Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1718

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 12 1950

TEUR3REH

Eco
*
nomisch
,
­
rStatistische

Berl ‘ chten

ALGEMEEN ,WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIEN EN VÉRKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 12 APRIL 1950

No. 1718′

COMMiSSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F.. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Menens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputte,

F. Versichelen.

tcegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde yan dit nummer.

INHOUD:

Bis;

De artikelen van deze week …………………283

Sommaire, summaries ……………………..283

Problemen van liet Duitse handeisverkeer met het

buitenland
(1)
dooi’ Prof. Dr W. IIof/mann ……..284

Financiële sanering in Indonesië (II)
door Prof. Dr

J. F. Haccoû

…………………………
287

Productieregeling in de haksteenindustrie (II)
door

P. L. pan der Velden ……………………..

De internationale rijstsituatio
door Dr A. M. P. A.

Scheltema

…………………………….
293

De Deense landbouw in 1949
door Ir M. K. H’lIcema
297

Gold- en kapitaalmarkt ……………………..298

Statistieken:

Ban]cstaten

………………………………..
299
Eiiigo indexeijfers van deindustrute productio in Nederland299
i’rljsindexcijfers van hot gozinsverbruik in Nederland

.

299

DEZER DAGEN

een aantal mededelingen van de aard, die Jacob Geel op
het oog had, toen hij eens over het reizen sprak: Men
kan er niet anders op antwoorden dan: ei, eil”.

De Belgische kabinetsformateur, de heer van Zeeland,
had een lijst van friinisters gereed; toen hij deze zou gaan
oplezen, was het niet geheel gereed. Er is sprake van een
uitstel, maar eengoocheltoer met vertraagd effect maakt
toch niet zo’n indruk..

Dan kunnen de premiers van India en Pakistan tevrede-
ner zijn. Geruime tijd zijn dezé beide lanaen bezig geweest
met een eierdans om het oorlogsgevaar; als men zich

oude prenten wel herinnert, niet altijd een schouwspel vol-

van gratie. Thans echter is een overeenkomst betreffende

de minderheden tot stand gebracht; men hoopt meer te
bereiken, ,;één ei is geen ei”.

Zo ook in Groot-Br?ttannië. De nationale monetaire
reserves zijn over het eerste kwartaal van- dit jaar met
£ 296 millioen toegenomen: £40 millioen daarvan was een
netto-toeneming van de verdiensten in dollars of goud
van de ,,sterling-area”. Thans wacht ieder met spanning
op de begroting van Sir Stafford Cripps .,,’fwee ei is een
half ei”, is een oûd, maar daarmee nog geen conservatief gezegde: integendeel, vele van zijn partijgenoten vrezen
voor een begroting, die met de bijiia nauwkeurige halve-
ring van het Lageihuis rekening zal houden.

Van directer belang is, dat sommige, en niet weinige,
kiekens wijzer w’illen zijn dan de hen. De leden van grote
Engelse vakverenigingen 11ebben gestemd tegen de be-
sluiten van hun leiders om de loonstop te handhaven.
1-let is meer menselijk, dan kuikenachtig. In spreekwoorden
zijn er tenminste nog tien vogels ih de lucht, doch de

Britse kanselier heeft alleen gezegd: ,,We must not be
complacent about these iesults, or over-estimate the
progress that has heen made”.

Van dezelfde gezindheid, doch eivol met plannen om
beter vooruit te komen blijkt de President der .Verenigde
Staten. Thans is een nieuw bureau toegevoegd aan de
E.C.A. met het doel de uitvoer naar de Verenigde Staten
te bevorderen. Doch, belangrijker, de President is ab ovo

begonnen: hij heeft de eendrachtige buitenlandse politiek
der twee grote partijdii, die zoals Hurnpty Dumpty

,,hd a big fall” weer omhooggetild. Kort hierop is de
langbestreden w’et over de toelating van Europese’vluch-
telingen na verwerping van alle beperkende amendementen
op een stemmencombinatie uit beide partijen aangenomen.
Daardoor zullen 344.000 verdreven personen tot einde
Juni 1951 in de Verenigde Staten kunnen worden toe-
gelaten . ,,Drie-ei is een Paasei”. –

In deze geest dachten ook de leiders van de grote
Amerikaanse vakverenigingen lIet schijnt tot hen door
te dringen, dat de sport van het eiertikken, die zij totdien
vooral ten opzichte van elkaar beoefenden, verouderd is
en dat veeleer het lassen een grondslag van de Succes-
volle moderne techniek is: ei zijn, vage, fusieplannen in
beraad genomen.

Fusieplannen, ook in Indonesë. Maar de Minister-
President wil ieder zelf laten bèslissen. hij wil dus niet
dat de deelvolken – weer met Jacob,Geel —,,zogesnoeid,
geschaafd en gekleurd ziji, dat zij; de taal uitgezonderd,
op elkander gelijken als eyeren”.

Koninklijke

• Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelunis

‘ Schiedam

GEO. WEHRY & Co. N.V.

AMSTERDAM

*

Vestigingen:
Batovia (n 26 andere vestigingen
in Indonesië), New York, Buenos

Aires, Manchester, Londen, Brussel,

Melbourne, Tokyo, Osaka, Nigoya,

Singapore, Penung, Kuala Lumpur

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten

Nederlandsch Indische Handelsbank, NV.

Amsterdam

Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

EERSTE NEDERLA.NDSCHE

Verzekering
Mij. op het Leven
en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravonhago

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT .BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale beparing – arschrijving van
toekomstige lasten – blijveiide sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan

ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

/’
1

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 31 MAART 1950

Kas, Kassiers en Daggeldieningen

…………t
12.759.685.14
Nederlands Schatkistpapler

………………..
568.883.9 27,43
Ander

Overheidspapier

………………….

..
8.250.955,44
Wissels

………………………………

..
1.394.901,46
Bankiers in Binnen- en Buitenland

……….

……
636.894,38

Effecten en

Syndicaten

…..
……………

..
3.454.700,31
Prolongatiën en Voorschotten tegen Eifecten ..,,
13.366.541,81
Debiteuren

…………………………..

..
128.904.880,24
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten) …………

..
.10.210.702,52
Gebouwen

…………………………..

..
3.500.000,-.-.
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

..,,
814.871.48

Kapitaal

…………………………….
t

44.800.000,-
Reserve

………………………………..
15.500.000,-
Bouwreserve

..

…………………….. ….
2.000.000,-
Deposito’s op

Termijn

………………..
..99.883.541,51
Crediteuren

…………………………..
..

600.815.407,22
Geaccepteerde Wissels

………………………
72.141,81
Door Derden Geaccepteerd

……….. . ……
..541.644,12
Kassiers en Genomen Daggeldleningen

……..
..

1.174.787,46
Overlopende Saldi enAndere Rekeningen

…..
,

8.575.666;61
Reserve voor Verleende Pensioenen

…….
814.871.48
774.178.060,21

1

voor personeel

t

geeft U alle gewenste adviez

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

283

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. Dr W.
Hof finatin,
Problemen van het Duitse handels-

verkeer niet het buitenland (1).

Bij de sterker wordende verbondenheid van Duitslands
economisth leven met dat van het buitenland, welke blijkt

uit de geschatte irn- en exportquote voor 1951/52, vormt
liet toenemende betalingshalnstekort een ongunstige

factor. Twêe problemen komin- duidelijk naar voren,

nl. in hoeverre de invoer kan w’ordën verminderd, resp.

verplaatst en in hoeverre de uitvoer in het algemeen en
die naar het dollargebied in -het bijzonder kan worden
verhoogd. Van vermindering van het betalingsbalans-
tekort dooi’ invoerbeperking kan vrijwel geen sprake zijn;

de verplaatsing van ‘de invoer is aan betrekkelijk nauwe

renzen gebonden. Voor vergroting van de uïtvôer zullen

vele moeilijkheden .van binnenlandse aard, alsmede uik
voerbelemmeringen tengevölgevi de,, toetand op de

buitenlandse markten moe ten worden overwonnen.

Prof.
Dr J. F.
Haccoû,
Financiële sanering in Indonesië (II).

Het logisch vervolg op demaatregelen in de deviezen-
sector is gekomen bij denoodwet van 19 Maart jl., waarbij de Ministr van Financiën wordt gemâchtigd om gedurende
1950 alle maatregelen te treffen terzak’e van het aangaan
van een staatslening ten laste van de V.S.I. en om, met
inachtneming van de bepalingen der voorlopige constitutie,
‘orschriften te geven m.b.t. de geldoniloop. De omvang
en de betekenis van deze maatregelen worden door schr.

uitvoerig besproken en
01)
hun mérites beoordeeld. Ten-

slotte geeft schr. nog éen beoordeling van het gehele
complex van maatregelen, dat thans ter financiële sanering
in lndoiiesië is gatroffen. De meest essentiële maatregel
in liet geheel, de siinering van het overheidsbudget, ont-

breekt nog.

P. L.
van der Velden,
Producieregeling in de baksteen-

industrie (II).

Schr. oiiderzoekt. de vraag, in hoeverre de voorwaarden
voor kartellering in de baksteenindustrie vervuld zijn.
Uit de analyse blijkt, dat een productiebeperkjpgskartel
de aangewezen vorm is. Bij productiebeperking moet de

productie worden geconcentreerd in die fabrieken, welke
de grootste marge tussen opbrengst en variabele kosten

hebben.

Dr A. M. P. A.
Scheltema
De internationale rijsisituatie.,

In dit artikel geeft schr. een uitvoerig overzicht van de
intern atiônale i’ijstsituatie; achtëreénvolgens worden be-
handeld: de wereldproductie (deze heeft in 1948/49 veer
ongeveer het vooroorlogse niveau bereikt), de internationale

rijsthandel, de rijstconsumptie, de rijsttoewijzingen in
1949 en de overige internationale bemoeienis met de
rijstpi’oblemen. Tenslotte gaat schr: nog in op enige al
gemene gezichtspunten van het rijstprobleem, m.n. op
de vraag, ho3 rijstoverschotten kunnen worden verkregen.

ir M.
K. }Iylkema, Dc Deense landbôuw in 1949

Schr. constateert, dat 1949, wat clé oogst betreft, voor
de Deense landbouw een best jaar w’as. De veestapel kon,
mede door de grotere import van veevoeder, belang-
rijk w’orden uitgebreid. Ook de voortbrenging en de export
van veeteeltproductefl is in 1949 sterk gestegen. Hoewel
Denemarken zich in verband met de gemaakte afspraken
met Engeland voorlopig nog geen zörgen behôeft te maken
over de afzet van zijn veeteeltproducten, staat het land
in,de toekonist voor ernstige problemen, o.a. doordat de
Deense positie is verzwakt vergeleken met die van zijn

overzeese concurrenten.

SOMMAIRE,

Prof. ‘Dr
IV. Hoffmann,
Problèmes allenionds relati/s au
traf ie conimercial avec l’éti’anger (1).

Le déficit toujours croissant de la halance des paiements

forme un facteur défavorahie Ii l’intégration poursuivi de

la vie économique allemande clans celle des autrës pays. II’
fl0 peut pas ètre question d’une régression de ce déficiten
restreignant les importations. Pour ‘étendre l’exportation,

ii y aura beaucoup de difficultés
ui
franchir.

Prof. 1)r’ J.
F. Haccoû,
L’assainissenient inonétaire en Indo-
nés
ie (II).

L’auteur cxplique et commente amplernent la portée
et la signification des mesures prises ad 19 mars derpier
en Indonésie au sujet de l’assainissement monétaire.

P. L.
van der
Velden,
La réglementation de la production dans les bi’iqueteries (II).

L’auteur vérifie dans quelle mesure les conditions,

propres è la forma tion d’un cartel enire les briquetiet’s, sont reniplies: II résulte de cette analyse qu’un cartel en

vue de restreiiidre la production, constitue la forme
indiquée.

Dr
A. M. P. A.
Scheltema,
La situatio,i internationale da riz.

L’auteur traite de la production mondiale; du commerce
international du riz; de la consommation; des contingents
pour 1949; ainsi que de quelcues points de vue généraux de problème du riz notamment, comment on peut arriver

â des surplus dans la production du riz.

Ir M.
K. Blylkema,
L’agriculture danoise en 1949.

L’auteur constate: une bonne récolte, une extensiôn
importante du cheptel, une augmentation considérable
de la production et de l’exportation des produits de l’éle-
vage. L’écoulement des produits de l’élevage danois est
assuré pour les preniières années h venir, toutefois le
Danemark aura é affronter ‘des prohlèmès sérieux, dans
un proche,avenir, e.a. parce que la poaition danoise est
ffaibiie, comparée ë cdle deses coiicurrents d’outre-mner.

SUMMARIES.

Prof.
Fr W.
Hoffmann.
P,’oblenzs of
German international

trade (1).

The increasing deficit on the German balai

of

payments is an unfavourable factor in the growing
‘economie integration of this country with other countries.
It is nearly impossible to rastrict imports; consequently
an increase of exports will be almost the only way
to solve the problems of the halance of payments. In
order to raise exports many difficulties at home and

abroad have tobeovercome.

Prof. Dr J.
F. Haccoû,
Financial reorganization’ in Indo-

nesia (II).

The extent and significanc3 of the measures covering
the money purge in Indonesia, promulgated on March

19th 1950, are discused and criticized hy the writer

extensively.

P. L.
van derVelden,
Regulation
of
b,ick production (II).

Writer tnies to answer the question, whether it is possible
to form a cartel to regulate brink production. A cartel
limiting brick production directly may be preferable.

Fr A. M. P. A.
Scheltema,
The international rica situatton.

A dear review of world production, world consumption,
international trade and nee allocations in 1949; also the problem how to get i’ice surpluses is dealt with.

Ir M.
K. Hylkenia,
Dan ish agriculture in
1949.

In 1949 Denmark enjoyed a large erop, an important in-
crease of livestock and an increasing production and export
of livestock products. Although in the coming years the
export of these products is assured, in the long run
• great problems lay ahead.
1

1

`77r甑
r
‘.’r’i’-

i»’r’

284

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 12. April 1950

PROBLEMEN VAN HET DUITSE HANDELS-

VERKEER MET HET BUITENLAND.,

1
1
)

De betekenis van de buitenlandse handel voor de Duitse
nationale economie.

Als men tegenwoordig het hahdelsverkeer van Duits-land mt het buitenland bespreekt, houdt men zich steeds
met twee bepaalde vraagstukken bezi
g
: in de eerste plaats
met dat dor voorwaarden en der te verwachten gevolgen

van integratie van de Europese volkshuishoudingen, vooral

wat Duits1nd betreft, en in de tweede plaats met dat

van de kansen op een sluitende betalingsbalans .op grond
van haar ontwikkeling in het laatste kwartaal van 1949.

Voor pen grondige behandeling van deze problemen moet

men zich realiseren, dat alle kwestiës betreffende de buiten
landse handel, zowel quantitatief als qualitatief gezien,

van grotere betekenis worden tén gevolge van de ver-

anderde structuur ,van. Duitsland en tevens ten gevolge

an de totaal eranderde structuur der wereldeconomie.
Terwijl de importquote, d.w.z. de invoer in vergelijking

met het bruto nationaal product, in 1936 in het gebied
van liet vroegere Duitse Rijk 4,9 pCt was, bedraagt ze

voor 1948/49 in het tegenwoordige Bondsgebied 6,8 pCt

en zal naar schatting wellicht stijgen tot 9,6.pCt in 1951/52.
D’aarmee zou -bijna /’ van het bruto nationaal product

rechtstreeks door de import worden bepaald, afgezien van

de invloed, die deze hoge invoerquote indirect op het prijs-
peil zal hebben. In 1936 bedroeg het aandeel van de
export in het bruto nationaal product 5,7 pCt, in 1948/49

slechts 4,8.pCt en in 1951/52 zal het naar schatting wellicht

op 7,9 pCt kunnen worden gebracht. Deze getallen tonen
aan, dat liet economisch leven van Duitsland in veel sterkere

mate met dat van het buitenland verweven moet zijn dan

in cle tiSd van het vroègere Duitse Rijk. liet zal nog enige

tijd duren, voordat deze geheel veranderde situatie -het
publiek bew-ust gew’orden is en daaruit de vereiste conse-
quenties voor het economisch handelen worden getrokken.

Bij deze steeds sterker wordende vèl’bondenheid van

het economisch leven van Duitsland met dat van het
buitenland is echterl allereèrst het toenemende tekort op
de betalingsbalans een ongunstige factor. In het eerste
lialfjar van 1949 bedroeg dit gemiddeld per maand $ 75
mln, in het tweede halfjaar $ 95 mln. In het laatste

kwartaal van 1949 was het maandgemiddèlde echter

$ 117 mln. Zou men op basis van het laatste kwartaal
het jaartekort berekenen, dan zou dit $1,4 mrd blijken
te bedragen. De dienstenbalans vertoont slechts een gering
overscho t, en wel in 1948/49 van $ 36 mln. Terwijl in 1948/49
nog over buitenlandse hulp ten bedrage van S 1 mrd,

verminderd met trekkingsrechten, kon worden beschikt,
zullen voor het tweede jaar van het Marshall-plan slechts
5 683 mln beschikbaar zijn. De vraag rijt dus, in hoeverre
met deze Marshall-hulp en de vermeerderde export de
gestegen import kan worden gedekt.

Beoordeelt men de ontwikkeling van de laatste tijd

volgens de verschillende gebieden, danb1ijkt, dat in het
laatste kwartaal van 1949. het tekort ten opzichte van de
O.E.E.C.-lnden met inbgrip van hun overzeese gebieds-
delen van $2 mln in October, via $16 mln in November

tot $ 63 mln in December is gestegen. In dezelfde periode
was het tekort ten opzichte zan het dollargebied resp.
$ 97 mln,
5
58 mln en $ 86 mlii. Ofschoon-daarin ten dele
de gevo1gen van de liberalisatie van de buitenlandse
handel tot uiting kwamen, blijkt toch aan de andere kant duidelijk een veranderde structuur van de,Duitse-buiten-
landse handel met de Europese landen. Terwijl Duitsland
vroçger steeds een batig saldo had, is thans een tekort
ontstaan, dat in zekere mate wellicht zal blijven. Be-
schouwt men het gebied buiten Euroka, – dan valt hier

) Vertaald uit het Duits. Rad.

v’ooral de omvang van het tekort op. Dit geldt niet slechts

ten opzichte van de Verenigde Staten, maar ook ton op-

zichte van Azië, Afrika en Australië. Beide feiten doen
dus de raming van de Bondsregering in het O.E.E.C.-

Memorandum, volgens welke voor 1951/52 op een tekort

van ‘slechts $ 400 mln moet worden gerekend, in een
twijfelachtig licht verschijnen. In de eerste plaats is in

het Memorandum zelfs met de mogelijkheid, dat de be-
talingsbalans met de O.E.E.C.-landen in Europa zonder

het sterlinggebied passief zou zijn, geen rekening gehou-

den. Dat met het sterlinggebied een groter tekort té ver-

wachten is, bewijzen i’eeds de pogingen, die gedaan worden

om de-import van het dollargebied naar het sterlinggebied

te verplaatsen. De waarschijnlijkheid van een juiste raming

van het tekort bij het aflopen van de Marshall-hulp is

momentêel te geringer, daar de invloed van de politièk van
liberalisatie eerst moet worden afgewacht.

