Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1706

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 18 1950


_.•

. –
‘- .’

.’

is
:
t

ische..”
,

19

Be r c hten” ‘

ALGEMËEN WEEKBLADVOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINNCTËN ENVER:KEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 18 JANUARI 1950

No. 1706

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. La,nbers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

4ssjs1entRèdacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandepu.ue;

P. Vers ichelen.

Gegeicns over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De

artikelen

van

deze

week

…………………
43.

Sommaire,

summaries

……………………..
43

Vergoeding

van

oorlogsschade

………………..
44

De finnci61e aspecten van het Ontwerp van We,t op
de Materiële Oorlogsschaden

met betrekking tot

onroerend goed (1)

door

Mr J.

Brautigam

…..
4

De financiële positie van Indonesië III)
door Prof. Di

J.

F.

fiaccoû

…………………………..
48

Verkoop van agrarische domeinbezittingen of niet?

door Ir J. Nysingh

., ………………………
50

A a n t e k e n 1 n g
Eitice politieke en econoinlselie aspecten \ait Egypte door
S .Swuminathan

………………………..
52

Internationale

n o t i t i e s :
Zweden

na

de

devaluatie

………………………..
54

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
54

])e Belgische geld- en kapitaalmarkt in December 1949
door

V.

Van Rompuy ……………………..
55

Statistieken:
JJoiikstatii

………………………………….
50
‘l’ahakarcaul

en

-productie

……………………..
56
(

oudpro(l uctie
………………………………….
57
‘J’inpro(l liCtie

…………………………………..
57

DEZER DAGEN

nieuwe vlammen uit smeulend hout. Soms meende men
reeds, en uit de Verenigde Staten kon men dit bij tijden
duidelijk horen, dat de Europese samehvei’king ‘tot de
dove kolen kon worden gerekend. Thans is echtergebleken,
dat de kille wind van de Amerikaanse critiek het vuur
der samenwerking mogelijk kan doen aangloeien.
Een concept voor een nieuw inter-Europees betalings- –
verkeei’ is opgesteld, waarbij de \Vesteuropese valuta
onderling transferabel zullen zijn. De voorlopige, roman-

tische, naam van het plan is
XYZ.
Is dit onder invloed

van de treinlectuur, waartoe de betrokken deskundigen
op hun vele verplichte reizen gelegenheid hebben? Of over-

wint de gedachtengang in ,,The Times” van 17 jl. . uit
anderen hoofde ontwikkeld: ,,But as soon as things got
tricky …. you had to cail in Z?”

Ook de Saarquestie, een oude ‘bran dh aard, leiddo dezç
week tot vurige tongen. De Franse minister van Buiten-
landse Zaken heeft daarover de Duitse karts’elier bezocht.
Het gesprek was, in officiële aanduiding, hartelijk en
vertrouwelijk. Hartige woorden zijn echter ook gevallen.
De Franse woordvoerder heeft op Duitse aspiaties, in.
èlk geval véSi’ het vredesverdrag, de dompdr gezet; maar
het vuur kruipt voort.

In vuur en vlam raakt men thans ovei de consequenties
van de wisseling van bewind in China. Het in beslag nemen
van amhassaderuimten kan men nog zien als schroeivlek-ken, die op zichzelf pijnlijk zijn. Zo ook de nieuwe mogé-
lijkheden tot obstructie, die in de organen van de Ver-
enigde Naties zijn ontstaan.

De felste gloed valt op dit moment echtei’
01)
de Ameri-
kaanse minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson.
Als consequentie van de vorderingen heet,hij alle Ameri-
kaanse officiële personen doen aanzeggen, dat; zij zich
uit China moeten terugtrekken. Zoals vaker, heeft vooral

een zichtbare terugtocht, hoewel bedoeld als een logische
uiting van strakker beleid, de vlam in de pan doen slaan. Versterkt doen de stemmen zich horen die in China vuür
met vuur willen bestrijden door hernieuwde steun aan de
n ationalisten.

Tegelijk wordt van die zijde Groot-Brittannië onder
vuur genomen vanwege de snelle erkenning van he.t
communistisch, regime. Een zeker simplisme in de voor-
stelling koml daarbij soms naar voi’en. Duidelijk is echter
de positie van’ de buitenlandse politiek ,,between the fire
and the frying pan”. Zonder 1)laren zal men er niet
afkomen; op korte termijn zal echter blijken, welke
richting ‘men verkiest, de Amerikaanse van het pragina-
tisme of de Aziatische van de vrees voor gezichtsverlies.

Verlies van prestige heeft de conferentie te Colombo
weten te voorkomen. De gedelegeerden hobben zich ver- –
zameld als höedecs van de haard van het Empire. Dat hun
praatje hij de haard naar buiten wat mat klinkt, laat zich
verklaren, liet was bepaald geen koud water, waaraan
men zich daar kon branden. Kashmir werkt op India
en Pakistan zoals de Roode Bloem uit Kipling’s: Jungle
Book” op de Raad; geëri durft het bij de ware naam
noemen. .

Dit

laatste te doen, en de consequenties te overzien, –
zal weer aan President Truman worden opgelegd. Voor de
tweede maal tal hij een beslissing over een atoombom
moeten nemen,, in mogelijke, uitwerking erger nog dan (le
eerste. llet spelen, met vuur gaat voort.

I
l
OCOMOTIEf

G
\SPE

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank-en Effeôtenzaken

EIIIIIIIIIIII

Koninklijl
Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

BELÂST1NGCONSIJLTATIEBUREAU

,A. L. F. LEVERINCTON

Alle belastingzaken
Medewerkers:
de Boer, Oud-lnsp. d. B.I.
D. Sweepe Oud-Ontv. d. Bel.,
Mr. Dr. B. J. . Steinmetz, Bel, jur.
N. A. Schol, Cand. Notaris,
Amsterdam:
le Helmersstr. 95 . Tel. 85508
Haarlem:
Cccl. Oude Gr. 11 B – Tel. 12468

voor personeel

4H.

geeft U alle gewenste adviez’

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s•Gravenhago

AOMINISTRATIEKANTOOI1 DORDRECHT
.
BELLEVOESTRAAT 2,
TELEFOON 5340

Pers o n e eis- Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afsch±ijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

C. MASTENBROEK

Ben. Molendijk 14 – Goudswaard

• BEDRI/PSA DMINISTRATIE

• BOEKHOUDINGEN

• BELASTINGZAKEN

GEO.’ WEHRY & Co. N.V.

AMSTERDAM

*

Vestigingen:
Batavia (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, Buenos’

Ai
r
:
es
, Manchester, Londen, Brussel,

Melbourne, Tokyo, Osaka, Nagoya,

Singapore, Penang, Kuala Lumpur

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten

0

18 Januari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

43

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Vergoeding van oorlogsschade.

De noodzaak wordt geconstateerd om na een grondige
analyse van de binnenlandse monetaire ‘situatie de vraag

te onderzoeken, of er binnenkôrt geen aanleiding is tot

een verdergaande tegemoetkoming in de oorlogsschade
over te gaan. Mocht bij dit onderzoek blijken, dat deze

aanleiding inderdaad aanwezig is, dan behoeft dit geen

wetswijziging mee te brengen. Opgemerkt wordt, dat er

in bepaalde gevallen onvoldoende, of in vergelijking Smet

de voorlopige regelingen kariger, tegemoetkomingen
zullen worden gegeven. De zeer vele ingewikkelde bepalin-
gen en de regelingen kunnen volgens schr. aanmerkelijk

eenvoudiger zijn. Gesproken wor.dt van een met 25 pCt

verhoogde bijdrage, vermenigvuldigd met enkele eenvou-
dige en niet te veel gedifferentieerde coëfficïënten. Het
wetsontwerp gaat op het ogenblik gemiddeld reeds uit
van een ‘coëfficiënt 2,77. Het is naar de mening van de

schr. mogelijk de door hem bepleite coëfficiënten toe te
passen. Bij deze toepassing zal alleen geen ongunstiger

uitkomst mogen worden verkregen dan die van de in het

wetsontwerp neergelegde regelingen, waarop de getroffe-
nen aanspraak kunnen maken. Dit is volgens schr. aller-
minst een bezwaar. –

Mr
J.
Brautigarn,
De financiële aspecten van het ontwerp
van wet op de materiële oorlogsschaen met betrekking tot
onroerend goed (1).

Nagegaan wordt, hoe de regelingen volgens het vets-
ontwerp zijn en in hoeverre deze afwijken van de voor-
lopige regelingen, welke tot dusverre zijn toegepast. Het
ontwerp handhaaft het beginsel, dat de geledén schade
vergoed wordt naar de prijzen op 9 Mei 1940. Dit beginsel
is juist voor zover het betreft-de zuivere vergoeding van de

geleden schade. liet ontwerp kent ook verdere tegemoet-
komingen, doch sleclits dan, waïneer daadwerkelijk tot
herstel of herbouw wordt overgegaan. Deze verdere tege-
moetkomingen hebben twee verschillende motieven tot
grondslag, nI. een sociaal en een economisch motief en zijn

geregeld in de ai’tt. 8 en 9 enerzijds en de artt. 71 en 72
anderzijds. Deze artikelen worden uitvoerig besproken

Prof. Dr J.
F. Haccoû,
De financiële positie van Indo-
nesië (II).

Na in een vorig artikel het vraagstuk der begrotings-

tekorten principieel te hebben gesteld en een beeld van de
begroting, alsmede een behandeling van de tekortfinan-
ciering en het vraagstuk van de geldcirculatie, te hebben

gegeven, behandelt schr. in dit artikel de schuldpositie
van de nieuwe Staat. Voorts, wordt de ontvangstenzijde
van de budgetten ten gunste van de gewone dienst, de
buitengewone en de extra-buitengewone dienst aan de hand
van de medio December gepubliceerde nota betreffende de
toestand van ‘s Lands financiën besproken.

Ir J.
Nysingh,
Verkoop van agrarische domeinbezittingen
of niet?

Dit vraagstuk kan ‘an verschillende zijden worden
belicht, daar allerlei factoren hierbij een rol spelen. Voor
gronden, waarvan de ontginning juist is gereedgekomen
en die liggen te midden van dichtbevolkte landbouw-
gebieden, waar gebouwen reeds aanwezig zijn, is verkoop ter uitbreiding of afronding van reeds bestaande bedrijven
wel te overwegen, hoewel er op moet worden gelet, datde
grond in goede handen geraakt. Op nieuw ontgonnen grond,
waar nog geen boerderijen zijn, zijn staatsboerderijen in
eerste instantie noodzakelijk. T.a.v. eventuele vêrkoop van
reeds bestaande boerderijen rijst de vraag, of het financieel
is verantwoord goed onderhouden bedrijven tegen min of
meer kunstmatig laag gehouden grondprijzen van de hand
te doen. Voorts moet niet de belangen van pachters, die
niet zelf kunnen kopen, worden rekening gehouden.
Kortom, een uniforme lijn is niet te trekken.

SOMMAIRE.

Les dornniages iie guerre.

Api’ès avoir commenté d’une manière détaillée le projet
de bi sur les dommages de guerre, l’auteur se demande
s’il n’y a pas lieu de prévoir, après une analyse â fond de

la situation monétaire â l’intérieure, une plus large in-

demnisation en matiëre de dommages de guerre. Au cas
oii cette éventualité s’avérerait dpportune on ne doit
pas nécesairemen

t procéder i une inodification de la bi.

L’auteur est – d’avis que les nombreuses dispositions et
règlements compliqués peuvent ôtre si mplifiés.

Mr J. Brautigam,
Les aspeets linanciers du pro jet de bi sur
les domnages de guer/’e per rapport aux immeubles (1).

L’auteur examine, dans eet article, la réglementation
résultant du projet de bi et vérifie dans quelbe mesure elle

diffère des dispositions provisoires appliquées jusqu’â
présent.

Prof. ‘Dr J.
F. llaecoû,
La position financière de l’Indo-
nésie (II).

On donne, dans eet article, un aperçu des dettes du
nouvel Etat. On commente, en outre, les recettes repro-
duites dans
les
hudgets.

Ir J.
Nysingli,
Vendre ou ne pas vendre le domaine ag’icole?

Beaucoup de facteurs jouent un rôle dans ce prohlème,
notamment la politique agricole, la politique financiôre,
la politique économique, sociale et morale. La vente,
en faveur d’enti’eprises exis tantes, de terres récem rnent
mises en culture et situées dans des régions agricoles
population dense, peut être prise en considération.

Pour les ,,fermes-domaines” déjâ en exploitation on peut
se clemander si la vente â des prix tenus plus ou moins
artificiellement l5as, se justifie fïnancièrement; il faut,
d’autre part, tenir compie des intirêts du fermier. Une
ligne de conduite uniforme est difficilement a tracer.

SUMMARIES.

Coinpensation of war-damage.

A careful study of the bill governing matei’ial war-
damage reveals the necessity ot examining the question
as to whether or not – after a thorough analysis of the,
country’s monetary position – it will be advisable to
increase the amount. of compensation in the near future.
1f so, the law need not be altered. The highly coinplicated
stipulations and settlements could h greatly simplified.

Dr J.
Brautiam,
Financial aspects of the bill govërning material war-dainage in respect of real estate (t).

The writer discusses the settlements stipulated in the
bill’ and the extent to ivhich they deviate from the preli-
minary settlements which have been made

to date.

Prof. Dr J.-.F. Haccoû,
Indonesia’s / inancial position (II).

A review of the deht-)osition of the new State and the
credit-side of the budgets.

Dr J.
Nysingh,
Should agrarian c,’own-lands be söld?

In contemplating’the sale of agrai’ian crown-lands many
factors have to be taken into account. In denselv popu-lated agricultural districis the transfer of newly opened
up lands. to existing undertakings may be considercd.
As regards existing crown-land farms, it is doubtful
whether sales would be justified since prices of land are
more or less artificially kept low at the moment,

44


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Januari 1950

VERGOEDING VAN OORLOGSSCHADE.

Men schrijft Ons:

– De betekenis van het wetsontwerp op de materiële’

oorlogsschaden, ook voor de algemene economische con-

sequenties, blijkt, wanneer de bedragen, gemoëid met de

vergoedingen voor oorlogsschade, worden bezien.

Het totale bedrag.

Volgens schatting van de Minister van Financiën zal,

met de uitvoering van het wetsontwerp

ca f 4,5 mrd

zijn gemoeid. Dit bedrag moet worden verhoogd

tot ca f 7,2 mrd wanneer men ook rekent met de

chade aan eigendommen van lagere. publiekrechtelijke

lichamen e.d. en de schade wegens uitgaven in-

gevolge de Zee- en Luchtvaartverzekeringswet’ 1939,

het Zeeschepenbesluit 1942 en enkele andere wetten be-

treffende, militaire inundaties, staat van oorlog en

beleg en algemene vorderingen. Bij de discussies om-

trent het stelsel van de vergoedingen werd door de
Minister van Financiën medegedeeld, dat een zgn. integrale

vergoeding deze bedragen nog zou verhogen met ca f 2
mrd. De beoordeling van deze bedragen is vrij moeilijk,

aangezien bij de schatting is uitgegaan van bepaalde

veronderstellingen, bijv. omtrent het beloop van de bouw-

kosten en de huren, en omdat de schattingen gebaseerd
zijn op gegevens, welke uiteraard slechts ophet Departe-
ment van Financiën bekend zijn.

De Minister geeft twee argumenten tegen een verder-
gaande integrale vergoeding:

de extra verhoging van de staatsschuld in verband
met de daaruit voortvloeiende verzwaring van de lasten,
die dedienst der staatsschuld reeds op het volksinkomen
legt;

de extra belasting van de kapitaalmarkt in verband

met de reeds bestaande wanverhoudingen tussen binnen-
landse besparingen en noodzakelijke investeringen.

Ondanks zijn energieke strijd voor een vergoeding op
basis van deprijzen per 9 Mei 1940 is Minister Lïeftinck

echter bereid geweest om in vrij veel gevallen een premie te

verlenen. Deze premie (in art. 72 psychologisch ,,aan-

vullende bijdrage”, gedoopt) komt in de plaats van de

tienjarige renteloze credieten. Het totale bedrag voor
deze credieten werd becijferd op ca
1/5
van de huidige

bouwkosten, uitgaande van een gelijkmatig bouw tempo
1)

en een geleidelijke bouwkostendaling tot de helft, en een
• geleidelijke heiuvstijging tot 160 pCt van liethuicligeniveau.

