
gebouwd, het bouwplan worden verhoogd; tevens zullen
deze ‘woningen worden toegewezen aan arbeiders, die
hierdoor zullen medewerken aan verhoging van de pro-
ductie. Op deze manier is een additiofiele investering in
de woningbouw niet alleen gerechtvaardigd, maar ook ge-
wenst, daar het per arbeider (d.i. per woning) benodigde
marginale bedrag aan deviezen reeds na enkele jaren een
veelvoud van deviezen zal opbrengen.
Wij menen daarom te mogen pleiten voor voortdurende
en speciale diligentie bij de bevoegde bestuursorganen
voor de huisvesting van de arbeiders in de export- en im-
portvervangende industrieën. 1-lierbij zij echter opgemerkt,
dat de voorgestelde prioriteit gden directe algehele’oplossing
voor de huisvestingsmoeilijkheden van industrie-arbeiders
zal opleveren; het totale woningtekort is daarvoor de eer-
ste jaren nog te omvangrijk. Als men, naast het aantal
van rond 300.000 nieuw te bouwen woningen, ziet naar de
ruim 2.000.000 bestaande woningen, blijkt dat bij de ver-
d eling van de bestaande woningvoorraad door de gemeeiite-
besturen wellicht eveneens belangrijke resultaten kunnen
worden bereikt. ‘ /
EEN ÔVERLIJDENSACTE VAN DE
ECONOMISCHE RAAD.
Zo eenvoudig als het in de kranten staat is het niet.
Na een zeventienjarig. bestaan gaat op 1 Juni as. de taak
van de wettelijk opgeheven Economische Raad over op
de Sociaal-Economische Raad – het opperste orgaan van
de P.B.O. Daarmede is heteinddoel bereikt van een streven
en een gang van denkbeelden, die door een lange reeks van
jaren de geesten bezighield.
De Economische Raad was in 1933 slechts een beschei-‘
den stap geweest in de goede richting, die nu door de
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
425
P.B.O. is achterhaald en die’dus nu overbodig werd. Zo
is vrijwel d&algemene opvatting. Deze is echter te simplis-
tisch. Er zit nog meer achter, dat niet voor ieder duidelijk
was en is. Mijn ervaring, die slechts door weinigen werd
gedeeld, noopt mij daar
ar thans te getuigen. Staande
naast de ontplooiing van een bedrijfsdemocratie en in
wezen daarvan principieel en practisch geheel verschillend
had de ontwerper van de wet op de Economische Raad
zich in 1932 een ander doel gesteld. Dit te verwezenlijken
beloofde geen in het oog vallend succes maar wel degelijke
resultaten. Dat doel was een innerlijke versterking van de
democratische Regering door gebruik te maken van vrij-
willige, niet ambtelijke, maar ervaren krachten uit het
Nederlandse volk. Dit was mogelijk en het was gedurende’
de eerste wereldoorlog doeltreffend gebleken.
In de crisisjaren na 1930 streefde Mr T. J. Verschuur
naar een herhaling van het experiment in verbeterde,
wettelijke en georganiseerde, vorm. Aanvankelijk met
succes, maar na de eerste vierjarige periode kwamen moei-
lijkheden op, en thans heeft dit strever een roemloos einde
gevonden.
1-leeft het enig nut om als het ware in een overlijdensacté
over een mislukking te schrijven? Nut zeker niet, maar
wel betekenis, want enige plichten van de Economische
-Raad zijn ook aan de Sociaal-Economische Raad opgedra-
gen. En iets van het overleden college zal wellicht als een
soort herinnering in het nieuwe proberen op te leven.
Daarom heeft het betekenis op het verschil in doelstelling
en practijk ook nu nog nadruk te leggen.
Doel’ van het hoogste college van het bedrijfsleven is
voor alles een volledig
Qertegcnwoordigende
vergadering te
vormen. Welke levensvormen deze zal vertonen, lere de toekomst. Eén ding is zeker, dat verschillende en uiteen-
lopende belangen tot uiting zullen komen, en moeizaam
naar enig evenwicht moeten gaan zoeken.
De Economisch6 Raad vertoonde ook verscheidenheid,
echter beperkter, niet van belangen, maar van ervaring,
inzicht en kennis. Eensgezindheid bestond vooraf om dé
Regering zo goed mogelijk te helpen. Niet echter te steunen
in politieke zin, maar zoals de toégevijde ambtenaar dat
doet in degelijk afgeleverd werk.
Daartoe behoorde ook het vinden van een weg, tussen
belangentegenstellingen. Voor de leden van de Economi-
sche Raad was het niet moeilijk om uit het partiële los te
komen en steeds het oog te richten zowel op het geheel
als op de toekomst. Geen lid was gebonden door enig
mandaat, en nevengedachten over af te leggen verantwoor-
ding behoèfden nooit op te komen. Openbaarheid van
besprekingen en verslagen, die voor een vertegenwoordi-
gend college een eerste levensbehoéfte is, werd vermeden
– om de vrijheid van oordeel der leden te beschermen en
het vertrouwen van alle regeringsinstanties te verdienen.
De contacten met de Regering waren voor de Economische
Raad, en zijn voor’de Sociaal-Economische Raad in een-
zelfde algemene foi’mule uitgedrukt. Het woord er voor is:
advies, en kan velerlei zin verkrijgen, vooral indien het
zowel ,,gevraagd” als ,,ongevraagd” omvat. Het antwoord
op een gevraagd advies kan behulpzaam of storend, aan-
moedigend tot samenwerking of afstotend werken. Onge-
vraagd advies is zelden welkom. Toch kan het er toe moeten
komen, indien de vragen om advies al te zeer of met opzet
uitblijven. Behulpzaamheid aan .de Regering, zoals in de
bedoeling van de Economische,Raad lag, kon alleen vera
werkelijkt worden door een voortdurend en levendig over-
leg met de Ministers,en met de leidende persoonlijkheden
in hun departementen. In de eerste vierjarige periode van
de Economische Raad ontwikkeldé zich geleidelijk en in
toenemende mate een samenwerking, die v&ederzijds ge-
waardeerd werd.
De Economische Raad zag de moeite ener analytische
en constructieve studie van onderwerpen van staatsbeleid
beloond, en de departementen, in het bijzonder van Eco-
nomische Zaken en Financiën ondervonden, hoezeer een
onpolitieke hoogstaande behandeling hunner bemoeiingen
in een rustige en veilige sfeer voldoening en zekerheid
verschafte. Daardoor was het overbodig om ongevraagde
adviezen te entameren. Steeds gelukte het de aanvrage
van dviezen over actuele onderwerpen uit te lokken. De
Organisatie van de Economische Raad werd uitgebreid en
vérstevigd door de instelling van enige commissies voor
bijzondere onderwerpen en twee – op de wet berustende –
vaste commissies, voor de vestigingswet, en voor het bin-
dénd en onverbindend verklaren van ondernemersover-
eenkomsten.
In 1937 eindigde de eerste vierjai’ige periode. De leden
van de Economische Raad traden allen af en de Koningin
benoemde nieuwe. Deze juiste bepaling in de wet op de
Economische Raad was nog aangevuld dooi’ een besluit
van de leden om gezamenlijk hun mandaat ter beschikking
van de Regering te stellen, telkens wanneer een kabinets-
wisseling plaatsvond.
De positie van onmiddellijk adviseur sloot toch in zich,
dat elke nieuwe Regering vrij moest zijn haar adviseurs
te kiezen, zoals zij dit wenste.
Daarmede was duidelijk uitgesproken, dat de Econo-
mische Raad niet tot, maar wel bij de Regering behoorde
en in elli geval geen onafhankelijk vertegenwooi’digend
college vormde. .
Toch werd van de gelegenheid der herbenoeming gebi’uik
gemaakt om ei’ op aan te dringen wel vertegenwoordigers
aan te wijzen. Een sterke aaiidrang zelfs uit brede kringen,
die een directe invloed uit het bedrIjfsleven op het rege-
ringsbeleid wensten. T-let feit, dat de Economische Raad
al reeds een andere functie vervulde, was in die kringen niet doorgedrongen en kon ook moeilijk worden beseft,
daar met zorg er voor gewaakt werd alle werkzaamheden
van de Economische Raad zoal niet geheim dan toch. binnen
de kring der Regering gesloten te houden.
De Regering kon aan de uitgeoefende aandrang uit het
bedrijfsleven geen weerstand bieden, maar wilde toch geen algehele omkeer in het functionnere’n van de Economische
Raad. Zij gaf gedeeltelijk toe.
De Economische Raad werd grotendeels in zijn oude
samenstelling herbenoemd, doch vom’ de vacatures werdén
personen aangewezen, die stellig als vertegenwoordigers
konden worden beschouwd. Daartegenover stond de be-
noeming van Z.K.H. Prins Bernhard als lid, waaruit van
regeringszijde een grote waardering sprak, die bestond
voor dit college binnen het staatkundig bestel in een .ver-
houding, die deed denken aan de Raad van State.
Al ging aanvankelijk het werk in de Economische Raad
langs dezelfde lijnen, die in de eerste periode varen ge-trokken, zo bleek toch al spoedig, dât andere en grotere
verwachtingen wortel schoteb, van een algemener econo-
mischer beschouwing en van daarop gegrond eigen initiatief.
Deze verwachtingen moesten onvermijdelijk leiden tot
het lanceren van ongevraagde adviezen, tot mcci’ openlijk
optreden en tot ambitieus partij kiezen voor nieuwere econo-
mische inzichten. Te denken is aan conjunctuurtheorieën en
,,full employment”-richtlijnen. Dit zou het karakter van
de Economische Raad wijzigen en afleiden van het tot nu
toe gevolgde doel, nl. het steunen der Regering met vrij-willigers van ervaring en inzicht. Een verwijderd verband
maar geen tegenstrijdigheid was er in deze werkzaamheid met het streven naar bedrijfsvertegenwoordiging. Was die
naam: Economische Raad, in staat twee zeer verschillende
dingen door en tegen elkaar te stellen?
Inderdaad ging dit gebeuren met als gevolg, dat, wat
gedurende een korte eerste periode de Economische Raad
was geweest, in de tweedé periode zeer verzwakte’ om
daarna in vergetelheid te geraken en te verdwijnen.
Door vroegere verhoudingen tijdens de eerste wereldoor-
log en als voorzitter was ik de exponent geworden van
de oorspronkelijke gedachte. Dat deze zin had, was mij
426
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
31 Mei 1950
gebleken. Verdediging er van viel mij niet moeilijk.
Propaganda er voor was niet nodig, want de verwezen-
lijking was er reeds evenals de groei.
Zou er echter voldoende levendige belangstelling blijven
bestaan tussen en naast de vele hervormingsgedachten
van andere aard, die zowel werkgevers als vakverenigings-
kringen sterk ter harte gingen? Dit moest ik helaas in twij-
fel trekken, zodra ik om mij heen zag. Wellicht lag in an-
dere landen de verhouding gunstiger. Wellicht waren daar
voorbeelden, die too’nden hoe er een kans was het bereikte
te behouden, zonder de beweging voor een bedrijfsdemo-
cratie ook maar in enige mate te belemmeren.
Een onderzoek in die richting was teleurstellend. Voor
de Zwitserse industrie gaf ik in Bazel een uiteenzetting
van de w’erkwijze van de Economische Raad. Uitgezonderd
bij enkele personen vond deze in het algemeen geen in-
stemming. Alom bestond de w’ens eigen inzichten, en be-
langen met zodanige nadruk onder de ogen der regerings-
personen te trengen, dat daarvan invloed moest uitgaan.
Voor aanbodvan hulp om bij de.uitwerking van politieke
bëginselen een veelzijdig verworven ervaring uit het gehele
bedrijfsleven ter beschikking te stellen, was de propaganda-
en strijdlust ongevoelig.
Frankrijk en België kenden ‘wel een ,,conseil-économi-
que”, doch een die niet met de Economische Raad was te
vergelijken. Een onderzoek door mij met de hulp onzer
ambassade in de Verenigde Staten ingesteld, bracht wel
een bemoedigend voorbeeld. Bekend is, hoe de Brain Trust
President F. D. Roosevelt ondersteunde met fantasie en
durf bij het bestrijden van de grote economische crisis.
Bekend is ook, hoe
de
voorgestelde maatregelen, ondanks
de stoot van vertrouwen, die zij verwekten, een te veel
aan durf en fantasie vertoonden, dôch tekort schoten in
ervaring en inzicht van het bedrijfsleven. Niet bekend echter was, dat van de sliiïkende vlam van
de Brain Trust iets overbleef vat juist wel die ervaring
en dat inzicht omvatte, nl. een college, dat zich rustig
achter de strijd van Republikeinen en Democraten opstelde,
om de President met raad, en zo nodig met de daad, bij te
staan. Dit stille college, onder leiding van Harrimah,
thans de reizende ambassadeur van het Marshall-plan,
leerde ik einde 1938 kennen met een werkwijze, die geheel geleek op die van de Economische Raad. (Zo’n college van
adviseurs schijnt onder president Truman nog te function-
neren).
Deze vondstherstëlde het vertrouwen om het streven uitde
eerste periode van de Economische Raad niet op te geven,
doch, stevig de ontworpen lijnen te blijven vervolgen.
De omstandigheden waren hier te lande niet gunstig.
In 1939 volgden twee kabinetscrises elkaar snel op en kort
daarna kwam de tweede wereldoorlog. Desondanks bleef
de Economische Raad bestaan en ontwikkelde een ijverige
erkzaamheid totdat de 10e Mei 1940 daaraan abrupt een
einde maakte. Nu volgden twee lange perioden van ver-getelheid. De eerste was hewust een onderduiken en het
met succes ontgaan van belangstelling van de bezetter. De
tweede werd van andere aard toen het Londense Kabinet
zijn taak overdroeg aan het Ministerie van Herstel en
Vernieuwing.
r1
o
t die vernieuwing behoorde geen belangstelling voor
doel en practijk van de Economische Raad. Pogingen om
de aandacht hierop te vestigen hadden geen enkel resul-
taat. Na herhaalde bemoeiing werd slechts bereikt, dat
een gezamenlijke ,ontslagaanvrage tot stand kwam. En
daarna ook benoeming van nieuwe leden. De exponent
van de oude opvatting vond daarin geen plaats. Wel werd
de vertegenwoordiging van belangen versterkt en elegant
op het einde,
fl1.
op de aanstaapde overgang naarde Sociaal-
Economische Raad, de nadruk gelegd. –
Voor een herleving, eventueel in nieuwe ‘vormen, van het
experiment Verschuur zijn de kansen uiterst gering. De
ontwikkeling van ons staatsbestel gaat td overwegend in
ambtelijke richtiog, dan dat er voor niet-ambtelijke orga-
uen plaats zou zijn. Tenzij! Tenzij naar veler verwachting
en hoop de P.B.O. die plaats en dan op grote!- schaal inneemt.
Op grootse!’ schaal en op andere grondslag. P.B.O. zal dau
zowel vertegenwoordiging en een orgaan van het gehele
bedrijfsleven moeten zijn als ook een steunende aanbrenger
van ervaring en inzicht voor de Regering, in het klein was
het al moeilijk. Hoeveel zwaarder zal het zijn bij grote op-
zet.
Arnhw,
Prof. Ir 1. T’. DEVOOYS.
TWEEËRLEI VISIE TEN AANZIEN VAN
DE MELKBESTEMMING.
Door velerlei oorzaken heeft de te verwachten ontwik-
keling van de zuivelpositie de laatste tijd in ons land in
agrarische kringen in het middelpunt van de belangstelling
gestaam Ook daarbuiten heeft dit vraagstuk in belangrijke
mate de aandacht getrokken. De betekenis voor de totale
Nederlandse welvaart van het problemencomplex, dat met
de hier bedoelde tak van volksvlijt verbonden is, moge o.a.
uit de volgende gegevens blijken. Omstreekl 55 pCt van
de totale oppervlakte cultuurgrond staat in dienst van de melkproductie. De uitgestrekte laaggelegen gronden van
Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Utrecht kunnen
zelfs voor een belangrijk deel op geen andere wijze dan als
weidegebied tot waarde worden gebracht. Meer dan de
helft van de totale waarde van de landbouwproductie werd
in 1948/’49 door de rundveestapel ‘oortgebacht; de melk
leverde hiervan 48 pCt. Voorts spelen de zuivelproducten
een belangrijke rol in onze internationale handel: zij lever-
den in 1949 14,7 pCt van.de
totale uitvoer.
