AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
-..
—
.
—
–
–
conomischtat18
‘I
che
en
,
hte
–
n
ALGEMEENWEKtAD VOOR: HANDEL, NJJVËRHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HEt ‘NEbERLANDSCF ECONOMISCH INSTITUUT
35È
JAARGANG
WOENSDAG 24 MEI 1950
.
No. 1724
1
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbérgen,
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
P. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
De artikelen van deze week
…………………….403
Sommaire, summaries
……………………..403
liet plan Schuman
door Mr K. P. van der Mandele 404
De Organisatie van de handel
door Dr. J. Buter….405
De visserij na de bevrijding door A. G. U. Hildebrandt 407
De huidige situatie van de Belgische landbouw
door
A. P. Verhinderen ……………………….410
De zekerheid van de statistische methode
door Ii. Ferro 412
Boekbespreking:
Dr J. J. J. Dalmulder: Het verband tussen (le bevolking, het
nationale inkomen en de kspitaalgoederenvoorraad,
bespr. door L. M. Koych
…………………….
414
Aantekening:
Pessimisme niet voorbetlacliten rade In Denemmiarkeim
415
Geld- en kapitaalmarkt
……………………
416
Statisieken :
Overzicht van (Ie opbremigst der Ilijksmniddelemi
……….
417
Jlankstaten
………………………………….
418
Stamt vami ‘s Rijks Kas
…………………………
419
DEZER DAGEN
ging de gedachtenwisseling over het plan Schuman-
Monnet als een lopend vuurtje rond. Men zou zeggen,
dat velen op veel plaatsen klaar hebben gezete.n om bver
een plan, dat op reëel gebied lag, te ontviammen Ook de
Britse Minister-President, die eerst de vingers wat veraf
hield, heeft thans instemmende aandacht betuigd, of,
met een woord van Rimbaud: ,,je brflle, comme ii faut”.
Helemaal comme ii faut vindt de Nederlandse Regering
het volgens haar
,
jongste nota nog niet in Indonesië.
Haar geestdrift voor het bereikte vlamt bepaald niet;
eerder kan men zeggen, dat ze met moeite smeulende
wordt gehouden.
In een vergelijkbare toestand, op ander gebied, blijft
de Engelse Regering. Zijr de rappoten over de partij-
conferentie juist, dan is besloten de vuren in te rekenen.
De vlammen onder de nationalisaties worden gedoofd, die
onder de nationalisatie van ijzer en staal in elk geval
laaggedraaid. En alle eventueel resterende gloed zal ge-
concentreerd worden in een klein huiselijk lampje: de
kosten van levensonderhoud.
Daarbij zal men ooksterk gaan letten op de kosten van
een eigen haard. Een recent ‘rapport heeft .aangetoond,
dat de kosten van een middenstandswoning -. 1.326 voor
,,three bedroom council houses” –
£ 79
meer beliepen in
October
1949
dan in
1947.
Waarschijnlijk zal bij de, eens,
koniende verkiezingen wel een economisch-historicus’
errijzen, die voorrekent, wat eens liet kasteel kostte,
dat volgens het spreekwoord eens eens Engelsmans
woning was.
Sensationeler nog in de Verenigde Staten: ,,Skyrocketing
prices for many materials have thrown the home building
industry in New York and throughout the nation into
confusion” meldt de New York Times van 19 Mei jl. Ër is weer een grijze markt voor bouwmaterialen; de
hoop van velen: ,,ik zag het huis waarin zij zouden
wonen”, zoals van Ileerikhuizen zuiver aangeeft, wordt tot as, grauwer nog dan deze markten.
En als de huizen eenmaal zullen staan, zullen zij dan
niet ,,gezengd door de oorlogsvlam” weer verdwijnen. Aan Westelijke zijde heeft men recent zeer gezwoegd,
dm dat naar beste weten te voorkomen. Zowel in het
economische als militaire vlak heeft men coördinaties
verder doorgezet. Canada is benaderd met het verzoek
een werkzaam aandeel te nemen in de ,,Organisation for
European Economic Cooperation”. Belangrijkst van al
wellicht voor het Westen: de Amerikaanse Minister van
Buitenlandse Zaken, Dean Acheson, heeft formeel medege-
deeld, dat de Ainerikaanse belangstelling in Europese
Zaken niet zou eindigen met het aflopen van het Marshall-
plan.
haast in gloed raakt de New York Times, 21 Mei:
,,One caOnot point to any post-war period of a week or
ten days in which so much was accomplished”. Zou er
warmte genoeg zijn om zelfs de eens diepgekoelde plannen
voor een Europese betalingsunie te doen ontdooien?
Groot-Brittannië moge nog niet de indruk wekken het
plan te koes1eren het verkilt althans niet meer.
Intussen blijft de ‘nijvere Secretaris-Generaal van de
Verenigde Naties, met de bedoelingen van een heer, op
reis JIeef t hij een vonk voor een vredesvuur meegekregen
uit Moskou of slechts een nieuw, vlammend. pamphltt?
koperdraad en koperdraadkabel
Jabelgarnituren. vulmassa en olie
LA
_
-CHE KABEL-FABRIEK
___
__
DELFT.
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Levenen tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s.Oravenhage
ADMINISTRATIEKANTOOR OORDREORT – BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeels-Pensioenverzekeri ng
verschaft directe fiscale beparing – afschrij ving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens weigedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR ‘COLLECTIEVE CONTRACTEN.
/
•
Gevestigd
ACCOUNTANTSKANTOOR
Drs. W. B. BORRIE
OUD-RIJKSACCOUTTA!T
Lid van de Vereniging van Academisch Gevormde Accountants
ACCOUNTANCY – BELASTINGZAKEN
OORLOGSSCI{AI)EN
Kantoor: voorlopig Stadhoudorsplein 2a, Rotterdam. Tel. 48155
Pakster- bonnen
en alle andere soorten genummerdé con-
trôlebonnen, die in een modern bedrijf nood-
zakelijk zijn, worden in ons sterk gespecia-
liseerd bedrijf op de goedkoopste wijze en
volgens de meest doeltreffende systemen
aan rollen of in zigzaggevouwen pakken
– vervaardigd en, al dan niet in combinatie
met practische aj)paraten en automaten,
geleverd door de
Koninklijke Nederlandsthe Boekdrukkerij
H. A. M. ROELANTS
Afdeling Speclaaidrukwerk
Postbus 42, Schiedam
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhago
Alle Bank- en Effectenzaken
Aan dit’nummer is een inlegvel
toegevoegd van
DE WESTER
•
BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenwèg 33IB
te Rotterdam
S
1
mei
papier geïsoleerde kabel8
voor zwakstroomen.sterkstroom
21 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
403
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr K. P. van der Mandele,
Het plan Schunian.
Schuman’s voorstel is de enige logische w’eg om de taak
van het Westen: 1. het eigen gebied op te bouwen, 2. het
Atlantic Pact te verwezenlijken, 3. Truman’s Point IV
gemeenschappelijk uit te voeren, in daden om te zetten.
In een supernationale integratie der Europese kolen-,
ijzer- en staalindustrie ziet schr. de garantie, dat het
Westen zich uit zijn lethargie gaat bevrijden.
Dr J. Buter,
De organisatie van de handel.
De handel is in het algemeen in veel mindere mate ge-
organiseerd geweest dan het geval was met bijv. de in-dustrie en de landbouw. Mede dank zij de Woltersomse
Organisatie en onder de drang der omstandigheden zijn
echter de verschillende takken van handel thans beter
georganiseerd dan véôr de oorlog. De Organisatie van de
handel verkeert momenteel in een overgangsstadium.
Naast de vakgroepen bestaat een groot aantal vrije Orga-
nisaties. De handel moet al het mogelijke doen om zijn
vrije organisaties. te versterken, wil hij in staat zijn zijn
essentiële functies ook in de toekômst tot hun recht te
doen komn. Anderzijds is het noodzakelijk, dat van
ovrheidswege meer aandacht wordt geschonken aan
overleg met vertegenwoordigers van handelsorganisalies.
A. G. U. Hlldebrandt,
De visserij n’a de bevrijding
Na de internationale betekenis van de zeevisserij te
hebben aangegeven, wijst schr. ‘er op, dat langzamerhand
het stadium wordt bereikt, waarin het nodig wordt om
de visgronden te.verdelen en tegen roofbouw te bescher-
men. Van een onbeperkte uitbreidingsmogelijkheid der zeevisserij is nl., met name op het Noordelijk halfrond,
geen sprake meer. Vervolgens schetst schr. de ontwikke-
ling van dé Nederlandse visserij na de bevrijding, daarbij
de nodige aandacht schenkend aan de problemen, waarmede
de Nederlandse visserij momenteel te kampen heeft. De
visserij is in verschillende opzichten (het onderwijs, de
voorlichting en de toepasing van het wetenschappelijk
onderzoek) achter gebleven7 bij de Nederlandse landbouw.
Na de be1’ijding is er echter een verblijdende vooruitgang
te constateren.
A. P.
Verkinderoi,
De huidige situatie van de Belgische
landbouw.
lr landbouwkringen overheerst de mening, dat de
Belgische landbouw zich in een ernstige crisis bevindt,
die de depressie vanhet begin der dertiger jaren in scherpte
benadert. De huidige situatie aan een onderzoek onder-
werpend, komt schr. tot de conclusie, dat de grotere
bedrijven, wier inkomen grotendeels voortvloeit uit de
beschermde tarwe- en suikerbietcultuur, er nog betrekke-
lijk goed voor staan. De klein-landbouwers, wier inkomen
grotendeels van veeproductie afhnkelijk is en die weinig
rechtstreekse steun van de Regering ontvangen, hebben
daarentegen terecht reden tot ongerustheid. Mocht de
huidige toestand aanhouden, dan kunnen meer ingrijpende
maatregelen nodig zijn om een billijk inkomen aan deze
bevolkingsgroep te verzekeren.
H. Ferro,
De zekerheid van de statistische ineth ode.
De eisen, waarop de objectiviteit van de statistische
methode berust: standaardisering van de gebruikte termen,
eenduidige omschrijving van het universum, draagkracht
van de wiskundig exacte methoden, zijn in de practijk
nooit geheel vervuld. Veel van de onvolmaakthéden, die
wij op het ogenbliknog signaleren, hangen samen met het
feit, dat de statistiek zijn definitieve plaats nog moet
vinden.
SOMMAIRE.
Mr K. P. van der Mândele,
Le plan Schuman
La proposition Schuman est le seul chemin qui conduit la réalisation de la tâche de l’Occident: 1. la reconstruc-
tion; 2. la réalisation du .Pact Atlantique; 3. l’exécution,
en commun, du point lVde Truman.
Dr J.
Buter,
L’organisation du com,nerce.
Le commerce doit faire tout son possible pour fortifier
ses organiations libres. 11 est nécessaire que les pouvoirs
publics consultent pks fréquemment les représentants
des organisations commerciales.
A. 0.’
U. Hildebrandt,
La péche après la libération.
Après avoir précisé l’importance internatidnale de la
pêche maritime, l’auteur préconise qu’â la longue il devient
nécessaire de faire -le partage des eaux et de protéger la
reproduction. Ensuite l’auteur traite du développement
de la pêche néerlandaise depuis la libération et de ses
problèmes.
A. P
.
‘Terkinderen,
.La situation actuelic de l’agriculture
beige.
Dans les milieux agricoles l’opinicin domino que l’agri-
culture belge se trouve’ aux prises avec une crise grave.
Analysant la situatiori actuelle l’auteur conclut que la
position des grandes entreprises n’est pas encore tellement
compromise. Par contre, les petits fermiers ont toutes
les raisons pour s’inquiéter.
H. Ferro,
La certitude de ia méthode statistique:
Le’s exigences, sur lesquelles repose l’objectivité de la
méthode statistique, ne sont jamais complètement rem-
plies dans la pratique. I-Iaintes de ces imperfections sont
dües au fait que la statistique doit encore trouver sa
place définitive.
SUMMARIES.
/
Dr
K. P. van der Mandele,
Schuman’s plan.
Schuman’s proposal is the only logical way in which
Western Europe will achieve its task: 1.to build up its
osvn territory, 2. realization of the Atlantic Pact, 3.
carrying Out jointly Truman’s Point IV.
Dr J.
Buter,
Organization of trade.
Business-men must strengthen their free organizations
as much as possible. It is essential that the authorities
pay more attention to consulting representatives of trade
organ izations.
A. G. U. Hildebrandt,
The post-war fishing industry.
After outlining the international importance of the sea-
fishing industry the writer points out that it becomes
gradually necessary to divide the fishing grounds and to
protect them against premature exhaustion. The post-
war development and problems of the Netherlands
fishing industry are also discussed.
A. P.
Verkinderen,
The present position of Beigian agri-
culture.
In agricultural circles the opinion is held that agri-
culture in Belgium is passing through a serious crisis.
Reviewing present conditions the writer concludes that
the position of the larger undertakings is relatively
favourable. The small farmers, however, have rightly
reason for uneasiness.
H. Fovro,
Certainty of the statistical method.
The demands on which the objectivity of the statistical
method is based are never fully complied with in practiée.
Many of the imperfections result from the fact that
statistics are yet to find their definite place.
–
77
404
ECOOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1950
HET PLAN SCHUMAN.
Enkele jaren géledenschreven wij in dit blad, dat som
migen al na de eerste wereldoorlog tot de conclusie ge-
komen waren, dat de
politieke
vrede afgedaan had en door
een
functionele
vervangen diende te worden. Wij meenden,
dat de tijd rijp geworden was, dat een vredesconferentie,
vooropgesteld dat het mogelijk zou zijn haar tot stand te
brengen, door de vraag beheerst diende te worden: ,,Wie
doet
wat?” in plaats van: ,,Wie
krijgt
wat?”
1 **
*
Na 1918 ontstonden aan de Oost- en Zuid-Oostgrens
van Duitsland door gebiedsafstand, grensverschuiving en
hevolkingsovergang diverse nieuwe staten, die als een
,,cordon sanitaire” rondom het Duitse Rijk gedacht
waren.
Feitelijk ontdekte men al bij de geboorte, dat deze
nieuwe onafhankelijke staten weliswaar politiek zelf-
standig waren, maar dat zij net als te voren in de Duitse
actie-radius lagen. Benes, de Tsjechische realist bij uit-nemendheid, zeide daarvan herhaaldelijk: ,,Notre coeur
est avec la France, notre bourse avec l’Allemagne”.
Langzaam won het inzicht veld, dat de jonge staten
geen veiligheidsgordel waren tegen de economische expan-
sie, de ,,pénétration pacifique” van de vroegere vijand
en dat de politieke grens tot het verleden behoorde, daar
ij de regionale verbondenheid niet verbreken kon: Men
begon in ,,région économique” en ,,Wirtschaftsraum”
te denken, wat hitler noopte alle gebieden, die de Duitse
economie bestreek, als ,,Lebensi’aum” te willen veroveren.
Geen w’onder, dat de overwinnaars na de tweede wereld-
oorlog wijzer geworden waren en zich hun hoofden, ten-
minste in het Westen, niet meer over geographische
annexaties braken. Alen beknotte onmiddellijk de econo-
iiiische activiteit der Duitsers door een vérgaande ont-
manteling van strategische industrieën; eèn drastische
beperking van sommige bedrijven; een verbod voor het
vervaardigen van bepaalde synthetische producten en
door het Ruhr-Statut, waarvan de strekking en de beteke-
nis lang een vraagteken leken. Verder werd onder auspi-
ciëh der Amerikanen ,,Militiirgesetz 75″ afgekondigd, het
Europese verlengstuk van de Sherman-Act, dat de
,,de-
cartellisation and deconcentration” van het Duitse be-
drijfsleven beoogde.
Ingrijpender en radicaler kunnen de functies van een
volk haast niet beknot worden dan door deze interne grens-
trekking. Welke gevolgen hieruit voor de omringende
landen, overwinnaars en overwonnenen, ja voor de gehele
wereld, zullen voortvloeien, zal de practijk lei’en.
Eén
ding hebben wij aan den iijve moeten ondervinden:
terwijl de
externe
gebiedsuitbreiding of gehiedsinlijving
het bestaan van het individu aan weerskanten niet of heel
weinig aantastte (Norman AngeIl noemde de grénsver-
anderingen na 1918 ,,a mere change of administration”)
ondermijnt de
interne
grens de existentie van honderd-
duizenden in het overwonnen land; doemt hen tot werk-
loosheid of dwingt hen tot emigratie of omschakeling en
noopt tévens de omringende landen zich aan deze ge-
‘vijzigde structuur aan te passen. De
interne
grenstrekking
heeft in wezen dezelfde uitwerking als een oorlogsver-
klaring: door een plotseling ophouden van oude en orga-
nisch gegroeide relaties en intdgraties tusen vriend en
vijand, moetn de nationale econornieën bewust in andere
banen gestuurd en met geallieerde volkshuishoudingen
gecoördineerd en versmolten worden.
De gedwongen
passieQe
inschakeling van ons bedrijfs-leven in de Duitse oorlogsvoering ligt nog vers in ons ge-
heugen en de nadelige gevolgen daarvan ondervinden wij
dagelijks. Fladden wij het geluk gehad
onbezet
te blijven,
dan was onze economie een
actief
onderdeel van de ,,Allïed
Economic T-high .Command” geworden en dan had zich
stellig ook in ons land al tijdens de oorlog de industriali-
satie voltrokken, die nu aan Amerikaen Engeland zulk
een geweldige voorsprong geeft.
Wij noemen met opzet Etigeland, daar wij aanwijzingen
te over hebben, dat dit land al in 1939 een blijvende
sti’uctuürverandering voorzag en daarom naar een bewuste
decentralisatie en industrialisatie van zijn imperium streefde,
terwijl de Verenigde Staten zich in de eerste plaats op de
grootscheepse aanmaak van oorlogsmateriaal instelden. Men
kan o.i. niet genoeg de nadruk legen op
dit
verschil van
inzicht (daarbij in het midden latend of Amerika’s natuur-
lijke ont’ikkeling een ander inzicht toelaat), want het
gehele Duitse vraagstuk en de gehele functionele grens-
trekking is hiermede ten nauwste verbonden.
