Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1692

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 12 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

;1

Economisch”O”
,M’Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR ‘HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIF.N EN YERKEER

UITGAVE VAN, HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 12 OCTOBER 1949

No. 1692

COMMISSIE VAN REDACTiE:

Ch. Glasz; H.. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.

,.Redacteur-Secretaris: C. van .den Berg..

Plv. Redacteur-Secretarie: A. de Wit,

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Z’ichelen; 1?. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

S

Gegevens over adressen, abonnêmenten enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

‘INI{OUD::
Blz.

De

artikelen

van

deze week

………………..
807

Sommaire

summaries

…….. ………………
807
1
Voor-Unie

en

devaluatie

……………………
808

Korte.

taatkundige kr’ohiek
dor
Prof.

Mi’ C.

TV..

de

Vries

………………………………
809

Devaluaties en vrijmaking van het Europese beta-

lingsverkeer
dooi’ Dr L. J. M. Jon/chort ……….
811

De oiitvikkeling van de belastingen der vennootschap-

pen
door Prof. Dr P. J. A. Adi’iani …………
812

Ingezonden

stuk:
De

na-oorlogse

ontwikkeling

van

dc

hloem!ollcnexport
door Ir ti’. 11f. van Rossum du Chattet,
niet naschrift vals
Di’

A.

T.

Verhage

…………………………..
S14

B o ekh es
p
r e k i n gen:
Dr A. IE.’M. Albregts: De leer der niaatseliapjielljk econo-
nilselie organisatievormen,
bespr. door
Prof.

Dr

P.

B.
Krcukniet

………………………………….
814

A a n t e k e n ing:
liet vierde jaarverslag van dc Internationale Dank voor
ii erstel

en

Ontw’ikkeliiig

……………………….
815
1’i’tsontwei’p

op

de

publiekrechteljke

bcdrijtsorgiiiisatie
817

Internationale

notities:
i)e

buitenlandse

handel

van

Israël

…………………
318
Turkse

eeononiiseltc perikelen

……………………
819

Ontvangen

boeken

en

brochures

…………….
819

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
820

De Belgische geld- en kzipitaalmarkt in September

1949

door

Y.

Van Rornpuy ………………..
820

Statistieken:
Eankstaten

…………………………………..
821
Inleggitigen

en tei’uigbetaliiigen bij de spaarbanken in Ne-
derlanit

……………………………………
822
Indexetjh’rs

van

lonen

volgeiis

regelingen

in

Nederland
822
Werkloosheid

en

werkverrutiin
i
lig

fl

Nederland

……..
822
Overzicht der laatste vier verkorte balansen van De Neder-
laiidsclic

Dank

………………………………
S23
1 lavenbeweging

………………………………
823

DEZER DAGEN

wordt wellicht iets goeds voorbereid; te zien is er van het goede te weinig. De Ronde
rçafelconferentie
draait
door, hoewel naar het schijnt elk op zijn standpunt blijft
staan en de onderlinge afstand niet merkbaar verandert.

Dit is de schooldefinitie van de statische kringloop.

Men voelt zich aangetrokken door Goethe’s oproep tot

Urania: ,,Theilet die Wolken sogleich, die üher ihr Glück
sich herauf ziehn!’ Aber saget vor altem, was jetzt im
1-lause gescliehet”.

lIet plan voor de woninginrichting wérd iets overzich-

telijker voor het befaamde verloofde paar der internationaJe
economische politiek. Het ontwerpstatuut voor .de Voor-
unie van

de Benelux werd geratificeerd. Deze vaste i1
om door te zetten zou geprezen zijn tloor een klassiek
verloofde. Sprak niet Hermann tot Dorotliea: ,,Denn dër

Mensch der zur schwankenden Zeit auch scliwankeid
gesinnt ist, der verrnehret das Ucbel”.

Zo denken, overal ter wereld, ook de landbouwers er over. De oogsten zijn voortreffelijk geweest; de lanj:l-bouwers zijn vervuld van gedachten van dankbaarheid
en minimumprijzen. liet Amerikaanse Departement fan
Landbouw gaat voort een bodem in de markt te leggen

voor het ene product na het andere. De bedoeling is, het
landbouwinkomen op peil te houden; een enkele consu-
ment, ,wat knoi’rig, wijst wellicht naar .Bilderdijks ,Smeek-
schrift”: de vloeren schuin en iligezakt”.

De zolders met de bijl gehakt” zal allicht de geschoolde
arbeid in Engeland er aan toevoegen, nadat zij kennis
heeft genomen van de laatste opvatting van de Engelse

Regering over de mogelijke loonbeweging. Zelfs als de
laagste lonen eventueel verhoogd zouden mogen worden,
mag dit niet worden doorgezet naar de hogere, op ge-
schooldheid berustende, loonpeilen. De balans tussen
bercidhid en onwil tot meegaan is ïn de Engelse arbeiders-
wereld kennelijk in uiterst labiel evenwicht; een dons-veertje kan haar doen doorslaan: een uiterst gevoelige
hand is noodzakelijk.

Zo ook in Frankrijk. Hët huis, dat Queuille biDuwde,
leek nooit hecht doortimmerd, maar het bleef staan.
Thans heeft één der medebewoners, de minister van
Arbeid zijn stem’zo uitgezet, dat de muren zijn gescheurd.
De miniter-pesident, moe van ëindelöos . bijpleisteren,
heeft liet geval geabandonneerd. Een nieuwe formateur
is in actie; zal ooit een Frans premier de trotse voorden

kunnen herhalen: j’y suis, j’y reste (provisoirement).
Voorlopig zullen de Russen toezicht blijven uitoefenen
op de nieuw geschapen Staat Oost-Duitsland, waar even-
eens de verkiezingen voorlopig zijn uitgesteld. Zo is het
Duitse land formeel in tweeën gedeeld en onzeker van
zijn lot blijft Berlijn. In de prachtige woorden van de
Franse dichter Deubel: sans pain, sans réve et sans
demeure”. Maar vooral ,,sans rêve”.
Zonder illusies, zo treedt men ook de nieuwe beloften,
uitgaande van de handelsconferentie bij Genève, tege-
moet; weei- zullen enige belemmerende bouwsels worden
geslecht. Verruimt dit aanzienlijk het uitzicht? Wellicht
als de hardwerkende lieden van de Organisatie voor de
Europese samenwerking er in slagen dooi’- onderling ruim
baan geven dit beeld te vervolmaken.

In Flolland staat een huis; aan de experts om uit te
maken, onder welke financieringsregeling het is gebouwd.

BELASTINGCONSULTATIE- BUREAU

A. L. F. Leverington

Alle
belastingzaken

Medewerkers:
E. J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel. D. Sweepe, Oud-Ontv. der Bel.
N. A. Schol, Candiclaat-Notaris.
Mr Dr
,
Steinmetz, Bel. Jurist.
Adviseur voor Accountancy:
W. A. Breuning, Lid Nederl.
Broederschap v. Accountants.
le
Relmersstraat 95 -. A’dam
Telefoon 85508.

G RAFALOO’G

H. LANOOY

ROUERDAM

PSYCHOL. ADVIEZEN 1

J. Luykenstr. 6, Tel. 501991

Adverteer In

deze rubriek.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd to’s-Gravenhago

LOMINISTRATIEKANT000 DORDRECHT . DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende Sociale voldoening
Vraagt U éens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Nededandsch Indische Handelsbank, N.N.
1

Amsterdam – Rotterdam – ‘s•Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken.

DE TWENTSCHE BANK
NV.


MAANDSTAAT OP 30 SEPTEMBER 1949

Kas, Kassiers en Daggeldleningen

…………
f
17.008.303,06
Nederlands Schatkistpapier

………………

..
531.365.886,52
Ander

Overheidspapier

…………………..
10.127.644,65
Wissels

………………
1.307.995,1 t
Bankiers in Binnen- en Buitenland

……….

..
28.107.233,46
Effecten

en

Syndicaten

………………..

..
1.565.255,60
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
10.791.921,27
Debiteuren

……………………………

..
124.419.010,98
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten)
…………

..
10.25 8.076,22
Gebouwen

……………………….
.
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

..,,
851.541,85

739.302.768,72

Kapitaal

…………………………….
f
44.800.000,-
Reserve

………………………………

..
15.000.000,—
Bouwreserve

..

……………………….

..
3.000.000,—
Deposito’s op

Termijn

………………..

..
76.332.043,30
Crediteuren

…………………………..

..
586.818.062,38
Geaccepteerd door Derden

………………

..
58.081,76
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen

…….
12.393.039,43
Reserve voor Verleende Pensioenen

……..

..
851.541,85

739.302.768,72

met papfergeîsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterksiroom

koperdraad en koperdraadkabel

JabeIgsrnituren, vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

807

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Voor-Unie en devaluatie.

Met het in werking treden vaii de Voor-Unie is wederom

een belangrijke stap gedaan op de weg naar verwezenlijking
van de Economische Unie. De betekenis van de devaluatie

van de gulden t.o.v. de Belgische franc voor de wederzijdse

goederenbeweging moet niët worden overschat. Mocht er

thans een tendentie bestaan tot verkleining van Nederlands
deficit, dan is deze toch vermoedelijk niet, zo sterk, dat dit
tekort geheel zal verdwijnen. Zelfs indien dit laatste het
geval ware, dan zou op de duur toch weer een ,,gap”, zij

het vermoedelijk een kleinere dan voorheen, in het onder-
1 inge. handelsverkeer ontstaan. In verband hiermede zal dus ook de vrees in Belgische kringen t.a.v. de afzet naar
Nederland niet al te. groot, behoeven te zijn. Devaluatie
op zich zelf kan nimmer een geneesmiddel voor Nederlands

economische kwalen zijn. Hoofdzaak is, dat thans het

kostenpeil wordt gestabiliseerd of – liever nog – omlaag-

gebracht.

Prof. Mr C.
W.
de Vries,
Korte staatkundige Icroniek.

Bij het invoeren van nieuwe staatsinstellingen werd

steeds de w’aarschuwing vernomen, dat van het nieuwe instituut ,,een verkeerd gebruik”. zou worden gemaakt.
lIet is echter onze taak te waarschuw’en, wanneer dit ver-

keerde gebruik aanvangt. Dat is ook onze toekomstige
taak bij het inwerking zetten der nieuwe organen”. Zo
past, nu protest, wanneer dmbtelijke delegaties haar ge-
voelen publiceren, vôôrdat cle ministers hun besluit ken-

baar hebben gemaakt.

Dr L. J. M. Joiikbart,
Deealuaties en erij’nzaking pan. )iet
Europese betalingsverkeer.