Mogelijkheden van vermindering of cvel verplaatsing van
de import.

In elk geval komen twee problemen duidelijk naar
voren: in hoeverre kan de invoer verminderd dan \vel

verplaatst worden, en in hoeverre is verhoging van de
export in het algemeen en naar het dollargebied in het
bijzonder te- verwachten. Wat de import betreft moet
men uitgaan van’ het feit, dat in 1948 de invoer “an

agrarische producten 58 pCt, die van industriële goederen

42 pCt bedroeg; in 1949 zijn deze percentages reeds resp. 48 en 52 geworden,. en voor 1951/52 moet op en verderb

i’elatieve ‘daling van de invoe,’ van agrarische producten
tot 41 pCt en’ op een relatieve vermeerdering van de
import van industriële producten’ tot 59 pCt worden

gerekend. Deze verschuiving der percentages hé’eft echter

betrekking op een in zijn geheel toenemend invoe’rvolume.

Als daarbij de invoer van agrarische producten tot 1951/52

vermoedelijk slechts met enkele procenten kan worden
verlaagd, dan ligt dit hieraan, dat in 1936 de nuttige opper-

vlakte aan landbouwgrond per hoofd der bevolking 41 ha

bedroeg, in 1949 echter slechts 26 ha, d.w.z. de sterke
versmalling van de agrarische basis dwingt tot grotere invoer van levensmiddelen. Grondige onderzoekingen

nu hebben aangetoond, dat bij een verbruik van slechts
2.681 cajorieën per dag tegen gemiddeld 2.961 calorieën
in de jaren 1935-1938 het graanverbruik misschien iets

kan worden beperkt; deze mogelijkheid ‘blijft echter
binnen wel zeer enge grenzen. Als op een geringe belasting

van de invoer gerekend wordt, dan geschiedt dit daarom,
omdat Duitsland lid van de Internationale Tarwe-Overeen-
komst hoopt te worden en zodoende’ het voordeel van
‘lagere prijzen zou genieten. De eigeri gi’anproductie kan,
ondanks belangrijke verhoging van het gebruik van mest-
stoffen, niet ‘in belangrijke mate worden opgevoerd,
zodat de graanvoorziening in hoofdzaak door iniport
moet geschieden. Niet veel gunstiger zijn de vooruitzichten
voor verhoging van de binnenlandse vetproductie, daar de
meikwinning per koe thans nog beneden die van voor de
oorlog ligt ‘en tot aan het beëindigen van de Marshall-hulp vermoedelijk wel niet belangrijk boven het voor-
oorlogse peil zal kunnen woraen opgevoerd.. In elk geval
vereist een sterkere uitbreiding van de veeteelt een iets
toenemende invoer van voedergraan, zodat daardoor de eventuele besparing aan broodgraan weer teniet gedaan –
wordt. Over het geheel: genomen -zal waarschijnlijk de

veestapel in 1951/52 niet veel grbter zijn dan voor de oorlog,
zodat, als de vroegere melkprdductie weer zou ‘worden
bereikt, het totale aanbod wel niet beléngrijk zou kunnen
worden verhoogd.

De op dit terrein bestaande onzekerheia doet dé vraag
rijzen, in hoeverre h’t eigenlijk wel doelmatig zou,zijn,

grote bedragen in de laiidbouw te investeren. Bestaat niet
het gevaar, dat, als men de landbouw door hogere ‘prijzen
beschermt, slechts het agrarisch inkomen wordt ver-
hoogd, zonder dat een o’ereenkomstige stijging van de

. .-

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

285

productiviteit wordt bereikt? Maar zelfs wanneer de hogere

inkomens tot grotere investering zouden leiden, zou het

een open vraag zijn, in welke verhouding de marginale

opbrengsten tot de marginale kosten staan, vergeleken

hij investeringen in andere sectoren, vooral in die der
industrie. Juist omdat Duitsland een kapitaalarm land

is, dient deze vraag zeer zorgvuldig te worden overwogen.

De beantwoording daarvan is te moeilijker, daar de inte-

gratie van Europa juist ook voor de Westduitse landbouw

een nieuwe situatie zal scheppen, waarbij nog geenszins

duidelijk is, in hoeverre de tegenwoordige structuur van de
Duitse landbouw zal kunnen worden behouden. Zonder
de economische invloeden van Europese integratie op de
landbouw te willen overschatten – daar immers juist

voor een aantal dierlijke producten de nabijheid van’ de
consumptieplaats van essentieel belang is – moet men het

althans voor de randgebieden twijfelachtig achten, of
onder d tegenwoordige omstandigheden in Duitsland
nieuwe investeringen verantwoord zouden kunnen zijn.

\Vanneer er dus van de zijde der geallieerden ook in
dit opzicht critiek is uitgeoefend op het O.E.E.C.-Memo-

randum, dân behooMe een deskundig onderoek, waarbij

de zaak uit Euro’ees oogpunt wordt beschouwd, te
worden afgewacht en eerst dan diende te worden uitge-maakt, of additionele investering in de Westduitse land-
bouw ook in dit opzicht is gerechtvaardigd.

Dat van
oermindering ean de inooer ean grondstoffen
ter ontlasting van de betalingsbalans geen sprake kan zijn,
blijkt uit de gehele economische structuur van Duitsland.
Aan de orde is dus alleen de, vraag, met ongeveer hoeveel

in 1951/52 de import van grondstoffen moet worden ver-
hoogd, wanneer wordt aangenomen, dat de industriële
productie zal stijgen. 1-let regeringsmemorandum houdt
rekening met een verhoging van 10 pCt bij onveranderde

prijzen. Opgevoerd moet worden de import van grond-
stoffen voor de chemische industrie, de textiel-, de hout-,
de ijer- en de metaalindustrie, alsmede de invoer van
minerale oliën. Ook bij zeer voorzichtige raming moet
daarom eerder op een stijging dan op een daling van het
tekort op de betalingsbalans worden gerekend.
Vermindering Qan de import 9an eindproducten
is, als.
men van de tegenwoordige invoerhoeveelheden uitgaat,
niet van zo grote betekenis, en wel omdat het aandeel

der eindproducten in de totale invoer gerink is. Het is
echter de vraag, in hoeverre als gevolg van liberalisatie
van de buitenlandse handel in plaats van grondstoffen
en halffabrikaten grotere hoeveelheden eindproducten
zullen worden ingevoerd. De in het vierde kwartaal van’
1949 opgedane ervaringön leren, dat het niet mogelijk is,
dat binnenkort grote vçranderingen zullen plaatsvinden.
Gerechtvaardigd is een grote invoer van eindproducten
echter dan, wanneer productiemiddelen van grotere
capaciteit worden ‘ingevoerd, waardoor een grotere effi-
ciency in liet bedrijfsleven wordt bereikt. Hierbij is
gedacht aan de invoer van bepaalde Amerikaanse werktuig-
machines die niet binnen afzienbare tijd in dezelfde
kwaliteit en tegen dezelfde kosten in het binnenland
kunnen worden vervaardigd. Voor zover de liberalisatie
van de handel tot deze consequenties leidt, kan men ze
slechts toejuichen. I-Ietzelfde geldt, wanneer door de
invoer van buitenlandse consumptiegoederen en productie-
middelen monopolistische bindingen in het binnenland
onmogelijk worden gemaakt en op deze wijze de noodzaak
van rationalisering wordt geschapen. Voorwaarde daarbij
is echter, dat ôf de binnenlandse productie op de duur.
tegen de buitenlandse concurrentie opgewassen is, zodat
te eniger tijd het buitenlandse product weer kan worden verdrongen, nadat de kosten der binnenlandse productie
aan het buitenlandse kostenpeil gelijkgemaakt zijn, èf
het buitenland op de duur de binnenlandse productie de
baas blijft, zodat de meerdere import van deze goederen
met de export van andere goederen moet worden betaald.
Als dit laatste het geval zou zijn, zou zelfs een grotere

invoer van afgewerkte consumptiegoedereii gehiotiveerd

lijken. De ervaringen van het laatste kwartaal van 1949

tonen echter, dat dit gezichtspunt ten dele slechts een zeer geringe rol kan hebben gespeeld, daar een aantal

goederen is ingevoerd, waartegen op de duur de binnen-
landse productie beslist wel in staat zal zijn te concur-

reren. Zonder dat de import van deze eindproducten behoeft te worden beperkt, hijv. door het heffen van

rechten, moet er rekening mee worden gehouden, dat

alleen door middel van concurrentie de invoer kan worden

ontlast. Wat de kwestie van eventuele vermindering van
de import v.n eindproducten betreft, kan dus tenslotte
worden gezegd, dat men mag aannemen, dat deze import
de totale invoer in elk geval niet al te zeer belast, dat

echter tot eind 1951/52 om bovengenoemde redenen in het

kader van de libëralïsatie de invoer misschien enigszins
zal stijgen.

Wanneer dus geconstateerd mag worden, dat over het
geheel,genomen de import eerder een stijgende dan een

dalende tendentie vertoont, blijft nog speciaal het pro-
bleem te bespreken, in höeverre de invoer uit het dollar-
gebied naar het niet-dollargebied kan worden verplaatst,
om op deze wijze althans de dollarbalans te ontlasten. Bij
de agrarische invoer kan inderdaad aan een zekere ver-
plaatsing worden gedacht, en wel naar schatting voor
ongeveer 20 pCt, speciaal wat broodgraan betreft. Daar-
mee zijn echter ook reeds de grenzen aangegeven, daar

immers de Oosteuropese agrarische overschotgebieden voor de wereldhandel.niet meer beschikbaar zijn en de
op zich zelf betrekkelijk grote behoefte van de Duitse
agrarische invoer elders in de wereldhandel nauwelijks

kan worden bevredigd, gezien de industrialisering en de
andere tendenties in overzeese landen. Men kan nau’velijk
aannemen, dat ter wille van deze hoeveelheden de be-
bouwde oppervlakte in overzeese landen vergroot of de
verbouwing geïntensiveerd zal worden. Daarvoor zou
een werkelijk blijvende toeneming van de vraag, die tot
prijsstijging zou leiden, noodzakelijk zijn.
Verplaatsing van de import van vetten en van grond-
stoffen voor vetten naar het niet-dollargebied is naar
schatting voor eenelfde percentage mogelijk. Juist hierbij
echter rijst in verband met de liberalisatie van de buiten-
landse handel de vraag, of dan niet in plaats van grond-
stoffen mararine, dus algemeen gezegd het eindproduct, op de binnenlandse markt komt, daar immers juist in de
overzeese niet-dollarlanden in qualitatief opzicht de
productie van agrarische voortbrengselen een hoog peil
heeft bereikt en de buitenlandse handel op coöperatieve
basis goed is georganiseerd. Daar,.zoals nog zal blijken,
de’- export naar het sterlinggebied en de andere niet-
O.E.E.C.-landen zou moeten worden verhoogd, zou er bij
gedeeltelijke verplaatsing van de import naar deze ge-
bieden rekening mee moeten worden gehouden, dat de
invoer van veredelde producten eerder toe- dan afneemt.

Aan de verplaatsing vande invoer van grondstoffen en
eindproducten zijn betrekkelijk nauwe grenzen gesteld. Weliswaar kunnen zekere grondstoffen uit het sterling-
gebied worden betrokken, maar met het oog op de kwali-
teiten moet juist de invoer van industiiële vetten en oliën,
katoen, wol, nonferro-metalen en ertsen sterk beperkt
blijven, zodat het eerder in het belang van het gehele
Duitse economisch leven zou zijn, als deze grondstoffen
nog op groter schaal dan tot heden uit het dollargebied
werdën betrokken. Ruwe katoen neemt onder de in te
voeren artikelen een belangrijke plaats in, en juist voor deze grondstof geldt, dat het om de genoemde redenen
nu eenmaal bijna niet mogelijk is, ze uit andere gebieden

te betrekken, terwijl zulks bovendien met het oog op de
kosten geheel ondoenlijk zou zijn.

Mogelijkheden pan verhoging van de export.

Daar dus om de geno,emde redenen van een ,erminde-
ring van het tekort op de betalingsbalans door beperking

286

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

van de import vrijwel geen sprake kan zijn, is het probleem

van exportvermeerdéring des tô belangrijker. Als, men

van de voor 1951/52 geraamde importen zou uitgaan,

dan zou de export tegen die tijd tot S 2,2 mrd, d.w.z. tot

meer dan het dubbele moeten worden opgevoerd, indien men tot een sluitende betalingsbalans wil komen. Door-

dat echter op Marshall-hulp tot een bedrag van bijna
nog $ 400 mln kan worden gerekend, kan deze opvoering

van dd export dienovereenkomstig enigermate beperkt

blijven, d.w.z. het zou voldoende zijn als men tot een

uitvoer van
S
1,8 mrd zou weten te komen. Ook deze

,vermeerdering van de’ export is echter, vergeleken bij de

tot heden bereikte omvang daarvan, van buitengewone
betekenis, als men zich voor’ogen stelt, dat met de toe-
neming van de uitvoer de afzetmoeilijkheden eerder toe-

dan afnemen, en dit niet alleen omdat op cle buitenlandse

markten voor bepaalde producten het verzadigingspunt

bereikt wordt, maar vooral ook, omdat met de opvoering

van de Duitse export voor, bepaalde voortbrengselen de

concui’i’entiedruk toeneemt. Met het oog daarop zal er
dus bij de op’zichzelf noodzakelijke vergroting van de
gehele Duitse export op gerekend moeten worden, dat

buitengewoon grote inspanning vereist zal zijn.
De kansen op uitbreiding van de export zijn, wat de

vei’chil1ende soorten van goederen btreft, zeer uiteen-

lopend. Kolen- en staalproducten, die in quantitatief

opzicht van betekenis zijn, zullen op de duur’ wel geen

hoge geldelijke opbrengsten leveren; men zal eerder ver-
mindering daarvan moeten verwachten, zodat de uitvoer-

waarde zal dalen. De verhoging van de staalproductie

zal beperkt moeten blijven, zolang de totale productie
van 11,1 ‘mln ton volgens het industrieplan niet mag

woi’den overschreden, welke grens echter in Januari 1950,
omgerekend over het hele jaar, reeds werd bereikt. De

uitvoer van schroot, die tijdelijk van grote betekenis was,
zal eerder afnemen, daar de schrootyooi’raden vei’minde-
ren en de overblijvende hoevèelheden voor de uitbreiding

van de binnenlandse productie nodig zijn. Bij de consump-
tiegoederen moet ten volle rekening worden gehouden met

de industi’ialisering in overzeese landen, die een verminde-
ring van de afzet ten gevolge heeft. Zo blijven grotere

kansen op vergroting van de export vooral bestaan voor

de industrie van zgn. ,,Spezialwaren” en pi’oductiemidde-
len, alsmede oor de chemische industrie.
Volgens het Memorandum van de Bondsregering voor
de O.E.E.C. en met de ramingen vooi de binnenlandse productie en de grondstoffeninvoer als basis, zou men
voor 1951/52 tot een zodanige verschuiving komen, dat
bij de totale uitvoer van Duitsland de volgende producten

met de daarbij aangegeven percentages betrokken zullen

zijn:

Kolen………………
22 pCt

Machinebouw

……….
14

IJzer

en

staal ……….
12

Chemische producten

.
10

IJzer- en staalwaren
. , .
7

Textielgoederen
7

Deze cijfers omvatten
3/4
van de totale uitvoer. Afgezien

van kolen zou de helft daarvan uit eindproducten be-

staan.
Wat de productie van de verschillende industrieën
afzonderlijk betreft kan grotendeels op verhoging, vbor
een deel bp verlaging van de zgn. exportquote worden
gei’ekend, als het doel van de exportvermeerdering rea-
listisch wordt gezien. Zo, zou bij de

machinebouw de

ecportq.iote, die in 1936 16,8 pCt bedroeg, aan het eind
van de periode van de Marshall-hulp tot 19,4 pCt moeten worden verhoogd. Voor ijzer, staal, plaatijzer- en metaal-

varen zou naar verhoging van 13,8 tot 22,6 pCt moeten
worden getreefd. Evenzo zou de.electrotechnische indus-
trie, diein het gebied.van de Westduitse Bond nog pas
wordt opebouwd, haai’ quote vkn 12,7 pCt tot minstens

15,6 pCt moeten opvoeren. Daarentegen zullen waar-
‘schijnlijk na liet tijdelijk verlies van Oost-Duitsland le

industrie van fijn-mechanische en die van optische artike
;

len, die in 1936 ongeveer 28,1 pCt – exporteerden, op
,nauwelijks meer dan 25,7 pCt komen, en zal de chemische

‘industrie, ‘die tengevolge van de ontbinding van het
I-G Farben-Concern en tal van andere maatregeien’ bij-

zonder zwaar getroffen is, in plaats van haar vroegere

quote van 15,8 pCt ternauwernood 12,7 pCt kunnen

bereiken. Daar deze verschillende industrieën in zeer
uiteenlopende mate voor het betrekken van grondstoffen
01) het buitenland zijn aangewezen, is hun betekenis als

aanbrengers van netto-deviezen met het vermelden van de

exportquote niet voldoende gekaraktei’iseerd. Het zij

voldoende er hier op te wijzen, dat bijv. bij de chemische

industrie de behoefte aan buitenlandse grondstoffen

betrekkelijk gering is, zodat het te begrijpen’ is, dat de

chemische industrie in de tijd vooi de ooi’log ongeveer
1/3
van de gehele nettodeviezenopbrengst .kon leveren.

Het zou daarôm in het belang van geheel Duitsland en

zeker ook in dt van geheel Europa zijn, wanneer juist

deze takvan bedrijf weer een groter’aandeel in de export

zou krijgen.