Voor de Amerikanen, wier productie-apparaat op –
Europa als ;,a single economic market”ingesteld is,’kan ht
neerlaten van het ijzeren gordi.jn en dé beknotting van de
Duitse activiteit alleen een nadelige uitwerking hebben,
die zij menen te kunnen verzachten of omzeilen door het
aanmoedigen van tolunies en het bevorderen van een
vrijer geld- en handelsverkeer. Teveel heeft men in 1945
uit het oog verloren, dat het ,,level of jndustry plan for
Germany” autoniatisch ook het economisch niveau der
omringende, landen . moet beïnvloeden, waarvoor het
wegnemen van bandelsbelemmeringen geen. uitweg, kan
brengen. – –
Wij allen kennen de vèrgaande industrialisatieplannen
der diverse’Europese staten, die een gedeelte van het
Duitse productie-apparaat naar zich toe willen trekken.
Inderdaad hebben Frankrijk en Engeland (en ook Amerika)
gedeelten van Duitse industrieën naar hun landen over-
geplaatst, maar dit is niet meer dan een druppel op eer
hete plaat en kan de sterilisatie
•
van Europa niet voor-
komen.
Gesteld, dat het mogelijk zou zijn om alle op Duits
territoir verboden of ontmantelde fabrieken enkele tien-
tallen kilometers Westelijk van Ruhr en Saar weer op te
richten, dan nog zouden zij in de uitstralingsradius van
deze grondstoffengebieden liggen, ‘wat feitelijk op een
Duitse economische opmars naar de kusten van de Atlantik
zou neerkomen, daar men hiervoor toch Duitse arbeids-
krachten op grote schaal zou moeten aantrekken en te-
werkstellen. Het zou hetzelfdezijn, alleen in een anderé
vorm.
De enige uitweg blijft o.i. daarom een doelmatige decen-
tralisatie van West-Europa en daar men de mijnen van
Ruhr, Saar en Lotharingen rilet kan verhuizen, zal menS
trachten soortgelijke erts- en kolengebieden in andere
wereiddelen te activeren en rondom deze de daarbij
behorende industrieën te ontwikkelen. Men spreekt nu al
van dé ,,Afrikaanse en de Indische Ruhr”.
Deze idee, hoewel pas bewust na de tweede wereld-
oorlog door Engeland toegepast, ontstond omstreeks 1925
als gevolg van Spethmanns’ these ,,der lënderkundlkhen
Fernwirkung”. Dat ook de Engelsen hiervan een diep-
gaande studie gemaakt hebben, bewijst hun contrôle op
die Duitse ondernemingen, die in Noord-Afrika en Spanje
– aanvullende ertsgebieden exploiteerden, die voor de
Duitse
of een
andere
Ruhr ,van doorslaggevend belang
zullen blijken te zijn.
Wie vanaf het Rijk van Bismarck (en welke Rotter-
,dammer had hiertoe geen aanleiding?) de ontwikkeling
der Westeuropese kolen-, ijzer- en, staalindustrie gevolgd
heeft, die kan zich, ook zonder de interne geschiedenis
dezei’ staaldynastieën te kennen, niet aan ‘de indruk
onttrekken, dat dit gehele grondstoffen- en industrieën-
complex zo nauw met elkander verbonden is, dat zelfs
oorlogen geen absolute scheiding konden enkunnen te-
weegbrengen. De draden van dit reusachtige spinne-
web liepen over de gehele wereld.
Alfred Krupp en Mannesmann waren de exponenten
‘kan de organische samensmélting van ijzer en kolen met
Spanje en Noord-Afrika; Hugo Stinnes met Luxemburg
en België; August Thyssen met Nederland ; Wilhelm von
L.
‘
-‘
•-
“J’
pr’
?’ •”
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
405
Stumm en Röchling met Frankrijk. Maar ook onderling
waren de belangen zo s.amengevlochten, bijvoorbeeld
door het , ,Rheinisch-Westftilische Kohlensyiidikat”, het
,,Comité des Forges”, het ,,Roheisen- und Stahl-Verband”,
dat, hoe uiteenlopend en concurrerend de belangen soms
mochten zijn, zij elkander op het een of ander gebied of
in de een of andere uithoek van de wereld toch weer ont-
moetten en aanvulden (hijv. Engelsen en Duitsers in het
Japanse Mitsui-concern en in de Brits-Indische Tata-
steelworks).
Geen wonder, dat omstreeksl928 het plan ontstond om
,onontwikkelde gebieden” gemeenschappelijk te expto-
reren, bijv. in de vorm van ,,mixed chartered companies”.
•
Men dacht toen aan een gedemilitariseerde zône in Centraal-
Afrika. Van de vroegereDuitse ambassadeur VonKühlmann,
nauw gelieerd met het ,,Comité des Forges” en’ schoon-
zoon van de Saarlandse Von Stumni, sian’it het gevleu-
gelde woord: ,,Man nimmt einen Teil der Ruhr und der
Saar auf den Buckel und macht damit in Afrika einen
europitischen Laden auf”. –
François Poncet en tal van vooraanstaande Fransen cii
Duitsers hebben de toenadering Frankrijk-Duitsland
met woord en daad via het Westeuropese grondstoffen-reservoir bepleit en Lord Halifax deed nog in .1937 een
laatste poging om Hitler in een werkgemeenschap van
Europese volken (althans buiten Europa) op te nemen,
maar het mocht niet baten. –
**
*
Nu is dezelfde vraag
veer
aan de orde van de dag. Maar,
wat in de jaren 1919-1939 de geniale visie v’aft een paar
enkelingen was, is heden de onverbiddelijke noodzaak
voor millioenen geworden.
Dat Schuman het bevrijdende woord sprak, daarvoor
zal het Westen hem steeds dankbaar zijn en blijven.
Dat hem niet de eer toekomt het plan
bedacht
te hebben,
zij daarom onderstreept, omdat bedachte plannen toch
geen levensvatbaarheid hebben. De supenationale
integratie der europese kolen-, ijzer- en staalindustrie is
geen bedenksel,
maar een organisch gegroeid onderdeel
onzer Westerse samenleving, dat vaak
ondanks,
meestal
echter
met
instemming en medewerking der betrokken
partijen tot stand kwam.
Dat de sleutel voor de wederopbouw onzer geschonden
wereld bij de basisindustrieën ligt, is vanzelfsprekend.
Hoe het overkoepelende orgaan er echter .precies uit zal
moeten zien, zal de toekdmst uitmakeh. De ervaring leert,
dat men het beter en eerder over gemeenschappelijke
nieuwe kansen en vooruitzichten eens wordt dan over een redelijke vérdeling van bestaande mogelijkheden.
Daarom zou de uitvoering van een paar concrete genfeen-,
schappelijke werken het orgaan op natuurlijke, en
organische wijze tot stand brengen, vooropgesteld, dat
men de eigen gesteldheid der betrokken onderdelen niet
uit het oog verliest.
Kolen, ijzer en staal waren en zijn hij uitnemenciheid
nationale
bedrijven, zodat van een
actiere
participatie van
buitenlands kapitaal geen sprake was en is. Dit geldt
zowel voor Duitsland als ook voor Frankrijk en Engeland.
Alle afspraken en overeenkomsten, die de betrokkenen
aangingen, tastten de rechtspersoonlijkheid en structuur
der ondernemingen niet aan, zodat zij nooit in conflict
met hun nationale volkshuishouding kwamen en deze
daardoor ook niet benadeelden of belemmerden.
De machtsconcentraties in de handen der ,,deux cents
familles” tegen wie Labour – en misschien terecht –
bezwaar zou kunnen maken, behoort al lang tot het ver-
leden. De meeste bedrijveii zijn stichtingen geworden,
in welke werkgevers en werknemers een aandeel hebben.
Ook mogen wij niet vergeten, dat. de ,,property-owning”-
gedachte het eerst door de Engelse conservatieve staal-
nijverheid geopperd
5; daar déze met de bodem verbonden
industrie het best geschikt is om het ,,Westerse commu-
nisme” in practijk te brengen door
iedereen
tot
bezitter
te
maken en aan iedereen een passief aandeel in de productie mogelijk te maken.
Willen wij het Westen getrouw blijven, dan moeten wij
het particuliere initiatief de vrije loop laten en ook deze
nieuwe organisatievan onderaf opbouwen. Onze Posterijen,
onze Spoorwegen, onze Openbare Nutsbedrijven, zij zijn
alle als privé-ondernemingen begonnen ‘en werden pas
door de gemeenschap overgenomen, wanneer zij in mono-
polies ontaardden.
De moeilijkheden van een ,,Western Coal, Iron and
Steel Corporation” liggen niet op technisch-economisch,
maar op economisch-politiek terrein, dat eerst duidelijk
onder ogen moet worden gezien.
Of en hoe zich de bedrijven specialiseren, welke nieuwe
procédé’s toegepast zullen worden, waar en hoeveel ge-meenschappelijke laboratoria en research-afdelingen er
zullen moeten komen is
zaak
der aangesloten bedrijven;
of echter rails aan het communistische China geleverd,
of Centraal-Afrika , geëxploiteerd en of Yougoslavië
geïndustrialiseerd moet worden, is de
taak
der
betrokken regeringen om te beslissen. Het Ruhr-
orgaan, dat tot nu toe weinig van zich liet horen, was
als ,,dirigerend” lichaam gedacht, dat gemakkelijk verder
uitgebreid zou kynnen worden.
Is men het eenmaal in beginsel eens, wat de taak van
het Westen is, iiamelijk:
het eigen gebied op te bouwen,
het Atlantic Pact te verwezenlijken,
Truman’s Point IV gemeenschappelijk uit te voeren,
dan is Schuman’s voorstel de enige logische weg om deze
in daden om te zetten.
Voordat wij echter aan het werk gaan,, moeten wij nog
eens duidelijk de functies der betrokken partijen voor
ogen houden; die der ondernemers en die der leidinggevende
en controlerende regeringen.
1-let was varfouds de gewoonte in de Westerse staal-
wereld, dat de oudste zoon het bedrijf voortzette; de
tweede zoon of schoonzoon in diplomatieke dienst ging en
de derde naar de Generale Staf. Dezelfde rolverdeling
hoorde bij een supernationale ,,Coal and Steel Corpo-
ration” op een hoger niveau voortgezet te worden.
De buitenlandse cienst, of de totale Westerse di-
plomatie, zoals Dean Achesoi deze enige dagen geleden
noemde, hoorde het werkterrein
politiek
af te bakenen;
de generale staf hoorde het
strategisch
veilig te stellen en
het privé-initiatief hoorde in het kader van deze grote
conceptie met de
itiwoering
belast te worden. Alleen zo
kan de scheppende visie van de een de ,,know-how” van
de ander bevruchten en in een organisch geheel opgaan. De gehele Westerse staalindustrie is van Europese af-
komst: ook Carnegie was een Schotse jongen. Daarom
zien wij in de supernationale integratie dezer ,,wereld-op-
zichzelf”, die als geen ander weet th onderscheiden,
wanneer het om het
spel
en wanneer het om de
knikkers
gaat, de garantie, dat het Westen zich uit zijn lethargie
gaat bevrijden en brengen wij nog eens hulde aan de
Fransman Schuman, de West-Europeaan, die het sein
gaf, dat het
spel
gaat beginnen.
Rotterdam.
K. P. VAN DER MANDELE.
DE ORGANISATIE VAN DE HANDEL.
De handel zwak georganiseerd.
De ondernemingen, die zich in ons land met de handel bezig houden, zijn in het algemeen in veel mindere mate
georganiseerd geweest dan het geval was met bijv. de
industrie en de landbouw. Een verklaring daarvoor is
niet moeilijk te geven.
Vrije organisaties van het bedrijfsleven worden niet
406
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1950
opgericht, omdat men daariu een zeker plezier heeft.
Vrijwel
•
alle belangrijke organisaties zijn uit noodzaak
geboren. Slechts dreigende gevaren konden de ondernehers
bewegen zich te organiseren en voor de, organisatie gelde-
lijke offers te storten. De Vak
1
borlden werden geboren uit
de nood van de arbeiders. De hoofd’zakelijk industrieel
georiënteerde werkgeversorganisaties zijn voor een he’
langrijk deel ohtstaan als reactie op de toenemende in-
vloed van de vakbonden. Het sociale vraagstuk speelde
voor het overgrote deel der handelsondernemingen nauwe-
lijks een rol. Deze onddrnenuinden werken over het al-
gemeen met weinig personeel. Bovendien geven ‘de ver-
houdingen tussen de ondernemer in de handel en zijn
personeel zelden aanleiding tot ernstige moeilijkheden.
lIet sociale vraagtuk doet zich voor deze ondernemingen
als zodanig nauwelijks voor. Dat is voor vele handels-
ondernemingen ook nu nog het geval.
Hierbij lomt, met name voor de groothandel, nog een
andere factor, welke belemmerend werkte voor het op-
richten van verenigingen. Zoals vele zakenlieden is de
groothandel voorstander van een grote mate van vrij-
heid. Deze,geestelijke instelling wordt bevorderd door de
aard van het handelsbedrijf. Een grote mate van vrijheid
is immers een noodzakelijke voorwaarde voor een bloeiende
handel. De functies van de handel
,
onderneming, het
leggen van verbindingen tussen producent en afnemer, het scheppen van harmonie tussen aanbod en vraa
g
, in
de vele vormen, waarin deze zich voordoen, komen eerst
dan tot hun recht, wanneer de handelaar niet wordt
gehinderd door ,elerlei regelingen en formulieren, door
grensharrières en valutamisères. Zo dit geldt voor iemand,
dan zeker voor de koopman, dat tijd geld is, waardoor
zaken, die vandaag mogelijk zijn morgen niet meer kunnen
worden gerealiseerd. Alle belemmeringen ondermijnen de
basis van het handel drijven. De’ze instelling, die verband
houdt met talrijké overwegingen, leidt tot een individua-
listische houding. Ook het lid worden v4n een vereniging
beperkt in zekere mate de vrijheid van de handelaar.
Hij is bevreesd, dat hem gevraagd wordt gegevens te ver-
strekken over zijn omzet en over zijn relaties. hij heeft
bovendien bezwaar tegen het betalen ook van naar ver-
houding lage contributies. De contributie-inning – bij
verenigingen van handelaren levert altijd moeilijkheden
op. Want de koopman is’iemand, die gewend is op de
kleintjes te letten. hij is gewend te werken met fracties
van centen en procenten.
De gecompliceerde st,’uctuur van de handel.
De zwakke organisatie van de handel moet mede worden
geweten aan de uitermate grote verscheidenheid, die de
handel vertoont. Deze verscheidenheid is een gevolg van
de grote variatie in de maatschappij zelf. De handel in
zijn algemeenheid is een veel minder homogene groep,
dan hijv. de arbeiders of de industrie. De ontwikkeling
van de economische verhoudingen heeft met zich gebracht,
dat de functies van de handel zich hebben verveelvuicligd.
Ook als wij de middenstand, zoals die door de, midden-standsorganisaties word t vertegenwoordigd, buiten be-
schouwing laten, is er nog een hemelsbreed verschil tussen
de internationale zakenhuizen en de plaatselijke handelaar;
tussen de op agrarische producten ingestelde bedrijven
en andere; tussen de onderneming, die zaken doet met het
buitenland, en de op het binnenland ingestelde grossies;
tussen ,,general merchants” en handelaren, die zich 01)
één artikel hebben gespecialiseerd; tussen- makelaars,
agenten, commissionnairs en veilingen, tussen vrijwillige
filiaalbedrijven en in- en verkoopcomhinaties; tussen
naamloze vennootschappeii en individuele handelaren.
De, TVoltersomse organisatie nan de handel.
Deze gecompliceerde verhoudingen komeri tot uitihg
in de opzet van de Woltersomse Organisatie. Terwijl men bij de industrie kon volstaan met de Hoofdgroep Industrie
met ‘daaronder de bedi’ijfsgroepen voor de verschillende
productengroepen, werd bij de Hoofdgi’oep Handél eerst
nog een functionele indeling gemaakt door dri bedrijfs-
groepen en één onderbedrijfsgroep te creëren, terwijl voçr
de verschillende productengroeperingen vakgroepen werden
ingesteld. Zo was een handelaar in één of ander agrarisch
product, veelal èerst lid van een sectie, dan van een
ondervakgroep, vervolgens van een vakgroep, daarna van
de Onderbedrijfsgroep Groothandel Voedselvoorziening,
ver Volgens van de Bedrijfsgroep Groothandel en tenslotte
van de Hoofdgroep handel. En nu had men bij het creëren
ya’n deze organisaties nog het gemak, dat mei.met de
wens van de individuele handelaren niet te maken had.
Toch heeft deze \oltersomse Organisatie, met name
voor de handel, dit voordeel gebracht, dat de handel aan
een – zij het op’ zichzelf onbevredigende – vorm ‘van
Organisatie gewend is geraakt. Vele Woltersomse organi-
saties bleken en blijken ook nu nog te voorzien in een
behoefte. Dit heeft er reeds nu toe geleid, dat vele ‘takken
van handel, waarvoor, v66r de oorloggeen organisaties
bestonden, zich nu hebben georganiseerd in vrije branche-
organisaties, welke veelal zijn voortgekomen uit vak- of
ondervakgroepen, waarvan gebleken ,is, dat zij levens-
vatbaarheid hadden.
