Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1709

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 8 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

EconomischflowStatistiesc
,
he

Berichten

ALGEMEEIT WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH ENSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 8 FEBRUARI 1950

No. 1709

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz;
1H.
W. Lambers;J. Tinbergen;

F. de Vries; C. ç’an den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Van’deputte;

P. Versichelen.

Voor dc niet gesigneerde artikelen is de commissie van

redactie oerantwoordelijk.

Gegeoens ooer

adressen, abonnèmenten enz. op de laatste

bladzijde oan dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze week

…………………
103

Sommaire,

summaries

………………………
103

Consolidatie

van

staatsschuld

.
………………
101

Het liquidatie-aanbod van L.V.V.S.

en de over-

dracht van rechtsherstelaanspraken aan de Staat
door Prof. Mr J. G. Koopmans …………….
105

De 2 milliard
door P. G. Ridder ……………….
109

Nationale en internationale maatregelen voor hand-
having van volledige werkgelegenheid
door Prof.
DrH. M. H. A. oan.der Valk ………………
111

Aantekening:
De verdeling van het particuliere inkomen iii Engeland
114

Internationale

notities:
Dreigt

er

een

woltekortl

……………………….
116
Reële lonen in Rusland en in dc Verenigde Staten
……..
116

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
ii?

G r a f ie ken:
Verkeer

en vervoer iii Nederland

………………….
117

S t nt
i
s L
i
e k e n
Bankstaten

………………………………….
11S
Stand

van

‘s llijks Kas

…………………………
lis

DEZER DAGEN

heeft de Raad van de ,,O.E.E.C.” gehandeld volgens het

beginsel: ,,A stitch in time, saves nine”. De Nederlandse
Minister van Buitenlandse Zaken, Mr Stikker, is benoemd

tot politiek bemiddelaar.

Aan hem ‘de taak om te helpen de naden in de West-
Europese lappendeken zoveel mogelijk weg te werken;
tegelijk ook de taak om aan de Amerikanen te doen zien,
dat men niet teveel steken heeft laten vallen. Bij dit,
voorlopig, alles – alles in het voorlopige bovendien –
heef t de Minister besloten zijn departement niet in de steek
te laten.

Het is geen sinecure; van wanbegrip getuigt het, wanneer
door sotnmigen bij dit soort benoemingen wordt gerept
van het aantal dagen per week, of zelfs uren per dag, dat
het werk zal vergen.

In de eerste plaats is dit werk, hoezeer ook hoofdarbeid,
naar type handwerk, geen machinale arbeid. In de tweede
plaats zijn die uitingen verontrustnd als symptomen van
het machinisme, dat de leidende arbeid niet creatief, maar instrumenteel ziet. De productiefactor zou zich, eventueel
na côrrectie voor’omsteltijden, naar willekeur laten inscha-
kelen. Maar, nog steeds spreekt men, terecht, van het

mensélijk organisme, niet van het menselijk mechanisme.

Van het menselijk organisme, in ministeriële sfeer,werd
weer veel gevergd. In Nederland kwam de aankondiging
van een nieuwe staatslening en de toelichting op nieuwe
belastingvoorstellen in het financiële, de aanvaarding der
ondernemingsraden in het sociale. Elke dag een draadje,
maakt een hemdsmouw in het jaar,geldt niet voor ministers.
Begrijpelijk, dat verschillende meester-snijders om hulpen
vragen.

De Engelse ministers gaan, via hun spraakorgaan, het

verkiezingsmechanisme op gang brengen. Twee blijven in
besloten kring; minister Bevan, van xvie men schijnt te
vrezen, dat hij, als eens het dappere kleermakertje, het
,,zeven in één klap” zal toepassen, Sir Stafford Cripps,
die nog teveel problemen heeft, waaraan ‘hij een mouw
moet passen.

Vijf socialistische ministers hadden in Frankrijk de steek
afgezet. Dé Minister President heeft de snit herzien; een
opgevuld ministerie heeft de paskamer inmiddels verlaten.

De Amerikaanse I’Ioge Cômmissaris in Duitsland heeft
te kennen gegeven, dat de Duitse democratie, nieuw model,
in Amerikaanse ogen de goede pasvorm nog niet heeft; er
is volgens hen hier en daar nog wel een steek aan los.

CONSOLIDATIE VAN SAATSSCHULD.

De na-oorlogse leningspolitiek hier te lande wordt ge-
kenmerkt door rustige continuïteit. Toen in het najaar
van 1945 de Minister van Financiën te kennen gaf te streven naar matige rentevoeten voor het niet-risico-
dragend kapitaal – waarbij een rentevoet van 3 pCt
voor lang lopende staatsleningen norm zou zijn – stond

de overgrote meerderheid van het geïnteresseerde deel
van het publiek uiterst critisch tegenover de realiseer-
baarheid van het ministerieel beleid. Thans, ruim 4 jaar
later, noteren de 3 pCt staatsleningen niet ver onder de pan-
koers, terwijl de 3 pCt-lening van 1948 enig agio doet.
Hoewel het tijdvak van ruim 4 jaar nog niet lang genoeg
(Zie verder blz.
104)

HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM.0

JOCOMOTIEf

GENEVER

• .• ‘:ijt

tixtizt

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPI
.
NION

*,

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

.

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements) £ 3:2:6

(fi 33,4
0
)

.4 Speciai Suppiement

on Economic
Con-
ditiona
in
2fle 1′,rethertands was published
en
January 31
1948.
A limited number
of this Suppternent remain for sale.

LOIfDOH: 51 CANNON STJIEET, E.C; 4

Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen; plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van deze1de week worden opgenomen.

ROTTERDAMSCHE

BANK

VOLLEDIG

BEHEER

VAN

VERMOGENS

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo – Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van

Zoutzuur (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP,31 JANUARI
1950

Kas, Kassiers en Daggeldkningen

…………t
12.636.850,04
Nederlands Schatklstpapier

………………,,
573.096.167,96
Ander

Overheidspapier

………………….

..
10.251.640,62
Wissels

………………………………..
2.256.033,52
Bankiers in Binnen- en Buitenland

…………
21.710.815,10
Effecten en

Syndicaten

………………….
2.157.929,27
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten •.

10.389.668,42
Debiteuren

……………………………

..
110.817.224,75
Deelnemingen (mci. Voorschotten) …………

..
10.205.016,21
Gebouwen

……………………………
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

..,,
826.442,51

757.847.788,40

Kapitaal

…………………………….t
44.800.000,–
Reserve

………………………………

..
15.000.000,—
Bouwreserve

..

……………………….

..
2.000.000,—
Deposito’s

op

Termijn


…………………
95.623.308,34
Crediteuren………………. …………….
585.235.755,79
Kassiers en Genomen Daggeldieningen


……

..
2.577.231,42
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen

……
11.785.050,34
Reserve voor Verleende Pensioenen

…….
826.442,51

S Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Oonsolidatie van staatsschuld.

In verband met de nog vrij algemeen bestaande mening,
dat het tot nu toe behaalde resultaat met de na-oorlogse

leningspolitiek slechts zou zijn verkregen, doordat conso-

lidatie van de publieke schuld goeddeels achterwege is

gelaten, wordt er op gewezen, dat niet uit het oog dient
te worden verloren, dat de beleggers, als totaliteit gezien,

bereid zijn gebleken ongeveer tegen de door de Minister

voorgestane rentevoet liet totale bedrag aan overheids-

leningen aan te houden, zulks ook toen het totaal van de
vrij verhandelbare overheidsschuld aanzienlijk werd ver-
groot, en dat het raadzaam is, niet te zeer ruimte te geven
aan de gedachte, dat grote consblidatiemogelijkheden van

vlottende schuld min of meer opzettelijk niet zouden zijn

benut. 1-let ware geen staatsmanswijsheid de bestaande
liquiditeitsvoorkeur, die kennelijk een structureel karakter

heeft, t&willen doorbreken. Aan de monetaire reserves in

de vermogenssfeer, die niet door de traditionele lang
lopende leningen te binden bleken, gaat ook de thans

aangeboden lening voorbij. De vraag rijst, of niet moet
worden gezocht naar vormen van staatsobligaties, waarin

zich dergelijke .reserves wel laten vangen.

Prof.
Mr J. G. Roopmans,
Het liquidatie-aanbod Qan
L. V. VS. en de oç’erdracht van rechtsherstelaanspraken

aan de Staat. –

Het afwikkelingsaanbod van L.V.V.S. draagt’
01)
ver-

schillende wijzen hij tot de ontlasting van het rechtsher-
stelapparaat: 1. door de hoogte van het beschikbare
uitkeringspercentage op zichzelf; 2. doordat de Staat
de aan hem overgedragen aanspraken, voor zover hij zal
besluiten deze uit te oefenen gecentraliseerd en gecombi-

neerd zal kunnen behandelen. ‘Wat betreft de rechts-
herstelaanspraken, welke van de verplichting tot over-
dracht aan de Staat zijn uitgezonderd, wordt opgemerkt,
dat bij het opstellen van de lijst van uitzonderingen,

niet
de gedachte heeft voorgezeten om in ruil voor de door
d€bStaat gegeven garanties en het door hem bij te passen
bedrag, op deze een zo groot mogelijk bedrag aan
goede

rechtsherstelaanspraken te doen overgaan. Op de positie
der cessiecrediteuren en op de vraag, of crediteuren een
verantwoorde keuze kunnen doen, wordt uitvoerig in-

gegaan.

P. G. Ridder,
De 2 milliard.

Naar aanleiding van de ter Ronde Tafel Conferentie
getroffen schuldenregeling met Indonesië wordt betoogd,
dat noch het aangaan van de f 2 mrd schuld van Indonesië
noch het wegschrappen van de daaruit voor Nederland
voortvloeiende vordering een reële verarming van de

Nederlandse volkshuishouding in de zin van een definitief
goederenverlies heeft betekend. Het enige effect van de
door Nederland ten behoeve van Indonesië verstrekte
leningen was uiteindelijk, dat de geldcirculatie in Neder-
land met een bedrag ongeveer gelijk aan hettotale schuld-
bedrag toenam, hetgeen niet als een reëel offer wordt

beschouwd.

Prof. Dr H. M. H
A. vau’der Valk,
Nationale en interna-

tionale maatregelen voor handhaQing van oolledige
tverhgelegenheid.

In Augustus 1949 heeft de Economie and Social Council
van de Verenigde Naties het initiatief genomen voor de bestudering van een nationale en internationale politiek
van volledige werkgelegenheid. Deze studie werd opge-
dragen aan een kleine groep van deskundigen, die in
enkele maanden een rapport heeft gemaakt, dat kort-
geleden is verschenen. De deskundigen menen, dat het
mogelijk is om een hoge bedrijvigheid en grote stabiliteit

in het economisch leven te handhaven. De door de des-
kundigen aanbevolen maatregelén tot handhaving van de
volledige werkgelegenheid en tot bestrijding van de.
werkloosheid worden in dit artikel weergegeven en be-

sproken.

103

SOMMAIRE.

La consolidation de Ja dette publirue.

Eu égard â l’opinion, répandue assez généralement,
que le résultat obtenu jusqu’h présent par la politique

d’emprunts d’après guerre, serait dit au fait que la con-

solidation de la dette publique a été négligée pour une

bonne partie, l’auteur expose que les détenteurs de fonds

publics 5e sont montrés préts â conserver tous les titres

et ce environ au taux proposé par le Ministre des Finances.

Ii ajoute d’autre part qu’on ne doit pas accorder trop

de crédit au sentiment que de larges possibilités de con-
solidation de la dette flottante n’ont pas été utilisée,
plus ou moins intentionnellement.

Prof. Mr
J. G.
Koopmans,
Le pro jet de liquidation de la

L. V. VS. et
le transfert â l’Etat des droits de répa-

ration.
Dans eet article l’auteur expose de quelle façon le projet

de liquidation de la L.V.V.S. contribue
a
alléger la

procédure relative aux réparations. En outre, ii explique

amplement la position des ,,créditeurs cessionnaires”.

P. G.
Ridder,
Les deux milliards.

Par rapport au réglement de dette avec l’Indonésie,
on argumente que ni la dette de 2 milliards de florins de
1’lndon6sie, ni la suppression d’une créance qui en résulte
pour les Pays-Bas, ne signifient un appauvrissement

réel de l’économie néerlandaise, dans le sens d’uoe perte

définitive en marchandises.

Prof. Dr H. M. H.
A. van der Valk,
Des mesures nationales
et internationales relatiQes au plein emploi.

Le Conseil Economique et Social de l’O.N.U. a chargé
un comité restreint de spécialistes d’étudier un plan de
politique nationale et internationale relative au plein
emploi. L’auteur reproduit et commente dans eet article
le rapport publié récemment par ce comité.

SUMMARIES.

Consolidation of Netherlands Statc-debt.
In connection with the stili generally prevailing opinion
that the result obtained to date with the poot-war ban
.policy has been possible only bec’ause of non-consolida-
tion of the public debt, it is pointed out that investors

have shown their willingness to retan the total amount
of government loans at an interest approximating the. rate
advocated by the Minister of Finance. The idea that
great consolidation possibilities have more or less inten-
tionally remained unutilized should not be fostered too
much.

Prof. Dr J. G.
Koopmans,
The liquidation proposals made
by L. V. V.S. and the trans/er to the State of claims
coQering the rehabilitation of rights.

This article reviews the manners in which the liqui-

dation proposabs contribute towards the discharge of
the apparatus for the rehabilitation of rights. The writer discusses in detail the position of the cession-creditors.

P. G. Ridder,
The two-milliard Indonesian debt.

With reference to the settlement of Indonesia’s debt
of two milliard guilders, it is pointed out that neïther the in-
currence nor the cancellation of this debt has actually affected Holland’s national economy in the sense of a
definite loss of goods.

Prof. Dr H. M. H.
A. van der Valk, iVational and inter-
national measures for
full
employment.

The Economie and Social Council of the U.N. has
eharged a small group of experts with the studying of a
national and international policy for full empboyment.
The report, recentby made up by these experts, has been
summarized and is being discussed in, this article.

104.

” ECONOMISCH-STATISTISCH

E BERICHTEN

8 Februari 1950

is voor een meer definitief pordeel, mag toch langzamer-

hand wel de vraag rijzen, of de Minister zich hij zijn be-

oordeling van de toekomstige marktsituatie niet in be-

langrijk mindere mate ,;vergist” heeft dan de velen, die

ijn leningspoliliek in de afgelopen jaren een kort leven

voorspelden.

Nu is inderdaad de stabiliteit van het koersniveau van

de publieke schuld in de laatste jaren een alleszins opmer-

kelijk verschijnsel. De verschillende perioden van grote
spanning, die wij gekend hebben, zoals die van de drei-

gende Crisis’ voordat de -toekenning van de Marshall-

hulp vaststond, de verschillende bewogen phasen in het

Indonesisch conflict en tenslotte het evenement van de

devaluatie, hebben zich niet of nauwelijks in de koersen

der obligaties doen gevoelen. De meer algemene betekenis
hiervan dient niet te worden onderschat. Onze interne
en externe moeilijkheden zouden stellig zijn vergroot,

indiet een gebrek aan vertrouwen in het gevoerde finan-

cieel-economische beleid en in onze toekomst door een

déroute van de staatsfondsenmarkt openlijk tegenover

binnen- en buitenland ware gedemonstreerd.

Inmiddels is het gevoelen nog vrij algemeen, dat de
Minister het tot nu toe behaalde resultaat slechts heeft

kunnen boeken, doordat hij de toch feitelijk noodzakelijke

consolidatie van de publieke schuld goeddeels achtet’wege

zou hebben gelaten, liet ,,kunstmatige” van de gevoerde
politiek zou als het ware vooral hierin zijn gelegen. In

dit verband is het goed op de mogelijkheid van een tweetal
misvattingen te wijzen.

In de eerste plaats, dient niet uit het oog te worden
verloren, dat in het laatste jaar zéér belangrijke bedragen

aan overheidsobligaties in de vermogenssfeer volkomen

vrij verhandelbaar zijn opgenomen, zonder dat zulks tot

schokken aanleiding heeft gegeven., FIet Gi’ootboek 1946
werd op 1 Maart 1949 verhandelbaar; het bedrag hiervan

beliep rond f 1,2 mrd. Ongbveer voor een bedrag van

1 450 mln ,aan investerings- en beleggingscertificaten werd
in het normale beursverkeer opgenomen. 1-lieruit mag men
concluderen, dat de capaciteit van de vermogensmarkt

in Nederland gébleken is groot te ‘zijn
1).
Dit wil zeggen:
de beleggers als totaliteit gezien blçken beieid ongeaeer tegen
de dooi’ de Minister aoo!’gestane renteaoet het totale bcdrag
aan oaei’heidsleningen aan té houden, zulks ook toen het
totaal aan de arij’ oerhandelbare ooerheidsschuld aanzienlijk
werd oe’rgroot.

In de tweede,plaats is het raadzaam niet te zeer ruimte.
te geven aan de
gedachte,
dat grote consolidatiemogelijk-
heden van vlottende schuld min of meer opzettelijk niet
zouden zijn benut. Niet alleen is ongetwijfeld in de laatste
jaren een groot bedrag aan schuld van de lagere publiek-rechtelijke lichamen geconsolideerd, maar bovendien zou
het verzuimen van consolidatie met name, moeten blijken uit een teveel aan geld en/of een teveel aan andere liquide
vermogensbestanddelen – vooral schatkistpkpiér – in
onze volkshuishouding. Ten dele overlappen deze catego-

rieën elkaar, omdat immers heden ten dage het overgrote deel van 4e geldcirculatie door schatkistpapier is gedekt”
en een teveel aan geld dus tevens een teveel aan dit papier
impliceert. Ten aanzien van de geldhoeveelheid kan men
evenwel niet zeggen – en zulks vooral niet, indien men
rekening houdt met de pi’ijsstijging, die zich na de dva-

luatie voltrekt -, dat zij thans relatief belangrijk gro Ier is
dan zulks in de laatste jaren voor 1940 het geval was.
Indien men de omvang det’ transacties, die met geld moeten
worden omgezet van heden met die van bedoelde jaren
vergelijkt,
dn blijkt de geldhoeoeelheid niet oneoenredig
te zijn gestegen.
Wel zou het mogelijk zijn vast te stellen,

‘) Dr
M. W.
}Iollrop heeft
in ,,E.-S.B.”
van
4 Juli 1945
voor het-
geen hier de capaciteit van cle’verrnogensniarkt wordt genoemd
de henaming ,,ptaatsbaarheid van de overheidsschuld” geïntrodu-
ceerd.

dat de moderne volkshuishouding het verschijnsel kent

van het aanhouden van aanzienlijke monetaire reserves,

met name in de vermogenssfeer, die de vorm van geld en

van schatkistpapier aannemen. De verklaring van dit
merkwaardig verschijnsel is nog niet bevredigend geschied.

lIet heeft zich waarschijnlijk evenwel goeddeels reeds, in
de dertiger jaren ontwikkeld. In de oorlogsjarèn en de

eerste jaren daarna is het verder krachtig gestimuleerd en

is waarschijnlijk vooral in de laatste twee jaren hiei’ te

lande weer tot de proporties ‘van kort voor de tweede

wereldoorlog teruggegaan. Terwijl de geldhoeveelheid

tussen 1938 en thans niet onevenredig is toegenomen, wijst

een vergelijking met jaren véSr 1930 op een belangrijke

i’elatieve toeneming hiervan sedertdien.