De premie is echter 90 pCt van de onrendabele waarde op
‘het moment van de bouw, zonder herzieningsriogelijk-

heid; het totale bedrag van de ,,aanvullende bijdragen”
kan dus worden becijferd op
2/5
tot van de huidige’
bouwkosten, waaruit moge blijken, dat met de premie-
regeling grotere bedragen zijn gemoeid.
Aan de andere kant is er reden om, op grond van het
,feit, dat enkele bepalingen ongunstiger zijn geworden
(wij komen daar
el.derop nog over te spreken) dan w-aar-
van bij de taxaties was uitgegaan, aan te nemen, dat enkele
cijfers’kunnen worden verlaagd. Onze indi’uk is echter,

dat in totaal het genoemde bedrag van f 4,5 mrd, resp.
f 7,2 mrd eerder hoger dan lager zal worden.
Is er nu aanleiding om hierover,
01)
grond van ‘s Ministers
argumenten, ongerust te worden? Het antwoord is slechts
te geven na een grondige analyse van de binnenlandse
monetaire situatie. Het is een misvei’stand, dat er sprake
zou zijn van een ‘wanverhouding tussen de binnenlandse

bes’paringen en noodzakelijke investeringen; Dit kwam
reeds eerder, in een redactioneel artikel, ter sprake in
van 21 December 1949. Doch bovendien is
ht mogelijk, dat een analyse als döor ons voorgesteld,

kan wijzen op bestaande deflatoire tendentie, waai-hij

‘)
Dit
maakt de schatting iets te laag, daar cle wei een aanspraak
op
credieicn geeft bij aankoop van na
5
Mei
1945
gebouwde panden, zodat
is
aan te nemen, dat na de totstandkoming van de wet het
,,bouwtempo” aanzienlijk sneller zal zijn dan
10
jaar later.

jtiist een ‘ verdergaande’ vërgoeding van ‘oorlogschade,

mits op een economisch verantwoorde wijze toe
gepast, uitkomst zou biedei. In dit kadei kuri’nen wij
hier niet verder op ingaan; er is tdle aanleiding dit punt

afzonderlijk te behandelen. Daarbij zola tevens de vraag

van liet dekkingsplan ter sjrake moeten worden gebracht.

De maatstaf der uitkeringen.

De uit het wetsontwerp vôor de individuele getroffenen

voortvloeiende financieringsmogelijkhedn zijn in hoofd-

zaak bepalend voor cle vraag, of zij in feitê tol’ herbouw

zullen overgaan. Weliswaar zijn er enkele uitzonderingefi,

waarbij pei’sonen of bedrijven in staat zijn belangrijke

sommen è fonds perdu in cle hetbouw te steken, doch het
merendeel is hiertoe niet hij machte.

Wij zullen thans enkele onderwerpen van deze materie be-

lichten; hierbij moeten wij ons beperken tot de belangrijkste
schadecategorie, h’et oni’oerend goed
2).
Vooral de artikelen 11 en 12, welke de vergoeding op basis van de prijzen van

9 Mei 1940 behandelen, hebben aanleiding gegeven tot
veel critiek. Wanneer men bedenkt, dat de bouwkostri

zijn gestegen tot câ 3,5 maal die van 9 Mei 1940, lijkt de

handhaving van de ons uit vroegèr tijd zo benauwende

datum vrij willekeurig. Daar staat echter tegenover, dat
er met name bij de waardcbepaling van het onroerend goed
iets meer reden is deze datum te handhaven, dan bij andere

goederen. Immers, ook de opbrengsten van de panden zijn
hepérkt tot het niveau van 9 Mei 1940. Men kan hiertegen

opmerken, dat deze huurbeperking toch ,,kunstmatig”
is, maar dan mag men niet vergeten, dat deze ,,kunst-
matigheid” voorshands slechts 15 pCt bedraagt. Want
aan te nemen is, dat men ca 15 pCt van het huidige huur-

peil te kort komt voor een rendabele exploitatie, nl.
ca 20 pCt hogere kosten wegens gestegen onderhouds-

prijzen, belastingen en administratieve kosten, en 5 pCt
lagere kostén wegens geringere leegstand, minder en

soberder onderhoud en minder verhuizingen. Op gevaar
af enig onrecht te doen aan dc, ,kunstmatigheids”-apos telen,

zouden wij dan ook durven stellen, dat een vrije huur-

vorming – welke door de huidige’ zeer hoge bouwkosten
wellicht tot verdubbeling van cle huurprijzen zou leiden –
en w’elke voorts nog zeem gevarieerde afwijkingen naar
hoven zou laten zien op grond van de op liet ogenblik
nog sieeds, doch in principe slechts tijdelijk, ‘bestaande
sterke chiscrepantie tussen vraag en aanbod – evenmin

van kunslrnatigheid zou zijn vrij te pleiten, en dat althans
een zodanige ,,natu’urlijke” huur geenszins uitgangspunt zou mogen en kunnen zijn voor een waardebepaling van het onroerend goed.
Een tweede opmerking, die môn tegen de door
ons ontwikkelde gedachte kan maken, betreft de
vei’vangingswaarde. De huur zal – zo luidt’ dit

argument op een zodanig niveau moeten liggen,
dat de daaruit te vormen afschrijving voldoende is voor de
financiering van ‘de veel hogere bouwkosten. Deze op-merking is evenmin houdbaar. In de eerste plaats is het

zeer de vraag, of de huidige’ bouwkosten op het hoge
niveau zullen blijven (in 1920 waren de bouwkosten 320
pUt, t.o.v. die in 1914, doch in 1924 en 1936 waren (lè

percentages resp. 160 en 110). In de tweede plaats moet de
belegger in huizen eerder worden vergeleken met de obli-
gatiehouder (een vrij stabiel, niet te hoog rendement met
vrij grote zekerheid) clan met de aandeelhoudçr (een sterk

conjunetuurgcvolig, dus wissel end rendement, met vrij grote risico’s), en er is voor zovem- wij weten nog geen
vervangimigswaarcletheorie voor obligaties opgesteld.

Verhoging ,net 25 pCt?

– WTanneer wij echter – ons stellende op rentabiliteits-
standpunt – dc waardebepalirig per 9 Mei 1940 als uitgangs-

‘) Alen zie ook het artikel van Mr J. Brautigam in dit nummer

18 Januari 1950

., ECONOMISCH-STATISTISÇIE BERICHTEN

45

• i)uIt voor een vergoedingsregeling niet onaanvaardbaar

achten, voegen vij daar direct een

nadere qualificatie

aan toe. Op 9 Mei 1940 verd hij verkoop van panden bij

de rentabilieitsherekeningvee1al uitgegaan van een bruto-
opbrengst van 8 è. 10 pCt. Naar het schijnt wordt bij de

berekening van de verkoopwaard.e per 9 Mei 1940 van

dezelfde grondslag uitgegaan. Doch wanneer men in aan-

m6rking neemt, dat de rentevoet inmiddels lager is (in

feite kan men bij onroerend goed een netto-rente van 4

pCt aannemen; dit percentage wordt eveneens aangehou-
den door de Overheid), lijkt het juist het niveau van 9.

Mei 1940 met 25 pct te verhogen. Deze opslag was ook
gebruikelijk bij de waardering van onroerende goederen
volgens het Vervreemdingsbesluit van 1942. Wij ge-

loven, dat wanneer de Regering reeds aanstonds in

1945 met deze verhoging van 25 pCt was gekomen, zij

belangrijk minder critiek zou hebben gehoord. Daarbij

komt, dat, zoals wij zullen zien, de zuivere verkoopwaarde

per 9 Mei 1940 gen voldoende basig kan bieden voor een
financiering door middel van credieten van hët verschil

tussen de herbouwkoslen en deze verkoopwaarde.
Tenslotte zal een dergelijke opslag de financiële çon-
sequenties. van het wetsontwerp bijna niet verzwaren, omdat volgens het ontwerp boven de vergoeding per 9
Mei 1940 nog extra vergoedingen worden gegeven, dieP
meer dan 25 pCt van de bijdrage. zullen zijn; slechts
wanneer de Minister van Wederopbouw en Volkshuis-
vesting vrijstelling van de bestedingsplicht verleent, zal

deze opslag als een extra uitgave kunnen worden gezien,

daar volgens het wetsontwerp in deze gevallen geen
verdergaande financiële tegemoetkomingen meer worden

voileend.

Wat de extra-vergoedingen boven die per 9 Mei 1940 betreft, willen wij in het bijzonder het oog richten op de
credieten en uitgestelde bijdragen (art. 71) en de zgn.

aanvullende bijdrage (art. 72).
Vooi de berekening van de credieten behandeld in art. 71
en voor de vooi-waarden waartegen zij worden verleend

zullen regelen worden uitgevaardigd dobr de Minister van
Financiën. Voor de herbouw van woningen tot 1.000 as
3
en

van verhuurbare bedrijfspanden van niet meer dan f 30.000
per 9 Mei 1940, is bepaald, dat deze regeling zal uitgaan
‘an cle huur ter berekening, van het rendabele gedeelte

der bouwkosten; voor het onrendabele gedeelte wordt dan
een crediet zonder rente en- aflossing, resp. een rente.-
vergoeding gegeven. Dit betekent, dat de hoogte, waarop
de huur wordt vastgesteld, bepalend is voor de vergoeding.
– De praktijk is gworden, dat reeds thans een huur wordt
vastgesteld, welke 20 k 30 pCt hoger ligt dan die pei’ 9 Mei
1940, waardoor dus het onrendabele gedeelte dienovereen-
komstig lager wordt.

Bovendien zullen bij stijgende huren de rentefacili-
teiten verminderen. Op zichzelf is dit gerechtvaardigd.
Doch wij troffen bij de toelichting op het amendement-
Oud een argument aan, dat o.i. zeer sterk is. Daarin wordt
terecht gesteld, dat de Regering blijkbaar meent, dat de
door de hiuurstijging te verwachten waardestijging voor
onbeschadigd onroerend goed niet; en voor herbouwd on-
roerend goed wel kan worden wegbelast. ‘Wanneer dit

inderdaad de reden is, waarom de Regering niet van een
,,integrale” vergoeding wenst te horen, en dan met een
beroep’ op de schuldpositie van het Rijk, kan men de
vraag stellen, of dit juist is. Waiit met behoud van de-
zelfde uitgaven als de Regering zich voorstelt, maar met
toeneming van cle middelen, kan het gesignaleerde ver-
schil worden uitgewist.- Immers, de waardestijging van het
onbeschadigde onroerende goed kan evenzeei- w’orden weg-
belast, een mogelijkheid, welke ge.enszins zonder meer moet worden verworpen. Indien men dit laatte niet doet is er sprake van een onhillijkheid tegenover de oorlogs-
lachtoffers; indien men het wel doet, kan men zeggen,

dat de ,,integrale” vergoeding in feite wordt gegeven

over 10 jaar.
Zo beschouwd kost een ,,integrale” vergoeding het Rijlc

niets meer, en levert ij zelfs meer op liet is opmerkelijk,

dat deze gedachte tijdens de behandeling van het wets- –

ontwerp, na ten tonele- te zijn gebracht door Mr Oud,

blijkbaar op de achtergrond is geraakt. –

1-let wetsontwerp bevat ook enige bepalingen omtrent

dq bedragen, die door de getroffenen zelf moeten worden

betaald. Afhankelijk van de grootte van de woningen en

de bedrijfspanden variëren deze bedragen van 5 tot 15 pCt

van de herbouwkosten. Voor de woningbouw lijkt ons dit

juist; tot 500 m
3
is geen participatie voorgeschreven,
en een ieder kan in een zodanige woning voldoende huis-vesting vinden. Voor de bedrijfsbouw wordt dit bezwaar-

lijker: (te aard van het bedrijf is mede bepalend voor de

kosten van het pand (vergelijk een juweliers- met een

garagebedrijf) en het is niet redelijk naar de kosten van

dit pand de participatie te berekenen. –

Daarbij komt, dat tot op dit ogenblik een vrij groot

aantal bedrijfspanden van rijkswege is gefinancierd zonder
participatie; moeten deze belanghebbenden alsnog be-

talen? Zo ja, dan voorwaar een moeilijk geval, zo neen, dan bepaald onbillijk tegenover diegenen, die nog geen

herbouwvergunning konden krijgen
3).

Uit de toelichtingen van de Regering is op te maken,
dat zij liever met rentevergoedingen werkt, dan met ere

dieten. De overwegingen, die haar hiertoe brengen, zijn

uiteraard van gelijke strekking als de hierboven weer-
gegeven argumenten tegen verdergaande vergoedingen.
De analyse van de monetaire situatie zal dus eveneens
doen zien, of dit standpunt juist is. Wanneer wij dit

standpunt even overnemen, blijkt evenwel aan Jiet
systeem van het wetsontwerp een belangrijk bezwaar ver-
bonden. Immers, de ‘vergoeding per 9 Mei 1940 is door-
gaans geen voldoende basis om voor de rest van de her-
bouwkosten vreemde middelen aan te trekken. Wij
kunnen de vergoeding per 9 Mei 1940 globaal op
2/
van

de vooroorlogse bouwkosten stellen, d.i. ca 20 pCt van de
huidige bouwkosten. 1-let is gebleken, dat hypotheek-

nemers, tegen cessie van- de volledige rentevergoeding,
maximaal ca 75 pCt van de bouwkosten kunnen financieren, –
zodat dus ëen telcort ontstaat van ten minste 5 pCt. Dit
tekort zal dan van rijkswege moeten worden gefinancieid
als tweede hypotheek. Wat er vah deze rijkscredieen
terecht zal komen is niet moeilijk te beoordelen. In dit licht beschouwd lijkt de dooi ons genoemde algemene

verhoging met 25 pCt eveneens een oplossing te biedën.

AanQullende bijdragen.

In art. 72 wordt de regeling gegeven voor een premie,

de zgn. aanvullende hiijdrage. In dezelfde gevallen, waarin
volgens art. 71 een

crediet of rentevergoeding met een uitgestelde bijdrage mogelijk is, kan een premie worden verkregen. Ook hier dus het criterium van het algemeen
belang, dat altijd aanwezig wordt geacht bij woningen

tot 1.000 rn
3
en bij verhuurhare bedrijfspanden, waarvan de bouwkosten per 9 Mei 1940 niet meer dan f 30.000 zouden

hebben bedragen. Bovendien wordt de aanvullende bij-
drage toegekend aan andere bedrijfspanden, wanneer
aan bepaalde voorwaarden is voldaan (art. 72 lid 5), nl.

dat het belaste vermogehl van belanghebbende niet groter
is dan f 500.000 en dat de vrgoeding per 9 Mei 1940 niet
mindei- mag zijn dan f 500 en na 5 Mei 1945 moet zijn

•besteed.

De premie wordt berekend voor:

le. herbouw van woningen en bedrijfspandn van
f 30.000, op 90 pCt van het volgende art. 71 te bepalen

renteloze crediet;

3)
In het inmiddels verschenen Voorlopige Verslag van de Eerste
Kamer worden op dit punt nadere inlichtingen gevraagd.

46

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

18 Januari
1950

2e. herstel van de sub. le genoemde panden op resp.

50 tot 20 pCt en 20 pCt van het verschil tussen de herstel-

kosten en de vergoeding per 9 Mei 1940, met dien ver-

stande, dat, wanneer het bedrijfspand voor meer dan 25

pCt is beschadigd, 35 pCt van het verschil als premie

woMt gegeven;

3e. herstel en herbouw van de andere bedrijfspanden,

op 1 tot 0,4 maal de vergoeding per
9
Mei 1940, evenredig

met de grootte van het belaste vermogen.

Met deze regeling, welke oorspronkelijk niet in het ont-

werpwas opgenomen, is een
S
belangrijke stap in de richting

van een verdergaande tegemoetkoming gezet. Wij vragen

ons echter af, of het niet mogelijk ware geweest om, uit-

gaande van de door ons gedachte verhoogde vergoeding
per 9 Mei 1940, in alle gevallen (dus niet alleen bij de

hierboven onder 3e. genoemde panden) met enkele een-

voudige en niet te veel gedifferentieerde coëfficiënten

hetzelfde resultaat te bereiken. Alle moeilijkheden,

welke steeds weer geval voor geval zich zullen voor-

doen bij de huurbepaling en de vaststelling van de bouw-kosten, zouden worden voorkomen; in het,concrete geval

behoeft alleen de vergoeding per 9 Mei 1940 te worden

vastgesteld, en dit, is thans practisch overal geschied.

Naast minder strubbelingen geeft dit een eenvoucligere

en geringere administratie. Thans is door de veelheid van

herekeningsmethoden de materie nit direct te overzien.
Deze coëfficiëiiten moeten niet in de wet worden vast-

gelegd (zoals thans is geschied hiJ de panden sub 3e.),

daar anders bij de dalende bouwkostën de vergoeding

relatief hoger zou worden. De
prikkel tot goedkoop bou.wen
is overigens groter, wanneer men uitgaat van de vergoeding
për 9 Mei 1940 dan wanneer de extra tegemoetkoming

wordt gebaseerd op de bouwkosten.

Conclusie.

Het , gehele wetsontwerp overziende, kunnen wij in

de eerste plaats de noodzaak constateren om na een
grondige analyse aan de binnenlandse monetaire ‘situatie

de vraag te onderzoeken, of er binnenkort geen aanleiding
is tot een
verdergaande tegemoetkoming in .de oorlogs-‘
schade over te gaan.. Mocht bij dit ondërzoek blijken,
dat deze aanleiding inderdaad aanwezig is, darf behoeft
dit
geen wetswijziging
mee te brengen, daar de Minister
van Financiën in het algemeen belang volgens de letter

van art. 72 lid 1 een verdergaande regeling kan uitvaar-
digen. Weliswaar zou dan de vreemde juridische figuur ontstaan, dat de Minister op basis van het eerste lid van dit artikel een verdergaande tegemoetkoming geeft dan
op basis van de volgende leden, dèch deze laatste moeten
worden gezien als. een minirniun,
waarop de ,getroffenen
aanspraak kunnen doen gelden; evengoed als de Minister
volgens het eerste lid ook andere gevallen dan genoemd
in de volgende leden kan regelen, kan hij verdergaande
tegemoetkomingen toestaan.
Verder kan men opmerken, dat er in bepaalde gevallen
oneoldoende, of in cergalijking, met de coorlopige regelingen
kariger, tegemoetkomingen
zullen worden gegeven. 1-let wil
ons voorkomen, dat in de, af te kondigen uitvoerings-
bepalingen, welke volgens art. 71 vooraf door een speciale
commissie van advies zullen worden beoordeeld, hier nog
zeer veel aan kan worden veranderd. –
Tenslotte menen wij te mogen zeggen, dat
de zeer ccle
ingewikkelde bepalingen en d
p
regelingen aanmerkelijk een-‘
coudiger kunnei zijn.
Wij ‘spraken van een met 25 pCt
verhoogde bijdrage vermenigvuldigd met enkele eenvoudige
en niet te veel gedifferentieerde coëfficiënten. Ter toelich-
ting diene, dat van het totale bedrag aan tegemoetkomingen
voor oorlogsschade aan onroerend goed ad ruim
f1.800 mln, een gedeelte groot f 650 mln betrekking
heeft op de vergoedingen per 9 Mei 1940, waaruit blijkt,

dat het wetsontwerp op het ogenblik reeds gemiddeld

uitgaat van een coëfficiënt 2,77.

liet is naar onze mening ‘mogelijk, eveneens
zonder

wijziging aan het, ontwerp,
deze door ons bepleite coëffi-
ciëmiten toe te passen. Bij deze toepassing zal alleen geen

ongunstiger uitkomst mogen worden verkregen, dan die

zan de in het wetsontwerp neergelegde regelingen, waarop

de getroffenen aanspraak kunnen maken. Dit is onzes in-
ziens allerminst een bezwaar.