De devaluatie kan in het algemeen een verhoogde P0
ductie en’een verhoogde uitw’isseling van goederen tussen
de Europese landen als gévolg h’bben. Dit geldt ook voor
niet-essentiële goederen, hetgeed o.a. voor Nederland van
het grootste belang kan zijn. De betalingspositie van de

valutazwakke landen ten opzichte van België en Zwitser-
land zal worden verlicht. Thansis een situatie geschapen,

welke aan een aantal valutazwakke landen de kans geeft
om met hun nationale producten ieer concurrerend op
,te trden in de valutasterkere landen, hetgeen ikan leiden
tot een grotere bereidheid der desbetreffende regeringen
om het onderlinge goederenverkeer geleidelijk vrij te geven.

Prof. Dr P. J. A. Adriani,
De ontwikkeling oan de belastingen

der Qennootschappen. .

Allereerst wordt nagegaan, welke lichamen onder de
vennootschapsbelasting worden gebrach t; speciale aan-
dacht wordt geschonken aan, de vraag, in hoeverre de
rechtsvorm der onderneming invloed heeft op de belasting-
heffing, met name of enige toenadering merkbaar is van

7
de belastingheffing der vennootschap onder firma tot die
van de N.V. Vervolgens wordt voor Nederland, België en
Frankrijk nagegaan, hoe de belastingheffing der naamloze
ve’nnootschap zich ontwikkelt. Overziet men de tot stand
‘gekomen en ontworpen nièuwe regeling van de belasting-
heffing der vennootschappen, dan blijkt, dat twee proble-
men de wetgevers in Frankrijk en België bezig houden: 1e
de verhouding tussen de vennootschapsvormen onderling;
2e. de verhouding tussen de vennootschap en de personen,.,
die deze vormen. Daarnaast staat de onveanderlijkheid ‘an het Nederlands systeem, ondanks alle belastingher-

zieningen na de jevrijding.

SOMMAIRE.

La Pré-Union et la dévaluation.

La mise en vigueur de la Pré-Union est un nouveau pas
important vers la réalisation de l’Union complète.

11 convient de ne pas exagérer la répercussion de la
dévaluation do floi-iri vis-t-vis do franc beige sur le trafic

des marchandises.

Quand même le déficit néerlandais se récluirait, cette

réduction ne serait probablement pas assez forte poot’
résorber le déficit total. jamais la dévaluation ne saurait
être un remède pour l’économie néerlandaise. Le plus

important est In stabilisation des prix, mieux encore leur.

diminution.

Prof. Mr
C. W. tie Vries,
Une brèoe chronique sur l’éconornie

politique.

En créant de nouvelles institutions politiques, d’aucun
craignent toujours un ,,mésusage” de l’institution innovée.
C’est précisément notre tâche de dénoncer l’imminence

de ce danger. C’est aussi notre rôle au moment de la mise
en vigueur des ,,nouveaux organes”. Une protestation est justifiée lorsque des délégations officielles publient leurs
appréciation dès avant que les Ministres n’aient _ fait

connaitre leurs décision.

Dr L. J. M. Jonkhart,
Déoaluations et libérati.on des paye-

ments inter-européens.
La dévaluation, en général, peut accroître la production
et l’échange de marchandises, même les produits non-
essentiels, entre les pays européens. La balance des paye-
ments des pays t monnaie faible vis-t-vis de la Belgiquc

et de la Suisse s’en trouvera allégée. Un climat vient
d’être créé qui pourra amener les pays t monnaie faible
t lihérer progressivement l’échange de marchandises.

Prof. Dr P. J. A. Adriani,
L’éc’olution des imp6ts sür les

societes.

SUMMARIES.

Pre-Unioii and devaluation.

The coming into operation of the Pre-Union is an im-portant step towards realization of the Economie Union.
The significance of the devaluation of the guilder vis-t-vis
the Belgian franc to the mutual goods-traffic should not

be underestimated. Any tendency that may exist to de-
crease the Netherlands deficit will probably not he strong
enough to eliminate it entirely. Devaluation in itself will
not solve the Netherlands economic difficulties. The main
point is. stabilization of or ireferably a decrease in the
cost-level.

Prof. Dr
C.
W. de Vries,
Sho,t political chronicle.

“tVarnings have always been heard not to ,,abuse” new
government institutions. It is necessary, howeer, to warn
when the abuse stai’Ls. This applies also to the future ,,new,
organizations”. Official delegations should not puhlish
their opinions before the Ministers have announced their

decisions.

,JI)r
L. J. 31. Joiiklntrt,
Deoaluation and free European pay.

mentS.

Generally speaking, devaluation may result in higher
production and an ,i’ncreased exchange of ‘goods – also
non-essential – hetween the European countries. The
payment position of soft-currency countries tow’ards
Belgium and Switzerland may he relieved and induce them

fo
gradually free mutual goos-traffic.

Prof. Dr P. J. A. Adriani
Deelopment
of
companies’ tax.

808

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949

VOOR-UNIE EN DEVALUATIE.

De economische unie komt binnen de gezichtskring.
De vele, en soms zeer grote, moeilijkheden, welke zich na

de oorlog voordeden ten aanzien van de verwezenlijking

van de unie, leidden wel tot een verlenging van de weg,

echter niet tot een opgeven van het doel. Stap na stap,
weloverwogen op conferenties van Ministers en deskundi-

gen – waarvan de belangrijkste waren die te Luxemburg

in Januari 1948, te Chateau d’Ardenne in ‘Juni van dat

jaar en in Den Haag in Maart 1949 – werd gedaan.

Een gemeenschappelijk tarief van invoerrechten werd

ingesteld, de invoerrechten tussen de drie landen vrijwel

alle opgeheven. Unificatie van de accijnzen vond, althans

ten dele, plaats. Overleg geschiedt ten aanzien van nieuwe

investeringen in de drie landen. De distributie is geleidelijk

aan bijna afgeschaft, en voor zover dit niet is geschied, in

overweging. Verlaging der subsidies vond plaats. De
belastingen werden herzien, teneinde de druk in de drie
landen meer in overeenstemming te brengen.

Thans is de Voor-Unie in werking getreden; wederom

een belangrijke schrede in de richting van het einddoel,
gedurende welke de geleidelijke vrijmaking van het

orderlinge handeisverkeer, coördinatie van de handels-
en monetaire politiek en de vOorbereidingen- voor het
sluiten van gemeenschappelijke handelsverdragen met

andere landen moeten plaatsvinden. Het eerste punt, de

vrijmaking van het handelsverkëer, vormde een tijd lang,
door de betalingsmoeilijkheden, wel Mn der grootste
problemen.

Als begrip geboren tijdens de 1-laagse conferentie van
10-13 Maart jl., zou de Voor-Unie oorspronkelijk hebben

moeten ingaan op 1 Juli; de Regeringen der B.L.E.U.
hadden zich bereid verklaard, aan Nederland voor dit doel

toereikende credieten te verlenen. De lste Juli ging
echter zbnder opzienbarende gebeurtenissen voorbij;

het bleèk onmogelijk, tijdig een afdoende regeling in het
leven te roepen voor de dekking van het aanzienlijk

deficit van Nederland in het onderlinge handelsverkeer

met de B.L.E.U. Pas na de devaluatie van de gulden –

en wel onmiddellijk daarna, zelfs nog v66r de devaluatie
van de Belgische franc – werd de Voor-Unie officieel
weer genoemd.

De trekhingsrechten.

Wijst deze gang van zaken reeds formeel op een nauw
verband tussen devaluatie en Voor-Unie, ook expli-
cite kan duidelijk worden gemaakt, dat de thans blijk-
baar aanwezige Voor-Unie-mogelijkheden
niet
te dan-
ken zijn aan de op 7 September jl. te Parijs vastgelegde
trekkingsrechten voor 1949-1950. Op grond van het
toen getekend ,,Agreement for Intra-European Pay-
ments and Compensations” zal ‘de B.L.E.U. aan Neder-
land in het fiscale jaar 1949-1950 een bedrag van $ 101 mln
aan trekkingsrechten verlenen. Bovendien zal Neder-
land in deze periode van de B.L.E.U. $ 38 mln aan crediet
ontvangen. Het is echter geen geheim, dat het totaal van
$ 139 mln nog altijd aanzienlijk lager is dan de verwach-‘tingen, welke vÔÔr de devaluatie t.a.v. Nederlands deficit
tegenover de B.L.E.U. in het lopende fiscale jaar werden
gekoesterd. – –

Ook de stelling, dat de – in dollars luidende – trekkings-
rechten thans, als gevolg van de devaluaties, in hogere
bedragen aan ,,local currency” moeten worden omge-
rekend en dat daardoor de financiering van Nederlands
deficit t.o.v. de B.L.E.U. zal worden vergemakkelijkt,
lijkt onhoudbaar. Immers, ,,the contributions and drawing
rights laboriously worked out in the last few months and

published a fortnight ago are expressed in dollars but
were based on estimates of balances of payment worked
out in terms of local currencies”, aldus ,,The Econornist”
van 24 September ji.
1).
Mocht er dus een devaluatie-

‘)
BIz. 683.
correctie moeten worden aangebracht op de bedragen
van het accoord, dan zal deze vermoedelijk een verlaging
van de dollarbedragen en
niet
een verhoging van de ,,local
currency”-bedragen betekenen. Voor het deficit van .Ne-

derland tegenover de B.L.E.U. heeft de correctie dan
geen enkele betekenis
2).

Devaluatie en handelsbeweging.

Alles wijst erop, dat er ook materieel een direct ver-

band bestaat tussen de sterkere devaluatie van de gulden

in vergelijking met de Belgische franc en de beslissing

tot instelling van de Voor-Unie. Wellicht is de vol-

gende redenering doorslaggevend geweest: ten opzichte

van de dollar is de gulden met rond 30 pCt, de franc

met rond 12 pCt gedevalueerd; Nederlandse goederen

zijn thans voor de B.L.E.U. ca 20 .pCt goedkoper, goe-

deren van de B.L.E.U. voor Nederland ca-24 pCt duurder

dan voorheen; hierdoor zal Nederlands deficit tegenover.
de B.L.E.U. aanzienlijk kleiner worden, zo niet geheel
verdwijnen.

Vooropgesteld worde, dat de al of niet juistheid van deze redenering slechts door de feiten zelf zal kunnen

worden bewezen; voorspelliiigen op economisch gebied

zijn ook zonder A.B.C.-conferentie, devaluaties en ,,libe-

ralisation of trade” reeds riskant genoeg. Voor een be-

oordeling van de thans geschapen situatie mogen echter
de volgende overwegingen niet onvermeld blijven.

Nederlands export naar de B.L.E.U.

Wat de Nederlandse export naar de B.L.E.U. betreft,
ligt in de hierboven weergegeven redenering de veronder-

stelling opgesloten, dat door de prijsdaling van ca 20 pCt

deze export quantitatief zal toenemen – en wel zodanig,
dat de totale opbrengst in Belgische francs groter wordt
in vergelijking met de situatie vöÔr de devaluaties.