Uit deze gegevens kan eveneens blijken, van welk belang
de melkproductie en de daarop gebaseerde zuivelindustrie
voor de totale rentabiliteit van het agrarische bedrijfsleven
is. liet behoeft dan ook geenszins verwondering te wekken,
dat men in landbouwkringen behoefte heeft gevoeld zic’h
te bezinnen op de vraag, hoe deze bedrijfstak zich zal
ontwikkelen en meer in het bijzonder, welke maatregelen
zouden kunnen worden getroffen om deze ontwikkeling
in een zo gunstig mogelijke richting te leiden. Te meer
w’as hier aanleiding toe, daar er zich zowel in het binnenland
als in het buitenland omstandigheden voordeden, welke
de verhouding tussen vraag en aatibodvan zuivelproducten
ongunstig dreigden te beïnvloeden. Enerzijds nam de melk-
productie in ons land sterk toe en tendeerde weer naar
vooroorlogse cijfers. Ook andere landen gaven een toene-
ming van de. melkproductie te zien. Teii aanzien van de
productiekosten ligt ons la’nd, hoewel met, Denemarken
van alle Westeuropese landen het goedkoopst producerend,
vergeleken met enige belangrijke overzeese zuivelexpor-
terende gebieden, belangrijk hoger: niet alleen het verschil
in natuurlijke omstandigheden, doch ook de na de oorlog
tot industrieel peil opgetrokken landarbeiderslonen, de
sociale lasten en de – in verband met de grote arheids-
bezetting in belangrijke delen van de Nederlandse landbouw
– geringe mogelijkheid yan mechanisatie spelen hierbij
een rol. Anderzijds waren er redenen om aan te nemen,
dat in verband met aan de ene kant het streven van sommige
landen tot bescherming van de nationale productie en aan
de andere kant de toenemende concurrentie van de marga-
rine, de afzet zou stagneren.
Gezien deze omstandighed en en verwachtingen heeft de Stichting voor den Landbouw en de Alcmene Neder-
landsche Zuivelbond een commissie aan het studeren gezet
– in de wandeling de Melkbestemn’iingscommissie genoemd
– met de opdracht het boven aangeduide proh1emencom-
plex te onderzoeken en in het bijzonder na te gaan, welke
de meest erantwoorde bestemming van de in ons land
geproduceerde melk ou zijn. Onlangs is het rapport van
deze commissie verschenen.
3′ Mei 1950
1
ECONOMÏSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
427
Ongeveer tegelijkertijd heeft cle Lever Brothers & Utii-
lever NV. een door Prof. Dr Ir M. X. L. Dols en Ir J.
Sevenster samengesteld rapport, openbaar gemaakt, dat
voor hetzelfde probleem een oplossing tracht te vinden.
Het lijkt helangivekkend de conclusies van beide studies
met elkaar te confronteren. In het bestek van dit artikel
is het uiteraard niet mogelijkalle zijden van het vraagstuk
te belichten; slechts zal aandacht vorden gèschonken aan
de richtlijnen, welke’worden gegeven ten aanzien van de
meest gewenste hstemming van cle melk.
Het rapport van de Mellcbestemmingscommissie.
Naar de mening van deze commissie is de meest gewenste
bestemming van de melk – hieronder te verstaan de
richting, .waarin de in het land gewonnen melk wordt ver-
werkt (consumptiemelk, boter, kaas, gecondenseerde melk
enz.) en afgezet – en zodanige, Welke de grootste renta-
hiliteit waarborgt. Het is de commissie echter slechts in
beperkte mate mgelijk gebleken een oordeel uit te spreken
over de vraag, in welke richting de verwerking van de melk
zou dienen te geschieden om die maximale rentabiliteit te
bereiken. De grote mate van afhankelijkheid van de buiten-
landse markt en de velerlei krachten, welke de export-
mogelijkheden en -opbrengsten beïnvloeden, inaken zulk een oordeel immers uitermate speculatief. Men moet hier
liet werkelijkheidsgevoel van de commissie prijzen: zo
men al in staat zou zijn om alle, de renthiliteit bepalende,
invloeden te onderkennen,, zal het toch onmogelijk blijken
de mate, waarin deze invloeden werken, vast te stellen;
en dat zou toch noodzakelijk zijn, wanneer men eeh melk-
bestemmingsplan wil opstellen en uitvoeren. Op grond van
deze overwegingen kotht de commissie tot de gevolgtrek-
king, dat in beginsel de meest rendabele bestemming van
de melk het best zal worden bereikt door de verschillen in
geldelijke opbrengsten, welke bij afzet, hetzij in het binnen-
land hetzij in het buitenland, kunnen worden behaald,
zoveel mogelijk onverkort tot de producent te laten door-
dringen. Daardoor zal deze er toe worden gebracht met zijn
productie op wijzigingen in de prijsverhoudingen direct te reageren en die producten voort te brengen, welke hem de
grootste opbrengst garanderen, daarmede ook voor het
totaal .van de melkproductie een zo groot mogelijke op-
brengst bereikend.
O.i. heeft de commissie een volkomen juist uitgangspunt
gekozen door de rentabiliteit als maatstaf te gebruiken
voor de beantwoording van de vraag, welke de meest ge-
wenste meikbestemming is en vervolgens het winstprincipe
te doen werken om de maximale rentabiliteit in depractijk
te verwezenlijken. –
Aan een kwantitatieve prognose van de mogelijke ont-
w’ikkeling van afzet en productie heeft de commissie zich
liet moge uit het voorgaande reeds duidelijk zijn ge-
vordei – niet gewaagd: slechts voor de eerstkomende
jaren heeft zij de binnenlandse markt enigszins verkend.
Overigens zal de markt wel uitmaken, w’elke producten
zullen w’orden bereid. Voorts heeft de commissie voor een
zo groot ‘mogelijke bedrijfsvrijheid geopteerd en dan ook
uitdrukkelijk een systeem verworpen, waarbij de opbreng-
sten zodanig worden gemanipuleerd, dat bij iedere verwer-
kingsrichting een gelijke melkprijs’voor de boei’ resulteert
en dat slechts zou kunnen functionneren doordat dooi’ enig gezagsorgaan een bepaalde verwerkingsrich ting dwingend
wordt opgelegd.
liet is interessant na te gaan, op welke wijze het door de
commissie gekozen uitgangspunt: vrije.. prijsvorming en
vrijheid voor het bedrijfsleven om op de zich voltrekkende
prijsvei’schu ivingeri te reageren, is uitgewerkt. Daar er
belangrijke spanning’en kunnen optreden, indien le voor
de afzonderlijke producten te behalen opbrengsten belang-
rijk gaan vôrschillen – bedacht dient nI. te worden, dat
er in den lande belangrijke verschillen bestaan ten aanzien
van de richting, waarin de melk wordt verwerkt en met
in het achterhoofd waarschijnlijk de guclachte, dat d.e Re-
gering aan de boer een bepaalde richtprijs voor de melk
garandeert, wil de commissie komen tot het vaststellen
van minimumprijzen. Strevend naar een gemiddelde. rede-
lijke rentabiliteit van de melkveehouderij w’il zij aan de
melkprijs geen maximumgrenzen stellen, doch, om te voor-
komen, dat bepaalde groepen van veehouders aan gi’otere
hardheden worden blootgesteld dan nodig is om de door
de markt aangewezen wijzigingen in de productierichting
te doen aanbrengen, onder bepaalde omstandigheden w’el
minimumprijzen. En vej’dere uitwerking van dit deside-
ratum wordt niet gegeven, hetgeen te betreuren is: dit
vraagstuk heeft nI. enige zeer ‘belangrijke aspecten. In de
eerste plaats spreekt de commissie er zich niet over uit,
op welke wijze de voor het ophouden der minimumprijzen
benodigde gelden zullen worden verkregen. Doch daar zij
zich enige malen verzet tegéri het opleggen van heffingen’
op producten; welke, teruggerekend per kg hielk (dus
rekening houdend met fabricage- en handelskosten), meer’
dan de voor de melk vastgestelde richtprijs opbrengen, is
aan ‘te nemen, dat’haar financiering uit overheidsgelden
voor de geest heeft gestaan. Intussen is uit de door de
Regering onlangs bekend gemaakte maatregelen betreffen-
de de instelling van een zuivelfonds -, hehelzend, dat
zolang gemiddeld door alle producten tezamen een pijs
voor de melk wordt gerealiseerd, iS’elke niet ligt beneden
de vastgestelde richtprijs, geen overheidsgelden zullen
worden uitgekeerd, zodat in dat geval verliezen op het ene
product gedekt zullen moeten woiden uit eén heffing op
het andere – gebleken, dat de Overheid deze suggestie
van de melkbestemmingscommissie niet heeft gevolgd.
Voorts heeft de commissie nagelaten het géval te bezien,
dat voor alle producten een opbrengst wordt verkregen,
welke beneden de richtprijs ligt. De vraag doet zich dan
nI. voor, of het optrekken van de opbrengst tot de richtprijs
geschiedeii zal door het op alle melk bijbetalen.van een
gelijk bedrag bestaande uit het verschil tussen de ge-
middeld gerealiseerde prijs en de richtprijs – dan wel door
het bijbetalen van een per product verschillend bedrag,
zodat elk product afzonderlijk de richtprijs haalt. In het
eerste geval zullen de pi’oductierichting,beïnvloed ende ver-
schillen tussen de opbrengsten der productén blijven be-
staan, in het tweede zal er geen verschil in rendement
zijn en dus geen aanwijzing ten aanzien van de productie-
richting worden gegeven. Waarschijnlijk zal de commissie
voor het eerste geval geporteerd’zijn; bedacht dient daarbij
echter te worden, dat de bestaande opbrengstverschillen belangrijk kurineit worden verkleind dooi’ de eerder ge-
noemde eis van het handhaven v’an minimumprijzen.
De situatie, waarbij alle ‘ûducten een prijs opbrengen,
welke beneden de richtprijs’lit, is
O.i.
zeker niet ondenk-
baar, ja, ligt bij het door de commissie verdedigde systeem
van volkomen vrijheid en onderlinge concurrentie tussen
de erschillende productiei’ichtingen voor de hand: door
de productieverwaatschap zal er steeds een sterke tendentie
tot egalisatie van de opbrengsten bestaan. Hier blijkt de
commissie echter een andere opvatting te zijn toegedaan.
lIet perspectief, dat de verkoopmogelijkheid van Neder
landse boter in’de naastetoekomst biedt, wordt, o.a. in
verband met de concurrentie van belangrijke exporterende
landen, welke met aanzienlijk lagere kosten l)rOduceren
dan wij en met de toenemende betekenis vande margarinë,
dooi’ de commissie in het algemeen’,,uitgesproken ongun-
sti” geacht. De
1
afzetmogelijkheden roor Nederlandse
kaa worden niet zodanig geacht, dat er reden ig voor
optimisme”. Terwijl het perspectief ooj’ consumptiemelk
en melkproducten (gecondeiiseei’de’melk en melkpoeder) ,,veel minder ongunstig” wordt beoordeeld: Concluderend
w’ordt gestéld, dat de vooruitzichten voor de boter zich het minst guhstig laten aanzien. Geheelvérzuimd wordt echtej’
aannemelijk te maken,’ da’t het ifiogelijk is, dat ondanks de bovengenoemde bp den duur volledig bestaande productie-
verwantschap tussen de’verschillende zuivelproductn, zo verschillende opbrengsten kunnen wordbiir gerealiseerd;
428
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Bi Mei 1950
O.i. zou een dergelijke bewijsvoering ook niet kunnn sla-
gen. Indien geen ,,beschermende” maatregelen zouden
worden ge’nomen – en daarvan wordt nergens gesproken
– is het ondenkbaar, dat, behalve op korte termijn, een
belangrijk verschil zal ku?inen bestaan tusserl bijv. de bij
hoterproductie gerealiseerde melkprijs en die bij verwerking
tot consumptiemelk.
Naar onze mening is het rapport van de, commissie ten
aanzien van de boven vermelde uitwerking van een juist
beginsel, ondanks, elders te constateren grote wijdlopigheid,
betreurenswaardig onvolledig. –
Op een tweetal punten, welke direct met de te voeren
markt- en prijspolitiek in verband staan, moge hier nog
worden gewezen. Ontraden wordt een uitvöerpolitiek te vol-
gen, waarbij de uitkeringen bij export zodanig worden ge-
hanteerd, dat er een differentiatie per product kan worden
aangebracht, welke differentiatie dan het doel heeft te
bereiken, dat het aanbod van het product, waarnaar de
vraag inelastisch is, enigszins wordt teruggehouden en het
aanbod van het product met een elastische vraag over-
eenkomstig wordt uitgebi-eid, waardoor de totale opbrengst
gunstig zou worden beïnvloed. Hiermede keert de commis-
sie zich tegen een eerder
1)
door schrijver dezes gememo-
reerde methode om een maximalisering van de opbrengst
van de vbor export beschikbare melk te bereiken, welke
methode overigens niets nieuws is, daar zij ook in de 30-er
jaren reeds werd toegepast. Ter argumentering van haar
standpunt betoogt de commissie, dat veel te weinig bekend
is over de elasticiteit van de vraag naar Nederlandse kaas
in het buitenland en dat een bewuste beperking van de
kaasexport om hoge prijzen te handhaven er toe kan leiden,
dat wij ons moedwillig uit de exportmarkt manoeuvreren.
Inderdaad moet worden toegegeven, dat betreffende de
elasticiteit van de vraag naar kaas niet veel vast staat,
maar o.i. is toch betreffende het verschil in de aard van de
vraag naar kaas en die naar boter – om deze twee produc-
ten gaat het hier voornamelijk – wel zoveel bekend –
door de commissie wordt op dit verschil herhaalde malen
zelf gewezen—, dat een gunstige invloed op het totale
bij export te behalen resultaat door een manipulatie als
boven bedoeld uitermate waarschijnlijk is. Toegegeven,
indien het gaat om beantwoording van de vraag, welke
dosering van dit middel het maximale resultaat zal w’aar-
borgen, zal over veel meer gegevens moeten worden be-
schikt; het lijkt zelfs twijfelachtig, of zulk een vraag ooit, zelfs bij het in het geweer roepen van al onze wiskundige
hulptroepen, zal kunnen worden beantwoord. Maar dat
houdt nog niet in, dat in deze richting dan ook in het geheel
niets zou mogen worden ondernomen. liet komt ons voor,
dat de commissie in haar liefde voor vrijheid – welke wij
in belangrijke mate delen – en haar volstrekte afkeer
van centraal gedirigeerde b’emoeiingen vel eens uit het
oog verliest, dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat de zuivelsector voor zijn – door de Re-
gering gegarandeerde – bestaanszekerheid van overheids-
hulp afhankelijk wordt, hetgeen kan meebrengen, dat. deze
sector zich bemoedering moet laten welgevallen. Volstrekte
bedrijfsvrijheid en volstrekte bedrijfszekerheid sluiten
elkaar nu eenmaal uit.