DE FINANCIËLE ASPECTEN VAN HET

ONTWERP VAN WET OP DE MATERIËLE

OORLOGSSCHADEN MET BETREKKING TOT

ÖNROEREND GOED.

Op 27 October 1949 nam de Tweede Kamer der Stateii-

Generaal zonder hoofdelijke stemming het Ontwerp van

Wet
01)
de Materiële Oorlogsschaden aan, dat thans bij de
Eerste Kamer in behandeling is. Wanneer de afkondiging

in liet Staatsbiad zal plaatsvinden, zullen bijna 5 jaren
sedert de bevrijding verstreken zijn, voordat deze zo

belangrijke materie
1
haar wettelijke grondslag zal hebben

gevonden, 5 jaren, waarin genoegen moest- worden ge-

noien met voorlopige regelingen, die slechts gedeelte-

lijk in het Ontwerp van Wet zijn terug te vinden.
Het loont de moeite om na te gaan, hoe de regelingen
volgens bijt Ontwerp iran Wet zijn en in hoeverre deze

afwijken van de voorlopige regelingen, welke tot dusverr’e
zijn toegepast. Ik zal mij hierbij beperken tot het onroerend
goed.

Het Ontwerp handhaaft liet beginsel, dat de geleden
schade vergoed.wordt naar de prijzen op 9 Mei 1940. Dit

beginsel is juist voor zover het betreft de zuivere ver-

goeding van de geleden schade

,
. Vergoed behoeft immer.s

slechts te worden het vermogensverlies, dat inderdaad

– bij volledige vei’woesting – niet meer bedraagt dan de

vem

koopwaarde op 9 Mei 1940″ van het verwoeste object.
Om tot herbouw of herstel te geraken is een schadever goeding naar het prijspeil per 9 Mei 1940 echter ontoe-‘

reïkend, nu de bouwkosten ruim 3 maal zo hoog zijn als
in Mei 1940. Het Ontwerp kent dan ook verdere tegemoet-
komingen, doch slechts dan, wanneer daadwerkelijk tot
herstel of herbouw’ wordt overgegaan.
Deze verdere tegemoetkomingen hebben twee, ver-
schillende motieven
,
tot grondslag nl. een sociaal motief
en een economisch motief, en zijn daardoor ook op twee
ver uiteengelegen plaatsen in het Ontwerp gei’egeld,
nl. de artt. 8 en 9 enerzijds en de artt. 71 en 72 anderzijds.
Ai’t. 8 geeft vergoeding naar vervangingswaarde onder
een aantal beperkende voorwaarden. Zoals dit artikel
thans luidt, komt het sociale motief niet zuiver meer tot
zijn recht. Aanvankelijk had de Regering voorgesteld om

vergoeding naar vervargingswaarde te geven voor ver-
woeste en beschadigde woningen, bedrijfspanden of
w’onïngen met bedrijfsruimte, die door de getroffenen
zelf werden bewoond of waarin zij zelf een bedrijf uit-
oefenden en wel tussen 9 Mei 1940 en het tijdstip van
beschadiging of verwoesting. De bedoeling was dus om
tegemoet te komen aan de kleine eigen-bewoner en de
kleine ondernemer. De Tweede Kamer had bezwaar,
niet tegen het beginsel, maar tegen de uitwerking en wel
met name tegen de voorwaarde van eigen gebruik. Ei’
werd op gewezen, dat iemand, die zich dank zij veel op-
offeringen een eigen huis had verworven, wellicht v66r
Mei 1940 werd overgeplaatst naar een andere werkkring,
daardoor zijn eigen huis moest verhuren en zelf een huur-woning betrekken en dus tegen zijn wil van eigen bewoner

7
1
7

71
1

18 Jnuari
1050

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

47

huisbaas werd. Aan deze en dergelijke argumenten kan

bezwaailijk veel waarde worden toegekend, zeker niet

nu in artikel 102 van het Ontwerp een hardhcidsclausule

is opgenomen. Niettemin is de Minister van Financiën
voor de aandrang uit de Tweede Kaner gezwicht en heeft

hij de eis van eigen bewoning of eigen gebruik laten ver-
vallen, tengevolge waarvan thans aanspraak bestaat
OJ)

integrale vergoeding voor één woning en één pand of geheel

van panden, dienende tot de uitoefening van een bedrijf

of zelfstandig beroep, ôf voor één woning, tevens dinende

tot de uitoefening van een bedrijf of van een zelfstandig

beroep. In plaats van de eis van eigen bewoning of eigen
gebruik is echter een vermogenscriterlum gesteld: aan-
spraak op integrale vergoeding bestaat niet indien het

overige zuivere vermogen volgens de vermogensheffing

ineens niet meer bedroeg dan f 20.000.
Voorts zijn aan de integrale vergoeding maxima gesteld.

Het Ontwerp ziet de_integrale vergoeding’als een samen-
stel van twee factoren, nl. de vergoeding op basis Mei

1940 en een daarboven te verstrekken toeslag, afhankelijk
van de bouwkostenindex. Als vergoeding op basis Mei 1940

zal niet meer in aanmerking worden genomen dan f
5.000

voor een woning of een pand, dienende tot de uitoefening
van een bedrijf of een zelfstandig beroep en f 8.000 voor
de combinatie van heide;
als
toeslag zal niet meer worden
gegeven dan de zojuist genoemde bedragen vermenigvul-digd met de bouwkostenindex min één: Bij een bouwkos-

tenindex 3 bedraagt de maximale vergoeding dis resp.
f
15.000
of f 24.000.

Gezien deze maxirna kan worden gezegd, dat de integrale
vergoeding volgens artikel 8 vrijwel uitsluitend van bete-
kenis is voor cle kleine plaatsen en het platteland. Voor
de grote plaatsen, met name voor Rotterdam, is zij niet

veel meer dan een dode letter. Hier komt wel sterk
tot uitdrukking, dat de makers van het Ofltwerp zeer
eenzijdig op’ de kleine plaatsen en het platteland waren
georiënteerd.

Er zij nog ôp gewezen, dat de Minister van Weder-
opbouw en Volkshuisvesting de bevôegdheid heeft om

een termijn te stellen, binnen welke herstel moet hebben
plaats gehad. Bij overschrijding van de termijn vervalt
de aanspraak op integrale vergoeding. Waarom dit niet
in art. 8 wordt medegedeeld, maar in art. 83 is overigens
niet recht duidelijk. Evenmin als het feit, dat in art. 104
een positief antwoord wordt gegeven op de vraag, of art. 8
terugwerkende kracht heeft tot Mei 1940.

De tweede afwijking van het beginsel, dat de schade
vergoedvordt naar de prijzn per 9 Mei 1940vïndt men in
art. 9, dat in beginsel integrale vergoeding geeft in
alle gevallen, waarin de herbouw- of herstelkosten niet
hoger zijn dan f 3.000 en dat bij hogere herbouw- of
herstelkoten een minimum-bijdrage in de oorlogsschade
van f 3.000 garandeert: Is de getroffene evenwel een
rechtspersoon of een natuurlijk persoon, die in 1943 in
de vermogensbelasting was aangeslagen of meer dan f 300
inkomstenbelasting verschuldigd was, dan wordt slechts

75 pGt van de herbouw- of herstelkosten vergoed, resp.
de minimum-bijdrage op 12.250 bepaald.

Deze zgn. ,,3.000-glden regeliiig” is terstond na de be-
vrijding inge\’oerd voor het herstel van woningen en zij
heeft op dit herstel een uitermate stimulerende invloed
gehad. Thans is zij uitgebreid tot herstel van andere ob-

jecten dan woningen en’ tevens tot herbouw, zowel van
woningen als andere objecten. Vooral voor oude panden,
die niet onder art. S’vallen en die in Mei 1940 slechts een
zeer geringe verkoopwaardehadden, is de uitbreiding tot
herbouw van groot belang, ook hier echter weer meer voor
de kleine plaatsen en het platteland dan voor de grote
steden.

Ook ten aanzien van dit onderwerp verstrekt art. 104
nadere mededelingen: al diegenen, die vôér 1 Sejtember
1944 hebben hersteld of herbouwd profiteren niet van
deze ,,3.000-gulden regeling”.

Aan d€ art t. 71 en 72, die de verdere rijkssteun hoven

cle bijdrage in de oorlogsschade op basis Mei 1940 regelen,
liggen, zoals reeds werd opgemerkt, economische motieven
ten grondslag. Dit blijkt reeds uit de aanhef van artikel

71, waarin wordt gezegd, dat deze verdere steun slechts
wordt gegeven, indien zulks in het algemeen belang is te

achten. 1-let principe van deze steunverlening is, dat van

rijkswege door middel van jarlijkse rentevergoedingen

of leningen met rentefaciliteïten tegemoetgekomen wordt

in dat gedeelte der investering, dat niet rendabel is; dat

de steun verlaagd kan worden naarmate het rendement

van het herstelde of herbouwde object stijgt, en dat ten-
slotte 10 jaar na het gereedkomen van herbouw of herstel
de steun zal worden afgekocht door uitkering van een

,zgn. uitgestelde bijdrage tot hçt beloop van het over-

gebleven niet-rendabele gedeelte der ooi’spronkelijke in-

vestering.
Ten aanzien van een drietal categorieën geven de artt.

71 en 72 een
aanspraak
op steun zonder dat incidenteel

woFdt nagegaan, of zulks in het algemeen belang is. Ten

aanzien van deze categorieën is dus als hetware beslist,

dat het altijd in het algemeen belang is om deze to steunen.

De hierbedoelde categorieën zijn:
woningen, tot een maximale inhoud van 1.000 rn
3
;
zgn. courante bedrijfspanden, d.z. bedrijfspanden –
daaronder mede te begrijpen hedrijfsgedeelten van panden
-, die in Mei 1940 voor maximaal f 30.000 hadden kunnen

worden gebouwd;
c: bedrijfspanden, toebeliorendeaan personen of ven-
nootschappen niet een belast vermogen van ten hoogste
f 500.000.

ad a.
De steun boven de bijdrage in de oorlogsschade
wordt gegeven hetzij in de vorm van een crediet, dat
renteloos is tot het bedrag van het onrendabele gedeelte
der bouwkosten, hetzij in de vorm van een jaarlijkse

rentevergoeding over dit bedrag. De splitsing in rendabel
en niet-rendabel gedeelte der bouwkosten geschiedt op
grond van de huurw’aarde. Bij algemene huurstijging wordt
het crediet voor een groter bedrag rentedragend of vordt

de jaarlijkse rentevergoeding verlaagd, terwijl na 10jaar
het uiteindelijke renteloze gedeelte van het crediet wordt
1
,
wij4escholclen of de gekapitaliseerde jaarlijkse bijdrage
wordt uitbetaald. De details van deze opzet zullen nog
nader bij Ministeriële beschikking moeten worden geregeld.
Ook op grond van de voorlopige regeling, zoals deze tot

dusverre geldt, mag echter worden aangenomen, dat de te
verwachten Ministeriële beschikking als de ene druppel
water op de, andere zal gelijken op de Financierings-
regeling Woningbouw 1948, welke de steunregeljng voor

de particuliere nieuwbouw behelst, zij het, dat in de plaats
van een jaarlijkse rentevergoeding een renteloos crediet
kan treden eh dat herbouw van grotere woningen ge-
subsidieerd kan worden dan krachtens de F.W. 1948
mogelijk is. 1-lierbij zij aangetekend, dat de subsidie in
grootte afneemt, naarmate de te herbouwen woning
groter is dan 500 m
3
.
Bijzondere aandacht verdient nog, dat de Regering
voornemens is (zie stuk 29) om de hureii, welke als

grondslag’ voor de splitsing in rendabel en nfet-ren-
dabel gedeelte der bouwkosten zullen strekken, ge-
middeld 30 pCt boven het huidige huurniveau te ste,Hen.
Dit sluit aan bij de F.W. 1948, maar hoe dit voornemen

valt te rijmen met de nodeloos ingewikkelde bepaling van
art. 71 lid 9 van het Wetsontwerp, valt mQeilijk in te zien.

cd. b.
De regeling voor de courante bedrijfspanden
gelijkt veel op die voor de woningen. Echter wordt niet
zoals bij woningen tot 500 m
3
– het volledige onren-
dabele gedeelte der bouwkosten gesteund, indien de bouw-
kosten in Mei 1940 meer dan f 5.000 zouden hebben be-
dragen. Daarboven wordt het onrendabele gedeelte der
bouwkosten verminderd met 5 pCt, 10 pCt of 15 pCt
der huidige bouwkosten, indien de bouwkosten ih Mei
1940 resj. van f 5.001 tot f 10.000,’van f 10.001 tot f 20.000

.1

[48

,.


ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

18 Jan.ikri’1950

of van f 20.001 tot f 30.000 zouden hèbben bedragen.

Het behoeft geen betoog, dat een rendabele exploitatie

door deze kortingen op het te subsidiëren onrendabele
gedeelte niet mogelijk is, indjen als maximaal toelaat-

bare huur het bedrag zou worden aangehouden, dat aan

de splitsing rendabel – onrendabel gedeelte der bouw-

kosten ten grondslag ligt. De korting van 5, 10 of 15 pCt

der bouwkosten – hetgeen een aanzienlijk bedrag kan
zijn – zal in de huur moeten worden doorberekend.

Het Ontwerp bevat hierover geen bepaling, doch wil

men de herbouw van winkels en bedrijveti niet onmogelijk

maken, dan zal deze doorberekening moeten worden toe-

gestaan.
De regeling voor courante bedrijfspanden wijkt in sterke

mate af van wat tot dusverre heeft gegolden. In de eerste
plaats werden tot dusvérre de zo juist besproken kortingen

niet toegepast. Wat dit betreft, betekent het Ontwèrp’

dus een achteruitgang. Merkwaardig is wel, dat deze toch
belangrijke afwijking van wat reeds vier jaar in de praktijk

is toegepast, op het laatste nippertje in het Ontwerp is

ingelast en met geen woord door de Regering is verklaard
of toegelicht. Omtrent de motieven, die tot deze afwijking
hebben geleid, tasten wij dus volkomen in het duister.

Een andere afwijking is gelegen in de omschrijving van
de objecten, die als courante bedrijfspanden (tot dusverre

kleine bedrijfspanden genoenid) worden beschouwd.

Krachtens de voorlopige regeling werd als klein bedrijfs-
pand beschouwd een pand, dat zowel op de begane grond

als op één of meer -verdere bouwlagen bedrijfsruimte

bevatte, waarvan met uitzondering van de begane grond

geen enkele bouwlaag groter was dan 400 m
3
en waarvan

de gemiddelde inhoud per bouwlaag niet groter was dan

500 m
3
. Deze regeling bevorderde wel de hoogbouw –

immers hoe groter het aantal bouwlagen, hoe groter de

begane grond kon zijn zonder dat het gemiddelde van

500 m
3
werd overschreden – doch was fnuikend voor de

laagbouw. Een uit slechts één laag, nl. de parterrelaag,
bestaand bedrijfsgebouw werd immers slechts gësubsi-

dieerd als de totale inhoud, die tèvens de gemiddelde in-

houd was, niet groter was dan 500 m
3
. In de Spaansepolder

te Rotterdam bijv. was daardoor de herbouw van in de

binnenstad verwoeste bedrijfspanden practisch onmogelijk.

Voor de laagbouw betekent de nieuwe regeling een aan-zienlijke verbetering, temeer daar hij de bepaling van de
bouwsom per Mei 1940 de in vergelijking met andere

plaatsen extra hoge funderingskosten cdus voor Rotter-

dam de kosten van de paalfundering) buiten beschouwing blijven. In Mei 1940 was bouw van een eenvoudige staal-
construetie met een vakvulling van metselwerk en met’

een niet-vrijdragende vloer mogelijk voor ongeveer f 6.

per m
3
, de eventuele paalfundering niet medegerekend.