Misschien is de elasticiteit van de B.L.E.U.-vraag

naar Nederlandse producten inderdaad groot – de

B.L.E.U. importeert uit Nederland grotendeels minder essentiële goederen -, maar:

le. Nederland is niet het enige land, dat tot drastische
devaluatie is overgegaar; ook andere Europese landen,
waarvan er vele eveneent chronisch bij België/Luxemburg

in het krijt staan, zullen lagere exportprijzen kunnen
calculeren. 1-let is uiteraard niet te berekenen, in hoeverre
het tariefvoordeel, dat Nederland op grond van de douane-
overeenkomst geniet, tegen deze concurrentie een vol-
doende tegenwicht kan verschaffen.

2e. Het is de vraag, in hoeverre de Belgische markt additionele hoeveelheden goederen kan opnemen; zij
vertoonde reeds geruime tijd tekenen van verzadiging.

Het is ook de vraag, hoe het bedrijfsleven (‘v.o. de land-
bouw) van de B.L.E.U. zal reageren op een sterke toe-
,neming van de import in vergelijking met de export;
dit’ o.a. in verband met de in België heersende werkloos-
heid.

3e. Dit alles klemt te meer, wanneer men bedenkt,

dat, in het geval van een Nederlandse prijsdaling t.o.v.
de B.L.E.U. van 20 pCt, een hoeveelheidstoeneming.van

de export naar de B.L.E.U. van minstens 25 pCt is ver-
eist, daar anders met een in totaal géringere exportop-

brengst in Belgische francs zou moeten worden volstaan.

4e. Wanneer in de (nabije?) toekomst het Nederlandse
prijspeil zich als gevolg van door devaluatie hogere import-
prijzen opwaarts gaat bewegen’ – en wel verhoudings-

gewijs sterker dan het Belgisch/Luxemburgse – zal het
thans verkregen exportprijsvoordeel -in omvang afnemen.

Hierboven is reeds gewaarschuwd voor quantitatieve

‘) Terloops worde opgemerkt, dat enige twijfel aan de waarde
van het nieuwe betalingsaccooi-d
op
zijn plaats
Is,
niet alleen van-
wege de devaluatles, maar ook op grond van de vraag, in hoeverre de mogelijke gevolgen van de huidige stappen tot liberalisatie van
de handel erin verwerkt zijn. ,,The whole exercise
will
probably
have to be done again”, aldus ,,The Economist” t.a.p.

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

809

conclusies bij de huidige stand van zaken; wel gewettigd

echter lijkt de gevolgtrekking, dat een stijging, naar hoe-

veelheid, van de Nederlandse export naar de B.L.E.U. van 25 pCt of meer weinig waarschijnlijk te achten is.

Van de devaluatie kunnen derhalve t.a.v. de export

naar de B.L.E.U. geen opzienbarende gevolgen worden

verwacht.

Nederlands import uit de B.L.E.U.

Thans de andere zijde van de medaille: het feit, dat de
Belgisch/Luxemburgse prijzen voor Nederland câ 24 pCt
hoger zijn geworden. Het ligt voor de hand, om op grond

hiervan te verwachten, dat de Nederlandse import uit de
B.L.E.U. zal afnemen, maar:

le. De Belgisch-Luxemburgse export is voor Nederland
essentiëler dan de Nederlandse export dat voor de B.L.EU.
is. Het is dubieus, of de elasticiteit van de Nedeilandse

vraag naar Belgisch/Luxe’mburgse producten groot is;
het is dan ook aan twijfel onderhevig, of een inkrimping

van het aan de B.L.E.U. voor goederenimport verschul-

digde bedrag kan worden verkregen; men bedenke, dat
voor het bereiken van een dergelijke inkrimping de Ne-
derlandse invoer uit de B.L.E.U. naar hoeveelheid met
meer dan 20 pct zou moeten dalen.

2e. De Belgisch/Luxemburgse prijzen mogen voor Ne-
derland dan met ca 24 pCt zijn gestegen, zij zijn t.o.v.
de prijzen van de dollar-area toch in elk geval relatief
12 pCt gedaald; bepaalde ,,switches” uit het dollargebied

naar de B.L.E.U. worden hierdoor voor Nederlandse

importeurs wellicht aantrekkelijk.

Be. In liet piotocol der 1-laagse conferentie van Maart
jl.
3)
is te lezen, dat, wanneer de Voor-Unie in werking treedt, bij de keuze der prioriteiten, welke aan de ver-
t

schillende categorieën der vrijgegeven goederen moeten
worden verleend, o.a. bijzondere aandacht zal moeten

worden gewijd ,,aan die producten, welke van belang
zijn voor de politiek van werkloosheidsbestrijding, welke
in de B.L.E.U. wordt gevoerd”. De Voor-Unie als

hulpmiddel voor de Belgische werkloosheidsbestrijding:
hoe zal het Belgische bedrijfsleven reageren op een daling
van de uitvoer naar Nederland – zelfs indien deze enkel
op het prijsmechanisme en niet op bewuste beperking

van Nederlandse zijde berust?

4e. Zo er thans al een tendentie mocht bestaan tet aan-

zienlijke daling van Nederlands import uit de B.L.E.U., dan zal deze ongetwijfeld worden vrzwakt, wanneer de
hogere importprijzen in het Nederlandse prijspeil gaan

doorwerken. –

Quantitatief is ook hier weer weinig exacts vast te

stllen; het he&f t er echter alle schijn van, dat het nog
lang niet vaststaat, ëf de door Nederland aan de B.L.E.U.
voor goedereninvoer verschuldigde betalingen als gevolg
van de devaluatie een aanzienlijke vermindering zullen

kunnen ondergaan.

Conclusie.

Bovenstaande overwegingen, hoe globaal ook van
karakter, leiden tot de gevolgtrekking, dat de betekenis

van de devaluatie van de gulden t.o.v. de Belgische franc
voor de wederzijdse goederenbeweging niet moet worden

overschat. Mocht er thans een tendentie’bestaan tot ver-

kleining van Nederlands deficit, dan is deze toch vermoe-
delijk niet zo sterk, dat .dit tekort geheel zal verdwijnen.

Zelfs indien dit laatste het geval ware, dan zou op de
duur blijkbaar toch weer een ,,gap”, zij het vermoedelijk
een kleinere dan voorheen, in het onderlinge, handels-
verkeer ontstaan. In verband hiermede zal dus ook de vrees
in Belgische kringen ten aanzien van de afzet naar Neder-

land niet
al
te groot behoeven te zijn.

‘) Zte: ,,E.-S.B.’ van 16 Maart 1949, blz. 217.

Dit alles bevestigt slechts, dat devaluatie op zich zelf

nimmer een geneesmiddel voor Nederlands economische

kwalen kan zijn. Hoofdzaak is, dat thans het kostenpeil
wordt gestabiliserd of – liever nog – omlaaggebracht,

evenals de totale vraag voor consumptieve doeleinden.
Dit is een conditio
5mb
qua non voor het bereiken van

betalingsbalansevenwicht, en pas wanneer dat, even-

tueel nog met behulp van Marshall-dollars, verkregen
is, houdt Nederlands deficit t.o.v. de B.L.E.U. – vÔôr

de oorlog een ,,normaal” verschijnsel – op een probleem
te zijn.

KORTE STAATKUNDIGE KRONIEK.

Onder Koning Willem 1 regeerden de .ambtenaren. De
Koning deed wel zeer veel zaken zelf af, maar hij liet ook
zijn ambtenaren werken tot zij blauw zagen. Dit systeem
maakte enkele ambtenaren zeer zelfstandig. Zij parafeer-
den de stukken en de Koning tekende.

Dikwijls wist het publiek niet wie nu eigenlijk regeerde:
de Koning of de ambtenaren. Toen kwamen er moeilijk-
heden met de Zuidelijke Nederlanders. Zij maakten een

Grondwet. In plaats van de ambtenaren regeerden daar
de parlementariërs. De Belgen kozen een Koning. Deze

waarschuwde dat van het nieuwe stelsel gemakkelijk een
verkeerd gebruik zoude kunnen worden gemaakt. De
Koning hield dus in de praktijk veel macht aan zich en

de parlementariërs beweerden, dat Leopold 1 van zijn
persoonlijke macht soms wel een verkeerd gebruik maakte.
In Noord-Nederland kwam niet dadelijk een nieuwe
Grondwet. De burgers beweerden echter dat de Koning

en de ambtenaren een verkeerd gebruik maakten van de
regeermacht. Er kwam een nieuwe Grondwet in 1840 en in 1848. De Koning beweerde dat het nieuwe stelsel .gé-vaarlijk was, omdat nu een Kieswet (1850) noodzakelijk
was. Er was veel kans dat die 100.000 kiezers een verkeerd
gebruik van hun kiesrecht zouden maken. Ook vele amb-
tenaren waarschuwden er voor, dat het gevaarlijk was aan die kiezers toch maar praktisch het monopolie der
wetgeving toe te kennen. Thorbecke en Green durfden
echter het parlementaire stelsel aan, al moest worden er-
kend dat daarvan een verkeerd gebruik kon worden ge-
maakt. En er werd ook wel een verkeerd gebruik van ge-
maakt, want bij de beiastingwetgeving rekenden de kiezers
wel eens naar zich toe en lieten de niet-kiezers ook zware
belastingen betalen.

Van een beperkt cencus-kiesrecht kwam het nu tot het
algemeen kiesrecht. Daar werd toen in Nederland sterk
tegen gewaarschuwd. De massa van het volk zoude, zonder
de mogelijkheid van een goede rem, het eigen belang der
economisch-lagere volksklassen behartigen. Geleerden,
ambtenaren, belanghebbenden waarschuwden, dat men
toch dat algemeen kiesrecht niet zoude invoeren, omdat er
stellig een verkeerd gebruik van zoude worden gemaakt.

**
*

Ondertussen waren er nog vele nieuwigheden opgekomen.
De gemeenten werden bestuurd door burgemeester, door

burgemeester en wethouders en door de gemeenteraad.
Wethouders, die gekozen werden, zouden praktisch het
bestuur der gemeenten uitoefenen. Maar zouden zij daar-
van geen verkéerd gebruik maken? Iedereen kon maar
wethouder worden.
– De macht van het parlement tegenover de regering nam
geweldig toe. Maakte het parlement daarvami geen mis-
bruik? Eén der gevolgen was, dat na 1870 de staatsbemoeie-
nis een geweldige omvang kreeg. Een heirleger van amb-
tenaren werd aangesteld. ‘Was dat niet zeer gevaarlijk?
Men waarschuwde van alle kanten, dat de ambtenaren van deze macht wel eens een verkeerd gebruik zouden
kunnen maken en toen in de oorlog 1914-1918 een distri-

r

810

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 12 Octber 1949

butiesysteern moest worden ingevoerd, werd over de
dienstuitoefening der ambtenaren wel geklaagd.

Na de oorlog werd openlijk geklaagd over de omvang

der staatsbemoeienis, over de uitbreiding van het amb-

tenarenkorps, over het algemeen kiesrecht. De onderne-

mers klaagden. Zij wilden vrijheid. De arbeiders klaagden.

Zij wilden bescherming.