Nu is er over het algemeen geen reden de aanwezigheid

van deze liquide middelen in de vermogenssfeer ?ls een

ernstig, monetair gevaarlijk, verschijnsel te signaleren en

nog minder om de bewindsman te verwijten, dat hij’ dit

geld niet op de traditionele wijze ,,wegleent”. Deze liquide

middelen laten zich immers niet op normale wijze binden.
FIet ware geen staatsnianswijsheid de zojuist geschetste

liquiditeitsvooi’keur, die kennelijk een min of meet’ struc-

tureel karakter heeft, te willen doorbreken. Indien het
publiek zich in een wijdere monetaire jas dan 25 jaar

geleden gebruikelijk was gelukkig gevoelt, dan doet men

beter dit te onderkennen en zijn leningspolitiek hierop
zo mogelijk soepel in te stellen.

Hoe dit inmiddels ook zij, een Ministe’r van Financiën
behoort uiteraai’d op normale consolidatie bedacht te blij-
ven. Nieuwe besparingen accpmuleren snel en ook de Staat

moet een deel daarvan voot’ consolidatie trachten te binden.
In dit licht moet men de thans aangeboden lening van f 200

mln – een bedrag, beperkt door de bestaande machtiging
– Sj pCt staatslening zien. Vergelijkt men de condities
van deze lening met die van de 3j pCt lening van 1948,

waarvan de gemiddelde loopduur enige jaren langer was,

terwijl zij voor 100 pCI werd uitgegeven, dan krijgt ten

de indruk, dat de Minister, wiens positie op de kapitaal-
markt thans stellig niet minder krachtig is dan zulks in 1948 liet geval was, er naar streeft niet de belegger op

schappelijke voet te verkeren. In de laatste jaren is ook
voor de leningen van lagere publiekrechtelijke lichamen
voorzichtig aan zo nu en dan wat water in de wijn ge-

daan met betrekking tot de loopduren en daarbij heeft

men zich bij de thans uitgegeven staatlening aangesloten. Voorts heeft men blijkbaar de’ Nederlandse h’elegger, die
zeer gevoelig is voor een klein agio (evenals voor een
klein disagio) in deze gevoeligheid willen oiitzien. hiervan
kon 2 jaar geleden geen sprake zijn; destijds ware een
3+ pCI panilening waarschijnlijk te zeer als een hoop-

gevende. concessie geïnterpreteerd.
Zo ziet het er dus wel naar uit, dat de lening de belegger
niet zal tegenvallen en dat zil behoorlijk zal worden ont-

vangen.

Aan de monetaire reserves in de vermogenssfeei’, waar-
over wij hierboven spraken en die niet door de traditionele
lang lopende leningen te binden bleken, gaat ook deze lening
vöorhij. De vraag rijst nu, of niet moet worden gezocht naar vormen van staatsobligaties, wadrin zich dergelijke reserves
wel laten vangen, door de bezitters aan te bieden, wat
hun, gelet op hun liquiditeitsvoorkeur, aantrekkehijkvoor-
,komt. Dat men daarbij moet komen met obligaties met
tot nu toe ongewone modahiteiten, is op zichzelf nog geen
bezwaar. Tenslotte zal de leningspolitiek van de Staat
zich toch moeten aanpasen aan de nieuwe situaties in
de vermogenssfeer en daardoor niet steeds aan de scha-
blone, waarvan de nu aangeboden lening een – overigens
a1leszins respectabel – specimen is, kunnen vasthouden
Doorzicht en vindingrijkheid zij ten deze de bewindsman
e zijn adviseurs toegewenst.

8 Jebruari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

105

HET LIQUIDATIE-AANBOD VAN. L.V.V.S,

EN DE OVERDRACHT VAN RECHTSHER-

STELAANSPRAKEN AAN DE STAAT.

Onilasling uan
het rechtsherstelapparaat.

Van
het ogenblik af, dat de mogelijkheid van een

aanbod ter versnelling van de afwikkeling van de boedel.

LV.V.S. werd overwogen, is tevens de gedachte naar

voren gekomen, om deze afwikkeling mede dienstbaar te
maken aan een vereènvoudiging en hespoediging van het
omvangrijke en tot dusver nog vrij traag functionnerende
rechtslierstel ten aanzien van effecten. hierover moge

aNereerst worden Opgemerkt, dat dit trage tempo van het

,’echishe,’stel
niet mag worden vereenzelvigd met dat van

cle ‘eigenlijke effectenregistraiie. Deze laatste nadert thans
haar voltooiing, in die zin, dat naar verwachting vôôr
het midden van dit jaar alle tijdig aangemelde en niet

geopponeei’de – of, zoals het in
1
de vaktaal van de re-

gisti’atie wordt genoemd, ,,kortgesloten” – effecten,

zullen zijn erkend en derhalve met het vaststellen-van het

zgn. ,,manco”, d.w.z. de nummers dci’ niet aangemelde
effecten, kan worden begonnen, waarna de uit dezen
hoofde nog bestaande belemmeringen voor het effecten-
erkee,’
(beurshandel, incasso van lossinge.n, rdyering van
certificaten enz.) vooi’ een belangrijk deel -zullen kunnën

vervallen. Zodra het manco eenmaal is vastgesteld en.de

desbetreffende s lukkennu mmei’s gepubliceerd zijn, zullen
deze voorschriften nog verder kunnen word en i ngeki’om-
pen, alles uiteraard voor zover de betrokken effecten

niet
,,kortgesloten” zijn. liet uitzoeken van de aan-

spraken op de wOl kortgeslôten effecten, tezamèn met de
afwikkeling van de daarmede verband hoiidende regres-
en schadevergoedingsaanspraken, zou echter, bij gebreke
van de dooi’ het huidige aanbod geopende mogelijkheid
tot bespoediging, zeker nog jarenlang duren, zodat het
stellig in het belang van alle betrokkenen – niet het
minst in dat van hen, die hun aanspi’aken ten volle w’en-
sen te handhaven – is, dat het totale aantal te nemen
beslissingen tot een meer hanteerbare omvang wordt
teruggebracht. Elke vermindering van de bestaande

overbelasting van het apparaat, (daaronder begrepen
de hoger-beroepsinstantie, d.i. de Afdeling Rechtspraak
van de Raad voor liet Rechtsherstel) kan uiteindelijk aan
alle .gedepossedeei’den – en zelfs aan de tegenwoor-
dige bezitters, ‘die immers bij het voortduren van een

onzekere rechtstoestancl evenmin gebaat zijn – niet anders
dan welkom zijn.

Vermindering cnn het reële belang bij de geschillen.

Tot’ deze ontlasting nu draagt liet afwikkelingsaanbod
van L.V.V.S.
01)
verschillende wijzen hij. In de.eerste
plaats reeds door cle hoogte van liet beschilbare uitkei’ings-

percentage op zichzelf. Ter
,
ijl zeei’ velen, gedepossedeer-

den zowel als tegenwoordige bezitters, tot dusver in de,
mening verkeerden, dat zij over de’ volle ‘of vrijwel de
volle waarde van de betrokken effecten plus revenuen
procedeerden of zouden moeten procederen, blijkt liet
in werkelijkheid in geding zijnde bedrag than§ dooreen-
genomeh niet mcci’ dan 30 0 38 pCt van de hoofdsom plus
100 PCI van de revenuen, en in verschillendè gevallen
– zie hierna – zelfs aanmerkelijk minder te bedi’agen.
Immers, volgens constante jurisprudentie, zowel van de

Afdeling liffectenregistratie als van de Afdeling Recht-
spraak, moet een gedepossedeerde, die zijn effect en c.q.
de gederfde revenuen daarvan terugontvangt, de indertijd
door hem tet’ zake van liet onrechtmatige bezitsverlies
ontvangen vergoeding aan de tegenwooi’dige bezitter
afstaan, hetgeen voor de ,,Lippmann-gevallen” tol nu toe
steeds geschiedde in de vorm van een cessie van de des-

betreffende xoi’dering op L.V.V.S. Terwijl tot

dusver

beiae partijen echter veelal geneigd waren deze vordering
als niet veel mcci- dan een non-valeur te beschouwen, en

dus aan de cessie in vei’ge!ijking tot het hezt van het

effect zelf betrekkelijk weinig betekenis te hechten, is
dit door de publicatie van de balans van L.V.V.S. en van-
het aanbod geheel anders geworden: beide partijen weten
thans, dat de over te dragen vordering een alleszins reëel

vermogensbestanddeel
vertegenwoordigi,
he twelk dus

in mindering komt van de waarde van het terug te ont-

vangen, resp. te geven effect plus de revenuen daarvan.

\?jïeliswaar zal de
vorm
van een en ander in de toekomst

in bepaalde gevallen andei’s zijn: immers, wanneer de

gedepossedeerde het aanbod eenmaal heëft aanvaard

en de .70 pCt
1)
uitkering getoucheerd, en. daarna nog

een effect krijgt toegewezen – hetgeen mogelijk is voor
die groepen van aanspraken, Nvelke van de verplichting tot –

overdracht aan de Staatzijn uitgezonderd – is een céssie

van de (niet meer bestaande) vordering op L.V.V.S.

uiteraard niet langer mogelijk; maat’, zoals in de circulaire

wordt gezegd, dient de ex-crediteur er rekening mede
te houden
2),
dat hij alsdan dooi’ de Afdeling Effecten-

registratie, resp. de Afdeling Rechtspraak zal worden

verplicht, de – dooi’ hem ontvangen tegenwaarde buiten

L.V.V.S. om met de tegenwoordige bezitler te, verrekenen.
Dit is ook alleszins logisch, aangezien de ratio van de
cessie, evenals die. van de terugbetaling in de laatstgenoem-

de gevallen, tenslotte deze is, dat de gedepossedeerde als
‘evolg van het verkregen reclitshorstel niet in een
betere

positie mag komen dan indien hij het effect nooit had ver-

loren
3).
Om deze reden laat het h’etreffende art. 57 mede
de mogelijkheid open, dat, voor liet geval er geen andere
-,,gegadigde” is, aan het herstel van recht als last of voor-
waai’de w’or’dt verbonden, dat de in zijn recht herstelde –

eigenaar een betali’ng
aan de Staat
verricht; in het vervolg
van dit artikel zullen enkele gevallen worden besproken,
waarbij ‘toepassing. van deze bepaling in aanmerking
zou kunnen komen. Uit een en andet’ volgt dOs, dat het w’erkelijke belang,
dat voor de gedepossecleerde met het terugki’ijgen van zijn effect gemoeid is, nooit meer kan bedragen dan de

huidige waarde van dit effect plus revenuen
verminderd

met de waarde van de door hem le cederen vordering
of het dooi’ hem te verrekenen reeds ontvangen uit
keringsbedrag. Voor de aanvaarder van het voorstel is

dit 70,pCt van zijn voi’dering terzake van het effect, voor
de niet-aanvaarder naar de meest waarschijnlijke schatting
62 0 63 pCt.. Voor de tegenwoordige bezitter, die het
effect moet afstaan, geldt hetzelfde in omgekeerde zin met
betrekking tot liet netto door hem te lijden verlies. Voor
beide pai-tijen wordt derhalve liet werkelijk in geding
zijnde bedrag gereduceerd tot het verschil tussen enerzijds
de huidige waarde van het effect plus revenuen en ander
zi]ds 62 tot 70 pCt van de desbetreffende vordering op

L.V.V.S.
Wnneer de complicatie van de uiteenlopende koersen,
waai’bij ik in mijn vorige artikel uitvoeriger heb stilgestaan,
niet bestond, zou men liet bovenstaande eenvoudiger
kunnen uitdrukken door te zeggen, dat liet l5elang van
liet geschil wordt gereduceei’d tot 30, 0 38 pCt van de
hoofdsom plus 100 pCt van de gederfde revenuen. Voor
effecten, welke sedert ca 1942 niet of nauwelijks aan koers-
fluctuaties onderhevig zijn geweest, in liet bijzonder
dus guldensobligaties, gaat deze vereenvoudigde formule
inderdaad op, maar bij enigszins belangrijk fluctuerende
koersen, is dii niet langer het geval. Meh heeft dan, afge-zien van de revenuen en van.eventuele complicaties door

‘)
in cle l)oedel V.V.R.A. komen praktisch geen effectencrediteu-
ren voor, behalve in(lirect via :L.V.V.S.


‘) Positiever kon dit in de circulaire niet worden gezegd, aangezien
de desbetreffende wettelijke bepaling (art. 57 van liet Besluit
1-lerstel Rechtsverkeer) geen voor alle gevallen bindend

voor-
schrift behelst, lIet blijft dus – evenals trouwens ook tot dusver ree(s het geval was – altijd mogelijk, dat de Afdeling Effecten-
registratie of de Afdeling Rechtspraak in een concreet geval 01)
grond van cle bijzondere omstandgheden anders beslist.
) Hetzelfde beginsel vindt o.a. ook hij rechtsherstei terzake van
onroerend goed toepassing, wanneer bijv. een vroeger bestaande
hypotheek ten laste van de geclepossedeerde inmiddels blijkt te
zijn afgelost. –

r

106

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Februari 1950

herkapitalisering e.d., in beginsel met
diie
koersen te
maken, ni. (a) die waartegen het effect indertijd door
L.V.V.S. is verkocht, (b) die uit de prijscourant per 4

November 1947, en (c) de huidige koers. Düidt men de
achterstallige révenuen aan door r, dan wordt het reste-

rende reële belang bij het eigen’domsgeschil dus gelijk
aan c + r – 0,62
bL
0,70b – indien b hoger ligt

dan a, resp. c + r – 0,62 h 0,70 a, indien a hoger ligt

dan h
4).
Is derhalve, hetzij de geuniformeerde koers

b, hetzij de vroegere verkoopkoers a, aanmerkelijk
hoger dan de huidige koers c, dan wordt het resterende

belang dienovereenkomstig
kleiner
dan 0,30 resp. 0,38c

+ r
5
). Dit is in het algemeen het geval voor de belang-

rijkste soorten Nederlandse aandelen, waarbij in de regel
de 1947-koers (b) de hoogste van de drie koersen is. Ligt

daarentegen de huidige koers c zowel boven b als
boven a, dan zal het belang bij het aanvangen of voort-

zetten van het proces
groter
zijn dan de ,,normale” 0,30

resp. 0,38e + r; dit is, als gevolgvan de devaluatie,voor de

meeste Amerikaanse fondsen en certificaten daarvan het

geval, al schijnen er, zoals in mijn vorige artikel reeds

werd verme’d, ook een aantal soorten te zijn, waarbij de

destijds verkregen opbrengsten (a) nog boven het equi-
valent van de huidige guldennoteringen (c) liggen.
Hoe dit echter ook zij, inieder
geyal
is het duidelijk,

dat een uitkeringspercentage van L.V.V.S., hetwelk zoveel’

hoger blijkt te liggen dan door vele gedepossedeerden èn
tegenwoordige bezitters werd verwacht, aan weerszijden

een belangrijke ,,opluchting” moet hebben betekend,

ook al ligt het uiteraard in de menselijke natuur om
van deze oplûehting niet al te veel naar buiten te doen

hlijkerL

Op grond van het sterk verminderde reële belang hij de

geschillen lijkt het mij dan ook stellig niet een te opti-

mistische verwachting, dat vele gedepossedeerden, ook
al wensen zij in beginsel hun aanspraken te handhaven,

of al behoren deze totde categorieën, welke niet behoeven

te worden afgestaan, l)raktisch toch eerder dan tot dusver

tot een schikking zullen willerÇ komen, en dat dit omge-

keerd evenzeer van de kant van de tegenwoordige bezitters
en van de eventueel jegens dezen regresplichtige tussen-
personen het geval zal zijn. Hiermede koMt dan evenzoveel
tijd
vrij voor de geschillen, die inderdaad, eventueel in
twee instanties, nog volledig moeten worden berecht.

,,Kanalisei’ing van de over te, dragen geschillen doo, -de
Staat

In de tw&ede plaats zal ongetwijfeld zeer veel tijd en
energie worden gewonnen, doordat de St,at de aan hem
overgedragen aanspraken, voor zover hij zal besluiten
deze uit te oefenen, gecentraliseerd, eti gecombineerd zal
kunnen behandelen, zodat de rechtsprekende instanties
niet meer, zoals tot dusver, in twintig of hondtird in
feite gelijkliggende zaken een even groot aantal uiteen-
lopend gemotiveerde en ge’documenteerde rechtsherstel-
aanspraken zullen behoeven te behandelen. Verder
zal de Staat bij voorbaat de door hem als geheel of vrijwel
kansloos beschouwde aanpraken – waarvan thans
door de particuliere belanghebbenden nog steeds een vrij
groot aantal in een of twee instanties wordt doorgezet –
laten rusten; met name zal hij vrijwel zeker de befaamde

4)
In deze formules is nog geen rekening gehouden met de compli-
caties, welke ontstaan als gevolg van een herkapitalisatie of claim
;

zo bijv. hij aandelen Koninklijke Petroleum, waar de koersen (a)
zowel als (b) dateren van vdOr de emissie van December 1947/Januari
1948 en dus betrekking hebben op een aandeel ,,cum-elaim”, terwijl
de huidige koers (c) betrekking heeft op aandelen ,,ex-clairn”. Met
stOck-dividenden behoeft daarentegen in het algemeen niet afzon-
derlijk rekening te worden gehouden, daar men deze als regel tot
de revenuen (r) zal kunnen rekenen.
‘) Eventueel kan het belang in dit geval kleirfer worden dan r
alleen, ja zelfs kan het – indien het verschil tussen een b (of e en a)
maar groot genoeg is – negatief worden, zodat het terugontvangen
van het effect in natura plus de revertuen tegen betaling of cessie
van 0,62, resp. 0,70 b vooi de gedepossedeerde per saldo een nadeel
zou betekenen.

,,dode mussen”
6)
niet tot leven trachten ‘te wekken.

Bovendien zal de Staat, wanneer mocht blijken, dat een

groot aantal door hem overgenomen eigendoms- of regres aanspraken zich concentreert tegen één of enkele debiteu-

ren, op wie voor het volle bedrag dezer aanspraken

toch geen verhaal zou zijn te vinden, dâarmede bij voorbaat

rekening houden, bijvoorbeeld door in een dergelijk geval

alleen de relatief sterkste aanspraken door te zetten,

terwijl individuele eisers in dezélfde situatie uiteraard altijd

zullen moeten trachten om ieder voor zich’ voor’het volle

pond in een eventueel faillissement erkend te worden,

ook al weten, zij bij voorbaat, dat zij tenslotte slechts

een wellicht gering percentage van hun vordering uit-

betaald zullen krijgen. Ook. de door deze ,,kanaliserin”

van de overgedragen aanspraken uitgespaarde tijd en

energie zullen uiteindelijk ten goede komen aan het tempo,

waarin de overblijvende geschillen kunnen worden afge-
wikkeld.