Waar liggen de
moeilijkheden oan het opi.’oeren oan de

Duitse export?
Vooi’ zover deze binnen het land zelf te

zôeken zijn, gaat het om vier groepen. Om te beginnen

heeft Duitsland voorlopig gemiddeld te hoge productie-

kosten, voor zover deze bepaald worden door de bij de
voortbrenging toegepaste techniek, daar bij vergelijking

met een aantal buitenlandse industrieën aangetoond kon
worden, dat de uitrusting van dee lnatste met kapitaal-
goederen veel ruimer is, of wel de machines een grotere
capaciteit bezitten. In overeenstemming daarmee bedraagt

de gemiddelde arbeidsproductiviteit nauwelijks meer dan

75-80 pCt van die van voor de oorlog. De oorzaken van
de relatief gei’inge arheidsproductiviteit moeten worden

gezocht in het tewerkstellen van een deel der arbeids-
krachten bij door de oorlog noodzakelijk geworden repa-

ratiewerkzaamheden en andere werkzaamheden voor de
wederopbouw, in onvoldoende rationalisering van de

diverse bedrijfstakken en ondernemingen, daar het over-

schakelen van de industrie op het kleinere economische
gebied in werkelijkheid het uiteenvallen van tal van oude
bedrijfs’bindingen betekende. Een verdere oorzaak is in
elk geval de tot heden stagnerende grondstoffenvoorziening.
Tenslotte moet in aanme’rking worden genomen, dat
ondanks het feit, dat het concurrentieprincipe veer sterk
veld wint, in vele gevallen nog de vervringing van de

productiestructuur ten gevolge van de onder invloed van
de oorlog ontstane geleide’ economie te constateren is.
1-let is begrijpelijk, dat de daardoor getroffen onderne-
mingen ti’achten hun positie zo lang mogelijk te handhaven.
Zij verti’agen daarmee echter het, van algemeen econo-
misch standpunt uit gezien, noodzakelijke’ proces van

aanpassing aan de nieuwe behoefte.
Daarmede is de tweede belangi’ijke groep van factoren
ter sprake gebracht, waai’door de Duitse ‘export wordt
geremd. Want zolang de Duitse productiestructuur nog
niet aan de nieuwe exportstructuur is aan,gepast, zal een
belangrijke opvoering van de export wel nauwelijksmoge-
lijk zijn. Behalve de genoemde redenen moeten hier de
vooi’ de Duitse koopinan moeilijk waar te nemen ontwikke-
lingstendenties op de wereldmarkt worden genoemd.
De analyse van de wereldmarkt ligt nog in dewindselen.
‘De zo dringend noodzakelijke uitwisseling van ervaringen
tussen de verschillende ondernemingen omtrent de afzet-
mogelijkheden in het
buitenland
moet zoveel – mogelijk
door de in aanmerking komende organisaties, zoals
Kamers van Koophandel enz. worden bevorderd. Daarbij

moet in het oog worden gehouden, dt de voor de expor-
teur nodige inlichtingen over de douanetarieven, liet
inkomenspeil en algemene ontwikkelingstendenties in de’
betreffende landen voor verreweg het grootste deel alle

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

287

evn helangwekkend zijn, zodat, wat dit bëtreft, een

algemene voorlichting volkomen verantwoord is. Zulk

eenvoorlichting moet echter in Duitsland over
het
alge-

meen nog tot

ontwikkeling worden gebracht. Eerst als
men daarop kan steunen, kunnen marktanalyses voor

bepaalde branches worden gemaakt. Tenslotte blijft er

een betrekkelijk kleine rest van inlichtingen, die zich
alleen de exporteur voor’ zijn speciaal product kan ver-

schaffen. Deze inlichtingen zullen echter altijd buiten een

centrale voorlichting over cle buitenlandse markt vallen.

De derde groep van moeilijkheden voor de Duitse expor-

teur )svordt veroorzaakt door de gebrekkige organisatie.
Niet alleen ontbreken tot heden de noodzakelijke buiten-

landse vertegenwoordigers, maar bovendien is men rog
niet tot cle allerbelangrijkste beslissingen omtrent de:
organisatorische opbouw van de export gekomen, in

zoerre, dat opnieuw over devraag beslist moet woi-den,

of grote firma’s rechtstreeks moeten exportet-en, dan wel
de exporthandel moeten inschakelen. Met het oog op onze

armoede aan deviezen zal ook hier een rationele methode
moeten ontstaan, waardoor het genieenschappelij k belang

van alle bij de export hetrokken&n absoluutwordt gediend.
Men zou hier van de fouten van het verleden moeten
leren en aan déze kwestie grotere aandacht moeten
schenken dan dat men zich alleen maar door de gedachte
laat leiden, dat men vodr korte tijd in dit of dat geval
– zonder contact met de concurrenten in het binnenland
te zoeken – buitenlandse handel tracht te drijven. Een laatste groep van moeilijkheden voor de Duitse

export ligt in de onvoldoende exportfinanciering, en wel

vooral bij zaken

op lange termijn. De hoge rentëvoet in

West-Duitsland brengt op zich zelf al mee, dat de positie
van de Duitse exporteur ongunstig is. Bovendien heeft

echter het verdwijnen van de grote banklichamen mede
er toe geleid, dat grote credieten op lange termijn voor

export moeilijk te krijgen zijn of althans, slechts tegen zo
4ioge kosten, dat daardoor concurrentie a priori onmogelijk
‘wordt. Ook daarbij zal langzamerhand moeten blijken,

of men speciale exporthanken zal oprichten of de finan-
ciering meer aan toevallig beschikbare hankrelaties zal

overlaten. Tenslotte moge in dit verband nog de bijzondere

druk. van de omzetbelasting op de Duitse exporteurs
worden genoemd, waardoor de uitvoer naar in fiscaal op-
zicht gunstiger gestelde landen wordt bemoeilijkt. Deze
exportrnoeilijkheden in het binnenland doen zich tegen-
woordig te meer voelen, daar bij vrije concurrentie de
réactie daarop veel sterker is dan bij geleide economie,
zoals Duitsland die sinds 1934 heeft gekend, mogelijk was.

De moeilijkheden hebben tegenwoordig ook daarom grotere
betekenis, omdat de quota van de buitenlandse handel,
zoals hierboven werd aangetoond, thans juist belangrijk

groter zijn dan vroeger.
Bij deze rnoeilijkhe’den in het binnenland komen de
uitvbei’belemmeringen tengevolge van de toestand op de
buitenlandse markten. De werelduitvoer- heeft, zoals

bekend is, naar het volume ternauwernood het peil van
voor de oorlog bereikt, terwijl in werkelijkheid bij het

doortrekken van de trendvan voor de oorlog dit peil ver
overschreden had moeten zijn. Een van de oorzaken is

het uitschakelen van Duitsland en Japan. In 1937 over-
trof de export van Duitsland, zowel als die van Japan
– in dollars uitgedi’ukt – die van de Verenigde Staten.
Tegenwoordig is de uitvoer van deze landen slechts een
gering deel van de werelduitvoer.
Aan deze vermindering in absoluteen – vergeleken met
de tijd voor de oorlog – relatieve zin beant\voordt een

aantal iegionale verschui’ingen. De omvang van de
import van Groot-Brittannië bijv. is vergeleken met de
wereldinvoer te gering gebleven; daarentegen is de invoer
van de Verenigde Staten sterker dan het gemiddelde toe-
genomen. De inter-Europese handel zonder die van Oost-
Eurôpa heeft het-peil van voor de oorlog \og lang niet
bereikt, terwijl dc Europese handel met landen buiten

Europa belangrijk boven het vooroorlogse peil uitgaat.

Men kan dus van een duidelijke verplaatsing van de

Europese handel naar landen buiten Europa spreken.
De ontwikkelihg van de wereldeconomie is oorzaak van

een verdere bemoeilijking van de Duitse export. Bedoeld
wordt het voortdurend slechter worden van de ruilvoet.
Naarmate de overzeese landen meer industrialiseren,

neemt hun vraag naai grondstoffen toe, d.w.z. de w’ei’eld-
vraagt stijgt en in zoverre vertonen de wei-eldprijicn voor

grondstoffen een structureel stijgende tendentie. Aan de
andere kant schijnen de prijzen voor einclproducten meer

een neiging tot dalen te vertonen, daar de wereldindustria-
lisering toeneemt en de verscherpte conctirrentie ertoe

noodzaakt, steeds weer nieuwe wegen in te slaan, of wel
de winstma’rge te verkleinen. liet is daarom niet toevallig,
dat de gemiddelde prijs van de import uit de niet-Europese

landen vergeleken ret de vooroorlogse periode sterker

is gestegen dan de gemiddelde prijs van de export naar

-deze landen. Als deze tenden.ties aanhouden, zou de ruil-
voet juist ook voor een land als Duitsland met zijn sterk

toegenomen industrialisering nadelige gevolgen hebben.
Een bijzondere moeilijkheid vooi de Duitse export
ontstond door de toenemende industrialisering in Europa

zelf na de oorlog, voor zover deze plaats had zonder dat
daarbij rekening werd gehöuden met de algemene situatie
in Europa. Als dus bijv. met Marshall-gelden de capaciteit
van de ijzeiindusti-ie en die van andere industrieën woi’dt

opgevoerd, zal eerst na liet afschaffen dci’ invoerrechten
in de Europese handel moeten blijken, vaar.de werkelijk

voordeligste,vestigingsplaats van een industrie is. Terwijl
in principe toenemende industrialisering van de verschil-
lende landen alleen maar kan worden toegejuicht, daar zij

een vergroting van de reële koopkracht betekent en zo-doende de neiging tot importeren vergroot, hetgeen wil
zeggen: voor Duitsland de kans op exporteren doet toe-
nemen, hangt alles- er van af, in hoeverre deze nieuwe
industrieën op de duur tot concurreren in staat zullen

zijn. –
MOnster (\Vestf.).

Prof. Dr W. HOFFMANN.

FINANCIËLE SANERING IN INDONESIË.

111)

Flet vervolg op de inaatregelen in de deviezensectdr is
gekomen bij de noodwet van 19 Maart ji. (Noodwet No.13),
waarbij de Minister van Financiën wordt gemachtigd oi’n
gedurende het jaar 1950 alle maatregelen te treffen terzake
van het aangaan van een staatslening ten laste van de
Verenigde Staten van Indonesië en om, met inchtneming
van de bepalingen der voorlopige constitutie, voorschriftn
te geven met betrekking tot de geldomloop. hiervan
gebruik makende heeft deze Minister op 19 Maart twee
besluiten genomen, nl. het geldsaneringsbesluit (No. P.U. 1)

en het leningbesluit (No. P.U. 2). Met deze besluiten is
de volgende stap op de weg der geldsanering gezet.

OmQang.

In’grote lijnen komen de regelingen op het volgende

neer. Van de chartale geldcirculatie, voor zover bestaande
uit munt- en bankbiljetten van 1 5 en hoger, wordt
aan de helft het kai-akter van wettig betaalmiddel ont-
nomen; dit geschiedt in de meest letterlijke zin door alleen
de linkerhelft in circulatie te laten tegen de helft van de
daarop genoteerde nominale waarde. De rechterhelften
der biljetten dienen als titel, rechtgevende om in te schrij-
ven op de staatslening. Een speciale regeling is getroffen met betrekking tot de kassen der banken, inclusief spaar-
banken en daarmee gelijkgestelde instellingen, zomede
voor de kassen van publiekrechtelijke lichamen, -fondsen

1)
Het eerste gede1to werd gep’aatst in E.-S.B.” van 5 Apit
1S 50.

t

r’

. .-l. •”

” -f

l’

-.-•”

– .,-

-,’

,,’

288

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

bedragen krijgen voor zover zij nog bij de werknemers
en -stichtingen; de linkerheiften der onder de sanering

vallende biljetten van die kassen moeten worden i’ge1everd
bij De Javasche Bank en de rechterheiften bij een nader

aan te wijzen instantie. De kassen der banken enz. worden
voor het volle nominale bedrag vergoed. Volgens de laatste
opgave van De Javasche Bank bedroeg de chartale cir-

culatie aan federaal en Javasche Bank-geld op 8 Maartjl.

iets meer dan twee milliard gulden; daarvan blijven de
muntbiljetten tot en met f 2,50 vol wettig betaalmiddel

en daarvan komen voorts in mindering de kassen van de

banken enz. en van de hogere en lagere publiekrechtelijke

instellingen, – fondsen en stichtingen. Bovendien kn
worden aangenomen, dat een gedeelte van het geld ver-

loren is; omtrent de omvang bestaan nog geen gegevens; in het kader van deze sanering zal geen geld behoeven te

worden achtergehouden uit vrees voor ontdekking van

belastingontduiking, zodat wat er aan geld is te voor-

schijn zal komen. Geschat wordt, dat aan munt- en bank-

biljetten van f 5 en hoger ongeveer 1.800 millioen gulden

in omloop was. In hoeverre de maatregel van het door-

knippen van geld permanent bij de eenvoidigen v.an geest
wantrouwen en dus onwil zal doen ontstaan om papier-

geld te accepteren en in hoeverre zij tengevolge van on-
yetendheid de rechterhelf t oiji niet zullen kwijtraken,

moet worden afgewacht.
De in de Negara Republik Indonesia circulerende
papiergeldsoorten- verliezen op, 1 Mei 1950 haar hoedanig-

heid van wettig betaalmiddel en zullen, te beginnen op

27 Maart, tegen nader bekend te maken koersen worden

ingewisseld, terwijl in deze geidsoorten luidende tegoeden
bij banken worden geblokkeerd, in afwachting van nadere
voorschriften inzake de inwisseling tegen wettig betaal-middel en de koersen hiervoor.

In de giralc sector worden in het algemeen alle saldi voor

de helft geblokkeerd voor zover deze groter zijn dan f 400.
Tot 1 400 nI. blijven saldi, welke in totaal dit bedrag niet

bereiken, vrij, terwijl voor saldi tot 1 1.000 slechts de helft

boven de’ f 200 wordt geblokkeerd; voor saldi van 1 1 000

en hogei vindt, afgerond naar beneden op veelvouden
van f200 integraal blokkering van de helft plaats. Van

deze blokkering zijn vrijgesteld naast de saldi der over-
heidsdiensten en van diplomatiek en consulaire vertegen-
woordigingen, die van aan te wijzen stichtingen en in-

stellingen met een zuiver charitatief doel, die van buiten-landse centrale en andere banken en de saldi der in Indo-
nesië werkende banken enz. onderling en hij De Javasche
Bank. Eigenaren van schatkistpapier, behalve de banken
enz. en de aangewezen zuiver charitatieve instellingen en
stichtingen, dienen dit bij De Javasche Bank aan te.bieden

er afschrijving van de helft der nominale waarde, welke
afgeschreven helft -door De Javasbhe Bank op een ge-

blokkeerde ,verzamelrekening wordt geboekt. De rechter-
heiften der bankbiljetten en -de op verzamelrekeningen
geboekte geblokkeercie gedeelten van saldi bij banken en

schatkistpapier kunnen t.z.t. worden ingewisseld tegen
obligaties in een staatslening, rentende 3 pCt met een
• looptijd van 40 jaar, uitgegeven in coupures van f100,
f 500 en f1.000. Deze lening zal worden afgelost door
jaarlijks, voor het eerst in 1951, een bedrag van ten hoogste
1,19 pCt van het gehele bedrag der schuld vermeerderd
met de door inkoop vrijgevallen rente voor inkoop vafi

schuldbekentenissen te bestemmen.
De omvang der saldi van het publiek bij banken bedroeg
per uIt. 1948, volgens het jaarverslag van de President
van De Javasche Bank, ruim 1,4 milliard gulden en in
verband met de stijging. van de overheidsschuld bij deze
bank mag worden aangenomen, dat deze sedertdien zijn

gestegen. De hoeveelheid schatkistpapier bedroeg per ult.
1949 550 millioen gulden, waarvan een 300 millioen

vermoedelijk van afstempeling Vrij zal zijn.
FIèt wettig betaalmiddel, dus de linkerheiften,
wordt thans vervangen door voorlopig nieuw Java-

sche Bankgeld en later door definitief ander geld.

Aan deze maatregelen is voorts gekoppeld een tijdelijk
moratorium voor eenieder, die uitsluitend door of ten-

gevolge van deze sanering zijn betalingsverplichtingen
niet of niet’ tijdig. kan nakomen.

Betekenis.

Als logisch vervolg op de in ‘mijn vorige beschouwing

beschieven eerste maatregelen kbmen thans deze, welke

een directe sanering der circulatie beogen en tevens de
eenheid van liet geldwezen in de jonge republiek over de

hele lijn herstellen, door aan de vele in het R.I.-gebied

circülerende geldsoorten haar vettige betaaikracht te

ontnemen. Door de autoriteiten wordt geschat, dat voor

.11 milliard gulden op de nieuwe staatslening zal worden

ingeschreven. In mijn vorige beschouwing stelde ik, dat
de circulatie in voormalig federaal gebied in totaal op 4

milliard kon worden geschat. Bedenkt men, dat van dit

bedrag in mindering komen de contanten in de overheids-

kassen en bij de banken enz., de coupures van f2,50

en lager en het totaal der in het ongerede geraakte alsmede
een deel van de illegaal,in het buitenland aangehouden

biljetten, zomede bepaalde tegoeden, dan is de orde van
grootte van deze raming zeker reëel. Gesteld kan dus
worden, dat een belangrijk gedeelte der in voormalig

federaal gebied aanwezige koopkracht is geblokkeerd,

terwijl in het gebied der Negara Republik Indonesia

eveneens de noodzakelijke maatregelen iijn genomen.

Dit wil echter nog niet zeggen, dat daarmede de’helft der
circulerende koopkracht is weggenomen. Afgescheiden

van wijzigingen in de omloopsnelheid, moet worden be-
dacht, dat er van het bovenbedoelde bedrag der circulatie

een gedeelte sluimerende koopkracht was, welke geen
invloed had op de prijsvorming: opgepot geld, sluimerende

saldi van bedrijven bij banken (zowel bedragen, vrijge-

komen uit winst en afschrijving, welke niet konden worden

getransfereerd ofr in het bedrijf âangewend, als bedragen
welke door de beperkte bedrijfsomvang of uit andere oor-,

zaken niet konden worden aangewend), saldi van niet-
deviezeningezetenen (gurni-sald i),op de banken gestorte

besparingen enz. Door de halvering ,der saldi worden
deze, behalve de gurni’s,thans gedeeltelijk van sluimerende,

effectieve ‘saldi, terwijl uit het buitenland illegaal terug-
gebrachte biljetten nu ook koopkracht gaan oefenen.
Over de omvang dezer voorheen sluimerende saldi bestaan
geen exacte gegevens. Met het nieuwe geld komt in de
i

iaaste toekomst een uitbreiding van het gebied van cir-culatie tot heel Indonesië en het zal dus mede afhangen
van de in de Negara Republik Indonesia te scheppen
verhoudingen, hoe groot de saneringscoi’rectie is.
.Bovendien is de kredietpotentie der banken belangrijk
ingekrompen. Weliswaar is de debetzijde der bankbalansen
niet aangetast, maar dQordat zij straks de geblokkeerde
saldi moeten afdragen onder afboeking van de tegen-
waarde van haar saldo bij de centrale bank, wordt haar
liquiditeit van de eerste ord& kleiner. De nieuwe lening heeft een lagere dan haar nominale
waarde. Het krantenbericht, dat de Minister van Finan-

ciën zou hebben gezegd, dat de stukken minstens 99 pCt waard zijn, moet op een’misverstand berusten. Gaat men
uit van een algemene rentevoet voor Indonesië van
31 pct en beschouwt men deze obligatie als goudgerand,
dan zou de koers 92,39 en bij een rentevoet van 4 pCt,
85,63 zijn
2).

De techniek van deze sanering moest tot gevolg hebben,
dat de kleine man relatief het ërgste is getroffen, omdat

en voor zover juist het voor levensonderhoud n6dige bedrag
werd gehalveerd, tw’ijl de kleine spaarder, die zijn geld
bij de spaarbank had, voor dit saldo geheel of gedeeltelijk
vrij loopt. De op Zaterdag 18 Maart ontvangen weeklonen
– en de op 15 Maart ontvangen halve maand- of maand-

‘) Vgl.
W.
Zollinger: ,,Tabeflen zur Kurs- und Rentabilit5ts-
Berechnung von Anleihen nebst, theoretischen Erlauterungen”,
blz.
73.

1

çr1

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

289

waren, de volle last clersanering te dragen, ae per ultimo
ontvangen maandlonen §lechts een kleinere. Doch, zoals

gezegd, dit was in het gekozen stelsel onvermijdelijk,

hoewel de keuze van een ander tijdstip aan dit bezwaar

meer had kunnen tegemoet komen. –

Beoordeling.