Toen het nieuwe ministerie Ruys de Beerenbrouck was

gevormd, stapte de pas benoemde Prof. Veraait naar de

nieuwe minister Aalberse toe en zeide tot deze, dat het
gehele systeem van een nieuwe Arbeidswet (waaraan een

zekere heer Goudriaan zat te zwoegen, dag en nacht, om

de nieuwe tekst toch maar spoedig klaar te hebben) niet

deugde. –

Er was nI. in telft, waar Veraart hoogleraar was, immer

en immer op de colleges en op de examens sprake van een

,,Technïsche Bedrijfsorganisatie”. Op de colleges van de

nieuwe hoogleraar hoorden de studenten nu van een ,,Eco-

nomische Bedrijfsorganisatie”. Dat was heel wat anders.
Het was een orgarisatie van producenten, werkgevers en

werknemers tezamen. Zij zouden tezamen het werk”

in handen nemen en de vruchtengoed verdelen. Onrecht-
vaardige winstmaking moest uit wezen.

De nieuwe regering had geen oor voor de betogen van

de hoogleraar. Vooral de R.Kath. werkgevers, naar een
groot Haags Congres opgeroepen, verleenden geen mde-
i,verking.

Toen schreef in 1919 Prof. Veraart zijn boek: Hoofd-

stukken der Economische Bedrijfsorganisatie. Dit beviel
de socialisten heel slecht. Zij wilden ,,socialisatie”. Eén

der grootste onder de socialisten, de Amsterdamse w’et-
houder Wibaut, schreef een brochure, waarin hij aantoonde,

dat van het stelsel-Veraart een verkeerd gebruik zoude
kunnen worden gemaakt. Het gaf een monopolie aan de
producenten, werkgevers en arbeiders, ten bate van deze

producenten en ten nadele van de consumenten. Dus ten
nadele van een gemeenschap”, welke men volstrekt niet moest verwarren met de ,,rnoderne” Staat. De bedoeling

was juist, dat die Staat zoude afsterven, omdat van de

staatsorganisatie een verkeerd gebruik zoude kunnen wor-
den gemaakt en soms ook werd gemaakt.

Ondertussen was in de grote internationale stas tkunde

een nieuw plan gerijpt. Er zoude een internationale orga-
nisatie zijn om in elk land de staatswetgeving te steunen
tot bescherming van de arbeiders tegen de risico’s van de
samenleving, met name tegende risicb’s van het bedrijfs-
leven. De organisatie omvatte de organen van de overheid,
van de werkgevers en van de werknemers. In elk land op
zich zelf zoude dan kömen een Hoge Raad van Arbeid,
waarin ook de bovenhedoelde drieledige samenwerking

tot stand kwam.

Prof. Veiaart ging zijn eigen gang. Producentenorgani-
saties kwamen tot stand op de foniTlele basis van privaat-rechtelijke bepalingen, omvattende de organisatie van een
bepaald bedrijf.

Maar Prof. Veraart ging verder. Hij trok zich de kritiek
yan Wibaut
1
wel aan. Hij leverde in 1921 een wetsontwerp
op de Economische Bedrijfsorganistie, dat rekening hield

met vele bepalingen van de Gemeentewet. Op de te vrije
producentenorganisatie kwam een toezicht van een college
dat met Ged. Staten was te vergelijken, die toezicht houden
op het gemeentebestuur. Prof. Veraart ging ook rekening
houden met de invloed van vertegenwoordigers van de
consumentenbelangen, zulks enigszins eerbiedigende de
wensen van Wibaut. Natuurlijk heeft hij Wibaut niet be-
vredigd, maar bij een heruitgave van het boek van Wibaut 1919 had kunnen zijn vermeld, dat het stelsel-Veraart niet
van steen was gebleken. Veraart hield overal lezingen en
vroeg nader advies. Sinds wanneer zou het een schandezijn
om advies, dat men vroeg, op t&volgen? Veraart hield in
bepaalde gedachteh met de kritiek-Wibaut rekening en
wijzigde zijn ontwerp.

Dit had bij de heruitgave van de brochure-Wibaut
kunnen zijn vermeld.

**
*

Na 1933 wordt op de basis van de wet op de bedrijfs-

raden getracht hedrijfsraden op te richten. Zulks gelukt

slechts op zeer beperkte schaal. De bevoegdheden dezer

bedrijfsraden waren zeer gering. Men behelpt zich met het

privaatrecht om bindende overeenkomsten te sluiten.

Na de oorlog werken werkgevers en werknemers tezamen
in de Stichting van den Arbeid. Deze Stichting werkt weer

samen met het departement van Sociale Zaken. Zo komen

wettelijke bepalingen, Kon. Besluiten, en allerlei overheids-
beslissingen tot stand.

Maar de bezwaren der centrale wet
g
eving zijn vele. Het

is niet praktisch de overheid, die de ,,uitvoering” in handen
heeft, ,,alles” te laten beslissen. De overheidsorganen be-
slissen trouwens niet zelfstandig en onafhankelijkZij zijn

in voortdurend contact met verLegenwoordigers van het
bedrijfsleven. De overheid bemoeide zich ondertussen
met veel te veel zaken.

De overheid wenst zich op de hoofdzaken te concentre-
ren. Ook bij het bestaan van een publiekrechtelijke be-

drijfsorganisatie zal de wet, en zal de regering de sleutel-

posities behouden.
Van de bevoegdheden zullen de bedrij fsorganisa ties een
verkeerd gebruik kunnen maken Dit hoorde de overheid
in 1848 001e.
Dit verkondigden ook de regeerders, die tegen
het parlementaire stelsel waren en de regeerders, die nog
geen algemeen kiesrecht aandurfden. Nooit hebben de
nieuv-lichters van te voren kunnen bewijzen, dat zij ,,het”
beter zouden doen. Zij kunnen slechts betogen, welke fouten

zij zullen vermijden. Nu wordt anderzijds aangevoerd, dat
de regering en het parlement niet een belangrijke stap moe-

ten dben waarvan een onoverzienbare schade voor de
economische structuur van ons land het gevolg kan zijn”. Deze bewering kon.t te laat en te vroeg. Misschien had

een jaar geleden het betoog der economisten nog invloed
gehad. Maar zeker is de waarschuwing nu althans te vroeg

Het etsontwerp gaat er grif door. (Wij schrijven op
Vrijdagmiddag 7 October 1949 2 uur). Ook in de Eerste
Kamer wordt het ontwerp aangenomen. Uitstel heeft
staatkundig gesproken geen goede zin.

Er zijn nieuwe organen ingevoegd, die bestaande in
vloeden anders kanaliseren dan tot nu toe is geschied. Een geheel nieuwe periode in ons staatkundig leven is
niet aangebroken. Overheid, werkgevers en werknemers
blijven tezamen werken in nieuwe Vormen volgens de

plannen van 1918. Bij de uitwerking dier plannen is de

directe macht van de centrale’- regering meer geconcen-
treerd gedacht op de hoofdzaken. De nieuwe organen
zullende normen der centrale wetgeving aanvulleb. yan

een zelfstandige macht die tegen de centrale wetgeving
en tegen het centrale bestuur zoude ingaan, is geen sprake.
De oude veste blijft.

De nieuwe organen zullen een verkeerd gebruik kunnen
maken van de nieuwe bevoegdheden. Dan mogen de eco-
nomisten tijdig waarschuwen. Het protest is nu te vroeg
en maakt daardoor te weinig indruk op parlement en
regering.

Tegenwoordig’is iets slechts goed, wanneer het ,,nieuw”
is. De aanbeveling van destaatssecretaris vanwege ,,de
nieuwe periode” die ons staatkundig- en maatschappelijk
leven ingaat, is niet sterk. De staatkunde en het maat-
schappelijk leven maken geen ,,sprongen”. Er zijn wel
perioden, waarin de staatsman gaât draven .Hetparlement
is deze week zeker in draf.
**
*

De ambtenarij van de cer,trale overheid gaat in invloed
achteruit. Maar deze ambtenarij werkt ook niet altijd goed,
vooral niet wanneer zij zich in de plaats stelt van de
regering. Vooral bij het tot stand komen der VôÔr-Unie

12 October 1949

.,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

811

van ‘de Benelux, denkt menigeén aan Willem I. Wie be-

paalt het inwerkingtreden van de V66r-Unie? De dele-

gaties of de regering zelve?

‘s-Gravenhage.

C. W. DE VRIES.

DEVALUATIES EN VRIJMAKING VAN HET

EUROPESE BETALINGSVERKEER.

1-let is op dit moment nog moeilijk te beoordelen hoe
de uitwerking zal zijn van de golf van devaluaties, welke
zo juist heeft plaatsgevonden. Hoofddoel van de deva-

luatie is in de meeste lahden geweest de stimulering van

de export naar. de. Verenigde Staten. Toen de devaluatie
van het pond sterling als zodanig door Minister Cripps
werd aangekondigd, was een aantal landen, waaronder
Nederland, min of meer gedwongen dezelfde maatregel

te nemen. De practijk zal moeten uitwijzen in hoeverre
deze maatregel een verhoging van de export naar de
dollargebiedèn tengevolge zal hebben. Slechts in het

voorbijgaan zij er op gewezen, dat het volume van de
Nederlandse en Engelse export naar deze gebieden met
meer dan 43 pCt zal moeten toenemen, vil de opbrengst in dollars gerekend – aannemende, dat cle goederenprijs
in guldens dezelfde blijft – groter worden dan tevoren.

Afgezien van de consequenties ten aanzien van de
dollarpositie der verschillende landen, zal de herziening’
der wisselkoersen ook in het onderlinge verkeer tussen de Europese landen gevolgen met zich brengen, welke
de moite waard zijn’ hier aan een nadere beschouwing te onderwerpen. In de eersteplaats zal de import uit de
dollarlanden voor de landen, welke hun valuta’s hebben
verlaagd, duurder worden en zal men trachten de aankoop
van bepâalde artikelen te ,,switchen” van de dollarlanden
naar de Europese landen. Dit kan een stimulerende in-
vloed hebben op de productie van deze.artikelen in Europa.
Daar staat weliswaar tegenover, dat mén voor zekere
grondstoffen gddeeltelijk op Amerika blijft aangewezen,
maar de grondstoffen vormen, slechts één factor in het
productieproces, zodat het altijd voordeliger zal blijven

in Europa te kopen dan in de dollarlanden.
De devaluatie kan in het algemeen dus een verhoogde

productie en een’ verhoogde uitwisseling van goederen
tussen de Europese landen onderling als gevolg hebben.
Dit geldt niet alleen voor essentiële doch dok voor niet-
essentiële goederen. 1-let is mogelijk, dat als gevolg van

deze verhoogde uitwisseling de begrippen essentieel en niet-essentieel meer en meer zullen vervagen, waardoor
landen niet een sterk’ exportpakketmeer bereid zullen
zijn een zwakker importpakket daarvoor in ruil te ontvangen.