De huidige situatie
Zo verkeert’ de oi’gnisatie van de handel thans in een
overgangsstadïum. Naast de vakgroepen bestaat een groot
aantal vrije organisaties. Men kan hierbij onderscheid
maken tussen drie ‘groepen van bedrijfstakken, nl.:
vakgroepen, op het gebied, waarvoor geen Vrije
organisaties zijn opgericht’; hieronder zijn bedrijfstakken,
waarvoor een Organisatie (nog) geen levensvatbaarheid
heeft. Daarnaast zijn er andere, waar de vakgroep het
vertrouwen heeft van de leden en waar om die reden geen
behoefte bestond aan het creëren van een vrije organisatie.
Voor de laatste bedrijfstakken wordt het wel zeer urgent,
dat men het initiatief neemt tot de oprichting van een
vrije Organisatie, omdat men anders de kans loopt niet
voldoende invloed uit te kunnen oefenen op het creëren’
van de nieuwe publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en mede daardoor zijn invloed drëigt te verliezen;
vakgroepen, op het gebied waarvan wel Vrije organi-
saties bestaan, die echter een slapend bestaan hebben,
omdat de werkzaamheden nog door de vakgroep worden
verricht. In deze gevallen is de verhouding tussen vakgroep
en vrije organisaties meestal uitstekend, ook omdat de
bésturen van beidé veelal geheel of gedeeltelijk uit dezelfde
personen bestaan. Toch lijkt het in deze gevallen gewenst
de vrije organisatie te activeren, omdat deze geroepen zullen
zijn t.z.t. de werkzaamheden van de vakgroep over te
nemen; .
.
vakgroepen, die nauw samenwerken met de op har
terrein werkende Vrije organisaties, waarbij een zekere
verdeling, van werkzaamheden plaatsvindt. In ‘deze ge-
vallen worden de ledenvergaderingen gehouden door de
vrije organisaties, terwijl de vakgroep optreedt als ver-
tegenwoordigster van alle bedrijfsgenoten bij de Overheid; A. tenslotte zijn er dan nog voorbeelden van vakgroepen,
die practisch zijn stilgelegd en waarbij de werkzaamheden
vrijwel geheel zijn overgenomen door de vrije organi-
saties.
Gelukkig is er voor het overgrote deel der vakgroepen
voor de handel geen tegenstelling tussen vakgroepen en
Vrije organisaties, doch er is integendeel in het algemeen
een goede verstandhouding tussen beide. Het resultaat is derhalve, dat, mede dank zij de Wolter-
somse organisaties en bnder de drang der omstandigheden,
de verschillende takken van handel beter georganiseerd
zullen zijn dan véér de oorlog, het geval was.
Samenwerking tussen de perschillende takken pan handel.
Een ander resultaat is, dat. er
in de toekomst ook meer
t –
–
–
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
407
contact en overleg tussen de organisaties van de ver
;
schillende takken van handel zal zijn dan voor de oorlog
het geval was.
In de eerste plaats is ni. in September 1949 opgericht
het Algemeen Orgaan voor de handel en met de handel
verwante bedrijven op het gebied van lândbouw en
voedselvoorziening (het Algemeen Orgaan Voedselvoor-
ziening), waarbij een dertigtal organisaties is aangesloten
van bedrijfstakken uit handels– en verwerkende bedrijven,
die met landbouw- en voedselvoorzieningsproblem en
te maken hebben. Deze organisatie omvat zowel hei
terrein van de groothandel en de tussenpersonen als dat
van bedrijven, die met cle he- of verwerking van
producten te maken hebben.
Daarnaast is kort geleden opgericht het Verbond van de
Nederlandse Groothandel, bij hetwelk hoofdzakelijk
organisaties zijn aangesloten, die betrokken zijn bij pro-
blemen, die buiten het landbouw- en voedselvoorzienings-
beleid vallen. Dit Verbond beweegt zich uitsluitend op het
terrein van de groothandel. Tenslotte is nog in voorberei-
ding een organisatie.voor een aantal groepen van tussen-
personen.
Al deze organisaties zijn geheel nieuwe organisaties,
waarvan véôrde oorlog geen analoge organisaties beston-
den. De uitzonderlijke positie van de handel, die een tussen-
positie inneemt tussen de landbouw, de industrie en de
vakbeweging, maakt het noodzaklijk, dat ook de handel
over krachtige organisaties beschikt. Alleen zokan worden
voorkomen, dat door de invloed van de machtige organi-
saties van landbouw, industrie en vakbeweging de invloed
van de handel, wiens essentiële functies zowel door over-
heidskringen als door het bedrijfsleven zelve veelal worden
onderschat, niet behoorlijk tot zijn recht komt.
Daarom verdient ht ook sterke aanbeveling, indien de
verschillendè organisaties van.de
handel, die wij zo juist
hebben genoemd, tot een intensievë federatieve sanien-
werking geraken door rniddel• van bijv. een Stichting
van de Handel. Deze samenwerking zou dan zowel de
groothandel en de tussenpersonen als ook de kleinhandel
moeten omvatten.
O,woldoende inoloed Qan de handel.
Nu het rgeringsbeleid en de ontwikkeling van de maat-
chappe1ijke verhoudin’gen in toenemende mate worden
beïnloed ,door de organisaties van het bedrijfsleven,
zowel van ondernemersals van arbeiders, is het noodzake-
lijk, dat ook de handel een redelijk aandeel heeft in het
overleg met de Regering.
In dit opzicht moet er nog heel wat geschieden, voordat
de handel dezelfde plaats inneemt als bijv. de industrie
en de landbouw. 1-let duidelijkt blijkt dit uit een tweetal
voorbeelden.
In de eerste plaats denken wij daarbij aan de samen-
stelling van de Sociaal-Economische Raad. In afwijking
van het daaromtrent uitgebrachte advies hebbertgroot-
handel en tussenpersonen slechts één zetel in deze Raad
gekregen. Niet alleen is dit onredelijk in verhbuding tot
de vier leden van de Industrie en de drie leden van resp.
Landbouw en Middenstand, doch op zichzelf is het met
één zetel voor de door ons geschetste grote variatie, die in
de handel voorkomt, onmogelijk om deze uiteenlopende
groepen door één man te doen vertegenwoordigen. Duide-
lijk spreekt dit, als men bijv. bedenkt, dat, wanneer de
Sociaal-Economische Raad advies zou moeten uitbrengen over belangrijke aspecten voor het landbouw- en voedsel-
voorzieningsbeleid, in deze Raad niet één man zitting
heeft, die naast de vertegenwoordigers der producenten
kan spreken over de afzet van landbouw- en voedsel-
voorzieningsproducten. Indien hiervoor geen nadere voor-
iieningen worden getroffen, spreekt het wel vanzelf, da
dergelijke adviezen noodzakelijk een éénzijdig karakter
zullen dragen.
In de tweede plaats kan de aandacht worden gevestigd
op het overleg,
•
dat dooi’ de Regering wordt gevoerd.
met de Stichting van de Arbeid over de loon- en prijs-
politiek. liet is duidelijk, dat dit overleg zowel betrekking
heeft op sociale als op econoniische vraagstukken, die
ook voor de handel van grote betekenis zijn. Echter is de
handel
L_
cle middenstandsorganisatie buiten beschouwing
latende – in tegenstelling tot de industrie en de landbouw
niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigd.
Conclusie.
De conclusie int dit alles is, diit de handel al het moge-
lijke moet doen om zijn Vrije organisaties te versterke,
wil hij in staat zijn zijn essentiële functies ook in de toe-
komst tot hun recht te doen komen. .Anderzijds is het
noodzakelijk, dat van overheidswege meer aandacht wordt
geschonken aan overleg met vertegenwoordigers van de
handelsorganisaties. Vooral nu steeds duidelijker blijkt,
dat, zowel ten aanzien van de nationale economie als ten
opzichte van het economisch verkeer met het buitenland,
de handel één van de onmisbare peilers is, waarop de
welvaart van ons land moet worden gebouwd.
‘s-&ravenhag.
‘
Dr
T.
BUTER.
DE VISSERIJ NA DE BEVRIJDING.
Inleiding.
De visserij is een tak van bedrijf, w’elke voor de oorlog w’eïnig aandacht trok. Slechts in enkele landen, waarvoor
de visserij als tak van welvaart van nationale betekenis
was, zoals in Noorwegen, Ijsland en Japan, werd meer
belangstelling voor de visserij getoond. In Japan en in de
Verenigde Staten. treft men zelfs visserij-faculteiten bij
het hoger Onderwijs aan. –
In. Nederland werd aan de zeevisserij weinig waarde
gehecht; het bedrijf wordt dan ook voornamelijk uit-
geöefend door schippers-eigenaren en ‘familievennoot-
schappen. –
Deze geringe belangstelling deelde het visserijbedrijf
met de koopvaardijvloot. Op zichzelf is het wonderlijk,
dat Nederland, gelegen op een knooppunt der wereld-
handelswegen, zich in de jaren véôr 1940 min of meer van
de zee afwendde, mindei ,,sea-minded” werd. Wellicht
heeft de welvaart, waarin ons land_voor 1940 ,vei’lceerde,
daartoe bijgedragen. Nederland, steunend op Indonesië
en het Duitse achterland, kon zich wellicht de veelde veroorloven minder belangstelling te hebben voor de
zeevaart. Thans verkeren wij echter in dezelfde omstandig-
heden als bijv. Noorwegen en Denemarken en dient elke
bron van welvaait volledig te worden benut. Nederland
moet weer meer zeebewust w’orden, zowel wat de koop-
vaardij, de visserij als de walvisvaart betreft. Van gi’oot
belang achten wij daarvoor mede het werk, dat wordt
vérricht door bijv. de Nevas, de ,,Nederlandse Vereniging
voor adoptie van schepen”, welke de zeevaart onder de
jeugd van de lagere en middelbare scholen propageert.
De internationale ietehen is oan de zeeissei’ij.
De totale productie dei’ visserij wordt geraamd op on-
geveer 17 milliard kg vis per jaar, waarvan twee derde
bestemd is voor menselijke consumptie en één derde voor
de fabricage van vismeel en visolie.
Onderscheiden naar de werelddelen is de vangst als
volgt verdeeld (zonder de waivisvaart):
Azië
……………………………………….
19
pC
Europa .’
………………………………….
32
pCt Noord-Amerika
……………………………….
16pC
Zuid-Amerika, Afrika en Ausiralië
………………
3 pCt
Over de verschillende zeeën verdeeld krijgt men het
volgende beeld:
408
ECONOMISCH-STATISTISCHE .
BERICHTEN
24 Mei 1950
Noordelijke
Stille
Oceaan
……………………….
47 pCt
Noordelijke Atlantische Oceaan
………………….46
p
Ct
Indische
Oceaan
…………………………….
5 pCt Zuidelijke
Stille
Oceaan
……………………….
1 pCt
Zuidelijke
Atlantische
Oceaan
……………………
pOt
Uit bovenstaande gegeiens llijkt,
dat het
Zuidelijk
halfrond ten aanzien van.de
Visserij nog vrijwel niet ge-‘
exploiteerd wordt, ofschoon
ook daar rijke visgronden
aanwezig zijn.
Met
betrekking
tot
de
verschillende
mogendheden
geeft onderstaande tabel 1
een overzicht van de voor-
naamste visserijlanden, voor zover de productie voldoende
bekend is.
TAEL1.
S
Aanooer i’an ç’is in 1948 der Qoornaamste landen in 1.000 kg.
Europa:
Noorwegen
………………………………
1454500
Zweden
………………………………..
183.200
Denemarken
…………………………….
223500
Ijsland
………………………………..
464.700
Groot-Brittannië
…………………………
1.105.700
Duitsland
………………………………
380.200
Nederland
……………………………….
269.400
België
………………………………….
70.900
Frankrijk
………………………………..
434600 Spanje
…………………………………..
533.100
Overige
landen
…………………………..
548.900
5.758.300
Noord-Amerika:
Verenigde
Staten
…………………………
2.040.000
Canada
…………………………………..
644.000
New-Foundland
…………………………
179.100
Zuid-Amerika
……………………………….
490.000
Japan
……………………………………
2.300.000
Sovjet-Rusland
……………………………..
1.500.000
Bron:
F.A.O.-Fisheries Bulletin en World Fisheries Year Dook
1948.
Strijd om de visgronden.
De ontwikkeling van de techniek enerzijds en de pro-
blemen der voedselvoorziening in oorlogstijd anderzijds
hebben er toe geleid, dat aan het belang van een wel-
varende Visserij meer waarde wordt gehecht.
De oorlog vestigde opnieuw de aandacht op de visserij
als een bron van een’ hoogwaardige en goedkope eiwit-
voorziening, alsmede van vismeel voor de veestapel en
visolie voor de margarine-industrie.
De vooruitgang der techniek heeft als gevolg gehad,
dat niet alleen nabij gelegen visgronden, doch alle wereld-
zeeën bevist kunnen worden met moderne trawlers, welke
een grote vangcapaciteit hebben. Zo worden thans op het
Noordelijk halfrond vrijwel alle visgronden bevist en doet
zich zelfs.in sommige gebieden overbevissing voor, d.w.z.
er wordt jaarlijks meer gevangen dan er langs natuurlijke
weg weer bijgroeit. De Noordzee is een typisch voorbeeld
van een visgrond, welke overbevist wordt,
Het is de vrees voor overbevissing, een vorm van roof-
bouw, welke, onder drang van de Amerikaanse vissers,
voor Truman in 1945 aanleiding was tot de zgn. ,,Truman-
proclamatie’.’, waarbij de Verenigde Staten verklaarden
speciale belangen ten behoeve-van de eigen onderdanen
te hebben, ongeacht dedriemijlsgrens, hij de bodem.
sQhatten (o.a. aardolie) en de visrijkdom id de kutwateren.
Voor de andere gebieden, waar de Amerikanen vissen of
kunnen gaan vissen, zouden internationale overeenkom-
sten moeten worden gesloten.
Het voorbeeld van de Verenigde Staten. vond ‘spoedig
navolging, door verschillende Midden- en Zuidameri-
kaanse landen, die meteen een 200-mijlsgrens afkondigden,
hetgeen echter uitsluitend de bodemschatten en visrijkdom
..betrof. Aan de’ koopvaardij werden geen belemmeringen
in de weg gelegd.
De Verenigde Staten vreesden, dat het uitputten van
de
Europese wateren
zou gaan leiden tot een verplaatsing
van
de Europese visserij naar de N.W.-Atlaritische Oceaan,
waardoor ook de door de Amerikanen beviste gebieden
in gevaar zouden komen.
Reeds v66r de oorlog was men zich van deze gevaren
bewust en werd in 1937 een Conventie gesloten voor de
gehele Noordelijke Oceaan teneinde door middel van een
minimum maaswijdte der netten en minimum maten
voor de aan te voeren vis de uitputting der visgronden
te voorkomen.
In 1943 en 1946 werden op initiatief van Engeland
nieuwe
conferenties gehouden, teneinde overbevissing te
voorkomen. De Amerikanen stelden echter voor het N.W.
en het N.O. deel van de Atlantische Oceaan elk afzonderlijk
te beschouwen. In verband daarmede heeft de Overeen-
komst van Londen vah 1946 alleen betrekking op het
N
.
O. deet van de Atlantische Oceaan. De volgens deze
overeenkomst te nemen maatregelen tegen overbevissing
worden thans alleen door Engeland nageleefd, omdat
België en Nederland de overeenkomst nog niet hebben
geratificeerd en daardoor ook voor de andere landen de
Conventie nog niet van kracht werd;
Met betrekking tot de N.W. -Atlantische Oceaan werd
door de Verenigde Staten in Januari 1949 een conferentie
te Washington gehou’den, waarvoor ook de.Westeuropesé
visserijmogendheden waren uitgenodigd. Nederland was,
als gevolg van de geringe mate waarin het aan de visserij
buiten de Noordzee deelnam, niet uitgenodigd en deed
zich ook niet ter conferentie vertegenwoordigen. Het doel
der Amerikanen om tot een internationale regeling te
komen werd niet bereikt, omdat de Westeuropese landen
de vrije zee ook voor de visserij willen handhaven en
in het bijzonder
niet over de begienzing der’territoriale
wateren willen onderhandelen.
Het moge de lezer duidelijk zijn, dat inderdaad lang-
zamerhand het
stadium wordt
bereikt, waarin het nodig
wordt
de
visgronden. to verdelen en tegen roofbouw
to
beschermen. Van een onbeperktd
uitbreidïngsmogelïjkheid
der zeevisserij is dus met name op het
Noordelijk
half-
rond geen sprake meer,
Voor Nederland is het als zeevarende mogendhold
plicht ervoor te zorgen, dat het niet als visserijmogendheici
van de oceanen verdwijnt,
Do Nederlandse Qisserj na de beQ;ijding.
Tabel 2 gee1t een summier overzicht van de aanvoer
TABEL 2,
Aanvoer
,
can Pis in Nederlandse han’ens.
ger39aar
per
1946 1947 1948
1949
1.000kg
f1.000
5.000kg
6 1.000
1.000kg
I
61.000
1.000kg
61.000
1.000kg
61.000
ZeevisserIj
–
81.307
7.403
75.052
27.724 89.856
29.680,
92.141
33.712
73.814
24.340
18.819
1.421
1
24.270 6.586 36.889
9.132 38.458
9.855
29.126
7.289 37.570 6.588
42.023
24.215
40.787 16.694
41.366 20.318
40.938
20.214
IJssclineervisserij
pekel- en steurharing
………..
verse
haring
………………
….
2.863 1.156
3.492
5.351
4.502
14.834
4H 07
12.424
3.950
7.531
verse
zeevis
……………….
overige
vis
………………..
398
74
6.246
1.398 6.583 2.236
6.373 2.028
9.482
2.196
paling
……………………..
Schaal- en sehelpdieron
oesters
……………………….