Rechtshers1elaanspraken welke van de verplichting tot over-

dracht aan de Staat zijn uitgezonderd.

Terwijl deze uit te zonderen groepen aanspraken,

waaromtrent in de aanvankelijke ministeriële mede-
deling slechts een, globale aanduiding was gegeven, tot
op het ogenblik van verschijnen van de circulaire tot

tamelijk veel speculatieve beschouwingen in de pers aan-
leidihg hadden gegeven, heeft dit punt in de comInen-

taren, welke na het bekend worden van de volle-
dige tekst van het aanbod zijn verschenen, een betrekke-

lijk geringe plaats ingenomen, hoewel het aantal en de
omvang van de uitgezonderde rubrieken toch vermoede-lijk nog wel zal zijn meegevallen. Ook hier doet de men-

selijke natuur zich weer gelden: de enige merkbare reactie
is tot dusver
al.
geweest, dat men van verschillende zijden
0
1
)
uitbreiding van de lijst heeft aangedrongen. In de

meeste der tot dusver gepubliceerde commentaren ont-
breekt echtei’ een volledige opsomming van de bestaande

uitzonderingen, zodat het niet ondienstig lijkt deze hier

ter plaatse te recapituleren. Afgezien van enkele min of

meer vanzelfsprekende rubrieken – zoals effecten, welke

hij het verschijnen van de circulaire reeds bij de Afdeling
Effectenregistratie ter uitlevering aan rechtluebbenden
gereed lagen, of ten aanzien waarvan in eerste instantie
reeds een voor de gedepossedeerde gunstige uitspraak is
gevallen – omvatten deze uitzonderingen de aan-
spraken ter zake van de navolgende groepen effecten:

a. alle buitenlandse originele _effecten of Nederlandse
certificaten daarvan;

h. alle binnenlandse effecten op naam;

aandelen, welke een meerderheidsbelang in een
familie- of besloten vennootschap vertegenwoordigen
7);

effecten, welke in het buitenland zijn aangemeld
ten name van aldaar woonachtige tegenwoordige be-
zitters; hierondér vallen dus zowel de’ aanspraken tegen
niet-ingezetenen ter zake van Nederlandse effecten,

welke voor ‘buitenlandse instanties worden vervolgd
als die, waaromtrent hier te lande door de Raad voor het
Rechtsherstel zal worden beslist;

aanspraken op effecten, welke zullen blijken tot het
vijandelijk vermogen, dan wel het ,verbeurdverklaarde
vermogen van politieke delinijuenten te behoren, alsmede
die, waarop de zgn.’ ,,Markenwet” (Staatsbiad H, 251)
toepasselijk is; en tenslotte -. last but not least –
alle aanspraken op het zgn. ,,manco”, d.w.z. die effec-ten, welke uiteindelijk zullen blijken niet voor de effecten-
registratie te zijn aangemçld en waarvoor derhalve dupli-
6)
Hiermede worden bedoeld cle effecten, welke blijk’en door de
tegenwoordige bezitters in regelmatig beursverkeer te zijn, ver-
kregen en ten aanzien waarvan dus, behoudens tegenbewijs, het
wettelijk vermoeden van verkrijging te goeder trouw geldt.
‘) Voor de omschrijving van dit meerderheidsbelang is aansluiting
gezocht hij de bestaande fiscale wetgeving omtrent besloten Ven-
nootschappen, doch met een vrij aanmerkelijke verruiming, nl. in
die zin, dat ook een belang, dat tezamen met dat van familieleden
tot in de vierde graad en/of ,,vertrouwenspersonen” een meer-
derheid der stemmen vertegenwoordigt, in aanmerking komt.

Pow”

-.

ii –

8 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

107

caten zullen, worden afgegeven
8),
terwijl hiermede voor
dit doel tevens zijn gelijkgesteld de effecten, welke ten
name van onbekende eigenaars zijn aangemeld.
Uit bovenstaande opsomming moge blijken, dat de

gedachte, welke bij de opstelling van deze lijst van uit-

zonderingen heeft voorgezeten, zeker
niet
is geweest om,

in ruil voor do door de Staat gegeven garantie en hét

door hem bij te passen bedrag, op deze een zo groot mo-

gelijk bedrag aan
goede
rechtsherstelaanspraken te doen
overgaan. Integendeel heeft men deze goede aanspraken
– welke voor een belangrijk deel (bijv. voor zover zij
hot manco of het vijandelijk

vermogen betreffen) het
rechtsherstelapparaat ook niet’ of slechts in geringe mate
belasten – zoveel mogelijk door de gedepossedeerden

doen behouden, maar daartegenover juist die met min of

meer twijfelachtige uitslag, waarover nog lang en met

onzeker resultaat gepi’ocedeerd zou moeten worden,

zoveel mogelijk, hetzij willen
elirnideren
hetzij in handen

van de Staat kanaliseren. Daar het overheersende doel

de te bereiken ontlasting van het rechtsherstelapparaat’
is geweest, moesten anderzijds enkele groepen
wellicht

nog kansrijke aanspraken -tezamen met de praktisch
geheel of bijna kansloze wèl ondci’ de overdracht vallen
9).

De reputatie der van gemis aan goede t,’ouw beschuldigde

tegenwoordige bezitters en van ,,de beurs”.

Anderzijds volgt hieruit echter, dat het evenzeer een
onjuiste voorstelling van zaken is, wanneer men de indruk
tracht te wekken, dat het aanbod vooral de strekking
zou hebben om tegenwoordige bezitters, die bij het geven
van hun koopopdrachten, dan wel tussenpersonen
banken en commissionnairs -, die bij de uitvoering van
deze opdrachten niet te goeder trouw zijn geweest, te
sauveren. In de reeds in mijn vorig artikel genoemde
open bi’ief van de vijf Leidse en Utrechtse hoogleraren
wordt hieromtrent opgemerkt, dat deze tegenwoordige
bezitters en tussenpersonen, waarop ecn blaam is ge-
woi’pen, enerzijds het morele recht hebben
01)
een gelegen-
heid om zich van die blaam te zuiveren, maar dat zij
anderzijds, wanneer zij daarin niet slagen, daarvan ook
ten volle de financiële consequenties zullen moeten dragen.
Hierop kan worden geantwoord, dat – ook al zouden
alle gedepossedeerden het aanbod aanvaarden en dus hun

aanspraken aan de Staat overdragen – het een zowel
als het andet’ in de alsdan dooi’ de Staat verder te voeren
processen tegen de. bedoelde groep van personen volledig
tot zijn rècht zou komen. 1-let hier gemaakte verwijt zou
wellicht zin hebben gehad, indien van de gedeposseder-
den, die het aanbod aanvaardet, zou zijn verlangd, hun
aanspraken
niet
aan de Staat over te dragen, maar deze
zonder meer prijs te geven, daar dkn inderdaad de be-
zittei’s te kwader trouw, resp. de tegenover hen regres-

‘) In het algemeen vervallen deze cluplicaten krachtens liet Be-
sluit Herstel Rechtsverkeer aan de Staat; voor zover zij echter
tevens geopponeerd zijn, heeft krachtens dit Besluit de gedepos-
secieerde voorrang boven de Staat. Hetzelfdegeldtookvoor detothet
vijandelijk vermogec’ behorende
of
krachtens de Markenwet out-eigende effecten, waar, krachtens (te bepalingen van het Besluit, liet recht van de Staat eveneens wijkt voor dat van de gedepossc-
deerden. In al deze gevallen blijft deze voorrang van kracht ook
voor dc gedepossedeerde, die het aanbod vanL.V.V.S. heeftaanvaard.
\Vcl
brengt, indien hij uit dezen hoofde zijn effect, dan wel
een duplicaat daarvan, in natura terugontvangt, liet eerder ge-
noemde beginsel, dat hij door het rechtsherstel niet in een gunstiger
positie mag koneen clan vÔOr het hezitsverlies, mede, dat hij alsdan
de terzake van dit effect reeds genoten
70
pOt weer zal moeten
afstaan. Het reeds genoemde artikel
57
geeft aan de Afdeling
Effectenregistratie de mogelijkheid, deze
70
pOt, bij gebreke van
een tegenwoordige bezitter, alsdan aan de Staat (als reehtsopvolger
van dc ontbrekende of vijandelijke tegenwoordige bezitter) toe te
wijzen.
‘) Men mag de circulaire dan ook niet zo lezen, alsof de opstellers
daarvan naast de als zodanig genoemde groepen van ,,kansrijke”
(= uitgezonderde) aanspraken alleen maar ,,kansloze” – welk woord
trouwens niet in dc circulaire yoorkomt – zouden kennen of erken-
nen. Integendeel
is
zeer bewust ook aan een middengroep van
,,wellieht kansrijke’: aanspraken gedacht, die men echter even he-
wust mede in de overdracht aan de Staat heeft willen begrijpen,
omdat juist hierin de belangrijkste mogelijkheden tot ontlasting van het rechtsherstelapparaat liggen. Voor de geheel of vrijwel
geheel kansloze aanspraken allOOn zou de Staat bovendien zeer
waarschijnlijk ook geen
7h 8
pCt hebben willen betalen!

plichtige tussenpersonen, eenzijdig zouden zijn bevoor-

deeld; nu deze aanspi’aken echter in handen van de Staat

overgaan en door deze zeker niet ,,eh bloc” zullen worden

geseponeerd, zullen voor de bedoelde groepen, en meer
in het
bijzondeii
ook voor de banken en ,,de bëurs”, zo-

wel de gelegenheid om zich, zo mogelijk, van de op hen
geworpen blaam te zuiveren, als ook de kwade kans om

bij bewezen gemis aan goede trouw de gevolgen daarvan
te moeten dragen, ten volle blijven bestaan. Trouwèns

ook de processen, te voeren door de gedepossedeerden,

die voornemens zijn het aanbod niet te aanvaârden, zullen
hiertoe vermoedelijk nog overvloedig gelegenheid geven!

Voor het ov,erige vergete men niet, dat het hier van huis

uit civielrechtelijke geschillen betreft, en dat het dus zelfs

principieel onjuistzou zijn om deze aangelegenheid uit-

sluitend of overwegend van het standpunt van een zekere

,,zuiveringsmentaliteit” uit te beschouwen, waartoe in bepaalde kringen een onmiskenbare en m.i. niet onbe-

denkelijke neiging aan de dag wordt gelegd.

Positie de,’ cessiecredcteu,’en.

Een andere vraag is intussen, of de zojuist besproken

groep niet in een andere kwaliteit – nI. in die van cessie-
crediteuren in de boedel L.V.V.S. na veroordeling tot afgif

te dci’ effecten of tot schadevergoediig ex art. 59—in zoverre
in een ietwat te gunstige positie wordt gebracht, dat de
betrokkenen mede profiteren van de exti’a 7 of 8 pCt,
waarmede het aanbod, dank zij de tussenkomst van de
Staat, kon worden verhoogd, terwijl zij hiertegenover
uiteraard niets behoeven af te staan. Inderdaad zou er op
deze grond wellicht iets voor te zeggen zijn geweest om
het door de Staat extra gefourneerde bedrag alleen aan de
oorspronkelijke L.V.V.S.-crediteuren, resp. hun erfge-
namen, doch niet ook aan de cessiecrediteuren ten goede
te doen komen. Voor zover mij bekend, is’de mogelijkheid
hiervan indei’daad ernstig overwogen, maar is deze afge-
stnit op de vele administratieve en jui’idische complicaties,
welke deze ,,verfijning” zou hebben meegebracht.
Om deze reden is dus aan de – reeds bestaande –
cessieçrediteuren niet alleen de gelegenheid gegeven om
eveneens cle 70 pCt te ontvangen, maar is – bovendien
uitdrukkelijk bepaald, dat deze 70 pct ook voor hen zal
worden berekend op basis van de koersen van November
1947, voor zover deze gunstiger zijn dan de werkelijk be-
haalde verkoopopbrengsten.
De vraag, welke in dit opzïeht de positie zal zijn van
hen, die thans nog geen cessiecrediteuren zijn, maar hetzij

dit t.z.t. alsnog zullen worden, hetzij een betaling in con-
tanten zullen ontvangen van de gedepossedeerden, die
hij het terugontvangen van hun effecten de uitkering
reeds genoten hebben, is daarmede echter nog niet he-
anvoord. Yerschillende gevallen kunnen zich hierbij
voordoen. In de eerste plaats (a) kunnen in de toekomst
uiteraard nog nieuwe cessie-vorderingen ontstaan als ge-
volg van geslaagde -rechtsherstelacties van gedeposse-
deerden, die het aanbod
niet
aanvaarden. In de tweede plaats (b) kan dit gebeuren door acties van hen, die wèl
aanvaarden, voor zover het de van de verplichting tot
overdracht uitgezonderde groepen rechtsherstelaanspraken
betreft, namelijk wanneer de vroegere bezitters op het
ogenblik, dat de effecten hun woi’den teruggegeven, de
hun toekomende 7Q pCt uit de boedel
nog niet
ontvangen
hebben; de eerder genoemde afrekening-buiten-L.V.V.S.-
om (c) gaat immers eerst werken, nadat zij deze 70 pCt
wèl ontvangen hebben. En tenslotte is er nog (d) de groep
der tegenwoordige bezittrs, die straks c.q. hun effecten
aan de Staat, alsrechtsopvolger van de ,,aanvaarders”,
zullen moeten afstaan.
Voor de beide laatstgenoemde groepen – (c) en (d) –
zal de praktijk zich rog geheel moeten vormen; zoals
reeds eerder werd opgemerkt, genieten de Afdeling Ef-
fectenregistratie en de Afdeling Rechtspraak te dezen
aanzien een zeer grote mate van vrijheid. Het is dus nog

108

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9
Februari 1950

volstrekt niet zeker, of en in hoeverre voor deze groepen

eveneens niet de koersen per November 1947 zal worden

gewerkt, en evenmin of het in ruil voor het af te geven

effect aan de tegenwoordige bezitters toe te kennen bedrag

in deze gevallen 70 pCt, 62 pCt, of wellicht nog een ander

percentage van de vastgestelde koerswaarde
zal
bedra-
gen
10).
Ook echter voor de gevallen (a) en (b) staat een
en ander niet zonder meer vast. Met name is het nog een

open vraag, welke t.z.t. de positie wordt van een ex-
tegenwoordige bezitter, die, als gcvol
.
g van cessie, voor
zijn aandeel ,,io dc schoenen komt te staan” van een

gedepossedeerd, die het aanbod
niet
aanvaard heeft. Het is
mogelijk, dat de rechtsprekende instanties _het billijk
zullen achten, alle ex-tegenwoordige’ bezitters zoveel

mogëlijk ,,gelijk te schakelen”; evenzeer echter, dat men

hen verschillend zal willen
1
behandelen
al
naar, gelang
van de status – atnvaarder Qf niet
t—
van degene, in
wiens rechten zij treden. Voor hen, die een min of meer

gegronde verwachting koesteren om binnen afzienbare

tijd in de positie van cessiecrediteur te zullen geraken,

zou er dus w’ellicht zelfs een gerede aanleiding kunnen be-

staan om bunnerzijds – bijvoorbeeld door het aanbieden
van minnelijk rechtsherstel – er toe mede te werken,

dat hun positie als zodanig nog binnen de voor aanvaarding

van liet aanbod gestelde termijn (1 April e.k.) ont-

staat, en zich aldus de zekerheid te verschaffen, door

tijdige aanvaarding mede te kunnen profiteren van de

gunstige regeling, welke voor de thans reeds bestaande
cessiecrediteuren is getroffen.

Tenslotte nog de vraag, te wiens laste het aan deze
groep ,,teveel” toegezegde bedrag, evenals eventuele
verdere , ,vrijgevigheden”, welke cle Afdeling Effecten-
registratie en/of de Afdeling Rechtspraak zich blijkens

het voorafgaande nog ten behoeve van de andere zojuist

genoemde groepen zouden kunnen veroorloven, uiteinde-
lijk zal komen. lIet antwoord hierop luidt in de eerste

plaats weder: zeker
niet
ten laste van hen, die het aan-

bod niet aanvaarden; zie hiervbor de beschouwingen
in het voorafgaande nummer van dit blad-. Van wie
dan echter wel? Naar de mening van sommigen is liet

antwoord hierop: van de overige aanvaarders; mi.

echter moet het luiden: in alle gevallen van cle Staat.
Vooi- de groep (d) is dit aanstonds duidelijk; hier komt
nl. bij voorbaat alleen de Staat als wéderpartij in aan-
merking. Voor de groep (c) is het, blijkens liet hier

voren in noot 10) opgemerkte, niet anders: de gedepos-
sedeérde, die zijn effect terugontvangt, zal immers in
ieder geval de volle door hem genolen 70 pCt moeten

afstaan, en als eventuele ,,gegadigde” voor een deel hier

van komt, naast de tegenwoordige bezitter, wederom
niemand anders dan de Staat in aanmerking; de boedel,
en dus de overige crediteuren, .staan hier in elk geval
buiten. ‘In de gevallen (a) en (h) is dit laatste schijnbaar

anders, maar via de garantie is het toch uiteindelijk ook hier –
de Staat, die het risico draagt. De stelling, tenslotte, dat de
Staat dit meerdere in feite toch weer
01)
de crediteuren
verhaalt – doordat hij, indien hij de hier besproken groep
minder ,,royaal” zou hebben behandeld,
aan allen
een
hoger
uitkeringspercentage dan 70 had kunnen garan-
deren – zou een zekere schijn van juistheid kunnen
‘hebben, ware liet niet, dat de aanvaarding of verwerping
van het aanbod
aan iedere crediteur individueel vrij slaat,
zodat de Staat nooit gezegd kan worden iets te verkrijgen
ten koste
van een aanvaarder; immers, als deze laatste
het geboden percentage niet hoog genoeg acht, hoef t hij

altijd de mogelijkheid om niet te aanvaarden. FIet is d,an
ook in feite
niet
zo, dat dq Staat hij voorbaat verwacht
niet de gedane ,,transactie” financieel altijd quitte te
zullen spelen, laat staan daarbij te winnen; integendeel

00)
Wel

kan mi. met een r’de]ijke mate van zekerheid worden
aangenomen, dat
dc gedcpossedecm’dc
als regel altijd zal moeten
afslaan, wal hij ter zake van het effect in feite ,’e_s genoten heeft;
maar art. 57 opent, zoals reeds opgemerkt,
dO
mogelijkheid om een
deel hiervan aan cle Staat toe te wijzen.

heeft hij, door het systeem van vrijwillige aanvaarding

te kiezen en daarmede een soort ,,zelfselectïe” tussen de
crediteuren mogelijk te maken, aan dezen welbewust de

gelegenheid gegeven om op zijn rug liet spel van ,,heads T

win, tails you loose” te spelen! Als er per saldo dus al een

winst voor de Staat is, zal deze zeer waarschijnlijk alleen
indirect kunnen zijn, nl. in de vorm van een bezuiniging

op de apparaatskosten, zijnde de financiële tegenkant

van de verwachte besparing aan tijd en energie, waarop

uiteindelijk de gehele opzet van het aanbod is gericht.