Een dergelijke ontwikkeling kan voor Nederland van het
grootste belang zijn. /
De bedoelde verhoogde uitwisseling van goederen wordt
in de ‘hand gewerkt door de invloed van de devaluatie
op het systeem van trekkingsrechten, welke onder vi-

gueur van het Marshall-plan door de Europese landen
aan elkaar worden verleend ter dekking van de geraamde
deficitten. Bepaalde crediteurlanden ontvangen van
Amerika een zeker bedrag in dollars, dat zij in de vorm
van eigen valuta zullen doorgeven aan andere landen,
die ten opzichte van de eerstbedoelde landen in èen debi-
teurpositie verkeren. Deze trekkingsrechten zijn dus in

dollars vastgesteld, zodat iij thans na de devaluaties in de nationale valuta’s van de crediteurlanden, voor
zover deze ten opzichte van de dollar zijn gedevalueerd,
een grotere waarde hebben. Hierdoor wordt een grotere
uitwisseling van goederen mogelijk gemaakt. Dit geldt
uiteraard slechts gedurende de periode, dat het Mars-
hall-plan in werking zal zijn. In hoverre men in de Ver-
enigde Staten van meniig zal zijn, dat na de plaatsge-
vonden devaluaties een verdere verstrekking ,van hulp

aan Europa niet meer of in sterk verminderde mate nodig

zal zijn, valt thans nog niet te beoordelen:

/ Bezien wij thans de gewijzigde verhouding tussen de
Europese valuta’4 onderling. In de verhouding tussen de

valuta’s van de meeste landen van de sterlingarea, de
Skandinavische landen en Nederland is onderling nage-

noeg geen wijziging gekomen. Veranderingen in cle goede-

i’enruil tussen deze landen züllen dus slechts plaatsvinden

voor zover de devaluatie in het ene land het prijspeil

van bepaalde artikelen wellicht in sterkere

mate beïn-

vloedt dan in het andere land. 1-let is echter te verwachten
dat hier geen grote onderlinge verschillen zullen optreden.
Wel betrekkelijk grote verschillen in prijsniveau zijn
ontstaan tbssen de bovengenoemde ‘landen en de landen,

welke hun valuta’s niet of in mindere mate hebben gede-

valueerd. Dit zijn dus in de eerste, plaats Zwitserland
en België en in mindere mate ook Frankrijk. Voor Neder

land is uiteraard de verhouding tot België en Luxemburg
van het meeste belang. Terwijl dus enerzijds de aankoop-

mogelijkheid in de B.L.E.U. voor Nederland als gevolg
van de verhoogde waarde der verleende trekkingsrechten

groter wordt, valt een sterk remmende werking te ver-

wachten van de verhoging van de franc ten opzichte vr
de gulden. Daarnaast zal het ‘voor Nederlandse producten
gemakkelijker worden afzet te vinden op de Belgische
markt. De betalingspositie van Nederland zowel als van
de andere Europese landen (met uitzondering van
Zwit-

serlafid) ten opzichte van België zal dus worden verlicht.
Daartegenover wbrdt de afzetmogelijkheid van de Bel-

gisclie industrie verkleind, met alle gevolgen van dien,
en het is de vraag in hoeverre België hiervoor compen-satie zal kunnen vinden in een verhoogde export naar de

dollarlanden. /
Dezelfde verschijnselen zullen zich, wellicht in versterkte

mate, voordoen in het verkeer met Zwitserland, indien
dit land tenminste blijft volharden in zijn afwijzing van
een herziening van zijn valuta. Uiteraard blijft dit land
een betrekkelijk sterke positie innemen door de grote
behoefte van vele Europese landen aan de producten
van de Zwitserse industrie, met namé in de metaalsector.
Vele van deze producten zullen dus afzet, zij het tegen
een sterk verhoogde prijs, blijven vinden, maar daarnaast
zal”de positie van de Zwitserse industrie van niet-essen-
‘tiële goederen uiteri’nate moeilijk worden. Dit laatste
geldt ook voor de hotelindustrie. Ook’ de betalingspositi
ten opzichte van Zwitserland zal dus voor de valuta-
zwakke landen worden verlicht.
De algem&ne’conclusie van de voorgaande overwegingen
kan dus zijn een vergemakkelijking van de hetalings-
positie tussen bepaalde landen en een mogelijkheid vaii
verhoogde productie en goederenuitwisseling tussen de
Europese landen onderling. De vraag is thans in hoeverre
een en ander kan leiden tot een geleidelijke opheffing van
de betalingsbelemmeringen. Zoals men weet is van Anseri-
kaanse zijde in het,kader van de besprekingen over het
Europese 1-lerstel Programma in sterke mate aangedrongen.
‘op een coördinatie van de Europese productièplannen
en een opheffing van de handelsbelemmeringen in Europa.
Van het eerste is weinig terecht gekomen, daar de’ be-

sprekingen te Parijs vrijwel uitsluitend neerkwamen ‘op
een verdeling van de Amerikaanse hulp. Over het tweede
punt, de bevrijding van het goederen- en dienstenverkeer,
zijn thans besprekingen gaande. 1-let resultaat daar-

van kan van het grootste belang zijn voor de economische
gezondmaking van Europa in dien zin, dat de ‘productie
van bepaalde goederen daar plaatsvindtwaar zij op de
meest economische wijze kan gechieden. De vraag is
slechts in hoeverre de Regeringen der verschillende landen
de moed en het vertrouwen zullen hebben zich aan het
bilateralisme en de kunstmatige bescherming van de
nationale economie te ontworstelen in het belang van
het herstel van de vrije concurrentie.
Te verwachten valt, dat de diverse landen zich in de

812

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949

eerste plaats bereid zullen verklaren de import van be-

paalde goederen eenzijdig vrij te geven. Dit zullen dan
hoofdzakelijk goederen zijn, waarvan de importcontin.

genten in de bilaterale verdragen niet worden uitgeput

en ten aanzien waarvan de econoinie van het desbetref-
fende land zich sterk voelt. Het is duidelijk, dat deze be-

reidverklaring geen enkele waarde heeft voor de opheffing
der handelsbelemmeringen, daar zij immers – afgezien

van bepaalde administratieve maatregelen – geen ver-

andering brengt in de bestaande toestand. Van meer be-

lang zal echter zijn een bereidverklaring om bepaalde goe-
deren, ten opzichte waarvan de nationale economie zich

niet zo sterk voelt, vrij te geven op voorwaarde, dat daar-

tegenover van bepaalde landen overeenkomstige conces-

sies worden verkregen. Van een dergelijke vrijgave zijn
wèl productieverschuivingen en beïnvloeding van het

handelsverkeer te verwachten. Hierover zou dus bilate-

raal tussen de diverse landen moeten worden onderhndeld.
Verschillende landen zullen hierbij zeker sterk rekening

houden met de gewijzigde verhoudingen, welke het ge-
volg zijn van de herziening der wisselkoersen.
In elk geval is thans een situatie geschapen, welke aan

een aantal valutazwakke landen de kans geeft om met
hun nationale producten meer concurrerend op te treden

in de valutasterkere landen, waardoor zij in staat zullen
zijn om van deze laatste landen meer producten af te ne-

men voor het herstel van hun eigen economie. Dit kan

leiden tot een grotere bereidheid der desbetreffende Re-
geringen om het onderlinge goederenverkeer geleidelijk
vrij te geven. Daarbij zal men dan als consequentie moeten

aanvaarden, dat hier en daar bepaalde industrieën aan
de internatioiiale concurrentie ten offer vallen, daar het

buitenland in een Vrij handelsverkeer slechts daar koopt,
waar de prijs het laagst is.

Op het volgende zij tenslotte nog gewezen. De laatste
tijd gaat men, vooral onder invloed van de werking van het Europese Herstel Programma, meer en meer uit van

de gedachte, dat afdekking in goud van de deficitten
tussen de Europese landen onderling niet meer dient
plaats te vinden. Te verwachten is, dat vele landen aan

hun medewerking aan een vrijgave van het handelsver-
keer en een multilateralisatie van het betalingsverkeer
de voorwaarde zullen verbinden, dat zulks geen goudaf-
gifte tengevolge zal hebben. De deficitten zulleh dus

moeten worden afgedekt door middel van goederenleve-
ranties en dienstenprestaties, welke men echter niet meer in

de hand heeft zodra deze zijn vrijgegeven aan het spel
van de vrije concurrentie. In deze gedachtegang schuilt
in zekere zin een inconsequentie zolang men daarbij

vasthoudt aan het systeem van vaste wisselkoersen.
Vroeger immers werden de vaste wisselkoersen bij vrij
betalingsverkeer in stand gehouden door overdrachten van goud of Ierde valuta. Indien thans de overdrachten

van goud of dollars komen te vervallen, blijft nog slechts
de onderlinge valuta, m.a.w. de multilateralisatie van
het betalingsverkeer als oplossing over. Deze laatste
verliest echter haar automatische werking bij gefixeerde
wisselkoersen. Hier en daar begint men dan ook reeds
te overwegen om over te geaan tot een systeem, waarbij
het evenwicht in de betalingsbalans met een bepaald land
automatisch tot stand komt door een Vrije koersvorming
op de valutamarkt, dus door het méchanisme van vraag
en aanbod. Dit laatste geschiedt sedert kort in het beta-
lingsverkeer tussen België en Frankrijk.

‘s-&ravenhage.

Dr
L. J. M.
JONKHART.

DE ONTWIKKELING VAN DE BELASTINGEN

– DER VENNOOTSCHAPPEN.

Frankrijk heeft, zoals uit mijn vorig artikel
1)
reeds
is gebleken, een vennootschapsbelasting ingevoerd; de
1)
Zie.,, De voorgenomen belastingherziening in België en Ne
derland vergeleken met die
In
Frankrijk” in ,,E.-S.B.” van 28
September
I949.

ontwikkeling oQk in dit opzicht gaat in de richting van

het in Nederland geldende stelsel. In beide landen geldt

een proportioneel tarief: Frankrijk 24 pCt, Nederland

381/3 pCt (behoudens vermindering indien het belastbaar
bedrag minder dan f45.000 beloopt).

Eerst wil ik nagaan, welke lichamen onder de vennoot-

schapsbelasting worden gebracht. Speciale aaiidacht wil ik schenken aan de vraag in hoeverre de rechtsvorm der

onderneming invloed heeft op de belastingheffing, met

name of enige toenadering merkbaar is van de belasting-

heffing der vennootschap onder firma tot die van de N.V.

Met deze laatste yraag beginnend, kan de Belgische

regeling tot uitgangspunt dienen. Daar toch is herhaal-
delijk de tegenstelling tussen
twee
opvattingen naar voren

gekomen. Moet de vennootschap onder firma fiscaal als
eenheid worden gezien, zodat de belasting der vennoot-
schap naast die der vennoten komt te staan, 6f wordt de

vennootschap geheel tot de personen der vennoten terug-

gebracht, zodat alleen deze laatsten, voor de inkomsten-

belasting in aanmerking komen? M.a.w. moet rekening

worden gehouden met de collectiviteit, en zo ja in hoever, of ziet de fiscalê wetgever, hier alleen de individuen?