Een ander belangrijk aspect is het standpunt, dat de
commissie inneemt tegenover het boter-margarinevraag-
stuk. In het algemeen kan dit standpunt niet als eng
worden gekwalificeerd: er worden tegenover de zeer sterke
toeneming van het margarineverbruik geen kleinzielige
tegenmaatregelen aanbevolen. Onaanvaardbaar acht men
– terecht – het bij vrkoop van margarine toepassen
van unfaire practijken, waarbij gedacht wordt aan ht bij
de consument wekken van onjuiste gedachtenassociaties
met boter. Voorts beveelt de commissie onder bepaalde omstandigheden een heffing op margarine aan. Daarbij
wordt de volgende redenering gevolgd. De door de Regering
‘)
Zie: ,,Overheidspolitiek tav. de zuivel in de nabije toekomst”
in ,,E.-S.B.” van 25 Mei 1949.
aangekondigde nieuwe koers in de landbouwpolitiek –
welke als gegeven wordt aanvaard – omvat o.a. het door
middel van invoerheffingen op in te voeren granen en
voedermiddelen beschermen van de Nederlandse bodem-
productie. Dit zal, gegeven de behoefte van de Nederlandse
melkveehouderij aan invoer van krachtvoeder, leiden tot
een verhoging van de kostprijs van de melk, waardoor,
indien de verkoopprijs mede stijgt, de afzet in het binnen-
land ongunstig wordt beïnvloed. Uit een oogpunt van
billijke concurrentie dienen dan de belangrijkste substitutie-
artikelen – waarbij uiteraard voornamelijk aan margarine
‘wordt gedacht – ,,in overeenkornstige mate” in prijs te
worden verhoogd. Nu wordt niet nader aangegeven met’
welke mate van verhoging van de melk/boterprijs die
heffing op margarine dient overeen te komen. Naar onze
mening zal die heffing, zo deze al gerechtvaardigd wordt
geacht, maximaal een compensatie mogen inhouden voor
een hoger worden van de kostprijs van de melk als gevolg
van de heffing op het ingevoerde krachtvoeder. Bedacht dient te worden, dat bij het bestaan van zulk een heffing
de betrekkelijk hoge kostprijs van de melk niet alleen ver-
oorzaakt wordt dbor het duurder maken van het kracht-
voeder, maar evenzeer door de relatief hoge kosten van de
eigen voederwinning. Het zou o.i. onjuist zijn de eventuele
heffing op margarine af te stemmen op het verschil tussen
de (door de heffing op voedermiddelen verhoogde) kostprijs
van de melk en de kostprijs zoals die zijn zou, indien alle
voeder tegen importprijs werd berekend; die heffing zal
belangrijk lager moeten zijn.
Overigens is het geenszins zeker, dat, zoals de commissie
stelt, de afzet in het binnenland ongunstig zal worden be-
invloed wanneer de heffing op ingevoerd veevoeder tot
een verhoging van de binnenlandse verkoopprijs van boter
leidt. De afgezette hoeveelheid zal wel een daling te zien
geven, doch het zal van de elasticiteit’van de vraag naar
boter zowel in het binnenland als in het buitenland af:
hangen, hoe de totale opbrengst in geld op een binnenlandse
prijsverhoging zal reageren; en deze totale opbrengst is
ten slotte toch bepalend voor de rentabiliteit van het zui-
velbedrijf. Weliswaar dient rekening te worden gehouden
met de grotere zekerheid, welke de binnenlandse markt
boven de buitenlandse biedt, doch de stelling, dat de afzet
ongunstig zal worden beïnvloed is ôf onvolledig af prae-
matuur. -.
Het is duidelijk, dat, nationaal gezien, door een heffing
op margai’ine – afgezien van het primaire bezwaar van
verhoging van de kosten van levensonderhoud voor de
minder draagkrachtige bevolkingsgroepen – voor zover
een verhoging van het binnenlandse boterverbruik daarvan
het resultaat is, het voordeel verloren gaat, dat kan wor-
den verkregen door een kg boter te exporteren en in plaats
daarvan de grondstoffen voor een kg substituerende mar-
garine in te voeren, welk voordeel bestaat zolang de boter-
opbrengst hoger is dan de kosten voor bedoelde grond-
stoffen, vermeerderd met fabricagekosten.
Overigens is het nog niet zeker, dat zich bij de huidige
prijs-en inkomensverhoudingen niet het onder de naam
van ,,anomalie van Giffen” bekende verschijnsel van om-
gekeerde elasticiteit zal vooi’doen, hetgeen zou beteke’nen, – dat een verhoging van de margarineprijs juist een verlaging
van het boterverbruik en een verhoging van de consumptie
van het substitutie-artikel tot gevolg zou hebben. Dit
verschijnsel zou moeten woi’den verklaard door te wijzen op de wens van de koper om het voor de dekking van zijn
totale vetbehoefte benodigde bedrag beperkt te houden,
zodat een verhoging van de prijs van margarine zal moeten
worden gecompenseerd door een geringere aanschaf van
boter
2)
Al met, al lijkt ons het door de commissie naar voren
gebrachte argument voor een zo belangrijke maatregel als
een heffing op margarine te weinig dwingend. Naar onze
‘)
Zie: Marsbail, Principles
or
Economics, 8e druk, blz. 132,
F’
Wӂ.
‘
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
429
mening zal een door de Overheid opgelegde beperking van
het margarinedehiet slechts verantwoord kunnen zijn in
het geval, dat door kwantitatieve invoerbeperkingen in
het buitenland de in Nederland geproduceerde boter niet
a,fzetbaar is: dan zullen noodmaatregelen niet achterwege
kunnen blijven. Echter zal men zich dan steeds van het
crisiskarakter van zulk een maatregel bewust moeten
blijven.
Het rapport c’ân de Unileeer.
In dit 175 bladzijden tellende rapport wordt getracht
een oplossing te vinden voor het probleem, welke de meest
wenselijke omvang van de Nederlandse melkproductie in
de toekomst zal zijn en welke bestemming er aan de melk
het best kan worden gegeven. Verzuimd wordt in concreto
aan te geven, wat onder de beste bestemming wordt ver-
staan en het gehele rappprt lijdt aanzienlijk onder deze
tekortkoming. 1-let boven behandelde rapport van de Melk-
bestemmingscommissie stelde duidelijk, dat de beste be-
stemming een zodanige’ is, w’elke de grootst mogelijke
rentabiliteit waarborgt. Het Unilever-rapport daarentegen
hecht in de eerste plaats waarde aan de voedingseconomi-
sche ovei”eging, welke aanwending het grootst mogelijke
calorische en vitaminerendement verzekert.
Dit voedingseconornische uitgangspunt leidt de rappor-
teur tot de conclusie, dat het gewenst is een maximaal
deel van de melk voor directe consumptie te bestemmen
en een minimaal deel voor boter; elders wordt gezegd, dat
de beste bestemming vooi’ Nederlandse melk is: verse con-
sumptie, de slechtste: hoterbereiding. Veclingseconomisch
gezien kan dit volledig juist zijn, als richtsnoer voor de
bestemming van de melk in een maatschappij, welke de
consument zoveel mogelijk vrij laat in de richting, w’aarin
hij zijn inkomen besteden wil, lijkt ons dit echter onaanne-
melijk. Waar het – althans in de in
.
dit op’zicht relevante
landen – om gaat, is wat de consüment wenst te eten en
niet wat hij iiaar de mening van geleerde lieden behoort
te eten, wil hij zich zo doelmatig mogelijk voeden. Uitnr-
aard is het van eminent belang het publiek in de richting
van een zo goed mogelijke voeding en inkomensbesteding
op te voeden, maar slechts voor zover dit resuteert in een
effectieve vraag van de consument speelt dit ,,behoren”
o.i. bij de melkbestemming enige rol. 1-let is zeer wel mo-
gelijk, dat, wanneer de o.i. enig juiste maatstaf: de rentabili-
teit als richtlijn wordt genomen, de ontwikkeling in de
richting van een toenemende afzet van consumptiemefl
en een afnemende boterproductie zal gaan, doch het is niet juist â priori aan een melkbestemmingsplan vast te houden,
waarbij op de door de consumenten te nemen beslissingen
wordt vooruitgelopen.
Direct zij hier aan toegevoegd, dat economische overwe-
gingen, als de mogelijkheid om de producten af te zetten, niet geheel verwaarloosd worden, doch zij worden alleen
ten tonele gevoerd
,
wanneer zij de op grond van oedings-
argumenten bereikte conclusie versterken. Zo worden de
afzetmogelijkheden van boter somber beoordeeld: de
arguiiienten zijn bekend. 1-Jet gaat echter veel te ver,
wanneer door rapporteur voor het jaar 1960 een binnen-
landse boterconsumptie wordt geprojecteerd van ca 25.000
ton. Nu weten w’ij, ondanks Collin Clark, niet hoe de wereld
er in dat jaar zal uitzien, i’iaar de mogelijkheid bestaat
toch zeer zeker, dat de welvaart ook in ons land dan weer
een zodanig peil zal hebben bereikt, dat, zonder dwang-
maatregelen, het boterverbruik zich belangrijk boven dat
niveau zal bewegen. En het gaat dan zeer zeker niet aan
om de consument tegen zichzelf te beschermen en hem te
dwingen een grotere hoeveelheid margarine in zijn menu
op te nemen dan hij zelf wil.
Ter illustratie van de foutieve gedachtengang, welke in
het rapport wordt gevolgd, moge nog op een tweetal uiteen-
zettingen worden gewezen. Als het hoofddoel van de melk-
productie zou zijn boter te maken, aldus het rapport op
blz 126, zou er van een goede economisch-geografische
werkverdeling tussen de gematigde zone, welke het meest
geschikt is voor melkproductie en de tropische, waar de
productie van plantaardig vet veel goedkoper is, geen
sprake zijn. Alleen juist is zoveel mogelijk gelegenheid te
bieden om de vraag naar ôî boter M margrine zich Vrij
te laten ontwikkelen en rustig af te wachten of een zodanige
arbeidsverdeling tot stand zou komen. Indien er een sterke
vraag naar boter zou ontstaan, zou een arbidsverdeling
als bovenbedoeld, zeker niet ,,goed” meer zijn.
Elders wordt gesteld .(blz. 151): als men de gehele be-
volking van-die cultuurgebieden, waar botergebruik van
oudsher min of meer is ingeburgerd, een redelijk deel van
de vetbehoefte door boter zou willen laten dekken, dan zou
daarvoor een veel te grote oppervlakte cultuurgrond
nodig zijn, ofwel de consumptie van verse melk zou moeten
dalen in plaats van stijgen. Wederom: het enig juiste is om
beiderlei aanwendingen te laten concurreren om deze
cultuurgrond en de beslissingen van de consumenten ten
slotte ieders aandeel te laten bepalen. Dan zal het grootste
netto-voordeel worden verkregen en daarmede voor de
veehouder de hoogste prijs. Er zou economisch gezien geen
enkele reden zijn om een ontwikkeling, welke het aandeel
van de boter in de cultuurgrond groter zou doen zijn dan met het calorieën-rendement overeenkomt, te betreuren.
Als laatste tekortkoming van dit rapport moge gesigna-
leerd worden het afwezig zijn van iedei’e aanduiding van
de wijze, waarop men zich voorstelt het meest gewenste
meikbestemmingsplan in de practijk te realiseren. O.i.
kan hier geen beroep worden gedaan op het louter techni-
sche karakter, dat zulk een uiteenzetting zou kenmerken:
de noodzakelijkheid van manipulaties, hetzij met prijzen,
hetzij met voorschriften, om de zuivelbereiding in een rich-
ting te stuwen, welke zich tegen de wil van de consumént
verzet – het zou immers volmaakt toevallig zijn, wanneer
het voedingseconomische en het rentabiliteitsstanclpunt
tot dezelfde conclusies zouden leiden
1
—
zou de onhouci-
baarheid van het uitgangspunt hebben gedemonstreerd.
Concluderend: tweeërlei visie ten aanzien van de melk-bestemming, waarvan de eerste van een volkomen gezond
en aanvaardbaar principe uitgaat, doch in de uitwerking
hier en daar blijft steken, terwijl de tweede echter een
geheel onaanvaardbaar beginpunt kiest.
‘s-&ravenhage.
Dr E. VAN DE WIEL.
ONTWIKKELING VAN H1T
GOEDERENVERVOER DOOR DE LUCHT.
In weerwil van alle moeilijkheden neemt de betekenis
van het Nederlandse luchtvervoer regelmatig toe. Tal van
cargadoors, expediteurs en transportagenten hebben zich
als tussenpersoneri tussen verzender én luchtvaartonder-
neming enerzijds of tussen luchtvaartonderneming en ontvanger anderzijds ingeschakeld, w’aardoor figuren
zijn ontstaan, vrijwel analoog aan die, welke in het goede-
renverkeer ter zee bestaan. Men ontkomt echter niet aan
de indruk dat het luchtvrachtvaartbedrijf zich nog in
een dermate pril stadium van ontwikkeling bevindt, dat
het zelfs nog niet toe is aan de voornaamste kinderziekten.
In dit blad is er op gewezen, dat de betekenis van de
charterluchtvaart (in de Verenigde Staten ,,non-scheduled
airlines” genpemd) sterk groeiende is en dat deze vorm
van luchtvaart te vergelijken is met de trampvaart op
zee
1).
Rotterdam, dat van oudsher een centrum is geweest
van de zgn. w’ilde vaart, zou ook in de charterluchtvaart
een grote plaats kunnen innemen. Een knooppunt in het
wereldluchtverkeer, vooral in het goederenverkeer, wordt
men echter niet vanzelf. De natuurlijke voordelen, die
Rotterdam tot zulk een belangrijk centrum in de zee-
scheevaart hebben gemaakt, ontbreken in de luchtvaart.
Allereerst is dus nodig een vliegveld, dat voldoende is
‘)
Zie:
,,Luohttrampvaart” door 0. Vermey in ,,E.-S.B.” van
11 Februari 1948.
430
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Mei’1950
geoutilleerd. Ik zal hier niet verder
01)
deze âangelegen-‘
heid ingaan, doch toch moet ik vaststellen, dat Rotterdam
nog altijd een vliegveld ontbeert. De adviescommissiè,
die met betrekking- tot de aanleg van een vliegveld bij
Rotterdam is ingesteld, zal dezer dagen met, haar rapport
gereed komen. Laat ons hopen, dat haar adviezen gunstig
voor de charterluchtvaart zullen zijn.
Nog meer voorwaarden zijn nodig voor een omvangrijk
goederenvervoer door de lucht. De vervoersondernemers,
dus in het algemeen ‘de reders, de cargadoors, de scheeps-
agenten en de expediteurs, die tot nog toe met viei ver-
voerswijzen te maken hebben;’ moeten zich voldoende
aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen. Zij noeten
bereid zijn risico’s te nemen, wanneer het gaat om ,neue
Kombinationen”, waarin ook de luchtvaart betrokken is.
Gelukkig mag worden vastgesteld, dat de onclerriemings-
geest in Nederland en inzonderheid in Rotterdam op dit
punt voldoende ‘is. De oprichting van verschillende be-
drijven, die zich met de luchtvaart bezighouden, is daarvan
het beste bewijs.
Van niet minder groot belang is de vraag naar en het
aanbod van voldoende grote hoeveelheden hoogwaardige
goederen, die de hoge luchtvrachten kunnen betalen.
Daarmede hangt nauw samen het aanbod van vliegtuig-
ruimte tegen prijzen, die zo laag mogelijk zijn. In de
luchtvaart geldt nog altijd de wet van de afnernende
kosten naarmate de vliegtuigen en ,de vliegtuigonder-
nemingen in omvang toenemen. In de scheepvaart kan
men reeds spreken van een .optirnale grootte van een
•schip; die afhankelijk is van de doeleinden waarvoor het
schip wordt gebruikt. De optimale vligtuiggrootte moet
nog worden bereikt. Dalende vervoerskosten hebben tot
gevolg, dat eén groter deel van de goederenpyramide
‘voor het luchtvervoer in aanmerking komt. Vroeger
vervoerde het vliegtuig slechts goud en diamanten, daarna
trok het handelsmonsters en hoogwaardige primeurs
naar zich toe. Op het dgenblik is reeds een flink deel van
het lange afstandsvervoer van snel hederfelijke levens-
middelen als aardbeien, druiven, tomaten, perziken,
kreeften en bijzondere vissoortèn aan het vliegtuig toe-
vertroussd, terwijl de charterluchtvaart zich ook toelegt
ôp scheepsbemanningen en vitale onderdelen van machines
op schepen. Daardoor zijn de afzetgehieden van vele
producten niet weinig verruimd.
Bijgaande tabel 1 geeft een indruk van de ontwikkeling
van het goederdnvervoer door de lucht sinds de tweede
wereldoorlog.
TABEL 7.
,Goederenperç’oer door de lucht ecn,
kncw.,,
en n’ia Nederland.
–
–
Bruto gewicht in tonnen van -1.000 kg.
Vlieg tu 1-
gen; hun-
kerbrand-
– Omschrijving ‘
Totaal
Handels-
tfl
den: bcno-
digdhccica
voor vlieg-
tuigen
Jnvoor
.
…………
901
410
491
1.811
713
1.098
.859
938
921 ‘1949
………….
1
.
2.769
Uitvoer
1946
………….5.048
435
4.613
1947
…………
878 11.891
22.415
1.175
21.240
1947
…………..
1948
…………..