Kunnn crediteuren een verantwoorde keuze doen?

Een laatste en ernstig bezwaar, dat van verschillende

zijden is aangevoerd, is, dat de crediteuren in een dwang-

positie worden gebracht, omdat zij hun keuze —tussen

aanvaarden of niet-aanvaarden – zouden moeten doen

op grond van onvoldoende feitelijke gegevens, meer
speciaal zonder over een opgave van de stand van hun

rekening en de verkoopopbrengsten van hun effectenhezit

te beschikken. Op het eerste gezicht schijnt dit een sterk

argument tegen liet voorstel, maar in de praktijk blijkt

een en ander alweer zeer mee te vallen. Reële moeilijkheden,
bestaan hier ‘namelijk alleen voor hen, clie in het geheel

niet (meer) weten, hoe de samenstelling van hun effecten-
portefeuille, resp. die van hun erflater(s), was; weet men

dit wel – ,naar fondsensoorten en aantallen -, dan be-

schikt men tegelijk, voor zover de koersen betreft, over

alle benodigde gegevens, behalve niet betrekking tot die

gevallen, waarin de mogëlijkheid bestaat, dat de verkoop-
opbrengsten tijdens de bezetting hoger hebben gelegen

dan de koersenper Novembei’ 1947; dit laatste is intussen
vrijwel alleen het gevâl geweest bjj buitenlandse (Anieri-
kaanse en vooral ook Duitse) fondsen en certificaten daar-
vami, welke behoren tot de groepen, die men niet
behoeft

over te dragen, en die dus ook voor het doen van de keuze
niet van belang zijn. –

Een tweede en belangrijk gegeven, waaraan men be-

hqefte zou kunnen hebben, is, of vei’loren gegane effecten

al dan’ niet voor de effectenregistratie zijn aangemeld,
en, zo ja, hoe de tegenwoordige bezitters deze verkregen

hebben. De klacht is geuit, dat de enige instantie,w’elke over

deze gegevens beschikt, nI. de Afdeling Effectenregisti’atie,
inlichtingen hieromtrent aan belanghebbenden zou w’ei –
geren. Dit berust op een misverstand
:
w’eliswaar was de
Afdeling enige tijd geleden iiog niet in staat om deze ge-gevens te verstrekken en heeft zij destijds dus inderdaad

meermalen een weigerend antwoord moeten geven, maar bij

de huidige stand van de effectenregistratie is dit uitzon-
dei’ing in plaats van regel geworden. Wie zich dus thans
tot de Afdeling Effectenregistratie wendt, kan vernemen

of er voor zijn effect(en) een , ,kortsluiting” is geconstateerd,
en, voor zover de ,,verwervingsverklaring” van de tegen-

woordige bezitter reeds is ontvangen, tevens van de inhoud
hiervan kennis nemen, lIet enige waar de Afdeling in dit
stadium nog niet volledig voor kan instaan, is, of, indien
er tot dusver
geen
kortsluiting is geconstateerd, dit niet
alsnog zal geschieden: rn.aiv. er
kan nog niet met zeker-
heid worden gezegd, of een bepaald effect al dan niet tot
het ,,manco” (zie boven) zal behoren. Met een vl’ijlloge
graad van
waarschijnlijkheid
kan echter ook dit in de
meeste ge’vailen w’el reeds worden gezegd, aangezien de
overgrote meerderheid van de aanmeldingen van tegen-
woordige bezitters thans is verwerkt. En cle onzekerheid,
die op dit punt nog overblijft, schaadt, wat de,keuze be-

treft, alweer niet, omdat men – indien het effect inderdaad
tot het ,,manco” blijkt te behoren – in ieder geval zijn
aanspraak op het te zijner tijd af te geven duplicaat be-
houdt. Over de aanspraken
j
die men wèl moet afstaan,
zijn daarentegen thans in verreweg de meeste gevallen
voldoende gegevens beschikbaar om de , ,kansrij kheid”
hiervan te kunnen beoordelen, en op grond daarvan een
verantwoorde keu ze tussen aanvaarden en niet-aanvaarden
te. kunnen doen.

1

loewel ik mij ervan bew’ust hen, ook in dit derde en

t

8 Februari 1950

ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN

109 :

laatste artikel zeker nog niet alle aspecten te hebbén
belicht, die voor de. beoordeling van liet gedane voorstel

van belang kunnen zijn, hoop ik met het voorafgaande

enigszins le hebben bijgedragen tot een verheldering van
de verdere discussie over liet gedane voorstel en tot een

beter gefundeera oordeel over de goede en kwade kansen,

welke dit voor de verschillende belanghebbenden – ge-
depossedeerden, tegenwonrdïge bezitters en eventuele

regresplichtige tussenpersonen – inhoudt.

‘s-Gravenhage.

J. G. 1(0 OPMANS.

DE
2
MILLIARD.

liet kan moeilijk worden volgehouden, dt de resul-

taten van de Ronde
rçafel
Conferentie een onverdeelde

instemming zijn te beurt gevallen. In het bijzonder tegen
de politieke uitkomsten is de critiek niet mals geweest,

waarbij het voldoende is de punten: de positie van de’
Kroon en het zelfbeschikkingsrecht te noemen.

Van de veelsoortigheid aan statuten, regelingen en

overeenkomsten, welke de R.T.C. heeft opgeleverd, is de
Financiële en Economische Overeenkomst er bij de beschou-
wingen over het algemeen genomen nog al gunstig afge-
komen. En er zou zelfs, naar mijn gevoelen, van een succes-

stuk zijn gesproken als de overeenkomst zou zijn geëindigd

met Afdeling C en niet daar achter Afdeling D was ge-
volgd, of als tenminste de inhoud van Afdeling D, welke
afdeling, zoals bekend cle schuldenrcgeling bevat, iets
opwekkender was geweest. Maar nu, het, weggeschrapte’
schuldenbedrag van f 2 milliard,’ of liever van f 2.000
millioen – dat klinkt vat zwaarder in een tijd, waarin
men over milliarclen spreekt als een kind over zijn knik-

kers -, dat bederft de gehele overeenkomst. 1-let venijn
zit ook ditmaal’ weer in de staart.

DIt is een somber geluid, maar f 2.000′ millioen is ook

een groot bedrag. Hoe groot eigenlijk? Om deze vraag
te kunnen beantwoorden moet de betekenis van de f 2
milliard wordeh nagegaan en wel in het bijzonder de
betekenis er van voor de Nederlandse volkshuishouding.
hiertoe zal een poging worden gewaagd.

Ï:li is een iedei’, die zich wel eens bezig heeft gehouden
met liet vraagstuk van de overheidsfinanciën, bekend,
dat ei’, economisch gezien, een essentieel verschil bestaat
tussen leningen dooi- een Staat in eigen land aangegaan
en leningen, w’elke in hêt buitenland woi-den gesloten.

in het eerste geval treedt
ei-,
binnen de volkshuishouding

van het land, een interne verschuiving van koopkracht
op, hetgeen wel is war economische consequenties met
zich kan brengen, maar
0
1) zichzelf de reële vermogens-
positie van de volkshuishouding niet wijzigt. In het
tweede geval evenwel brengt de leningstransactie een
ovei-dracht van koopkracht van de ene volkshuishouding
naar de andere niet zich, hetgeen over liet algemeen een
onmiddelljjke reële ,,verrijking” voor het ontvangende land betekent en dientengevolge een overeenkoinstige
verarming” voor het vers trekkende land, welke verarming
eerst na verloop van tijd wordt gecompenseerd en over-
gecompenseerd door de Lerugontvangst van aflossings-
en ren tebedra’gen.
Wanneer wij een ogenblik aannemen, dat de hierboven
weergegeven gedach tegang onverkoi-t van toepassing zou
zijn wal heti-eft de verhouding Nederlandlndoncsië, dan
zou dit betekenen, dat de Nederlandse volkshuishouding
door liet versti-ekken van de leningen aan Indonesië een
vet-at-ming van rond f 2 milliaid heeft ondergaan ten
gunste van de Indonesische volksgemeenschap en dat

deze verarming, welke bedoeld was van tijdelijke aard
te zijn, door het w’egschrappen van de schuld, een pet’-
nianent kai-aktet- heeft gekregen.

Is deze voorstellingswijze juist? Betekent de ter R.T.C.

geti-offen schuldenregeling inderdaad een reële vei-arming
van liet Nederlandse volk van een zo grote omvang
en dat in een tijd, waarin onze armoede ternauwernood
kan worden gecamoufleei-d dooi- een schijnwelvaai-t?

Zou deze vraag bevestigend moeten wot-den beantwoord,

dan is door ons volk niet liet ovel-dI-agen van de souve-
reiniteit, naast een vooi- velen zeer zwaat- ideëel offer,

teVens een wel zeet- zwaat- matei-ieel offer gebi-acht.

Voor een juiste beantwooi-ding van de opgeworpd’n

vraag is een nadere analyse van de f 2 milliard nood-

zakelijk, welke analyse mogelijk wordt gemaakt door

de gegevens ons in de Memot-ie van Toelichting
0
1) de
Financiële en Economische Overeenkomst verstrekt.

Het blijkt dan, dat de f 2 milliard in hoofdzaak is
sanibngesteld uit een twetal vlottende schuldposten

die ten dele tijdens, maal- in hoofdzaak na de oorlog zijn
ontstaan, t.w. het debetsaldo van Indonesië op de zgn.

ad f 927 mln en liet debetsaldo op de
zgn. F-rekening ad f
706,5 mln ‘). De”ze7 beide posten
hebben, wat hun ontstaan beti-eft, een zeet- speciaaF ka-

rakter. Zij hangen’nl. nauw samen met het na-oorlogse

betalingsvei-keei- tussen Indoneië en Nederland. Teneinde
dit betalingsverkeer ook in de na-oorlogse periode mogelijk
te maken heeft Nedet-land verschillende credieten aan
Indonesië verleend. De twee voornaamste hiervan wat-en

die op de Thesaurie- en
01)
de F-rekening. –
Daarbij is liet van belang te letten op de
actrd
van het
betalingsvet-keer, dat — op ci-ediethasis – over genoemde i-ekeningen wei-d geleid. Over deThesaurie-i-ekening liep
liet betalingsverkeer in de overheidssectot-, over de
F(financiet-ings)-rekening liet particuliere hetalingsvei-keer.

Voor beide rekeningen gold .evenwel de uitdl-ukldelijke
voorwaarde, dat de betalingen, welke er over liepen tot liet
diens tenvei-keer moesten hehot-en. Principieel moch ten
over geën der beide i-ekeningen goedet-enaankopen wot-den
gefinancierd. Slechts hij wijze van uitzondeiing zijn via
de Thesaurie-i-ekening – incidentele goedet-enaankopen ver-
richt. Het daarmede -gemoeide totale bedrag oveiti-eft
evenwel in geen geval f 50 mln
2).
Hieruit volgt dus, dat
noch de ci’edietverlening aan Indonesië oli de Thesaurie-
rekening, noch die op de F-rekening heeft geresulteerd
iri een tijdelijke eenzijdige goederenbeweging van Neder-
land naar Indonesië, welke eenzijdigheid door het feit van de schuldenregeling een pei-manent karakter zou
hebben gekregen. Van een t-eële verat-ming van de Neder-
landse volkshuishouding in de zin van een cLefinitief goe
derenverlies – welk verlies des te zwaarder zou hebben
gewogen, daat zij plaats zou hebben gevonden in een
pei-iode van acute goederenschaarste voor Nederland – is dan ook geen sprake.
Maar – zo kan men vragen — heeft liet wel zin om,
zoals hierboven wot-dt gedaan, onderscheid te maken
tussen het goedei-envei-keer en liet dienstenverkeer?
Economisch gezien is er tocli geen verschil tussen liet
voortbrengen van goederen en liet verlenen van diensten.
Ook in liet laatste geval vindt ei- een veehi-uile van pro-

ductiefactoren plaats en staat tegenovei- dit verbruik
geen i-eële tegenprestatie, om welke ieden dan ook, dan
betekent dit een verarming voor de desbetreffende volks-
huishouding, die de productieve kt-achtdn dan beter in

een andere richting had kunnen aanwenden.
lndefdaad is dit zo, maai- dit geldt uitsluitend vooi- de
reële dienstenvet-lening. Bij nader oqderzoek
3)
blijkt nu,
dat van de posten, welke in de loop der_jaren met behûlp

‘)’ lIet i’estei’ende bedi-ag all f366,5 mln bestaat in hoofdzaak
uit dc post: nog te vei-rekenen posten. De samenstelling er van is
niet bekend en er
zal
dan ook niet nader
01)
worden ingegaan.
) De financiering van het wederzijdse goederenverkeer ge-
schiedde via de zgn. 0 (comnierci6le)-rekcning, welke zoveel mogelijk
in evenwicht werd gehouden.
‘) Vide dc
Al. v. T.
van de Ci’edietverstrckkingswcl.ten Indonesië
1948 en 1949 (resp. Zitting ’47-48,
No.
776 en Zitting 48-’49,
No.
32)
en cle
M. v. T. op
cle Kasv rzieningswelten P45, ’46 en 47
(Zitting ’46-47,
No.
436), 1948
( Jtting ’47-48.
No.
706) en 1949
(Zitting ’48-49,
No.
1347).
1

110

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Februari 1950

van het Thesaurie-crediet en het F-crediet zijn gefinan-

cierd, slechts een gering deel tot de categorie: reële dien-

stenverlening kan worden gerekend. Het overgrote deel
bestaat uit kapitaalovermakingen, waartegenover van

Nederlandse zijde geen gelijktijdige tegenprestatie – be-
halve dan de credietverlening door de Overheid – staat. Met name is dit het geval met de F-rekening. Daar is in

de eerste plaats de grote groep van persoonlijke remises,

omvattend overmakingeri van delegaties, verlofsalarissen.
spaargelden, rehabilitatie-uitkeringen en de zgn. eenmalige

remises ten laste van gurni’s. Voorts de zakelijke remises,

omvattend overmakingen van de kasoverschotten van

scheep- en luchtvaartmaatschappijen, remises van scheep-
vaartmaatschappijen t.b.v. reconstructiedoeleinden, remi-
ses van winsten en afschrijvingen, remises van geaccumu-

leerde premies van levensverzekeringmaatschappijen en

pensioenfondsen e.d. Maar hetzelfde geldt in belangrijke

mate voor de Thesaurie-rekening. Over deze rekening

liepen de overmakingen van rente en aflossing op de Indo-nesische overheidsschuld, voorts ook belangrijke bedragen

aan persoonlijke remises als bïjv. delegatie, verlofbezol-

digingen, wachtgelden, rehabilitatie-uitkeringen, uitbe-taling van saldi-tegoed op bezoldigingen e.d.

Al deze transfers betekenden een omzetting van Indo-

nesisch courant in Nederlands courant, echter zonder dat

de aldus beschikbaar gekomen koopkracht in Nederland

ten gunste ‘van Indonesië werd aangewend. 1-Jet enige

effect van de door Nederland ten behoeve van bedoelde

transfers aan Indonesië verstrekte leningen was dan ook

uiteindelijk, dat de geldcirculatie in Nederland met een

bedrag ongeveer gelijk aan het totale schuidbedrag toe-
nam. Van een verarming in de zin van een reële goederen-
(inclusief diensten) onttrekking is dus in dit verband geen

sprake.

Een tweede tegenwerping, die men zou kunnen maken,
is, dat er in feite toch wel sprake is van een verarming

van de Nederlandse volkshuishouding. Immers, had Ne-
derland geen leningen verstrekt, dan had Indonesië de
transfers zelf moeten financieren, hetzij in goederen,

hetzij in deviezen. Door de plaatsgevonden credietverle-
ning zijn aan Nederland reële inkomsten ontgaan, hetgeen
dus een relatieve verarming betekent.
Voor een ieder, die enigszins op de hoogte is met de
positie van de betalingsbalans van Indonesië, is het even-
wel duidelijk, dat een dergelijk standpunt niet houdbaar
is. Was credietverlening van Nederlandse kant achter-

wege gebleven, dan zouden van Indonesische zijde geen

vergunningen tot het doen van kapitaalovermakingen naar Nederland, voor welk doel en uit welken hoofde
dan ook, zijn verleend. De middelen daarvoor ontbraken
ten enenmale. Zij waren nauwelijks voldoende om een

minimale import van de meest essentiële goederen mogelijk
te maken.

Uit het voorafgaande trekken wij de conclusie, dat het
ontstaan van de crediteurenpositie t.o.v. Indônesië
althans wat een belangrijk deel van de f2 mrd betreft –
voor de Nederlandse volkshuishouding geen reëel offer

heeft betekend. Daarbij wordt de geldvermeerdering,

welke e het gevolg van is geweest, niet onder het begrip
,,reëel offer” gerekend.

De eerste reden hiervoor is, dat ook zonder de crediet-

verlening – en dus zonder de tranfers – de geldvermeer-
dering tot op zekere hoogte zou hebben plaatsgevonden.
Daarbij wordt in de eerste plaats gedacht aan debetaling

van rente en aflossing uit hoofde van de Indon.esische
overheidsschuld. Zou Indonesië, wat deze betalingen be-
treft, in gebreke zijn gebleven – en zonder credietver-
lening zou het dit ongetwijfeld – dan zou Nederland, daar
het voor die schuld garant is, deze betaling hebben moeten

overnemen, hetgeen uiteraard uitsluitend via geldci’eatie
mogelijk zou zijn geweest. En – om een belangrijke via de
F-rekening gefinancierde post te noemen – wanneer de
scheepvaartmaatschappijen niet in staat geweest waren
hun, in Indonesië overtollige, middelen naar Nederland

over te brengen, dan zou de Overheid ongetwijfeld genood-

zaakt zijn geweest deze maatschappijen, in het kader van
de vlootreconstructie, financieringsfaciliteiten – te geven,

hetgeen ook weer een geldvermeerderende werking zou
hebben gehad. Tenslotte, was geen transfer van delegaties

van Indonesië uit mogelijk geweest, .dan zou de Neder-
landse Overheid – evenals dit tijdens de oorlog het geval

is geweest – verplicht zijn geweest de gezinnen en indi-

viduele personen, die daardoor zonder middelen van

bestaan zouden zijn gekomen bij te staan, met opnieuw

als consequentie een vermeerdering van de geldhoeveel-
heid.

Maar ook afgezien van deze ,,onvermijdelijke” geld-

vermeerdering, de geldcreatie, welke, doordat er wel

credieten zijn verleend en dus wel transfers hebben plaats-

gevonden, daar bovenuit is gegaan, heeft geen belangrijk effect op het economisch leven in Nederland kunnen uit-
oefenen door de hier te lande zeer krachtig doorgevoerde

politiek van goederendistributie en prijsbeheersing. Het –

effect bleef beperkt tot een vergroting van het geld-
excedent.