749
644
1.334 3.049
1.137 2.591
1.442
3.255
1.638
3.540,
inosselen
…………………..41.355
…
971
31.016′
1.616 56.196
2.932 50.647
2.639
53.465
2.756
2.925
425
2.527
1.234
4.054
1.084 3.765 1.995
2.972
1.768
garnalen
………………….
~
_
T40
Overige
aanvoer
…………….
.
54.673
1.458 11.875 2.489 20.378
3.042
24.814
4.052
58.317
3.302
.559
19.840
197.871
73.662
260.382
83.155
1
263.113
1
90.278
243.702
72.946
Bron:
De Statistiek van de Directie der Visserijen.
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
409
van vis in cle na-oorlogsjaren, vergeleken met de gemid-
delde aanvoer in do, jaren voor de oorlog. Hieruit blijkt,
dat reeds in 1947, ondanks de ten gevolge van de. oorlog
verloren gegane schepen, de aanvoer groter was dan voor
de oorlog. Dit is begrijpelijk, aangezien gedurende de
oorlogsjaren de zeevisserij vrijwel nïet kon worden uit-
geoefend. De visstand kon dientengevolgé aanzienlijk
verbeteren, zodat bijv. dé Noordzee de eerste jaren na
de oorlog overbevolkt was. Tegenover de hogere vangsten
stond eveneens een hogere opbrengst, welke echter tot
1949 aao een makimumprijs gebonden bleef.
Met betrekking tot de zeevisserij valt het op, dat de
aanvoer van verse haring aanzienlijk groter is dan voor de
oorlog. Dit is in het bijzonder een gevolg van de trawl-
visserij
01)
haring gedurende de-zomermaanden met stoom-
en motortrawlers van IJmuiden. Aangezien de reders hun
vloot met enige grotere trawlers hebben uitgerust, mag
men veronderstellen, dat ook in de komende jaren de aan-
voer van verse trawlharing groter zal blijven dan voorheen
het geval was. .
De IJsselmeer•visseiij is – voornamelijlf afhankelijk van
de palingvisserij. De opbrengst van de paling steeg van
ruim 15 mln in 1946 tot bijna 11.5 mln in 1947 als gevolg
van de afschaffing van de maximumprijzen voor paling
in 1947.
Tenslotte valt de na de oorlog toegenomen productie
van oesters op, vergeleken met de productie voor de
oorlog.
• Zoals uit tabel 3 blijkt, was reeds spoedig na de oorlog
de uitvoer van vis een niet onbelangrijke broi voor de
verkrijging van vreemde cleviezen. In het bijzonder de
haringvisserij heeft daartoe aanzienlijk bijgedragen.
Voorts valt het op, dat de voornamelijk in de ocrlogsjaren
opgekomen visconservenindustrie na de bevrijding in
belangrijke mate heeft kunnen bijdragen tot de export.
Het beloop van de prijzen van vis en visseri.jrnaterialen.
Van het beloop van de indexcijfers der prijzen van vis
en-‘enkele der voornaamste visserijmaterialen geven de
tabellen 4 en 5 een overzicht.
TABEL 3.
Uitvoer van ,Nederlandsc cis in t 1.000
19 3 6-‘ 38
gem. per
1946
1947
1948
1949
jaar
Haring
7.678 9.037
Verse zeevis
. –
2.206
3.188
Zoetwatorvls
349
.474
032
,
2,068
.’
Mosselen
……
1.109
2.743
Garnalen
391
296
Visconserven
117
Oosters
…………
blik
211
1.890
Ovorige vis
– –
1.441
1.529
Totale uitvoer
13,917
21.231
Totale invoer
–
3.553
5.996
Bron
In-, UIt- en Doorvoerstatistiek
TABEL 4.
Index van het prijsbeloop van vis.
1937-18
1946
1
1947
6948 1949
Haring
100 417
374
414
374
100
387
488 475 350
Kabeljauw
.
. .
100 288 489
333
311
Schelvis
100
186
159
236 236
Makreel
………
100
191
175
260
165
Schol
100
317 247
229
271
Schar
100
200 208
225
200
Tong
………..
100
•
382
828
660
475
100
257. 252
•
249
243
Paling
–
……..
Oesters
………
Mosselen
100
250 250
250
250
Garnalen
–
…….
100
408
400
425 483
Bron: Landbouw-Economisch Instituut, Afd. Visserij
Vergeleken met véôr de oorlog blijken de cliurste soorten
als tong en oesters het minst in prijs te zijn gestegen.
De goedkopere vissoorten als haring en, kabeljauw zijn
daarentegen aanzienlijk meer in prijs gestegen. Tot 1949
waren deze vissoorten aan een maximum prijs gebonden.
1-let blijkt echter, dat de Vrije prijsvorming in 1949 niet
tot prijsstijging heeft geleid, liet intrekken van de maxi-
mumprijs-regelingen voor paling in 1947 leidde wel tot een
grote prijsstijging in dat jaar, welke in de volgende jaren
niet gejandhaafd bleef.
TABEL 5.
Jndex van het prijsbeloop van c’isserijmaterialen.
1938
1946
1947
1948
1949 1950
Bunkerkolen
..
.
100
272
309
332
407 434
Gasolie
……….
100
182
207
262
221 221
Smeerolie
100
157
173
192
208 208
Netwerk
•
trawivisserij
–
100
–
362 422 422
421
Netwerk haring-
drijfnetvisserij
100
476
503
578
.631
677
100 267 267
267
250
–
100
517
517
–
400
382
Ijs
………….
Touwwerk
100 716
648 852
852 852
Zout
………..
Staaidraad
100
425
438
425
425 363
Flaringtonnen
–
100
505 568
514
473 473
Bron:
Land bouw-Economisch Instituut, Afd. Visserij
Van de prijsstijging der materialen valt in het bijzonder
de stijging van de prijs der bunkerkolen op, welke van
zeer nadelige invloed op de exploitatie der stoomtrawlers
is. De bouwkosten van nieuwe schepen en- motoren zijn
eveneens zeer veel hoger dan voor de oorlog, waarbij moge worden vermeld, dat een moderne trawler thans
ruim één millioen gulden kost.
Oorlogsc’erliezèn.
Tengèvolge van de oorlog heeft de Nederlandse visers-
vloot aanzienlijke verliezen geleden, doordat enerzijds
ongeveer een derde deel van de vloot verloren ging en
anderzijds de överige vaartuigen veelal tot hulpoorlogs-
schip door de vijand waren verbouwd en naar Duitse
havens overgebracht. Aanvankelijk zag het er dan ook niet rooskleurig uit. In Mei 1945 waren er van de vloot
van 440 grote vissersvaartuigen van vébr de oorlog slechts
61 beschikbaar.
Langzamerhand lieten de verliezen zich echter minder
ongunstig aanzien. Uit Engeland keerden 36 van de 40 grote trawlers terug, welke in Mei 1940 naar Engeland
waren uitgeweken en daar hadden dienst gedaan als hulp-
oorlogsschip of ten behoeve van de Engelse visvoorziening
de visserij hadden voortgezet. Zes trawlers gingen ver-
loren, terwijl van de 42 gevorderde vaartuigen slechts
22 schepen werden teruggevonden, zodat van de IJmuider
vloot van 92 trawlers van voor de oorlog nog slechts 62
schepen over waren, en dit waren nog meest kleinere
trawlers van een verouderd type.
D6
haringvloot lag begin blei 1940 nog geheel in de
havens, zodat vrijwel alle loggers de vijand in handen
vielen. Van de 308 löggers werden er 242 gevorderd,
waarvan er 174 werden teruggevonden. –
Van de kustvissersvaartuigen werden er eveneens vele
gevorderd en ten dele na de bevrijding weer tertigge.
vonden.
Het is duidelijk, dat tal van reders en vissers ernstig
gedupeerd waren. Een speciale regeling voor de weder-
opbouw van de vissersvloot zou van overheidswege deze
moeilijkheden ondervangen. Een dergelijke regeling is
er tot op heden nog niet, met het gevolg, dat de reders en
de zelfstandige vissers op eigen vrij zwakke financiële
kracht waren aangewezen. De bouw,van nieuwe moderne
vissersvaartuigen is daardoor beperkt gebleven, zodat de
Nederlandse vissersvlootthans in niet onbelangrijke mate
uit veiouderde vaartuigen bestaat, waarvan de vang-
capaciteit gering en de exploitatiekosten hoog zijn.
De huidige problemen der Nederlandse visserij.
Nog leeft bij de redets en vissers de herinnering aan de
zeer moeilijke tijd voor de visserij in de dertiger jaren.
24.075
30.928
31.527
4.1/i3
3.055
6.647
1.913 2.150 2.533 2.388 2.164
3.162
5.023
4.510
4.489
1.003 1.426
1,850
9.287
7.934
12798
1.665
2.748
3.680
49.492
54.915
66.686
7778
8.633
5.641
van bot
G.B.S.
410
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
24 Mei 1950
Met,behulp van financiële steun en vele beperkende rege-
lingén werd de visserij in stand gehouden. Vernieuwing,
wederopbouw van de vloot, was destijds reeds gewenst.
Thans wordt het bedrijf nog in’ hoofdzaak uitgeoefend
met dezelfde vaartuigen. Nieuwe moderne schepen konden
tengevolge van de hoge bouwprijzen in de afgelopen jaren
slechts in beperkte mate worden aangeschaft. Het behoeft
dan, ook niet te verwonderen, dat de toekomst niet zorg
wordt tegemoet gezien.
In een der vornaamste takken van visserij, de grote
trawivisserij van IJmuiden, doen zich reeds ernstige
moeilijkheden voor, welke hebben geleid tot het uit de
vaart nemen van een groot deel van de beschikbare schepen.
Op zichzelf doet het enigszins vreemd aan, dat Neder-
land met betrekking tot de visserij nog slechts een geringe
rol speelt, terw’ijl, zoals hiervoor uiteengézet, tal van
landen thans zeer actief zijn met betrekking tot hèt ecploi-
•
teren der visgronden en Holland in vroeger eeuwen de
belangrij kste koopvaardij-, visserij – en – walvisvarende
mogendheid was.
Vergelijkt men echter de visserij niet de landbouw dan
blijkt de visserij in vele opzichten achter te zijn gebleven
bij deNederlandse landbouw. Allereerst blijkt dit, wanneer
we in- ogenschouw nemen het onderwijs, de voorlichting
en. de toepassing van het wetenschappelijk onderzoek.
De Nederlandse landbouw heeft een ongeëvenaard
hoog peil bereikt tengevolge van een uitstekend landbouw-
onderwijs, -voorlichting en \vetenschappelij k onderzoek,
hetwelk stamt uit de agrarische crisis der tachtiger jaren.
Deze agrarische politiek is van onschatbare waarde voor
de verdere ontwikkeling van
–
de Nederlandse landbouw
gebleken.
De visserij bevond zich aan het eind van de vorige eeuw’
in een geheel andere toestand. Toepassing van de stoom-
machine in de visserij, en nieuwe scheepstypen leidden
tot een nieuwe opkomst van de na de 17e eeuw in verval
geraakte visserij
1
). Vermoedelijk is dit de oorzaak ge-
weest, dat het van ‘overheidswege ingestelde onderwijs
en voorlichting beperkt bleef tot de land- en tuinbouw.
Het ontbreken van visserij-onderwijs en -voorlichting is
ongetwijfeld een der belangrijkste oorzaken van de achter-
uitgang van het Nederlandse visserijbedrijf. Ook het
wetenschappelijk visserij-on(erzoek is daardoor beperkt
gebleven, zodat het niet behoeft te verwonderen, dat
ervaring en traditie de vodrnaamste basis vormen voor
reder en visser. Deze situatie is, tevens -oorzaak van een
vergaand individualisme in de visserij, hetwelk dus slechts
ten dele uit de aard van het bedrijf is te verklaren. 1-let
individualisme heeft vergeleken met de landbouw ook
geleid tot een zwakke Organisatie van de vissers, waartoe
waarschijnlijk ook de crisispolitiek van, voor de oorlog,
financiële steun en regeling van bovenaf, heeft mede-
gew’erkt.
Na de bevrijding is er echter in verschillende opzichten
een verblijdende vooruitgang te constateren. In de eerste plaats kan er op worden. gewezen, dat het uitblijven van
een regeling van overheidswege voor de wederopbouw van
de vissersvloot in verband met de geleden oorlogsschade,
niet heeft geleid tot apathie van de zijde van het visserij-bedrijf. Integendeel, er zijn enige nieuwe schepen aan de
vloot toegevoegd, terwijl met de middelen waarover men
verder nog beschikte de bestaande schepen werden ver-
beterd.
Een grote vooruitgang valt ook te constateren op het
gebied van de Organisatie van de visserij, doordat in 1948
de reders en de vissersverenigingen in federatief verband
verenigd werden in de ,,Stichting van de Nederlandse
Visserij”. De vertegenwoordiging van de Visserij in de
Sociaal-Economische Raad is ongetwijfeld een der be-
langrijkste resultaten, welke, mede dank zij de betere
organisatie, werd bereikt.
‘)Zie: ,,Het Gemenebest”, jaargang 1947/48, blz. 439 e.v
Van overheidswege werd het biologisch Visserij -onderzoek
enigermate uitgebreid, terwijl het Landbouw-Economisch
Instituut tevens werd belast met het economisch visserij-
onderzoek, waarvoor een speciale afdeling werd ingesteld.
Slotopmcrkzng.
Reeds eerdér werd er in dit blad op gewezen, dat Neder-
land ook met betrekking tot dd Visserij de toegangspoort
vormt voor het vasteland van Europa. De mogelijke
voordelen daarvan
3
kunnen niet voldoende tot uiting
komen zolang de huidige grensbarrière’s blijven3 voort-
bestaan. Het is echter w-el duidelijk, dat
vool’
de hand-
having ‘van de Westerse cultuur een economische
basis nodig is, waarvoor economische aaneensluiting
gewenst is. Zal dit, zij het na langere tijd, inderdaad het
gval zijn, dan biedt zulks ook voor de Nederlandse
visserij nieuwe mogelijkheden, mits deze evenals de Nedër-
landse landbouw .technisch en’ economisch op een hoog
peil staat.
Scheveningen.
,
A. G. U. HILDEBRANDT.
/
DE HUIDIGE SITUATIE VAN DE
BELGISCHE LANDBOUW.
In de tweede helft van het jaar 1949 en hij ‘de aanvang
van het jaar 1950 heeft er zich onder de Belgische land- en
tuinbouwers een pessimisme ontwikkeld; dat volgen’s de
leidei,s van,land- en tuinbouwverenigingen zo groot is, dat
het hun ondernemingsgeest alhier in aanzienlijke mate
dreigt te verzwakken. -.
In landbouwmiddens overheerst de opinie, dat-het ‘Bel-
gisch land- en tuinbouwbedrijf thans in een crisis is getreden,
die deze van’ het begin der dertiger jaren in scherpte be-
nadert. Er wordt aan töegevoegd
;
dat vooral de gewone
klein-landbouwers, wier inkomen afhankelijk is van de
vee-exploitatie, het meest getroffen worden door deze
malaise. De ,,grotere” akkerbouwbedrijven met tarw’e’en
suikcrbietenultuur zouden er minder slecht voor staan,
dank zij de interventie van de Regering in de markt yan
deze producten.
Voo’aleer dezë toestand na te gaan, weze er vooraf op
gewezen, dat de Belgische landbouw in het verleden hoofd-
zakelijk voor de binnenlandse markt produceerde. Slechts’
voor enkele producten van de akkerbouwsector had de
buitenlandse afzet enig belang. Van de productie der vee-
houderij werd eveneens betrekkelijk weinig aan het buiten-
land verkocht. De tuinbouw had evenwel een belangrijk
afzetgebied veroverd v66r wereldoorlog 1 voor fruit,
witloof en sierplanten en had dit afzetgebied weten te
behouden in de loop der dertiger jaren. Na 1930 werd eeh
politiek van matige . bescherming van landbouwprijzen
nagestreefd. Men kan constateren, dat deze gedragslijn na
wereldoorlog II opnieuw werd gevolgd.
Van 1947 af werden alle producten van land- en tuin-
bouw in het binnenland geleidelijk aan het regiem van de
normale marktprijs onderworpen. De landbouwpolitiek
van de opeenvolgende regeringen was er op gericht’ een prijscompromis te zoeken voor die producten, waarvoor
invoerhehoefte bestaat, politiek wêlke, én aan verbruikers
én aan producenten voldoening kon schenken. Voor de
producten, waarvoor een uitvoerbehoef te aanwezig was,
was het land afhankelijk van wat het buitenland bereid was
af te nemen. In de praktijk zag men ‘echter, dat het aandeel
der landbouproducten, dat voor export in aanmerking
kwam, in bilaterale handelsovereenkomsten gering was.
•Ondertussen is de productiecapaciteit op het punt het
.peil van 1936 – 1938 te bereiken of te overschrijden en dat
in vrijwel alle sectoren van land- en tuinbouw. Onder-
tussen is ook de ,,verkopers” markt voor landbouwproduc-
ten in hèt buitenland en in het binnenland verdwenen en
werd een zekere graad van verzadiging bereikt. Eén en
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
411
.ander had tot gevolg, dat de verkoopprijzen van de meeste
Belgische land- en tuinbouwproducten heel, wat daalden
en dat deze haisse in de twéede helft van 1949 bijzonder scherp is geworden. In dit artikel zal worden gepoogd de
actuele situatie van de Belgisce,.boer te onderzoeken.
in een volgend artikel zal dan nader worden ingegaan op
de huidige stand van de Belgische tuinbouweconomie.
Akkerbouw.