27.301
Doorvoer niet ovorladiiig
..766.
ilitineirwaarts
.
1948
………….
9949
………….
1946
8
.
19
17
S
19
4
7
…………….25
•
11948
….
.
…….
582 448
134
•
1949
………..-
159
Doorvoei
niet overliuling
ituitetiwaarts
•
.1946
…………
..
‘
tO’
10
–
.
.
–
1947
…………….
78
75
–
1948
……………
1949
……………….
99
.
91
8
Bron:
CC!)
traal Bureau voor de Statistiek, ‘s-Gi’avcnhagc
FJet gaat daarbij om’ de kolom ,,I-Iandelswaren”,
omdat in Aiet totaal ook overgevlogen vliegtuigen,
bunkerbrandstof, provisiën en uitrustingsstukken zijn
begrepen. Bij de doorvoer moet er rdkening mede worden
gehouden, dat de binnenwaartse doorvoer alleen betrek-
king heeft op de door de lucht ‘aangevoerde doorvoer-
goederen. De biitenwaartse doorvoer heeft alleen be-
trekking op doorvoérgôederen, die ons land door de,lucht
verlaten. Zoals vanzelf spreekt behoeft de aansluiting
van de binnenwaartse en de buitenwaarts6 doorvoer niet
aanwezig t ,zijn.
Tabel II geeft een nadere uitsplitsing van ae cijfers in
de kolom ,,Handelswaren”, waaruit blijkt welke hoog-
waardige of b.ederfeli,Ike invoergoederen door het vlieg-
tuig worden vervoerd. –
TABEL II.
Ineoer door de lucht.
–
Bruto gewicht in tonnen van 1.000 kg.
Goederensoort
1
1946
1
1947
. 1
1948
Levende dieren
t
4
9
Vis, schaal en schelpdieren
.
10
33
28
Overige dierlijke producten
.
1
‘
1
4
Levende planten en bloemen
11
9
‘
7
Edelstenen en edele metalen
491
Onedele metalen en werken
35-
47
63
t
‘
1
4
5
Geneesmiddelen
,
–
16
Chemische producten (vnl.
Voor
cineniatographie
en
37
39
1)hotographie)
27
daarvan
…………………..
Verf- eg kleurstoffen
2
2
‘
3
Leder en lederwaren
Mineralen
………………….
Pelterijen, bontwerk en ande-.
.
4
22 22
ce mooclewaren
26
Rubberwaren
…………
–
–
–
11
1
–
lout– en kurkwaren
……•
–
1
4 6
,
3
Drukwerk e.a. grafische pro-
….
92
107
ducten
76
Stoffen en weefsels
49
131
238
Papierwaren
.. …
……………….
instrumenten en electrotecli-
83
131
310
niscim
materiaal
…………
Overige
goederen
en
pro-
clucten
83
179
1
35
Totaal
……………
410
1
7
–
13
1
938
Bron:
Centraal Bureau voo!’ de Statistiek, ‘s-Graven Image.
Tabel
III
geeft’ hetzelfde overzicht voor de
uitvoer.’
TAB:EL 111.
‘
Uiteoe,’ dooi’ de lucht.
Bruto gewicht in tonnen van 1.000 kg.
Ooderemisooit
–
1946
‘
1
Vis, schaal- en schelpdieren. –
11
Eieren
…
……………..
–
Overige dierlijke producten .
.
–
Levende, planten en bloemen
93_
–
5
10
72
Suikergoed en chocolade ….’
–
edistillecrde dranken en bier
–
Eclelstenen en edele metalen
Levende dieren
…………..
One.dele metalen en werken
8
daarvan
…………….
…
Géneesmicldelen
15
Zaaigoed
…………………
Verse groenten
…………….
Cliem ische
prod uclem!
‘
Vers
fruit
………………..
erf.. en
kleurstoffen
-t
Parfummierieen
c.d———–
‘
–
Houtwaren
Rubberwam’en
————
–
Papierwaren
————–
Drukwerk e.a. grafische
1)0-
—
29
di! eten
Stoffen
en weefsels
……..
–
‘134
Instrumenten
en
electm’otccli-
36
Glaswerk en ceramiek …..
nisch maidriaal
………….
Kunstvoorwerpen
en
verza- /
metingen ‘
…………..
Ovem’ige
goederen
en
pro-
ducten
……………..
16
Totaal
——————-435
Bron: Geul
rual Bun;au voor
ie Statistiek,
s(
}ravenhmage
28
8
21
-14
–
.13
3 9
–
140
242
6
‘2
23 25
9
-151.
7
3.’
5
–
59
28
29
32
10′.
–
16
2
3
‘
–
20
3
4
5
:83
26
182
‘
324
85
-148
12
4
–
6
45
1
IS
378
1
1.175
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
431
Tenslotte geèft tabel IV een uitsplitsing van de in Neder-
land overgeladen doorvoergoederen. Zoals vanzelf spreekt
is het niet mogelijk geweest gegevens van de charterlucht-
vaart te scheiden van die der lijntuchtvaart. Evenmin
is het mogelijk geweest in de ijfers de bptekenisvan het
vervoer ten behoeve van derde landen (de zgn. ,,carrying
trade”) tot uitdrukking te brengen.
TABEL IV.
Doorooer dooi’ de lucht (met ooerlading in Nederland)
Bruto gewicht in tonnen van 1.000 kg.
Goeclerensoort
1946 1947 1948
Binncnwaa rts
–
Geneesmiddelen
1
–
29
ChemiSche producten
Ç
–
t
iluiden en vellen
–
–
342
Pel terijen en bon twerk
–
–
9
Stoffen en weefsels
–
12
instrumenten
en
electro-
technisch materiaal
. . . .
5
7
47
Overige goederen
2
10
8
Totaal
……………
8
17
449
Bmiitciiwaarts
3letaalwaren
…………
–
24
3
Rubberwaren
–
–
5
Stoffen en weefsels
–
2
4
instrumenten
en
electro-
..
technisch materiaal
. . .
7
8
55
Overige goederen
3
13
11
Totaal
……………
10
47
78
Bron: Centraal Bureau voor cle Statistiek, – ‘s-G ravenhage
lIet charterhedrijf kan zich ontwikkelen naast’ het
lijnbedrijf. Daar, waar het ladingaanhod niet voldoende
regelmatig is, zodat het openen van ‘lijndiensten niet
verantwoord zou zijn, zal da wilde luchtvaart zich met
succes kunnen ontplooien. Zij heeft daarbij het voordèel,
dat meestal hele ]aclingen worden vervoerd. Het charter-
bedrijf behoeft dus geenszins te leiden tot een aftapping
van het lijnve.rvoer, juist omdat het geografische arheids-
‘terrein van de charterluchtvaart een ander is dan dat van
de lijnluchtvaart. Voor de geregelde \’rachtdiensten,
zoals die op het ogenblik in ons land door de K.L.M.
worden geëxploiteerd, acquireren tal van agenten de
lading. Iloewel de International Air Transport Association
(I.A.T:A.) het aan haar erkende agenten niet verboden
heeft vracht- en passageboekingen voor stukgoederen of
enkele passagiers te doen ten behoeve van de wilde lucht-
vaart, vereist de juiste geest echter, dat de l.A.T.A.-
agenten uitsluitend voor de I.A.T.A.-luchtvaartmaat-
schppijen werken. Indien zij met zgn.
,
charterluchtvaart-
maatschappijen werken, geschiedt dit uitsluitend op basis
van gehele vliegluigladingen. liet ligt in de bedoeling,
dat hiervoor door de I.A.T.A. bindende voorschriften
worden gegeven. –
De luchthevrachting ondervindt vele moeilijkheden.
Daar is allereerst deomstandigheid, dat het luchtvervoer
– evenals in mindere mate elk ander vervoer – aan
seizoenen gébonden is.
‘
Primeurs worden alleen in het
voorjaar vervoerd en vruchten doorgaans in de zomer of
in het najaar. In de w’inter, wanneer de weersomstandig-
heden in Europa meestal vrij ongunstig zijn voor de lucht-
vaart, kan in het’algemeen een zekere slapte in’dc charter-
luchtvaart worden *aargenomen. In de wilde vaart op
zee vinden trampschepen ‘ althans bij een normale
conjunctuur – voldoende retourlading en, zo die niet
aanwezig is, wordt er gezocht naar een uitwijkmogelijk-
heid in drie- en veelhoeksverkeer, waardoor de schepen
toch uiteindelijk profijtelijke rondreizen kunnen maken.
Trampschepen, die meer dan twee jaren lang de oceanen
overzwaiken, waren en zijn nog altijd geen uitzondering.
lIet ladingaanhod voor wilde vliegtuigen is in het alge-
meen nog te incidenteel, waardoor betalende retour- of veelhoeksvluchten moeilijk zijn uit te voeren.
Als een Nederlands vliegtuig met- als standplaats
Sc.hiphol, koeien van Kb)eni1agefl naar Athene kan ver-
voeren, is het zaak, dat dit vliegtuig dadelijk goedei’en
krijgt voor het eerste -traject Amsterdam—Kopeiihagen
en dat het een dag later – al dan niet met eems omweg
geladen in Amsterdam terugkeert. lIet is een witte raaf,
indien het de hevrachters in dat geval gelukt druiven,
van Amsterdam naar Kopenhagen, verplaatste personen
van Athene naar Londen en machine-onderdelen van
Londen naar Amsterdam te vervoeren. Sluitende rond-
reizen per vliegtuig komen althans tot nog toe op het
vasteland’ van Euröpa zelden voor. Deze moeilijkheid
wordt nog vergroot, doordat de bevrachters veel meer aan
de factor tijd gebonden zijn dan in de zeescheejvaart,
waar de reder veel meer speling heeft, omdat hij naar, een
retourlading kan zoeken als zijn schip onderweg is.. De
luchtbevrachter moet zijn rondreis als het ware al geheel
van tevoren ensceneren, of hij moet uiterst snel weten te
handelen. Dit veroorzaakt’ een gejaagdheid,’ die aan het
luchtcharterbedrijf eigen is. Hoge kosten worden gemaakt
voor .telegrammen en telefoons en de teleurstellingen zijn
vele. Daarmede wil ik niet zeggen, dat de scheepscharteraar
een kalm leven leidt. Ook
–
hij is dikwi.Ils strk gepresseerd
en moet soms hoge kosten maken. Al moge er dan Seen
principieel verschil bestaan tussen de zeebevrachteren de
luchthevrachter, een gradueel verschil blijft er toch altijd.
Er zijn’nog meer factoren, die maken, dat het risico
van de wilde luchtvaart zeer gi’oot is. Men denke aan de
omstandigheid, dat reparaties en survey meestal alleen
in de thuishaven kunnen worden verricht,, waardoor het
maken van rondreizen mede wordt bemoeilijkt. Een nog
veel groter bezwaar wordt gevormd doom’ de onvrijheid,
waarin het internationale handels- en b’etalingsverkeer zich
nog altijd bevindt. iIoe kan een luqhthevrachter, die in
enkele dagen een – rondreis met commercieel vernuft in elkaar heeft gezet, handelen, indien hi,j gebonden is aan
vergunningen, die hem met vertraging bereiken, aan
ingewikkelde deviezenvoorschriften en aan tal van anddre
formaliteiten, ‘die men zelfs op de regeringsbureaux niet
altijd volledig kent? Een sine qua non ook voor het lucht-
vaartbedrijf moet zijn een algehele liberalisatie van liet
dlieflstenVerkeer, naast die van het goederen- en betalings-
verkeer. Nederland zelf is aan de bestaande moeilijkheden
nog liet minst schuldig;. de moeilijkheden, die in andere la’nden aan de luchtvaart in de weg worden gelegd,, zijn
een aparte beschrijving waard. ‘ Nederland kent.op het ogenblik slechts de K.L.M. als
luchtvervoerder; zij oefent zowel de lijnvaart als de
chartervaart uit. De ‘enige zuivere chartermaatschappij,
de Aero Holland NV., is in liquidatie, hetgeen in kringen
van luchthevrachters wordt betreurd. Een van de redenen,
w’aarom deze maatschappij haar bedrijf heeft moeten
staken, moet worden gezocht in de beperkte capaciteit van haar vliegtuigen, die, krachtens een besluit van de
Regering de 20 ton bruto gewicht niet mochten over-
schi’ijden. Nu werken de Nederlandse luchtbevrachters
o.a. met Engelse maatschappijen. liet is niet waar-
schijnlijk, dat in. Engeland een verdere nationalisatie zal
plaatsvinden na de overwinning van Labour. liet begrip
vrije markt in de luchtvaart zal, zij het met enkele restric-
ties, blijven bestaan, hetgeen een rationalisatie van liet
bedrijf .ten goede zal komen.
Sinds de charterluchtvaart ontstond, zijn ook lucht-
hevrachtingsniai’kten ontstaan; in 1948 werd de eerste
luchthevrachti ngsbeurs te- Londen geopend. Alle aan-
vragen voor vervoer worden daar bekend gemaakt en
offerten worden gevraagd. Men maakt offerte op basis
van éénrichtingsverkeer; slaagt men er in relourlading te
verkrijgen, dan kunnen aanzienlijke besparingen voo!’ (le
verschepers worden verkregen. In de practijk is gebleken,
dat zonder inschakeling van de beurs de kans op retour,-
lading zeer gering is; dit i’echtvaardigt het bestaan van
deze beurzen. Na Londen volgden Antwerpen, Parijs en
ook Amsterdam.
01)
de Amsterdanise beurs gaat nog niet
veel om; aan de belangrijkheid van liet instituut in clo
432
ECONOMISCH-STATISTISCHE BRICHTÊN
31 Mei 1950
toekomst wordt echter niet getwijfeld. Er bestaan reeds
plannen tot een nauwere onderlinge samenwerking tussen
de verschillende beurzen, waardoor vraag en aanbod
van het gehele continent beter kunnen worden overzien
‘en op de voet kunnen worden gevolgd.
De tarieveristructuur van de luchtvaart biedt een
afzonderlijk onderwerp van studie. Krachtens de conferen-
ces van de I.’A.T.A. worden de vliegtuigvrachten naar het
gewicht van de te vervoeren goederen berekei’id. Naar-
mate het gewicht van de te vervoeren partijen toeneemt,
daalt de vrachtprïjs er eenheid: Voor bepaalde zendingen
(zeer hoogwaardig goed of goed, dat een speciale zorg
vereist) worden toeslagen op de vracht betaald. Voor
regelmatige zendingen worden reducties toegestaan in
overleg met de I.A.T.A., die deze zgn. ,,cornmodity
rates” goedkeurt. In principe geldt deze vrachtenbereke-
ning ook voor de chartervliegtuigen der bij de I.A.T.A.
aangesloten maatschappijen. Een verandering van- de
tarieven in de richting van de vervoerswaarde der goederen
zou tot gevolg hebben, dat de luchtvaart ongetwijfeld
een groter deel van de top van de goederenpyramide tot
zich zal trekken. In het pasagiersverkeer vindt deze
gedachte haar pendant in de klasse-indeling, die onlangs
op het I.A.T.A.-congres te Scheveningen werd verworpen. Maar vooral de kosten zullen moeten dalen. De I.A.T.A.
heeft commissies in het leven geroepen, die het vraagstuk
vâ’n de kostenverlaging op verschillende plaatsen aan-
pakken. .Men streeft naar daling van de ,,overhead costs”
(vliegterreinen, gebouwen, grond- en kantoorpersoneel),
naar grotere vliegtuigen en vooral naar, goedkopere vlieg-
tuigen (minder typen), kortom naar een totale rationali-
satie van de luchtvaart. Gestreefd zal moeten worden
nar de ontwikkeling van speciale vrachtvliegtuigen,
die de oude bommenwerpers,’ die thans nog veelal voor
dit doel worden gebezigd, vervangen. Tot nog toe is het aandeel van de luchtvaart in het wereldgoederenverkeer
gering, zo gering zelfs, dat de meeste statistieken het niet
vermelden. De toekomst is echter groot, want steeds meer
wordt er van boven af aan de goederenpyramide geknab-
beld. De basis van de pyramide, die gevormd wordt door
de goedkope massagoederen, zal nimmer door de lucht-
vaart worden bereikt. Bovendien zal, het vliegtuig het
moeten zoeken in de lange trajecten, want de kortere
kunnen beter door trein of auto worden behandeld.