,

S

• Reeds uit mijn vorige beschouwing is geblekeii, dat. de

toen genomen maatregelen tot corréctie van de prijzen
bij uit- en invoer bepaalde essentiële nieuwe ingrepen

vereisten om effect te kunnen sorteren. Ik noemde toen
sanering van het budget jlus krediet- en saldiblokkering

en eventueel geldsanering. Thans hebben plaats g’evonden
de sanering in de chartale sector en de blokkering in de

girale sector, de laatste echter niet in een
5
vorrn, dat latere

deblokkering naar gelang van reële behoeften-kan plaats

hebben. Immers, er is voor de geblokkeerde gedeelten
der saldi een bestemming aadgewezen en vooralsnog zijn

de stukken der staatslening 1950 niet heleenbaar. Tijdens

een persconferentie heeft de Minister van Financiën echter
medegedeeld, dat, zodra er behoefte aan zou bestaan door

een tekort aan middeièn, de beleenbaarheid mogelijk zou
kunnen worden gemaakt. Voor de stâatslening is, zodra de

stukken er zullen zijn, geen verbod van verhandeling gesteld.
Door de onttrekking van middelen aan de banken is
haar kredietpotentieel verkleind.
De meest essentiële maatregel in het geheel, de sanering
van’het overheidsbudget, ontbreekt nog; tijdens de aan-
kondiging der maatregelen is hierover met geen enkel
voord gesproken, hetgeen valt te betreuren, omdat juist

de aanhouding van een gr’ondige budgetsanring ver-
trouwen zou hebben kunnen brengen, voor zover thans

twijfel bèstaat.
1
Er konden zelfs andere geluiden worden
‘beluisterd. Hoewel de meest gewenste gang van zaken
zou zijn, dat de opbrengst van de staatslening, voor zover
deze niet wordL gefinancierd door het uit de circulatie

nemen van de muntbiljetten
3),
zou worden gebezigd

om de schuld der Regering aan De Javasche Bank,
welke per 22 Maart jl. ruim 1.700 millioen gulden be-
droeg, te verminderen, werd dit niet in het vooruitzicht
• gesteld, maar deelde de Minister van Financiën mede, dat
de maatregelen slechts op de lange duur effect zullen
sortèren. De verb3teringen, ‘aldus de Minister, zullen niet
direct merkbaar zijn, want de Regering heeft grote be-
dragen nodig om diverse .projeçten uit te voeren – daar-
onder vermoedelijk ook d’ financiering van ccii recon-structiebank -, waarbij zij niet kan wachen en leven op

de verwachting, dat buitenlandse geldschieters zullen bij-
spiingen. Zij krijgt nu een lening van Ij milliard gulden
en bij een verhoging van de export .kan de begrbting,
alweer aldus de Minister, in evenwicht komen. Deze voor-

den kunnen betekenen, datde bedoelde projecten reeds
in de begroting en dus in haar tekort zijn opgenomen;
ccli ter ook, dat zij boven het tekort zullen komen. Voordat
dd Minister van Financiën aan het woord kwam, had de
Minister-President reeds medegedeeld, dat het begrotings-
tekort 2 rilliard gulden is en, dat de bedoeling van de
Regering is de goederencirculatie te verhogen en de gëld-
ciiéulatie te verminderen. 1)aartegenover staat, dat inder-tijd bi.j de opening van het Parlement President Soekarno
heeft medegedeeld, dat er nog vooi ae

arnbtenaren pijn-

lijke maatregelen zouden \olgen
Het. spreekt vanzelf, dat door deze maatregelen voor-
lopig, in .vergelijking met vôôr 18 Maart, een geidver-
krapping is ontstaan en doordat deze naast in de constmp-
tieve sfeer heeft plaats gevonden in de sector van, het
bedrijfsleven kunnen voor. de bedrijven, financierings-
moeilijkheden ontstaan. Van de omvang der financieriiigs-
behoefte enerzijds en van de kredietpotentie der banken

Immers, voor zover overheidsgeld (Nica-geld) uit de circulatie
verdwijnt, wordt het gedeeltelijk door Javasche Bank-geld vervan-
gen en dit zal dus ten laste van de rekening van de Overheid
hij
De
Javasche Bank dienen te geschieden. Afgeboekt kunnen dus
worden de helft der circulerencie Javasche Bank-biljetten en de ge-
blokkeerde banktegoeden.

anderzijds zal afhangen, in hoeverre nieuwe maatregelen

ter mildering dan wel yermogensimport zullen moeten

plaatsvinden. Doch bedacht moet worden, dat in bepaalde sectoren deze financieringsmoeilijkheden juist in de opzet

liggen, teninde het aan de markt komen van goederen
te bevorderen. Hierbij moet voor ogen worden gehouden,

dat indien de opzet van het drukken van het prijsniveau

op de vrije markt slaagt maar n’et een overgangstermijn

gedurende welke tegen ohgeveer de oude prijzen kan worden

uitverkocht, uit dezen hoofde de vervanging der goederen-
voorraden tegen lagere prijzen zou kunnen geschieden,

waardoor juist in de tweede en volgende hand weer

middelen vrij komen, welke de financiële kracht dezer
groepen vergroten
4).

De salarissen en lonen zijn in hun 6mvang niet gewijzigd;

na het einde dezer maand wordt er dus weer op de oude
basis aan de circulatie toegevoegd. Wel is de winstmarge

in het bedrijfsleven aangetast, omdat-de verkregen ver-

mogensaanwas niet kan worden verteerd, doch moet
dienen om in de grotere vermogensbehoefte dadelijk
en in de toekomst te voorzien. In de consumptieve sector
zijn dus alleen de tijdelijke en ineer permanente besparingen

voor minder dan de helft (saldi beneden de f 400 zijn vrij)

rls koopkracht geblokkeerd. In’ deze consumptieve sector
is dus voor het Ögenhlik weinig veranderd; wel zullen voor
die greep, welke saldi aanhield voor transfer naar het
buitenland en ‘nu voor dit transferrecht het tweevoud
plus de helft van het aangéhouden bedrag extra moeten
betalen, ernstige moeilijkheden ontstaan, welke tot be-
zuiniging op uitgaven moeten leiden. Flier bestaat echter
bij de Overheid bereidheid om tegemoet te komen.

Zou het overheidsbudget op korte tirmijn niet grondig
kunnen worden gesaneerd, dan zal de circulatie over
enkele maanden weer zijn’- uitgebreid. Immers, welis-
waar ‘wordt than’s Ij milliard gulden aan de circulatie
onttrokken, maar bij een begrotingstekort op basis van
2 milliard gulden voor 1950 wordt over, 9 maand
weer 1,900 millioen gulden toegevoegd. Aannemende,
dat aan extra voorraden voor 50 millioen gulden Indone-
sisch courant zal worden’gespuid met deviezencertificaten
en dat de exp’ort zich verder op een gemiddelde basis van
100 millioen gulden (oud) per maand zal bewegen, zal
door het beschikbaar komen van deviezencertificaten
tegen de koers van 200 na aftrek van de meerde-e investe-
ring in voorraden 800 millioen gulden extra aan de circu-
latie worden toegevoegd, waartegenover dooi’ de aankoop
van ‘deviezencertificaten voor diensten ën import van
goederen in de particuliere sector; rekening houdend met
een extra bedrag voor investering in goederen, ruim 2 inilliard aan de circulatie wordt ohttrokkën. Het saldo
‘van deze operatiés zou dus zijn, dat in totaal ‘pei ult.

1950 de circulatie, ongeacht kredietgeving door de banken,
2,7 milliard gulden zal bedragen, uitgaande van een
effectieve kobpkracht v6r de sanering van 3j milliard
gulden. I-Iierhij werd ervan uitgegaan,dat het genoemde

tekort van 2 milliard gulden zou bestaan v66r de ver-
werking van het hele complex van maatregelen. Moet
echter worden aangenomen, dat dit bestond na verwerking
van de gevolgen van de maatregelen inzake de deviezen-
certificaten – hetgeen waarschijnlijk is omdat aangenomen
mag worden; dat het op 18 Maart gegeven bedrag met
alle vo’ordien plaats gevonden mutatieberelieningen reke-
ning houdt – dan moet het totaal aan de Lande komende
bedrag der deviezenc3rtificaten buiten beschouwing
blijven en v’ordt de circulatie nog met 800 millioen gulden
vergroot. Indien voor 225 millioen gulden (oud) aan goede-
rn boven de uit de export resulterende bctalingshâlans
(waaronder voor 135 millioen E.C.A.-goederen) zou worden
ingevoerd, dan zou een 675 millioen gulden aan koop-
krâcht extra worden gebonden.

4)
Behoudens voor bepaalde textiélen dn enkele andere goederen
(o,a. meel) is met ingang van
1
April herwaardering van de voorraad
i,v.m,
deviezencertificaten toegestaan.

290 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

Kunnen tegenover deze geldcirculatie meer goederen

worden gesteld, dan zou zulks een belangrijke verbetering

betekenen. Aangenomen moet worden, dat de bankfinan-
ciering in bepaalde sectoren zal worden uitgebreid, zeker

indien herstel van het produktie-apparaat plaats heeft,

en, zoals inmiddels aangekondigd, de Regering let Indo-
nesische bedrijfsleven in zijn financieringsmoeilijkheden
te hulp komt. Van groot belang
Is
ook, hoe’door de om-

rekeningskoersen de verhoudingen in de Negara Republik
Indonesia worden.

Beodeling oan het hele complex oon maatregelen.

Uit alles blijkt, dat het centrale punt, waar alles om

draait, het begrotingstekort is en dt dadelijk daaraan

verbonden de vraag komt, of de export kan worden ver-

groot en het binnenlands prijsniveau kan worden verlaagd

of gehandhaafd. Over het begrotingstekort 1can ik kort

zijn: het toont aan, dat, indien de welvaart niet. snel en

belangrijk toeneemt, de overheidsuitgaven boven de
draagkracht van dit land liggen. Doch ook indien de wel-

vaart toeneemt, zal een handhaven van een uitgavenpeil

als het tegenwoordige niet i’nogelijk zijn; evenwicht in

het budget moet worden gevonden door de uitgaven om-
laag te brengen. Indien in 1951 belangrijke buitenlandse’

leningen kunnen worden verkregen, heeft de Regering voor

deze aanpassing de tijd tot de begroting van dat jaar.

Vergroting van d expoi-t vereist, naast oi-de en rcst,

kapitaals- dus de viezenpi tgav’en om het produktie-apparaat

te her3tellen. Hier ontstaan dus weer prioriteiten in het
invoerbudget, omdat de sanering juist grotere invoer van

èonsumptiegoederen vergt. Voorts wordt dan noodzake-
lijk, dat goederen – en vooral rijst en textiel – in het
binnenland tegen aan de koopkracht aangepaste prijzen

beschikbaar komen. In de sector der bevolkingsprodukten

is voorts de vraag; of van produktie voor het binnenland
naar die voor export wordt overgegaan, in welk geval

echter de invoer van voedingsmiddelen weer groter dient

te worden. Van een winst door vermindering van de
smokkelhandel valt niet veel te verwachten. In deze

sector kan, tenzij inderdaad de voor deze saneringexterne
factoren verbeteren (dus orde en-rust enhet herstel van

het produktie-apparaat) geen grote verwachting voor
belangrijk meer export worden, gekoesterd.

Wat het vergroten van het aanbod in de binnenlandse
consumptieve sfeer bstreft, kaii men, zij het in middelen
en tijd bepei’kt, slagen en door de nieuwe maatregelen

zijn de kansen verbeterd, dat de essentiële goederen, welke eertijds naar de vrije markt gingen, daar thans
in grotere hoeveelheid komen. Fliér ligt echter de ‘grote
vraag, nl. of het zal gelukken de prijken voor de consument

in de vrije sector te drukken. De gcldverkrapping in de eerstkomende maanden kan hier .bevorderend werken,
mits het vergrote aanbod snel en krachtig komt en tot de
consument kan w’orden gebracht. Het knelpunt, waarom

de situatie voor’ het prijsniveau draait, ligt in de eerst-
volgende paar maanden. En dan is een tweede vraag,
of deze prijsdaling zodaiig zal zijn, dat zij, ondanks hogere
prijzen voor andere essentiële levensbehoeften, de kosten van het levensonderhoud als geheel zal verlagen. Daarbij –
moet wbrden bedacht, dat, nu de prijzen der exportpro-
dukten in het binnetiland zijn verbeterd, moet worden verwacht, dat de rijstprijs en daarmede tal van andere
prijzen zullen stijgen, omdat er anders nieuwe – en onge-
wenste – spanningen zouden ontstaan. Door het be-
schikbaar zijn van deviezen boven die uit export, kan het
aanbod in de consumptieve sfeer tijdelijk worden ver-
groot. 1-let zal van het nieuwe evenwicht in het pr’ijs-
niveau afhangen, of de thans genomen maatregelen tot

kostenverhoging voor de produktie – hetgeen op de duur
bemoeilijking van de export zou kunnen betekenen –
zullen leiden. De afkondiging en vermoedelijke invoering
per 1 Mei as. van de omzetbelasting, welke een prijs-stijging van tussen 10 en 15 pCt zal betekenen, wordt

thans een buitengewoon gevaarlijke factor, omdat “deze

het vertrouwen van de consument, indien deze veel stij-

gingeii waarneemt, zal ofïdermijnen en omdat zij een deel

van het aan de ‘bevolkingsproducent toegedaclite waarde-

aecres an de export weer wegneemt. Voor de groepder

in Indônesië werkzame buitenlandse werkers betekenen
de maatregelen een belangrijke kostenverhoging; hierop
kom ik nog terug.

Een, punt.van betekenis is de pl-ijs der déviezencertifi-

caten. Een verlaging van de koers dezer certificaten
beneden de huidige van 200 betekent, dat de prijsver-
betéring voor de exportprodukten kleiner wördt – het-

geén, indien de kosten zijn aangepast, invloed kan hebbën

op de om’ang van de uitvoer, — maar tevens dat’ de

Regering, welke het saldo aan certificaten levert en daar-

door middelen krijgt, minder’ ontvangt, het begrotings-

tekort dus groter wordt en daarmee weer een inflatoire
kracht wordt versterkt; eèn verhoging van de prijs heeft

weliswaar een deflatoire werking, maar brengt daarnaast

in de binnenlandse sector nieuwe spanningen. In aanvulling

op mijn vorig artikel kan thans worden medegedeeld,

dat tijdaffaires in deviezencertificaten kunnen worden
afgesloten;, de banken kunnen nu het risico dekken bij
het Deviezenfonds.

Het hele bedrijfsleven, voor zover met geïmporteerde
produktiemiddelen werkend, heeft een zwareslag_ont-

vangen voor zover zij het bedrag der vroegere afsiihrij-

vingen niet in .het buitenland heeft aangehouden. En

zolang niet op basis van de vervangingswaarde kan w’orden
gecalculeerd, zullen op .deze produktiemiddelen nieuwe
verliezen wbrden geleden, terwijl ook de vervanging der

voorraden straks nieuwe vermogensinvesteringen zal eisen
teneinde het bedrijf op peil te houden. Dit betekent dus

het moeten boeken van belangrijke verliezen, voor zover

in het verleden niet vermogensaan\assen uit hoofde van
prijsverschillen zijn geboekt- op een reserverekening. De
gedwongen investering van
I
een gedeelte der middelen
buiten het bedi’ijf kan tot financieringsmoeilijkheden en

door het duurdere bnkkrediet tot koslenverhoging

leiden. Voor buitenlandse investeringen zijn deze ver-
liezen des .te duidelijker, aangezien het terugtrekken van

het vermogen hij een koers van het deviezencertificaat van 200 op de ongunstige basis van het drievoud moet
geschieden (inlevering deviezencertificaten tot volle bedr’ag
van het te transfei’eren bedrag), tenzij alle verhoudingen
binnenslands tot het drievoud zouden stijgen, maar
dan zou de sanering als niet geslaagd moeten worden

beschouwd en zou ‘zeker de export groot gevaar lopen en

daarmede degehele agrarische sector, op welke de w’elvaart –
nog stoelt. Bovèddien, wordt de rentabiliteit van dit

van elders aangetrokken vermogen in vreemde munt
getiërceerd,’ alweer met hetzelfde ,,tenzij”. En dan
staan wij voor het feit, dat er – en terecht – van wordt
uitgegaan, dat zulks niet zal geschieden; immers, de voor
export w’erkende producent en handelaar krijgt het twee-

voud aan opbrengst, maar moet voor transfer van winst
en afschrijving het drievoud betalen! Dit

kan alleen
worden gemotiveerd door te stellen, dat de kosten minder
dan tot het tweevoud zullen stijgen. Dit zal echter voor de
bedrijven geheel verschillend liggen. Voor sommige bedrijfs-
takken zJ het bestaan thans op een andere en uiterst

moeilijke basis komen; men denke bijv. aan het leven,s-
verzekeringbedrijf ën de boekhandel, om enkele sprekende
voorbeelden te noemen. –

De buitenlandse werker in dit land is zwaar getroffen,
omdat zijn banden met het land van herkomst nog zeer
hecht zijn; zulks moet ook’, omdat hij straks als regel
naar dit land zal terugkeren. Besparingen en oudedag-voorziening, essentieel voor hem, komen thans op het
drievoud van voorheen, evenals delegaties voor zijn daar
verblijvende gezinsleden, alsmede de alimentaties. Het
behoud van de band met zijn vaderland wordt moeilijker
– men denke aan de prijzen der boeken en tijdschriften,

1

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

291

welke toch al zeer hoog waren – en voor zovr de werk-

gevers bijspringen heeft dit een verhoging tier produktie-

kosten tengevolge. De tocstanden voor de buitenlandse

werkers zijp thans in Indonesië toch rceds’niet bijzonder aantrekkelijk – men denke naast de moeilijkheden in het
werk en de spanningen, aan onderwijs voor de kinderen

en aan huisvesting in tal van steden – en
de
thans ge-

nomen maatregelen dreigen selecterend en zelfs gedeelte-

lijk. anti-selecterend té zullen werken. Voor zover de

werkgevers moeten bijspringen dreigt voor minder goede

krachten, als zij relatief te duur worden, ontslag, terwijl
voor tal van goede krachten, die elders hun weikkracht
dankbaar zien aanvaard, door deze maatrcgclen de balans
naar vertrek overslaat.

In uitzicht werd gesteld, dat de belemmeringen in het

deviezenregime en op ander gebied op de, duur zullen

kunnen worden verminderd, als de maatregelen slagen;
indien meni daartoe zou overgaan, worden echter nieuwe

spanningen geschapen, zodat mi. voorlopig hieromtrent

geen illusieg behoeven te bestaan. Immers, er is thans
tegenover het buitenland een discrepantie tussen invoer-

en uitvoergoederen ten behoeve van de dekking van het
budgettekot gecreëerd, welke in de sector der ingevoerde
produktiemiddelen permanent invloed krijgt.
Juist omdat aan de thans genomen maatregelen zoveel
facetten zijn dient het verloop met aandacht te worden

gevolgd. Onnodig te zeggen, dat, indien deze sanering zou
mislukken, de gevolgen niet te overzien zijn; een financiële
chaos is altijd een pijnlijke operatie, vooral voor de econo-misch-zwakke groepen.