–
De Regering voorzag voor de tarwe-oogst van 1949 een
richtprijs van frs 430 per 100 kg. Om dit-te bereiken werd
een ‘verplichte inmenging van binnenlandse tarwe voorzien
in het broodgraan. Al spoedig ondervond men, dat het
inmengingsperceitage, dat aanvan’kelijk op 20 werd be-
paald, moest worden opgevoerd tot 70, ‘om in de vrije
handel die prijs aan de producent te garanderen. In feite
schommelde de prijs volgens de kwaliteit meestal tussti frs 400 en frs- 410 per 100 ‘kg. De meeste ‘landbouwers
waren om liquiditeitsredenen verplicht de nieuwe oogst
vroegtijdig te verkopen. Slechts bij de aanvang van 1950:
was er een tendentie om de richtprijs volledig te benaderen.
De Regering is vast besloten de tarwecultuur op deze
manier verder te steunen. De prijzen der voedergranen: rogge, gerst en haver zijn
in grote mate beïnvloed-door de prijzen vân de wereldmarkt.
Vergeleken met de prijzen van tarwe waren de gemiddelde
prijzen, die door de p’roducénten werden gerealiseerd ge-
durende de maanden Septembèr tot Januari 1950, als volgt.
TABEL T.
‘
Prijzen (in frs) aan producent pan enkele akkerbouw producten
–
van de oogst 1949 ‘).
Seotem-
)er
1949
Octo-
her
1949
Novem-
her
1949
Decem-
her
–
1949
Januari
1950
Tarwe
……..
405,18 413,97
409,75
402,99
–
411,69
Gerst
315,94
•
‘331,46
320,29 323,20
334,92
Rogge
…..’
301,06
310,60
315,63 319,54
317,36
Haver
279,68 289,60 289,89
296,94
299,12
Aardappelen
104,42
105,59 113,58
122,56 151,79
Erwten
496,31
522,08 518,54 499,17
517,31
243,47 263,24
267,08
,
282,35
286,94
Vlas
………..
Cichorei
324,91
.318,45
309,17
–
315,89
319,80
variërend rond frs 49 per 100 kg wortelen. Op de Zwitserse’
en Duitse markt blijken de Belgische prijzen van cichorei-
bonen nog te hoog t6 zijn om te kunnen concurreren tegen
andere invoerders aldaar. –
De teelt van tabak heeft, ingevolge het in werking treden
van het Benelux-douanetarief op 1 Januari 1947, het in-
voerrecht op onbewerkte tabak gevoelig zien verlagen.
– Aan de andere kant worden de lagere kwaliteiten van tabak
door. dë fabrikanten afgewezen. Opdat deze teelt zich verder
in stand kunne houden zal’ in de eersteplaats de’kwaliteit
dienen te worden verbeterd. Ook zal èen betere bescherming
noodzakelijk zijn.
De prijzen ,van aardappelen van de oost van 1949, kunnén
in het geheel genomen, bevredigend worden genoemd.
Ook de prijzen van de erwten zullen de belangstelling voor
deze teelt in 1950 zeker niet doen afnemen (zie tabel 1).
Teneinde een concrete voorstelling te geven ‘van prijs-verhoudingen worden hier enkele actuele,absolute cijfers
vermeld van de belangrijkste posten der productiekosten
in de landbouw. Lonen, meststoffen en pachten nemen
hierbij ook ongeveer dezelfde en even belangrijke verhoû-‘
dingsposities in als in Nederland. –
‘TABEL II,
–
franCs
Prijs vân een uur arbeid.(direct en indirect loon) …….15,08
atninoniaksulfaat per 100 kg
…………………..
335
ammoniaknitraat per 100 kg
………………….
335
chloorpotas 40 pCI per 100 kg
…………….. …
225
metaalslakken 16-17 pCI per 100 kg
……………..
95
pachten (hoevegemidde1de per fla),’)
…………….
1.800
‘)
In verschillende landbouwstreken, ni. in de Zandstreek, Zang-
leemstreek, Leeinstreek, Polders en het Land van Flerve wordt
mêer dan Irs 2.000 per ha betaald.
De . prijsindex der
.
‘akkerbouwproducten was gemiddeld
348,2 in Januari 1949 (basis 1936-1938 = 100). De index
– der veeteeltproducten was 432,2. In Jitnuari 1950 waren de
cijfers respectievelijk 362,2 en 355,5. Bij nader onderzoek
blijkt, dat de stijging van de akkerbouwindex in Januari
– 1950 uitsluitend te wijten is aan betere aardappelprijzen.
– Dat deze, stijging de waargenomen daling van alle andere
akkerbouwprjzen in werkelijkheid compenseert lijkt twijfel-
achtig en ligt vermoedelijk aan gebrekkige ponderatie van
de index.
‘) Bron:
Ministerie van Landbouw, –
–
De suikerbietencultuur is de ai’idere – teelt, die door de
Regering op een bijzondere w’ijze w’ordt gesteund. Er wordt
een recht van frs 3 geheven per kg’ ingevoerde suiker. De –
normale productie van 45.000 ha volstaat om in de actuele
binnenlandse behoeften te vdorzien. De garantieprijs van
frs 675 per ton bij een suikergehalte van 15,5 pCt, is een
aansporing geweest om het suikerbietenareaal uit te breiden
van 45.231 ha in 1948 tot 59.900 ha in 1949. Het zal evenwel
noodzakelijk zijn, wil men de actuele prijs der suikerbieten
verder garaiideren, de productie onder de telers te contin-
genteren (en) of het’ overschot, dat’ binnenlands niet ver
bruikt wordt, te exporteren, w’at een zekere prijsdaling voor
de producent in het vooruitzicht stelt.
De viet’ voornaamste nijverhèidsteèltn vlas, cichorei,
tabak en hop maken thans een crisis door. Vlas en cichorei waren traditionele producten voor de export. Voor het vlas
waren Engeland en Frankrijk de belangrijkste vooroorlogse
afnemers. Het gebrek aan Belgische francs verhindert
beide landen hier belangrijke aankopen te doen van het half
–
fabricaat. De prijzen van de voorgaande oogst van het vlâs
waren weinig aanmoedigend. De meeste vèrkoopprijzen
schommelden rond frs 245 per 100 kg strovlas, prijs, die
even het dubbele overschreed van het gemiddelde der
periode 1936 – 1938. Bij goede kwantitatieve en kwalita-
tieve opbrengst en wanneer de oogstarbeid volledig kan
worden gemechâniseerd, ziet de Belgische boer- tegen die
prijs nog mogelijkheid om een zekere winst te realiseren.
De prijzen van cichorei w’aren nogin enige mate int’ei’es-
sant, waar îamiliearbeidskrachten op het bedrijf aanwezig
waren. Voor de oogst van 1949 werden prijzen genoteerd
TABE] ‘III.
Landbouwindex.
(basisperiode: 1936-1938
=
100).
Januari 1949 Januari 1950
,Producten:
–
359,3 344,0
Tarwe
……………….
.
389,1
–
344,0
Gerst
…………………..
396,6 354,6
Haver
……………….
.’
360,4 313,8
Stro
………………….
178,9
–
95,7
Vlas
………………….
314,8
257,1
Ciclioreibonen
383,7 342,7
Suikerbieten
…………..
…
516,4
.
482,6
)
–
Rogge
…………………
Aardappelen
…………….
291,6
..
379,5
Ajckerbouwproducton:
348,2”
362,2
‘)
–
‘,
465,2
..
364,6
Ossen
en
vaarzen
…………
Stieren en koeien
455,2
..
345,1
–
539,5
..
‘-
400,9
Varkens
…
. …………….
587,4
..
,
267,7
Boter
………………..
,
.387,6
388,1
Eieren
…………………
350,9
324,2
Kalveren
………………..
Paarden
………………
223,6
..
188,2
432,2
.. ..
.355,5
Veeteeltproducten
……………
Landbouwproduetcn
..397,6
.
358,3
)
Produetiekosten:
245,5 356,6
Pacht
……………………
Lonen
………………..
–
488,3 501,7
Meststoffen
…………….
‘
282,4
271,2
Veevoeders
……..
.
….
…
412,6
–
376,2
Planten en zaden
366,0 329,6
Materiaal
……………..
‘
352,8
–
394,4
Belastingen
…………….
32-1,1
..
..
306,8
‘)
Algemene onkosten
………
393,4
..
373,2
Totale productiekosten
392,3
.
393,1
)
‘)
voorlopige cijfers.
–
Bron:
Ministerie van
Landbouw.
–
.
412
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1950
De index der productiekosten beliep in Januari 1949:
392,3. Hij varieerde weinig gedurende het jaar en bereikte
391,3 in Januari 1950.
In tabel III worden de componenten der indexcijfers
van de maanden Januari 1949 en 1950 medegedeeld.
Aan het winnen van veevoeder wordt ook in België
thans ruieer aandacht besteed. Een inspanfiing wordt vér-
richt om het bestaande grasland door nieuwe cultuur-
methodes te verbeteren, terwijl het gras1andareaaI wordt
uitgebieid. Ook de andere voederteelten riemen
ih
belang-
rijkheid toe.
Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste
teelten in 1949 vergeleken mdt de periode 1936-1938.
TABEL
IV.
Teeltareaal in België.
1936-1938
1
1949
hectasen
hectaren
172.505
153.091
Andere graangewssen
412.218
349.505 48.329
59.900
.
29.473
26.091
5.426
2.338
2.468
1.357
857
432
18.635
11.768
Tarwe
……………………..
103.100
88.841
Suikerbieten
…………………
83.472
73.893
Vlas
…………………….
Cichorei
………………………
57.227
64.691
Tabak
……………………..
Hop
………………………….
Andere voedergewassen
10.864
Peulvruchten’
……………….
Aardappelen
………………
voederbieten
‘
……………….
712.223 789.626
Klaver
…………………….
60.000
52.367
Graslard
………………….
Fruitteelt
…………………..
39.403
Tuinbouw
.
………………..
Groenteteelt
……………..
23.014
Bloementeelt
708
ni&t nauwkeurig aangegeven
De vee-exploitatie.
.
De positie va’n de veestapel in 1949 wordt in dc volgende
staat vergeleken met het gemiddelde der jaren 1936 – 1938.
TABEL
V.
1936-1938
1949
Paarden
……………………
245.549
•
243.960
/ Melkkoeien
………………….
965.000
849.500
Andere runderen ………………
762.135
1.029.517
Varkens ……………………..
962.13S
1.076.291
14.
Hocnder
……………….
000.000
8.631.000
Het aantal paarden vertoont weinig verandering. De
belangstelling in het buitenland voor het Belgisch trek-
paard is blijkbaar afgenomen. De exportmogelijkheden
zijn zeer onzëker en de mechanisatie van liet vervoer en
van de trekkracht in de landbouw zijn niet van aard
om de paardenfokkers aan te moedigen. Ondertussen
wordt evenwel op het belang gewezen van de consolidatie
van de elitedieren.
De melkveestapel’ zal vermoedelijk in de eerstvolgende
twee jaren zijn vooroorlogse peil bereikt of wellicht over-
schreden hebben. Er is inderdaad een zeer belangrijke
aangroei te constateren van het jong rundvee. De varkens-
teelt had op 15 Mei 1949 een recordcijfer bereikt. De
indeling – volgens de verschillende varkenscategorieën
toonde duidelijk een belangrijke expansie van het aantal
biggen, van het aantal drachtige en andere fokzeugen.
Het is waarschijnlijk, dat de fokkers ingevolge verlies-
latende prijzen de opfok thans aanzienlijk zullen moeten
inkrimpen. Met ruime uitvoer naar het buitenland kan
niet met zekerheid rekening worden gehouden, zodat eén
sanering van de varkenmarkt alleen te verwachten is
van een beperkte productie.
De hoenderstapel schijnt thans ongeveer te beant-
woorden aan de binnenlandse behoeften, alhoewel ook hier
de Belgische landbouw in staat is heel wat meer te produ-
ceren.
De hoeveprijzen van melk (herleid tot een yetgehalte.
van 3 pCt), door zuivelfabrieken gedurende het jaar 1949
betaald, bereikten ongeveer frs 3 per liter.
De hoeveprijzen van boter waren gemiddeld niet hoger
dan frs 83 per kg in 1949. De prijzen konden bekomen
worden ingevolge een gereglementeerde aanvoer van
boter uit het buitenland, waarin Nederland een groot
aandeel heeft. Deze prijzen schijnen een stimulerende
invloed uit te oefenen.op de aangroei van de melkvee-
stapel.
Gedurende het jaar 1949 was te verwachten, dat de
prijzen van het rundvlees zouden dalen. Heel wat beroering
werd op verschillende tijdstij3pen gedurende het afgelôpen
jaar verwekt door invoer uit het buitenland, die op be-
paalde momenten de binnenlandse prijzen van rundvee
ontredderde. Daarom werden thans maatregelen getroffen
om de invoer in de toekomst zeer soepel te kunnen regelen
en te,voorkomen, dat de prijzen al te snel zouden dalen.
Er werd alhier aangedrongen om in de eerste plaats mager
vee in te voeren. Men kan verwachten, dat België over
afzienbare.tijd in staat zal zijn in eigen behoeften van
rundvlees te voorzien. ‘
De prijzen van varkens, die in Januari 1949 gemiddeld
nog frs 39 per kg beliepen, daalden gaandewèg tot frs
26 per kg in April om in de maanden November en Decem-
ber respectievelijk nog slechts frs 22,44 en frs 20,30 te
noteren.
De prijzen van biggen waren in Januari 1949 Ongeveer
dubbel zo hoog als de varkensprijzen. In April was de
afwijking t.o.v. de varkensprijzen gemiddeld niet meer dan
30 pCt. In November 1949 daalden zij onder het peil der
varkensprijzen en noteerden per einde December ongeveer
frs 15 per kg. Bij de aanvang van 1950 noteede men niet
meer dan frs 10 per kg.
Voor de eieren werd in Januari 1949 een gemiddelde
prijs aan producent genoteerd van frs 1,77 per ei, later
was er een lichte daling en in April werd gemiddeld frs
1,65 ontvangen. Tussen dit tijdstip en Novémber was er
bijna een continue stijging en gedurende laatstgenoemde
maand werd gemiddeld frs 2,72 gerealiseerd. Gedurende de
maand December was het gemiddelde frs 2,37. Algemeen
mag men zeggen, dat de prijzen van eieren gedurendé het
jaar 1949 bevredigend kunnen worden genoemd.
De huidige situatie van de Belgische landbouw resume-
rend, kan mén zeggen, dat de grotere bedrijven, wier in-
komen voor een groot gedeelte voortvloeit uit de bescher-
mende tarwe- en suikerbietcultuur er nog betrekkelijk goed voor staan. De kleinere bedrijven putten hun in-
komen in hoofdzaak uit de verkoop van producten van
de exploitatie van-het rundvee, de varkens en hoenders.
Zij genieten weinig rechtstreekse steun van de Regering,
afgezien van de matige beschermin, die aan de zuivel-
markt wordt gegeven. De ongunstige ontwikkeling der
prijsverhouding tussen deze producten en de productie-
factoren, die zich van het tweede trimester van 1949
af begon af te tekenen, is bij de aanvang, van 1950 niet ge-
wijzigd. Terecht zijn de ,klein.landbouwers, wiër inkomen
voorcen groot gedeelte van veeprodiictie afhankelijk is,
ongerust en mocht de actuele toestand aanhouden, dan
kunnen meer ingrijpende maatreglen nodig zijn om een
billijk ‘inkomen aan deze bevolkingsgroep te verzekeren.,
Gent.
A. P. VERKINDEREN.
DE ZEKERHEID VAN DE STATISTISCHE
METHODE.
De zekerheid van een wetenschappelijke methode. hangt
in de eerste plaats af van haar theoretische grondslagen:
Daar de statistiek zich beroept op de wiskunde, lie als
zekerste aller wetenschappen wordt aangezien, zullen wij
hier deze fictie van de wiskundige zekerheid niet verder
beschou’wen en stilzwijgend aannemen, dat de wiskundige
fundamenten van de statistiek zo hecht zijn, dat zij ons
geen moeilijkheden zullen leveren. Een geheel andere
kwestie is echter, of de theoretische eisen, die door de
-.
‘” “-‘
•r
r
‘
p
ÇW
24 Mei 1950.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
413
wetenschappelijke meth’oden worden gesteld, in de praktijk
wel altijd geheel zijn vervuld. Zoals iedere wetenschappe-
lijke onderzoeker, die zijn theoretische wetenschap o
praktische problemen gaat toepassen, lekend is, blijken
de werkelijke omstandigheden altijd slechts benaderingen
te zijn van de theoretisch gestelde eisen.
Het is over deze praktische moeilijkheden, die altijd
weer en allerwege ontstaan, dat wij hier enige woorden
willen schrijven
1).
Tot goed begrip van het volgénde maken
wij eerst de opmerking, dat de overbrenging van de kennis
die in de studeerkarner is vergaard op de problemen van
het praktisch leven hij iedere .tak van wetenschap met
enige \vrijvinggepaard gaat. Dit geldt zowel voor de schei-
kunde, de natuurkunde, de biologie als de statistiek. De
statistiek, in de vorm waarin wij deze heden ten dage
kennen, is een jonge wetenschap en de toepassing van
haar resultaten op de praktijk dateert eerst uit het begin
dezer eeuw. De statistiek werd het eerst als principieel
hulpmiddel toegepast bij biologische onderzöekingen,
waaraan de itamen Galton en Pearson onvêrbrekelijk zijn
verbonden. Daarmede deed in de biologie een geheel nieuwe
beschouwingswijze, die zich baseerde p objectieve cijfer-
matige gegevens en op exacte waarschijnlijkheidsberelçe-/ ningen, haar intrede. Voor deze nieuwe wijzé van denken
werd de kernachtige benaming
biometrie
ingevoerd. Deze
biometrie kon iii heel spoedig bogen op onbetwistbare
successen, die de aandacht van onderzoekers in tal van an-
dere gebieden op haar methoden vestigden, liet duurde dân
ook niet lang of deze wijze van behandelen deed haar in-
– trede in de economie en werd daar, zoals vanzelf spreekt,
onder de naam
econometrie
ingevo’egd.