Een loods van een dergelijke constructie tot een inhoud

van 5.000 m
3
valt dus nog onder de nieuwe regeling voor

courante bedrijfspanden; dit is 10 maal zo groot als volgens

de voorlopige regeling
Voor de hoogbouw betekent de nieuwe regeling in

beginsel ‘een achteruitgang, daar een bedrijfspand, be-
staande uit bijv. kelder, begane grond en vier verdiepingen,
met een breedte van bijv. 9 meter, een diepte van 20

meter op de begane groncl.en 12 meter op de verdiepingen
volgens de oude regeling wel gesubsidieerd werd en volgens
de nieuwe regeling niet. Toch blijft desondanks hoogbouw
mogelijk, doordat als courant bedrijfspand ook wordt

beschouwd het, bedrijfsgedeelte van een pand, als dat
bedrijfsgedeelte in Mei 1940 voor maximaal f 30.000 had
kunnen worden gebouwd. Projecteert men in een pand,

als hierbedoeld, dus gedeeltelijk woningen, dan ki’ijgt

men voor het bedrijfsgedeelte subsidie volgens de regeling
voor courante bedrijfspanden en voor de w’oningen volgens
de regeling voor woningen. 1-let pand wordt dus als het

ware horizontaal gesplitst en als twee afzonderlijke
panden, een bedrijfspand en een woonhuis, beschouwd.
Opmerking verdient nog, dat de te herbouweii panden

• courante i5anden moeten zijn. liet Ôntwerp drukt dit uit

door te eisen, dat cle panden naar het oordeel van cle

Minister van Wederopbouw en• Volkshuisvesting op de

plaats, waar zij worden gebouwd, tevens plegen te worden

verhuurd. Een criterium, dat niet al te veel houvâst

biedt en waarvan een soepele toepassing alleszins aanbeve-
lenswaai’dig is. In grote plaatsen zal men in dit opzicht

minder snel moeilijkheden ondervinden dan •in kleine

plaatsen en op het platteland.

Het maximumbedrag per Mei 1940 van f 30.000 voor

courante hedrijfspânden is niet op goede gronden te ver-

dedigen. De kennelijke bedoeling van het Ontwerp is om

courante
bedrijfspanden te steunen op analoge wijze als.

de – eveneens courante – woningen. Dit is logisch,

daar voor coui’ante hedrijfspunden practisch even gemakke-

lijk als vooi’ woningen op grond van de huurwaarde te

berekenen valt, welk gedeelte der bouwkosten rendabel

is en w’elk gedeelte niet. De courantheid houdt ebhter

niet persé op hij een bouwsom van f 30.000 naar de pi’ijzen

van Mei 1940! Zoals reeds bleek, zal een bedrijfspand van

4 â 5 lagen in do binnenstad van Rotterdam volgens het
Ontwerp niet meer als courant bedrijfspand worden ge-

zien. Worden echter gedeeltelijk woningen geprojecteerd

in plaats van bijv. kantoren – waardoor het pand in feite

niets meer of minder coui’ant woi’dt – dan is het weer

wel een courant pand volgens het Ontwerp.
Voor. herstel van beschadigde woningen en bedrijfs-

panden geeft art. 71 zelve geen richtlijnen. Op grond

van de tussen de Regering en de Tweede Kamer gew-isselde

stukken (met name stuk 29) mag echtei worden aange-

nomen, dat een rentevergoeding of een renteloos ci’ediet
wordt verstrekt over 50 pCt, 35 pCt of 20 pCt van het
verschil tussen de herstelkosten en de bijdrage in de

oorlogsschade, afhankelijk van de grootte van de woning

of de mate van beschadiging van liet bedrijfspand. hoewel deze regeling het voordeel heeft aan te sluiten bij datgene,

dat sinds de bevrijding in de praktijk was toegepast, is

zij in het systeem van artikel 71 niet te verklaren, liet
systeem is immei’s, dat tegemoetgekomen wordt in het

onrendabele gedeelte der investering en nu zijn herstel-

kosten – afgezien van eventuele hij het hei’stel ontstane

verbeteringen en van eventueel achterstallig onderhoud -.
uit hun aard altijd onrendabel. Vergeleken bij de regeling
voor herbouw zijn degenen, die beschadigde woningen

herstellen, dus karig bedeeld.

Rotterdam.

Mr J. BRAUTIGAM.

DE FINANCIËLE POSITIE VAN

INDONESIË.
Schuidpositie.

De totale schuldpositie van Indonesië bij de souve-
reiniteitsoverdracht wordt in millioenen guldens ge-
raamd als volgt:

Schuld

aan

Dc

Javasdhe Bank

………………..
950
Munthuljetten en papieren pasinunt

…………
980
Schatkistpapier

…………………………..
550

totale binnenlandse schuld

……………
.

2.480

Obligatieschulci

…………………………..
871
Rekening-courant bij

‘s Rijks Kas

…………..
927′)
T-Rekening

……………………………….
700′)
C-Rekening

.
-……………………………
40
In-lig-rekening

…………………………..
80
)3rcttOn

\Voods-rekening

……………………
99
Lend-lease-zilver

…………………………
10′)
Surplus

goedcrencrediet

……………………
239
Canadees

erediet

……………………………
57
Australisch

crediet

……………………….
73
Marsliali-hulp:

leningen

………………..
57
schenkingen

……………..
120
.1sG
totale

buitenlandse

schuld

………………
3.342

Totaal generaal

……………………
5.822,

‘) Het eerste gedeelte van dit artikel «’erd opgenomen in ,,E-S.B.”
van 11 Januari 1950.

,
t

18 janu
.
ari 1950

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIHTEN

Dit bedt’agzaldannogwel worden vermeerderd metdeten laste van de begroting 1949 in 1950 te betalen bedragen,
w,elke in totaal worden geraamd op 300 millioen gulden

plus de schuidvermeerdering uit hoofde van d devaluatie ad

1 32-m illioen (waartegenover echter weer voor 25,6 millioen

con stijging van het actief staat), terwijl in mindering
komende in de opstelling met 1) gemerkte posten geheel

en die met 2)
.
gemerkte voor 706J. millioen gulden (nl.
zonder de swing ingevolge de monetaire overeenkomst

met Groot-Brittannië), zulks als gevolg van de schuld-

kwijtschelding door Nederland. Voots scheidt Nederlan
kwijt een bedrag van 356,4 millioen gulden voor alsnog

te verrekenen posten, terwijl in de begroting 1949 nog

een aflossing
01)
schuld van 85 millioen gulden is opge-

nomen. Pro. resto begint de nieuwe Staat dus met een

schuidpositie (mcl. nog te betalen bedragen) van ruim 4,2 milliard gulden, plus de schulden van de Republik
Indonesia. Daarbij- dient to worden bedacht, dat in dit
bedrag is opgenomen het in het binnenland circulerende

papiergeld tot een totaal van 980 millioen gulden. Zolang

dit blijft circuleren, is deze schuld niet voelbaar en clelgt

zich ge4eeltelijk zelf door vernietiging en teloorgaan.
Doch zelfs dan nog is deze schuld niet licht te rekenen,
vooral omdat hierin buitenlandse verjlichtingen een be-
langrijk bedrag vormen, verplichtingen waarvan rente en
aflossing beslag leggen op buitenlandse betaalmiddelen.

Tocli geeft de nota elders een optiniistische klank:
,,wat de vermogenspositie van het Land heti’eft, kan,

bij beschouwing van de cijfors, bezwaarlijk worden vol-
gehouden, dat de situatie op dit moment bepaald on-
gunstig zou zijn. Op ultimo 1941 was er een surplus-
vermogen van f1.267 millioen, hetwelk per ultirno 1948
bleek to zijn .teruggeloen •tot f 245 millioen. Uitgaande
van het begrotingstekort voor 1949, voor zover dit niet

heeft geleid tot vorming
1
van nieuwe activa en rekening

houdend met het feit, dat hij de souvereiniteitsoverdracht
een doel der schulden, nl. tot een bedrag v3n f 2 milliard
zal komen te vervallen, kan het surplus-vermQgen op

ultimo 1949 worden gesteld op een bedrag tussen de
1 en 1,5 ‘milliard gulden”. Men zou de vermogensopstel-
lingen moeten zien – zij zijn niet bijgevoegd – om de
waarde van dit argument te kunnen, beoordelen. Alleen
voor zover zij. realiseerhaar zijn (cle Landsberijven bijv.)

hebben de activa van een gemeenschap natuurlijk slachts

waarde ter schuiddelging. Een dergelijke vermogens-
opstelling heeft veeleer alleen waarde om te laten zien,
welk gebruik van leningen en helastinggclden wordt
gemaakt. Doch afgescheiden nog hiervan en van de vraag,
welke de basis voor waardering der activa is geweest, uit dit citaat blijkt reeds, dat zonder de kwijtschelding
van schuld dooi’ Nederland er niet van een surplus, maar
van een tekort op de vermogerisbalans sprake zou zijn
geweest en dan lijkt mij ten opzichte van de beoordeling
ook een andei geluid mogelijk.

De onwangstenzjde oan de budgetten.

Deze valt uiteen in drie groepen, ni. de ontvangsten
van de gewone dienst, die van de buitengewone e,n extra’
buitengewone diensten en de resultaten van dd bedrijven.
Over de laatste moet ik kort zijn. Van de totalen generaal
van 57,3 millioën voor 1948 en 94 niillioen gulden voor
1949 \vorden resp. 32,8 en 52,9 vei’lregen uit de IBanka
tinwinning. i’esp. 8,2 en 82,5 uit de zoutregie, i’esp. 6,2 en
3,4 uit de Boekit-Asarnsteenkoolontg.inning, resp. 2
1
6

en 4,5 uit. de ‘s Lands landbouwbedrijven en resp. 7,7 en
2,4 -van het Boswezen. Kleinere hatige saldi leveren de
Baggerdienst, de Landsdi’ukkerij (alleen 1949), de P.TT.
(alleen 1949), ‘s Lands waterkrachtbedrijf, de haven van

Makassar, ,die van Tandjong Priok en cle Slaatsspoor-
wegen; over beide jaren negatief worden geiaamd de niet
ouder de Indonesische bedrijvenwet vallende havens, als-
nede Em mahaven, Serharang, Belawari en Soei’ahaia,
voorts het reproductiehed rijf van de Topografische Dienst

‘en de Pandhuisdienst. In het algemeen woi’dt in de nota

gesteld, dat hij deze i’esultaten in aanmerking m’oet wor-
den genomen, dat de per 1 Januari 1949 voor het overhëïds-

personeel ingevoerdê salarisverhoging niet in deze i’esul-
taten is verdisconteei’d (zij• is, zoals gezegd, in totaal ten

laste van Financiën gebracht); op deze wijze wordt ook
liet inzicht in de bedrijfsvoering belangrijk vertroebeld –

Maar dan volgt een belangrijk geluid, dat, naar ik

hoop, zijn volle invloed
01)
liet andere gedeelte -van het

paleis-Daendels, nl. de belastingdienst, zal hebben:

Voorts”, aldus de nota, ,,moet worden bedacht; dat

de opgenomen bedragen voor rente en afschrijvingen

(bij de I.B.W.-hedi’ijveri) .zijn gebaseerd op hjstorische
uitgaafprijzen (verreweg het grootste deel der vaste activa
stamt uit de periode v66r 1942); cle exploitatie-saldi zijn

derhalve voor alle bedrijven in feite te gunstig voor-

gesteld”. Hier wordt dus de juistheid van calculatie op

basis der vervangingswaarde erkend t Doch waarom
dan als ontvangsten, dus als middelen ter financiering

van het tekort
01)
de gewone dienst,’ deze bedragen vol dp

te nemen? Waarom dan niet een deel, desnoods bij Wijze’

van schatting, als buitengewoon, ni. als niet voor ver-
tering vatbare vermogensaanwas opgebracht? Dit had

het beeld zuiverder gediakt. Voor 1950 worden de saldi derLandsbedi’ijven geraamd op 93 millioen gulden, dus

op ongeveer het totaal van 1949.
De ,,diverse middelen” ten gunste van de gewone dienst-
vermelden totalen voor .1945 en 1949 van resp. 27,9 en
150,4 millioen gulden.. Van deze 175 millioen in totaal is

ruim 100 millioen verkregen als aandeel in de winst van
De Javasche Bank, 23 uit mijncorrcessies, 17 als winst-
aandeel van het Billiton-concei-n en bijna 15 uit baken-
en loodsgelden. Vooi’ 1950 woi’dt hiervoor 34,8 millioen

gulden geraamd.
Oiei’ de ontvangsten ten gunste van de buitengewone
en extra-buitengewone dienst sprak ik reeds hiervoor
ril
ians
nog een enkel woord over de belastingen:

Belastingen.

ik wil be
g
innen met iveer een vergelijkend overzicht

in millioenen guldens te geven:

Uit-
Begrotingen



komst
1938
1948

1
1949

1

1950

-9
2,1
3,3
[nkomstn_(OvcrgaflgS-)be1aStiflg
33,5
91,2
140,0
112,0
Belasting

op loterijen

………..

19,5
30,5
32,0 21,0
Loonbelastin
g

……………..
1,2
-,9
.
e
i
.
r
nogensbelasting
…………..
Vennootschapsbelasting

………
48,8
23,9
140,0
200,0
verponcling

……………….
4,3
3,2
3,0 2,5
Personele

belasting

……….
3,7
-,6
-9
31otorvoertuigeiihelaStiflg
-,8
.
P.M.

P.M.
7,1
1,5
6,2
15,0
weggelci

…………………

.

1,6
1,7
zegelreciDt

……………….

Successicrecht

(inmiddels

afge-
1,5
-,1
-,2

3,9 1,3 1,6

Overschrijvingsi’eCht

………..

Landelijke inkomsten e.a. grond-
22,8
5,4
10,9
15,6
50,4
145,2
186,0 180,0
23,9
105,1
97,0
89,5
2,9 4,8
6,9
Accijns op gedistilleerd
1

1,7
4,0 4,0
bier’

1,7
3,0 2,6

schaft)
…………………..
Slachtbelasting
……………..

petroleum, benzine enz
36,0
39,6
62,0
102,0

2,2
– –
-.

‘lasten

………………….
Invoei’recht

………………..

tabak

en fabrikaten.
17,9
73,8 85,0 145,0

UilvoerreClitel1

…………….
Statistiekrecht

………………

suiker

……………
6,4 2,4
20,0 54,0
Andere douane-ontvangsten

3,7
5,2
9,4

lucifers

…………..

l’achtefl en licenties

-1
P.M.
Recht op openbare verkopingen
-,8

..

-,2
-,1
8’2 Andere

belastingen

……….
-,9

290,9
..

1

541,3
809,9
1

960,8

Voor
1950 zien wij, dat alleen de belangrijkste posten
specifiek zijn geraamd, de andere zijn samengevat. Boven’ deze gewone middelen worden voor 1950 voor de huiten-gewone dienst 3 millioen gulden en voor de extra-buiten-
gewone dienst 258 milhioen gulden (uit hoofde van de
vrije winstbelasting) geraamd. Voor de goede orde zij

.’v•

50

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18Januari 1950

opgemerkt, dat hiervoor 1950 de staat
01)
blz. 59 werd

overgenomen, welke op,som mige punten belangrijk afwijkt

van een zelfde overzicht op blz. 15 der iiota, waar wordt

gekomen op een totaal van ruim 1.210 millioen gulden en

in. de vrije winstbclasting van ruim 1.470 millioen.

In de hier gegeven ramingen zijn de in 1949 doorge-

voerde verhogingen duidelijk waarneembaar: de verho-

gingen van de vaste zegelrechten en meer nog die van de iverschillende accijnzen. Overigens zijn de verbeteringen

in 1949 ten opzichte van 1948 gedeeltelijk toe te schrijven aan een verbetering in het functionneren van de belasting-

dienst, gedeeltelijk aan grotere inkomens mede veroor-

zaakt door het monetaire bestel en door overheidsmaat-.

regelen van rehabilitatie, gedeeltelijk aan het feit, dat in

1949 op g’rotere schaal voorlopige aanslagen in de Ven-

nootschapsbelasting – in verband met het winsttransfer

– werden opgelegd. ‘

Ik wil nog iets over een drietal vraagstukken zeggen.
In de eerste plaats wordt in de nota medegedeeld, dat de

ifivoering van een omzetbelasting is voorbereid. Mede-

gedeeld woidt, dat deze belasting een meer stabiele

opbrengst waai’borgt dan de conjunctuurgevoelige be-
lastingen van overschotten en vermogens, hetgeen van
onschatbare waarde is zolang het Land niet bij machte

is reserves te vormen voor ongunstige jaren. Voorts wordt
geconstateerd, dat deze algen’ine verbruiksbelasting het

voordeel heeft van een brede spreiding en van een ge-

makkelijker aanvaardbaarheid door de belastingplich-

tigen, doordat zij kan worden afgewenteld, evenals andere
indirecte heffingen, terwijl zij .door haar eenvoudige con-

sti’uctie beter is afgestemd op de nog weinig gecompli-

ceerde structuur van de Indonesische maatschappij. Hierbij
past toch wel een enkele .antekening: in de eerste plaats
zal die mindere conjunctuurgevoeligheid, naar het mij

voorkomt en mede gelet op de ervaringen elders, bar

tegengevallen (men zie maar éens naar de flu’ctuatie in

Nederland in de periode 1942/’48) en dit kan ook niet
anders, omdat uiteindelijk hier een belasting wordt ge-
heven van liet verkeer en de mate hiervan ten nauwste
verband houdt roet de conjunctuur. Doch in de tweede

plaats: hoë kan men in Indonesië het cascade-stelsel,

dat, naar ik hoorde, in het voornemen ligt, met succes
toepassen, hij de duizenden kleine handelaartjes en hoé

wil men buiten de steden deze heffing incasseren en con- –
troleren? Voor Nederlandse oren zal het begrip ,,een-
voudige constructie”, gezien de vele jurisprudentie en

moeilijkheden, wel vreemd klinken. Alvorens deze heffing
te beoordelen zal men echter eerst dc redactie der ordon-

nantie moeten afwachten.
Een tweede punt, waarover ik hiei’ iets ter toelichting

wil zeggen, is de Vrije winsthelasting. Deze belasting
mist nI. èlke wettelijke grondslag. Zij komt voort uit de
zgn. vrije vei’kopen. De Overheid hier heeft nl. het systeem
ingevoerd, dat zij bêpaalde goederen niet via de gewone
distributiekanalen leidt, maar op de ,,vrije markt” laat
verkopen tegen de hoost bedingbare prijs. De rede
nering was aanvankelijk, dat de goederen daar anders
toch terecht zouden komen, omdat de schakels na de importeur of fabrikant de goederen daarheen zouden
brengen. De Overheid geeft- daartoe thans machtiging
en incasseert 95 pCt van de meerprijs. Het is een hier zeer
aangevochten standpunt of dit een verantwoorde politiek
is in een tijd van grote goederenschaarste en indien het
mede goederen befreft, die tot ieders normaal gezins-
budget behor’en. De gedachte, dat op deze wijze een ge-
deelte der zwevende koopkracht wordt gebonden, ware
aanvaardbaar,

indien deze inderdaad werd vernietigd,
maar de praktijk blijkt te worden, dat deze ontvangsten.
dienen ter financiering van het tekort en een permanent

karakter krijgen. Er zijn tegen deze heffing grote be-
zwaren kenbaar gemaakt, hetgeen de Overheid niet blijkt
te verhinderen om voor 1950 een opbrengst te ramen
van 258 millioen gulden, hetgeen betekent, dat zij –

aannemende, dat de prijs op de vrije markt gemiddeld

het viervoud van die in de distributie bedraagt – voor

een waarde van 90 millioen gulden aan de normale distri-

butiekanalen doet Onttrekken
:
Ik zal hierop nu niet nader
ingaan.