Djakarta, 23 Maart 1950.

J. F. HACCOÛ.

PRODUCTIEREGELING IN DE

BAKSTEENINDUSTRIE.

(II)

In ois eerste artikel over de productieregelingin de
haksteenindustrie l) hebben wij de aanpassing van het
aanbod aan korte fluctuaties in de vraag besproken,
alsmede de mogelijkheden van productiedeviatie behandeld

in de gevallen, dat zich een partiële overproductie voor-
doet eh een uitwijkmogelijkheid naar de productie van
andere soorten baksteen aanwezig is. Ontbreken de aldaar
beschreven deviatiemogelijkheden, dan zal een aanpassing

van het aanbod aan de verminderde vraag slechts door een
inkrimping van de productie kunnen geschieden. Uit de

structuur van het aanbod volgt, dat een automatische
ianpassing van de vraag niet tot stand komt. Verminde-
ring van de productie kan slechts door trustvorming of
het sluiten van een kartelovereenkomst worden bereikt.
lIet vormen van een,trust, waarbij de individuele onder-
nemingen dus haar zelfstandigheid verliezen, is practisch

onmogelijk. Flet aantal bedrijven is te groot, terwijl de
fabrieken onderling weinig in grootte verschillen. Een
poging daartoein 1907 ondernomen is dan ook mislukt.

In hoec’erre zijn de Qoorwaardcn c’oor kartellering in de
steenindustrie aanwezig?

De baksteenindustrie lijkt ook voor, kartellering niet
geschikt, daar verschillende voorwaarden, die in het al-
gemeen voor de kartelvorming noodzakelijk zijn, in deze bedrijfstak ontbreken.

In de eerste plaats mag het aaiital ondernemingen in de
te kartelleren bedrijfstak niet te groot zijn. De baksteen-
industrie is echter verdeeld over vele honderden bedrijven,
die. zeer moeilijk tot samenwerking kunnen worden ge-
bracht. Hoewel er enige concentratie van de productie te
constateren Valt en de technische ontwikkeling deze
concentratie verder a1 versterken, zal het aantal bedrijven

‘)Gepubliceerd in ,,F.-S.B.” van 29 Maart 195

0.

vrij groot blijven, daar de optimale bedrijfsgrootte op

technische gronden vrij laag ligt. Voor . een straatsteen-
fabriek kan de optimale grootte op een productie van 16
It 22 mln stenen wf. per jaar worden gesteld, voor een

metselbaksteenfabriek 22
It
28 mln stenen wf. Ter verge-
lijking diene, dat de gemiddelde grootte van de ringoven-

bedrijven 6 mln en van de vlamovenbedrijven 10 mln

bedraagt. In verband met de gebgrafische concentratie

van de steenfabrieken is het uit het oogpunt van hedrijfs-

beheer mogelijk en gewenst, ondernemingen te vormen,.
die een veelheid van fabrieken omvatten. De historisch

gegroeide belangen staan een snelle ontwikkeling in deze
‘richting in de weg, vooral omdat in deze bedrijfstak het
persoonlijk element in de ondernemingen overheerst.

Een tweede voorwaarde voor kartellering is, dat de

productie-omstandigheden niet te sterk mogen verschillen.
Een recent kostprijsonderzoek hij een aantal metselsteen-

fabrieken heeft nog eens aangetoond, dat de kostprijzen in
de steenindustrie zeer ver uiteenliggen. Dit wekt geen ver-

wondering indien men weet, dat cle productiemethode

in de steenindustrie grote verscheidenheid vertoont.
De productie vindt plaats in 6 rayons met onderling ver-

schillende grondstof. Aan de geaardheid van de grondstof
is de fabricagemethode in elk rayon min of moer aange-
past. Ook binnen elk rayon verschillen de productiewijzen. De kleiwinning en -voorbereiding, het vormen, liet drogen

en het bakken geschieden aldus op zeer uiteenlopende
wijze. De voor kartellering in het algemeen gewenste
u niforrnitei t in ,de productievoorwaarden ontbreekt der-
halve.

Een andere voorwaarde voor kartellering is, dat het pro-
duct uniform is, althans kan worden gegradeerd. I)e

baksteen is weliswaar een massa-artikel, doch omvat,
zoals wij gezien hebben, een groot aantal kwaliteiten
straatsteen, buitenmuurst,een en binnenmuursteen. De
variëteiten zijn bij metselsteen in het-geheel niet objectief
te begrenzen. Bij straatsteen is dit moeilijk, doch practisch
wel te doen.

Door de geschetste omstandigheden is de vorming van
een kartel in de steenindustrie zeer iiioeilijk. Voor de
9traatsteenindustrie, die in één rayon is gevestigd, dezelfde
grondstof verwerkt, op ongeveer gelijke wijze vormt en

éénzelfde type oven gebruikt, is de uniformiteit van de
productievoor’vaarden en product
groter
dan bij demetsel-
steenindustrie. De vorming van een productieregelingskar-
tel is dan ook in de straatsteenindustrie in het verleden mo-
gelijk gebleken. Nagenoeg alle stiaatsteenfabrikanten vér-
bonden zich gedurende het jaar 1 Juni 1932 tot 31 Mei
1933 slechts de helft van de normale productie te ver-
vaardigen, terwijl men overeenkwam geen metselsteen
te stoken. Wellicht door de onjuiste opzet van het kartel werd de overeenkomst na 31 Mei 1933 niet verlengd.

Waarom een productiebeperkingskartel?

De vraag is thans, welke Icartelvorm de beste kansen
in de steenindustrie heeft en het meest doelmatig is.
De belangrijlcste kartelvormen zijn prijskartel, calculatie-
kartel, rayonkartel, conditielcartel en productiebeperkings-kartel.

1-let prijskartel ontmoet de moeilijicheid, dat de kost-prijzen van de verschillende fabrieken ver uiteen liggen.
Eerst als de prijs daalt onder de kostprijs van de groep der
meest economisch werlcende fabrieken, is onder deze om-
standigheid de vorming van een prijskartel mogelijk.
De tegenstellingen in het kartel blijven echter latent aan-
wezig en voordat de marktsituatie voor het merendeel
van de fabrieken is verbeterd, valt het kartel weer uiteen.
Voor zover prijsbinding op hoog niveau mogelijk zou zijn,
heeft dit tot nadeel, dat de toepassing van concurrerence
materialen wordt aangemoedigd. Ook om een andere
reden biedt het prijslcartel grote moeilijkheden. In het
bijzonder bij metselsteen is de verscheidenheid van
product zeer groot, terwijl op objectieve wijze moeilijk

292

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

kan worden vastgesteld, of een partij stenen tot een be-

paalde soort behoort, of tot een (ier beide naastliggende

soorten. De vaststelling van een prijs voor de verschil-

lende soorten laat de mogelijkheid van prijsontduiking

dus open, omdat men straffeloos een betere kwaliteit tegen

de prijs van een minder goede kwaliteit kan afleveren.

liet calculatiekartel kan dit bezwakr niet opheffen.

De verscheidenheid van product is. binnen vrij grote
grenzen niet het gevolg van een bewuste bedrijfspolitiek,

die een verschillend niveau van kosten veroorzaakt.

Flet conditiekartel is in de regel een aanvulling van het
prijskartel. Komt een prijskartel tot stand, dan is het

stellig van belang verschillende verkoopsvoorwaarden,
zoals de noteing van de prijzen af fabriek of op het werk

te regelen. Als zelfstandig kartel kan het in de steen-

industrie echter geen evenwicht op de markt tot stand

brengen. Een rayonkartel, waarbij men afspreekt niet in elkanders

gebied te zullen leveren, geeft evenmin de gewenste

aanpassing. Binnen elk rayon zou men toch tot een sane-

ring moeten komen, afgezien nog van de complicatie, dat

een groot deel van het afzetgebied buiten de productie-

rayons ligt.
De tot nu toe besproken kartelvormen zijn feitelijk ge
richt op een indirecte regeling van de productie enals

zodanig voor de •steenindustrie ongeschikt bevonden.
Brengt de marktsituatie mede, dat het aanbod voor een

langere periode dan één seizoen wordt beperkt – hetgeen

in een depressie in het algemeen het geval is – dan is

het dus noodzakelijk dit op directe wijze te doen in de
vorm van eerï productieregelingskartel. Bij een productieregelingskartel doen zich twee vragen

voor:
a: tot welke hoeveelheid moet de productie worden

beperkt; –
b. hoe moet deze hoeveelheid over de afzonderlijke be-

drijven worden verdeeld.
De eerste vraag moet worden beantwoord aan de hand

van de resultaten van een marktanalyse,waarbij uiteraard

rekening moet worden gehouden met aanwezige voorraden
en de mogelijke wenselijkheid boven de geschatte afzet
een zekere buffervoorraad aan te houden voor onnauw-
keurigheden in de schattingen en niet voorzienbare wijzi-
gingen in de afzet.

De verdeling Qan de procluctiebeperking.

De verdeling van de productie over de afzonderlijke
bedrijven kan in het algemeen op drie wijzen geschieden:
Alle fabrieken laten produceren op een evenredig

beperkte schaal;
De productie van de onderscheidene fabrieken on-

evenredig heperken, zodanig dat een deel van de fabrieken
wordt stilge1ed en de overige fabrieken op volle capaci-teit werken;
De fabrieken laten produceren op een onevenredig
beperkte rchaal, zodanig dat de margiiale kosten van de
laatste hovëelheid, die een werkende fabriek voortbrengt,
gelijk zijn aan de marginale kosten, van elke andere ver-
kende fabriek.
S

1
Het quotensysteem.

De eerste vorm van productiebeperking staat bekend
als quotenregeling. Zij wordt vrij algemeen hij productie-
kartels toegepast, omdat zij verreweg de eenvoudigste
regeling is, en met de minste psychologische weerstand
tot stand kan worden gebracht. Niettemin zijn aan dit
stelsel grotè bezwaren verbonden. Een evenredige beper-

king van de productie toch betekent, dat alle bedrijven
gedwongen worden op onedonomische wijze teproduceren..
Immer, behalve de vaste kosten, die doorgaan onafhanke-.
lijk van de vraag of men produceert dan wel stilligt, is er
een groep van seMi
-vaste (of discontinu-variabele) kosten,
die bij stilliggen niet worden gemaakt, doch wel bij elke
productie die groter dan nul is, resp. discontinu variëren
met de grootte van de productie. Een uitvloeisel hiervan

is dan ook de bekende quotenstrijd, die elk productie-
qu o teringskartel voortdureiid met ontbinding bedreigt
en vaak zelfs tot vergroting van de capaciteit leidt.

Men tracht dit bezwaar veelal te ontgaan door het

quotum of Productierecht verhandelbaar te stellen. Deze
bepaling veronderstelt niet alleen, dat alle fabrikanten
rationeel handelen, doch bovendien, dat zij voldoende
inzicht kunnen verkrijgen in het waarschijnlijke verloop

van hun kosten en opbrengsten indien zij:

het eigen productierecht uitoefenen zonder productie-
recht bij te kopen;

het ‘eigen productierecht uitoefenen en productie-
recht bijkopen;

het eigen productier.echt verkopen.

De maximumprijs, die elke fabriek wenst te betalen voor

het haar ontbrekende productierecht, wordt bepaald door

het verschil tussen het bedrag, dat door de aankoop yan

productierecht aan de opbrengst wordt toegevoegd en
het bedrag, dat door de uitoefening -van het gekochte

productierecht aan de kosten wordt toegevoegd.

De minimumprijs, die elke fabriek zal wensen te ont-
vangen bij verkoop van haar productierecht, wordt be-

paald door de winst, die zou worden beha?Jd: –

bij uitoefening van het eigen productierecht zonder
bijkoop van productierecht, hetzij

bij uitoefening van het eigen productierecht met bij-
koop van productierecht, waarbij men nog kan onder-

scheiden de gevallen, waarin men een deel van de produc-
tiebeperking door aankoop van productierecht ophef t dan
wel beperking ten volle weet te vermijden.,

Daar de winst in geval a hij eén enigszins belangrijke
beperking gering of negatief is en dit alternatief dus weinig

relevant is, zijn de gevallen onder
b
bedoeld, de belang-‘
rijkste.

De onbekende factor bij deze laatste gevallen is echter

weer de prijs, waartegen productierecht kan worden aan-

gekocht. Het gevolg is, dat iedereen op iedereen wacht

met het aanbieden van productierecht. Voegt men hierbij
de meta-economishe bezwaren, die iederd rechtgeaarde –

ondernemer tegen het stilleggen van zijn bedrijf heeft,
dan is het
5
duid dijk, dat van de verhandeling van productie-
recht in de praktijk weinig terecht komt.
Dat het verhandelbaar stellen van productierécht niet
tot het beoogde doel van de concentratie van de productie
in de meest economisch werkende bedrijven leidt, kan
geadstrueerd worden met een voorbeeld uit-de baksteen-
industrie. Bij het reeds eerder gnoemde productiebeper-
kingskartel in de straatsteenindustrie 1932/83 werd een,
met de capaciteit evenredig, verhandelbaar’ pioductie-
recht verstrekt. Slechts een klein aantal fabrikanten bleek
bereid te zijn liet productierecht te verkopen en geen enkele
fabriek is in staat geweest voldoende productierecht te
kopen en de optimale onwang van de productie te bereiken.

Een op dezelfde b&sis opgestelde kartelovereenkomst
was het saneringsplan van de
Nederlandse
Baksteenbond
van 1935/36. Mede op grond van de bovenvermelde’be-
zwaren heeft een belangrijk deel van de steenfabrikanten
het plan niet gesteund en heeft ook de Minister var
Economische Zaken geweigerd de overeenkomst algemeen
bindend te verklaren.
S –
De beperking van de productie door het stilleggen van
een aantal fabrieken en het op volle capaciteit laten pro-
duceren door de overige bedrijven, ‘ligt uit economisch
gezichtspunt voor de hand. Men concentreert de produc-
tie in de fabrieken met de laagste kostprijs en legt de duur-werkende stil, gelijk ook zou geschieden indien alle fabrie-
ken, zoals bij de trust, in een hand zouden zijn verenigd.
Evenzeer ligt voor de hand, dat men bij de vergelijking
van de kostprijs de vaste kosten, gedefinieerd als de’kosten
bij bedrijfsvaardig stilliggen, buiten beschouwing laat

(daar deze toch bestaan, onverschillig of men werkt dan

L.

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

293
“l

wel stilligt)
2),
en de beslissing, welke fabrieken zullen

worden stilgelegd en welke zullen doorwerken, afhankelijk

stelt van de relatieve hoogte vande variabele kosten indien
het product volkomen uniform is resp. van de relatieve

hoogte’van de margé tusser opbrengst en variabele kosten

als het product gedifferentieerd is.

Systeem Van Berne.
Een dergelijk systeem van productiebeperking is door
Ir
W.
A. van Berne in 1935 voor de baksteenindustrie
ontwikkeld
3).
In dit systeem worden de f.brieken ge-

rangschikt naar de marge tussen opbrengst en variabele
kosten bij volledige bezetting, uitgedrukt per 1.000
stenen w.f. De productie wordt geconcentreerd in de
fabrieken met de grootste marges voor zover deze nodig

zijn om aan de geschatte vraag te voldoen. In het alge-
meen zal door een bepaalde fabriek niet worden geprodu-
ceerd, indien er van een fabriek met een hogere marge

tussen opbrengst en variabèle kosten nog productie-
capaciteit onbezet is.

De door Ir Van Berne voorgestelde.productieregeling is
gebaseerd op vrijwillige medewerking van de fabrikanten,

welke hij wenst te verkrijgen door de werkende fabrieken
via een céntrale kas een vergoeding te doen geven aan de
stilgelegde bedrijven. Uitde basis, waarop deze vergoeding
door hem wordt berekend, blijkt, dat zijn productie-
regelingssysteem beschouwd kan worden als een quoten-
systeem met verplichte overdracht van productierecht,

waarbij de koopsom wordt bepaald door de tharge tussen
de -additionele opbrengst en de additionele kosten van de
hoeveelheid, tot welke het productierecht strekt, terwijl de
verkoopsom wordt bepaald door de marge tussen de opbrengst en kosten, die de tot verkoop aangewézen
fabriek bij evenredige beperking méér zou hebben ont-
vangen iesp. uitgegeven dan bij stilliggen.

Het is duidelijk, dat de koopsommen, welke in de cen-
trale kas worden gestort groter zijn dan de verkoopsommen,
die daaruit moeten worden voldaan. Dé wijze, waarop het
daaruit voortvloeiende saldo moet worden verdeeld, kan
niet objectief worden bepaald. Het zal ondrwerp van
onderhandelingen moeten uitmaken, of dit overschot
uitsluitend de werkende fabrieken of ten dele ook de
stïlgelegde fabrieken ten goede moet komen. 1-let staat
echter vast, dat bij elke verdeling die men overeenkomt,
geen enkel bedrijf, een slechter en vele bedrijven een beter
resultaat bereiken dan bij evenredige beperking van de
productie.

Froductieregeling op basis
,
nan gelijkheid pan marginalé
kosten.

1-let uitgangspunt vaii Van Berne is. de marge, welke

per 1.000 stenen bij volledigebezetting tussen gemiddelde
variabele kosten en gemiddelde opbrengsten wordt ver-
kregen. Nadat Ir Van Berne zijn productieregelingsplan in
135 heeft ontworpen, hebben in de prijstheorie echter de
begrippen marginale kosten en margihale opbrengsten
ingang gevonden.
Uit een analyse met behulp van deze begrippen volgt,
dat het wenselijk kan zijn, dat bij productiebeperking:
een aantal fabrieken wordt stilgelegd;
sommige fabrieken boven de normale productie gaan
werken;

ândere fabrieken onder de normale productie gaan
werken.

Dit artikel lijkt ons niet de juiste plaats om het boven-
staande uit te werken. Zoals wij elders hopen aan te tonen,
geeft een verdeling volgens de marginale marge onder

‘)
Dit is zeer scherp geformuleerd door Prof. Mr J. G. ICoopmans:
,,Marginale kosten, marginale opbrengsten en optimale productie-
omvang” in Economische Opstellen, aangeboden aan Prof. Mr F.
de Vries, blz. 163.,, De eenige juiste calculatie’vijze is die, waarbij
deze onherroepelijke kosten hij de berekening volkomen buiten be-schouwing blijven: zöô volkomen alsof zij nooit gemaakt varen”.
Zie Ir W. A. van Berne v.i.: ,,Industriecle Saneering, in het bijzonder van de Steenindustrie”.

de in de steenindustrie geldene productie-oman-

digheden, hetzelfde resultaat als de verdeling, waartoe

Van Berne op basis van de gemiddelde opbrengsten en
gemiddelde variabele kosten komt. Gegeven deze gelijk-

heid van .het resultaat van beide methoden, moet de
voorkeur wordcn gegeven aan
,
het systeem van Van
Berne, dat in de praktijk eenvoudiger kan worden toege-

past dan de met theoretisch juistere begrippen werkende
marginale methode. Dat het systeem inderdaad zonder veel

moeite kan worden ingevoerd, blijkt ook uit de uitwerking

die het Accountantskantoor Klijnveld, Kraayenhof & Co.
te Amsterdam voor de straatsteenindustrie heeft gemaakt.

Onderschrift.