Wanneer men op grond van het voorafgaande

inder-
daad.zou zijn overtuigd, dat het
ontstaan
van de f 2 mrd
schuld’ geen reëel-offer voor Nederland heeft betekend,

dan zou men niettemin het standpunt kunnen innemen

– en er zijn ongetwijfeld velen, die dit standpunt in-
nemen – dat het
schrappen
van de f 2 mrd wel degelijk
een reëel offer voor ons land heeft betekend, of beter
gezegd, nog steeds betekent en in de toekomst nog zal
betekenen. Wat is immers het geval. Door het schrappen

van de f 2 mrd ontgaan de Nederlandse volkshuishouding

– wanneer wij uitgaan van een looptijd van de schuld
van bijv. 25 jaar – gedurende een kwart eeuw belangiijke

deviezeninkomsten in de vorm van rente en aflossings-
bedragen.

Echter, ook, deze redenering gaat voor een belangrijk

deel niet op. En het is opnieuw de positie van de Indo-
nesische betalingsbalans, die hiervan de oorzaak is.

Uit het voorafgaande moge zijn gebleken, dat practisch

het gehele betalingsverkeer tussen Indonesië en Neder-
land, dat tot de dienstensector moet worden gerekend,
tot ultimo 1949 op credietbasis heeft plaatsgevonden.
Uitzonderingen waren alleen de betaling van scheep-

vaartdiensten (vrachten) en in het afgelopen jaar ook de

rentebetaling op de overheidsschuld van Indonesië t.o.v.
Nederland. Van 1 Januari 1950 af moet Indonesië, daar
met ingang van die datum alle credietverlening door Nederland aan Indonesië is stopgezet, dus dit gehele
dienstenverkeer zelf financieren. Daarmede is, wanneer
wij ons baseren op de ramingen, welke voor 1949 golden,

per jaar op zijn minst een bedrag van enkele honderden
millioenen guldens gemoeid. Met dit bedrag wordt dus
de betalingsbalans van Indonesië belast en dat, terwijl de
opbrengst van de Indonesische export – de basis voor
alle bestedingen en uitgaven in het buitenland – nog

maar nauwelijks boven het niveau van de noodzakelijke import uitkomt. Zou daarnaast door Indonesië nog rente
en aflossing op de f 2 mrd schuld moeten worden betaald

dan zou dit – op annuïteitsbasis bij êen looptijd van 25
jaar – een extra belasting van de betalingsbalans bete-
kenen van rond f 80 mln per jaar. Het moet uitgesloten
worden geacht, dat de Indonesische betalingsbalans dit
zou kunnen dragen. Zeker, de eerstkomende jaren niet,
maar ook in de nabije toekomst niet. Dit wordt duidelijk,
wanneer men bedenkt, dat in 1939, hetwelk als een voor
Indonesië gunstig jaar kan worden aangemerkt, de handels-
balans een exportexcedent van ruim f 200 mln gaf te zien
bij een totale export van ongeveer f 750 mln. Zouden deze
gunstige omstandigheden voor Indonesië terugkeren,
hetgeen nog te betwijfelen valt, dan-zou dit hij een totale
export van bijv. f 2 mrd een exportoverschot van f 500

r’

v:
11

8 Februari 1950

ECONOMISCi-STATISTISCHE BERICHTEN

111

f 600 mln betekenen, waaruit alle ,,invisibles” aan d1le

derde landen (wo. Nederland) zouden moeten worden
voldaan.


Onder deze omstandigheden zou de Indonesische be-

talingsbalans de betaling van bedoeld bedrag aan rente

en aflossing alleen kunnen dragen, wa:nneer op de remises
in de particuliere sector zou worden gekort.

hiermede zou de Nederlandse volkshuisiouding echter

niet zijn gebaat. Immers, wat de Overheid meer ontvangt,

ontvangt de particuliere sector minder. Integendeel zou

het paard op deze wijze achter de wagen worden ge-
spannen, daar toch de activiteit van particuliere zijde
een overwegende rol zal moeten spelen bij de handhaving

van de positie, welke door Nederland in Indonesië wordt,

ingenomen.

Het maximum, wat Nederland, gezien deze omstandig-
lieden met betrekking tot de f 2 mrd schuld — ook in het

belang van zichzelf – had kunnen vragen was een hand-

having van de schuld met een betalingsmoratorium voor

rente en aflossing voor een vrij aanzienlijke periode. Aan-
gezien het daarbij, zoals wij zagen, twijfelachtig is of een

herleving van de rente en ‘aflossingsbetalingen daad-,

werkelijk zou kunnen plaatsvinden, zou de handhaving ,van het schuidbedrag van f 2 mrd in hoofdzaak visueel
zijn geweest. Dit in aanmerking nemend is het uit politiek
oogpunt bezien een gelukkige omstandigheid geweest, dat men van Nederlandse zijde dit schuidbedrag heeft
laten vallen.

î 2.000 mln is een groot bedrag om als vordering lop
een ander land weg te schrappen. Hoe groot eigenlijk,
zo vroegen wij ons in het begin van dit artikel af. Wij
hebben een poging gewaagd om aan te tonen, dat de reële
betekenis van dit schrappen voor de ‘Nederlandse volks-
huishouding’meevalt en wij hopen, dat wij hierin eiigszins
zijn geslaagd.
Maar, zo kan een slotvraag luiden, wanneer noch het
aangaan van de lening, noch het wegschrappen van de
daaruit voortvloeiende vordering een reëel offer voor

Nederland heeft betekend, heeft dan deze lening wel
enige reële betekenis gehad. Had zij dan niet veelbeter
achterwege kunnen blijven, waardoor ter R.T.C. vele
moeilijkheden zouden zijn voorkomen.

Het antwoord op deze vraag luidt kort en goed: neen.
Met het verstrekken van deze lening heeft Nederland een moeilijk te hoog te waarderen hulp aan Indonesië
verleend en wel in een periode, welke voor Indonesië
in staatkundig, zowel in economisch opzicht tot de moei-

lijkste uit haar geschiedenis behoort. Do’ôr de geldover-
makingèn, welke me t behulp van deze leningen mogelijk wa-
ren, is, zowel in de persoonlijke als in de ondernemingssfeer,
een vQrtrouwenserisis voorkomen. Zou dit niet het geval zijn
geweest, dan zou ongetwijfeld het gevolg geweest zijn een
abandonnering van Indonesië op -grote schaal met als
consequentie een volledige ontwrichting van zowel het
overheids- als het economisch apparaat. Een dergelijke
desastreuse ontwikkeling is, met behulp van Nederland;
voorkomen, waarmede in de eerste en voornaamste plaats
het Indonesische belang is gediend. De souvereine Ver-
enigde Staten van Indonesië kunnen thans steunen op
een hechte grondslag welke in Indonesië onder het opper-
bestuur van Nederland is gelegd en ook na de Japanse
bezetting onder enorme moeilijkheden is gehandhaafd.
Maar hiermede is tevens, gezien de grote belangen, welke
ons land ook na de souvereiniteitsoverdracht in Indonesië
houdt, het Nederlandse belang gediend. Want uitsluitend
met een voortgaande gezonde ontwikkeling van Indo-
nesië, zowel op staatkundig als op economisch gebied,
kunnen deze belangen tot hun recht komen en vruchten

afwerpen.
Als slotconclusie moge dan ook de hoop worden uit-
gesproken, dat zal blijken, dat, mede door zowel het
verschaffen van als het schrappen van de f2 mrd, de

toekomst van Indonesië zich zodanig zal ontwikkelen,

dat èn de Verenigde Staten van Indonesië èn het Ko-

ninkrijk der
.
Neder1arden hier de vruchten van zullen

plukken.

Voorburg.

Drs P. G. RIDDER.

NATIONALE EN INTERNATIONALE

MAATREGELEN VOOR HANDHAVING VAN

VOLLEDIGE WERKGELEGENHEID.
Met het vraagstuk van volledige werkgelegenheid hebben

economisten zowel als politici zich in en na de oorlog

beziggehouden. Het Charter van de Verenigde Naties,
de overeenkomst van Bretton Woods, hetnieuwe Charter

van de I.T.O., de Employment Act van dô Verenigde

Staten en soortgelijke wetten in andere landen zijn daar-

van de duidelijke bewijzen. De practische zijde van dit
probleem trok echter in de eerste tijd na de oorlog weinig

belangstelling. In een periode, – waarin er eerder sprake
was van ,,overemployment”, had het bedrijfsleven be-
grijpelijkerwijze vaak meer oog voor de nadelen dan voor
de voordelen van volledige werkgelegenheid.
Niettemin werd in verschillende landen, met name in’ regeringskringen, aan dit probleem verder gewerkt. En

vooral in de Verenigde Naties heeft men zich na de oorlog
aanhoudend met dit vraagstuk bezig gehouden. Ongeveer

twee jaren geleden heeft de Economie and Social Council
het initiatief genomen tot het opstellen van een rapport
over de nationale en internationale plannen en maat-
regelen voor het bereiken en-handhaven van volledige

werkgèlegenheid en economische stabiliteit. Dit rapport’)

bevat echter nidt meer dan een opsomming van de maat-
regelen, welke in verschillende landen voor de bereiking
van dit doel zijn genomen of ingeval van een verminderdi
bedrijvigheid genomen zullen worden. In Augustus van
het vorige jaar heeft de Economie and Social Council

daarop het initiatief genomen voor de bestudering van
een nationale en internationale politiek van volledige
werkgelegenheid. Deze studie werd opgedragen aan een

kleine groep van deskundigen
2),
die met grote voort-

varendheid in enkele maanden een rapport heeft gemaakt,

dat de vorige week is verschenen
3).

Het rapport ademt een optimistische toon. De des-
kundigen menen, dat het mogelijk is om een hoge bedrij-

vigheid en grote stabiliteit in het economisch leven te
handhaven. In landen, waar het economisch leven in hoge
mate centraal geleid wordt, kan het mechanisme van

planning en contrôle gebruikt worden om alle beschikbare
arbeidskrachten tewerk te stellen. Daarentegen wordt
in landen, waar vrijheid van productie en consumptie

heerst, vaak gevreesd, dat een politiek van volledige
werkgelegenheid onverenigbaar is met de ‘grondslagen
van deze economische orde. Evenwel zullen volgens de
deskundigen de aanbevolen maatregelen geen essentiële ver-
andering brengen in deze grondslagen. Wel moet het
duidelijk zijn, dat een politiek van volledige werkgelegen-
heid niet kan worden gevoerd, indien de beginselen van
een op vrij initiatief gebaseerd economisch systeem zo
star zijn, dat iedere vorm van overheidsingrijpen, om het

gewenste doel te bereiken, ‘uitgesloten is. Deze mening
alleen reeds is voldoende om de belangstelling voor dit

rapport op te wekken.
**
*

liet rapport b’eperkt zich tot een behandeling van één

zijde van

de werkloosheid, namelijk de werkloosheid

1
)Maintenance of Full Employment (United Nations 1948).
‘) Prof. J. M. Clark, Prof. A. Smithies, Dr N. Kaldor, P. Uri en
Dr E. R. Walker.
‘) Onder de titel: ,,National and International Measures for
Full E mployment”.

112

ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BËRICHTEN

8 Februari 1950

ontstaan uit een daling van de effectïe\e vraag naar goe-

deren. De oorzaken van de schommelingen in de effectieve

v’aag en van de wijze waarop deze fluctuaties op andere
landen worden overgedragen, worden geanalyseerd. Daar-

op volgt een algemene beschouwing van de nationale en
internationale aspecten van het probleem van volledige
werkgelegenheid. 0p grond van deze analyse komen de

deskundigen tot hun aanbevelingen, welke in drie onder-

delen uiteen vallen. In de eerste plaats rnoet iedere re-
gering een doel voor handhaving van volledige werk-

gelegenheid, een’, wat men zou kunnen noemen, standaard

bedrijvigheid, aanvaarden ‘en bekend maken. Dit niveau

van werkgelegenheid moet door eencomplex van maat-

regelen gehandhaafd worden. Daalt de bedrijvigheid be-

neden dezestandaard, dan moet automatisch een systeem

van compenserende maatregelen in werking treden.

• 1-let bovengenoemde doel van volledige werkgelegen-
heid moet in geinclustrialiseerde landen uitgedrukt wor-

den in termen van werkloosheid (in minder ontwikkelde

landen in het volume van de ind,ustriële werkgelegeoheid).

Daarvoor moet niet een strict percentage gënomen wor-

den, maar een spreidingsgebied bijv. van 2-4.pCt of 3-5 pCt
van het aantal loontrekkenden, voor elk land afhankelijk

-van bepaalde. omstandigheden. De overschrijding van

• deze omvang van de werkloosheid moet worden beschouwd

als een bewijs van een, onvoldoende effectieve vraag. –

Al naargelangvan-de aard van de politieke en sociale

instellingen en van de •trap van economische ontwikkeling
zal een politiek tot handhaving van de werkgelegenheid

op een hoog niveau verschillen. In sommige landen zal cle
écononiische ontwikkeling versneld kunnen worden als
onderdeel van een programma van volledige werkgelegen-

heid. In andere landen zal de bereiking van een toestand
van volledige werkgelegenheid structurele veranderingen

noodzakelijk maken, doordat het gepaard zal moeten

gaan met eén verhoging van het aandeel van de con-

sumptieve uitgaven in het nationale inkomen. Om ge-

noemde en andere redenen worden geen gedetailleerde

en concrete aanbevelingen gedaan. ‘De voorgestelde maat-

regelen zijn voornamelijk bedoeld voor zgn. vrije volks-

• huishoudingen. In centraal geleide en sterk gebonden
• volkshuishoudingen is de bevordering van volledige werk-
gelegenheid en stabiliteit van het economisch leven, reeds
een onderdeel -van het economische progamma of kan
daarin gemakkelijk ingepast worden.

Een, van de belangrijkste maatregelen voor de hand-

having van de effectieve vraag op een hoog niveau van
werkgelegenheid, is volgens het rapport, de aanpassing
van de fiscale politiek aan de noodzaak van volledige-werk-
gelegenheid. De middelen voor deze aanpassing bestaan in verandei’ing in het niveau en cle aard van uitgaven en
belatingen, zowel als in veranderingen in de verhouding — tussen beide grootheden; verder in de verhoging van de

flexibiliteit van belastingen en uitgâven met het oog op
1
schommelingen in de effectieve vraag naar goedren.
lIet ,is daarom wenselijk oni in het fiscale systeem ele-
menten in te bouwen, welke automatisch de amplitude
van de economische schommelingen verminderen. Als
zodanig zijn uitbreiding van cle sociale verzekeriiïgen en – een piogressieve inkonistenhelas ting te beschouwen,.

Het niveau van investeringen kan in meerdere mate
dan tot dusverre gestabiliseerd woi’dèn door maatregelen
tot vermeerdering of vermindering van de omvang van
de particuliere investeringen en door een gecöördineerd
pi-ogra mma van, open bare investeringen. Wat de invloed
op liet volume van de particuliern investeringen betreft,
wordt gewezen
01)
helastingvéilichting om deze investe

ringeiï aan te moedigen in tijden van verminderde vraag en
op credietcontrôle en contrôle op emissies om het volume van
• deze investeringen te beperken in tijdeh van uitzonderlijk
hoge bedrijvigheid. In industi-ieel goed ontwikkelde landen
moet de nadruk gelegd worden op een uitbreididg van de
consumptieve vraag door de genoemde instrumenten van

de fiscale politiek, t.w. de ierandoring van de druk der
belastingen en de verlaging van zijn niveau; door liet

uitbreiden van programma’s van sociale verzekering en

door het verhogen van de standaards van sociale uitgaven
in liet algemeen (opvoeding, gezondheid,
enz.).
-,
In economisch onontwikkelde landen kunnen de heftige

fluctuaties in het nationale inkomen voorkomen v’orden

door stabilisatie van de prijzenvan de voornaamste uitvoer-
producten, liezij door middel van internationale goederen

overeenkomsten, hetzij doorn ational e stabilisatieschema’s.

Voor zover, wat dit laatste betreft, hierdoor de binnen-

landse prijzen voor exportgoederen hoger komen te liggen
dan de buitenlandse prijzen, verzwakt dit de positie van

de betalingsbalans van het land. Dergelijke schema’s –

zijn daarom alleen aan te, hevelen als een onderde1 van

een politiek tot stabilisatie van de internationale handel.

Belangrijk zijn verder de aanbe.relingen in het rapport

voor ht automatisch in werking treden van compen-

serencle maatregelen in geval de ahnaarde standaard

werlcloosheid word t overschreden. Als het deflatiesein

gehesen wordt, d.w.z. als d.4 werkloosheid het’ critische
punt passeert (d.w.z. stijgt hoven liet hiervoor vast-

gestelde percentage), moet niet worden afgewacht, hoe

de toestand zich verdei’ zal ontwikkelen. Automatisch

moeten dan na enige tijd de èompenserende maatregelen
‘in wprking treden. Dit zal êen stahiliserende invloed op

de binnenlandse economie en tevens – afhangende van
de economische betekenis van het land – op de wereld-

huishouding hebben. De automatische maatregelen moeten

de volgende kenmerken hebben :- zij moeten in staat zijn
de effectieve vraag direct en in de gehele volkshuishouding
te verhogën; zij moeten van kwantitatieve aard zijn,

zodat hun invloed op de vraag naar goederen en werk-
gelegenheid vrij nauwkeurig is te schatten: hun kwan-

titatieve omvang moet voldoende zijn de werkloosheid te
verlagen, daarbij zowel n’et het primaire als met het
secondaire effect rekening hdudend.
Ieder land moet beoordelen welke maatregelen, gezien

zijn economische structuur en zijn fiscaal en administratief

systeem, op de, beste wijze de breilcing van liet doel kan
bevorderen. De beste maatregelen vooi’ industrieel ont-
wikkelde landen liggen op fiscaal gebied. Daartoe zou
men van tevoren wettelijlce voorzieningen moeten treffen
voor alternerende helastingtarieven. Ook variërende –

bijdragen voor sociale verzekeringen zouden gebruikt kunnen worden om de beschikbare koopkracht te ver-
hogen. 1-loewel openbare werken een zeer -belangrijk ele-
ment vormen van een algemeen stabilisatieprogramma, kan
de omvang hiervan niet zo snel gewijzigd worden, dat zij

in een automatisch compenserend schema passen. rgot de verantwoordelijkheid van de regering behoort
ook het.handhaven van de stabiliteit van liet prijsniveau.
Het prijsniveau kan door allerlei oorzaken stijgen, o.a. als

tegelijk met het in werking treden van de compenserende
maatregelen onvoorziene factoren de effectiave – vraag
ver boven het gewenste peil doen toenemen of als ,,bottle
necks” ohtstaan. Verder kunnen georganiseerde groepen –
in de gemeenschap uit het hoge peil van hedrijiigheid
vooi’deel wijlen trekken en een prijsstijging veroorzaken, –
welke in conflict komt met de doeleinden van een politiek
van volledige werkgelegenheid. Terwijl infiationis tisclie –

tendenties voortvloeiende uit een ‘excessieve effectieve
vraag bestreden moeten worden door maatregelen, welke

de, vraag beperken, is een prijsstijging•geen noodzakelijk
bewijs
VOO!’
een algemene excessieve vraag. indien maat-
regelen worden genomen oni ,dergelijlce prijsstijgingen
legen te gaan door een beperking van de vraag, kunnen
ij leiden tot vermindering van werkgelegenheid en pro-

ductie, zelfs zonde!’ een prijsverlaging tot stand te brengen.
Daarom moeten in een dergelijke situatie selectieve ‘maat-
regelen van directe en indirecte aard genomen worden.
De maatregelen, welke elk land intern neemt tot hand-
– having van of tot-terugkeer naar’een niveau van volledige

8 Februari 1950

ECONOMISCH-STAT,ISTISCHE BERICHTEN

113

werkgelegenheid, zijn niet o1doende. Deze maatregelen

moeten ook in een internationaal verband passen. Ieder

land moet zich in zijn internationaal economische be-

trekkingen zo gedragen, dat het andere landen niet ver-
hindert, de stabiliteit in het economisch leven en cle

volledige werkgelegenheid te handhaven of in geval van

grote werkloosheid daartoe terug te keren.