De Belgische geschiedenis is leerzaam. V66r 1930 was de toestand enigszins onzeker, maar het Hof van Cassatie

had beslist, dat de gereserveerde winst
niet bij de firmanten
kon worden belast. Dat werd in 1930 in de wet vastgelegd:
de gereserveerde winst werd belast bij de vennootschap,

de uitgedeelde winst bij de vennoten. Toen kwam d&

oorlog en omdat het in Duitsland – en ook in Neder-
land – anders was, werd de wet gewijzigd: de vennoten
werden belast voor de
gehele
winst, dus ook voor de ge-
reserveerde. Na de bevrijding keerde men terug tot wat
in de officiële toelichting werd genoemd ,,de traditionele

beginselen” en werd in de wet vastgelegd: ,,De rechts-

persoon” (de vennootschap onder firma wordt in België
‘als rechtspersoon beschouwd) ,,is aan de bedrijfsbelasting
onderworpen op de winsten niet verleend of niet toegekend

aan de vennoten of leden”. De toestand is dus deze: mo-
biliënbelasting (ingehouden aan de bron) over het winst-
aandeel der commanditaire vennoten, bedrijfsbelasting

over het winstaandeel der beherende .vennoten, bedrijfs-
belasting geheven
van de Qennootschap
over gereserveerde
winsten, vermeerdering van in de zaak gestoken activa,
niet aangenomen onkosten die niet rechtstreeks aan de

vennoten ten goede komen, enz. Duidelijk is de nadering
tot het voor de N.V. geldend systeem en de verwijdering
van het Nederlandse.
Wat doet nu het ontwerp 1949? Het keert ten dele

terug tot het tijdens de bezetting ingevoerde systeem,
dus dat gaat in Nederlandse richting. Doch slechts ten
dele. Volgens de bestaande regeling wordt
de 9ennootschap
niet aangeslagen voor het winstdeel der commanditaii’e
vennoten, maar dat wordt volgens het ontweip anders;
de
eennootschap
zal ook daarvoor – en voor het deel
der commanditaire vennoten in de reserves, voegt het
ontwerp er aan toe – worden aangeslagen. Dat de com-
manditaire vennbten ook mobiliënbelasting en aanvullende
personele belasting betalen over het ontvangen winst-

aandeel, spreekt van zelf. De ontwikkeling in Nederlandse
richting betreft speciaal de beherende vennoten. Want
de
eennootschap
wordt uitgeschakeld wat btieft het
deel in de reserves van de beherende vennoten. De 1 ir-
manten betalen volgens het ontwerp bedrijfsbel’asting
niet alleen over het winstaandeel dat ze ontvangen, doch-.
ook over hun deel in de reserves. De motivering van deze.

afwijking van dé ,,traditionele beginselen” luidt: ,,Le
associés actifs sont de véritables commerçants; il convient
de les traiter comme tels”.

Belangwekkend is het daarnaast de ontwikkeling in Frankrijk na te gaan. De opnoeming van de lichamen,
die onder de nieuwe vennootschapsbelasting vallen, doet
sterk denken aan de omschrijving in ons besluit op de
vennootschapsbelasting. Mâar even verder lezend stuit

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

813

men op een groot verschil: de vennootschap onder firma

en de gewone commanditaire vennootschap kunnen
onder
de vennootschapsbelasting worden gebracht, indien zij
zulks wensen. De erkenning van de vennootschap onder
firma
als eenheid,
die fiscaal in Nederland ontbreekt, die

we in België zien terugwijken, treedt in Frankrijk naar

voren. Maar niet absoluut, doch slechts facultatief, na-

melijk als de vennootschap het wenst. De wet zegt: iieet
wat ge doet, eens gekozen blijft gekozen!

Welke factoren zullen de keuze beïnvloeden? 1-let na-

gaan van deze biengt ons nader tot de betekenis va

het nieuwe regime. Worden de vennoten
persoonlijk
belast,
dan valt de
gehele
bedrijfswinst (gereserveerd of niet)
onder de proportionele belasting van 18 pCt. Ieders deel
in die
gehele
winst wordt dan, gecombineerd met de andere
inkomsten, belast met de progressieve sur taxe. •Wordt,

op verzoek der vennootschap, deze als eenheid belast,
dan wordt de belasting van de
gehele
winst in plaats van

18 pCt verhoogd tot 24 pGt; de winst wordt echter vermin-

derd met de aan de vennoten uitgekeerde winst, althans

,,â la condition que ces rémunérations correspondent â
un travail effectif”. Dit afgetrokken bedrag valt onder

het normale tarief van 18 pCt. Aanvankelijk waren aan

deze aftrek nog andere voorwaarden verbonden, doch
die vervielen door de wet van 31 Juli 1949. Tegenover deze
verhoging der belasting staat het voordeel, dat de gere-

serveerde winst niet onder de progressieve sur taxe valt.

Thans dient te worden nagegaan, hoe de belasting-
heffing der naamloze vennootschap zich ontwikkelt.
Nederland.
Jaren lang is niet de winst, doch alleen de
uitgedeelde winst belast. Dat veranderde met de winst-
belasting, later de vennootschapsbelasting. Thans wordt

de gehele winst belast na aftrek van salarissen en tantièmes
van directie en personeel, voor zover toegekend terzake
van in het bedrijf verrichte arbeid. Dividenden en tan-
tièmes van commissarissen komen niet in aftrek. De
belasting bedraagt als regel 33
1
/
pCt. De tractementen,

tantièmes en dividenden vallen onder de inkomsten-
belasting. Buitenlanders laat ik buiten beschouwing.
België.
Vôér de bezetting werd de bedrijfsbelasting ten
laste van de N.V. geheven over de winst, verminderd

met de aan actiën of aandelen uitgekeerde inkomsten.
Ook tantièmes en tractementen kwamen in mindering,

zodat de bedrijfsbelasting – en c.q. mobiliën- en grond-
belasting – feitelijk werd geheven over de reservering.

Merkwaardig is het verschil met Nederland. Daar was
vÔér de bezetting de reserve geheel onbelast, in België
juist belast. De Duitse invloed bracht geen uniformiteit,
integendeel! Wel ging ook Nederland de gehele winst
belasten, dus ook de gereserveerde, doch de analogie met
de natuurlijke persoon leidde tot aftrek van salarissen
der directie en de tantièmes, behalve aan commissarissen.
In België werd de belastingheffing uitgebreid: niet alleen de reservering werd belast, ook de dividenden en de sala-
rissen en tantièmes, voor zover zekere grens te boven
gaande. –

Na de bevrijding bleef de Nederlandse regeling in stand,
de Belgische verdween: het oude regime werd hersteld.
Dus
bij de N. V.
aftrek van uitdelingen, tantièmes en tracte-
menten, die immers met mobiliën- en bedrijfsbelasting
w’orden belast
bij de aerkrijgers.
Wat geschiedt nu bij het ontwerp? De N.V. zal worden
belast voor de reservering en voor de winstuitdelingen
aan aandeelhouders. Dat is dus een terugkeer tot de
bezettingsregeling: de dividenden worden dus belast bij
de N.V. (bedrijfsbelasting) en – bij de aandeelhouders
(mobiliënbelasting, zij het ook met een verlaagd tarief

èn aanvullende personele belasting).
Frankrijk.
De N.V. wordt volgens de nieuwe wet belast
naar cle winst als geheel, evenals in Nederland. Dat is
een afwijking van wat vroeger gold, toen de bestanddelen
van cle winst naar hun eigen aard werden belast, bijv. als

,,valeurs mobiières”, evenals in België. Reeds aan de

bron ingehouden belasting wordt in mindering gebracht,

zoals in Nederlana de dividendbelasting. Hier treft ons
echter een bijzonderheid: voor bepaalde in de wet ge-
noemde bëstanddelen van de winst, waarvoor aan de bron

belasting is ingehouden tot een lager percentage dan 18,

of die geheel zijn vrijgesteld, wordt niettemin 18 pCt in

niindering toegelaten. De wet wil de vermindering of vrij-

stelling niet terugnemen, nu deze aan een N.V. ten goede

komen. Iets dergèlijks bestaat thans reeds in België.

De winst wordt berekend op dezelfde wijze als geschiedt

bij natuurlijke personen, doch met een belangrijke’ afwij-
king. Voor natuurlijlce personen staan nog steeds twee
methoden naast elkaar, die ,,d’après un bénéfice forfai-

taire” en ,,d’après le bénéfice réel”. •De ,,forfaitaire”-

methode richt zich naar uiterlijke gegevens (omzet), het

,,bénéfice réel” wordt berekend aan de hand van regels,
die met de in Nederland geldende te vergelijken zijn. Op

de winstberekening kan ik hier niet ingaan. Alleen zij

vermeld, dat voor de vennootschappen de methode van
het ,,bénéfice réel” geldt.

Dat de dividenden, de salarissen en tantièmes onder de
evenredige belasting èn onder de ,,impôt général” vallen,
spreekt wel van zelf. Bij verdere bestudering stuit men
op merkwaardige bepalingen, doch daarop kan ik niet
ingaan, omdat ik mij beperk tot de grondbeginselen der
jongste ontwikkeling.

Doet men dit en overziet men de tot stand gekomen en
ontworpen nieuwe regeling van de belastingheffing der

vennootschappen,dan treft ons, dat twee problemen de

wetgevers In Frankrijk en België bzig houden:
10.
de verhouding tussen de vennootschapsvormen onder-
ling – ik besprak slechts de vennootschap onder firma en

de naamloze vennootschap;
2°. de verhouding tussen de vennootschap en de per-
sonen, die deze vormen.
Men constateert een zoeken en tasten, een worsteling

met deze problemen. Daarnaast staat de onveranderlijk-
heid van het Nederlandse systeem, ondanks alle belasting-
herzieningen na de bevrijding. Staat de superioriteit van

ons stelsel zé vast, dat wij boven die twijfel verheven
zijn?
Evenals het vorig artikel eiidigt dit met een aantal

vragen:

Is er aanleiding bij de belastingheffing een principieel
verschil te maken tussen de vennootschap onder firma en de naamloze vennootschap en de reservering bij de firma te belasten als ware het persoonlijk inkomen der

firmanten? Meent men, dat dit als algemene regel, althans
in de tegenwoordige tijd, niet in
‘S
lands belang wordt

geacht, dan komt men voor de vraag, of de financiële
structuur der vennootschappen onder firma zodanig ver-
schilt, dat de regeling facultatief moet worden gesteld,
zoals in Frankrijk.

a. Is het gewenst, dat het voor de aandeelhouders
bestemde winstdeel van een N.V. wordt belast èn bij de

N.V. èn bij de aandeelhouders? België doet dat niet,
doch het ontwerp w’il het wel.
I

b. Wordt de vennootschap onder firma als lichaam be-
last, dan komt men voor een soortgelijke vraag wat betreft
het winstaandeel van een commanditaire vennoot.
Ten aanzien van salarissen, tantiémes van directeu-
ren en commissarissen staat men voor dezelfde vraag:
behoren deze behalve bij de personen ook bij de N.V. te
worden belast?