Tenslotte wil ik, mede naar aanleiding van mijn be-

schouwing in ,,E.-S.B.” van 6 Juli 1949, wijzen. op de
verhouding in de ramingen van de opbrengsten van de

vennootschapsbelasting en het uïtvoerrecht. Voor 1949

worden deze resp. geraamd op 140 en 97 millioen gulden,

voor 1950 op resp. 200 en 89J millioen. Nu kan ongetwijfeld
een deel van het uitvoerrecht als een inkomstenbelasting

van de bevolking worden beschouwd, maar daartegen-

over staat, dat in de ramingen der overschotten van
lichamen van resp. 350 en 500 millioen gulden (heffing

40 pCt) de winsten van lichamen uit alle sectoren van het

bedrijfsleven en niet alleen van de geheel of gedeeltelijk
voor export producerende (producerend hier in de tech-

nische zin) zitten. Meer dan lange argumentaties doet

deze verhouding wel zien hoe scheef de toestand is ge-

trokken en nog duidelijker wordt dit, indien men bedenkt,

dat de grootste winsten zijn behaald in de binnenlandse

sfeer en zeker niet voor zover de cultures voor export

hebben gewerkt; een enkele uitzondering als de tabak
doet aan deze conclusie niet af. Reeds in de opbrengsten

der heffingen komt de disproportie tot uiting.

Djaka1a, December 1949.

J. F. HACCOÛ.


– VERKOOP VAN AGRARISCHE-

DOMEINBEZITTINGEN OF NIET?

De vraag kan worden gesteld, of het in het algemeen
gewenst is om de domeinbezittingen, waarover ik in een
vorig artikel schreef
1),
in staatshanden te houden of ze
te verkopen aan particulieren of anderen, bijv.
,
institu-

tionele beleggers, en zo ja, of dit thans moet gebeuren
in een al of niet snel tempo.

Een ieder voelt, dat aan deze vraag allerlei kanten zitten

en dat hierbij financiële, landbouwkundige, sociaal-econo-
mische, morele, politieke en misschien nog wel meer fac-
toren een rol spelen, zodat men dit probleem van veel
zijden kan belichten. Zonder daarbij uiteraard op volledig-
heid aanspraak te willen maken, kaii op het volgende wor-
den gewezen, waaruit moge blijken, dat de omstandigheden,
zowel op het. gebiedvan aard en ligging der terreinen als ook
met betrekking tot andere factoren, zeer uiteen kunnen
lopen en dat het wel bezwaarlijk is om een voor alle ge-,
vallen passende, eensluidende beslissing te nemen.
Voor diverse terreinen, waarvan de ontginning juist is
gereed gekomen en die liggen temidden van vrij dicht
bevoikte landbouwgebieden, bestaat over het algemeen
een grote drang tot aankoop van nieuw geiormde en
ontgonnen percehen, zulks ter uitbreiding of afronding
van nahij het betreffende complex gelegen, bestaande land-
bouwbedrijven. Daar in dergelijke gevallen een bedrijfs-
gebouw dus reeds aanwezig is en het betreffende landbouw

bedrijf, dat veelal aan de te kleine kant is, door bedoelde
aankoop economisch kan ‘orden versterkt en op de ge-
wenste grootte worden gebracht, is hier voor verkoop veel

te zeggen. Hierbij kan bovendien nog worden opgemerkt,
datde betreffende woeste gronden vÔÔr de ontginning veelal
toebehoorden aan de streekbevolking, zodat deze ook wel
enige morele aanspraken kan doen gelden op terugkoop

van nieuw gevormde percelen.
Ook bestaat er in de omgeving dikwijls een drang tot
aankoop van deze kavels met het doel hierop te zijner tijd een zelfstandig bedrijf te stichten voor een der volwassen
kinderen. Daar het direct hierop bouwen van een boerderij

‘)
Zie:
,,De agrarische cIomeinbezittingen in de vier Noordelijke
provinciën” in ,,E.-S.B.” van
11
Ianuari 1950.

18 Januari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

51

thans nog te duur is, terwijl bovendien nog niet voldoende

bouwmaterialen beschikbaar zijn, stelt men er prijs op

dan de betreffende oppervlakte voor de eerste jaren nog

te exploiteren van een bestaand landbouwbedrijf uit in
de omgeving, doch direct tot bouwen over te gaan, zodra

zulks economisch verantwoord is. Ook een dergelijke

verkoop is over het algemeen wel ‘gewenst te •achten,

indien zich tenminste hierbij geen bijzondere om-
standigheden voordoen, zoals een nog bestaande onzeker-

heid over het vâststellen van een streekplan of iets derge-
lijks. In de laatste twintig jaren zijn reeds vele honderden

hectares verkocht voor de hierboven beoogde doeleinden.

Bij de.uitgifte van deze gronden is een verkoop dus zeer
zeker te overwegen. Doet zich echter het geval voor, dat in de omgeving geen geschikte kopers aanwezig blijken,

terwijl voor verpachting wel liefhebberij bestaat en zich
hiervoor wel zeer acceptabele reflectanten aanmelden, zo

is het, zoals vanzelf spreekt, gewenst de voorkei’,r te geven
aan een flinke pachter voor deze ,,losse” grond hoven een
minder geschikte koper. Veelal bestaat bij deze liefhebbers

het verlangen te zijner tijd tot kopen over te gaan, zodra
zij. financieel wat krachtiger zijn geworden en de betref

fende oppervlakte eerst in de praktijk hebben geprobeerd,
zodat minder risico wordt genomen.
Uiteraard moet bij een verkoop – nog meer dan bij een
verpachting, waarbij desgewenst beëindiging van de pacht-
relatie kan worden gevorderd, indien de bedrijfsvoering

td wensen overlaat – er zeer op worden gelet, dat de grond in handen komt van goede landgebruikers en ook van per-
sonen, die hieraan een grote behoefte hebben. Het uit-
kiezen vande zich aangemeld hebbende reflectanten is
dus een zaak van groot belang, daar speciaal een lichaam

als de Staatmoet trachten de juiste man op de juiste plaats te helpen. Meermalen is het bedroevend te moetn consta-

teren, dat nog tal van landbouwers op een onvoldoende –
tot zelfs zeer slechte – wijze hun grond beheren, zodat
in dit verband zelfs de vraag kan worden gesteld, of het niet gewenst is, deze zo in gebreke zijnde personen van
hun bedrijf te verwijderen, om hun plaats dan vrij te naken
voor enige van de vele prima boeren, die thans geen boer-
derij kunnen bemachtigen. ‘S,Vel opent de Bodemproductie

wet hiertoe de bevoegdheid, doch de praktijk,leert, dat
deze wet vrijwel nimmer is toegepast. Toegegeven moet
worden, dat ûn een hantering van deze wet op grote
schaal, kwalijke zijden zitten, zodat met grote voorzichtig-
heid
en
beleid dit middel zou moeten worden aangewend,
doch anderzijds moet weer niet worden geaarzeld, indien
zich evidente gevallen zouden voordoen. Men moet daarbij

verder niet uit het oog verliezen,’ dat, bij een toepassing in slechts enkele gevallen in een pro.iincie of misschien
zelfs in den lande, dan een enkele opmerking van een
hiertoe bevoegde functionaris reeds wonderen zou doen
om de in gebreke zijnde personen tot hun plicht te brengen,
zonder dat verder tot de harde uitvoering zou behoeven te
worden overgegaan.
Bij een verkoop van rijkswege van nieuw ontgonnen
gronden kan verder de vraag worden gestéld, hoe groot
de te vormen kavels moeten zijn. Over dit punt zouden

vele debatvergaderingefi kunnen worden gevuld. Ik zal
niet trachter op deze vraag een afdoend antwoord te geven.
In zijn algemeenheid zal het echter gewenst zijn, zich met
de grootte der te vormen kavels enigszins aan te passen bij het streektype en daarbij te vermijden, dat te kleine,
oneconomische bedrijven ontstaan. Het maken van kavels,

die vrij ver uitgaan boven de gemiddelde grootte vande
streekbe’drijven, heeft eyenwel grote bezwaren, daar dan
de streekbevolking niet meer zou kunnen meedoen en plaats

zou moeten maken voor vreemden, die moreel op deze
grond toch geen rechten zouden kunnen doen gelden en
ook aldaar misschien minder goed zouden passen.
Hoe moet echter de houding van de Overheid zijn ten aanzien van een eventuele verkoop van reeds bestaande
en verpachte domeinboerderijen van relatief vrij grote

waarde, die veelal nog geen twintig jaar oud zijn en in een

prima onderhoudstoestand verkeren? Voor deze opper-

vlakten behoeft dus van overheidswege geen kapitaal meer
te worden aangewend voor boerderijenbouv.

Ten aanzien van’ deze objecten geldt derhalve niet de

omstandigheid, dat aan deze boerderijen nog een bestem-

ming moet worden gegeven en hiervoor nog een landbou-
wer moet worden uitgezocht; ook zijn daarbij min of meer
morele rechten van streekbewoners’ niet in het geding,

zoals hierboven werd bedoeld bij nieuw gereedgekomen

kavels in relatief dicht hevolkte landbouwgebieden. hier

spelen dus geheel andere factoren een rol, waarbij o.a.
kan worden overwogen, dat in vele kringen de verwachting
bestaat, dat geleidelijk aan – met inachtneming van tus-

sentijdse schommelingçn – de grondprijzen zullen stijgen,
waarop de totstandkoming van de Benelux misschien ook
nog wel zijn invloed zal doen gelden. Hoe dichter de be-

volking van een land’ wordt, hoe meer er behoefte komt

aan goede landbouwgrond en hoe meer de jrondprjjs nei-
ging zal hebben zich in opgaande lijn te bewegen. Uit een
financieel oogpunt bezien mag dan ook wel de vraag wor-den gesteld, of het verstandig is om thans boerderijen, die

in een goede onderhoudstoestand verkeren, tegen op heden
min of meer kunstmatig laag gehouden grondprijzen van
de hand te doen. Al is het verdere beloop van de economi-
sche structuur door de zeer vele en uiteenlopende omstan-
digheden uiteraard, moeilijk – zo niet onmogelijk – te

voorspellen, zo zou een verkoop van dergelijke domein-
objecten op dit ogenblik voor het Rijk vel eens financieel

nadelig kunnen zijn. Ook bij particuliere grondbezitters –
voor zover een directe – noodzaak niet aanwezig is – is
thans op dit punt een begrijpelijke voorzichtigheid te con-
stateren.

In dit verband kan als een waarschuwend voorbeeld uit
de geschiedenis nog in herinnering worden gebracht, dat

ruim honderd jaren geleden, ter delging van staatsschul-
den, zeer grote oppervlakten staatsgrond in verschillende
dalen van het land zijn verkocht voor, naar tegenwoordige
begrippen, uiterst lage prijzen, waardoor vele kopers of
hun erfgenamen later zeer grote winsten hebben behaald.
Al kan, zoals vanzelf spreekt, moeilijk met zekerheid wor-
den aangenomen, dat bij een ‘verkoop van staatsgronden thans deze geschiedenis zich zal herhalen, toch stemt dit
feit wel tot enig nadenken.
Bij het stellen van de vraag, of nu al of niet dergelijke
dominboerderijen moeten worden verkocht, dient ook
nog te worden gelet op het feit, dat door het geleidelijk
beter worden van de over het algemeen nieuw ontgonnen

terreinen de pachtprijzen zullen oplopen, hetgeen in de – laatste jaren al vrij duidelijk blijkt. llierdoor wordt dus

de rentabiliteit gunstig beïnvloed, zodat voor een rent abi-
liteitsberekening niet gehëel kan worden afgegaan 01) O-
brengstcijfers van dit ogenblik.
Ook moet bij de beantwoording van de hierboven ge-
stelde vraag aandacht worden geschonken-aan de belangen
van de pachters, teneinde zo goed mogelijk de zich hierbij
voordoende factoren stegen elkaar te kunnen afwegen.
Zouden de ,,zittende” pachters van domeinboerderijen
geldelijk in staat zijn om de door hen gepachte boerderijen
te kopen, zij het dan ook met behulp van een niet te zware
hypotheek, dan komt het belang van de pachter niet in
het gedrang en ware om die reden een verkoop aan deze
pachters wel te overwegen. Vele van hen streven er toch
naar— ook zelfs al is de verhouding met de verpachter
zeer.goed en bestaat er een redelijk grote zekerheid, dat
hij:gedurende zijn leven op de betreffende boerderij pachter
kan blijven – om uiteindelijk eigenaar te worden van het
gepachte en het zijn waarlijk niet de minste boeren, bij
wie dit verlangen bestaat, terwijl juist bij deze flinke boe-
ren het bezwaar om ze ,,te laten schieten” relatief het ge-
ringst is. Zeer vele van de tegenwoordige pachters zijn
êchter tot aankoop niet – of nog niet – kapitaaikrachtig
1
genoeg, zodat bij een eventuele verkoop door de Staat

52

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

. 18 Januri 1950

zij een andere verpachter.zullen krijgen, hetzij een parti-

culier, hetzij een institutionele belegger. Zou de particu-

liere koper evenwel het voornemen hebben, om na afloop

van de lopende pachttèrmijn de boerderij zeil in exploitatie

te nemen, dan
nu
de thans zittende ‘pachter een andere

plaats moeten zoeken, hetgeen hem uitermate moeilijk,

zo niet onmo
g
elijk, zal vallen. De vraa mag worden ge

steld, of de Staat de pachters op deze wijze zou mogen

duperen. Deze, over het algemeen met zorg geselecteerde,

prima landbouwers toch, pachtten destijds de boerderij

in de begrijpelijke verwachting, dat zij hier ,,veilig”

zouden zitten en het is duidelijk, dat een gote onrust bij deze groep boeren zou ontstaan, indien zij kennis

zouden krijgen van enig voornemen tot verkoop.
Ook echter ten aanzien van verkoop aan beleggers, hetzij

particulieren, hetzij beleggingsorganen, dient voorzichtig-
heid te worden betracht, daar ook deze op een ongewenst
ogenblik toch weer tot verkoop zouden kunnén overgaan,

zônder daarbij voldoende rekening te houden met de be-

langen van dc pachters. Daarnaast doet zich nog de vraag

voor, of het over het algemeen wel gewenst is te bevorde-

ren, dat nog meer terreinen in handen van beleggers –
andere dan de Staat – komen, daar dit aanleiding kan ge-

ven tot een, ongezond absenteïsme, waartegen in het ver-

leden om begrijpelijke redenen reeds meermalen werd

gewaarschuw’d.
In’het voiige artikel werd reeds gewezen op de rol, die di-

verse domeincomplexen spelen in het algemeèn belang en in

het specifieke lanflbou\vhelang, en op de nuttige, tot dusver
vervulde’ functie van te zijn een’ soort van ,,voorbeeld-

oasen” ten behoeve van de ontwikkeling van de landbouw
in de wijde daaromheen liggene omgeving. Bij een even-
tuele verkoop zou dus hieraan een, eind komen, hetgeen

in zijn algemeenheid te betreuren zou zijn, daar dan, waar

• nodig, de dorneindienst, als zijnde niet meer de verpachter,
• ook niet meer zijn stimulerende invloed zoh kunnen doen

gelden.
Resumerende moet dan ook wel ‘ worden opgemerkt,
dat met de verkoop van bestaande goed onderhouden

domeinboerderijen een grote voorzichtigheid moet worden

betracht. Zijn de gebouwen echter oud en min of meer
versleten – zoals soms vobrkomt bij destijds bij de aan-

koop van een complex overgenomen, bestaande boerde-
rijen – zo kan het daarbij wel eens gewenst zijn deze ob-
jecten van de hand te doen om hoge onderhoudsko.ten te ontgaan. Bij een beslissing dienaangaande dient dus
dan tegen elkaar te worden afgewogen, enerzijds het be-

lang van de pachter en anderzijds het financiële belang
van de Staat. Indien dan de zittende pachter zelf instaat
en bereid is om het gepachte te kopen, zo leidt dit mis-

schien tot de beste oplossing.
Van de in .het vorig ,a.rtikel bedoelde domein-he-
‘zittingen werden -, inzake een eventuele verkoop –

‘behandeld:
de nieuw -ontgonnen terreinen, die zonder gebouw
verkocht zouden kunnen worden aan reflectanten uit
de directe omgeving voor uitbreiding van bestaande

bedrijven of voor het te zijner tijd stichten van nieuwe

bedrijven;


de bestdande domeinboerderijen, die over het algemeen
in goede onderhoudstoestand verkeren en verpacht

zijn aan geselecteerde pachters.