Dan zal het vliegtuig een vervoersscheppende en markt-
verruimende functie vervullen, waarvan ook andere
verkeersdragers de vruchten zullen plukken.
Rotterdam.
Drs P. VAN ZUUREN.
INGEZONDEN STUK.
lIET VERENILNGSLEVEN IN DE L.NDBOU%V.
Ir M. G. Wageiaar Hummelinck, secretaris van de
Vereniging van Nederlandse Gasdrogerijen, te ‘s-Graven-
hage schrijft ons:
In het artikel van Dr H. J. Frietema onder bovenstaande
titel, opgenomen’ in ,,E.-S.B.” van 15 Maart 1950, komt
‘p blz. 210 bovenaan de volgende zin voor: ,,De omzet
van de coöperatieve grasdrogerijen bedraagt ongeveer
het dubbele van die van de niet-coöperatieve bedrijven”.
Deze mededeling is volkomen Onjuist. Betrouwbare
cijfers over de productie zijn te vinden in de publicaties
van de commissie voor het kunstmatig drogen van gras
en andere ruwvoeders, welke cijfers zijn
–
opgesteld door de
accountantsdienst (Maandblad van de Landbouwvoor-
lichtingsdienst, April 1948, resp. September 1949). Hieruit
blijkt, dat in het seizoen 1947
•
in totaal door 59 coöpera-
tieve drogerijen werd geproduceerd 11.395 ton (49 pCt)
droog product en door 31 particuliere drogerijen 11.944
ton (51 pCt). In 1948 was de totale productie 49.264 ton,
waarvan eveneens ca 49 pCt door
coöperatieve
en ca 51
pCt door particuliere drogerijen werd gedroogd.
Naschrift.
–
Bij nader onderzoek is mij inderdaad gebleken, dat de
omzet van de coöperatieve grasdroerijen in 1948 vrijwel
dezelfde was als die van de niet-coöperatieve onderne-
mingen op dit ‘gebied, zodat toegegeven kan worden,
dat de betreffende passage in mijn artikel niet juist moet
worden genoemd.
Ter verklaring van een en ander diene, dat de omzet
van de coöperatieve grasdrogerijen vlak voor de oorlog
.inderdaad ongev’eer het dubbele bedroeg van die van de
niet-coöperatieve ondernemingen, waaraan kan worden
toegevoegd, dat destijd&door de Accöuntantsdienst van het
Departement van Landbouw een schatting is gemaakt voor
1948, waarbij men bijna tweederde noemde. Het behoeft
evenwel geen betoog, dat ik een en ander had moeten
verifiëren toen ik dit artikel schreef.
Voor het feit, dat ik ten opzichte van dit onderdeel
een niet geheel juiste indruk heb gevormd, moge ik de
lezers en vooral ook de Vereniging van Nederlandse Gras-
drogerijen mijn verontschuldiging aanbieden.
Rotterdam.
Dr H. J. FRIETEMA.
BOEKBESPREKING.
Wet op de Materiële Oorlogsschaden
door Mr N. H. Wiarda,
Uitg. N. Samsom NV., Alphen aan den Rijn 1950.
572 blz., f21,50.
Met bekwame spoed heeft Mr Wiarda een commentaar
doen verschijnen op de Wet op de Materiële Oorlogsscha-
den; op het ogenblik, waarop wij deze beschouwing schrij-
ven, is het Staatsblad, waarin de wet verscheen, nog geen
drie maanden oud. En toch maakt dit werk, noih bij
oppervlakkige inzage, noch bij verdere bestudering, de
indruk, die men bij al te vlug verschenen commentaren
op nieuwe wetten vaak krijgt, nl. dat zij niet anders zij.n’
dan een – vaak op vluchtige wijze tot stand g’ebrachte –
omschrijving in de woorden van de commentator van het-
geen in dê wet is opgenomen. Integendeel, wij mogen’ons
gelukkig prijzen dat deze hoofdambtenaar, die van nabij en in vooraanstaande positie niet alleen de wordingsge-
schiedenis van deze wet, maar – wat wellicht even be-
langrijk is – ook de wordingsgeschiedenis van het gehele
oorlogsschaderecht sinds 1940 medemaakte, zijn kennis in
een zo degelijk doorwrocht commentaar ter beschikking
heeft gesteld.
Want een behoorlijke toelichting is in deze ingewikkelde
materie ongetwijfeld het eerst nodige. Tot dusver was het oorlogsschaderecht een recht, dat uitsluitend door ambte-
naren werd toegepast; er was weliswaar een hoger beroep,
doch in feite.werd in laatste instantie geadviseerd door’
de ambtenaar, wiens uitspraak werd aangevallen, zodat
in de meeste gevallen de behandeling wel moest neerkomen
op een hernieuwd ambtelijk onderzoek. Deze oorspron-
kelijk slechts bij beschikking van het uitvoerend gezag in
het leven geroepen – regeling is nu vervangen door een
werkelijke administratieve rechtspraak en al zal schrijver
dezes de laatste zijn die betoogt, ‘dat dit hernieuwde onder-
zoek niet met d nodige onpartijdigheid en zorg geschiedde
(wie geen vreemdeling is in het Jeruzalem der oorlogs-
schade zal dit begrijpen),.zo mag toch niet worden ontkend,
dat de nieuwe regeling zo al niet aan de rechtszekerheid
voor de’ betrokkenen, dan toch in ieder geval aan hun
bewustzijn van rechtszekerheid ten goede komt. Maar deze
nieuwe conceptie zal tengevolge hebben, dat anderen dan
tot dusver, zich met de behandeling van deze zaken gaan
bezig houden. Werdén tot dusvei de meeste zaken door de
getroffenen zelf behandeld, waarbij zij zich uiteraard slechts
interesseerden voor het kleine onderdeeltje van het oor-
logsschaderecht, dat op hun geval betrekking had, de nieu-
we regeling zal ongetwijfeld leiden tot het optreden van
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
433
gemachtigden, die zich in meerdere of mindere mate in dit
onderdeel van het recht gaan specialiseren. En in de eerste
plaats voor dezen is een goede handleiding onmisbaar; zij
zal tengevolge hebben, dat rechter en partijen dezelfde
taal spreken en dat misverstanden worden voorkomen.
Daarom valt het verschijnen van eeh standaardwerk
als het onderwerpelijke niet genoeg toe te juichn.
De algemene opzet van het werk is zeer overzichtelijk.
Wellicht zal degene, die nooit iets met de oorlogsschade-
regeling te maken had en er zich nu toe zet een bepaald
geval te bestuderenons dit willen tegenspreken. Ten on-
rechte evenwel; hij wijte de moilijkheden, welke hij onder-
vindt, niet aan dit boek, maar aan de grenzeloze ingewik-
keldheid der matërie. Degene, die hier aan twijfelt, leze
slechts de overgangsbepalingen eens na, zoals deze in’de
wet zijn opgenomen en hij zal zien met wat al moeilijkheden
en mogelijkheden hier moest worden rekening gehouden.
1 En juist in dit verband zouden wij ons eerste woord van
critiek willen laten horen. Het boek is geheel en al afge-
stemd op de nieuwe toestand; het maakt slechts zeer voor-
bijgaand melding van de mogelijkheid tot herziening van
oude uitspraken en verder bespreekt het de oude regeling
zeer weinig. Wij hadden gaarne gezien, dat de schrijver
uit zijn gedegen kennis van de historie – welke wij aan-
wezig weten – had geput, niet alleen om zijn adviezen
aan de Regering te formuleren, maar ook om ons het hoe
en het waarom van verschillende bepalingen duidelijk te maken. Een voorbeeld hiervan vindt men op blz. 287 en
288, waar het verschil tussen onderlinge molestverzekerin-
gen met en zonder ,,aanvullende. clausule” wordt bespro-
ken. 1-let verschil in gevolgen wordt uiteengezet, maar het
waarom – volledig te verklaren uit het besluit van 1940
– blijft in het duister.
Rechtstreeks met dit bezwaar hangt het algemene be-
zwaar samen, dat wij hebben tegen de stijl van het werk:
het is ons te veel descriptief en te weinig critisch. Niet, dat
wij bijv. een bespreking van de rechtsgrond voor de oor-logsschadevergoeding in’ al zijn pro’s en contra’s zouden
wensen; dit zou het debat slechts naar politiek terrein
brengen, zonder dat het binnen het kader van dit werk
van enig nut zou zijn. En ook hebben wij wel geiien,, dat
de schrijver alleen het jus constitutum wil behandelen en
daarom afziet van het uitspreken van de wenselijkheid
van regelingen afwijkend van die, welke in de wet zijn op-genomen, waartegen ook weer weinig bezwaar kan.worden
ingebracht, nu duidelijk is gebleken, dat de RegeFing deze
wet als een eincioplossing ziet, waarin ‘zij geen veranderin-
gen meer brengt. Wij hebben er het oog op, dat de schrijver
in zijn weik te zeer één bepaalde opvatting als de enig
mogelijke weergeeft, zonder dat zelfs an mogelijke inter-pretatie van de wettelijke bepalingen in ‘andere zin wordt
gedacht. Men zal ons wellicht tegenwerpen, dat de functie
van de schrijver (die op het titelbiad onjuist, nl. in afwij-
king, van art. 4 der wet, is vermeld) nu eenmaal mede-
brengt,.dat hij in deze wet geen dubia ziet, omdat het an-
ders zijn taak geweest zou zijn die te voorkomen. Dit is echter theorie; het’ is onbetwistbaar, dat de beoordeling in het studievertrek, zelfs van eigen geredigeerde wets-
artikelen, telkens opnieuw tot vraagpunten leidt en gaarne
hadden wij in het werk daar meer blijken van gezien. On-
getwijfeld had dit de kans van dit boek om het.standaard-
werk te worden zeer bevorderd.
Een opvatting als de onderwerpelijke zal onwillekeurig
aanleiding zijn tot tegenbeschouwingen van niet-ambtelijke
zijde, welke de stof te eenzijdig van de andere kant zullen
bezien. Wil men een voorbeeld? Men neme het zojuisL
besproken artikel 93 (blz. 286 e.v.). De schrijver geeft van
dit – door hem klaarblijkelijk niet bewonderde (blz. 293)
– artikel een uitgebreide uiteenzetting, welke wij de juiste achten; maar staat zij zo vast? Als de polis eens een voor-
ziening treft tav. uitgestelde bijdragen, wordt deze dan
inderdaad wel nietig verklaard door artikel 93, lid 3?; wij
menen van wel, maar twijfel is hier zeker mogelijk.
Men veroorlove ons thans nog eoige detailopmerkingen;
dat wij bij een zo uitgebreide materie daarbi.j zeer fragmen-
tarisch te werk gaan zal men ons niet euvel duiden. Wij
menen trouwens, dat bovenstaande algemene beschouwin-
gen beter geschikt zijn om de lezer van dit weekblad een
indruk van het werk te geven, dan buiten verband behan-
delde detailpui’ten, welke de lezer, zonder het werk na
te slaan, niet kan controleren.
Met veel interesse hebben wij kennis genomen van de
blz. 152 e:y. over de verlening van crediet- of rntefaciliteit
met uitzicht op uitgestelde bijdrage en over de omzetting
van zulk een regeling in een aanvullende bijdrage. Ten
aanzien van bedrijfscredieten zijn hier,inderdaad moeilijk
verdere uitwerkingen te geven, doch bij de enoriie belang-stelling, welke er bestaat voor herbouw van woningen, wil
het ons voorkomen, dat een wat verdergaande uitwerking
van de faciliteiten voor zulke herbouw, verduidelijkt door
een enkel voorbeeld, de voorkeur zou hebben verdiend
boven de algemene omschrijving, welke de schrijver hier
opneemt.
Op blz. 300 e.v. behandelt de schrijver de vervreemding
en verpanding van een bijdrage. Hij constateert, dat de
gedupeerde niet het recht kan worden gelaten vrijelijk
over de bijdrage te beschikken, ,,anders zouden de belangen
van de wederopbouw te gemakkelijk in het gedrang ko-
men”. Hoe de belangen van de wederopbouw hierin het
gedrang kunnen komen, wordt de lezer te raden gelaten.
En wij zien niet in, dat dit het geval zou kinnen zijn. Door
een dergelijke overdracht of verpanding toch wordt geen
‘enkele, verandering gebracht in de bestedingsplicht; de
uitbetaling vindt slechts plaats.narmate de voorgeschre-
ven besteding ,plaatsvindt, onverschillig of die betaling
nu aan de gedupeerde of aan de koper of pandnemer van
de bijdrage plaatsvindt. In dit vèrband rijst de vraag, hoe
het staat met ,,herbouwplicht”, waaromtrent vÔÔr het
inwerkingtreden dei’ wet overeenkomsten zijn aangegaan.
Men kende toen:
overdracht herbouwplicht met overdracht bijdrage;
overdracht herbouwplicht zonder overdracht bijdrage; overdracht bijdrage zonder overdracht herbouwplicht.
De figuren 1 en 2 kwamen voor als de gedupeei’de de
grond met de restanten van de beschadigde opstal overdroeg.
In figuur 1 nam de koper geheel de plaats van de gedu-
peerde in; in geval 2 nam hij
01)
zich voor eigeri rekening
de herbouwplicht te vervullen (d.w.z. de wettelijke voor-
waarde, voorgeschreven vbor uitbetaling van de bijdrage,
te vervullen), waarna de gedupeerde dan zelf de uitbetaling
van de. bijdrage zou kunnen krijgen. Figuur 3 was gewoon-
lijk een financieringsfiguur; de gedupeerde nam op zich de
herbouwplicht te vervullen en fina’ncierde dit met geld,
ontvangen voor de verkoop van zijn bijdrage en de koper
kreeg na afloop van de herbouw de bijdrage uitbetaald.
Het komt als een onvolledigheid voor, dat’ het verband
van deze drie figuren tot de tegenwoordige regeling niet
wordt besproken.
Met betrekking tot de behandeling der fiscale voorzie-
ningen (blz. 357 e.v.) zouden wij willen opmerken, dat de
passage over de onbelaste reserve (blz. 365) enigszins buiten
het verband is komen te staan. liet betreft hier immerg een
algemeen geldende regeling, die met oorlogsschade niets te
n’aken heeft. T-Jet enige wat hiermede verband houdt is,
dat de aanspraken op bijdragen met lichamelijke, zaken
worden gelijkgesteld. liet is dan ook bepaald onjuist als
de schrijver zegt, dat de bijdragen in haar geheel of voor
een gedeelte tot de onbelaste reserve kunnen gaan behoren;
de onbelaste reserve is een cijfer, waarvan de hoegrootheid
door de becirijfsactiva, inclusief de bijdragen in oorlogsscha-
de, wordt bepaald, maar bepaalde baten behoren daartoe
niet.
Terloops zij er op gewezen, dat op blz. 370/371 het mede-
434
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Mei 1950
gedeelde omtrent het Wetsontwerp Belastingherziening
door de behandelingin de Tweede Kamer is achterhaald.
Wat op blz. 371 is gezegd over de vervangingsreserve,
dient – voor zoveel bijdragen wegens oorlogsschade aan-
gaat – vervangen te voi’den dôor de veel gunstiger be-
voegdheid om de volle bijdrage op de nieuwe onbelaste
reserve te boeken, met als gevolg, dat deze gereserveerde
bedragen niet meer dienen te -worden aangewend tot af-schrijving op het vervangende object.
Tot slot de opmerking, dat wij otis ons oordeel over dit
boek niet gevormd hebben door liet bladzijde voor bladzijde
te bestuderen, doch door ons bekende gevallen aan de
hand van dit werk in studie te nemen, dus op de wijze zoals
het boek ook in de practijk zal worden gebruikt; endan
hebben wij daarbij één ernstig bezwaar ondervonden: het
ontbreken van een zaakregister zowel als van een lijst,
vermeldende de bladzijden, waarop de verschillende arti-
kelen der w’et zijn behandeld.
Men trekke uit onze woorden van critiek geen onjuiste
conclusie; volmaakt kan nu eenmaal geen werk zijn, maar
onze. totaalindruk van dit boek is zeer gunstig.
Naast de commentaar ‘bevat het werk als hijlagen de
tekst van de wet en van de wettelijke uitvoeringsvoor-
schriften.