Bij cle statistische behandeling in de biornetrie en die
in de econometrie is echter een fundamenteel verschil op
te merken. De biometrist kan experimenteren in vito,
hij kan bananenvliegjes in een fles stoppen en de levensduur
van deze objecten berekenen in afhankelijkheid van de
temperatuur. Uit een dergelijk experiment, onder omstan-
digheden, die vatbaar zijn voor exacte berekeningen,
kunnen belangrijke biologische conclusies worden afgeleid. De econometrist is een dergelijke gelegenheid niet’gegevén. 1-Jij moet werken met de gegevens, die op de een of andere
wijze zijn verzameld over of
,
afgeleid uit de maatschappe-
lijke processen, die door hem niet kunnen worden be-
invloed.
Wij zeiden het reeds: d statistiek is een jonge weten-
schap, waarvan de resultaten, die er op economisch terrein mee wôrden bereikt, in de meeste gevallen moeilijk zijn te controleren, daar de hoeveelheid van factoï’en, die invloed
kunnen uitoefenen op de beschouwde processen dusdanig
groot is, dat optredende afwijkingen van de theoretische
beschouwing meestal niet kunnn worden gelocaliseerd.
Op het ogenblik, dat dergelijke afwijkingen aan het licht komen, is de practicus maar al te zeer geneigd zich af te
vragen, of deze statistische beschouwingswijze nu nog.. *el zin heeft. Deze vraag dringt zich nog sterker op als
er bij de statistische’ behandeling moet worden gewerkt
met vrij grote onnauwkeurigheidsmarges. De leek in
statisticis formuleert dit bezwaar dan meestal zo: ,,Als
deze nieuwe behandelingswijze niet tot result.ten
kan komen, die een grotere nauwkeurigheid bezitten
dan op het ogenblik wordt geboden, dan heeft deze
voor de praktische toepassing weinigzin”. Het argument,
waarmede deze opmerking kan worden weerlegd is, dat het in vele gevallen beter is over objectieve gegevens te
beschikken en daafbij te weten hoever dezein de realiteit
af kunnen wijken van de gestelde berekeningen, dan slechts
af te gaan op vage en gevoelsmatige beweringen.
Bij een theoretische doordenking van de aangevoerde
bezwaren blijken deze altijd weer neer te komen op:
le de vraag naar de objectieve betrouwbaarheid van de
statistiséhe redenering;
inhoud van dit artikel is geïnspireerd door de publicatie
van„Statistische ethica” door Dr Rijken van Olst in ,,E.-S.B.”
van 5 October
1949,
blz. 793.
2e de subjectieve waardering van de behaalderesultaten.
Daar zelfs een schematische behandeling van het tweede
punt betreffende de subjectieve waardering van de toepas-
sing van objectieve methoden, ons te ver zou wegvoeren
van het terrein van het statistisch denken, daar deze aflian
kelijk blijkt te zijn van psychologische en zelfs religieuze
elementen, laten wij deze hier’ verder, buiten beschouwing
en zullen wij onze aandacht uitsluitend wijden aan enkele
punten, die ten nauwste samenhangen met het begrip
van de objectieve betrouwbaarheid.
De e
j
erste opmerking, die wij hierover willen maken,
zal de lezer bijna triviaal aandoen, daar het de bewering is,
dat, wil een methode objectief betrouwbaar- zijn, het
noodzakelijk is dat de termen, die worden gebezigd, altijd
dezelfde betekenis hebben. Wij ‘zijn geneigd dit als voor de
hand liggend te beschouwen, magr een iets dieper indringen
leert oiisdat er, bij iedere joflge wetenschap, tal van af-
wijkingen van deze eis voorkomen. Wij noemen hier slechts
de moeilijkheden, die bestaan ten aanzien van de iiotatie
van het ,,aantal ‘graden van vrijheid”, een term, die hij
st
diverse atistische berekeninge9 van groot belang is. Het
is inderdaad waar, dat deze moeilïjkhedeh voor een groot
gedeelte zijn op te lossen door standaardisatie en unificatie’
en dan het liefst internationaal. Dit neemt echter niet weg,
dat het bezwaar van meerduidigheid van termen altijd zal
blijven bestaan doordat de definitie geschiedt door middel van
woorden. Het is hier niet de plaats om uit te wijden over de
moeilijkheden, die de taal met zch brengt als communi-
catiemiddel.’ liet zij hier genoeg op te merken, dat alle
zogenaamde objectieve definities nog tal van subjectieve
elementen blijken te bevatten, die aanleiding kunnen
geven tot misverstand. Zelfs in de wiskunde, die ten deze
tochwel zeer vergevorderd is, komt dit probleem nog her-
haaldelijk ter sprake. Het blijft uiteraard ren moêilijkheid bij iedere toegepaste w’etenschap. Deze, is slechts kleiner
te maken door fundamenteel onderzoek en daarmee samen-
hangende unificatie.
De tweede eis, bijna even voor de hand liggend als de
vorige, luidt, dat het noodzakelijk is ovrr een eenduidige
omschrijving van het universum.te besclikken. Een recent
praktisch voorbeeld ten deze is wel het onderzoek, dat
schrijver dezes in aanraking bracht met de medische dienst
van.een overheidsinstantie. Daarbij kwam het,vraagstuk
ter sprake van het’ voorkomen van bronchitis. liet bleek
nu, dat de betreffende statistieken, hoe beti’ouwbatr zij
er ook uitzagen en hoeveêl zorg en moeite ook aan de be-
werking was besteed, praktisch niet bruikbaar waren,
daar de diagnosterende medici geheel verschillende maatL
staven hadden aangelegd bij hun onderzoek. De een sprak
pas van bronchitis als-het een uitgesproken geval was,
anderen stelden deze diagnose reeds als er aanwijzingen
in deze richting bestonden. Wij grepen hier terug op het
medisch terrein, daar hier de moeilijkheden wel zeer duide-
lijk aan het’licht komen; ook bij ‘de praktisch economische
onderzoekingen doen zich dergelijke vragen ieder ogenblik
voor.
Een zeer, simpele vraag lijkt bijvoorbeeld: ,,Wat is een
kruidenierswinkel?” Bij de instelling van de rantsoenering
van levensmiddelen leerde, de ervaring echter, dat deze –
vraag in het geheel niet eenvoudig was te beantwoorden.
FIet Centraal Distributiekantoor kreeg tot zijn grote schrik
in 1939 ca 45.000 inschrijvingen voor kruideniers. Slechts
door een kunstmatige bperking, namelijk door te stellen,
dat ondernemingen, die minder dan 5 kg suiker per week
verkochten; niet meer voor een inschrijving iii aanmerking
‘kwamen, werd dit aantal beperkt tot een hoeveelheid van
circa 30.000 onderne’mingen, die per definitie kruideniers-
zaken zijl.
Maar ook binnen deze groep ‘i’an bedrijven doen zich
weer talloze moeilijkheden voor, die wij hier het beste
aan kunnen duiden met de vraag, of een kruideniersbedrijf,
dat er nog andere artikelen bij verkoopt nog wel een krui-
deniersbedrijf mag heten en zo ja, in welke mate het dan
414
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1950
andere artikelen mag verkopen. Met deze problemen hangt
dus ten nauwste de vraag naar de classificatie der onder-
nemingen samen. Een principiële, universele classificatie is
onmogelijk. De vraag bijvoorbeeld, of een zuivelfabriek
bij de landbouw of bij de industrie moet worden ingedeeld,
is in zijn algemeenheid een schijnvraag. Het hangt geheel
af van de doeleinden waarvoor de classificatie wordt op-
gesteld,- bij welke categorie een dergelijke onderneming
zal worden ingedeeld. Iedere classificatie berust op prag-
matische motieven; dit is de oorzaak, dat classificaties
nooit op elkaar willen sluiten en dat er altijd zoveel com-
missi6s nodig zijn om deze schijnbaar eenvoudige vraag-
stukken op te lossen.
Een hulpmiddel voor goede en overzichtelijke classifi-
cering, waarbij op de meestgemakke1ijke wijze aansluiting
tussen de verschillende indelingen zou zijn te verkrijgen,
lijkt ons de opstelling van lichotome tabellen. Dat zijn
tabellen, die zijn ingericht op de wijze van determineer-
tabellen, waarbif ieder bedrijf gekenschetst wordt naar
de indelingsmogelijkhedén die het biedt. Wij ontveinzen
ons niet, dat aan het ontwerpen van dergelijke tabellen
nog vele moeilijkheden zijn verbondèn; de bespreking
van deze -zou ons echter buiten het kader van dit artikel
voeren. –
En derde punt, dat bij de beschouwing van de objec-
tieve betrouwbaarheid dient te worden genoemd, is het
gebruik van de wiskundig exacte methoden. De leek is
namelijk genigd, om redeneringen, die met behulp van
de wiskunde worden uitgevoerd, als onomstotelijk en als
juist te aanvaarden. Toegepaste wiskunde, toegepaste
waarschijnlijkheidsrekéning, de waarschijnlijkheidsreke-
‘ning die de haar zo vertrouwde urn met balletjes en (ma-
thematisch juiste!) dobbelstenen heeft verlaten, om zich
te wenden tot mensen en omstandigheden, welke haar
loterijtrommel slechts benaderen, heeft geen grotere
exactheid dan de onbekende-mate, waarin de omstandig-
heden de wiskundig-ideale toestand benaderen. De praktijk
leert, dat er nogal eens afwijkingen kunnen voorkomen.
De wiskundige statistiek groeit nog
–
steeds en probeert
haar methoden aan te passen aan de eisen, die de moderne
onderzoekingsmethoden van haar vragen. Ook hier treffen
wij dus een geringre mate van zekerheid en objectiviteit
aan dan de gevè’lgde methode doet vermoeden.
Bij het overzien .van onze voorgaande opmerkingen,
t’eft liet ons, dat de eisen, waarop de objectiviteit van de
statistische methode berust:
° standaardisering van de gebruikte termen, • . eenduidige omschrijving van het universum,
• draagkracht van de wiskundig exacte methoden,
in de praktijk nooit geheel zijn vervuld. Dit brengt met
zich, dat wij praktisch werken met de benadering van.
een ideaal. Het ideaal vân de beschrijvende wetenschap
luidt: dat zij een exacte en volledige beschrijving
Wil
geven
van de toestand en de toestandsveranderingen. Uit de praktische en kennistheoretische overwegingen blijkt
echter, dat met name de statistiek nooit geheel in staat
zal zijn dit ideaal te vervullën. Wij zullen altijd moeten
werken – met benaderingen van de realiteit.
Bedenken wij daar nog bij, dat
–
de wiskundige statistiek
een moderne wetenschap is en dat het gebruik van haar
methode gloednieuw is en voorts, dat de metingen van
10 jaar geleden nu reeds tea dele verouderd zijn, doordat
wij •over betere grondcijfers en andere onderzoekings-
middelen beschikken, dan zijn wijgeneigd de stelling te
poneren, dat veel van de onvo1maaltheden, die wij op
het ogènblik nog signaleren, samenhangen methet feit,
dat de tatistiek zijn definitieve plaats nog moet vinden.
– Het is inderdaad juist, zoals de heer Rijken van Olst
in zijn artikel opmerkte, dat er op vele onderzoekingen
van wetenschappelijk standpunt uit scherpe kritiek is
te oefenen. Maar als wij hier naar een analogie mogen
grijpen: het komt ons heden ten dage onbegrijpelijk en
onverantwoordelijk voor, dat Lindbergh in zijn eentje
4
in -een zeer klein toestel de Atlantische oceaan is over-
gestoken. Tegenwoordig doen wij dat anders met talloze
verfijningen van giroscopische en radio-compassen. Maar
zonder de ervaringen, die begonnen hij de vlucht van
Lindbergh zouden de moderne Constellations niet hebben
kunnen vliegen. Vele hedendaagse statistische onderzoe-
kingen dienen niet geschat te worden om hun feitelijke.
uitkomsten, maar dienen slechts gezien te worden als
een
–
poging om het hoogst bereikbare met het huidige
ondrzoekingsapparaat te presteren.
Wij kunnen het er over eens zijn, dat Blériot en Lind-
bergh waaghalzen waren en wij mogen misschien de ver- –
gelijking treffen, dat sommige statistische en econome-
trische onderzoekers, op hun wijze, dit ook zijn. Zij doen
meer met de ten dienste staande middelen ,dan weten-
schappelijk eigenlijk veroorloofd is. Daarbij rijst echter de
vraag: ,,Waarom worden dergelijke statistischvaaghalze-
rijen bedrevèn?” En dan luidt onveranderlijk het antwoord:
,,Het nodige bjfermateriaal is er niet, of wordt niet be-
schikbaar gesteld, of het is zodanig verzameld en bewerkt
dat het niet bruikbaar is”.
Voor tal van econometrische berekeninger ontbreken
nog de grondcijfers. Ook in Nederland zijn ten deze grote
lacunes aan te wijzen. De Nederlandse belastingcijfers
zijn daarvan het meest bekende voorbeeld, maar ook de
bedrijfstelling – de huidige is 19 jaar oud – dient hierbij
te worden genoemd. Dit zijn slechts twee voorbeelden
uit de vele. Ten dele moet de oorzaak worden gezocht
in de oorlog, maar ook voor een aanzienlijk deel in het
feit, dat de Nederlandse samenleving als zodanig nog niet
is doordrongen van het grote nut van de verzameling en
bewerking van cijfermatige gegevens voor het verkrijgen
van eën voldoende bevredigend inzicht in de structuur van vele mâatschappelijke p
•
ocessen.
Amsterdam.
H. FERRO.
BOEKBESPREKING.
–
Het Qerband tussen de betolking, het nationale inkomen en
de kapitaalgoederenQoorraad
door Dr J. J. J. Dal-
mulder. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Brussel
1949, 96 blz., ing.
In de serie ,,De Nederlandse volkshuishouding tussen
twee wereldoorlogen” verscheen onder bovenstaande
titel een interessante econometrische studie van de hand
van Dr Dalmulder.
liet verband tussen de bevolking, het nationale inkomen
en de kapitaalgôederenvoorraad heeft in theoretisch-
economische kringen steTèds sterk de belangstelling ge-
trokken. Gezien de ingewikkelde structuur van de samen-
hang tussen deze drie grootheden en de methoden van
onderzoek, welke gemeenlijk in de theoretische ecqnomie
toepassing vinden, was men gedwongen zich te beperken
tot de beschouwing van bepaalde aspecten van dit pro-
bleem, aldus mérkt de schrijver in de inleiding op.
Zo onderzocht bijv. Maithus meer in het bijzonder de
samenhang tussen bevolking en inkomen, terwijl in de
interest-theorie het verband tussen kapitaalgoederen-
voorraad en inkomen ae aandacht trok. Een analyse
van het verband tussen de drie genoemde grootheden
in hun onderlinge interdependentie valt juist de laatste
jaren binnen het kader van de theorie der seculaire ont-
wikkeling op te merken; wij denken hier bijv. aan auteurs
als Hansen, Colin Clark en Harrod.
Voor een analyse van het verband tussen de bevolking,
het nationale inkohien en de kapitaalgoederenvoorraad
in Nederland tussen de beide wereldoorlogen, bedient Dr
Dalmulder zich van een methodiek, die aangepast is aan
de ingewikkeldheid van het probleem. Het theoretisch
1
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN
415
model, dat hij beschrijft, beslaat uit een aantal sitnultane
vergelijkingen, waarvan langs statistische weg de nume-
rieke waarde der reactiecoëfficienten wordt bepaald. Deze
beschrijving is verdeeld over eeh tweetal hoofdstukken.
lIet eerste hoofdstuk bevat een heldere en systematische
analyse van de factoren, die de groei der bevolking be-
palen: geboorte, sterfte, immigratie en emigratie. In dit
demografische deel van zijn werk levert Dr Dalmitider
een belangrijke bijdrage tot het onderzoek van de be-
volkingsontwikkeling van ons land.
In het tweede hoofdstuk zijn alle vergelijkingen bijeen-
gebracht, welke dienen om het nationale inkomen en de
kapitaalgoederenvoorraad te verklaren uit de exogene
grootheden, de ,,internationale variabelen”, zoals de
omvang der wereidhandel en de prijzen van importgoede-
ren enerzijds, en de in het eerste hoofdstuk reeds ver-
klaarde omvang der bevolking anderzijds.
Op ruime schaal wordt hierbij gèbruik gemaakt van
econometrische studies betreffende de Nederlandse vo1ks
huishouding door Tinbergen en Derksen.
Het geheel is rijk van statistisch materiaal en grafische
voorstellingen voârzien en vormt een interessant en
lezenswaard betoog.
Volgens de gebruikelijke regels, die voor een boek-
bespreking gelden, ‘zouden thans, de conclusies van de
studie moeten worden vermeld en besproken; wij kunnen
ons indenken, dat velen met spanning uitzien naar een
conclusie bijv. tav. de belangrijke vraag, welke per saldo
de invloed van de bevolkingsgroei op de kapitaalaccumu-
latie in de onderzochte periode is geweest.
Dergelijke conclusies zoekt men echter vergeefs. Het
was ook, blijkens de inleiding, niet de opzetvan de schrijver
deze te geven. Het is mogelijk, aldus de schrijver, om met
behulp van het vergelijkingenstelsel de gevolgen van be-
paafde politieke maatregelen – en, voegen wij hieraan toe,
in het algemeen de gevolgen van veranderingen van de
exogene variabelen – na te gaan. ,,Deze mogelijkheden
werden echter in deze studie niet gerealiseerd, daar hier-
door de grenzen worden overschreden, welke door het doel
van deze studie worden gesteld”.
Niettemin konden wij onze nieuwsgierigheid niet be-
dwingen en hebben wij door eliminatie de totale reactie
van de bevolkingsomvang op de kapitaalgoederenvoorraad,
zoals deze uit het model vQlgt; berekend.