Voor een goed geheel dient verder nog enige aandacht
te ,worden gewijd dan die nieuw ontgonnen terreinen,
waarop nog geen boerderijen zijn gesticht en die niet
zodanig dicht bij een bestaande landbpuwstreek zijn ge
legen, als hierboven sub a wordt bedoeld. Deze gebieden
verkèren dus enigermate onder dezelfde’ omstandigheden

als de gronden in de Noordoostpolder, die ook niet vanboer-
derijen aan de rand uit kunnen worden geëxploiteerd. Voor
deze gronden is dus noodzakelijk, dat hierop, zo spoedig
zulks economisch ver,antwôord is, boerderijen van staats-
wege wom-den gebouwd, al is het niet bij voorbaat uitge-

sloten te achten, dat een’ p’articulier hier zijn initiatief zou

willen ontwikkelen. Mocht het nu bijnadere bestudering

van de zich daarbij voordoende omstandigheden blijken,,

dat zonder hezwaam op het eventueel verzoek van een

particulier zou kunnen worden ingegaan, waarbij elk geval
op zich zelf zou moeten worden beoordeeld, dan zou een

verkooji in principe in gunstige overweging kunnen worden

genomen.

Uit het vooigaande moge zijn gebleken, dat zich bij bé-
doelde domeincomplexen zeer uiteenlopénde omstandig-

heden voordoen, waarom het dan ook. wel mQeilijk is een

uniforme lijn voor alle gevallen van bovénaf te trekken.

Elk geval dient afzonderlijk te worden bezien, waarbij

terdege moet worden acht geslagen op alle aanwezige fac-

toren, terwijl daarbij uiteraard de constructieve taak van

de Staat, als bevorderaar van een gezonde ontwikkeling

van het platteland, nimmer uit het oog mag worden ver-

loren.

Naast het juiste beheer ten aanzien van’ reeds. bestaande

domeinhezittingen, heeft de Staat nog een niet minder

belangrijke taak en wel om ook in de toekomst – evenals

in het verleden ten aanzien van de hierboven besproken
complexen geschiedde – voort te gaan met het aankopen,

eventueel onteigenen, van die in onproductieve staat

verkerende terreinen, ten aanzien waarvan.het particuliere
initiatief onmachtig staat om de gewenste verbetering

aan te brengen, terwijl ook toepassing van de Ruilverkave-

lingswet, in aanmerking nemende de bijzondere omstan-

digheden, geen uitkomst zal kunnen bieden. 1-her dient tot

in-eigendomsverkrijging door de Staat te worden overge

gaan, terwijl vervolgens de zo gewenste’ verbetering, ter
hereiking van een sterk verhoogde productiviteit, moet
worden aangebracht. Bij de uitgifte, na de gereedkoming
der verheteringswerken, moet – gelet op de dan geldende

omstandigheden – zoals vanzelf spreekt nader worden
overwögen, of zal worden overgegaan tot directe verkoop,

bijv. aan de streekbevolking, ôf tot boerderijenbouw met verpachting aan daarvoor met zorg uitgezochte pachters,

èf tot verpachting als ,,los land”. Elk geval vereist een

speciale beoordeling, zodat niet vooraf kan w’orden beslst,
welke oplossing de beste zal zijn.

Op dit gebied ligt voor de Staat nog een grote en dank-
bare taak; na de laatste oorlog is in deze geest reeds een aanvang gemaakt met een gebied in Frieslnd, ter grootte
van ruim 800 ha, terwijl nog aanzienlijke oppervlakten
wachtende zijn op een oordeelkundig ingrijpen van over-

heidswege. –

Zwolle,

Ir J. NYSINGH.’

AANTEKENING.

ENIOE POL{TIEKE EN ECONOMXSC1LE
ASPECTEN VAN
EGYPTE’).

Voor de nuchtere ‘zakenman betekent het huidige
Egypte katoen, voor de serieuze studentin ,,international
af fairs” vertegenwoordigt het een voortdurend probleem
van politieke en economische aanpassing. 1-let fundamen-
tele patroon van het Egyptische leven is sedeit vele
decennia niet meer ve,’anderd. ‘Weliswaar hebben ver-
anderende internationale toestanden reacties verwekt
in ‘s lands interne omstandigheden, maar gedurende de
laatste jaren werd de voornaamste politieke strijd gevoerd
tussen de Wafd en het, paleis. Zoals bekend, hebben de
Wafdisten hij de verkiezingen van 3 Janu.ri jl. een grote
overwinning behaald en bestaat het nieuwe kabinet van
Mustafa El Nahas Pasha uitsluitend uit leden van de
W

afd.
Gedurende twee eeuwen was het gebied van de land-

engte van Suez, van strategisch oogpunt uit bezien, het.
meest belangrijke afzonderlijke gebied van de wereld.
Deze belangrijkheid is de laatste tijd nog vergroot door de

‘) Vertaald uit cle Engelse taal. Red.

18 Januari 1950

– ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN

63

ontdekking en exploitatie van de rijke olievelden ‘in

Arabië, Irak en iran. De groôtste geschiedkundige ge-

b’eurtenissen in Egypte ed andere Oosterse landen waren

in recente tijden het gevolg van stoten en stimuli van het
Westen l)e aankomst van Napoleon in 1798 en lkter de

ondergang van het Ottomaanse keizerrijk in 1918 vormen

twee grote mijlpalen in de geschiedenis van Egypte.
Daartussenin komen de namen van twee markante

scheppers van het moclern.e Egypte naar voren en de

opening ,van het Suezkanaal ii 1869. Mohammed Ah

maakt,e Egypte tot een belangrijke zeevarende en militaire

macht, voerde de Westërse techniek en discipline in’ het
land in, liet de stuwd.am in de Nijidella hotiwen, waar-
door het traditionele irrigatiesysteem Öp een nieuwe en

meer lucratieve basis werd gehrait en voerde, de katoen-

cultuur in. De tweede vooraanstaande ‘figuur, Lord

Cromer, herzag
‘S
lhnds administratief apparaat en voor-

zag Egypte van de zegeriingcn van een betrouwbare en

efficiente openbare dienst.
• Everlals in India was de nationalistisclie beweging in

Egypte de vrucht van cultureel en commercieel contact

met het Westen. liet brandpunt voor deze heeging
ontstond door do in hezitneming van het land door de

Engelsen in de tachtiger jaren. In 1936 verbrak Egypte
de laatste wettelijke hand met Engeland, toen er een
nieuw verdrag, dat wederzijds hondgenootschap inhield
in geval van agressie door een derde mogendheid tussen

beide landen w

erd gesloten, liet verdrag garandeerde

Engeland voo,rts rechten op militaire bezetting tot dat Egypte in staat zou zijd zichzelf te verdedigen, terwijl
tenslotte Engeland rechten verkreeg in de Suezkanaalzone
en op andere strategische punten. Deze concessies, bete-

kenden weliswaar be
,
perkingen van de Egyptische souve-
reiniteit, maar men zag in, dat het land anders weerloos

zou zijn tegenôver roofzuchtige machten. lIet alternatief
van Britse invloed was invloed van de Asmogendheden
en Egypte koos van deze twee kwade dingen het eerste.
In het begin van 1948 hield de Britse militaire iissie,

die gedurende tien jaren, gedurende welke het Egyptische
leger werd uitgebreid van 10.000 tot 50.000 man, had
geadviseerd bij cle training van het leger, op te bestaan en

in October
,
van liet jaar 1949 werden de Egyptische
internationale tribunalen, in 1875 ingesteld door Khedive
Ismail, plechtig ontbonden. Alle in liet land wonende buitenlanders zijn nu onderworpen aan de Egyptische

gerechtshoven.

De interne problemen van Egypte zijn in hoofdzaak
economisch van aard. Gedurende dc periode 1914-1941
nam de bevolking jaarlijks niet 1Ç15 pCt toe, het met
graan bebouwde areaal met 0,25, de graanproductie en
het graanverbruik met resp. 0,38 en 0,26 pCt. M.a.w. de
snel toenemende bevolking, die bijna de 20 mln, zielen
bereikt, ivordt geleidelijk minder goëd gevoed.
lIet gemiddelde maandinkomen van de Egyptische
boer bedroeg v66i de oorlog slechts 12 s. 6 d. per hoofd.
Inflatie viert nog altijd hoogtij; tussen 1938 en 1948 steeg
de hankbiljettencirculatic. van £ E. 20 mln tot £ E. 154
mln, de groothandelsprijzen – op basis 1937 = 100 –
stegen van ’99 tot 316, de prijzen van voedingsmiddelen

– basis Juni tot Augustus 1939 100 – tot het drie-
voudige en de kosten van lc-ensond•houd in Caïro
bijna in dezelfde mate. Wat het inkomen van de boei’
ook moge zijn, hij is in geen geval beter af dan voor de
oorlog. Kortom, Egypte ziet zich voor een tweeledige

taak gesteld,
til,
liet verhogen van de lage levensstandaard
van de landbouwende bevolking en het uiti’oeien van de
ziekten, die haar weerstandsvermogen on dermijnen.
Dit houdt in coördinering en vérbetering van het traditio-
nele landbouw’stelsel met een evenwichtige industriële

expansie.
Katoen is nog steeds Egypte’s belangrijkste bron van
inkomsten. De.katoenoogst levert een netto-winst
01),
die

tweemaal zo hoog is als die van een equivalent arèaal,

bebouwd met rijst; tai’we of’gerst. Vôuir de oorlog was ca

20 pCt van, het totale gecultiveerde areaal bebouwd met

katoen; gedurende de ooi’log echter vond een verschui-
ving plaats van katoen naar granen. Tussen 1941’en 1942
daalde het percentage van het mct katoen bebouwde

areaal van 19 tot 8 en dat van voedingsgranen steeg van
46 op 55. De prijzen voo katoen, granen, rijst en suiker

riet waren vastgesteld. Eerst in Mei 1948 deed zich ‘de

eerste belangrijke prijsdaling van katoen sedert 1941
voor; enkele soorten daalden in prijs niet 25 en 14 pCt.

Na de devaluatie van het pond’ in September jl. deed zich

weer een sterke opwaartse prijsbeweging voor. De totale
katoenoogst bedraagt volgens de tweede schatting van het

Departement van. Landbouw 8.047.000 cantars 1’egen.
8.755.000 cantars in het vorige seizoen.

Momenteel kan Egypte zich zelf grotendeels ‘voorzien

van voedingsgranen, hoewel het land jâarlijks bijna 500.000
ton kunstmes tstoffen moet importeren. 1

het gemiddelde
verbruik’van kunstmest bedraagt 60 kg per acre, ‘tegen

resp. 38 en 15 kg in Nederland en Denemarken.

Behalve katoen exporteert Egypte o.a. uien, rijst en
mangaanerts. De vlasverbouw wordt aangemoedigd en

een jutefabriek is kortgeleden opgei’icht. lIet land beschikt
over weinig steenkolen, maar de petroleumproductie is

aanzienlijk toegenomen en de pas ontdekte .ijzererts-
reserVes wachten op exploitatie. De oorlog gaf een stimu-
lans tot de groei van een aantal ‘secundaire indust’ieën,

vnl. op het gebied van voedselhei’eiding, textiel en chemi-
caliën.

Van de na-oorlogse ontwikkeling van de buitenlandse
handel geven onderstaande tabellen een indruk.

Buitenlandse handel pan Egypte.

(iii millioenen Eg. ponden).

Uitvoer Invoer

(mcl.
wederuit voet’)
1948.

1947
1
1948

Totaal,
102.464
172.877
Totaal,
89.837
143.102
waarvan uit’.,
waarvan naar:
Ver. Koninkrijk
23.041
36.294
Ver. Koninkrijk
12.885
41.793
Itali6

.
9.189
‘15.010
India en

Ver. Staten
11.659
‘12.353
l’akislan
14.647
22.408
Sovjet-Unie

1.502
i1.180
Frankrijk
‘II .1 01
14.372
Frankrijk
6.626
8.374
Sovjet-Unie

12.066
Nederland
1.597 7.706
Japan
,

619
5.799
ItaliO
12.154
5.306

Verdeling oan
de buitenlandse handel uan
EypLo
naa,’
monetaire ‘gebieden in
1948:

(in millioene’ii Eg. ponden).

Trans-

Sterling-

ferable

arc –

Ove-
rige

Ships’

gebied

Sterling-

‘ ge-

stores
gebied
,ebieden
bieden

Invoer

61.277.

42.995

27.16/t

41.267

176
Uitvoer
(mcl. –
wederuilvoer)

72.855

16.400

8.234

43.564

1.958
Saldo

…….
+ 11.578
L
26.595 – 18.840

+
2.297
+ 1.782

De eerste tien maanden van 1949 ‘leverden een nadelig
saldo op van £ E. 29,9 mln. –

Niettegenstaande politieke geschillen, speciaal betref-
fende de toekomst van de Soedan en de Bi’itse ‘troepen ‘in ‘de Suezkanaalzone, was Egypte Ave] zo verstandig
financiële en commerciële overeenkomsten met Engeland
af te sluiten. Met andere landen, m.n. Frankrijk en de

Sovjet-Unie, heeft Egypte eveneens handelsverdragen
gesloten.

‘Egypte bevindt zich in de bevoorrdchtc positie met het,
Westen te kunnen samenwerken en tegelijkertijdte kûnnen’
bijdragen tot de materiële vooruitgang van de kleinere en zwakkere naties in het Oosten. 1-let stond vijandig tegen-

1.”-

54

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Ja”nuari 1950

over de Fransen in Syrië en de Joodse ambities in Israël,
hetgeen •de Arabische Liga in het leven riep. De meer

bezonnen Egyptenaren zijn nu van mening, dat de moei-

lijkheden met de Liga ‘s lands belangen en prestige niet
hebben bevorderd. Ook voelen zij, dat Egypte een te groot

aandeel in de Arabische solidariteit heeft om van alle
belangen in de Liga af te zien. De eerste plicht van de

Regering is het verbeteren van de economische positie

van de gewone man. Wannéer dat is gebeurd zal Egypte

beter zijn toegerust om, tezamen met Turkije en Pakistan,

het lot van de kleinere Arabische nahuurstaten te ver-

beteren en de Islamitische beschaving voor het Westen

te vertolken. Arabische solidariteit kan niet worden op-
getrokken oI5 politiek drijfzand, maar slechts op duur-

zame economische en culturele fundamenten.
London. ‘

V. S. SWAMINATHAN.

INTERNATIONALE NOTITIES.

ZWEDEN NA DE DEVALUATIE

Over de uiteindelijke consequenties van de waarde

vermindering met 30,5 pGt vail de Zweedse kroon, waartoe

op 19 September 1949 door de Zweedse Regering werd

besloten, valt thans, vier maanden nadien, nog betrekke-

lijk weinig te zeggen. Niettemin is in sommige opzichten
de invloed van de devaluatie reeds merkbaar; met name

geldt dit voor het binnenlandse prijsniveau en voor de
ontwikkeling van de export.