Amsterdam.

P. J. A. ADRIANI.

VERBETERING.

In de tweede kolom, blz. 770, moet het tweede cijfer,
10.800, zijn: 43.200.

rT

t

814

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949

INGEZONDEN STUK.

1)E NA-OORLOGSE ONTWIKKELING VAN DE
BLOEMBOLLENEXPORT.

Dr Ir W. M. van Rossum du Chattel, te Alkmaar, schrijft
Ons: –

Met zèer veel belangstelling zal men kennis hebben ge-

– nomen van de interessante uiteenzetting door DrA. J.
.Verhage in E.-S.B.” van 81 Augustus 1949.

In dit artikel treft de mededeling, dat het exporikwan-

tuin nog steeds belangrijk achterhlijft hij wat dit voor de

oorlog was, ondanks de moeite, die men zich hij de export-

politiek heeft getroost, waarbij bindende minimum -export-

prijzen bij verordening van het Bedrijfschap voor Sier-

teel-tproducten werden vastgesteld. 1-let wil mij toeschijnen

dat de bovenomschreven politiek aan een zekere innerlijke
tegenstrijdigheid mank gaat.

1-let resultaat van deze politiek blijkt immers te zijn,

dat bij een redelijke oogst van dit agrarische product met

eelt zeer hoge kostprijs, door het te lage export-kwantum

jaarlijks een groot deel daarvan hij wijze van, overschot
via het Bloembollen-Surplusfonds door de gezamenlijke

vakgenoten, op basis van de minimumprijzen voor het buitenland, uit cle markt moet worden genomen en tot
veevoeder moet worden verwerkt

Ben ik juist ingel]cht, dan worden door de veel te hoge

exportprijzen de prijzen in de buitenlandse detailhandel zo hoog, dat de bloembollen, resp. de daaruit getrokken

bloemen, voor de grote massa onbereikbaar worden. Voor

een artikel, waarvoor Nederland stellig geen monopolie

meer bezit, lijkt mij dit op de lange duur een averechtse,
immers in een vicieuse cirkel eindigende, politiek.
Hangt hiermede iiellicht samen de grote aandrang, die

blijkens een recent courantenbericht doom de overgrote

meerderheid van de bedrijfsgenoten op de Regering wordt
uitgeoefend tot onmiddellijke afschaffing van alle zgn.

saneringsmaatregelen, welke – als ik het goed zie – ter
wille van sociaal-economische motieven beogen een te

groot bloemnhollenareaal kunstmatig in leven te houden?-

1Vaschri/t.

Naar aanleiding van wat inzender opmerkt, zou ik
willen vaststellen, dat inderdaad de hoogte van de mini-
mum-exportprijzen invloed kan hebben op de omzetten.

Wanneer deze minimum-exportprijzen – bij de vast-
stelling waarvan men hiermede zeker rekening moet
houden – echter niet voorkomen, dat een ongunstige invloed wordt uitgeoefend op de vaststelling van de
handelsverdragcontingenten, zouden voordelen van een prijsverlaging meer dan teloor gaan, zolang het grootste deel van deze export wordt bepaald door dc grootte vah
dc handelsverd ragcontingen ten.
Zolang deze gevaren dreigen, is het dan ook zeer de
vraag, of het gedeelte, dat op basis van minimumprijzen
uit de markt wordt genomen, niet groter zou worden bij
een tè sterke verlaging van de minimum-exportprijzen.
Ten slotte moetik er nog op w’ijzen, dat de zgn. sanerings-
maatregelen zeker niet beogen een tè groot bloembollen-
areaal kunstmatig in het leven te houded. 1-let zou tè
ver buiten het, bestek van het behandelde vallen hierop
nader in te gaan.

Voorbumg.

Dr
A. J. VERHAGE.

BOEKBESPREKING.

De leer de,’ maatschappelijk economische organisatieQormen,
door Dr A. H. M. Albregts, Elsevier, Amsterdam-
Brussel 1949.

Dit boek is een pleidooi voor de studie der economische organisatievormen in het algemeen en voor de dynamische
beschouwing van deze vormen in het bijzonder. Onder

de economische organisatievormen verstaat de schrijver

in de eerste plaats de globale vormen, waarin het econo-

misch leven als geheel kan verlopen, dus, volgens een

vaak gebezigde’en ook door de auteur aanvaarde indeling,
de ,,hoofdtypen”, nl. de vrije ruilverkeerhuishouding, de centraal geleide huishouding en de economische tussen-

vorm. Terecht vat hij echter het begrip ruimer op en

neemt hij er ook in op de organisatievormen op beperkter
gebied, zoals cle marktvormen, de structuur van het
credietwezen, ete.

1-let voornaamste doel van de studie der organisatie-

vormen ziet Dr Albregts in de doelmatigheidsbeoordeling
van bestaande en mpgelijke organisatievormen. ,,Het

‘olkshuishoudelijlc doel vraagt om een organisatievorm, die zich het beste voegt hij de structuur der data. Over-

vegingen van doelmatigheid kunnen er derhalve toe
leiden om de organisatievorm te wijzigen, teneinde de

w’elvaart te bevorderen” (blz. 60). .1-liermede zal iedereen

instemmen: het nagaan, wat in gegeven omstandigheden,

dus bij een zekere structuur der data, de juiste econo-

mische politiek is -. zo immers kan men het wijzigen

van organisatievormen noemen – is ongetwijfeld een der

belangrijkste taken van de economie en van cle econo-
misten.

Het boek bestaat uit drie gedeelten. In het eerste
(54
hlz.) wordt een begripsanalyse gegeven, waarin de

begrippen economische data en economische organisatie-
vormen onderwerp van onderzoek zijn. In het tweede
gedeelte (177 blz.) volgt dan een critische bespreking van

de literatuur, voor zover deze zich met de leer van de
organisatievormen bezighoudt. De schrijver sluit dit
dogmenhistorisch overzicht af met enkele algemene be-

schouwingen. In het derde gedeelte (80 blz.) ten slotte
geeft de auteur drie voorbeelden van een dynamische

analyse, waarin wordt onderzocht hoe een verandering

in de data leidt en behoort te leiden tot wijzigingen in
de economische organisatievormen.

Dr Albregts blijkt te behoren tot hen, die de economie
als een normwetenschap zien, waarbij echter niet geheel

duidelijk wordt of hij oolc de economimische theorie een
normatief Icarakter wil toekennen. liet spreekt vanzelf,
dat men normen aanwezig ziet indien men, zoals hij doet,
de economische politiek tot de economische wetenschap
rekent, waartegen overigens geen ernstige bedenkingen

behoeven te bestaan. ‘De schrijver gaat echter verder en

kent aan deze normen een objectief karakter toe. Ver-
moedelijk betreft het hier hoofdzakelijk een quaestie van
woorden. Ofschoon dooi het geleverde betoog niet over-
tuigd, laat ik dit punt hier rusten, daar het van onder-
geschikt belang is. Zeer juist merkt de autur op: Wie

de objectiviteit van het maatschappelijk economische doel
ontkent, zal toch een subjectieve doelmatigheidscritiek

kunnen geven en zo over de economische structuurpolitiek het licht der wetenschap kunnen doen schijnen” (blz. 202).
1-let is duidelijk, dat de inhoud van deze critiek dezelfde
zal zijn, of men haar objectief of subjectief noemt.
Een nauw verwant punt vraagt vermelding. Bij de
bespreking van de data leest men, dat het duidelijk zal
zijn, ,,dat wij het geheel der doeleinden in de zin van de
bestaande behoeften
niet als datum kunnen aanvaarden.
Binnen de economische orde zal worden gestreefd naar de bevrediging van behoeften, die redelijk verantwoord worden geacht” (blz. 16). Alleen de redelijke behoeften
zijn dus datum. Dit is’een moeilijk te verdedigen stand-
punt. Volgens de schrijver zijn de data ,,âutonome groot-
heden, die, ofschoon zij economisch relevant zijn, geen
factoren zijn, wier aanwezigheid door. de
economische
wetenschap kan worden verklaard” (blz. 8). De onredelijke
behoeften zijn geen datum en krachtens deze definitie
moeten zij dus of door de economische wetenschap worden
verklaard, of zij zijn economisch irrelevant. Kennelijk
bedoelt de schrijve’r niet het eerste, doch het laatste en
dan wel in deze zin, dat deze onredelijke behoeften niet

1.

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

815

tot uiting komen, hetzij door ,,sociaal geformeerd” zijn

van de, economische subjecten, hetzij door overheidmaat-
regelen. In het eerste geval echter zijn bestaande behoeften

en redelijke.behoeften aan elkander gelijk en is het dus
onnodig hiertussen te onderscheiden. In het tweede geval
is het wel degelijk nodig
bij
de theoretische analyse
de be
staa
nde behoeften als datum te aanvaarden, met name
bijv. bij het doelmatigheidsonderzoek van econoniische
maatregelen, omdat het dan veelal noodzakelijk zal zijn
een vergelijking te treffen tussen een toestand zonder

deze maatregelen en dus met dekking ook van onredelijke
behoeften en een toestand met deze maatregelen.

In het tweede gedeelte toetst de schrijver de denkbeel-
den van een aantal auteurs over de leer der organisatie-

vormen aan drie vragen. Merkwaardig hierbij is, dat in

het hoofdstuk, dat aan de jongere literatuur is gewijd,
een paragraaf voorkomt onder de titel: ,,Het kapitalisme

als organisatievorm”, w’aarin de schrijver de definitie van
het kapitalisme, ‘door Cobbenhagen geformuleerd nI. ,,dat

economische systeem, dat het economische als een zelf-
staqdig en onafhankelijk doel balchouwt en nastreeft”,
overneemt en dit stelsel, als ware het een auteur, toetst
aan de genoemde drie vragen.

Het laatste hoofdstuk van dit tweede gedeelte draagt
de titel: ,,Het streven naar eên synthese”. De schrijver
gaat hiei’in diep in op het bekende werk van Eucken en

geeft in aansluiting daarop zijn conclusies uit de vöoraf-
gaande i:IitvoeriSe en verdienstelijke dogmenhistorie. De
eerste twee bladzijden van deze conclusies (l-Jst. V, §. 2)
geven een uitstekende samenvatting van het standpunt
van de auteur. Zij zijn zeer geschikt om de lezer, die het
in de voorgaande bladzijaen hier en daar met de schrijver
oneens was, tot het inzicht te brengen, dat vermoede
meningsverschillen voor een groot deel niet meer dan
verschillen in formulering zijn of door de – zeker niet

overal even heldere – betoogtrant van het boek zijn
veroorzaakt. ‘

Een verschil van mening tussen de schrijver en de hier
aan het woord zijnde lezer, dat niet tot deze betrekkelijk onschuldige oorzaken kan worden teruggebracht, betreft
het wezen van de ,,tussenvorm”. Ik volsta met te con-
stateren, dat noch, het betoog op hlz. 47, noch dat op
blz. 206 mij ervan heeft kunnen overtuigen dat deze
tussenvorm een
economisch releoant
eigen karakter bezit,
naast de eerder genoemde twee andere vormen. Evenals
het vraagstuk van de objectiviteit van het doel der volks-
huishouding is dit echter een punt van bijkomstïge aard.