Uit het eliminatie-resultaat blijkt een negatieve invloed
van de bevolkingsgroei op de kapitaalaccumulatie in die
zin, dat bijv. bij een permanent groeiende bevolking
de voorraad kapitaalgoederen minder snel stijgt ‘dan bij
een stationnaire bevolking. Onder kapitaalgoederenvoor’
raad wordt hierverstaan ,,de
01)
een bepaald tijdstip in
een land aanwezige voorraad van voortgebrachte goederen,
welke bestemd zijn om bij alsnog te stellen productieVe
handelingen, hetzij als uitgangspunt, hetzij als hulp-
middel te dienen”, terwijl bij de berekening van het
indexcijfer van de kapitaalgoederenvoorraad blijkt, dat
çle woningvoorraad bijna de hélft van ‘deze kapitaal-
goederenvoorraad uitmaakt.
Bezien in het licht van dit laatste feit lijkt ohs de nega-
tieve invloed van de bevolkingsgroei op de kapitaal-
accumulatie niet erg plausibel. Men kan immers redelijker-
wijs verwachten, dat de groei der woningvoorraad ten
nauwste zal samenhangen met de bevolkingsgroei. Het
ontbreken van een afzonderlijke verklaring van dat deel
der kapitaalaccumulatie, dat in de woningvoorraad be-
lichaamd is, komt ons dan ook in een studie over de be-
volking en de kapitaalgoederenvoorraad als een gemis
voor.
Een tweede critische opmerking, die hij de bestudering
van het model hij ons is opgekomen, is de volgende.
Nergens wordt met de invloed van de autonome technische
vooruitgang, de groei der technische kennis, rekening
gehouden. Zo wordt bijv. de stijgende trend der arbeids-
productiviteit uitsluitend verklaard uit de kapitaal-
accurnulatie; autonome technische vooruitgang en rationa-
lisaties.worden niet expliciet vermeld. Evenzo wordt de
dalende trend, die de kostprijs van kapitaal- en consumptie-
goedei’en, hij gegeven loönvoet en prijsniveau van ge-
importeerde grondstoffen, zou vertonen, aan de kapitaal-
accumulatie toegeschreven. Het komt ons voor, dat ook
technische vooruitgang en rationalisaties in de onderzochte
periode een kcstprijsverlagende invloèd zullen hebben
gehad. Wij geven echter gaarne toe, dat het statistisch
uitermate moeilijk is deze invloeden en die van cle kapitaal-
accumulatie te scheiden. –
Twijfel rijst ook’bij de verklaring der reële consumptie.
Deze wordt geheel uit de bevolkingsgroei verklaard,
met name wordt dus geen rekening gehouden met le
invloed van veranderingen in het reële inkomèn. Nu
moeten we toegeven, dat het gebruikte statistisch mate-
riaal heel stei’k in deie richting wijst De reële consumptie
blijkt nl. op grond van de vermelde cijferreeks een trend-
beweging te vertonen zonder merkbare fluctuaties. Wij
betwijfelen echter, of de vrij grove bepaling van de cijfers
betreffende ,,het gedeelte van het reële nationale inkomeb,
dat geïncorporeérd is in de verbruiksgoederen, geleverd aan het binnenland” wel voldoende betrouwbaar is.
Een meer algemene opmerking betreft de on1vang van
het model, waarmee de schrijver werkt. In totaal betaat
dit model uit ruim vijf en twintig vergelijkingen. Het
komt ons voor, dat hierop belangrijk bezuinigd had kunnen
worden, zonder dat het realiteitsgehalte van het onder-
zoek daaronder zou lijden en met het voordeel, dat de
hanteerbaatheid en de doorzichtigheid v’an het model
aanzienlijk zou toenemen. In het algemeen heeft men bij
de omvang van econometrische modellen te maken met
sterk ,,afnemende meeropbrengsten”.
Bovenstaande opmerkingen, die bij nadere bestudering
van het model bij ons opkwamen, bedoelen niets af te doen
aan de verdiensten van het boek; zij hangen samen-met
de ingewikkeldheid van het aangesneden probleem,
en de tot verdere studie stimulerende wijze, .waarop dit
door Dr Dalmulder is behandeld. Het geheel is een heldere
en zakelijke analyse, die het inzicht in het economisch
proces, zoals zich dat inons land tussen de twee wereld-
oorlogen heeft afgespeeld, verruimt enverdiept.
alijnsileereffiand.
L. M. KOYCK.
AANTEKENING.
PESSIMISME MET VOORBEDACILTEN RADE
LN DENEMARKEN.
Het Deense nationale budget en het betalingsbalansplan
voor 1950 worden gekenmerkt door een pessimisme, daf
men, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van? dezer, op grond
van de gunstige resultaten van productie en buiten-
landse handel gedurende het afgelopen jaar, niet zou
hebben verwacht. Weliswaar rekent men voor 1950 op
gunstige productieresultaten en op onveranderde afzet-
mogelijkheden, maar meft meènt, dat de door de devaluatie
ongunstiger geworden ruilvoet en de invoerliberaliseririg
een uiterst critieke hetalingsbalanspositie zullen veroor-
zaken. Het tekort wordt geraamd op 720 mln kronen,
waarvan slechts 550 mln kronen door Marshall-gelden
zullen kunnen worden gedekt.
Een prognose, zoals boven vermeld, is volgens de
,,N.Z.Z.” zeer twijfelachtig; de praemissen, waarop het
betalingsbalansplan is gebaseerd, zijn zo onzeker, dat
hoogstens van een theoretische mogelijkheid kan worden
gesproken. De buitenlandse handel van Denemarken is
in sterké mate afhankelijk van de wereldconjunctuur en
wel in het bijzonder van de conjunctuur in de Verenigde
Staten en West-Europa; de toekomstige ontwikkeling is
daarom niet gemakkelijk te beoordelen. Vooral is tevoren
fit te zeggen, welke de invloed zal zijn van de liberali-
sering van de inter-Europese handel. In Denemarken
werd al direct tegen de buitenlandse handelsplannen aan-
416
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
/
24 Mei 1950
geyoerd, dat de invoer te hoog en de uitvoermogelijkheden
te laag zijn geschat.
De indruk wordt gewekt, dat het de Regering niet zo-
zeer te doen is om een betrouwbare economische prognose
te geven, dan wel een zeker pessimisme te verwekken
met het doel’verder overheidsingrijpen in het economisch
leven te rechtvaardigen. Gedurende de debatten in het
parlement is de Regering dan ook verweten, dat dit
betalingsbalanspian geen economisch docu’ment, maar een
politiek programma is.
Niettemin bestaat er geen reden om aan de ernst van
de handels- en valutapositie van Denemarken te twijfelen.
De schuld hiervan is echter niet gelegen bij de devaluatie
en de invoerliberalisering, zoals de Regering graag wil doen
geloven, maar bij de verkeerde economische politiek der
laatste jaren. De Regering heeft verzuimd de mogelijk-
heden tot stabilisatie van het binnenlandse prijs- en
kostenpeil, die o.a. het Marshall-plan bood, te benutten.
Voorts wist men in September al, dat door de devaluatie
de invoer duurder zou worden en men wist eveneens,
dat alles moest worden gedaan om het kostenvoordeel,
ontstaan door liet slechter worden van de wisselkoers,
niet door loonsverhogingen verloren te doen gaan. Dat de Regering er niet in is geslaagd volgens dit inzicht te
werk te gaan blijkt uit de aanzienlijke loonsverhogingen,
waartoe zij begin April bereid werd bevonden, liet is
karakteristiek voor het gebrek aan resultaat van de
economische politiek, dat reeds nu weer wordt gespro-
ken over de mogelijkheden van een nieuwe devaluatie
van de Deense kroon.
Het ziet er, aldus de ,,N.Z.Z.”, zeer zeker niet naar uit,
dat de Deense Regering haar economische politiek zal
wijzigen. Ook in de toekomst zal zij de brandende pro-
blemen van de handelspolitiek ondergeschikt maken aan
de doeleinden van ,,full employment” en een zo hoog
mogelijk investeringsniveau. De Regering is blijkbaar niet
van plan door een krappere geldpolitiek verscherpte
‘concurrentie, op de binnenlandse markt te scheppen en
daardoor de invoering der importliberalisering van binnen
uit te vergemakkelijken. En dit opent voor Denemarken
s6mbere perspectieven.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Da geldniarkt.
De geidmarkt was gedurende de afgelopen weëk wederom
ruim. Een voortgezetté verschuiving van chartaal naar giraal geld was hieraan waarschijnlijk niet vreemd; de bankbiljettencirculatie daalde van 8 op 15 Mei nl. met
niet minder dan f 64 mln. De beleningen en ,00rschotten
bij De Nederlandsche Bank bleken per 15 Mei niet te zijn
veranderd t.o.v. de week tevoren.
liet bedrag van 1141 mln, waarmede deze post op de
weekstaat paraisseert, stelt dan ook ongeveer wel het minimumniveau voor, dat de laatste jaren vaak in het
midden van maanden,. waarin de geldmarkt – ruim was,
werd bereikt. Op dergelijke tijdstippen is dat deel der voorschotten van de circulatiebank, dat van belang is
voor- de geldmarkt ni. de voorschotten in rekening
courant op ondèrpand aan banken en discontohandelaars
– gewoonlijk vrijwel nihil. Genoemd bedrag van ca
f 140 mln omvat derhalve bedragen van ander karakter,
o.a. voorschotten aan Indonesië.
Het saldo van banken bij De Nederlandsche Bank steeg
met f 14 mln. De liquiditeit der banken uitte zich ook
in een groter aanbod van caligeld. In verband hiermede
werd de callgeldnotering Vrijdag 19 Mei tot
f
pGt – het
minimumpercentage dus – verlaagd. Niet alle aanbod
kon echter tegen het einde der week door de disconto-
handelaars worden opgenomen. De marktdisconto’s
weerspiegelden de geldruimte evenzeer. Voor de meeste
kort lopende termijnen waren de noteringen der disconto-
handelaars voor termijnen van 3 maanden en
langer
1
/
1
6_
1
/2
pCt.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt gaf het koersniveau, zoals uit
onderstaande indexcijfer,s blijkt, gedurende de verslag-
week wederom een gevoelige daling te ziën. Zoals reeds herhaaldelijk het geval was gedurende de
laatste maanden; gaven de Indonesische fondsen ook
ditmaal de toon aan. De eis tot schadevergoeding van ‘1 200
mln, door Indonesische woordvoerders’ an Nederland
gesteld, en het hieraan gekoppelde dreigement om transfer
van pensioenen bij niet-inwilliging stop te zetten, vormden
voor vele houders van Indonesische fondsen een bittere
ontgoocheling. Weliswaar schijnt niet de gehele Indone-
sische Regering achter deze eisen te staan, maar het feit,
dat althans sommigen ook aan de financieel-economische
paragrafen van de’ R.T.C. willen tornen, trok sterk de
aandacht.
Bij vele belastingplichtigen komen thans de voorlopige
aanslagen inkomstenbelasting 1949 binnen, dus ca 1 jaar
later dan behoorde te geschiedeii.’ Mocht deze achterstand
dit jaar ingehaald worden, dat zouden velen in 1950
derhalve ten minste twee aanslagen moeten betalen.
Deze gang van zaken in een tijd, dat de liquiditeit aller-
wege reeds uit anderen.hoofde vermindert, zal sommigen
aanleiding kunnen geven tot verkoop van effecten en in
zoverre een verdere druk op de aandelenmarkt kunnen
uitoefenen.
Van de inschrijvingsmogelijkheid op de 31 pCt Neder-
landse Staatslening II door institutionele beleggers ten:
laste van de ,,voorinschrijfrekening” is een ruim gebruik
gemaakt. Ingeschreven werd nl. voor f 430 mln, waamede
een zeer belangrijk gedeelte van deze rekening than dus
ook formeel is geconsolideerd.
Kenmerkend is, dat vrijwel dit gehele bedrag werd ge-
goten in de vorm van inschrijvingen in Schuldregisters,
hetgeen administratief grote voordelen voor de meer
permanente beleggers medebrengt. Voor slechts 1 20 mln
werd de vorm van obligaties gekozen. Deze vorm verdient de voorkeur voor hen, die vooral prijs stellen op gemakke-
lijke verhandelbaarheid, hetgeen hij deze beleggers blijk-
baar niet het geval is.
12 Mei
19
Mei
1950
1950
Aand. indcxcijfers
Aigemeen.
………………..
146,6
144,4
Industrie
………………….
211,1
209,7
Scheepvaart
………. . ……….
141,5
141,4
Banken
…………………….
123,3 122,2
Indon.
aandelen-
…………..
51,7
48,7
Aandelen
A.K.U.’
………………….
170f 169f
Philips
……………………
227
223
Unilever
………………….
2061
199/
4
H.A.L.
…………. ………
.
…
153f
157f
Arnste’rdam Rubber
…………
122f
116f
H.V.A.
……..
……………..
116f
112
Kon.
Petroleum
…………..
285
279
Staatsobligaties
24′ pCt N.W.S .
…………….
81
81
3-34′ pCt 1947 …………….98″/
16
9
8/
8
3 pCt Invest. certif.
……….
!
16
993/8
3 pCt Dollarlening
…………98f
981
WA
P,
–
vtv..rwac
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN
417
STATISTIEKEN.
OVET1 ZICHT
VAN
DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN
‘).
STAAT T.
Ontvangsten op niot-koitiorbelastlngon. Kalenderjaar 1950.
x f 1 mln
Totaal
J
Febr.
Mrt
11′
Raming
Benaming der middelen
1950
1950
1950
t/m uit,
jaar
1950
/
3Irt
1950
Loonbelasting
70,1
65,2
1
24,2
‘ ‘
159,5
,
560,0
flivldenclbelasting
‘
1,6
.
5,6 2,3
9,5
45,0
Commissarissen bel.
. .
‘
0,7 0,6
0,2
1,5
6,5
Verevcningsheffing
.
24,2
24,6
8j7
57,5
210,0
Rechten op de invoer.
28,4
.
26,9
.
34,7
90,0 300,0
Statistiekrecht
0,7
..
0,8
1,2
2,7
7,0
Bijzond. \Vijnbelasting
–
.
–
–
.
–
0,0
Accijns op zout•
0,3
0,2 0,2
0,7
7,0
Accijns op gedistilleerd
7,5 6,7
8,3
22,5
90,0
Accijns op bier
1,1
1,2
1,2
‘..
3,6
16,0
Accijns op suiker
. . .
8,4
‘
8,2
8,1
24,7 80,0
Accijns op tabak
.’.
.
24,1
19,2
24,4
67,8
.
190,0
Belast. op gouden en
–
zilveren werken
.
0,1
0,1
0,1
0,2
0,7
Omzetbelasting
86,1
96,2
60,5
242,8 800,0
Rechten van zegel
).
1,3
.
1,6
1,7 4,6
,
18,0
Rechten van registratie
4,6
2,7
3,3
10,6
35,0
Rechten van successie,
enr
5,9
4,8
6,1
16,9
65,0
Motorrijtuigenbelasting
,
2,8
2,9
3,0
8,6
40,0
Totalen
267,8 267,6
188,4
723,8
2.470,2
)
Hieronder begrepen
zegelrecht
nota’s
van
makelaars en commis-
siopnaits in effecten
. .
0,4
0,3
0,3
0,9
STAAT II.
Ontvangsten op kohiorbelastingon.
x f1 mln
Totaal
–
–
-‘
1Jan.
Eenamingdermidde’en
.
1950
–
Mrt
1950
Inkomstenbelasting
,
42,2
43,8
•
62,5 148,4
Vermogensbelasting
3,1
3,3 5,3
11,7
Vennootschapsbelasting
.
44,9 51,4
60,1
156,4
Grondbelasting
1)
7,8
‘
3,8 1,9
13,5
Personele belasting ‘)
5,6 –
6,5 7,8 19,8
Ondernemingsbelasting
‘)
.
14,0
17,4
26,7
58,1
Totaal …………….
,
117,5
126,0
1
164,3
1
407,8
‘) ,Lnci. gemeentelijke en provinciale
opcenten,
resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT III.
Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1950.
x f1 mln
Totaal
Benamingdermiddelen
Jan.
‘
Febr.
‘
Mrt
Raming
.
,aar
1950
.
1950 1950
t/mult.
1950
Mrt
1950
Vermogensbelasting
.
7,3
6,8
5,8 19,9
150,0
ermogensheff. ineens
‘
3,9
3,5
3,4
40,8 50,0
Betaald als volgt
‘):
uit
zekerheidstellingen
0,3
0,4
.
0,0 0,7
uit geblokkeerd geld en
inschrijvingen Groot-
boek 1946
9,7
13,3
4,0
27,0
uit
overige
geconsoli-
deerde staatsschuld
–
1
2
7
–
5,8e
3,03)
–
4
,
51)
metvrij geld
‘
2,9 2,7
.
1,6
7,2
‘) Benaderende cijfers:
‘)
mcl. correcties voor
voorgaande perioden.
.
STAAT IV.
Aanslagrogoilng dor kohiorboiastingen
en
buitengewone heffingen
1).
.
x f1 mln
Nog te ontvangen op
In Jan. t/in Mrt ’50
In Jait. t/m Mrt ’50
Totaal ontvangen in
Nog te ontvangen op
alle t/m uIt. 1949 op-
opgelegde
aanslagen
opgelegde
aanslagen
Jan.
t/m’ Mrt
1950
alle
opgelegde
aan-
Benaming
gelegde aanslagen per
boekingstijdvak
boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen
per uit.
Mrt
der middelen
31 Dec. 1949
‘
1949/1950
1950/1951
aanslagen
1950
1
‘2
3
4 5
Inkomstenbelasting
5494
‘
‘
317,6
0,0
1
148,4
718,6
Vermogensbelasting
.