Druk en bandvan het boek maken een zeer verzorgde
indruk. Voorbi.trg.
Mr A. J. VAN SOEST.
INTERNATIONALÈ NOTITIES.
STAAT DE TARWE-OVEREEN1{OMS’I’ EEN JIACIITPROEF
TE WAChTEN?
De laatste tijd zijn er tekenen, die er op wijzen, dat onder
de internationale overeenkomst tarwe wordt verkocht tegen
prijzen, die lager zijn dan de maximumprijs – $ 1,80 per
bushel. Practisch al deze transacties betroffen tarwe van
Amerikaanse oorsprong, vnl. van inferieure kwaliteit.
liet is, zo zegt ,,The Economist” van 20 dezer, moeilijk
om uit deze luttele feiten een duidelijke trend te distilleren,
temeer, daar de prijs voor binnenlandse tarwe in de Ver-
enigde Staten nog altijd vast is. In Canada is de tarweprijs
op de ,,vri.je” markt kortgeleden gedaald, doch hij ligt nog
steeds op Can. S 2,14 per bushel. Ook dit is nauwelijks een
betrouwbare test voor de marktsituatie, aangezien een groot
deel van Canada’s uitvoeroverschot w’ordt achtergehouden
voor Engeland.
De Amerikaanse wintertarwe-oogst wordt voor dit jaar
geraamd op 670 mln bushels, tegen 902 mln bushels in
vorig jaar, welke daling is toe te schrijven aan .inkrimping
van het bebouwde areaal en ongunstige weersomstandig-
lieden. De binnenlandse prijs zal bovendien weer worden
gesteund (90 pCt van de pariteit). De hoop op goedkopere
Amerikaanse , ,vrije”, of, buiten de overeenkomst valleiide”
tarwe is hierdoor verflauwd. Niettemin zal er, ondanks de
kleinere Amerikaanse oogst, volgens mornentele berekening,
geen sprake zijn van een tekort aan exporteerbare hoeveel-
heden. De ,,U.S. Commodity Credit Corporation” houdt
nog steeds grote voorraden aan en er is in de Verenigde
Staten vermoedelijk een voorraad aanw’ezig, die groter is
dan de productie van een jaar. Bovendien breidt de pro-
ductie in Engeland en
OJ)
het vasteland van Europa zich
steeds uit en wordt er aldaar een aanzienlijk grotere oogst
verwacht. De belangrijkste bijdrage tot de tarwevoorraad
zal vermoedelijk door Argentinië worden geleverd. lIdt areaal in dit land zal worden vergroot met 25 pCt en de
voorbereidende werkzaamheden vorderen snel. \Van neer
nu een grote Argentijnse oogst de importeurs in staat zou-
den stellen buiten de overeenkomst om te kopen, dan zullen
de. exporterende deelnemers aan de overeenkomst, wat
betreft de prijken, onder druk komen te staan.
,,if these thiings come to pass”, zegt ,,The Economist”,
,,flext.season may provo ii testing time for the internatioiial
wheat agreement”. De importeurs zullen er nl. de voorkeur
aan geven hun behoeften te dekken uit hun eigen voor-
raden, of door aankopen in niet-aangesloten landen, dan
hogere prijzen te betalen aan ‘deelnemende exporteurs. De
exporteurs hunnerzijds zullen trachten voorraden aan te
houden om de prijs op het maximum te handhaven. Dat
zullen zij eerder doen dan de importeurs aanmanen om
hun verplichtingen na te komen; immers, daar de importeurs
slechts kunnen worden verplicht hun volledige quota
op
–
te nemen, indien dd’prijs tot het minimum is,gedaald,
zou dit betekenen, dat de prijs automatisëh tot deze limiet,
die voor het komende seizoen is vastgesteld op $1,40 per
hushel, zou worden verlaagd.
DE ONTWIKRELIN6 VAN DE BUITENLANI)SE hANDEL
VAN ZWEDEN.
De buitenlandse handel van Zweden vertoont de laatste
tijd een zeer gunstige ontwikkeling. Terwijl de buitenlandse_
handel van Nooryegen, Denemarken en Finland over het
afgelopen ja
ar in een aanzienlijk deficit op de handels-‘
balans resulteerde, was de handelsbalans van Zweden ovei’
1949 bijna in evenwicht. Dit gunstige resultaat werd be-
reikt dank zij een rigoureuze invoerrestrictiepdlitïek welke
van 1947-1949 gepaard ging mét een – wellicht min of
meer toevallige – verhoging van de uitvoer. In het eerste
kwartaal van 1950 kwam de uitbreiding van de buiten-
landse handel, zoals uit onderstaand staatje blijkt, nog
sterker tôt uitdrukking.
Invoer
Uitvoer
Saldo
(in mln kronen)
1947
:
…………..
5.220
3.240
‘
—1.980
1948
…………….
4.945
3.979
*
–
966
1949
…………….
4.334
‘
4.250
–
84
le kwartaal 1949
. . .
1.099
855
–
244
lekwartaal 1950
..
1.266
.
1.185
–
81
Ondanks de sedert 1 Januari ji. in werking getreden
importliberalisering is de toeneming van de import gedu-
rende het eerste kwartaal van 1950, vergeleken met de-
zelfde periode van 1949, binnen betrekkelijk nauwe grenzen
gebleven. Van grote betek it
enis is voos, dat de Zweedse
deviezenreserves na het dieptepunt van ca 600 mln kronen
in 1948 inmiddels weer zijn gestegen töt 1,2 mrd kronen.
Deze gunstige ont’ikkeling stelt’ Zw’eden in staat zich
gemakkelijker aan te sluiten bij de liberalisering vfin de
inter-Europese handel dan Noorwegen en Denemarkn.
Dit blijkt o.a. uit het feit, dat de invoervergunningen ge-
dtirende het eerste kwartaal van 1950 niet minder dan
2,8 mrd kronen beliepen, een bedrag, dat reeds hoger is
dan de helft van de invoer van vorig jaar. Hoewel hieruit
niet mag worden geconcludeerd, dat de invoer in dezelfde
mate zal toenemen, is niettemin een aanzienlijke stijging
van de invoer te verwachten. De Zweedse Regering is
volgens ,,Der Volkswirt” van 19 Mei jl. bereid voo’r 1950
een invoerverhogihg van minstens 1 mrd kronew toe -te
staan. 1-let gi’ootste deel van deze toeneming zal evenwel,
gezien het feit, dat de reserves aan ,,hard currency” niet
toereikend zijn, op invoer uit ,,soft currency”-landen be-
trekking hebben. Voörts heeft de Regering aan deze import-
verhoging de voorwaarde verbonden, dat ook de export-
toeneming voortduurt. De vooruitzichten hiervoor zijn
uitgesproken gunstig, aangezien de uitvoeréontracten der
ondernemingen, . vooral van de veredehingsindustrieën,
t.o.v. 1949 in de meeste gevallen zijn gestegen.
lIET VE’rSoN’I’\VE RP VOOR I)E AGRA HISCH E 1 I RVORMINO
IN ITALIË.
Kortgeleden heeft de ITaliaanse Minister van Landbouw,
Segni, aan liet parlement liet wetsontwerp voor de alge-
mene agrarische hervorming voorgelegd, liet ontwerp
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
435
/
behelst in feite het, in beslag nemen en onteigenen van
1,5 mln ha braakliggende of onvoldoend bebouwde grond
en cle verdeling daarvan over 250.000 boeren. Het aantal
door de oteigening getroffen grondbezitters wordt geschat
op 8.000. Volgens een officiële berekening bevindt iich
42 pCt van de totale Italiaanse grond in handen van onge-
veer 0,8.pCt der grondbezitters. Voorts is 54 pCt van de
9,5 mln stukken grond kleiner dan 6.000 m
2
. Een aantal
dezer stukken zal worden vergroot, doch cle grondgedachte
van het ontwerp is, een deel van de werklozen, dat geen
vooruitzichten heeft op andere werkgelegenheid, op deze grond te vestigen.
liet bedrag der schadeloosstelling, dat aan de grond-
eigenaren zal worden uitgekeerd, is gelijk aan de waarde
van de grond, w’elke bij de ir/voering van de buitengewone
progressieve vermogensbelasting in Maart 1947 als grond-
slag diende, vermeerderdmet 10’pCt. De schadeloosstelling
zal voor J in baar geld en voor
A
in de vorm van 5 pCt
rentende staatspapieren plaatsvinden. De onteigenden zijn
verplicht, tot de definitieve overdracht aan de nieuwe be-
zitters, de grond te bewerken en te beheren. Als gegadigden
voor de verdeêlde grond komen landarbeiders in aanmer-
king. Zij zijn verplicht de reële waarde in ten hoogste dertig
jaarlijkse termijnen af te betalen, terwijl zij gedurende de
eerste vijftien-jaren de verkregen grond ntet mogen ver-
vreemden of verdelen.
De tegenstanders vanhet wetsontwerp voeren aan, dat
de gedeeltelijk ellendige omstandigheden, w’aaronder ,de
landarleiders leven, slechts kunnen worden verbeterd door
een algemene verhoging der agrarische productie. Van de
voorgenomen grondverdeling is volgens hen geen productie-
verhoging, maar eerder een -verlaging te verwachten. De
voorstanders wijzen er op, dat de hrvorming ook het
hanleggen van wegen, waterleidingen en het invoeren van,
_andere verbeteringen mogelijk zal maken.
Of het wetsontwerp in de oorspronkelijkë versie door het parlement zal worden aangenomen, staat, zo zegt de ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 18 dezer, nog te bezien. Vermoedelijk
zullen Nvel enige veranderingen worden aangebracht. In
ieder geval is de Regering besloten om, zoals zij in de ver-
kiezingsstrijd beloofde, een ingrijpende verandering in de
structuur der agrarische bezitsverhoudingen tot stand te
brengen. Zij moet zich echter, aldus genoemd blad; e’ van
bewijst zijn, dat de landverdeling slechts voQruitzichten
op resultaten., zal bieden, wanneer de Staat de nieuw ge-vestigden de noodzakelijke technische en financiële hulp
zal verlenen.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
B0EE(EN.
Jroductie en bestemming vah melk in Nederland.
Een
landbouw- en voedingseconomische studie door
Prof. Dr Ir M. J. L. Dols en Ir J. Sevenster. -NV.
Drukkerij Reclame, Rotterdam. 175 blz., geb.
JVet op de materiële oorlogsschaden
door Mr N. H. Wiarda.
N. Samsom NV., Uitgever, Alphen aan den Rijn,
1950. 572 bIs., geb.
f
21,50.
Les Unions Economiques
dooi- Jean van der Mensbrugghe.
1 nstitut des relations intei-nationales, i3ruxelles,
396 blz., ingen.
Dc technische o-ganisatie der onderneming
door Paul
Mahieu. Uitg. Mij N.V. Standaard-Boekhhndel,
An tw’erpen/Brussel/Gent/Leuven, 1950. 164 hlz., in-
gen.
De wel op de bedi’ijfsorganisatie
door’Mr W. J. van Eijkern
en Mr G. J. Balkenstein. N. Samsom N.V., Uitgever,
Aiphen aan den Rijn, 1950, 439 hlz., geb. f 9,75.
Schets aan het bankwezen
door Mr F1. A. van Nierop.
Derde druk. Volksuniversiteits Bibliotheek. De
–
Erven F. J3ohn NV., Haarlem. 223 hlz., geb. t 3,90.
Met hods of financing economie’ deaelopment in unde,’-
deaeloped countries. A
United Nations publication.
N.V.
Martinus Nijhoff, ‘s-Gi’avenhage. 163 blz.,
ingen. Pi’ice: (US.) S 1,25; Stg. 9/-; Sw. Fr. 5,00 ot’ equivalent in other national currencies.
Hoofdzaken en strijdpunten aan de publiekrechtelijke be-
drijfsorganisatie
door Mr A. J. S. Douma. Martinus
Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 1950. 98 hlz., ïngeii. f 2.
l3edi’ijjsoi-gan isatorische aspecten de,’ sociale oerzekering
door Dr. J. J. M. Veraart. Uitgeverij S. S. Korthuis,
– ‘s-Gravenhage. 146 blz., ingen.
–
Gedenhboek Onderling Pensioenfonds ,,Protector”.
1910 –
1 Januari – 1950. 96 bl., ingen.
BP.00I’LUJIES.
De wentelgang de, wetenschkp en de maatschappij an
morgen.
Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon liooglerar in de Socio-
logie aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool
te Rotterdam op 27 October 1949 door Dr FredL.
Polak. IT. E. Stenfert Kroese’s Uitg.-Mij NV., Leiden,
1949, 42 hlz., ingen. f1,50.
De aolksgezondheid in geaaai’I
Uitgave van de Stichting
l’let Gedistilleerdbu reau”, Schiedam. 30 hlz., ingen.
Zur europiiische’n .Kartellfi-agc.
Ihre wirtschaftliche, ge-
sellschaftliche ‘ und politische ‘Bedeutung von.. Di’
11. D. Salinger, ‘s-Gravenhage. Verlag W. Girardet,
Essen. 38 blz., ingen.
–
Vei’slag over het jaar 1948 pan de Staatsspoorwegen.
Verenigd
Spoorwegbedrijf in Indonesië. 86 blz. ‘+ hijlagen,
ingen.
De ‘besti’ijding pan ongebreidelde prijsconcui-rentie in het
ambacht.
‘s-Gravenhage, Februari 1950. 31 hlz.,
ingen. t 0,40. –
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geldrnarkt.
Gedurende de afgelopen week was de geldmarkt minder
ruim dan wellicht verwacht had mogen worden. De ver-
sterking, welke de deviezenvoorraad hij De Nederlandsche
Bank volgens de laatstgepuhliceerde weekstaat wederom
onderging – het netto deviezenhezit bedraagt thans bijna
f 1.000 mln – is immers een factor, welke op zichzelf tot
verruiming van de geldmarkt leidt. De tegenwaarde in
Nederlands geld van de deviezenopbrengsten wordt nl.
voor het overgrote deel ontvangen ‘door bedrijven en deze
houden hun geld val, in girale vorm (banktegoeden) aan.
Stijging van de deviezenvoorraad van de centrale bank
betekent daarom meestal tevens stijging van het tegoed van
banken bij de circulatiehank. De voortdurende daling van
de bankbiljettencirculatie – van 15 op 22 Mei wederom
met 120 mln – wijst ei’ wel op, dat van een doorsijpeling
van de girale naar de chartale sfeer, hetgeen weer middelen
an de banken zou onttrekken, de laatste tijd geen sprake
Is.
Oorzaak van de minder i’uime geidmarkt wag waar-
schijnlijk het feit, dat de banken gedurende de verslagweek
vrijwillig in relatief ruime mate nieuw papier hij de Agent
koch’ten en daarvoor hun liquiditeit enigszins aantastten.
Een symptoom hiervan was de daling van het tegoed van
banken bij De Nederlandsche Bank, dat van 15 op 22 Mci
daalde van f 41 tot f 29 mln. Een tweede aanwijzing was
de vei’hoging van de callgeldrente van J op 1 pCt, welke reeds Dinsdag plaatsvond. Blijkbaar had dus ook het
be,-
drag aan callgeld, door de banken aan de discontohande-
laars verstrekt, een daling ondergaan.
1-let feit, dat de voorschöt’ten van De Nederlandsche
Bank slechts met t 2 mln stegen, past in deze redenering.
Een verkoopdrang van schatkistpapïer, welke de disconto-
handelaars en banken tot debet staan.bij De Nederandsche
Banlnoopte, bestond immers niet.
436
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Mei 1950
De geldmarktnoteringen vertoonden weinig verandering
t.o.v. de week tevoren. Eenmaandspromessen noteerden
1
/
8
pCt, tweemaands 1j pCt. Augaltus t/m Januarï’papier
was in de markt te verkrijgen tegen
7/j6
pCt; het schaarse
Februaripapier tegen
/8
pCt. Voor Maart- en Arilpapier
werd
7
/16
pCt geboden.
De kapitaalmarkt.
Zoals onderstaande indexcijfers aangeven, vertoonde
de aandelenmarkt gedurende de verslagweek een iets
vriendelijker beeld, terwijl het koersherstel het grootst was
hij die groep, waar de afgelopen weken de hardste klappen
waren gevallen, ni. de Indonesische fondsen. Meer dan de
Regeringsvei’klaring, die geen nieuwe gezichtspunten
opende, was een aantal gunstige dividenddeclaraties voor
de betere stemming verantwoordelijk.