In het voorgaande is geabstraheerd van het feit, dat de

productie verdeeld is over verschillende rayons. De vracht-

kosten van baksteen zijn ten opzichte van de prijs af
fabriek vrij hoog. 1-let gevolg hiervan is, dat elke fabriek

voor de afzet in de omgeving een belangrijk vestigings-

plaatsvoordeel bezit. In sommige rayons zijn de steen-
fabrieken sterker op de afzet in de omgeving georiinteerd

dan in andere rayons. Indien men bij de verdeling van de

beperkte productie tot maatstaf zou nemen de productie-

kos!en af fabriek, dan zou dit vestigingsplaatsvoordeel worden verwaarloosd, hetgeen er zelfs toe zou kunnen
leiden, dat alle fabrieken in een rayon worden stilgelegd
en de gehele baksteenbehoefte van elders moet worden

gedekt. liet gevolg daarvan kan zijn, dat de prijzen op

het bouwwerk alsdan hoger noteren dan wanneer de met
relatief hoge fahriekskostprijzen werkende fabrieken, in

het rayon gevestigd, zouden leveren. Een juiste verdeling
van de productie is dan ook slechts te verkrijgen, indien
men bij de berekening van de marge opbrengst – varia-
bele kosten de kosten calculeert inclusief de gemiddelde
vracht van de afleveringen van elke fabriek.

Voorts hebben wij niet de vraag besproken, welke
maatregelen moeten worden genomen indien zowel de

straatsteen- als de metselsteenindusti’ie moet beperken. De productieverdeling wordt dan iets gecompliceerder.

Deze complicatie en enkele andere kwesties, die met de
productieregeling verband houden, zullen wij in een slot-
artikel behandelen.

‘s-Gravenhage.

P. L. VAN DER VELDEN, ee. drs.

DE INTERNATIONALE RIJSTSITUATIE.

Daar rijst het hoofdvoedingsmiddel is voor ongeveer
de helft van de wereldbevolking, is een’ opheffing van het
rijsttekort en een voldoer(de voorziening in de behoefte
aan rijst een wereidbelang van de eerste orde. Nog nooit is de naar zijn aard zo rustige rijsthouw zo
verstoord geworden door oorlogen, revoluties, politieke strubbelingen en hervormingen en de gevolgen daarvan,

als nu bij het begin va,n’de ‘tweede helft van de twintigste
eeuw. Flierdoor is het zeer moeilijk een geheel ,,up to date”
overzicht van de situatie te geven; bovendien kan ‘die
met de dag ingrijpend veranderen.

Als bijv. de Chinese communisten er in zouden slagen
Formosa te bezetten, dan zouden ze wellicht op den duur
het rijsttekort van China uit het overschot van For-
mosa kunnen dekken, maar als ze hot ,,bamboegordijn” op
ij zouden schuiven en Indo-China binnen rukken, zouden
de. gevolgen voor de rijstsituatie weer anders zijn.
1-let vorig jaar zijn twee van elkaar onafhankelijke
publicaties verschenen, waarin de rijstsituatie, ook
in de eerstkomende jaren, uitvoerig in beschouwing

is genomen, De eerste. publicatie, ,,Rice Bulletin”
1),

is samengesteld door de ,,Food and Agriculture Orga-
nization of the United Nations” (F.A.O.) en beziet

1)
Commodity Series
No. ‘II.
,,Rice Bulletin”, February 1949,
F.A.O., Washington U.S.A.

(5

294

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

het – vraagtuk, zoaW te verwachten is, uit een alge-

meen standpunt. De tweede
2)
werd geschreven door de

Amerikaanse landbouweconoom J. Norman Efferson,

die de kansen in beschouwing neemt, welke de Amen-
-kaanse rijst heeft om te concurreren met die van Azië,
maar ook vele bijzonderheden geeft over de rijstbOuw

en -1/andel in de belangrijkste overschot- en tekort-

gebieden.
Beide publicaties vullen elkaar aan, die van Norman

Efferson geeft meer beséhnijvingen; beide bevatten veel

cijfermateriaal. Zoals meestal, als men twee statistieken

ter beschikking heeft, kloppen ze niet geheel, hetgeen

veroorzaakt wordt, doordat de F.A.O.-publicatie enige maanden eerder verschenen is en de publicatie van het
Amerikaanse landbouwdepartement met Amerikaanse

maten en gewichten werkt, aanvullende schattingen geeft

en andere basisj aren gebruikt voor de vooroorlogse periode.

We zullen ons in het onderstaande overzicht, van de

interntionale rijstsituatie in hoofdzaak houden aan de

F.A.O.-gegevens, maar deze zoveel mogelijk aanvullen.

1 Vereld productie.

Volgens de F.A.O.-cijfers bereikte de wereldproductie
van rijst in 1948/’49 bijna het vooroorlogse niveau; de

beplante oppervlakte was echter ongeveer 2,4 mln ha

groter clan véér de oorlog. De lage ha-opbrengsten

waren volgens het F.A.O.-rapport het gevolg van on-
gunstige weersomstandigheden, gebrek aan productie-

middelen en kunstmest en het in gebruik nemen van

slechte gronden en achteruitgang van de grond. Norman

Efferson is echter van mening, dat men in sommige landen
in 1940 en’ 1947 met opzet sommige productiecijfers te
laag zou hebben opgegeven met het oog op de internationale
rijsttoewijzingen door I.E.F.C. (International Emergency

Food Coinmittee): ,,There appears no doubt that some

of the official production figures for some of the countries
understate the true production”.

Als landbôuwstatisticus hen ik niet zo gauw geneigd

aan opzettelijke vervalsing der statistieken te denken,
maar ik acht het niet onmogelijk, dat men het niet op

groter schaal voorkomen van hongersnood in de landen

met grote nijsttekorten in de jaren 1945/’48 moet verklaren
uit de grote hoeveèlheden gesmokkelde rijst, die Norrnai
Efferson zelf voor 1948 op niet minder dan 500.000 (short)
tons schat en/of uit liet opgebruiken van oude rijstvoor-
raden of het grotere gebruik van andere voedingsmid-
delen. .

Mees’ gedetailleerde gegevens betreffende de i’ijstproductie
der verschillende landen zijn vermeld in tabel 1. Men ziet er uit, dat de Aziatische uitvoergebieden in
1934/’38 gemiddeld 33,1 mln metrieke ton produceerden,
in 1947/’48 31 mln ton en in 1948/’49 31,7 mln ton. De
overige Aziatische landen, die grotere of kleinere hoeveel-
lieden moeten invoeren, produceefden weliswaar in
1948/’49 iets meer dan in 1947/’48, maar bleven bij de

vooroorlogse jaren nog achter(res. 103,4 mln, 101,7 mln
tegen 108,2 mln voor de oorlog). De grotere productie van
de Verenigde Staten, Egypte en enige andere landen•

woog hier niet geheel tegen op. Echter zou volgens een

latere schatting van het Amerikaanse landbouwdeparte-ment de totale ivereldproductie in 1948/’49 4 pCt groter
zijn dan in het voorafgaande jaar en 2 pCt meer dan
gern. 1935/’39
3).
Volgens deze Amerikaanse gegevens,
die echter voor 1948/’49 ook nog voorlopig zijn, was
de productie van Azië belangrijk groter dan in het vooraf-

gaande jaar en bereikte ongeveer het vooroorlogse niveau.
Goede rijtoogsten kwamen voor in China, India, Japan,

‘)
Foreign Agricultural Report, Office of Foreigu Agricultural
Relations. U.S. Departinent of Agriculture, Washington. ,, The
mar’eet outlook and prospective competion for United States nee
in As,a, the Near East, and Europe. A report of a survey of the
nee situahon in Asia, the Near East and Europe”. 13y J. Norman
Efferson. Agrieultural Econornist,
‘) ,,\Vorld rice production in 1948-49 exceeds prewar level”.
Forelgn crops and Markets 59, 6, blz. 131/135 (8 Augustus 1949).
de Philippijnen, Korea, Siam, Birma en Indo-China,

maar in Malakka was de productie kleiner. In Siam werd
één van de grootste oogsten gerapporteerd, ‘maar ool, in

de ‘Verenigde Staten, in Europa, Ecuador, Colombia,

Paraguay, Suriname en Venezuela kwamen recordoogsten

van het veld.
TABEL 1.


Wei’eldproductie pan ongepelde rijst.
(millioenen metrieke tonnen).
gein.
Land

59341’38

1947/48

1948/’49
(voorlopig)
Bii’ina
………………….
7,0

– 5,4′

5,8
4
)
ludo-China

…………….
6,5

4,8

5,1
5
)
Siam

………………….
i,4

5,2

.

5,4
Korea (Zuid)

…………..
2,5′)

2,6

2,6
Taiwan (Formosa)
……….

1,6

1,2

1,2
Pakistan
….
………………

11,1′)

11,8

11,6

Aziatiuclie ûitvoerlanden

. . .

(33,1)

(31,0)

(31,7)
Borneo (Noord)

…………

0,2

0,1

0,1
4
)
Ceylon

………………..
0,3

0,3

0,3
China (22 provincies)

50,0′) .

46,5

46,5
Mandsjoeriie
…………….
.

0,4′)

0,5

0,5′)
India: gerapporteerd
………
29,2′)

28,6

29,0
4
)

niet gerapporteerd . . .

1,8

1,7

1,7
Indonesië:
Java

………………..
6,1

5,1

5,5

Bali en Lonibok
……….
0,4

014

3,7

Overige eilanden
……….
3,3

3,0
lapan

…………………
11,5

11,2

11,8
Maleise Federatie
…………

0,5

0,6

.

0,6
4
)
Philippijnen

…………….
2,2

2,3

2,4

Totaal Azië’)

…………..
(141,2)

(132,7)

(135,1)
Verenigde Staten

1,0

1,6

1,7
Egypte

………………..
0,9

.

1,3

1,2
Andere landen
…………..

4,3

6,5

6,5

Totaal generaal

………….
147,4

142,1

144,5
(exclusief ‘U.S.S.R.)

J3ronnen:,,Ri’Ce
Bulletin”, bie. 60/61. F.A.O. Food and Agrieultural
Statistics, Vol. II. No. 3, March 1949, Econonsic Survey of Asia
and the Far East 1948, 1)1e. 50.
1)e meeste cijfers over 1 948/’49 zijn voorlopig. ‘
‘) gein. 1931/37.
‘) gein. 1930/37-1938/39. ‘) geni. 1930, 1934 en 1936.
‘) Schattingen door F’.A.O.
0
1) basis van onvolledige gegevens.
‘) Onofficiële schattingen.
6)
Inclusief enige andere landen.

Ik zal niet verder ingaan op het niet geheel overeen-

komen der diverse gegevens. In de meeste Aziatische
landen is de landbouwstatistiek voo!’ verbetering vatbaar,

terwijl zowel de F.A.O. als liet Amerikaanse landbouw-

departement. de gegevens _door deskundige schattingen

laten aa’nvullen, wat bij de laatste instantie door een

speciale cômmissie ,,Office of Foreign Agnicultune: Rela-
tions Committee on Foreign Crops and Live Stock Sta-
tistics” geschiedt. hoe liet ook zij, uit het cijfei’materiaal
krijgt men wel de indruk, dat de wereldrijstproductie

in liet jaar 1948/’49 ongeveer gelijk of zelfs iets groter

was dan in 1947/’48 en ongeveer weer liet vooroorlogse

niveau had bereikt.

De inte,’nationale rijsthandel.

De
rijstu.ityoeren
der belangrijkste exportlanden vindt

men vermeld in tabel II, waarbij bedacht moet woi’den, –
dat deze uiteraard alleen de officiële uitvoeren aangeven. Norman Efferson schatte, zoals reeds ivend gezegd, de
gesmokkelde rijst op liefst ‘500.000 short tons. 1-hoewel

hetiuiteraand ondoenlijk is, de waarde van deze schatting
te beoordelen, blijkt er wel uit, dat een deskundige, die
plaatselijk informaties heeft ingewonnen, deze smokkel-
handel van grote omvang beschouwt. l-lët smokkelen is
daarom zo aanlokkelijk, omdat in de exportlanden door
de Gouvernementen op de uitgevoerde rijst grote winsten
worden gemaakt. Zo krijgen in Siam de rijstproducenten

maai’ ongeveer de helft van de exportw’aarde van de rijst
in handen. Maar zelfs als men bedenkt, dat de officiële
cijfers te laag zijn, blijft de uitvder nog ver beneden de
vooroorlogse hoeveelheden. Voor het E.C.A.F.E.-gebied
(Zuidoost-Azië) ivas het totaal in 1948 2,8 mln ton tegen
1,56 mln ton in 1947 en 6,6 mln ton gein. 1934/’38. Ook

hier slaat Siam het beste figuur, terwijl de uitvoer van
het Westelijk halfrond en van Egypte welisw’aar relatiei
sterk is toegenomen, maar hiertegén iiiet opweegt. Op de
uitvoeren in 1949 kom ik hij de bespreking van de inter-
nationale nijsttoeivij zingen terug. .

12 April 1950

ECONOMISCH-STAT ISTISCHE BERICHTEN

295


TABEL 11.

Rijs luit voer der belangrijkste rijstexporttanden.

(duizenden melrieke tonnen)
‘)
Land

geuL

1934/’38

1947

1948

Birma
………………….
.

3.070

805

1.226
indo-China

…………….
1.290

42

1 59′)
Pakistan

………………
260)

331

145
Sia,n
….
………………….

1.338 –

384

806
3
)
Taiwan (Formosa)
……….
612

-‘)

-‘)
Totaal E.C.A.F.E.-gebied . .
.

(6.620)

(1.562)

(2.336)
Korea

…………………
.
1.158

0

0
Westelijk halfrond

162

791

711
waarvan: Ver. Staten

(68)

(446)

(384)
Brazilili

(50)

(182)

(197)
Egypte

………………..
97

197

324
Overige landen

………….
513

20

39

Wereldtotaal

…………..
8.560

2.570

3.410

Bron.,,
Rice Bulletin”, bla. 66. De cijfers voor 1947 en 1948 waren
nog voorlopig; zij berusten op ir’lichtingen verstrekt aan hel.
I.E.F.C. Rijsteomité.
1)
Alles omgerekend tot gepelde rijst
‘)
Volgens ,,Bulletin Economiquc de l’Inclochine” 52, 3, 15 Mars
1949 was de uitvoer echter: riz cargo.5.496 ton, riz blanc 443.777
ton, brisures 47.322 top, hetgeen omgerekend ongeveer 195.000
• ton is.
‘)
Volgens ,,Forcign Coininerce Weekly” 34, 11, blz. 32 bedroeg
(te rijstuitvoer in 1947 echter 395.082 metrieke ton en in 1948
812.226 metrieke ton.
‘)
Geschat.


‘)
Verschepingen van Taiwan naar het Chinese vasteland worden
als binnenlandse handel beschouwd.

De
rijstinooei’en,
vermeld in tabel III, vertonen behalve
het algemene beeld van een stijging in 1948 ten opzichte

van 1947 en een veel lager niveau dan véôr de oorlog ook nog grote vrschuivingen. Zo was het aandeel van
Japan voor de oorlog 21 pCt en in 1948 maar 1 pCt door
het wegvallen van Korea en Formosa als leveranciers.
De rijstinvoeren van . Malakka, Ceylon en Indonesië

hebben zich grotendeels hersteld.

TABEL III.

Rijstinooei’eh der belangrijkste ineoerlanden.

(duizenden metrieke tonnen).
gem.
Land

19341’38

1947

1948
India
‘)
)

………………1.961

790

944
China
………………….
797

263

384
Hongkong
………………
175

86

113
Malaya

…………………
548

271

466
Ceylon

…………………
530

276

401
Indonesië

………………
282

117

169
Philippijnen

…………….
35

33

44
Brits-Borneo ‘ …………….
1

31

32
Japan

………………..
1.757

0

35
Andere landen
…………..
2.287

692

74i5
Wereldtotaal

…………..
-8.373

2.559

3.333

Bron:
,,Rice Bulletin”; blz. 21.
‘)
Inclusief geschatte uItvoer van Pakistan naar India. –
‘)
Inclusief de handel tussen Birnia en de overige provincies van
Brits-Indië t/m 1 April 1947, daarna invoeren van Birma-IrLdia.

De rijstconsumptt.e.

Dat de rijstconsumpti6 in de meeste landen nog op een

lager niveau bleef, behoeft na het vorenstaande geen be-

toog. Het F.A.O. Rice Bulletin verstrekt ook hierover
uitvoerige inlichtingen. Voor Java en Madoera was het
vooroorlogse gemiddelde 86 kg per hoofd per jaar en het
voorlopig cijfer voor 1947/’48 67,6 kg. Vooral voor de
niet-landbou.wende en de stedelijke bevolking, die aan-
gewezen is op de door’ de landbouwers

aan de markt
gebrachte rijst al dan niet via distributie en/of de vrije
of zwarte markt, wordt dit in onrustige tijden nog erger,
omdat de landbouwers dan overal ter wereld relatief meet’
van hun product zelf aanhouden. Gering vertrouwen in
valuta’s is hierbij ook nog een belangrijke factor. De toe-
neming van de stedelijke bevolking tijdens en na de

oorlog verhoogde nog de rijstbehoef te der steden. Een en
ander leidde tot schrale rijstrantsoenen in verschillende

landen. .

De rijsttoewijzingen in 1949.

Volgens het ,,Rice Bulletin” (Table A 14, Na. 74)
schatte men, dat in de i’ijstexportlanden
in het eerste half-

jaar 1949.
1.880.050 metrieke ton rijst beschikbaar zou

komen voor toewijzingen aan de landen met rijsttekorten.
Hiervan zou Birma 776.400 ton, Indo-China 100.000 ton,

‘Siam 464.000 ton, Egypte 250.000 ton en de Verenigde
Staten 188.000 ton beschikbaar $tellen en de rest door
Australië, Brazilië, Brits-Guyana, Italië, Mexico en
Nicaragua moeten worden geleverd. De totale rijstuitvoe-

ren der drie belangrijkste rijstuitvoerlanden in Azië. be-

droegen in die periode:
Birnia
768.000 ton, zodat Birma

ondanks cle onrust aan het schema heeft beantwoord.

In 1949 was de uitvoet’ 1.179.146 long ton.’

De betekenis van
Indo-China
als iijstleverancier voor

de wereldmarkt is zeer gering geworden, vergeleken met
voor de oorlog. Hoewel de uitvoer in 1948 reeds viermaal zo groot was als in 1947, was hij nog maar 12 pCt van het

vooroorlogse gemiddelde. In het eerste halfjaar 1949

bedroeg de uitvoer van cargorijst (in Indonesië ,,petjah

koelit” genoemd, zilvervliesrijst) maar 15.800 ton, die van
viitte rijst 50.839 ton, van gebroken rijst 16.071 tôn en

van autres deriés” 36.792 ton, waaruit blijkt, dat Indo-
China beneden de verwachting is gebleven (Januari t/m
Augustus 1949 zijn de cijfers: cai’gorijst 21.002 ton, ria
blanc 54.133 ton, ,,brisures” 16.071 ton).