De huidige oneveriwichtigheid in de internationale eco-

nom ische betrekkingen belemmer t de terugkeer tot een

stabiele en expanderende wereidhuishouding. Daarom

beveelt hei rapport de bijeenroeping van een iniernationale
conferentie aan, waarop een gemeenschappelijk pro-
gramma kan ontworpen worden om een nieuw structureel
evenwicht in de internationale handelsbetrekkingen tot

stand le brengen. Zowel landen met een tekort als met
een overschot op de be tali ngsbalans moeten doelen op-

stellen voor de voornaamste – posten van hun betalings-

balans, daarbij aangevende de aanpassingen door middel

van welke zij het financiële evenwicht hopen te bereiken.

Deze doelen zijn niet bindend, maar geven de richting aan, waarin elk land de oplossing van zijn moeilijkheden zoekt.
Een analyse en vergelijking van deze doelen brengt elk
land op de hoogte van de plannen van andere landen en
openbaart zodoende tevens rnogelijko zwakheden en in-consequenties. De landen moeten bereid zijn hun doelen
door onderlinge samenwerking te corrigeren en aan te
passen aan cle nieuwe bekende gegevens. in dit verband

wordt voorgesteld een door cle ECOSOC in te stellen
Expert Advisory Commission als tussenschakel voor
coördinatie en informatie te laten optreden. Zonder de
moeilijkheden te onderschatten menen de deskundigen,
dat bij een krachtige poging de huidige structurele on-
evenwichtigheid op internationaal gebied binnen enkele

jaren kan verdwijnen.
Daarnaast is het zowel voor de ontwikkeling van de
niet-gebruikte hulpbronnen in de wereld en voor de sta-
biliteit in de wereldhuishouding nodig, dat op het gebied
van de buitenlandse investeringen een meer stabiele
politiek w’ordt gevolgd. Daartoe moeten de crediteur-
landeh jaarlijks doelen voor het verstrekken van leningen
01) lange termijn vaststellen. Op clie wijze kan de stroom van buitenlandse leningen gestabiliseerd worden. Elk half
jaar zullen de regeringen van de crediteurlanden aan de
International Bank for Reconstruction and Development

een bedrag ter beschikking stellen gelijk aan het voor-
gestelde bedrag voor die periode verminderd met de
leningen, welke door particulieren of op andere wijze door
dit land aan het buitenlan’d zijn verstrekt. Verder wordt
voorgesteld, dat de Internationale Bank een nieuwe
afdeling instelt, die zich speciaal bezig houdt met het
verstrekken van leningen voor algemene economischç
ontwikkeling van landen. –
Zelfs als alle aanbevelingen worden aanvaard en uit-
gevoerd, kan cle betalingsbalans van een land door interne
oorzaken uit zijn evenvicht geraken en andere landen: be-

nadelen. De monetaire reserves van de meeste landen
zijn onvoldoende om de onevenwichtigheid, zelfs tijdelijk
te financieren. Om derhalve het proces van defiatie ge-
paard gaande met de vermindering van invoer tegen te
gaan, is het nodig de externe betalingen ‘voor lopende
transacties te stabiliseren. De deskundigen bevelen daar-
toe, naast voorraadvorming van grondstoffen, aan dat
elk land de verantwoordelijkheid op zich neemt om de
monetaire reserves van andere landen aan te vullen met

een bedrag overeenkomend met de daling van deze re-
serves, welke het gevolg is van de stijging van zijn eigen monetaire reserves. Voor dit doel stellen de deskundigen
voor het intbrnationale Mon&taire Fonds in te schakelen;
De middelen van d:it Fopds zijn niet voldoende om een
dergelijke taak op zich te nemen. Het rapport ondersçheidt
daarvoor valuta depönerende landen en valuta kopende
landen. indien in een bepaald jaar de waarde van de invoer
van goederen in een land daalt tengevolge van een ver-

mindering van de vraag en deze daling wordt-niet geheel

gecompenseerd door een daling in de waarde van de

export, dan moet dit land een bedrag aan eigen valuta

bij het I.M.F. deponeren ovei’eenkomende friet het ver-
schil in de daling van de invoer en de daling van de uitvoer
vergeleken met een basisjaar. Aan de andere kant kah een

land de valuta van een valuta deponei’end land kôpen’

tot een bedrag, dat niet overtreft de daling in de vaarde
van de uitvoer verminderd me

t de daling in de waarde
van de invoer uit dit land. En wel niet later dan acht

maanden na het begin van het kalenderjaar.

**
*

Tot ovei’ le aanbevelingen van de genoemde deskun-

digen tot handhaving van de volledige’ werkgelegenheid

en tot bestrijding van de werkloosheid, indien het critische
punt is gepasseerd. 1-let is een ambitieus programma, dat

hier wordt aangeboden. Te vei’wachten is, dat het in de
loop van dit jaar over de. gehele wereld door economisten,

regeringsdiensten, in teinationale instellingen, enz,, be-

studeerd, becritiseerd en aangevuld zal worden. Dit heeft het grote voordeel, dat daardoor zal blijken, of deze aan-

bevelingen wel in alle landen in voldoende mate toegepast
kunnen worden. Het is niel; mogelijk in een koi’t bestek
alle aspecten van de in dit rapport aangero,erde 1I’aag-
stukken te behandelen. Daarom beperken wij ons tot

enkele opmerkingen, waarmede wij tevens de belang-
stelling voor dit rapport hopen te wekken.

1-let rapport weerspiegelt voor een belangrijk deel de
vooruitgang’in de laatste 15 jaren ih de theorie van de
werkgelegenheid. Daai’om z.al de ingewijde op dit gebied
in deze materie weinig nieuws van theoretische aard ont-
dekken. De waarde uit een wetenschappelijk oogpunt
ligt evenwel in de uitstekende beknopte behandeling van
dit probleem en in het gebruik van de nieuwe theorieën
voor practische doeleinden. Ook al zou men zich niet
kunnen vei’enigen met de uitwerking, dan zijn de des-
kundigen te prijzen voor hun constructieve bijdrage.
F[un aanbevelingen vormen een afgerond geheel. Dit

impliceert echter niet, dat hun systeem ook gQsloten is.
Zij nienen namelijk, dat, indien de regeringen hun aan-

bevelingen opvolgen, het vrdagstuk van de cyclische
werkloosheid wordt opge]ost. Door de druk op de knop,

d.w,z. dooi’ heffing van het deflatiesein, wordt een mecha-
nisme in werking gesteld, dat de ingeti’eden excessieve
cyclische w’ei’kloosheid vanzelf weer doet verminderen.

Opmerkelijk is echter, dat over het heffen van een
inflatiesein niet wordt gesproken. Dit is bepaald als een
ernstige leemte in het rapport te beschouwen.. Vermoedelijk

is het ontbreken van aanbevelingen over een anti-inflatie-
politiek toe te schrijven aan de vi’ees daai’door een deflatie
in het leven te roepen. Hier raakt men ‘één van cle moei-
lijkste delen van de politiek van volledige werkgelegenheid,
dat tot dusverre onbevredigend is behandeld. Evenals,

voor het inti’eden van een te grote deflatie maatregelen
noodzakelijk zijn, geldt dit ook voor het bei’eiken van
een bepaald stadium van inflatie. Internationaal kan een
inflatie van een land tot gevolg hebben, dat een ander
land, dat zich volkomen aan de internationale afspraak

houdt, daardoor zijn invoer ziet verminderen (bijv. door
te hoge exportprijzen van het inflerende land). Indien
zijn uitvoer op peil blijft, of mmdci’ daalt dan zijn invoer,
nemn zijn monetaire resei’ves dientengevolge toe. Dit land,
wordt daardoor gedwongen zijn valuta langs directe of
indirecte weg ter beschikking te stellen van het land, dat
inflât
ie verwekt. Dit land kan echter ook de regels van

de politiek van volledige werkgelegenheid hebben toege-
past, maar zijn economische stiuctuur kan, bijv. door
plotselinge verschuivingen in de wereldvraag naar goe-deren van die aard zijn, dat de standaard. werkgelegen-
heid, welke het zich als doel gesteld heeft, niet te bereiken,
is zonder inflatie.
De deskundigen baseren namelijk hun aanbevelingen

‘I

114

ECONOMISCH-STATISTISCHE ÉERICHTEN

8 Februari 1950

uitsluitend op het geval van cyclische werkloosheid. Vobi
oplossing van de moeilijkheden in de huidige overgangs-

periode bevelen zij de bijeenroeping van een internationale

conferentie aan. Stel, om heel optimistisch te zijn, dat het
mogelijk is, zoals de deskundigen menen, de huidige struc-

turele onevenwichtigheid in de internationale handel in enkele jaren op te heffen, dan betekent dit nog niet, dat

daarmee een permanente stabiliteit in de wereidhuishouding

is ontstaan en dat verder de werkloosheid alleen van

cyclische aaM zal zijn. De ontwikkeling van cle economisch
onont\vikkelde landen, de grote vlucht welke de technische

research in de laatste decennia heeft genomen en welke

ioortdurend tot nieuwe wijzigingen in de economische
structuur van de geindustrialiseercle landen leidt, de moei-

lijkheden van emigratie, het streven van grote militaire
machten naar zelfvoorziening van essentiële grondstoffen

en materialen, en allerlei andere factoren,. zullen
liet
ver-
schijnsel van de structurele werkloosheid na dc overgangs-
periode laten voortbestaan. Daar staat tegenover, dat

structurele aanpassingen zich gemakkelijker voltrokken
in tijden van hoge werkgelegenheid dan in een depressie.

Een van de belangrijkste punten uit het rapport is het
voorstel tot invoering van een zeker automatisme, nationaal

zowel als internationaal. Nationaal door het vrijmaken
van koopkracht o.a. door middel van fiscale maatregelen

en internationaal door additionele kapitaalverstrekking
aan het buitenland als het particulier initiatief op dit gebied

te kort schiet en door het beschikbaar stellen van valuta
door landen, welke een betalingsbalansoverschot kweken

ten behoeve van landen met een tekort op de betalings

balans. Dit automatisme is echter van andere aard dan
vroeger.

Het economisch leven in de vorige en het begin van

deze eernv kenmerkte zich door een hoge mate van elastici-
teit. De correctie
01)
een voorafgaande ,,boom” periode
werkte automatisch en uniform door middel van deflatie,

welke weer de voorwaarden schiep voor herstel van het

economisch leven, liet automatisch herstel faalde in vele
gevallen in de periode tussen beide wereldoorlogen. De

cumulerende werking van de deflatie verscherpte vaak,

door het bntbreken van de voorwaardevoo’ automatisme,
de depressie in plaats van een nieuw evenwicht tot stand
te brengen. In de plaats van het spontane automatisme

zal nu het gereglementeerde automatisme treden. Tervijl
het automatisme zich onder de gouden standaard intern
voltrok langs de weg van daling van prijzen, lonen en credietvolume, wordt het accent nu meer iii de fiscale
sfeer gelegd.
Hierboven werd bij het inwerkingti’eden van compen-
serende maatregelen gesproken van de druk op de knop.

Met opzet, want het rapport rfiaakt de indruk van een
al te mechanische instelling tegenover deze• problemen.
lIet economisch leven is waarlijk niet zo envoudig, dat

het zich mechanisch en uniform laat regelen. De verklaring
ligt waarschijnlijk hierin, dat ht rapport sterk de ideeën
van Keynes weerspiegelt. Te grote aandacht wordt be-
steed aan de betrekking tussen investeren en sparen.
Bij Keynes is immers de omvang der investeringen de

grote dynamische variabele. Bij de verdere uitwerking van
zijn opvattingen werd in toenemende mate de nadruk
gelegd op compenserende fiscale maatregelen. 1-let andere

aspect van de theorie der werkgelegenheid, het probleem van prijzen en kosten, dat gecompliceerder en moeilijker
is, kwam daardoor op de achtergrond. Ditzelfde vindt
men oOk in het rapport terug. Indien .de
fiscale politiek
uitsluitend gericht wordt op de bereiking van volledige
werkgelegenheid, dan kan in een Vrije volkshuishouding

de stabiliteit van prijzen en lonen uit de hand lopen
4
).
Zo komt men langs een andere weg opnieuw tot de On-
bevredigende behandeling van het inflatieprobleem.
De voordelen van snel werkepde compenserende maat-

‘)
In een afzonderlijke nota aan het eind van het rapport geeft
Prof. J. M. Clark aan grote betekenis te hechten aan dit aspect.

regelen, welke door alle’ laiden, welke hiervoor in aan-

merking komen, tegelijk worden toegepast, kunnen niet

hoog genoeg -worden geschat. Zeker voor een land als de

Verenigde Staten, waar de schommelingen in het econo-

misch leven vaak onverwacht en zeer hevig zijn. Een goed
voorbeeld hiervan is de laatste grote recessie in dit land. De

daling van de. economische bedrijvigheid van September
1937 tot Juni 1938 was zo groot als nooit tevoren in een

zo korte periode is voorgekomen. De industriële productie
daa1de met ruim 30 pCt, het nationale inkomen met

10 pCt, de dollarwaardè van de invoer met ongeveer 35 pGt
en de koersen van industriële aandelen met rond 50 pCt.

Daarna trad weer een aanzienlijk herstel in,

zodat deze
sterke daling van de bedrijvigheid een typisch cyclisch
karakter had.

De vraag rijst, of deze recessie door snel w’erkende

compnserende maatrpgelen niet verzacht had kunnen

worden, waardoor ook de terugsiag in de grondstoffen
producerende landen minder ernstig zou zijn geweest.
De vraag rijst zelfs, of voor een land als de Verenigde

Staten ae in hot rapport voorgestelde uniforme termijn

voordat de compenserende maatregelen in werking treden,
niet te lang
iS.
Als de instrumenten goed zijn, moeten zij
op tijd worden ingezet. In het ene land is de cumulatieve

werking van een deflatie sneller en vaak sterker dan in
een ander land. Daarmede moet oo,k rekening gehouden

worden bij de vaststelling van het tijdstip, waarop de anti-

deflationistische maatregelen worden ingezet.

Een ander belangrijk punt uit het rapport is het bekend

maken van de plannen van elke regering met betrekking

tot de beti’ijding van de werkloosheid. Verschillende
landen zullen vaak eerder bereid zijn compenserende
maatregelen in te-voeren wanneer zij weten, dat zij niet

alleen staan. Indien een land alleen een politiek van vol-

ledige werkgelegenheid volgt, raakt het in geval van alôm

verminderde bedrijvigheid, internationaal gezien, hit de

‘pas, hetgeen verlies van monetaire reserves betekent.
Een debiteurland kan zich dit niet veroorloven en wat

de crediteu-rlanclen betreft, is de geschiedenis van de
dertiger jaren in dit opzicht niet zeer bemoedigend. Even-

wel, eendracht maakt macht, ook in de gezamenlijke be-
strijding van het monster der werkloosheid. –
Ook om deze reden verdient de constructieve bijdrage
van de deskundigen met-het doel de wereld van de angst
voor en het ontstaan van een nieuwe massale werkloosheid
te bevrijden, ernstige analyse, overdenking en aanvulling.

Indien men aanvaardt, dat massale werkloosheid in een
vrije maatschappij voorkomen, 8f zo zij ontstaat, opgeheven
kan worden, dan mogen toch waarlijk wel alle energie
en intellect gemobiliseerd worden om daarvoor een op-
lpssing te vinden.

Washington D.C., 25 Januari 1950.

v. d. V.

AANTEKENING.

DE VERDELING VAN lIET PARTICULIERE INROM.EN
LN ENGELAND:

Is het Engelse vclk er in vergelijking met vooroorlogse
jaren materieel beter of slechter aan toe? Is een bepaalde
groep van de bevolking er na de oorlog op vooruitgegaan
ten koste van een andere groep?

,,Deze en soortgelijke vragen zullen, in verband met de
binnenkort te houden algemene verkiezingen, gedurende
de komende weken in Engeland nog dikwijls het onder-
werp vrmen van menige discussie.
De gegevens, die ,,The Economist” in het nummer van 21 Januari jI. in een artikel onder de titel ,,Redistribution
of income” over deze materie verstrekt, geven een duidelijk
beeld van de ontwikkeling met betrekking tot de wijze,
waarop het nationale inkomen over de verschillende be-

r

.

8 Februari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

115

volkingsgroepen wordt verdeeld en in welke mate deze

groepen hun vroegere levensstandaard al of niet kunnen
handhaven; enkele van deze gegevens zijn, ook zonder
ze direct in,verband te brengen met de op handen zijnde

verkiezingsstrijd, dan ook zeker het vermeldeft waard.

– In 1948 bedroeg het totaal der particuliere inkomens
£ 9.592 mln, U. 96 pCt boven het niveau van 1938.