De Deli-Maatschapij kondigde ovet 1949 een dividend
van 6 pCt en over 1950 een interim-dividend van 4 pCt aan.
Velen vatten dit – terecht of ten onrechte – blijkbaar
op als een aanwijzing, dat de leiders der grote cultuûr-
ondernemingen, d.w.z. uiterst deskundige en bekwame
beoordelaars, nog wel vertrouwen in de Indonesische
situatie hebben.
De aankondiging, dat de Maatschappij Nederland, zodra
de verzachting van de dividendstop dat mogelijk zal maken,
over 1949 een divideild van 12 pCt zal uitkeren, vormde
een grote verrassing en éen stimulans ook voor de koersen
der overige scheepvaartondernemingen. Blijkbaar zijn de
reserves deze maatschappij zeer ruim.
De Koninklijke Petroleum annonceerde een dividend
van 9 pCt in contanten. Argumenten als de verdeling van
risico’s, het ,,Sachwert”-karakter enz. schijnen aanleiding
te zijn, dat men voor deze aandelen genoegen neemt met
een rendement van 3,2 pCt op d’e huidige koers, dat voor
een haussetijd als de huidige, toch wel vrij bescheiden mag
worden genoemd.
Het emissiebedrijf vertoonde gedurende de verslagweek
enige opleving. De bedragen bleven echter bescheiden:
Gebr. van Wijk f 2,5 mln 4 110 pCt, Handelscompagnie
f 0,6 mln 4 140 pCt, Koninklijke Nederlandsche Grof-
smederij f1 mln 4 110 pCt.
Een illustratie van, de grote betekenis van de institutio-
nele beleggers vormde het bericht, dat het Pensioenfonds
van de Koninklijke Petroleum de gehele Haarlemsche I-Iy-
potheekbank zal overnemen. De positie der hypotheek-
banken is onder de huidige omstandigheden op de kapitaal-
markt niet gemhkkelijk. Zij kunnen vrijwel geen hypothe-
ken verkrijgen, welke voldoende hoog renderen in verhou-
ding tot de door henzelf te betalen pandbriefrente en kos-
ten, en dit leidt tot een steeds verdergaande concentratie
op dit gebied.
Dit laatste verschijnsel hangt uiteraard nauw samen
met de structuurwijziging op de kapitaalmarkt. In plaats
van een veelheid van kleine en middelgrote beleggers wordt
het aanbod meer en meer geconcentreerd bij een relatief klein
aantal grote beleggers en vermindert daarmede de behoefte
aan instellingen, die bedoeld zijn om eerst beleggingsgelden
te collecteren en ze vervolgens weer te distribueren.
Aand. indexeijfers
19 Mei ’50 26 Mei ’50
Algemeen
….. . …………
144,4
146,9
Indusfrie ……… ………..
209,7
211,1
Scheepvaart ………………141,4
143,6
Banken …………………..122,2
122,2
Indonesische aandelen
48,7
52,4
Aandelen.
A.K.0.
…………………
169*
170
Philips
………………….223
224
Unilever
…….. ………….
199*
202
H.A.L. …….
……………157*
159*
Amsterdam Rubber ……….116*
125*
H.V.A . ………………….
112
120_
Kon. Petroleum
…………279
282*
StaatobIigaties
19
Mei ’50
26 Mei ’50
2* pCt N.W.S .
…………… 81
80
15
/
16
3-31 pCt 1947
…………..98/
8
.
3pCt Invest. certif…………
991/
3 pCt Dollirlening
……….98h/
4
98
1
/
2
MEDEDELINGEN VOÖR ECONOMISTEN.
Het Curatorium van de Katholieke Economische Hooge-
school te Tilburg heeft benoemd:
Dr J. J. J. Dalmulder tot buitengewoon hoogleraar
in de statistiek, statistische analysé, wiskundige economie
en econometrie;
Prof. Dr L. J. M. Beel tot buitengewoon hoogleraar
in de bestuurswetenschappen.
GRAFIEKEN.
Het aantal uitgesproken faillissementen in Nederlznd,
Groot-Brittannië, België en de Verenigde Staten ç’an
1926 tot 1949. Nederland.
5.000
2.500
0
—
.
1920
1930
1935
1940
1945
1950
Bron: C. B. S.
Groot-Brittannië.
5.000
2.500
0
956
1930
1935
1940
1945
1955
Bron: Centrat Statisticat 01/ ice.
België.
9.500
1 000
600
0
1926
1930
1935
1940
1945
1950
Bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Verenigde Staten.
6
M.
1935
.
1940
1945
1930
Bron: Bureau
01
Foreign asd Domestic Commerce.
50.000
20.000
10.000
1
F1
al
Mei 1950
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
437
STATISTIEKEN.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
15 Mei i950
_____________________
•
6 Mei 1950
.
.
–
NATIOXA LE BA NK VAN ZWITSERLAND.
Saldo van
‘S
Rijks Schatkist
.
(Voornaamste posten in mitiloenen francs).
_____________
hij De Nederi. Sank N.V. Saldo van ‘s Rijks Schatkist
t
447.406.454,78
t
478.343.654,31
,
i1
Q,
‘-‘
)
i
c
.9
bij
de
Bank voor Neder-
landsche
Gemeenten
….
,,
266.691,29
Data
..-
0
)
. •
‘-
:
Kasvorderingen
wegens
cre-
–
ov
,
•,
•
.
dietverstrekking
aan
het
Q
.
Daggeldiening
tegen
onder-
…..’ 233.208,48
–
–
–
31
Dec.
1946
4.949,9
1
158,0
1
238,7
52,7
1
4.090,7
1.163,7
.
6 Mei
1950
6.241,4
296,8
90,2
41,3
4.208,0 2.091,8
Saldo
der postrekenlngeii van
15 Mei
1950
6.239,3
297,4
89,3 41,3
4:142,6
2.159,8
303.718.249,75
,,
281.603.002,64
23 Mei
1950
6.242,2
297,0 91,0
41,3 I.425,8
2.175,9
buitenland
……………
Voorschottennpult.April,resp.
Maart 1950 aande gemeen-
ten wegens aan haar uit te
–
.
.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN
DE DRIE NEDER.
keren belastingen
– –
LANDSE GROTE BANKEN EN
VAN
HET NEDER-
•
Vordering In rek. courant op:
.
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLA.NDSCHE
pand
……………….
Rijkscomptabelen
……
V.S.Indonesië ………….
53.455.002,15
29.543.312,31
,,
53.455.002,15
,,
29.544.723,81
‘
I{ANDEL-MAATSCRAPPIJ.
‘
–
–
Suriname
……………
Ned. Antillen ………….
Het Algemeen U,irgerlijk Pen-
sIoeifoflds ……………
Het
staatsbedrijf
der
P.,
T.
en T.
………… …….
Andere staatsbedrijven en in-
–
-r
–
–
–
Nederl.
Banken
Nederi.
.
Banken
en Ned.
Handel-Mij,
‘(In mlliloenen guldens),
stellingen
……………
__
501.653.564,58
_________________
__
:
491.182.839,50
31
30
Met
Apr.
31
30
Mrt
Apr.
Verplichtingen
S
1950
1950 1950
1950
Voorschot,
door
De
Nederl.
Bank N.V., verstrekt
–
–
–
Actl”a:
Voorschot,
door
De
Neder- Kas, kassiers en daggeldleningen
58
55
71
71
landsche
Bank
N.V.
In
Ned. schatklstpapier
2149 2090 2738 2676
rekening Courant
verstrekt
Schuld aan de Bank voor Ne-
2207 2145
2809
2747
derlandsche Gemeenten
Ander overheidspapier
41
60
92
105
Schatklstbiljetten
in
omloop
Scliatkistpron1essen
hij
De
t 2081.501.000,-
,,2048.502.100,-
Wissels
………………..
Bankiers In binnen- en buitenland
17
96′
23 84 20 131
27
118
Nellerlandsche
Bank N.V
m
Ingevolge
overeenkost
.
–
Prolog.en voorsch.tegen effecten
46.
..
43
57 55
van 26 Februari 1947
…….1350.000.000,-
,,1350.000.000,-
–
200 210 300
305
Schatkistpromesscn In omloop
(rechtstreeks bij De Nederi.
Debiteuren
555 563
661
665
Bank N.V. Is geplaatst nihil)
Effecten en syndicaten
19
23 26
28
15.590,2 mln, wo. garantie
Deelnemingen (incl.voorschotten)
20
19
30 30
flretton
Woods /1.245 mln
,,4345.200.000,-
,,4446.800.000,-
………………
Daggeldieningen
Muntbiljetten In omloop
….
–
143.913.247,-.-
,,
139′.097.853,-
594
605
717 723
Schuld
op
uit.
April,
resp.
7
7
13
13
Maart ’50 aan de gemeenten
–
–
– –
wegens aan baar uit te keren
Belegde bestemmingsreserven.
.
‘1
1 1 1
belasiiigen
…………..
138.679.229,78
,,
134.249.195,24
Schuld
ip
rek, courant
aan:
3009 2968 3840 3789
V.S. fndonesiê
….
–
–
Gebouwen
………………..
–
Passlva:
•
2406
2372
3012
2971
Suriname
…………..
NecI.
Antillen
……….
…
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
–
18.027.873,98
–
,,
18.217.963,61
Diverse rekeningen
…………
Wissels
………………….
Deposito’s op termijn
6
281
6
292
6
397
408
sioenfoncis
……………
….
liet
staatsbedrijf
der
1′.,
T.
……..
….
30.238.544,96
,,
875.442,07
Crediteuren
………………
Kassiers en genomen daggeidi
Diverse rekeningen
14
62
2
56
15
98
2.
89
307.155.612,85
,,
287.616.076,90
Bestemmingsreserven
‘
1
1
1 1
en T.
………………
….
Andere
staatsbedrijven
Schuld
aan
dI
–
,erse
lnst.ellin-
–
,
–
“3?j
‘i’
“,’j’
gen In rekening met ‘s Rijks Schatkist
…………..
…
1577.740.335,97
,,1585.465.732,30
Aandelenkapitaal
160
160
211 211
PROJ)UCTIE EN EXPORT VAN NATTJURRTJBBER
Reserve
………………..
79 79
100
100
3009
2968
3840
3789
=
In
Productie natuurrubber
Export natuurrubber
ENIGE INDEXCIJFERS
VAN DE
INDUSTRIËLE
PRODUCTIE
•1.000
long
Inclo-
1
Ma-
‘
Indo-
1
Ma-
IN BELGIË
1)
tons
nesië
lakka
Totaal
nesië
lakka
‘rotaal
1938
=
100
Juli
–
1949
1
1949
Aug.
lSept.I
–
1
1
04
911949
Oct.
Nov.
1949
1949
i1
1950
r
Dccli Ja
n
.lFebr.
1950
1938
194-1
1942
1943
3-17,2
650
200
100
359,5
600
155
‘
75
910,0
r.600
640
,
465
300,9
636,0
1
150
75
344,1
573 125
75
1.510
868,5
475 360
–
Algemene index
v.
d.
1
ind.prod.
2
)
95
103
108
…….
1
1
09
107
114
ii
1944
50
25
360
25 25
250
Steenkool
………75,8
81,3
8
4
,5!
95,8
97:1 104,4-1100,7
92,7
1945
10
8,6
250
.
4,3
51,6
247,5
‘1946
403,7
837,5
230
366,9
962,5
1947
278,0
646,4
1.260
.
287,0
61,0,1
1.232,5
Cokes
……….
…..90,7
86,2
86,3!
89,8
80,8
93,7
95,1
87,5
Cement
………..
…98,1 101,5 115,8 117,9109,3
954
79,6
.-
Ruw
ijzer
……..
137,2 127,5 131,7 137,1 133,0 142,4 149,7 134,2
Ruw staal
……..
144,4 138,2 145,8 149,6 146,7 162,3 168,6 145,9
1948 1949
432,3 431,0
698,2
671,5
1.520
432,0 679,0
.
1.457,5
Afgewerkt staal
. . .
138,0 154,8 146,5 148,8 139,4 160,2 155,2 143,0
1.482,5
422,0
679,1
1.437,5
Afgewerkt ijzer
. . .
7,9
10,8
70,9
89,7
65,8
70,1
62,7
77,8
..
Jan.
27,8
66,1
xo,o
32,2 74,0
1
45,0
Vlas (spinnerij)
76,7
88,8
98,3 102,8
94,7 109,7 122,1
.
..
Febr.
27,5
49,1
100,0
25,1
65,0
‘-r,5’
Vlas
(weverj)
46,5
47,3
61,8
64,4
65,1
75,8
8-1,1
.
Maart
35,8
58,7
125,0
30,7
52,3
115,0
Katoen (spinnerij)
90,4 109,8 122,9 119,1 115,0 125,1 123,2
.
Katoen (weverij)
102,7 113,2 125,4 125,1 124,2 134,3 138,3
April
Mei
37,7 30,4
45,8
xr,o
45,2
55,7
125,0
.
.
Wol
(kamwol, spin-
.
Juni
31,1
53,1
52,6
115,0
112,5
24,4
28,5.
50,0
43,3
100,0
95
1
0
nerj)
……….
109,6 139,6 158,9 156,3 153,8 178,3 153,1
.
Wol
(weverij)
120,2 132,1 148,5 150,2 145,4
–
159,0 154,7
Juli
–
32,2
55,7
120,0
26,7
56,6
105,0
.
\Tlakglas
……….
45,6
44,4
57,5
64,7
67,5
79,1
78,1
.
Aug.
Sept.
42,5
40,6e)
57,0
59,3
132,5
132,5t)
42,8
39,0
60,3
56,9
127,5
127,5
Hoiglas
……….
100,3
96,6
97,6
68,6
47,8
66,4
65,7
.
Papier …………
117,0 144,7 152,1
–
146,9 109.3
–
155,6 150,6
.
.
Oct.
Nov.
38,7
43,2
52,2
60,6
125,0
135,0
32,7
–
46,1
51,6
57,1
112,5
Margarine
……..
78,6 104
2
61100,0 103,0 106,8 106,8
.
.
…
Dec.
43,6
61,2.
140,0
48,3 58,2
130,0 137,5
Geraffineerde suiker
56,1
68
,
0
1
73,0
87,8 103,9 102,6′
81,0
72,0
.
SIgaren
……….
..38,1
51,5
55,2
66,01
58,51
46,7
29,9
..
1950
‘Sigaretten
……..
.131,9 150,81132,7 128,1
113,5,110,11111,3 1-16,7
Jan.
32,2
6-1,8
127,5
22,2
57,8
120,0
—
‘)
Bron: ,,Statistlsch Bulletin” van het !4ationaal Instituut
voor
Febr.
‘
50,0
51,9
‘)
Bron:
de Statistiek;
.
betekent: gegevens ontbreken; gecorrigeerde
ge-
,,Rubber Statistical
Bulletin”;
cursief
gedrukte
cijfers
gevens zijn cursief gedrukt.
zijn schattingen.
‘)
Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938
= 100
t)
Gecorrigeerde
gegevens.
488
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
Mei
1950
IN- EN UITVOER VAN BELGIË’).
WE1IELDPRODTJOTIE
EN
-EXPORT
‘VAN OLIËN EN VETTEN
‘).
–
(olie- en ve1cuivalent
–
in duizenden short fons)
II-
Invoer
Uitvoer
Saldo
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Waarde
31
fld
aa
in dui-
in mil
in dui-
in mii-
in mil –
zenden
iioenen
zenden
lioenen
ioenen
tonnen
francs
tonnen
frans
francs
Maanc]gein.’36/’38
2.868
2.019
1.912
1.859
–
160
Maandgem.’47
. .
2.322
7.130 1.070 5.138
-1.992
Maanclgem.’48
. .
2.432
7.293
1.258 6.177
+1.116
Maandgein.’49
. .
2.295
6.810 1.210
6.649
-‘161
Juni
1949
. .
2.3812)
6.6922)
1.223
2
)
7.3382)
+
646
2
)
Juli
1949
. .
2.2412)
6.234
2
)
1.2342)
7.0602)
+
826
2
)
Aug.
1949
. .