Voor
Siam
is de -toestand weei’ gunstiger. Van Januari
t/m Juni 1949 bedroeg de uitvoer 731.583 ton; Januari t/m
November 1949 1.043.256 ton, Leien 812.226 ton’ in het
gehele jaar 1948 en395.084 ton in 1947. Siam heeft dus
veel méér rijst kunnen uitvoeren dan oorspronkelijk vereit

werd voor de rijsttoew’ijzingen. Op 21 Mei 1949 werden
echter de E.C.A.-aankopen voor China stopgezet, \vaal’dool’
de rijstuitvoer daalde. Ook waren er moeilijkheden met
de betaling, nI. of die in ponddn of in dollars zou geschie-
den. –

De

International Emei’gency Food’ Cominittee
(I.E.F.C.)” is op’1 Juli-1949 opgeheeen, maar-men heeft
de rijstallocaties tot 1 Januai’i 1950 vooi’tgezet. De FAQ.-
conferentie, welke in November jl. werd gehouden, heeft
het ontbinden van de I.E.F.C. goedgekeurd.
De moeilijkheid was, dat het Comité voor de fljst-
toewijzingen voor Oost-Azië, dat in Singapore zetelde,
niet meel’ goed kon functionneren, omdat de honderden millioenen Chinezen ach ter het , ,bamboegoi’dijn” ver-

dwenefi, maar ook, omdat cle voornaamste belemmering
voor de rijstvoorzienïng niet meer zozeer van tekorten
en overschotten afhing, maar van de valutamoeilijkheden.
Bovendien oriënteerde men zich in India meer en meer
op de tarwe-invoer. De larwe kostte daar maar de helft
van de rijst, ters’ijl er onderhandelingen over de levering
van 1 mln ton Amerikaanse tarwe aan de gang waren.
Japan volgt een dergelijke politiek
4).
Behalve, dat de
rijst van het Westelijk halfrond te duui’ was en bovendien in dollars moest worden betaald, is het ook voorgekomen,
dat de kwaliteit van de Amerikaanse rijst zeer slecht
en ongelijkmatig was. –

Met een prijzenswaardige openhartigheid ‘ermeldt de
publicatie van het Amerikaanse landbouwdepar tement
dit feit (Norman Efferson, hlz: 31/32). De kwaliteit van
de rijst in 1948 aan Canton, Sjanghai en Nanking geleverd,

was zo slecht en iiteenlopend, dat sommige partijen
onverkoophaar waren. ,,Because of these difficulties the
term ,,American nee” in these major cities was bein
closely identified with a poor quality greatly variable
product”.

Oç.’erige internationale bemoeienis snel de rijstproblenzen.

In 1947 werd op instigatie van de F.A.O. een Rijst-
studiegroep ingesteld, die haar werk begon in Trivandrum
(Ti’avancore, India). Flieruit kwam voort een internationale
rijstbijeenkornst te Baguio (Philippijnen) in Maart 1948, welke gehouden w’eid onder de auspiciën van de F.A.O.
en van de I.C.C.I.C.A. (,,Interim Co-or4inating Committeé

‘)
,,Cahiers coloniaux”. Serie Nouvelle, No. 10 (Déceiabre 1949,
blz. 419, overgenomen uit ,,Bulletin Economique de l’Indochine”,
15 November 1949). – –

296

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

for Internationaj Commodity Arrangements”). Een blij-

vende zeer belangrijke internationale rijstorganisatie

kwam hier tot stand, ni. de ,,International Rice Commis-

sion”, waartoe op de vierde conferentie van de F.A.O. in
November 1948 werd besloten. In Baguio werden verder

aanbevelingen gedaan tot het instellen van een Far
Eastern Rice Investigating Committee”, waartoe de be-

trokken Gouvernementen experts zouden aanwijzen,

verder van een studiegroep van rijstselectionisten, een

,,Far Eastern Veterinary Committee” (met het oog op de

veepest) en nationale rijstconserveringscomité’s.
De eerste zitting van de Internationale Rijstcommissie

had in ]\Iaart 1949 plaats te Bangkok en de

tweede te Rangoon van 6 tot 15 Februari 1950.

Enige algemene gezichtspunten van het rijstprobleem.

Hoe hunnen iijstoverschotten worden verkregen?

Rijstoverschotten worden verkregen als de plaatselijke

productie de consumptie om de een of andere reden over-
tr0t. Dit zal in de eerste plaats mogelijk zijn in die streken,

waar de rijstverbouwers bij een extensieve cultuur relatief

grote oppervlakten kunnen bewerken en de met rijst

beplante oppervlakte een groot aandeel van .de grond in
beslag neemt. Dit is vooral in de overstromingsgebieden
van Voor-Indië het gèval.

Reeds in 1922 wees Van Gelderen
5
) er op, dat de relatief
dun bevolkte streken de eigenlijke leveranciers van rijst-

overschotten zijn, maar hij voorzag ook al, dat deze ge-
bieden in Birma, Indo-China en Siam op den duur de
dichtst bevolkte landbouwgebieden der aarde zouden

worden, wat tot gevolg zal hebben, dat ze de rijst zelf
nodig hebben of zelfs nog zullen moeten invoeren.

_Zonder op dit vraagstuk diep in te gaan, mogen enige

cijfers de veranderingen in de laatste decennia illustreren.
Ter wille van het overzicht zijn Birma, Indo-China en

Siam tezamen genomen, hetgeen dus maar een zeer ruwe benadering beoogt.

Rijstuiwoergebied Zuidoost-Azië.

(Birma, Stam en ludo-China).

Voor ver-
lk’n

Rijst-

Rijst-

bruik be-
Jaar ,

, Jaar productie raar uitvoer

schikbaar
oenen,

(mle ton)

(mln ton) (productie-

uitvoer)
1926

45,2

19251’26

11,0

1926

5,1

5,9
1947

– 61,3

1948/’49 10,6

1949

ca
2,5

ca
8,1
Idem In kg per hoofd der bevolking.
1925/’26 244,4
,

113

131

1948/’49 173

ca

41 .
ca
132

Bronnen:
Bevolking
1926: V.
D. Wickizer and
M. K.
Bennet:
,,The Rice Economy
of
Monsoon Asia”, blz.
195;
rijstproductie
19251’26
idem, blz.
316;
uitvoer
1926
idem,
blz. 321.
Bevolking midden
1947:
,,Economic Survey
of
Asia and the
Far East”, blz
13.
Rijstproductie en -uitvoer
1948/’49
en
1948:
,,Rice Bulletin”,
blz.
63.

Hoewel door de moeilijkheden van de rijstafvoer naar

de havens in Birma de uitvoer werd gedrukt, geven de
cijfers toch wel de tendentie aan: in de rijstuitvoergebieden
is de rijstconsumptie per hoofd vrijwel gelijk gebleven,
maar de productie per hoofd is gedaald, evenals de uitvoer.
In procenten van de productie daalde de uitvoer van
43 pCt in 1926 tot ongeveer 24 pCt in 1949.

De rijstcultuur in de overschotgebieden vindt op exten-
sieve wijze plaats; voor het godtste deel in gebieden,

die voor hun bevloeiing afhankelijk zijn van de over-
strommg der grote rivieren.

Een andere wijze om rijstoverschotten te kunnen uit-
voeren, is, lat de rijstverbouwers zelf geen of weinig rijst
eten, maar minderwaardige voedingsmiddelen.

Dit systeem werd door Japan in Korea toegepast,
waar in 1926
1/3
van de rijstpi’oductie werd uitgevoerd,
hoewel de productie per hoofd slechts 100 kg bedroeg.
De bevolking at, zelf gierst en aardappelen. Een derde

‘)

J. van Gelderen: ,Bevolkingsdichtheld en landbouw op lava”,
Koloniale Studiën,
6, II,
blz.
225/247.

mogelijkheid is een arbeidsextensieve, maar kapitaal:

intensieve machinale rijsthouw, zoals in de Verenigde

Staten, waar in Califoi’nië het uitzaaien van de rijst zelfs
met vliegmachines gebeurt.

liet vi’aagstuk van de machinale rijstbouw heeft veel
zijden: een technische (in het geheel niet eenvoudig!),

landbouwkundige en een sociale en economische. Tit nu

toe zijn in Indonesië-geen geslaagde proeven met machi-
nale rijstbouw genomen. Terecht is Van der Veer
6)
van
mening, dat de mechanische rijstcultuur in Californië,
Italië en Australië begonnen is vanwege de hoge arbeids-

lonen, terwijl deze zich alleen kan handhaven door de

hoge invoerrechten, zonder welke de cultuu niet lonend

is. Nu is echter de conclusie van het rapport van Norman

Efferson, dat deze concurrentie door de verlaagde pro-

ductiekosten in Amerika zelfs op de Oostaziatische mark-

ten thans wel mogelijk is geworden. De Amerikaanse
rijstbouw
moet
exporteren en hij ziet vooral kansen voor

itvoér naar Japan en de Philippijnen (harde valuta!),

maar ook naar Duitsland, Zwitseland, België, Grieken-

land. Hij is van oordeel, dat de uitvoer uit Oost-Azië

kleiner zal blijven en dat de Aziaten de productiekosten

niet kunnen verlagen door mechanisatie. ,,Gasoline

powered equipment is an intei’esting toy for the local
politician in most of the areas of Asia; but it is too expen-

sive to be practical under the existing conditions on most

of the fai’ms”. Terecht werd door een minister in India

bij de opening van een congres van landbouweconomen

opgemerkt, dat tractoren geen mest leveren in tegen-
stelling met trekvee, maar dollars verslindende brandstof

vereisen. Toch heeft de Internationale Rijstcommissie
het onderwerp van de mechaniatie van de rijstcultuur•

en verbetering van de landbouwwerktuigen en gereed-
schappen in studie genomen. De Gouvernementen van de

Philippijnen en Siam zouden een speciale studie van de
economie van de rijstcultuur maken.

Bij een zo diep in het volksleven gewortelde cultuur
als de rijstcultuur, zal men niet alleen de technische

en de economische, maar ook de sociale zijde bij deze

problemen vooral niet uit het oog moeten verliezen. De rijstcultuur is ook een sociaal verzorgingsinstituut, voor

de niet-grondbezitters in de dorpen en zelfs het vervangen
van rijstmesjes door arbeidbesparende sikkels kan al op

bezwaren’van sociale en religieuse aard stuiten
7).

Toch is vooral van_een verbetering der eenvoudige
landbouwwerktuigen, zoals ploegen, nog veel te verwach-
ten. Dit is,00k de mening van een deskundige in India
8).

De grote sociale invloed, die van de mechanisatie van de katoencultuur in het Zuiden van de Verenigde Staten
zal uitgaan, heeft Prof. Dr A. N. J. Den Flollander in het
Januarinummer van het tijdschrift van het Koninklijk –
Aardrijkskundig Genootschap uiteeiigezet
9);
terwijl Dr E.
H. Jacoby het vraagstuk van de mechanisatie van de
landbouw en de gevolgen daarvan in zijn boek over de
agrarische onrust in Azië aanroert 10).

Behalve door verhoging van de ha-opbrengsten kan
men als vierde methode, om van een bepaalde oppervlakte
een grotere rijstproductie te ,vej’krijgen en daardoor de
kans op overschotten voor minder bedeelde streken te
verhogen, meer oogsten na elkaar verbouwen, zoals
bijv. de zgn. ,,padi gadoe” op Java, of Oostmoessonpadi.
Hiervoor is veelal verbetering van de irrigatie nodig, zoals
bijv. bij het grote irrigatieplan in het stroomgebied van

‘)
K.
van der Veer: ,,Rijst” in ,,De Landbouw in de Indische
Archipel”
II,
blz.
94/95.


‘) A. M.
P. A.
Scheltema: ,,Deelbouw in Nederlandsch-Indi0″,
blz.
216.


8)
D.
T.
Brown: ,,Developments
of
economics
of
mechanization
of agriculture in India”. Indian Farming.
10, 6,
blz.
240/247
(June
1949).
8)
Prof. Dr A. N. J. Den Hollander: ,,Techniek en sociale dyna-
miek in een agrarisch gebied. Verandering in de katoenstreek der
Verenigde Staten”. Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig
Genootschap, Tweede reeks.
67, 1,
blz.
46/73
(Januari
1950).
‘°) Dr E. H. lacoby: ,,Agrarian unrest in South East Asia”.
New York Colombia Press,
1949,
blz.
18/19.

12 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
297

de Tjimafloek. In dit,tot het uiterste gebruiken van de

grond zijn vooral de Chinezen van Zuid-China-meesters

met daarvoor speciaal geschikte cultuurmethoden.

Binnen het râam van dit artikel kan ik hierop niet
verder ingaan, evenmin als op de agrarische hervor-

mingn,.hoe belangrijk deze ook zijn. FIet is overigens

duidelijk, dat het systeem van grote collectieve bedrijven,
zoals in Rusland voor de rijstbouw niet geschikt is. Nôch

de Amerikaanse tractoren, nôch communistische collectieve
bedrijven zullen de oplossing van het rijstprobleem kun-S

nenbrengen; Azië zal zijn eigen weg moeten kiezen. Er

is echter nog veel verbetering en daardoor productie-
verhoging niogelij k door rijstselectie, bemesting irrigatie’
en verder door het voorkomen van de zo grote verliezen
hij transport, fabricage en opslag ën door een verbeterde

verwerking. De Internationale Rijstcommissie is darbij

op de goede weg.
Dat hiervoor orde en rust nodig zijn, behoeft geen

b
,
etoog.

Haarlem.

A. 96. P. A. SCHELTEMA.


DE DEENSE
LANDBOUW IN 1949,

Denemarken. mocht zich in 1949 in een buitengewoon
grote oogst verheugen. Volgens de voorlopige berekeningen

was deze nog drié procent groter dan die van 1946, welk
jaar tot heden het.record hield De granen gaven opbreng-
sten, die gemiddeld ver bbven normaal lagen. Ook werd
ér bijzonder veel hooi gewonnen; volgens de statistiek
meer dan twee keer zoveel als in 1948. Alleen de aard-
appelen vielen tegen en gaven opbrengsten, die aan- –
zienlijk beneden de normale bleven. Maar alles bij elkaar
genomen, was 1949 toch,

wat de.00gst betreft, een best
jaar voor de Deense landbouw.

Als men dôor het Deense land reist, zal de reiziger tot
de conclusie komen, dat er veel meer bouw- dan weiland
is. Dit is inderdaad het geval, zoals ook de statistiek uit-
wijst.
– En toch is Denemarken overwegend een veeteeltland.
De veehouderij is er voor de boeren hoofdzaak, vooral
voor de middelgrote en de kleine bedrijven. De producten
van het bouwland worden er voornamelijk als veevoer ge-
bruikt. Ook de koeien grazen op het bouwland,- namelijk
op die perdelen, di’e enkele jaren als kunstweide dienst
doen.

Uitbreiding pan de veestapel.

liet spreekt vanzelf, dat een goede oogst ook vtoi’ de
veehoudeij van grote betekenis is. Meer voer van eigen bodem betekent immer, dat de voedselvoorziening nu-
mer wordt. Dit opent de mogelijkheid de veestapel uit
te breiden en-te brengen.op het peil van vöôr 1940.
-Dat is nog wel niet het geval, maar in het afgelopen
jaar zijn toch belangrijke vorderingen.gemaakt. De ‘vol-
gende cijfers mogen dit nader verduidelijken.

De Deense – veestapel.

(in 1.000 stuks)

t
15/7/’39
-17/7/’48
16/7/’49
Paarden (totaal)
594
574
533
W.V.

merries

…………
230
252
244
Rundvee

(totaal)

……….
3.326
2.831
2.949

W.V.

melkkoeien

……….
1.642
1.475
1.535
Varkens

(totaal)

………….
3.183
.
4.448 2.679
W.V.

zeugen
……………
390
199
348
Hoenders

(totaal)

………..
33.297 23.445
28.000′)
W.V.

kippen

…………..
13.935 8.923 13.000
1
)

‘) Berekende aantallen.

Bovenstaande’ cijfërs
tzij’n
ontleend aan ‘het oerzicht
over 1949 van het Deense Statistische Departement.
Van- dit overzicht, dat heel uitvoerig is,is in de hierbij
gaande beschouwingen dankbaar gebruik gemaakt.

Het spreekt vanzelf, dat de uitbreiding van de veestapel,

blijkens de telling van
Juli
1949, niet het gevolg is van.

de goede oogst. Deze immers zal zijn gunstige invloed

pas uitoefenen in liet lopende bedrijfsjaar 1949-1950.
De toeneming van het aantal koeien, varkens en kippen

moet dan ook in belangrijke mate in verband worden ge-

bracht mt een andere factor. En wel met de stijging

van de import van veekoeken en voedergranen, welke mogelijk werd door de Marshall-hulp.

iW
eer import van veevoeder.

In het oogstjaar 1948/9 (dit loopt van 1 Sept. tot 31
Aug.) bedroeg het verbruik van veekoeken ongeveer
393.000 ton tegen circa 225.000 ton in 1947/48. Hoewel dit
– een grote vooruitgang is, bedraagt de consumptie toch

nog niet de helft, van die in de laatsfe jaren véôr de oor-

log (gemiddeld 840.000 ton veekoeken per jaar).

-De invoer van oedergraan beliep in 1948/49 netto
254.000 ton tegen een import van 55.000 ton in 1947/48.
Dit is een belangrijke stijging, maar men dient te bedenken,

dat in de laatste vooroorlogse jaren gemiddeld 700.000

‘ton voedergraan werden geïmporteerd. ‘

De Deense Regering stref t er naar de import van

veevoeder te vergroten, (bij onze Overheid valt het
tegenovergestelde streven op te’ merken). Zo is
het plan om in het bedrijfsjaar 1949/50 500.000 ton
voedergraan en 440.000 – ton veekoeken in te voeren.

Evenwel wordt betwijfeld, of dit ‘zal gelukken,- nu door de
devaluitie van

de Deense Kroon de inkoop ongveer
veertig procent duurder is geworden.
Dat kan wel eens een lelijke streep door de veevoeder-
rekening blijkeh te zijn!

*
Sterke productiesty ging.

/

De toeneming ‘van de veestapel en de gunstige vee-
voedervoorziening in 1949 komen duidèlijk tot uiting in
de stijging van de productie. -Boter, bacon en eieren, dat
zijn de belangrijkste Deense exportartikelen. Hiervan
nam de productie in het afgelopen jaar belangrijk toe.
Het volgende staatje geeft daarvan een nadere illustratie.

Voort brenging (
,
an veeteelt producten.

(in millioenen kg)
1935-1939
1948
1949
1
)
(gem.) Melk

………………….
4.270 4.058 4.880
Boter

…………………..
182
120 155
Kaas

…………………..
33 57
62
\Tarkensvlees
en spek

329
172 260
Eieren
……………….
120
87
116

‘) Voorlopige cijfers.

De sterke
l
vooruitgang, die 1949 te zien gaf, komt in
deze cijfers duidelijk uit. Niettemin bleef de productie
nog ten achter bij het peil van de jaren 1935-1939.
Uit de indexcijfers per maand, die regelmatig worden
gepubliceerd, blijkt evenwel, dat in de zomermaanden
van 1949 de productie van melk en boter’ groter was dan
in dézelfde maanden van 1935. In de tijdvakkeo Januari
t/m April en October t/m December was deze
,
echter
soms aanzienlijk – kleiner. Wellicht is dit een gevolg
van een minder gunstige voederpositie in de stalperiode.
Ook de eierproductie is nagenoeg weer op.vooroorlogs
peil. De varkens blijven nog wat achter, maar dat zal
niet lang meer het geval zijn. – Het aantal varkens i’s in
1949 snel toegenomen, en in de laatste weken van het –
afgelopen jaar was de uitvoer van bacon,even goot als
vôôr de oorlog het geval was.