Volgens Index”, het blad vaii de Svenska Handels-

banken, hebben de sinds medio September sterk gestegen

prijzen der importgoederen op het binnenlandse prijspeil
ingewerkt. Sinds Juni 1948 was ,de importprijsndex on-
onderbroken gedaald van ca 280 tot 258 in Augustus 1949.
In October d.a.v. was dit cijfer echter weer gestegen tot

302, d.i. met 17 pCt in twee maanden tijds. 1-let spreekt
vanzelf, dat deze tendentie eveneens de kosten van levens-

onderhoud •ongunstig beïnvloedt. De Regering is echter,
aldus ,,lndex”, van plan aan het huidige ,,stabiliserings-

programma” vast te houden. Loonsverhogingen worden

zo veel mogelijk tegengegaan. De tendentie tot stijging

van de kosten ‘an levensonderhoud zal worden geneutra-
liseerd door het verlenen van subsidies op essentiële

importen en op binnenlandse agrarische producten. Met
name de prijzen van koffie, katoen en liuiden zullen op
die wijze laag worden gehouden. De kosten van dit – tijdelijke – subsidiëringsprogramma worden voor het

lopende – in Juni 1950 eindiende – belastingjaar
geschat op ca Kr. 200 mln. Gezien van een fiscaal stand-
punt uit kunnen deze kosten worden gedekt uit het voor

dat zelfde fiscale jaar geraamde begrotingssurplus. Ver-
hoging van de belastingen zal aldus niet nodig zijn. Dit

is, ‘volgens ,,Index”, een weinig bevredigende manier om de
inflatoire krachten, die het gevolg zijn van de devaluatie,
te bestrijden, daar een vermindering van- het begrotings-
surplus het beschikbaar inkomen -van de.gemeenschap zal
vergroten en aanleiding kan geven tot een vergrote vraag
naar goederen en dinsten, wadrdoor weer een verdere

prijsstijging kan ontstaan, in welk geval de subsidiepolitiek
haar doel zou missen. –

Uiteraard zal een dergelijke prijsstijging een ongunstige
invloed hebben op de export. De ruilvoet met het buiten-
land, die sinds het begin van 1949 toch al steeds ongunsti-

ger is geworden, zou er niet beter op worden en de devalu-,
atje, die, evenals elders, in de eerste plaats de hoop ‘op
een vergroting van de export in zich droeg, zou op deze
wijze zonder effect blijven. Op één gebied heeft de devalu-
atie een gunstige uitwerking gehad: de verkopen vaii
papierpulp naar de Verenigde Staten, de belangrijkste

afzetmarkt voor dit Zweedse- product, vertonen een
gestadige toeneming. Hoewel deze ontwikkeling, aldus
,,Index”,, te laat is gekomen om Zwedens dollarpositie
voor 1949 belangrijk in gunstige zin te beïnvloeden,
opent zij goede perspectieven xoor het jaar 1950.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

1)e geidmarkt.

Gedurende de eerste dagen van de verslagweek, ver-

toonde de geidmarkt het voor dit gedee1te van de maand

min of meer gebruikelijke ruime, beeld. Deze ruimte werd

ook weerspiegeld door een daling van de voorschotten en
beleningen bij De Nederlandsche Bânk, welke op 9 Januari

niet minder dan f 34 mln beneden het bedrag van de week
daarvoor bleven. Weliswaar daalden anderzijds ook de

saldi van banken bij de circulatiebank met 1 23 mln,

maar hierbij .moet in aanmerking worden genomen, dat

deze tegoeden door de banken bij de jaarwisseling extra
hoog waren opgevoerd.

In het verdere verlobp van de week trad echter een verkrapping in, waarschijnlijk o.a. verband houdende

met betalingen aan het buitenland door het bedrijfsleven,

tengevolge waarvan de banken middelen verloren en

voorts speelde hierbij vermoedelijk ook het beroep o

de geldmarkt van de zijde van grote gemeenten een rol.
Moeilijkheden hij het lenen op lange termijn doen deze

tegenwoordig vaak hun toevlucht nemen tot het opnemen
van gelden van zeer korte termijnen, vrijwel met cailgeld
gelijk te stellen.

De verkrapping kwam in de eerste plaats tot uiting in
de callgeldnotering, welke Donderdag van 1 tot Ij pCt
werd verhoogd.’ De noteringen op de geidmarkt onder-

gingen voor enkele korte termijnen den lichte stijging.
Zo werd voor tweemaandspromessen 1 pCt geboden,

tegen pCt de week daarvoor. De noterin’gen vooi de
vrij lange termijnen zijn sinds het begin van het jaar nog slechts relatief weinig veranderd.. Acht- t/rn elfrnaands-

papier wordt op de mai’kt nu reeds geruii’ie tijd tegen

/16
pCt aangeboden en voor Ij pGt gevraagd.

De kapitaalmarkt.

Gedurende de afgelopen week stonden op de aandelen-

markt vooral Indonesische -fondsen in het centrum der
belangstelling. Speciaal .rubberaandelen, maar ook andere
cultuurfondsen, konden hierbij flinke koersstijgingen

boeken, liet waren vooral de berichten van het dgenblik,
die tot deze vaste stemming aanleiding

gaven, ni. bevre-
digende di’videnddeclaraties van cultuurmaatschappijen
en het gunstige prijsverloop op de rubbermarkt.

Het gerommel op de achtergrond in de vorm van
stijgende looneisen in: Indonesië naakt hiertegenover
weinig indruk.

Wat het bedrijfsleven hier te lande betreft, ons land –
wordt momenteel overgoten met een stroom van loons-

verhogingen, die vooralsnog op weinig weerstand stuiten
van de, zijde der ondernemingen, omdat laatstgenoemde
‘,hun prijzen dienovereenkomstig verhogen.

Een factor, waaraan weinig aandacht wordt geschonken, is, dat de verminderde koopkracht van hen, wier inkomens
niet worden verhoogd, tot een daling van de vraag naar
verschillende artikelen zal leiden, terwijl voorts het feit,

dat een niet onaanzienlijk gedeelte van de 5 pCt loons-

verhogingen in de vorm van loonbelasting naar de fiscus
stroomt, eveneens tot koopkrachtdaling leidt. Ook de
buitenlandse vraag naar onze artikelen zal dooi- de kosten-
verhoging in eerste instantie niet worden gestimuleerd.
Zoals uit de koerscijfers blijkt, schenkt de beurs aan deze
dieper liggende ontwikkeling echter ‘voorlopig weinig
– aandacht.

De belangstelling voor Amerikaanse fondsen bleek in
de tweede week, dat zij weer in Amsterdam worden ver-
handeld, enigszins te zijn getaand. Het is niet onmogelijk,

dat de speculatieve inslag der Nederlandse beleggers t.o.v.
de jaren v56i- 1940 enigermate is verminderd. Of dit zo
is, zal vooral kunnen blijken, wanneer effectentransacties
met ‘geleend geld ‘weer w’orden toegestaan, want juist

speculatieve transacties werden vaak op deze wijze

_-

18 Januari 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

55

gefinancierd. Het is in dit verband van belang, dat het

gerucht de ronde doet, dat binnenkort het verbod tot het

kopen van effeclen op prolongatie zal worden ingetrokken.
Dt de Overheid hier te lande nog strikt vasthoudt

aan de goedkoop-geidpolitiek, blijkt wel uit de vernieti-

ging door de Kroon (d.w.z. de Minister van Financiën)
van een besluit van de Gemeente Lochem. In een lening-

overeenkomt met deze gemeente was ni. bepaald, dat

de rente zou’worden verhoogd ingeval de
rentestand
tot

een aanmerkelijk hoger niveau zou stijgen, aan welk’be-

ding thans goedkeuring is geweigerd.
Juist hij gemeentelijke en dergelijke leningen is strijd
over het goedkope geld mogelijk. Bij staatleningen is de
pdsitie van de debiteur zo sterk, dat verzet tegen de door

hem gesteld leningvoorwaarden vrijwel geen zin heeft.

6 Jan.
13 Jan.

Aand. hidexeijfers
1950
1950

Algemen

………………
163,4
1643
Industrie

………………..
227,1
227,3

Scheepvaart

………………..
151,3 151,6

Banken

……..

.

………….
..134,7
135,5

Indon.

aand….
………
. …..

66,8
.68,3

Aandelen

A.K.0.

………………..
185k
185

PhiJips

………………….
231k
234k

Unilever

………………….
239k
241

H.A.L.

……………

……..
161k
.
.
160

Amsterdam.Rubber

……….
149.
1551

H.V.A.

………………….
163
164k

Kon.

Petroleum

………….
294
293′

Staatsobligaties

2

pCt

N.W.S..

…………..
80/
.
81

3-3k pCt

1947

…………..
.98/]6′
.

931

3

pct

Invest.

certif.

……..
98/
1
6
98/
8 pCt Dollarlening 1947
981
98/

DE BELGISCHE GELD- EN

KAPITAALMARKT IN DECEMBER 1949.

Geldmarkt.

De seizoeninvloeden in vei’hand . met het naderende
jaareinde waren natuurlijk niet, van dien aard om de
krapper geworden geldnTarkt (zie het November-overzicht

in ,,E.-S.B.” 1ian 14 December 1949) te ,ernuimen. De
grotere kasbehoeften van het publiek en’ van het hedrijfs-

le’en veroorzaakten bij de banken de klassieke gevolgen:
terugtrekking van deposito’s, hogere _credietopneming
in het kader .van de toegestane lijnen met als gevolg
nood aan thesaurierniddelen, vermindering van h’et aan-
bod van daggeld en herdjsconto van een stuk van de
Wisselportefeuille. –

TABEL 1.

Toestand oan- het totale Belgische banksysteem.

(in mln frs)

Dec.
I
J’uni
I
-Sept.

Oct.
1148 1 1949 1 1949
1
1940

5.181
4.109 3.758
3.516
33.589
34,247
35.368
35.507.
Thesaurie

…………………..

Cred. privaateconomic, w.o.

.
23.116
23.842
24.861
23.408
Ci’ecl.

Overheid

……………

5.962
6.899
8.682
7.208
handeiswissels

……………..
prolongaties en voorschotten op
effecten

…………………..
680 697 665
776
12.491
12.354 11.802
.11.991
diverse

dehiteurea

………..
…….

accepten
………………
.3.988
3.891
3.712
3.433
Vastliggend
960.
1
.076
1.097 1.104

Totaal

actief.

……………

.
69.97ij
70.890 73.038
71.447

Passief


Totaal ‘deposito’s,

‘s’.o.

……..
51.751
52.103
53.929
.53.047
Vrije
O

hoogstens 30 -d.

….
45.487 47.487
48.955
48.090
..

3.909
4.618 4.974

4.957
Vrije,

OP

termijn

…………..
tijdelijk onbeschikbare.

.

2.265
– – –
Eigen

middelen.

…………..
.
4.481
4.734 4.747 4.748

Zoals reeds gezegd stond de liquiditeitspositie van de

banken reeds eerder onder druk. Dit blijkt duidelijk uit

de onlangs gepubliceerde staat van het totale Belgische
banksysteem over de maand October. De opvragitig

van deposito’s beliep in vermelde maand nagenoeg 865

mln frs. Hieraan werd in hoofdzaak tegemoetgekomen

door een vermindering van de portefeuille handelswissels.

Op te merken \’alt, dat de meer gedetailleerde staat voor liet eërst de invloed laat zien van de gewijzigde

dekkingsvoorschriften (zie October-overzicht in , ,E.-S.B.”

van 16 November 1949). Bij de credietverlening aan de

Staat werden inderdaad 3,1 mrd schatkistcertificaten
met kortd looptijd-,vervangen door papier met langere
looptijd. Er dient nochtans te worden aangesLipt, dat
het nieuwe’ reglement in zijn geheel •nog altijd niet in

voege’ werd gebracht. De thesaurie- ‘en dekkingsverhou-
dingen van het oude ‘reglement gelden nog altijd. Alleen

werd door de Bankcornrnissie aan de banken,reecls toe-

gestaan de 4 pCt schatkistcertificaten 1949 in de dekking

op te nemen in vervanging yan kortlopend papier. Een

en ander heeft tot gevolg, dat het credietverruimend

effect van de jongste maatregelen voorlopig achterwege

zal blijvèn terwijl ook de rendabiliteitspositie van de

banken maar zeer geleidelijk zal verbeteren.
Op het internationale plan moet worden vermeld dat
de goud- en ‘deviezenafvloeiing, waarvan sprake was
in het vorig overzicht, in de.loop.van December tot stil-
stand werd gebracht. Op de goud- en deviezenmarkt viel
in de niet-officiële sector een sterke daling van het goud
te noteren (gouden pond: 6271, tegenover 653 einde

November). De beweging blijkt in verbad te staan met
een prijsdaling van het goud op de meeste vrije markten
in de wereld. De deviezen bhielden nagenoeg hun koersen –
van vorig maandeinde (zie ‘November-overzicht).

Kapitaalmarkt.
,

De verslapping van de obligatiemarkt in November is van korte duur geweest. De koers van de 4 pCt Be-

•vrijdingslening steeg in December opnieuw van 86,60
tot 88,- en de koers van 4 pCt Geünificeerde Schuld

van 89,10- tot 89,55. 1-liermede is tevens .aangegeven’,
dat het koersverschil tussen deze twee belangrijke soorten laisglopend papier, dat op bepaalde ogenblikken 4 punteii
bedroeg, langzamerhand afneern t. Dit koersverschil voor hetzelfde type – van lening kan verwondering wekken bij
de onirgewijde lezer. In feite is dit zeer begrijpelijk. De

4 pCt Bevrijdingsiening werd in 1945 voor een goed deel
opgen-omen door weinig stabiele beleggers, die achteraf
om verschillende reçlenen tameijjk vlug’ tot realisatie
overginge’n. Vandaar een voortdurende’druk op de koer-
sen. Than zijn de verkopen uit die bron. vrijwel ten einde
en zit het papier in vastere handen. Langzamerhand
trekt de Ioers dan ook naar die van het standaardpapier:

de 4 pCt’ Geünificeerde Schuld. –
Naast de lânglopende staatsfondsen waren ook de

schatkistcertificaten en de kasbons van parastatale in-
stellingen en steden merkelijk vaster. Geheel het rente-
schema van de obligatiemarkt werd dan ook verder n’aar

omlaaggetrôkken.

TABEL I.T.

Netto-rendementen pan de 000rnaamste obligatietypes
1
).

Obligatietype

:


Looptijd
Aug.
1948
1
Nov.
1049
1

Dec.
1949

Schatkistcertificaten
1

s

â IQ j.
4,83 4,65
4,64
Kasbons steden

………
1

5

S

10

j.
t

5,07 4,85 4,79
Staaisrenten

……….
1
boven 10 J.
1

4,73

1

4,53
1

4,49
Industriële obligaties
. . .
1

10

S
20
i.
1

6,06

1

5,31

1

5,31

1) Er verd ‘rekening gehouden met eveituele terugbeta

lings-
premiën op de vervadag.

In de tweede helft van Janu.ri biedt de Nationale
Maatschappij van -Belgische Spoorwegen een nieuwe

56

.’

ECÔNOMSCH-STATI

ieeks kasbons kan. De uitgiftevoorwaarden zijn dezelfde
als
voor de onlangs geplaatste staatslening, behalve

dat de respectieve vervaldagen met 5 en 10 jaar een half

ja’ar korter zijn genomen. Rentevoet: 4 pCt, uitgifte-

prijs: 98,5 pCt na 5 jaar, terugbetaalbaar â pari na 10 jaar

â 105 pCt, netto-rendement (uitgiftedisagio en e1ientueel

terugbetalingspremie inbegrepen) op 5 jaar: 4,34 pCt en

op 10 jaar: 4,59 pCt. I-Iiermede wordt de emissiemarkt

weer enkele weken aan de ôbligaties overgelaten,nadat

in November en December een viertal aandelenuitgiften

aan de beurt kwam. Het dient gezegd, dat de nieuwe

aandelen meestal vlot van de hand gingen. De aandelen-

beurs was overigens in de maand December veer goed.

De verhandelingen namen toe en het gemiddeld koers-
peil ging langzaam op. De hausse blijkt vooral geconcen-

treerd op de binnenlandse industriële fondsen (steen-

kolenmijnen, glas- en textielnijverheid). Tot slot nog
enkele koersindices.

TABEL III.

Koerspeil op de a’andelenbeurs le Brussel.

(indices b(sis 1936-’38
=
100)


t
31_12_19481
30-9-1949
1
31-12-1949

Industriële aandelen
144


162
169 136
142
Financiële instellingen
93 115
117
Openbaar

nut

……………93

Koloniale aandelen
225
230 233
Gemiddeld

……………
149
169
174

Brussel.

\. VAN ROMPUY.

STATISTIEKEN.

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

:4

STISCHE BERICHTEN

.
18 Januari 1950

DE NEDERLANDSJHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
4)
4)
0

0
0

i-.
.
5
~

Cd
i2Q
°
0,0
44.0
0
U
.
0044
0

30Dec.

’46,
700.87
4.434.786
100.816 153.109 2.744:151
5 Dec. ’49
750.946 253.312 473.327
144.709
2.996.393
12 Dec.

’49
751.086
223.305
507.351
1

141.466
2.952.700
19 Dec. ’49
751.252
207.680 470.128

147.931
2.960.872
27 Dec. ’49
751.379
192.813 501,820
168.418
3.035.727
2 Jan. ’50
751.544
‘162.685
560.312
173.823
3.066.403
9

3 an.

’50
751.676
164.701
567.568
140.002
3.012.451
16

Jan.
’50
882.511
109.314
601.436
154.923
2.977.163


Saldi in rekening courant

•46
1
Cd
444)00
O4)Q
e
8I
.4)4)’;
._
C

– ce

30 Dec. ’46
5 Dec. ’49
652.080 642.710
2.140
39.319
441.150 391.830
12 Dec. ’49
632.152
656.704
2.122
58.814
445.498
361.261
19

Dec. ’49
616.121
601.954
2.119 55.566
445.608
315.009
27 Dec. ’49
583.297 610.417
2.003 52.668
450.073 329.379
2

Jan. ’50
527.346 610.417
3.184
60.1 36
484.929 343.158
9

1 an. ’50
707.829 610.417
3.179 37.288
481.022 319.343
16 Jan.

’50 640.731
624.363 3.225
35.236
492.965 329.323

FEbERAL RESEÏIVE )3AMS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad

Data
1

Other

U.S. Govt Totaal
Goudcer-

cash

securities
til icaten

31

Dec.

1946

‘18.381

17.587

268

23.350
15 Dec.

1949 ,

23.226

22.672

218

18.169
22 Dec.

19491

123.176

22.622

210

18.583
29 Dec.

19791

23.176

22.622

220

18.789

F.R.-bil-

Deposito’s

Data

}

jetten in 1

Member-
circulatie

Totaal

Govt

bks

31

Dec.