2.2582)
6.428
2
)
1.184
2
)
6.0492)
3792)
Sept.
1949
. .
2.1422) 6.4072)
1.2552)
6.2232)
–
1842)
Oct.
1949
. .
2.2562)
6.5952)
1.203′)
5.8362)
–
7592)
Nov.
1949
‘. .
‘2.2972)
7.031′)
1.205
2
)
5.643
2
)
1.3882)
Dec.
1949
. .
2.331
7.941
‘
1.338
6.331
-1.610
Jan.
1950
. .
2.124
6.959
1.496
6.661
-‘298
Febr.
1950
. .
1.817
6.541
–
1.059
5.938
–
603
1)
BronS. ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut
voor de Statistiek.
9 Gecorrigeerde gegevens.
INDEXCIJFERS
VAN
GROOTHANDELSPRIJZEN
/
IN NEDERLAND
1)
)
Juli ’38-Juni’39
= 100
19471
1948
1949
?J
Voedingsmiddelen:
‘plantaardige
230 228
231
250 265 264
199
233
253
294
296
291
214
231
243 275
282
279
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
631
567
529
547 547
547′
chem. producten
.
342
376
383
357 357
1
359
textielwaren
284
283
290 314 320 327
243.
304 553
732
689
662
metaalwaren
294 306
311,
299
292
291
papierwaren
474
524 388
430
441
470
dierlijke
…………
totaal
………….
Ieder
………..
hulpstorfen
201
216 264 283 283
283
328
342
370
384
.
381
383
A.fgewerkto produteu:
glas, aardewerk enz
256 269
282
291
293 296
390
‘
382
375 376 376
376
totaal
………….
chem. producten
.
318 325
362
377 379
378
‘textielwaren
344
360
382
421
433 443
houtwaren
……..
321
330
376
409
410
410
papierwaren
303 347 355
342
349
365
gefabr. voed. midd
223 225 235 236
237,
238
ledervaren ………
263
270
273
276
279
279 shetaalwaren
…….
276
283
297 305
309.
310
totaal
………….
Algem. indexeijfer
271
281
296
310 313
314
Productie
.
.
Export
gein.
geiti
‘191
‘
,
‘1050
1935′
‘1948
js
c
l
‘
I
JI
‘
t~
1935
schal-
schat-
ting
-’39
ting
ting
Eet Parc plan laat-
6.945
7.229
7.692
1.753
860 1.086
1
t 00
uit: katoenzaad
1.670
1.500
‘1.600
190
’79
117 120
grondnotcn
1.659 1.914
‘1.966
852
530
542
500
sojabonen
.
1.345
1.641
1.490
‘
440
78
288 250
dige
oliën
…….
zonnehlocm-
pitten .
…
630
942
938
32
64 50
100
olijven
.
960
530
985
174 75 45
100
sesamzaad
681
702
693
65
40
44 30
Palmolie
2.705 2.219
2.437
2.203
‘1.802
1.979
2.018
waarvan:
cocosolie
.
1.610 1.230
‘1.300
1.290
983
1.040
4.000
palmpittenolie
385
395
460 350 360 415
507 450
550
‘
palmolie
.
babassuolie
680
30
545
49
‘
635
42
545
20
435
24
17 18
Industriële oliën
2.949 3.324
3.182
993
471,
442 442
.
.
714
252
287
290
.vlaszaad
.
1.160
1.282.
1.187
castorboncn 202
230
211
101
115
77
75
raapzaad
.
1.362
1.637 1.641
45
8
17
’15
oil,icica
. . .
10 20
3.
4
’13
7
12
tung
…..
‘
‘150
150
135
1
392)
86
54
50
perilla
. . .
65
5
sI
40
0
‘
0
0
Dierlijke vetten
8.150
7.460
8.043
845 696
1.035
955
uit: iijnzaad ……..
waarvan: boter
3.700 2.900 3.093
460
3
)
350
445 460
spek
3.000 2.500 2.730
190
‘190
325 220
talk
‘1.450
2.060
2.220
195
‘156
265 275
Traan ……….
‘1.045
622
684!
734
482
475
485
waarvan:
walvistraan
585
..
385
392′
584
380
385 385
vistraan
.
460
237
292:
‘150
130
90
‘
‘100
Wereldtotaat
.
21.794
20.854
22.018,
6.530
4.320 5.017
5.000
‘)
Bron: ,,U.S. Departinent of Agricult’ure”.
‘)
geniiddelcle ‘1933-’37.
9, gemiddelde 1934-’38.
De olieproductie van elke olieltoudende icadsoort word bepaald
door taxatie van het percentage van cle totale were]clzaadproductie,
uitgeperst voor vetten en oliën. Daar de exportcijfers de enige be-
trouwbare gegevens vormen, die voor de meeste palmoliën besqhik-
baar zijn,
werd
het plaatselijk verbruik geschat, teneinde de totale
productie per
gebied te bepalen. Verder werd
nog
rekening gehouden
met
zaaizaad, veevoeder, verliezen en directe menselijke consumptie.
Aangenomen, werden cle volgende rendenien tspereen 1 ages hij het
uitperSen:
per-
–
‘
product
een-
product •
een-
__________________-
lage
11
.
tage
castorbonen …………95
grondnoten …………60
zonnebloe,nzaad, raap-.
olij folie, hahassu,
–
zaad
………….
‘
90
oiticiea
…………100
vlaszsad en perilla 3.
. .
‘
90
tungolie, talk, traan,
sesan1zaad
………..85
visolie ………….’100
katoenzaad
………..75
boter
…………..
1
.8
soyabonen
………..65
palmolie, cocosolie enz
1.25
paltnkerne.n, palmkern-
olie
………….110
DE JAVASGIIE BANK.
(Voornâamste posten in duizenden guldens).
Data
n
+’
1
…
‘>
.g
4)
-39
.
wo
31
itlrt
’47 477.080 35.363 33.256
85.402
255.201
3 Mei
’50 674.695
60.867
14.780
185.321
1.527.897
’10
Mei
’50
674.695
65.732
14.739
165.927
‘1.526.036
17
111ei,
’50
674.695 63.377 14.735 171.798
1.629.605
Bankbiljetten
Rekening courant
in omloop
,
saldi
Data
n
‘o’
=14,.,
‘°.
u
Zu
31
Mrt
’47
,453.816
3
Mei
1517
150.604
‘1.414.288
10 Mei
’50
146.742
1.460.734
17 Mei
’50
119.714
1.498.114
Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f 646.830.979. Muntbiljettencirculatie per 3 Mei 1950 1 516.995.120,50.
Muntbiljettencirculatie per ’10 Mei 1950 f454.075.620.
Munthiljettencirculatie per 17 Mei 1950 f420.808.695.
‘) Bron:
,,Statistisch
Bulletin
van het C.B.S.”;gecorrigeerde
gegevens
zijn
cursief gedrukt.
9 De wegingscoöfficiënten
zijn vastgesteld
overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.
INDEXOLJIFERS
VAN
LONEN
VOLGENS
REGELINGEN
IN
NEDERLAND
Juni 1938/
. Nijverheid
Juni1939
Nijverheid ‘)
Landbouw’)
en
= 100
landbouw
Aug.
1939..
.
‘101,7
.
100
101
Mei
1945….
116
190
126 Dec.
1948….
181
t
265,5
193,4
Febr. 1949….
181,8
265,5
193,5,
Mrt
1949.
.
.
181.62)
265,5
193,3′)
Apr.
1949….
18.1,4′)
265,5
193,2′)
Mei
1949
181,9
/
275
9
195,0
Juni
1949.
. .
181,9
275
195,0
Juli
1949
‘
181,8
275
194,9
Aug. 1949
182,1
.
275
195,1
Sept.
1949
.182,1
275
195,1
Oct.
1949
182,1
275
195,1 182,1
–
275
195,1
Dec.
1949
182,1
275
.
195,1
Jan.
1950
191,0′)
290
.
205,0
1
)
Nov.
1949.
……
Febr.
1950
191,0′)
290
205,0′)
MrL
….
….
..
191,’)
‘
290
205,0′)
‘).]3ron:
,,Statis’iseli
Bulletjfl
van
het C.B.S.”:
in de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijslagwel
niet
begrepen.
‘) Gemiddelden ’24 bedrijfstakken.
9
Akkerbouw en veehouclerij.
–
9
Voorlopige gegevens.
9 Daling uitsluitend een
gevolg van
een lichte
schommeling in
de toeslag van méér-productic
der steenkoolmijnen.
9
Loonsverhoging
ingaande 1 Mei’ 1949
als
compensatie
voor
premieverhaal landbouwpensioenfonds.
31 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
439
SCHATTINGEN VAN DE W’EEELDTARWE- EN -B000E-OOGSTEN’)
(in
inillioenen
bushels)
Tarwe
Rogge
Wereiddeel
.
en land
gem.
1935-’39
1940-’64
gem.
1948
1949
geni.
1935-’39
gem.
l940-’44
1948
–
1949
Noord-Amerika
1.086,0
1.365,0 1.719,0
1.532,0
54,1
50,8 51,8
28,7
waarvan
Canada
………………….
321,4
422,6
386,3 367,4
9,2′
13,2
25,3
10,0
Verenigde
Staten
…………..
758,6 926,0
1.313,5 1.146,5
44,9
.37,5
26,4 18,7
1.595,0 1.345,0
1.455,0
1.485,0
768,0 660,0 660,0 710,0
waarvan
Tsjechoslowakije
57,3 50,0
52,0
57,0
62,1
51,0
44,0
51,0
Frankrijk
…………….
286,5
240,0
300,0
295,0
30,0
18,7
26,5
25,0
Italiê
…………….
278,4
‘
245,8
.
250,0 265,0 .
5,6
5,3 5,0 5,0
15,2
12,6
11,2
15,6
20,4
20,0
–
15,0
20,3
Nederland
……………………
Spanje
…………….
158,0 ‘)
103,0 110,0 110,0
19,2 ‘)
17,0 18,0
19,7
Verer’igd Koninkrijk
……….
. …..
..
62,4 95,7
88,1
79,9
0,4
2,1
1,9
2,1
..
..
1.240,0 1.025,0 1.100,0
885,0
.
930,0 925,0
.Aziii
‘)
……………………..
‘1.498,0
1.500,0
1.598,0
1.475,0
14,3
15,1
15,5
11,4
Europa
‘)
……………………
waarvan:
Turkije
………………….
……
135,7
135,7
.145,0,
95,0
.14,3
15,1 15,5
11,4
China
……………………
750,0
3)
782,0 925,0
825,0
.
India
…………….
. …….
262,1
3)
253,6
2.01,2
‘
1
202,1
Pakistan
………………….
117,0
3)
131,4
‘124,8
153,2
.
143,0
134,0
1
6,0
155,0
0,8
0,8
0,9
waarvan:
U.S.S.R
………………………
45,8
44,0 41,5
45,0
..
,
Egypte
……………………
2
8
1
,0
..
293,0
270,0 275,0
9.8
10,1
9,8 9,5
waarvan:
..
Afrika
‘)
………. ., ……………
Argentinili
………………..
221,8
..
234,6 190,0 210,0
9,8
10,1
9,8 9,5
Zuid-Amerika •)
………………
Oceanie
)
………………….
176,9
121,7 196,7
219,0
.
waa,’van:
..
AustraliO
………………….
..169,7
..
..
113,5
190,7
214,3
Geschat
wereldtotaal ‘)
……….
,
1.690,0
6.021,0
5.735,0
6.410,0
6240,0
1
1.734,0
1.500,0
1.670,0
‘) Bron:
U.S. Dcpai’lmcnt
of Agriculture.
De vcrmeldr
jaren
hebben
betrekking
op
de
oogstjaren
op het
Noordelijk
halfrond en
op oogster, laat in het vermelde
jaar en in
het begin
van het volgende
jaar,
voor het
Zuidelijk halfrond.
‘)
Alléén
1945.
‘)
Gemiddelde voor minder
dan vijf jaar.
‘)
Inclusief cijfers voor niet
genoemde landen
en taxaties
voor
landen, waarvoor
geen
gegevens
beschikbaar
zijn.
1
NATIONALE
BANK
,
VAN
BELGIË.
–
(VOornaainste posten
In
inillioenen
‘
S
francs).
BANK
VAN
ENGELAND.
(Voornaamste posten in inillioknen ponden).
.
c
cl
>
C.
.
‘0
.0
‘0
1
‘0
,.
.0
.0G
.ç.0
2
0
‘
‘
O
‘0
303)
3)•Q
3
2
–
3
)0
,
.
o’
.”
3)
od
IC
Sept.
2.7 April
1948
1950
28.136
29.747 11.042
8.523
427
1.739
9.986′
11.856
303 247
614
430
25
Dec. ’46
10 Mei
’50
02
04
1.449
1.299
1
1.450
4
1.300 1.428 2
1.283
‘
8
22,1
16 6
1 3
6’l
‘
M
1950
29.850
9.056
1.655
12.573
258
411
17 Mei
’50 0’4
1 2993
1.300
1 2809
195
60
11 Mei
1950
29.639
9.114
1.278
12.026
298
412
24 Mei
’50
0:
4
1:299:3
1
.300
1:
2
81:7
187
‘
6:2
Other securities
Deposits
Rekening courant saldi
.0′
“3
.
–
00,
t.
,i,
,
‘
.0
0)
“3
‘o
0
,
to
3
0,
.
.0’0
o
.0
–
‘
.0
..-.._
0
‘-
E
,0.E
f
t..0
,
t-
2,5 Dec.
’46
311,8
13,6
15.8
346,5
10,3
– .
278,9
10
Mei
’50
520,4
15,5 29,6 570,4
23,6
178,8
275,2
1
17 Mei
’50
2′
Mei
’50
532,5 537,3
13,4
18,2
28,0 24,6 581,7 587,0
15,6
11,7
185 6
185,6
286,7
295,7
1 6
Sept
1948
4 Mei
1950
1.029
1.031
95.483
96.346
86.785
236 284
1
974
5.657
11
Mei 1950
1.034
95.110
85.879
209
2.050 5.403
17 Mei
1950
1.038
94.201
85.062
186
2.120 5.223
24 Mei
4950
1.044
93.462
84.794
177
1.819
4.882
KON. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ
H. A.
M.’ ROELANTS –
SCHIELAM
Abonnéert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lamiers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
Te koop van particulier voor
liefhebber een in uitn. staat
1
verkerende
Eover
75, 6 cyl.
1 Adverteer in deze
1948, m. schuifdak en verw.
Kleur grijs; bekleding rood-
leder. Desk. onderz. toegest.
rubriek
Oranjesingel 17, Nijmegen,
1
telefoon 23660.
1111111111111111111111111111111111111111111111
DEZE
WEEK:
Les van Birma
Dr LEEFLANGER
Recla.-Medicu8
t’
ZEGT
*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor export’ een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprljs
f
IS.— per jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter
de
Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteit straat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland
f
26,—
per jaar
voor België/Luxemburg
/
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische /rancs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
landen
/
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen
inôaan
met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).
‘ADV
–
1
Alle correspondentie betreffende advertenties’ te richtenaan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14%,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,, VacTatures” en ,,Beschikbare krachten”
.1
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
EEN GOED LEVEN EN…. EEN LANG LEVEN.
Dt hebben de advertenties in onze, goèd gelezen
en Iâng’ bewaarde tijdschriften!
Het feit, dt iemand op een of meer tijdschriften
geabonneerd is, wijst op een zekere maatschappelijke welstand en op ontvankelijklseid voor goede lectuur. Een ,eclame.boodschap, die RUSTIGE lezing vereist,
is aan de abonné’s van tijdschriften wèl besteed.
o –
Ieder, die hij het kiezen van reclame-media niet
over één nacht ijs gaat, zal. kennis willen nemen
van de uitkomsten van het landelijk ondeozoek, dat
in opdracht van de Nedetlandse Organisatie van
Tijdschrift-Uitgevers (N.0.T.U.) verricht we:ddoor het
Nedeslands Instituut voor de Publieke Opinie. Hel
Rapport Professionele-Tijdschriften kan door serieuze be.
langstetlenden onder vermelding van firma en functie
aangevraagd worden bij de
N.0.T.U., Lange Voorhout 14,
telefoon 182139, Den Haag.
dovO
t
lééft lângcr.
Losse nummers
75
cents, resp.
12′ B. francs.