De export.

Dat Denemarken er met kracht naar -streeft om zijn
vooraanstaande positie als exporteur van boter, bacon
en eieren opnieuw in te nemen, is in 1949 wel gebleken.
Het heeft de uitvoer van deze productie aanzienlijk weten
uit te breiden. Bovendien moet thans ook met de Deense

298

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1950

kaas rkening worden gehouden; vSér de laatste ‘oorlog

,werd die in Denemarken weinig gemaakt.
Hoewel het niveau van vôôr 1940 nog niet is bereikt,

verschilt het toch niet zo veel meer, zoals blijkt uit onder-

staande cijfers. –

Uiwoer yan – oeeleeltproduclen.

(in millioenen kg)
1935-1939

1948

1949
(gern.)

Boter

………………….

149,1

106,1

139,2
Kaas

………………….
8,8

12,6

30,3
Eieren

…………………
87,3

40,4

78,8
Bacon
………………….

185,1

41,3

105,1

Wanneer men de productie en de export van boter in

1949 met elkaar vergelijkt, •dan bemerkt men, dat er
slec’hts 10 pCt van de productie in het binnenland is

gebleven. Dit betekent een binnenlandse consumptie van

ongeveer 15 roillioen leg boter, per jaar tegen ruim 30
millioen in de jaren 1935 tot 1939. De boter is in Dene-

marken nog altijd op de bôn!
T-let bovenstaande illustreert, hoezeer alles op de export

wordt gezet om zodoende aan de nodige deviezen te ko-
men. Het binnenland komt daarbij op de tweede plaats.

De afspraken met Engeland.

Wat de afzet betreft, behoeven de Denen zich de eer-
ste jaren nog’geen zorgen te maken. Van oudsher was
Engeland de voornaamste afnemer van de Deense boter,

hacon en eieren en thans is dat opnieuw het ge’val. De

handel is echter sterk van ‘karakter veranderd. Vroeger
kwarn de prijs op de Engelse markt tot stand als resul-
taat van vraag en aanbod. Thans dvenwel zijn het de
regeringon, die na doorgaans langdurige onderhandelingen

een bepaalde prijs vaststellen.

Het is echter altijd moeilijk onderhandelen met Enge-

land. Uiteraard niet alleen omdat dit land, zoals ieder
ander land de prijs graag laag houdt, maar Engeland moet ook met de Dominions Australië en Nieuw-Zeeland reke-

ning houden. Betaalt Engeland aan de Denen aanzienlijk
eer, dan worden de Australiërs en Nieuw-Zeelanders

ontevredèn. De lage productiekosten van deze Dominions

vormen voor andere landen altijd een grote hinderpaal

hij de export naar Engeland. Denemarken heeft dit in 1949 opnieuw moeten ondervin.den. De prijs, die het voor de boter van. Engeland ontvangt, werd toen van
6,12 kr. per leg f.o.b. . tot 5,17 kr. verlaagd. In Neder-
lands geld betekent dit een verlaging van f 3,36 tot f 2,84

per kg, wanneer de kroon op 55 cent wordt gesteld. Een

teruggang dus van 15 pCt.
Er is vorige zomer voor de export van Deense boter
naar Engeland een afspraak gemaakt voor zes jaar. Deze

geldt van 1 October 1949 tot 30 September 1955. Hierbij
is overeengekomen, dat de prijs elk jaar kan worden her-

zien, maar dat deze telkens met niet meer dan 7,5 pCt

kan worden verhoogd of verlaagd.
De na langdurige onderhandelingen bereikte prijs was
voor de Denen een grote teleurstelling. Denemarken heeft
dus de zekerheid dat het altijd met deze producten hij
Engeland terecht kan. Het moest daarbij echter voor de boter met een veel lagere prijs genoegen ne’men; op de
secundaire markten nl. zijn de boterprijzen doorgaans een stuk beter. Dat scheelde in 1949 wel anderhalf tot
twee en soms wel drie kronen per kilo boter.
Merkwaardig genoeg was dit bij bacon en eieren niet

het geval. Over het algenieen liepen de prijzen, die bij
uitvoer naar Engeland en naar andere landen werden ge-
maakt, hiervoor lang niet zo ver uit elkaar als hij boter.
Wie echter denkt, dat de Denen zich nagenoeg uit-
sluitend op Engeland richten, vergist zich sterk. ‘Want Denemarken is juist bijzonder actief om’ voor dat deel
van zijn export van veeteeltproducten, waar het nog vrij,
over kan beschikken, zich in andere landen een goede afzet
te verzékeren. Wat daf betreft, gaf 1949 reden tot tevre-

denheid. Als gevolg van ,de droge zomr kwam er, o.a.

uit Frankrijk, een sterke vraag naar boter. Voorts werd

de uitvoer naar Duitsland, die lange tijd had stilgestaan,

hervat en waarschijnlijk zal deze in dit jaar belangrijk
stijgen. –

Toekomnstproblernen.

Denemarken lehoeft zich dus direct nog geen zorg te

maken, dat het zijn producten niet kwijt kan. Toch staat

het, wat de toekomst betreft, voor ernstige problemen.

De voorzitter van de Deense Landbouwraad, het par-
lementslid Hauch, besprak deze enige tijd geleden in een

rede. Daarbij wees hij er op, dat de Deense positie is ver-zwakt, vergéleken hij die van de overzeese concurrenten.

Het peil van de bedrijfsonkosten is nu nI. 170 pCt hoger
dan dat van de laatste vijf jaren v66r de oorlog. Daaren-

tegen zijn de kosten, zowel in Australië en Nieij-Zeeland
als in Canada, slechts met 100 pCt gestegen.

Voorts rijst de vraag, welke toestand er ontstaat als

de Marshall-hulp ophoudt. Voor de meer nabije toekomst

zal er, volgens de heer Hauch, veel van afhangen, of een

herziening van de afspraken met Engeland tot stand
komt.

Door de devaluatie van de kroon zijn de prijzen van
het graai en van de veekoeken, die worden ingèvoerd,
ongeveer 40 pCt hoger geworden. Niettemin schijnt

Engeland weinig geneigd te zijn om voor de Deense pro-ducten meer te betalen. Voor beide landen is dit een heel

moeilijk probleem, waarvan nog niet kan worden voor-
speld, hoe het zal worden opgelost.

.’
oorhurr

Ir 31. K. HYLKE3IA.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geldmarkt.

Was de krappe situatie, waarin de geldmarkt de vorige

week verkeerde vnl. aan de ultimobehoefte aan chartaal
geld toe te schrijven, dat de ‘krapte de laatste maanden

een blijvenderkara)cter heeft, werd ook ditmaal gedemon-

streerd, toen de verruiming, welke vorige jaren vrijwel

steeds spoedig na de ultimo plaatsvond, wederom ‘achter-
wege bleef.
De voorschtten en beleningen hij De Nederlandsche
Bank waren op Maandag 3 April niet minder dan f 42 mln

hoger dan een week tevoren, terwijl anderzijds dé saldo’s
van banken bij de circulatiebank met f 6 mln blekén te
zijn gedaald.

De meeste..marktdisconto’s- noteerden Ij pCt. Enkele
schaarse termijnen, zoals Julipapier, echter waren in de
markt slechts tegen een lager .disconto te krijgen.
De callgeldrente werd gedurende de gehele verslag-
week op Ij pÇt gehandhaafd. Hieruit en uit bovenvermelde
bij voortduring krappe geldmarktpositie mag waarschijn-
lijk worden geconcludeerd,, dat, dit percentage voortaan.
als maximum moet worden beschouwd (de laatste jaren
was een maximum van 11 pCt gebruikelijk). Hierbij kan orden aangetekénd, dat de callgeldrente, anders dan de

marktdisconto voor schatkistpapier, niet door liet laven
en bieden op de mai’kt tot stand komt, ‘maar elke dag, centraal door eén commissie wordt vastgesteld. Zoals
bekend heeft de callgeldrente betrekking op het zgn.
bankierscall, d.w.z. telkens voer één dag verlee’nde ere-dieten van banken aan geldmarkt-rnakelaars, waarmede
de laatste hun portefeuille schatl:.isfpapier’ normalitei
grotendeels financieren.

De kapitaalmarkt.

Een koershertel op de laatste der viër beursdagen,
welke de verslagweek telde, was oorzaak, dat het aandelen-
koersniveau voor het eerst sinds de geldsanering in Indo-
nesië deze week per saldo geen verdere daling vertoonde

12
April
1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 299

Dekkingsankopen van baissiers waren hiervan de voor-

naaiste. oorzaak. Voorts werkte hiertoe mede een ver-

mindering van het buitenlandse aanbod in internationale
fondsen. ‘De laatste weken was dit aanbod nogal groot

geweest, tengevolge van een verruiming van dedoor

De Nederlandsche Bank daaro gestelde beperkingen. Het trok de aandacht, dat de koers van aandelen Uni-

lever in de verslagweek (tijdelijk) de ,,mijlpaal”
200
pCt
in henedenwaartse richting overschreed.

31
Maart
6
April

Aand. indexejjîers

1950
1950

Algemeen


……………..
148,8 148,9
Industrie

………………….
210,0
210,7
scheepvaart

……
…………..
142,9 146,6
Banken

..

..

……..’……………
124,2
123,4
Indon.

aand ..

………………
56,9
560

Aandelen

A.K.U.

……………………
168


168k
Philips

……………………
218
221.
Unilever

.’….

S
206
204*
lLA.L.

……………………
153*
,

155,
1

Amsterdam

Rubber

………….
129
132*
Ii.V.A.

…………………

128*
129*
Kon.
Petroleum


271
263*

Stiustsohiigaties

2
,1
2
1
pCt

N.VT.S.

……………..
80
13
/
16

81
1
/
8

3-3k

pCt

1947

…………..
98
9
/8
98/16
3
pCt Invest. certif.
……….

99″
991/8
pCt

Dollarlening

…………
98
1
/
16

1

293
17.791
23 Mrt
1950
23.048 22.515
287
‘17573

Deposito’s
Data
jetten

i
11
Member-
circulatie
Totaal
Govt
banks

31

Dec.
24.945 17.353
1
1

16.139
9 Mrt
.1950 t
22.995
18.145
1

432
1

16.258
16

3lrt
1950
1
22.913
18.096
9
16.771.
23 Mrt
1950
1
22.856 17.866
i

759
1

15.969

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In miljoenen francs).

0..

n0

,
‘O

3)
”3

0 0


‘0,3

31,3

oc

.bS

c

“°-
o

.,.

0
-.’,’

‘9’0

O.
3)

16 Sept. 1948 28.136 11.042

427

9.986

303

414
2 Mrt

1950 29.820 ‘8.217 1.976

‘11.844

339

540
9 Mrt

1950 30.191

8.613 11.668

11.360

263

508
16 Mrt

1950 30.029

9.203 11.245

11.066

280

508
23 Mrt

1950 29.906

8.869 ‘1.143

11.107

209 .

494
30 Mrt

1950 29.880

8.952 ‘1.546

‘11.913

319

481

Rekening courant saldi

3)

,o

.n

t

‘3

..
0.

03)

.1L34

13
.2

Ei’e


0

.0′

3)131

0′

‘3-.

°

….l

-‘

U)

n

1

16 Sept. 198

657 1 91.729.1 81.568

22 1 2.625

6.251
‘2 Mrt

‘1950

952 196.067 1 87.664

182 ‘t 1.258

4.504
9 Mrt

1950

975 1 96.052 1 87.350

268 1 1.211 1 4.641
16 Mrt

‘1950 i 981

1

86.734

304 1 1.505 1 4.882
23 Mrt

‘1950 1 994

95.181 86.402

209

– ‘1.495 1 4.943
30 Mrt

‘1950 ‘1.008 196.346 86.659

281

‘1.476

5.620

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTiE

IN NEDERLAND

-, 1938 =100

Algein.

productie-Index
vandeindustrio

. . .
94
113
126
133 138
140
136
134
75
82
87 90
90
8g
91
93
Electriciteit

afgeleverd
aan het net
142
173
196
188
218
238 252
25′!

Steenkolen

………….

98
120 124
109 125
135
137
150
Stikstofmeststoffen

.
67
82
88
77
97
94
‘102
‘109
108
165
162
129
142
160 152
201
Walsproducten van

Gas

……………….

ijzeren

staal
‘)

. . .
137
210 269
304-
268 318
292
244

Ruwijzer

…………..

67
122
153
170
149
150’128
‘152
114 129
126
129
120
133
110
113
69
93
104
107
115
122
‘116
‘121
57
110
109
101
107 115
107
126
Rubber

(gehele indus-
200 288
261
249
305
322
332

Metselstenen

……….
Deuren

……………..

Courantenpapier

. . .
40
81
81
84
80
109
67

trietak)

………..

Katoen- en linnenweve-

Rijwielen

………….
Cement

………….

60
71
79
81
83 87
83
85
Tricotage-industrie

.
85
107 134
141
147
165
169
167
110
‘137
130
133
138
128
128

rijen

……………..

‘100
114
122
‘128
‘137
127
122
Schoenen

………….

‘Sigaretten 3)
100
115
156
152
131
112
‘122
Sigaren 3)

……

52
70
83
92
83
68 60
53
Boter

…………….
Margarine

…………….
109
149
.
201
235 213
Kaas

……………
51
77
ioz
121
90
71
70
52

‘)
Bron: CBS.;

.

betekent:
de
gegevens
ontbreken;
gecor-
rigeerde

gegevens zijn cursief
gedrukt.

1
1
1940

=

100.
3)

1948

=

‘100.

STATISTIEKEN.

FEDERAL ItESERVE
BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad

– I
Data
,

I

Other

u.s.
GovI
Totaal

Goudcer-

cash

securities
tificaten

31 Dec. 1946

18.38!

17.587 t

268

23.350
9 Mrt

1950

23.120

-22.582

287

17.846
16
31r1
1950
23.102
22.565

‘1


1’1tIJSINI)EXCIJFERS
VAN
lIET CiEZlNS’ERllJlUIIC.

(1938/
1
39

100) ‘).

T.

Volgen’s huishoud rekeningen April’ 1 948-Maart 1949;
gezinnen met inkomens van t 40 –
<
t 50 per week.

1949
1950

Groep
15
15
15
15
Sept.
Nov.
Dec.
Jan.

197
202
205 209
Voedingsmiddelen
235
242
246 248
.
Kleding.

………………
309 316
326
333

Totaal

………………….

356
364

.
364 376 325

.

325 325 327
Schoeisel

……………..
Reiniging

……………..
Woninginr. en huisraad
302
307

309
.
309
Overige groepen mcl. buur
.
151
154 156
161
Huur

………………….
100
100 100 100

II.

Volgens huishoudrekeningen
‘1
935/36;
gezinnen met inkomens in
1
935/36 beneden f1.800 perjaar.


1945
1948
1949

1950

15 15
15 15
15
’15
15

15
15
‘cbr.
Sept. Sept.
Juni
Sept.
Nov.
Dec.

Jan.
Febr.

212
‘173
206 223 216
221
226
230
234
255
‘166
229
260
244
251
257
262
270
337
325
310 313
312
320 330
337 340
376
-296
335
346
364 374
374 383
383
328
234
321
390
380
380
380
384
386
312
323
309 306
306
312
314
316
318
163
144
154 160 159
162
164 170
171
100 100 100
100
inn
inn inn
inn
4nn

‘) Bron: .,Statistisch bulletin van het CBS.”.
Voor
de berekening is 1,et prijsverloop gevolgd in dc gemeenten Groningen, Enschede, Eindhoven, Tilburg, Dongen en Heerlen.
1.

1

IN DIT BLAD

ADVERTEERT

U

MET SUCCES!!

KETTING

FORMULIEREN

LVIIC€
F A B/R 1 E 1( E
N

HET ECON. TECHN. INST.

VOOR GELDERLAND

roept sollicitanten op voor

BÉDRIJ FSEÇONOOM

De werkzaamheden zijn echter voor een groot deel
van sociografische aard.

Salaris
1
3.800,—f 7.800,-. Aanstelling boven het mi-
nimum is mogelijk. Rijkspensioenregeling. –

Sollicitaties met volledige inlichtingen binnen acht dagen na plaatsing van deze oproep te richten aan de
Directeur van het Econ. Techn. Inst. voor Gelderland,
Huize Angerenstein te Arnhem.

Vraag en Aanbod inzake Rantoorbehoeften, Brandkasten, Machines, Gebouwen, Industrieterreinen, enz.-

F a c t u r e e r m a c.h i n e
Te koop aangeboden een Royal Interfold, ingoede
staat. Bi’. onder no. ESB 1705, bur. v. d. blad, Post-
bus 42, Schiedarn.

– Te koop twee Elliot Asher

Boekhoudmachines

met24 inch schrijfpl., totaal 15 telw. van 10 dec. en 5
van 6 dec., crossf. van 7 dec., niet electrisch. Geheel
compl. met stalen standaard en draaibare zijbiaden. Er.
no. ESB 1706, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Complex Bedrijfspanden

TE KOOP TE ROTTERDAM

DIRECT GEHEEL ONTRUIMD OP TE LEVEREN.
Br. Nr. ESB 1707, Bur. v. d. bi. Postbus 42, Sciiiedarn.
Heer met langj. commerc. en adm. ervaring, corresp. Frans,
Duits,, Engels, prima ref.,

ZOEKT WERKKRING
event. vertr. positie, waar borgst. verlangd wordt. Er. ESB
1703, bus’. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

DEZE WEEK:

Brief uiL Djâkarta

*
Iedere week zeer veel nieuwe
gevraagde offertes

en
aanbiedingen van binnen- en buitenland.

Plaats
voor export een aanbieding in
dt
rubriek

TRADE OPENINQS.

Abonnementsprljs f15.— per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

BOuWTERREINEN

(Occasion)

1
Te koop omg. Bilthoven ruim
Opdrachten voor adver-5 ha prachtig bosterrein voor
dubb. landhuizen h 95 ct per
tenties inzenden aan

m
2
,
10 min, van station en
Advert.-adniin. ,,E.-S.B.”, 1
bushalte. Niet in gedeelten.
Prima geidbelegging. Er. no.
postbus 42 – Schiedarn]
SB 1702, bur. v. d. bi.,

Postbus 42. Schiedam.

Economisch Statistische

Berichten

Adres voor
‘Nederland:
Pieter de Hoochstraat 5,
Rotterdam (W
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen,
Rotterdam.
Redactie-adres
voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstrsat, Gent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers:
Banque
de Cornmerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per post, voor I’iederland f
26,—
per jaar;
voor België 1 Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde
in Belgische franco bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f
26,—,
overige
landen / 28,-
per jaar.
Abonnementen
hunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor We.stzee-
dijk,
Rotterdam (
W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14r, Schiedam (
Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
‘op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie
behoudt ziCh het
recht
voor om advertenties
zonder
opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75cents,
resp. 12 B. francs.

Auteur