29,0
37,0
0,0
11,7
.
54,3
Vennootschapsbelast
143,6
–
6,0
123,4
156,4
104,6
Grondbelasting
1)
. .
17,0
‘
0,2
‘
–
‘
–
13,5
3,7
Personele
belasng
1)
29,7 23,3
-‘
‘
19,8
33,2
Onderneiningsbelas-
ting
1)
–
.
214,7
116,1
0,8
.58,1
‘
273,5
Totalen
983,3
488,4
124,2 407,8
1.188,1
Vermogensaanwasbe-
lasting
+
vermo-
gensbeffing ineens.
. .
385
–
16
1)
31
338
‘)Bij dezestaat geldt:
kolom 1
+
2
+
3-4 ‘=5
1)
mcl. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp.
vermenigvuldigingsfactor.
‘) Bij de buitengewone middelen, komt geen
boekingstijdvak voor.
‘)
Ten gevolge van afronclingen behoeven &e totalen niet met de som der posten overeen te stemmen.
418
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Mei 1950
STAAT V.
Vergelijking tussen
de
ranlingen eis de aanslagen der koliierbelasthig’en.
.
x 11 mln
Benaming der
middelen
Raming
jaar
1949
Opgelegd
t/m
uit.
Mrt 1950 boekings-
tijdvak
1949/1950
Raming
1
jaar
1950
•
Opgelegd
t/m
uit. Mrt 1950 boekings-
tijdvak
1950/1951
Inkomstenbelasting
. . .
700,0
337,7
7400
0
1
0
Vermogensbelasting
. . .
55,0
37,7
60,0 0,0
Vennootschapsbelasting
975,0
369,1
250,0
123,4
–
30,0
27,0
30,0
–
Grondbelasting ‘)
……..
24,0
21,4
24,0
–
Personele belasting ‘) …….
Ondernemingsbelasting
.
‘)
.
55,0
80,3
100,0
0,3
Totalen
1.039,0
873,2
1
1.204,0
123,7
‘) Excl. gemeeiitelijke ‘en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT VI.
Kalenderjaar 1960 . Zekerheidstelllngen.
x f1 isiln
Geïnd
Geïnd t/m
Nog te innen
Afgeschreven
Totaal geind ± Totaal afgeschre-
ven t/m Wide
gedurende
einde van cle
pci einde van•
gedurende
nog in te vordertn
t/in einde van de
de periode
periode
cle periode
de periode
n de periode.
periode
va*
t!mDec. 1945
–
600
576
–
1.176
1946
953
•
1.553
729
112
2.282
127
1947
316
1.869
525
403
.
.2.394
530
1948
99
1.968
320
1.076 2.288 1.606
1949
-14
1.954
75
335
2.029
1.941
Januari
1950 ‘)
–
1.954
70
1
2.024
1.942
1)
Na
‘
Januari 1950 worden door het Departenent van Financiën, gcien cle zeer
geringe mutaties
in de zekerheidstellingen,
dien-
aangaande geen gegevens meer verstrekt.
S
TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT
VAN
DE OPBRENGST DER
RIJKSMIDDELEN.
.
.
IIANK VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste
posten in
miilioenen
franes).
Staat 1
en II.
.
1
Voorschotten aan de Staat
Deze staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen
bedragen (kasadministratie).
I
.
0
..
02
1
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningshefjing moet dc
Data
cd.
0
o
u
1
afdracht in principe één maal per kwartaal geschieden, nl. in Ja-
nuari, April, Juli en October.
14
0 0
0)
0)
Staat
III.
PA
Ook hier zijn de
verkelijk ontvangen bedragen vermeld (kas-
26 Dec.
146
94.817
118.302
59.449
67.900
426.0Ô0
administratie), terwijl bovendien de wijze van betaling is aange-
30 April. 1950
52.981
371.126
1 25.042
166.900
426.000′
geven.
.
27April
1950
52.981
F94.419
1-
125.042
.
167.100
426.IYOO
3 Mei
1950 52.981
370.334
1
i25.042
{70.200
426.000
11 Mei
1950
52.981
361.642
1
125.042
168.000
426.000
Staat IV.
Uit deze staat kan worden afgelezen hoc ver de belastingdienst
is gevorderd met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag
nog moet worden ontvangen op reeds opgelegde aanslagen.
De beide kolommen 2 en 3 betreffen de door de belastingdienst
in 1950 opgelegde voorlopige en definitieve aanslagen (debiteuren-
administratie).
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1949
behoort normaliter in het boekingstijdvak 1949/’50 te worden opgeno-
men; een – uiteraard’ voorlopige — aanslag inkomstenbelasting
1950 in het boekingstijdvak 1950/’5I.
Staat V.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal
t/m einde van de maand opgelegde aanslagen en de raming. In
deze staat zijn -. in tegenstelling met staat IV – de aanslagen in
cle grondbelasting, personele belasting en ondernemingsbelasting
vermeld exclusief de gemeentelijke en provinciale opcenten, resp.
vermenigvuldigingsfactor, daar deze laatste ook niet in de raming
zijn opgenomen.
Staat
Dit zijn bedragen, die, vrijwillig- of verplicht, door de belasting-
plichtigen bij de ontvanger der belastingen zijngedeponeercl. Zij
dienden als vooruitbetaling op nog niet opgelegde aanslagen in be-
• staande belastingen, vermogensaanwasbelasting en vermogens-
heffing ineens (zie ook staat III).
De staat vermeldt zowel de opgelegde zekerheidstellingen als de
– betalingen daarop ën voorts de afschrijvingen, die op cle zekerheid-
stellingen wegens de opgelegde aanslagen plaatsvonden.
NATIONALE BANK VAN’ Z%VITSEItLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
t
‘-’05
1
•
‘
‘9
‘1!.n
00o,,
0
0)
0
–
Data
g3
0
ii.w
o
u
IE
0’0
1
0•.
0)
31 Dec.
1946
29 April 1950
1
6 Mei
1950 1
15 Mei
1950
4.949,9
6.243,2
6.241,4
6.239,3.
158,0
296,3
1
296,8
1
297,4
238,7
88,9
90,2
89,3
52,7
41,3
41,3 1
41,3
4.090,7 4.266,9 4.208,0
.
4.142,6
1.163,7
2.033,-
2.091,8 2.159,8
–
Deposito’s
Bankbil-
1
écono-
Accords
Data
jetten-
1
circulatie
Totaal
Staat ide coöp. Diversen
1
26 Dec.
1946 – 721 .86563.458
20 April 1950
1.319.950
137.784
1
31
1
32.527
105.226
27 April -1950
1.332.148
148
.
408
r
2-1 134.284
114.103
3 Mei
1950
1.348.335′ 116.531
1
’22 111.857
104.652
11 Mei
1950
1.340.408 1
115730
58 199.837
103.835
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in inillioenen francs).
•
0)
-.
0 ,o
0._•
,
0)
–
0
0
0.05
0.
Is
.iD
0.
0
II Sept. 1948 28.136 11.042
427
9.986
303
414
13 April 1950 29.716
9.366 1.249
11.858
253
461
.20 April 1950 29.682
9.709 1.243
10.896
275
450
27 April 1950 29.747
8.523 -1..739
11.856
247
430
4 Mei
1950 29.850
9.056 9.655 -. 12.573
258
411
11 Mei
1950 29.639
9.114 1.278
12.026
298
412
–
Rekening courant saldi
0
Is)
/
,0
-‘0’
..*5)
.
0
–
.
774
‘5
1
*0
00)
.
–
12
E”Is
0 =
4
cd
,
0)05
–
.
16 Sept. 1948
657 ‘ 91.729 81.568
22 1
2
.425.1
6.251
13 April 1950 1.022
95.594 87.260
231 1 1.44.0
4.328
20 April 1950 1.025
94.615 86.314 ‘ 262 1 1.471
1
4.365
27 April 1950 1.029
95./.83 8&079
236 1 1.729
5.385
4 Mei
1950
–
1.031
96.46 86.785
284
1 974
5.657
11 Mei
1950 1.034
95.110 85.879
209.
2.050 1 5.403
1
24 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
419
t’1IJhi,ItJ.,
RESERVE
JjAJItO.
–
DE NEDERLA.NDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
(Voôrnaamste pésten in duizenden’giildens).
INING
0)
II,
It
,d
:n
o’A.0.41
4.ttiQ
QZ
0 -c5′
000
0
cd.Q00′
0′-:
90
Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
153.109
2.744.151
41 Apr. ’50
882.647
65.346
798.994
162.246
2.964.624
17 Apr. ’50
882.806
65.231
827.094
142.416
2.906.718
24 Apr. ’50
883.004
63.356
828.634
158.007
2.908.295
2Mei
’50
883.696
61.375
868.725
147:776
2.984.061
8 Mei
’50
883.826
72.620
879.045
140.796
2.934544
15 Mei
’50
883.982
71.716
913.762
140.641
2.898.359
22 Mei
’50
884.033
/ 79.547,
937.520
143.100
2.878.095
Saldi in rekening courant
‘
P.
oS
S)
1
.oS
0)0)
G)”‘
‘..
:,+nnI
–
‘eS)I
,Qo
.j.)40)
S)’Q
cn,,,
v
30 Dec. ’46
–
11 Apr. ’50
467.327
540.254
1.840
37.213
444.012
474.265
17 Apr. ’50
491.891
627.115
1.820
40.676
462.285
420.199
24 Apr. ’50
542.874
659.309
1.820
28.555
401.623
430.954
2 Mei
’50
453.211
714.589
1.812
46.733
418.360
424.070
8 Mei
’50
472.020
714.589
1.813
27.146
444.775
447.606
15 Mei
’50
447.466
762.205
1.799
41.248
482.404
447.444
22 Mi
’50
‘471.992
762.205
1.800
39.466
423.180
545.949
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
I
1
6 Mei 1950
1
29 April 1950
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
De Nederi. Bank N.V.
1
478.343.654,31
t
519.814.714,04
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Bank voor Neder-
Kasvorderingen wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
–
Daggeidlening
tegen
onder-
landsche
Gemeenten
…..266.691,29
,,
11.503.560,19
Saldo
der postrekeningen van
Voorschotten
op
ultimo
Maart 1950 aan de gemeen-
ten wegens aan haar uit te
Rijkscomptabelen
……. ..,,
281.603.002,64
,,
328.908.212,47
keren belastingen
–
–
Vordering In rek, courant op:
pand………………..
–
–
Ned. Antillen
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
V.S.Indonesi0 ………… .53.455.002,15
,,
53.455.002,15
sioenfonds
…………..
–
–
Het staatsbedrijf der P., T.
Suriname
……………
t
29.544.723,81
,,
29.546.235,06
enT.
………………
Andere staatsbedrijven en in-
.-
–
stellingen
……………491.182.839,50
,,
476.383.107,50
Verplichtingen
Voorschot, door De Nederi.
Bank N.V., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
In
rekening courant
verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne-
–
–
deriandsche Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,2048.502.100,- t 2050.302.100,-
Schatklstpromessen
bij
De
Nederiandsche Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederi.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
1
5.691,8 mln, wo. garantie
Bretton
Woods /1.245 mln
,,4446.800.000,- ,,4457.500.000,-
Daggeldleningen
–
–
van 26 Februari 1947
…. …1350.000.000,- ,,1350.000.000,-
Muntbiljetten in omloop . . .
,,
139.097.853
3
–
,,.
138,504.740,50
Schuld
op
uitimo
Maart
1950 aan
de
gemeenten
–
wegens aan haar uit te keren
Schuld
In
rek, courant
aan:
V.S. Indonesif
–
–
Suriname
…………..
Het ‘Algemeen Burgerlijk Pen-
belastingen …………..
….134.249.195,24
,,
134.249.195,24
Het staatsbedrijf der P.,
T.
………-
–
Ned. Antillen-
………. …..18.217.963,6
–
1
,,
17.624.402,04
Andere staatsbedrijven
–
–
sioenfonds
…………..
……..875.442,07
,,
2.437.870,05
Schuld aan diverse insteiiln-
en T.
………………
….287.616.076,90
,,
325.693.818,12
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist
……………..1585.465.732,30
,,1.585.965.503,27
Metaaivoorraad
, 1
Data
‘Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
1
securities
tificaten
31 Dec.
1946
[
18.381
17.587
268
T
23.350
27 April 1950
23.035
22.508
228
1
17.641
4 Mei
1950
23.033
22.509
206
1
17.711
11 Mei
1950
L
23.048
22.524
J
192
1
17.591
Data
jetten in
,
Member-
F.R.-bil
Deposito’s
–
________
clrcuiatie
Totaal
Govt
banks
31Dec
1946
24.945
1
17.353
393
‘
‘
16.139
27 April 1950
22.801
1
17.861
1
833
15.898
4 Mei:
1950
22.870
1
17.951
t
678
15.986
11 Mei
1950
22.844
17.754
533
15.907
Id
ÈT
‘1
Dr ‘ LEEFLANGER
Recla.Medjcejs
)
HEEFT JARENLANG STUDIE GEMAAKT
VAN DE ADVERTENTIE.ORGANEPI
Hij kwam tot de slotsom, dal nagenoeg hél
Nederland . bel minst welgestelde volksdeel
uitgezonderd
–
tijdschriften leest en dat ii
tijdschriften de advertenties linger leven.
Zijn bevindingen stemm’en overeen met de
resultaten
van
een ujlgebreid onderzoek.
dat de Nederlandse Organisatie van
Tijd.
schrift-Uitgevers (N.O.T.U.) liet ,instellen
door heF Nederlands Instituut voor de Pu.
blieke Opinie. Een van de daarover uitge.
brachte rapporten bevat tal van wetenswaar-
digheden omtrent bladen als het tijdschrift
waarin U nu leest
–
Ieder die belang heeft bij reclame, kan zich
deze objectieve gegevens verschaften door
(onder vermelding van lirma en lunctie) het
Rapport Prolessionele.Tijdschrilten aan te
vragen bij de N.O.T.U., Lange Voorhout 14.
tel. 182139, den Iag. De volledige docu-
,nentatie is bovendien in het bezit ven all*
erkende advertenliebureaus.
L
-.iT •
1
en… Uw advertentie Iééft lâng’eri
DOÇTORANDÛS INDÔLOGIE
met algemenç economische en sociologiseliim vorming en belangstel-
ling zoekt werkkring, bij voorkeur van wetenschappelijk karakter,
op sociologisch of sociaal-economisch terrein. Tot uitzending bereid.
Enige jaren veelzijdige ervaring in onafhankelijke positie bij uit-
voering opbouwplan van autonome deelstaat jn Indonesië. Gehuwd,
27 jaar; beschikbaar omstr. 1 Oct. Br. onder No. ESB 1750, l3ur.
van dit blad, Postbus 42, Schiedam.
Speciale opdrachten enz.
Pas afgestudeerd econ.drs. stelt zich hiervöor beschikbaar. Ook
bereid in vaste dienst te treden. Br. onder No. ESB 1751, Bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
Pontiac Cobriolet
Te koop aangeboden, wegens
1
aanschaffing
grotere wagen
1
een Citroën 11 normaal 1949
1937. van
part., fraaie wagen,
1
in prima conditie. Uitsluitend
prima staat. Vaste prijs f 3.500.
1
aan
particulieren.
Maartens
Bez.’Gouda, Graaf Florisweg 95,
1
dijkseweg No. 1. Lâge Vuur-
Tel. 3636 of Schiedam, Noord-
1
sche, tel. K- 2956-216.
vestsingel 141. Telefoon 68423.
AANGEBODEN:
PONTIAC CABRIOLET 1947
licht-grijs,
4-pers.,
compl.
met radio,
kachel,
enz.,
in
buitengewoon mooie staat.
Bereid andere gesloten wa-
gen,
groot of klein,
te ruilen.
N.V. Automobielbedrijf
v/li
Firma
C.
F.
VAN
MILL,
Gorinchem,
Telefoon
01830
–
2644.
TE KOOP AANGEBODN:
—
t
3
KAMER-FLAT
1
le
etage,
garage
aanwezig,
1
Schakel in voor-
te Scheveningen,
Gev.
Dey-
komende
,
gevallen
nootweg 45. Nieuwbouw. Juni
a.
gereed.
Vest.
verg.
ver-
1
deze
in
rubriek
zekerd.
Brieven
onder
No.
47447,
Adv.-Bur.
Die Haghe,
1
Plein 11,
Den Haag.
M
ME
M
–
M
DEZE WEEK:
Verbond van de
Nederlandse Groothandel
*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en
aanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor, export
een. aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
S
‘
HANDELSCOMPAGNIE’ N.V:
GES1D’iE ROfi»M
‘”‘
‘j ‘)
‘UITGIFTE .. van”
Nominaal “1. ‘600.000,- – gewône aandelen’
voor
2/3
delende in de wnst over het
1
boekjaar
1950 .n ten Volle in die van ‘olende jaren
tegen de koers van 140
1
/
De inschrijving op bovengenoemde aandelen wordt
opèngesteld op
WOENSDAG, 31 MEI 1950
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
ten kantore van de Heren
R. HEES & ZOONEN te Rotterdam en ‘s-Gravenhage
BEELS & CO.—DE CLERCQ & BOON HARTSINCK
te Amsterdam
op de voorwaarden van het prospectus dd. 23 Mei 1950.
Prospectussen en inschrjvingsbiljetten benevens, ‘tot een
beperkt aantal, exemplaren van het laatste jaarvers1a en
de statuten, zijn bij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
R. MEES & ZOONEN
Rotterdam, 23 Mei 1950,
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W). Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees
en
Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie’ voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstrao,t
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de (Jommerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26,-
per jaar;
voor België/Luxemburg
/
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce teBrussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0 260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijk.sdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
Landen /
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Abonnementsprijs f 15.— per Jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
Aançjetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistiscbe Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren. –
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.