Het geldinkomen van particulieren, na aftrek van directe

belastingen, steeg in deze periodemet 82 pCt
1).
Aangezien
de kosten van levensonderhoud met nagenoeg hetzelfde
percentage stegen, mag men hieruit concludern, dat de
levensstandaard van het Engelse volk als geheel bijna

ongewijzigd is gebleven. Inderdaad was in 1948, volgens

gegevens ontleend aan het in April 1949 gepubliceerde
Witboek over het Nationale Inkomen, het ,,consumptie-

volume” sinds 1938 met slechts 3 pCt toegenomen.
Nu. moet hierbij in aanmerking worden genomen, dat

sinds 1938 de bevolking met ca-5pCt is toegenomen, zodat
dezelfde hoeveelheid koopkracht over een grotôr aantal

consumenten is verdeeld. Verder kan men nog opmerken,
dat het totale consumptievolume niet de enige maatstaf

vormt voor de welvaart van een natie, evenmin als iemands
reële inkomen volledig zijn individuele welvaart bepaalt.
,,Welfare is a state of miid” en hoewel het hier niet de
plaats is voor speculatieve beschouwingen over niet

meethare psychologische grootheden, kan men toch zon-

der bezwaar stellen, dat de beperking, waaraan de keuze
der consumenten in Engeland nog altijd in betrekkelijk belangrijke mate onderhevig is, zowel wat de soort der
goederen als wat hun kwaliteit betreft; afbreuk doet aan
de, zij het dan eventueel niet-meethare, hehoeftebevredi-
ging van het kopend publiek.
“Wat echter deze cijfers in het geheel niet tot uitdrukking

brengen is de grote verschuiving in de inkomensverdeling,
die in Engeland liet laatste tiental jaren heeft plaats-
gevonden. Zoals men in onderstaande tabel ziet, is een
groot deel van de koopkracht van de hogere naar de
lagere inkomensgroepen, met name naar de ,,loontrek-
kers”, overgeg’apn. Zeer hoge inkomens (na belastingen) – van £ 10.Q00 en hoger —komen, voornamelijk door de
sterk progressiev’e belastingen, in veel mindere mate
voor dan in 1938. ,,The Economist” meent, dat in geen
enkel land de inkonnensnivellening zover js gegaan als’ in
Groot-Brittannië.

TABEL
I.

Inkomensr’erdeling oan particuliei’en in Engeland in 1938 en 1947.

1938

1

1947

Aantal
1

Gemiddeld
‘Aantal

Gemiddeld
inko-
1 inkomen van
jnko
inkomen van

Inkomens vôôr
men-
1

de groep
1 men-
1

de groep

aftrek van
trek-
kers
1

vÖOr
1
na be-
trek-
kers

vÔôr

1
na 13e-
belasting
.
belas- las-
1 belas-
1 belas-
duiz.)
1

ting
1

1

ting
1
d.)
1

ting
t

ting

1′
t2i3i4i5lH7

9 250-499

2.000 £ 340 2 331 7.900 £ 341 £

313
£ 500-999

670 £ 679 9 619 1.850 £ 662 9 536
£ 1.000-1.999

224 £ 1.357 2 1.156

485 1 1.348 1

957
£ 2.000-9.999

98 93.673 £ 2.602

165 £ 3.618 £ 1.939
£ 10.000
en meer

8 £21.875 £ 9.500

10 £18.400 £ 4.300

De verschuiving in de inkomensverdeling heeft de
koopkrachtige positie van de lage inkomensklasse ten
opzichte van v66r de oorlog aanmerkelijk verbeterd.
Tabel II licht dit nader toe. Verdeelt men, zoals ,,The
Economist” doet, de inkomens in drie categorieën: lonen,
salarissen en winsten ..,(deze laatste categorie inclusief

‘) Over liet jaar
1949
en in sommige gevallen over
1948
zijn geen
gegevens beschikbaar; dit is echter, zoals ,,Tlie Economist”
Op-,
merkt, slechts een gering bezwaar, aangezien de na-oorlogse struc-
tuur van de inkomensverdeling van particulIeren In
1947
reeds na-
genoeg vaststond en.er in de naaste toekomst geen wijzigingen van
belang zijn te verwachten.

interesten pacht), dan is,het aandeel van de loneh inhet

totale nationale inkomen van 1938 tot 1948 toegenomen
van 39 tot 48 pCt (na belastingheffing). Het aandeel van
de salarissen nam- in die tien jaren daarentegen af van

25 tot 21 pCt en dat van de groep winsten van 34 tot
28 pCt.

TABEL
II.

.Dè koopluachi van de ‘inkomens.

Inkomen
geclefleerd
Jaar
Inkomen
Directe
Kolom
1
na aftrek
door prij-
vÔÔr he-
belasting
als index directe
zen

van
belas-
als
(1938=
belasting
consump-
ting- pete. van
100)
(3
:
2)
tiegoe-
heffing
kol.

1
(1938
=
deren
(Imln)
,
100)
(1938

=
100)
1
‘2
3 4
5

A
Lonen

1938

1.735

3,1

100

,100

100
94
18

3.975

8,6

229.

216

120

B
Salarissen

1938

1.110

5,0

100

100

100 –
1948

1.850

14,8

167

150

83

C
Winsten (mcl. interest en pacht)

1938

1.693

15,0

100

100

100
1948

2.858

23,0 .

169

153.

85

De koopkracht van de loontrekkers is, zoals men uit
kolom 5 van de tabel leest, toegenomen met 20 pCt;
die van de salarissen is afgenomen met 17 pCt en die
van de winsten is eveneens afgenomen en wel met 15 pGt.
Hieruit mag uiteraard niet worden geconcludeerd, dat

ook het gemiddelde loon, het gemiddelde salaris en de
gemiddelde winst een koopkrachtvermindering met het-
zelfde ‘percentage hebben ondergaan. Immers, er kunnen
wijzigingen hebben plaatsgevonden in de aantallen der
inkomens behorende hij elk der .categorieën. Exacte ge-
gevens hierover zijn, zoals ,,The Economist” spijtig op-
merkt, niet voorhanden.
Niettemin heeft men redenen om aan te nemen, dat

de tendentie, die uit de cijfers van tabel .11 spreekt, voor
de gemiddelde loon- en salaristrekker in ieder geval in
dezelfde richting werkt. Zou de levensstandaard van dc
salarisgenieter in vergelijking met 1938 onveranderd zijn
gebleven, dan zou het aantal salarisgenieters met 15 pCt
moeten zijn afgenomen. Dit is zeker niet het geval, meent
,,The Economist”. Eerder gelooft men, dat dit aantal
is toegenomen (het blad schat met 5 It 10 pCt). Mocht dit
juist zijn, dan zou de salarisgenièter er dus nog slechter
aan toe zijn danuit de cijfers van tabel II valt op te maken. Over de lonen heeft men in dit verband enigszins nauw-
keuriger gegevens. Aan de hand van overzichten, die
tweemaal per jaar door het Ministry of Labour over een
groot aantal bedrijfstakken worden gepubliceerd, kan men
berekenen, dat het loon van de gemiddelde arbeider in
April 1949 een koqpkracht bezat, die 16 pCt groter was
dan in 1938. .
Bij een’ beschouwing van de cijfers uit tabel II moet
men voorts in het oog houden, dat men een gelijk niveau
van de kosten van levensonderhoud heeft genomen voor
alle bevolkingsgroepen, ongeacht hun inkomen en het
daaruit vbortvloeiende verschil in maatschappelijke wel-

stand. Dit gelijke niveau was gebaseerd op een prijsstijging
van gemiddeld 80 pCt van alle goederen en diensten, die
door het publiek worden verbruikt Het spreekt van-
zelf, dat men, door met deze eenheidsmaat te meten,
niet tot een geheel bevredigend resultaat komt. Aan de
andere, kant is het moeilijk om het verschil in, levenswijze,
zoals dit in de uitgaven tot uiting komt, op enigszins
exacte wijze in een index te verwerken .,,The Economist”
wijst er bijv. op, dat voor de meer gegoede bevolkings-
groepen soms minder dan de helft van de persoonlijke
en gezinsuitgaven betrekking heeft op de goederen voor
noodzakelijk: levensonderhoud.
Er zijn echter enkele gegevens bekend, betrekking heb-

t

116.
.’

,


ECONÖMISCH-STATISTISCHE BEPICHTN

.. S Februari 1950

bènd op de vooroorlogse ,,spending habits” van een kleine
groep salarisgenieters. Deze gegevns kunnen; indien reke-
ning wordt gehouden met de prijsverarideringen, een basis

vormen voor enige ruwe schattingen ‘orntret de kosten
van levensonderhoud voor de groep der salarisgenieters,

in het geval dat deze volgens hun
A
l
,
00roorlogse levens-
standaard zouden •villen leven. In tabel JIJ worden deze

schattingen, die uiteraard geen aanspraak maken op nauw-

keurigheid, veergegeien.

TABEL III.
Geschatte indices oan de kosten een leeensonderhoud.
(1938 = 100)

Index

Voorooi’logse salarisgroepen
van dc
loon-
trek- 1 250-350 £ 350-500 £ 500-700
1
£ 700 en

kers’)

11
,

mcci

Gemicl cl. .

1938

100

100

100

100

100

Juni
1
46

150

155

161

167

171

Juni ’47

161

168

174

180

184

Juni’48

177

180

188

194

199

Juni ’49

179

185

-‘192

199

203
‘)
Bron: London and Canibridge Economie Service.

Uit de tabel ziet men onmiddellijk, dat, naarmate het
inkomen hoger is, de gemiddelde prijsstijging van de
goederen, die men zou willen kopen, groter is. Gebruikt

men in tabel II de indics voor de kosten van levens-
onderhoud, als vermeld in tabel III, voor het defleren van

het geldinkomen van de diverse inkomensgroepen, dan
blijkt een sterkere daling van het i’eële inkomen van de

groepen B en C (tabel II), dan in tabel 11 is berekend.
Neemt men, om een voorbeeld te noemen, de inkomens
£ 500-700, dan had die groep in 1948, wilde zij dezelfde

– of een gelijkwaardige – levensstandaard handhâven
als in 1938, een bijna dubbel zo hoog inkomen moeten

genieten. In tabel II, kolom 3, ziet men vooi’ gioep B

(die der salarissen), .dat de inkomensindex voor 1948
slechts 167 bedraagt; dit inkomen blijft dus in aanzienlijke
mate ten achter hij het galaris, dat de vooroorlogse in-

komensgroep £ 500-700 – en welke andere groep uit’

tabel I I I ook – zou mdeten genieten, opdat deze in staat
zou zijn de levensstandaard van 1938 te handhavén.

INTERNATIONALE NOTITIES.
DREIGT ER EEN WOLTEKORT?
Sedert October 1949 vertoont de wolprijs een voort-
durende stijging. Zo lag de prijs voor Australische merino-

wol op de Londese wolveiling, die 26 Januari jl. werd
geopend, 15 fi 25 pCt hôger dan in December 1949. De
ooi’zaken van deze stijging zijn, .zo zegt ,,The Investors’

Chronicle” van 28 Januari jl., gelegen in de grote na-
oorlogse vraag naar wol, terwijl de. devaluatie ook het
hare heeft bijgedragen. Hierbij komt nog, dat de in de
oorlog ontstane voorraden van de ,,U.K.-Dominion Wool

Disposals (Joint Oiganisation)”, welke de tekorten van

de lopende productie t.o.v. de vraag compenseerden, snel
uitgeput geraken, terwijl ‘ de Amerikaanse ‘,,st.rategic
stockpiles” reeds lang zijn verdwenen. De Engelse voor-

raden, die oorspronkelijk vooi’ een periode van 12
t
13

jaar waren bestemd, werden in een zodanig snel tempo
verbruikt, dat minder dan dc helft van de oorspronkelijke

tijd nodig zal zijn om hen volledig te liquideren. Onder-
staande tabel, ontleend aan ,,The Financial Times” van 27 Januari ji., géeft van deze snelle voorraadverminde-

ring een indruk.

Woleoorraden ean de ,,Joint Organisation”.

Datum
(in duizenden balen)

Ausiralië
Nie w-
7uid- Totaal
eeand
Afrika

31- 7-1945

.

. .
6.796 1.777
1834
10.407
30-

6-1946

. . . .
3.789
1.425
572 5.786
30- 6-1947

. . . .
3.076
1.092
341
4.515 30-

6-1948

. . . .
2.271
801
146
3.218 30-

6-1949

. . . .
1.254
411
35
1.700
31-12-1949

. . .
875 256
19
1.150

T-Jet ziet er niet nkar uit, aldus The Investors’ Chro-

nicle”, dat de vraag zal dalen, tenzij zich in de Verenigde

Staten een, depressie, of een verandering in de behoefte

zal manifesteren. Immers, zo lang dat land wollen goe-

deren koôpt in dezelfde mate als nu, zullen alle wolfabii-

kanten ter wereld wol kopen om de zo begeerde dollars
te kunnen verdienen. Genoemd blad voorspelt dan ‘ool

een voortdurend tekort aân wol en hôge prijzen. Aan de

andere kant’ echter wijst , The Economist” van 28 Januari

jl. er
op, dat de Wool Study Group in November ji. voor-

spelde, dat de wereldproductie van wol voor kleding-

doeleinden in het lopende seizoen met meer dan 2 pCt

zal stijgen, terwijl het \volverbruik een geringe daling zal

vertonen. Voorts vermeldt dit blad, dat de Engelse

detailhandelaren een zekere tegenzin Qui te kopen bij de

verbruikers ei’varen, hoewel de stijging van de grond

stoffenprijs nog niet op de prijzen van de eindproducten

is ingewerlt.
j

lieraan kan nog worden toegevoegd de

voor kopers en klpdingfabrikanten min of meer geruststel-

lende mededeling van de ,,New York Herald Tribune’

van 30 Januari ji., dat een zeer sterke stijging van de ruwe

vo1prijs nodig is om
,
een behoorlijke stijging van de

detailhandeisprijs te veroorzaken. Enige ja’ren geleden

werd door het ,,Agriculture Department” geconstateerd,

dat de kosten .van ruwe wol 7 tot 25 pCt van de,

detailhandelsprijs uitmaken.

0
1
)
Maandag, 30 Januari jl., is te Londen een conferentie
begonnen tussen de vertegenwoordigers van het Ver-

enigd Koninkrijk en de Dominions, welke zich bezig houdt

met de toekomst van de Joint Organisation. 1

let pro-
bleem, waarvoor de conferentie zich ziet gesteld, is, of de
Joint Oi’ganisation dient te worden ontbonden en zo ja,

of’ enige andere marktorganisatie daarvoor al dan niet

in de plaats moet komen. De Dominions geven de voor-
keur aan een nieuw lichaam, dat volgens dezelfde richt-
lijnen zou moeten werken als de Joint Organisation en

dat minimumprijzen zôu moeten gai’anderen op de vei-
lingen in Londen en de productiegehieden. Een dergelijk

subsidiesysteem, zo zegt The Econoniist”, zou echter

moeilijk te rijmen zijn met de beginselen van de I.T.O.-
charter, terwijl het bovendien alle deelnemende partijen

zware verplichtingen zou opleggen, indien de wolprijs
sterk zou dalen:

REËLE LONEN IN RUSLAND EN IN DE YEIIENIGDE STATEN.

In Revue Suisse pour l’Enseignement Commercial”
(Januari 1950) is een tabel afgedrukt,- waarin van een
lange lijst van artikelen naast elkaar worden gesteld het
aantal arbeidsuren, dat ‘voor de productie van een be-
paalde hoeveelheid van ieder van deze artikelen vereist

is in Rusland en in de Verenigde Staten, met de bedoeling
op die wijze de koopkracht van liet loon in heide’ landen

met elkaar te vergelijken. Eeu. gedeelte van deze tabel
is op blz. ‘117 weergegeven.
Men dient echtei’ deze tabel met de nodige resere te

interpreteren, immers:
de in de tabel tot uiting komende verschillen in

arbeidsuren vertonen geen enkele overeenkom’t met de
prijsverschillen tussen de opgenomen artikelen. Immers,
de verhouding tussen dollar en roehel is fictief;

de gemiddelde arbeidsweek in de Verenigde Statei
duurt 40,3 uur, voor Rusland schat men deze op 48 uur;
de Russische arbeiders ontvangen een deel van hun

loon in natura (warme maaltijden. e.
de verdeling van het inkorn,en over de yerschillende

bestedingstnogelijkheden is in Rusland en in de Ver-
enigde Staten vet-schillend. Met name wordt in het eerste
land een gei’inger deel uitgegeven aan huishuur en, dien-
overeenkomstig een groter deel aan voeding en kleding; medische verzorging is in Rusland kôsteloos;

Gemiddelde kosten in arbeidsuren
uiigedrt

Sovlet-Utlie.
Verenigde Staten
uren
iltiflutefl
uren
minuten

2
34
0
16
3
42
0
18
5
39
0
12
11 34
t 4
23 35
1

47
12
0
0
50
0
40
0
7
1.
22
0
11
0
25
0 3
24
15
1
27
31
5
0
50 2
51
0
6
O
22.
0
42
41
57
2
4V)
5
0
1
39
0
12
1
2
10
0
Ii
49
0
2
4 0
9
43
0
3
580
15
25 20
104
30
7
15
107
30
5
32
2
54
0
20
7 3
0
15..

Art kelen.

tarivebrood

……
1 kg
ntaearoni

………
t

kg
.suiker

…………
1

lig
kalfsvlees

……..
1 kg
boter

…………
1 kg
plant.

olie

……..
1

1.’
zout

…………
1

kg
melk

………….
1

t.
eieren

………….
Fik
tIn

…………
1

kg
kofti

…………
1

kg
hier

………….
1

1.
lee

ereain

……..
1

1.
vntlka

…………
1

1.
lucifer

……….
(lOOS
toiletzee1)

……..
stk
hij i.sho ii ii zeep

….
.t k
petroleum

……..
1

1.
ciga re tien

……..
20
kat oenen garens

..
klos
wol ten lierencost…
St k
herensctioenen
paar
(1 ainsscho

tien
paar
(tarjteskous(Il
paar
herensokken

……
paiir

‘) Whisky

. )’ebruari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN. – *

117

6. de kwaliteitsverachillen tussen de in de tabel opge-
nomen artikelen zijn voor beide landen aanzienlijk; deze

verschillen zijn zeer moeilijk in een vergelijking tot uit-

drukking te brengen.
Op grond van deze beperkingen moeten de verschillen
in benodigde uren arbeid dus als een ruwe benadering

voor het verschil in koopkracht van de lonen in Rusland
en in de Verenigde Staten worden opgevat.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

1)0 geldnaarkt.

De geidmarkt verkeerde gedurende de afgelopen week

in een zeer krappe situatie.
Uit de weekstaat van De Nederlandsche Bank van
Maandag 30 Januari jI. bleek, dat het beroep, dat op de

circulatiebank ter financiering van cle ultimohehoeften
was gedaan, ditn1aal zeer groot w-as. De post voorschotten
en heleningen steeg nl. •t.o.v. de vorige week met niet
minder dan f 47 mln tot een hoogte van f 194 mln, terwijl
de saldo’s van banken daalden met f8 mln, .tot het lage
bedrag van f 27 mln, in de loop van de week trad geen
ontspanning in. Callgelcl noteerde de gehele week 14. pCt,

‘op welk niveau nog veel vraag bestond.
Wat de n1arktdisconto’s betreft: tegen het einde der
week werden vrijwel alle termijnen voor Ij pCt aange-
boden. Daar Februari de maand is, waarin het minste

schatkistpapier vervalt, hebben echter diegenen, die geld
beschikbaar hebben, èen gro ter voorkeur voor j aarspapier,
dat hij’de Agent k 1 pCt verkrijgbaar is, dan voor het

korter lopend op de markt aangeboden papiel-. Aankoop
van dit laatste inimrs, zou vergroting betekenen van het
bezit aan schatkistpapier, vervallende in maanden waar-
van men reeds voldoende papier bezit, ten koste van
papier verallend in Februari 1951.

1)e kapitaalmarkt.