1946

24.9451

17.353

393

16.139
’15

Dec.

1949

23.520 ‘ 1

18.098

1

393

16.433
22 Dec.

1949

23.633

1

18.632

1

103

16.337
29 Dec.

1949

23.589

18.566

99

16.299


,’O

1

1
.

,,,

0

Data
‘)
0

n-
0

31

Dec. 1946
4.949,9
158,0
238,7 52,7
4.090,7
1
1.163,7
23 Dec. 1949
6.230,4
1

255,6
114,4
1
39,7
4.508,2
1

1.758,7
31

Dec.

1949
6.240,2
260,0
115,2
39,7
4.566,3
1

1.731,0
.7

Jan.

1950
‘6.246,7
260,2
102,7
39,7
4.390,6
1.882,0

TAJ)AICAREA.AL EN -PRODUCTIE

Landen

Areaal

,

Productie
(in duizenden acres)

(in inillioenen lOs)

Gein.

,

Gem.
‘1935-’39

1948
2
)

19492)

‘1935-’39

1948
2
)

1949
2
)

Zuid-Amerika,

wo.: ……………..

355

500

450

305,2

400,0

400,0′

Noord-Amerika, w.o
.
……………….1.960′

1.980

2.050′

1.710,0

2.325,0

2365,0

Brazilië

………………………

237

356

.,

202,7

Verenigde

Staten

…………………1.647

1.555

1.625

1.460,1

1.981,7

2.004,2

Griekenland

…………………….226′)

179

187

‘132,8’)

80,6

104,9

Europa,

wo.’.

…………………..
……………………..
680

770

785

675,0

710,0

‘690,0
Frankrijk

………………………….44

.

64

75

73,0

106,6

86,0

China

……………………..

‘1

Italië

……………………….

..31′)

144

‘142

95,5
1)

‘143,3

139,1
Sovjet-Unie

……………………..490′)

.

.

525,0
4)

..
Azië,
wo ………………………
3.750

3.700

3.450

3.250,0
.250,0

3.000;0
..1.228′)

1.529

.254,5
1
)

1.593,2
India

…………………………91 7
4
)

761,6′)


Japan

……………………….92

126


.

12′

148,7

216,1

‘176,4

1

82,6

.

Pakistan

……………………

..355′)

.

.

324,1
4)
Turkije

……………………….194

262

287

‘128,5

176,4

200,0
-A3rika,
wo.’

……………………
..
245

400

420

‘125,0

220,0

230,0
Zuid-Rhodesia ………………….51

133

146

26,

9
Oeeaii,ië

…………………………12

8

9

6,7

9,7

,3

43craaind wereliltotaal

……………..7.492

7.870

7.680

6.597,0

.

7.300,0

7.100,0

Bron:
‘U
.
S. Departmcnt of Agriculiure.


‘)

Het jaar begint 1 Juli;
voOr Noordelijke gebieden hebben cle cijfers betrekking op
oogsten
van
Juli tot October, voor alle andere
landen op November ei

December van het vermelde jaar en op Januari tot Juni van het volgende jaar.
Voorlopige gegevens.


Niet vergelijkbaar met volgende jaren.

‘)

Gemiddelde over minder dan vijf jaar.

‘S

•,

,,

18 Januari
1950

. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– ‘,

57

OOVDPRODUCTIE
1)
.

.

T1NPRODUCTI18
))

in
min uoiiars van circa
o au per uuue

J.u.

[a
K
t
e
a
r
3)

Canada
Aust
Ea:

p

Jaar

1939
4488
196,4.


178,3
57,6
1.3i;2.

1940
491,6.
210,1

185,9
575
1.106,4


1941
504,3
209,2
182,1
52,4
‘1.110,4
1942
494,4′
131,0 169,4
40,4

982,1.
448,2
48,8
127,8
26,3
774
1944
429,8
35,8
102,3
23(r
701,5
1945
4279
32.5.
94,4
.23,0.
683,0
1946
417,6
51:2
994
28,0
607,0
1947
392,0

75,8 007,5

.

32,8

.

705,5
1948
405,5
70,9′
123,5 31,2

.
730,6

Juni
33,9
5,5
10,2
2,8
60,0
Juli
34,5
6,0
10,4
3,8
64,4
Aug.
33,7
7,4′)
10,7
2,6
62,2
1
)

Sept.
33,3
7,2′)
10,3
2j,5
61,6′)

1943

.

…….

Oct.


33,4
6,3′)
10,7 2,6
r
61,1
Nov.
33,2
5,1′)
10,9 2,7
60,5′)
Dec.
33,1
4,8
6
)
11,4 2,8
60,2′)

1949, Jan’.
32,9
3,9
10,8

2,4
58,3
Febr.
31,0
3,9
10,8
2,4
56,4
Mr1
34,6
5,5
12,0
2,3
62,2′
April
33,4 5,7
11,4
2,4
60,7
Mei
34,3
5,6
11,6.
2,5
Juni
34,8
5,5
12,0
3,6


Tin in tinerts
Zuivere tin
3)

En 1.000
Bo-
O
Ma- Ma
Ne-
long
Ii-
lak-
To-
Ver,
lak- der-
Gr.
‘ro
tons
– –
t4a’)
•’
sic
ka
taal
St.
ka’)
land
Br.°)
taal

1938

. . . .
25,4
27,3 43,4
10,0

63,7 25,3
32,1
160,
1939

.
27,2
27,9 47,4
166,5
0,5
80,5
14,4
37,3
170,5
1940

. . . .
37,9
43,3
83
232,0
0,5
126,9
1,2
46,7 221,0
1941

.

. .

.
42,!
53,2
79,4

243,0
0,5
125

41,3
215,0
1942

. .

.
38,3
9,9
15,7. 239,0
15,9
10

37,3
101,5
1943

.

.

.

.
41,5
.

19,1
26,0 140,0 21,0
15

31,6
408,5
1944

. .

.’.
38,8
7,0 9,3
101,5
30,6
5

28,6
92.0
1945

. . . .
42,5
‘1,’)
3,2
88,5
.40,6
2,5

27,5
29,1
89,0
98,5
1046

. . . .
1947

. . . .
37,6 33,3
6,4
15,9
8,4
27,0
87,0
114,0
43,5
33,3
11,5 29,3
0,9
9,0
28,1.,
124,0
1948

. . . .
37,3 30,6 44,8 153,5
36,7 49,7
16,4
31,0 258,0

.
.
Jan.’

.
.2,5
2,2.
4,3
12,8
3,3
5,2
1,3 2,9
14,6
2,0

2,3
3,5
11,2
3,3
3,7
1,5
2,4
12,9

1949

………….

Mrt

.
2,8
2,4
5,0
13,5
3,1
6,3
2,3
1,3
14,6
April

.
2,4
2,7
4,3 13,4 2,9
4,8
1,4
2,4
‘13,1

Febr……

Mei

.
2,3 2,6 4,6
12,9
3,0
4,2
2,2
3,1
14,8
Juni

.
4,0
.

2,5
‘4,8
15,8
3,0
5,2
0,8
2,8
14,1
Juli

.,
2,3 2,5
4,6 12,9
2,9
5,1
2,0
2,3.
‘13,8
Aug

.
2,7
2,3
4,8 .13,9
3,0
5,3
2,2
1,6
14,0
Sept

.
2,7

2,2
i.

4,7
13,2
2,9
5,2
2.2
2,1
14,2
Oct
2,2
2,4
.
4,9 13,4 3,0
5;8
1,3
2,0
14,2
Juli

85,

0,!

ii,’1
Aug.

357

65

126

.

1

1)
Bron: ,,Sta’Listical Bulletin” van de ,,Internatlonal
Tii’i
Study,

‘)
Ontleend aan: ,Federl’ReSerVe Bulletin”.

Group”. Cursief g&drukte cijfers zijn schattingen.
‘) Exclusief Sovjet Rusland.
,,

“) ‘Exclusief de U.S.S.R.
‘) Inclusief Philippijnen. Jaarcijfers zijn schattingen van de

3)
Productie der sinelt,e’rijen, exclusief uit tinhoudend afval.
gerapporteerd door het ,,Ameri-

,

Exportcijfers, daar productiecijfers niet beschikbaar zijn.
4)
Gerapporteerd door ,,Cominonvalth Bureau of Census and

‘) Maandcijfers hebben betrekking op. viet- of vijf-wekelijkse
Statistics”; van 1946 af onderhevig aan eventuele revisie,

peri0de.
‘) Gecorrigeerd.

.

‘)
Na de oorlog inclusief productie uit geïmporteerd afval.

:

Voor heUnewe

tegegoon-eboüw

e RoUerdam.

Joveral, waar

zakelijk Inzicht en, goede’smaak

samengaafl

Bruynzeei parket: . .

1

1.

‘II

wordtgeassembleèrd

in Nederlènd!

‘e Nederlandsche Kaiser-Frazer fabrieken te Rotterdam zijn sinds
1 Januari 1950 belast met de vertegenwoordiging en montage der

vermaarde
nieuwe
Simca 8, type 1200 automobielen.

Nieuwe
40
P.K.
motor

Max. snelheid no km

Benzine-verbruik:

Gesynchroniseerde

zoo km op 9 liter.

Stuur-versnelling.

*

*

*

Alle inlichtingen omtrent de Simca zullen U gaarne

worden verstrekt door de Verkoop-afdeling van d

NEDERLANDSCHE KAISER-FRAZER FABRIEKEN N.V.

Sluisjesdijk

ROTTERDAM

tel. .77840

De grote
internationale

markt voor

consurnpti.egoederen

en productiemiddelen

Alle inlichtingen bij de

Nederlandse
Kam er
van
Koophandel voor Duif sland

van de Spiegelstraal 18

Den Haag

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32

Meei

dan 100 kantoren

in

Nederland en Azië

New York

Londen

Tanger

HANDELSBEMIDDELING

FINANCIÈRING VAN IM- EN

EXPORTTRANSACTIES

Vraa,’ en Aanbod In?ake Kantoorbehoefl en, Brand kasten, Machines,
Gebouwen. Industrieterreinen, en.

TE XOOF AANGEBODEN:

FABRIEKSPAND TE ROTTERDAM-C.
met kantoren, kluis, en bovenwoningen. Parterre
1113 m2, vrij op te leveren. – Brieven onder no. 700
Adv. Bur. Van Sijn, Voorsch.laan 82, Rotterdam, Tel.
22507.

1
?TIT
tL'{Ii’
i

ENERGIEKE, BESCHAAFDE JONGEMAN
v.g.h., ongehuwd, 25 jaar oud, 5-j. H.B.S., 4

jaar handels-
ervaring, waarvan
3
jaar in Indonesië, waar hij zelfstandig
commercieel werkzaam geweest is bij bekende firma, uitste-
kende referenties,
wil gaarne
GEPLAATST
worden
bij handeisfirma of industriële onderneming, waar toekomst-mogelijkheden zijn of mogelijkh. bestaat opgeleid te worden om later in directie te worden opgenomen. Financ. deelname
is event. geen bezwaar. Br. onaer no. ESB 1612, bur. v. d. bi., Postb. 42, Schiedani.

MEESTER IN DE RECHTEN

gedemobiliseerd, 31 jaar, zoekt passende werkkring. Br. onder
no. ESB 1621, bur. v.
ci
.
blad, Postbus 42, Schiedarn.

t

lrhMfl

Te koop: Austin 10 van ’47;
Adverteer in deze
auto verkeert Ir. prima staat.
Bij voorkeur aan particu1er.
Te bevr. bij N. R. Dooriibos,
t

rubriek
Waardweg A3, Slootdorp.

1

+

Vacuturt

4

GEMEÉNTE A?tIERSFOOET

Gewijzigde oproeping.

Burgemeester en Wetlouders van Amersfoort roepen sollicitanten op voor de betrekking van
Chef der afdeling personeels.-

zaken en pensioenen

ter secretarie van Amersfoort.

Aanstelling geschiedt in de rang van refejendaris
(salarisgrenzen
f
ë000.— tot
f
7080.—).

De te benoemen functionaris zal moeten voldoen aan
de normale aan de functie van afdelingschef te stellen
eisen en dient daarnaast door studie en zo mogelijk
ook door ervaring op de hoogte te zijn van: de moder-
ne bedrijfseconomie; de sociale taak van cie overheid
als werkgever.

1ennis van het ambtenarenrecht en de pensioenwet-geving strekt tot aanbeveling.

Gegadigden moeten bereid iijn zich aan con psycho-
technisch onderzoea te onderwerpen.

Sollicitaties, vergezeld van uitvoerige inlichtingen,
vÔÔr 1 Februari 1950 in te zenden aan burgemeester
en Wethouders van Amersfoort.

Bij de Rijksverzekeringshank is te vervullen de
va-
catre van

bedrijf seconoom

wiens taak om, bestaat uit het adviseren inzake de
Organisatie van de administratie (mcl, mechanisatie)
en het adviseren omtrent personeelsbezetting van de
onderscheiden afdelingen.

Vereisten: organisatievermogen, ruime wetenschap-
pelijke opleiding, ervaring up bedrijfsorganisatorisch
gebied, uitgebreide kennis van boekhouden. Leeftijd en. 35 jaar.

Bij gebleken geschiktheid zal na verloop vazi enige
tijd aan deze functie worden verbonden de rang van
referendaris: salarsgrenzen
f
500.— tot
f
620.— pci’
maand.

Eigenhandig geschrevén sollicitatiebrieven met volle-
dige inlichtingen en opgave van referenties, binnen, 14
dagen na verschijning van dit blad, te richten aan
de heer Secretaris-Generaal der Rijksverzekeringsbank,
Apollolaan 15 te Amsterdam. Bezoek eerst na uit
nodiging.

11

r7
+

Vaeatures


N.Y. Ilouthandel- v/b
G.
‘ALB)iRTS Lin.
& Co., te
Middelbuvg, zoekt ëen reresentatief en energiék per-
,soon als – –

Secretaris der Directie

Sollicitanten (hij voorkeur academisch gevormd)
moeten blijk hebben gegeven te beschikken over ini-
tiatief, commerciële capaciteiten cn ervaring, en de
moderne talen in woord en geschrift beheersen. Kennis van houtbranche strekt tot aanbeveling.

Bij gebleken geschiktheid kunnen zeer goede voor-
uitzichten worden geboden.

Woning beschikbaar. Leeftijd 30/40 jaar.

Met de hand geschreven sollicitaties bevattende tol-
ledige gegevens betreffende ervaring, opleiding, leef-
tijd en referenties vergezeld van recente pasfoto wor-
den ingewacht.

Reflectanten moeten bereid zijn zich desgewenst aan
een psychotechnisch onderzoek te orirlerwcr.pen.

I
.
i

De Levensverzekering-Maatschappij

N.V. Rotterdamsche

Verzekering

Societeiten (R.V. S.)

roept sollicitanten op voor
de binnenkort bij haar vacerende functie van

Actu’aris.

Vereisten: actuariële. opleiding en ervaring.
commerciëel Inzicht, zomede geschiktheid voor
de leiding van een grote wiskundige afdeling.

Sollicitatiebrieven,’ op de omslag waarvan ver zocht wordt te vermelden ,,Vacature Act-uaris”, –
te richten aan de Directie, Westerstraat 3,
Rotterdam.


GEMEENTE ARNHEM.

Op de gemeente-secretarie van Arnhem zal vacent
komen de betrekking van

SOCIOGRAAF

chef der sociografische afdeling. Pratische ervaring is
vereist.
Aanstelling zal geschieden in de rang van Reforen-dans A (salarisgrenzen thans
f
5400.— tot
f
6480..
Verhoging tot de grenzen
f
6300.— tot
f
7440.–, plus

5 pCt. is -in voorbereiding).

Sollicitaties op zegel met uitvoerige inlichtingen om-
trent opleiding en werkkring in te zenden aan de Bur-
gemeester van Arnhem binnen 10 dagen na plaatsing
van deze advertentie. Persoonlijk bezoek uitsluitend na
oproeping.

CURSUSSEN

MODERNE

BEDRIJFSADMINISTRATIE

iIJJJJ

IN JANUARI

01
TERDAMJ
begint
een
nieuwe
cursus
çoor:

het M.B.A.- examen van de Maatschappij voor
Nijverheid en Handel en het Nederlands Instituut
voor Efiiciency.

het M.B.A. – examen van de Nederlandse Associatie
voor Practijkexamens.

1
SECRETARIAAT: POSTBUS 800 – ROTTERDAM
1

Economisch – Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraai
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel. –

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar;
voor België/Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de tegernvaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel.
of op haar Belgisché postgirorekening no
260
.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f-
26,—,
overige
landen f
28,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangelekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

DE ALGEMENE KUNSTZIJDE UNIE N.V. te
Arnhem kan plaatsen een

BEDRIJFSECONOOM

voor de leiding van haar centrale efficiency-afdeiing.
De aard van de werkzaamheden is het coördineren der technische organisatie in de fabrieken en het bevorde-
ren van de toepassing van de wetenschappelijke be-
drijfsorganisatie.

Academische opleiding en 6 k 10 jaar practijk in het
grootbedrijf of in de industrie vereist. Leeftijd om-
streeks 35 jaar. Aan de definitieve tewerkstelling zal
een cursus bij het 1.0V. voorafgsan. Spoedige indienst-
treding gewenst.

Sollicitaties voorzien van pasfoto te richten aan het
adres Velperweg 76, Arnhem.
Losse nummers 75’cents, resp. 12 B. francs.

Auteur