Gedurende de verslag’,veek werd de Memorie van Ant-
w

oord van de Minister van Financiën betreffende de be-
lastinghcrzieningen cii de dividendstop gepubliceerd,

De ondernemingsbelastingop de winst wordt voor het jaar
1949 verminderd van 12 op 7 pCt en van 1950 af geheel
afgeschaft. De opdernemingsbelasting naar het bedrijfs-
kapitaal vervalt reeds van 1948 af. Hiertegenover wordt
de vennootschapsbelasting verhoogd, van
331/3
pCt tot

6 pCt voor 1949 entot 40 pCt van 1950 af. Voor NV’s
vermindert de belastingdruk dus slechts weinig, nI. van

ca 41 pCt tot 40 pCt van de winst en met ca pCt van het

bedrijfskapitaal. Voorts wordt. voorgesteld de dividend-
stop met ingang van 1952 te laten verdwijnen, terwijl de –

reeds vroeger aangekondigde ,,’er.fijning” van de dividend,-
stop in die zin, dat het dividendmaximum voortaan zal

bedragen S pCt van het kapitaal + 2 pCt van de reserves,
is gehandhaafd. Voor de belegger betekent dit alles, dat

er vrijwel geen wijziging komt in de nadelige positie van,

het aandeel als beleggingsobject. liet in uitzicht stellen

van vi-ijlating der dividenden, voor een periode, waarin

de winsten minder i’uim zullen gaan vloeien en waarin de

kansen
01)
verliezen steeds groter zullen worden, heeft
uiteraard weinig practische betekenis.
Wat de obligatiemarkt betreft, werd in de verslagweek

de uitgifte aangekondigd van een consolidatielening

van de Staat, groot f 200 mln, met een rentevoet van

3
+ pÇt. De maximum looptijd bedraagt 40 jaar. Daar bij
dc aflossing het accent op de latere jaren ligt, is de ge-
middelde looptijd 28 jaar.

De leriingsvoorwaarden sluiten zich derhalve vrij nauw

a’an bij de huidige beurswaardering van de verschillende
staatsfondsen. Met deze nieuwe lening wordt dan’ ook

geen nieuwe ontwikkeling van de go’ed koop-geldpoli tiek
ingeluid. Veeleer is zij, gezien haar omvang, te beschouwen
als een proef t.a.v. de opnemingscapaciteit van de markt
voor consolidatieleningen. –

27Januari
3 Februari

Aand. indexciffers
1950
1950

Algemeen

. .

……………
163,6
164,7

Industrie

………………..
226,7
227,4

Scheepvaart

………………
.153,9

153,5

Banken

…………………..
135,5
135,7
Indon.

aandelen

…………
66,9 68,5

Aandelen

A. K. U.

…………………
184
183+
Philips

…………………..
226
230.

Unilever

…………………
225
225+
iI.A.L
………

…………..
159+
16 1+

Amsterdam Rubber

……….
148 152 FLV.A.

………………….
158+
161+
Kon.

Petroleum

…………
291+
294+

Staatsobligaties

24.

pCt

NWS.

…………..
81
7
/
18
81/
3-34.

pCt

1947

…………..
984.
98+
3

pCt

Invet.

certif………
.99
1
/
18

3 pCt Dollarlening 1947
98/
98+
31

pCt

1948

…………….
101*
100/
8

GRAFIEK.

Verkeer en Qerooer in Nederland.

(1938=100)

200

50

/ 00

u9

•99. –
verkeer op rijkswegen
goederenvervoer Nederlandse Spoorwegen internalionale binnenvaart (iaadvermogen)

Bron:
C.B.S.

t

.

118

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Februari 1950

‘DE NEDERLANDSCIJE BANK.
Verkorte balans op 6 Februari
1950.
Activa.

f
Roofdbank T

1)
mess
huldbriev n

Bijbank

sc

e
,

+

Agentsch.,,

5.000,-
n

scono
‘5000-
1)
Wissels,

schatkistpapler

en

schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art

15, onder 4′,
van

de

Bankwet

1948)

…………..

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen

van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……
1.600.000.000,-
Voorschotten
f
Hooftibank t

165.786.230,20
1)
in rek. crt
oponderpand

Bijbank

685.934,38
(mcl. belenin-
gen)
t. Agentsch.

8.443.718.43

174.915.933,01
Op

effecten

enz ………

..

173.677.378,94
)
Op goederen en celen

..,,

1.238.554,07
174.915.933,01

‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

………………….
..

Boekvordering
op
de Staat der Nederlanden ingevolge Overeenkomst van 26 Februari
1947

………………………….
..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t

870.859.932,90
Zilveren munt enz…..12.006.484,25
382.866.417,15
Papier
op
het buitenland

t

102.093.000
1

Tegoed hij correspondenten
in het buitenland

……682.971.986,01
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..

1.147.503,59
786.212.489,60
Vorderingen in guldens
op
vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

……
359.930.244,23
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzie.ningsfonds

…………
..120.637.690,85
Gebouwen

en

inventaris

.
……………..
2.00(1 (1110,-
Diverse

rekeningen

………………..’
280.347.872,46

Pase.Iya
t

5.706.915.047,30
Kapitaal

…………………………
t

20.000.000,-.
Reservefonds

……………………..
..15.333.335,71
Bijzondere

reserves

………………..
..61.674.999,18
Pensioenfonds

……………………….
22.581.923,67
Voorzieningsfoncls

personeel

in

tijdelijke
dienst

………………………….
1.499 667,79
Bankbiljetten in omloop (oude. uitgiften)
..
68.662.735,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe uitgifte)
.,
2.988.360.175,-
Bankassignaties

in

omloop

…………..’,,

51.616,63
Rekening courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist ……

T

570.881.364,58
‘s
Rijks

Schatkist

bij-
zondere rekening
….

..642.303.859,99
Geblokkeerde saldo’s
..,,

1.948.734,14
Saldo’s

van

banken in
Nederland

……….

..

32.612.974,46
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiehanken en
soortgelijke Instellingen
,,

507.059.647,45
Andere vrije saldo’s……384.522.760,07
2.1 39.329340,69
Crediteuren In vreemde geldsoort

……..
13.130.296,92
‘Diverse

rekeningen

…………………..
376.291.556.71
t

5.706.915.647,30
1)
Waarvan

schatkistpapier

rechtstreeks
door de Bank In disconto genomen

. . . .
T


)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99)

……..
..34.259.225,-.
Circulatle der door de Bank namens
de
Staatin hetverkeergebrachte muntblljetten
139.458.01 2,50

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste nosten in millinenen
n,nrlen

STATISTIEKEN

DE NEDERLAIÇDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

0

n,n

,
0
:7jn. t
o
-00

0 0
1

.utt
,L”

0

0d’
00
00
WOW-

30

Dec. ’46’
700.876
4.434.786
100.816 153.109 2.744.151
27 Dec. ’49
751.379 192.813
504.820 168.418
3.035.727
2 Jan. ’50
751.544 162.685
560.312
173.823
3.066.403
9

Jan. ’50
751.676
164.701
567.568 140.002
3012.451
16

Jan. ’50
882.511
169.314
601.436
154.923
2.977.163
23 Jan. ’50
882.647
161.206
620.222
146.890
2.950.440
30 Jan. ’50
882.755
137.235 656.686 193.970 3.009.217
6 Febr. ’50
882.866
102.093
684.119
174.916
2.988.360

Saldi in rekening courant

1
1
0
24
0._t

W’
00
W
‘cc
u,0′,1

ce.
00

30Dec.’46

27 Dec. ’49
583.297
610.417 2.003
52.668
450.073
329.379
2 Jan. ’50
527.346 1610.417
3.184
60.136
484.929 343.158
9

Jan.
1
50
607.829
1
610.417
3.179 37.288
481.022
319.343
16 Jan. ’50
640.731

1
624.363
3.225
35.236
492.965
329.323
23 Jan. ’50
642.691
1
624.363
3.226.
34.690 469.303
372.877
30

Jan. ’50
620.201
1
624.360
3.160 27.074
477.667
392.018
6 Fehr.’50
570.881

1
6112.304
1.949 32.613
507.060
382.523

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen
14 Jan. 1950
7Jan. 1950
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederl. Bank N.V.
608.625.255,26
t

569.106.945,63
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij

de Bank voor Neder-
landsche

Gemeenten
263.330,01
117.805,10
Kasvorderingen

w’egens

cre-
dietverstrekking

aan

het
. –
Daggeldlening

tegen

onder-
buitenland

…………………

pand………………

.

Saldo

der postrekeningen van Rijkscomptabeien

……

……..

300.459.846,24
,,

301.019.264,32
Voorschotten op uit. Dec.,esp.
Nov. ’49 aan de gemeenten wegens aan

haar

uit

te
keren belastingen

…-


Vordering in rek. courant op
Indonesië …………….
37.495.000,- 53.455.000,-
Suriname

……………..
…30.783.367,03
,,

30.783.367,03
Ned. Antillen ………….


Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

……………


Het staatsbedrijf der P.,

T.
enT.

………………
– –
Andere staatsbedrijven
en
In-
stellingen

……………
403.475.555,64
,,

393.694.524,30

Verplichtingen

Voorschot,

door De

Nederl.
Bank N.V., verstrekt


Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening courant

verstrekt
– –
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenteit

.


Schatkistbiljetten

in

omloop
t 1985.191.400,–
t 1971.891.400,-
Schatkistpromessen

hij

De
Nederlandsche

Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
1600.000.000,- ,,1750.000.000,-
Sehatkistpromessen In omloop
van 26 Februari 1947

…….

(rechtstreeks hij De Nederl.
Bank NV.Is geplaatst nihil)
/5.989,8 mln, wo. garantie
Bretton

Woods /1.151 mln
,,4838.800.000,-
,,4808.1 00.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten in omloop ….
138.268.691,-
,,

136.890.020,50
Schuld op uIt. Dec.,, resp. Nov.
’49 aan de gemeenten wegens
aan

haar

uit

te

keren
132.688.706,10
131.116.765,52
Schuld

in

rek. courant

aan:
Indonesië

…………..

.

Suriname

…………..


Ned.

Antillen

……….

….

18.488.339,05
18.091.731,95
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

belastingen

………….
…..

,

11.079.976,57
13.340.216,90 Het staatsbedrijf ,der

1′.,

T.

………
………
…..

383.188.750,39
398.224.054,63

sioenfonds

…………….

Andere

staatsbedrijven

. . .


en T…………………..

Schuld

aan diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks Schatkist

……………..
1570.728.267,15 1574.953.76

‘8

00

tcbt

.,
bo

,n0
>

0 il W

A.E14

25

Dec. ’46

0,21.449,1

1.450

1.428,2

22,1

1,3 18

Jan. ’50

0,4

1.299,3

1.300

1.260,4

‘.0,0

5.3
25

Jan. ’50

0,4

1.229,3

1.300

1.247,7

52,7

5,3
1 Febr.’50

0,4

1.299,3

1.300

1.245,5

54,9

5,1

Other securitiesr

Deposits

ç

.

‘C

,c

5)

0.

0

,e.
O

E

p.c)

25Dec. ’46

311.8

13,6

15.8

346,5

10,3

278,9
18

Jan.’

466,6

19,2

22,8

535,9

15,4

.117,4

291,7
25

Jan.’

453,7

14,7

23,8

531.8

12.5

117,4

291,7
1 Febr.’5

446,5

18,2

‘28,5

534,9

10,1

123,3

288,0

L.

Fa. A. 0. Beuth van.

Wickevoort Crommelin

Amsterdam-Z. Tel. 25410

Corns v. d. Liidenstraat 22

Verzekeringadviseurs…

LOD. S. BEUTH

specialist Gezins- en Oud-
dagsverzorging.

Adviezen inzake:

Pensioen-voorzieningen voor
Staf
en Personeel.

Organisatie Bedrijfs- en Onder

nemingspensioenfondsen.

Aanvulling en normalisatie van
‘bestaande regelingen.

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

.*.* *.

3’1
4
‘P€T.
.NEDERLADSE STAATSLEMG 1950

uitgegeven krachtens de Leningwet 1946, gewijzigd bij de

wetten van 23 November 1946 en van 12 Februari 1948.

GROOT NOMINAAL
f 200.600.0000 –

ter consolidatie van vlottende schuld.

Schuidbewijzen aan toonder groot nominaal

f.
1000.—,
f.
500.— en
f.
100.-

.

Schuidregister-inschrijvingen groot

ten minste
f.
00.000.-

Looptijd ten hoogste 40 jaren;
behoudens de

bevoegdheid tot versterkte of algehele aflossing v66r,

15 Maart 1990 geschiedt de aflossing volgens het in.

het prospectus aangegeven schema.

Jaarcoupons betaaÏbaar per 15. Maart.

• .

KOERS VAN UITGIFTE 100%

De inschrijving staat open bij het Agentschap. ‘an

het Ministerie van Financiën te Amsterdam op:

DINSDAG 21 FEBRUARI 1950 van 9-16 uur.

Inschrijvingen kunnen worden ingediend door be-

middeling van leden van de Vereeniging voor den
nn
Effectenhandel (Bedrijfsgroep Effectenhandel).

Per 1′ Juli
a.s. zal tloEco.
)lomiscIIo Unie met Belgiö
en Luxemburg eeti teltzijn.

Verzeker 11 tijdig

gelijk
anderen reeds deden_-
van een gedetailleerd
mnarkt-analytisch rapport
betreffende de vooruit-
zicirten van Uw artikel(en)
op dit nieuwe terrein!

*

Dr. E. J. TOBI
Economisch Adviseur
Van Alkemadelaan 70,

‘s-Urnvenbage. ‘l’l. 777001

De
K.
L.M.
vraagt:

Enige bekwame bedrijfseconomen en

financiële deskundigen

ter assistentie van
de leiding der afdeling

Financiën en Administratie.

Sollicitaties, met
pasfoto, te richten aan
A
Afd.
Personeelszaken
K.L.frl..
Postbus 121; Den

Gevraagd op
,
Accountantskantoor te Rotterdam als

M e d ew e r k e r

ACCOUNTANT

N.I.V.A, of V.A.G.A.

beschikkende over practijk-ervaring.

Voor energieke kracht met organisatorische aanleg bij ge-
bleken geschikthèid uitstekende vooruitzichten.

Brieven niet uitvoerige inlichtingen onder No. ESB 1644,
bur. v: d. BI., PostbuS 42, Scluedarn. –

Ger’raagd:

commercieel aangelegde

ALGEMEEN ONTWIKKELDE PERSONEN
‘oor cle verkoop in het buitenland, door persoonlijk bezoek,
van Nederlands verfprocluct van grote reputatie.
Br. onder
,
letter R.W.M. aan Nijgh & van Ditmar, ll.dam.

IIet CENTRAAL INSTITUUT VOOR

INDUSTRIEONTWIKKELING (CIVI)
te ‘s-Gravenhage vraagt een

ECONOOM

voor economische en technisch-economische studies,

marktanalyses enz. Academisch gevormd, met ruime
industriële ervaring leeftijd 30-45 jaar, in staat
zelfstandig te werken.

Sollicitaties ohder lett.
c.r.K.
aan Nijgh & van Ditmar,
Parkstraat 27, den Haag.

Inspecteur v. d. Landbouw Ned. Indië
gepens., acad. gevormd, zoekt werkkring, bij voorkeur op land-
bouwkundig gebied. hoog salaris geen vereiste. Br. onder nr. ESB
1646, bur. v. d. bi., Postbus 42. Schicdam.

ADVO CATENEANTOOR TE AMSTERDAM
beschikt over outillage
om zich met één of meer

SECRETARIATEN
te belasten.
Br. onder no: ESB 1645, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

G RAFOLOO G

H. LAN OOY – ROTTERDAM

Eén der grootste Nederlandse bedrijven vraagt ter versterking
van de bestaande staf

ervaren AD MI NIST RAT E U RS

Vereist:
een
grondige, practische en theoretische kennis van de bedrijfs-
economische en administratieve vraagstukken, welke zich in een moderne
administratie van een groot bedrijf voordoen.

Salaris: f 6.000.— tot ‘f 10.000.—, afhankelijk van bekwaamheid en
ervaring.

Sollicitaties, met pasfoto, te
richten onder
No.E8B1642
aan
het Bureau
van’ dit blad

PSYCHOL. ADVIEZEN
1

J. Luykenstr. 6, Tel. 501991

Ook voor Beschikbâre
Krachten is een annonce
in ,,Economisch-Statisti-
sche Berichten” de aan-
gewezen weg. Annon-
ces, waarvan de tekst
‘s Maandags in ons be-
zit is, kunnen, plaats-
ruimte voorbehciuden, in
het nummer van dezelfde
week worden opgeno-
men.

Een veelzjjdige
industriiile onderneming in de
metaalwarenbranche met
verschillende
produc-
tie-centra in binnen- en buitenland vraagt een

ECONOMISCH GEVORMDE KRACHT

met veelzijdige capaciteiten voor de
functie van

ADJUNCT DIRECTEUR

‘De
desbetreffende
persoon moet in slaat
zijn de
hoofd-directeur tijdens diens
afwezigheid
volledig
te vervangen.

Vereist wordt
behalve juridische
of
economische
vorming ervaring op commercieel en financieel
terrein. Voorts organisavievermogen, een grote
dosis energie, tact en mensenkennis, alsmede
absolute
betrouwbaarheid.

Geboden
wordt ee

ri functie met belangrijke
perspectieven, die het mogelijk maakt financiële
en commerciële talenten ten volle tot ont-
plooiïng le brengen.
De salariëring is in overeenstemming met de
belangrijkheid
der aangeboden functie.

Alleen personen, die ten
minste 35 jaar oud zijn
en die menen volledig aan de gestelde

3

hoge eisen le kunnen voldoen, worden
verzocht te solliciteren.

Candidaten, die hiervoor in aanm

erking komen,
zullen worden uitgenodigd deel le nemen aan

3

een psychologisch onderzoek. De resultaten hier-
van zullen met de desbetreffende worden besproken

Brieven met pasfoto en uitvoerije inlichtingen
omtrent referenlies, leeftijd, opleiding, levensloop
en reden van sollicitatie enz. onder letter R 136
te richten aan het

Op de sociaal-economische afdeling van een groot

vakverenigingskantoor is plaats voor

een deskundig medewerker

op loontechnisch gebied (werkciassificatie, tarief.

systemen,. merit-rating). Enige ‘algemene economische

kennis strekt tot aanbeveling.

Uitvoerige sollicitatie richten aan het bur. v., d. bi.

onder no. ESB 1643, Postbus 42, Schiedam.
GroandeI
..
X.


4ÏiAii

Het -sterIing tussen

twee vûren

*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen- en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding in de rubriek.
TRADE
OPENINQS.

Abonnementsprijs
,f
15.— per jaar

KON. NED. BOEKDRÛKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Economisch — Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hooch.straat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seninarie voor Gespecialiseerde Elco-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
1
26,- per jaar;
voor België/Luxemburg f 28,- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,—, overige
landen f 28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk Ç,ummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan het
Bijkantoor
Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES. Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon,
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

0

Auteur