In discussie is de leer der organisatievormen als middel
tot doelmatigheidscritiek
0
1
)
het gebied der economische
politiek. De analyses die beogen in gegeven concrete
situaties de juiste gedragslijn aan te geven, blijven de-zelfde, of het maatschappelijk doel al of niet objectief
is en de tussenvorm
al
of niet eeh eigen karakter heeft. In het derde
ch
laatste gedeelte van zijn boek geeft de
auteur drie voorbeelden van een onderzoek naar de betrek-
kingen tussen bewegingen in de economisch6 data en veran-
deringen in de organisatievormen, welke laatste gedeeltelijk

spontaan tot stand komen, gedeeltelijk onder leiding van
de Overheid plaatsvinden. De drie gegeven voorbeeldn
zijn: het moderne concentratieverschijnsel, de Nederlandse
landbouwcrisispolitiek 1930/’40 en de overgang van oor-
logs- naar vredeshuishouding.

Waarom Dr Albregts een zo sterke nadruk legt op ht dynamisch karakter der analyse, is niët ‘zeer duidelijk.
Toegegeven kan worden, dat een vergelijked van ver-
schillende situaties vaak het inzicht kan bevorderen, doch
volstrèkt nodig is zulk een vergelijken niet. Overigens is
dit eerder comparatieve statica dan dynamica. Echt

dynamisch, in de zin van bestuderen van een bewegings-
proces, is de analyse van de voorbeelden niet.

Bij het kennisnemeh van de voorbeelden is het moeilijk
een gevoel van teleurstelling te ondé’rdrukken. In het
hoofdstuk, dat het concentratieverschijnsel behandelt,

draagt de laatste paragraaf de titel: ,,Doelrnatigheids-

beoordeling”. Wat hierin wordt geboden. betreffende de
noodzakelijke politiek ten aanzien van genoemd verschijn-
sel beperkt zich tot algemeenheden, terwijl toch juist een

concreet voorbeeld is gekozen, teneinde een realistische
behandeling mogelijk te maken. In de omvangrijkê litera-

tuur over het onderwerp in quaestie is men op dit punt,
dat de kern van het betoog uitmaakt, heel wat verder

gevorderd dan lezing van deze paragraaf zou doen ver–
moeden. Hetzelfde bezwaar geldt in haast nog sterkere
mate tegen het voorbeeld van de overgang van oorlogs-

naar vredeseconomie. Tegen de doelmatigheidscritiek, door
de schrijver op de Nederlandse landhouwpolitiek geoefend,

zijn bedenkingen van een andere aard in te brengen:
De schrijver is hier aannierkelijk concreter, doch al te

zeer blijkt, dat iemand aan het woord is, die van de land-
bouwvraagstukken onvoldoende
0
1
)
de hobgte is. Alen
leze er de bladzijden 289 en 290 slechts op na.

De totale indruk, die het besproken werk geeft, is die
van een vooral dogmenhistorisch verdienstelijke studie,
waarvan de schrijver echter te weinig heeft kennis ge

nomen van de economische literatuur, die zich bezighoudt
met het doelmatigheidsonderzoek van de organisatie-

vormen, speciaal op beperkt terrein, zoals bijv. ten opzichte
van het concentratieverschijnsel – duidelijk blijkt dit
uit ‘de literatuurlijst – en zich daardoor onvoldoende

rekenschap heeft gegeven van wat op dit gebied sinds
jaar en dag reeds is gepresteerd.

1-Iaren (Gr.).

KRE UKNÏ’E’r.

AANTEKENINGEN.

HET VIERDE JAARVERSLAG VAN DE INTEENAL’I0NAIF HAAK

VOOR IJERSTEF, EN 0NTVIKRELJNG.

in September is het vierde jaarverslag verschenen van de international Bank for 1-teconsiruction and Develop-
ment. lIet behandelt cle periode van 1 September 1048
tot 20 Augustus 1949. In cle inleiding vermeldt het verslag,
dat in de genoemde periode acht’ leningen zijn verstrekt
tot een totaal bedrag van S 191,6 mln voor productieye
projecten in diverse landen en dat andere projecten voor
ongeveer twintig landen in studie zijrL 1

let verslag stelt vast, dat de Bank hiermee een bblangrijk aandeel heeft –
gehad in cle oplossing van cle algemene monetaire en con-
juncturele problemen.

1-let grote probleem echter – evenals vorige jaren –
aldus het vrslag, nog altijd dat van de hulpverlening aali
,,under
,
developed areas”. Hoe acuut dit probleem nog
steeds is, licht het verslag metde volgende cijfers toe:
het gemiddelde inkomen per hoofd in de Verenigde Staten

bedraagt $ 1.400;in 14 andere landen varieert het van
S 400 tot $ 900, terwijl het in nog 25 andere landen minder
dan $ 100 bedraagt. De doeleinden, die de Bank nastreeft
bij de oplossing van dit probleem – ook bekend als ,,Point
IV’uit de inaugurele rede van president Truman van 20
Januari 1949 -, bestaan voornamelijk uit het verstrekken van ‘leningen en uit pogingen om kapitaalverstrekkingen
uit andere bronnen te kimuleren. Het verslag merkt hier:
hij op, dat geld alleen niet de oplossing kan brengen. Meer-
dere malen komt in het verslag tot uiting, dat kapitaalver-

strekkingen voor objecten, die aan gebrekkige en slecht
uitgewerkte plannen ten grondslag liggen, vrijwel waar-
deloos kunnen worden geacht en voor het betrokken land
eerder een nadeel.dan een hulp zijn. –

Van de grote iiioeilijkheden, die rijzen bij de oplossing

vaii het probleem van hulpverlening dan minder ontwik-
kelde landen, noemt het verslag de volgende: –

1. FIet lage niveau, waarop onderwijs en gezondheid
zich in de meeste minder-ontwikkelde landen bevinden.
Hierdoor wordt de vooruitgang, zelfs als voldoende vreemd –

r

816

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949

kapital te hulp komt, ernstig belemmerd. Het verbeteren

van deze omstandigheden, met name het opleiden van on-

derwijzend personeel en van doktoren, het stichten van

scholen en het verbeteren van hygiënische toestanden, is

vooral een kwestie van tijd.
Een moeilijkheid van politiek karakter is de in som-
mige van de minder ontwikkelde landen veelvuldig plaats-

vindende wijziging in de regering, waardoor onzekere

toestanden op economisch en financieel gebied worden
geschapen. Voor een goede ontwikkeling is zeer zéker een

vaste politieke koers noodzakelijk. Flierbij komt nog, dat

menige regering om politieke redenen geneigd is meer

waarde te hechten aan hulp voor projecten van korte

termijn dan aan de ontwikkeling op lange termijn.

Ook de sociale structuur van menig land veroorzaakt
moeilijkheden. Juist in de onontwikkelde landen komen

uitersten van rijkdom en armoede veelvuldig naast elkaar

voor. Het verslag maakt in het bijzonder gewag van het

in vele landen bestaande inefficiënte systeem van grond-

bezit, dat iedere vergroting van de opbrengst van de grond

tegenhoudt en verbetering van de algemene levensstan-
daard belemmert. Aan de andere kant hehhen dikwijls

pogingen om de sociale orde te reorganiseren resultalen

opgeleverd, die iedere productieve investering een waag

stuk maken, zodat eigen zowel als vreemd kapitaal worden

afgeschrikt.

Een grote handicap is ook het nagenoeg ontbreken
in vele onontwrikkelde landen van eigen kapitaal. Het
verslag herinnert er in dit verband aan, dat van buiten

komend kapitaal slechts een gering deel mag vormen van
het totale kapitaal, dat nodig is om de kosten van een
project te dekken. Deze moeilijkheid is te groter, omdat het gebrek aan eigen kapitaal weer het gevolg is van het

lage nationale inkomen, dat slechts een zeer gering surplus
overlaat voor bësparingen.

De oplossing van dit complex van moeilijkheden is niet

zozeer – het verslag herhaalt dit nog eens – een kwestie
van geldgebrek, maar veeleer van het gebrek aan goed

voorbereide en onmiddellijk uitvoerbare plannen. liet grote

tekort aan technisch en administratief geschoold personeel
maakt dit probleem niet eenvoudiger. Als voorbeeld wordt

genoemd het feit, dat smmige landen de bevrediging van
hun grote behoefte aan hydro-electrische energie nog jaren
moeten uitstëllen, uitsluitend door gebrek aan geologische

en hydrologische gegevens.
In verband met het bovenstaande meent de Bank, dat

een belangrijk deel van haar bemoeiingen gericht dient

te zijn op het verstrekken van technische voorlichting,
naast het verlenen van directe financiële hulp, voor zover
de betrokken landen althans hierin zelf niet kunnen voor-
zien.
Van deze
,,technische hulp”,
die de Bank gedurende het

afgelopen jaar heeft verleend, vermeldt het verslag het

instellen van een commissie, die de mogelijkheden van
hulpverlening aan Columbia heeft onderzocht. Als deze
commissie met succes blijkt te kunnen werken, zullen
andere dergelijke commissies worden benoemd om landen,
op hun verzoek, terzijde te staan bij het aangeven van de
mogelijkheden waar en hoe hulp kan worden verleend.

Het spreekt vanzelf, aldus het verslag, dat de Bank het
veelvuldigst verzoeken ontvangt van landen, die assistentie
bij het beramen van maatregelen ter versterking van hun
financiële positie verlangen. In dit kader werkt de Bank
nauw samen met het Internationale Monetaire Fonds.
De Bank rekent hierbij uiteraard op voldoende medewer-

king van de betrokken landen zelf, omdat alleen in dat geval
advies en eventueel hulp van de Bank vruchten kan
afwerpen.
Ook samenwerking van de onontwikkelde landen 1met
ontwikkelde staten kan vruchtbaar zijn.
Wat de zuiver
financiële hulp
betreft, maakt het verslag
melding van de vele obstakels, die private internationale
investeringen in de Weg staan. Toch laat het duidelijk

uitkomen, dat het de overtuiging van de Bank is, dat de

financiering van ontwikkelingsprojecten hoofdzakelijk uit
private middelën dient te geschieden. De belemmeringen,

voornamelijk die, welke voortvloeien uit tegenstrijdige
belangen tussen regeringen en investeerders, kunnen echter,

aldus het verslag, met enige goede wil gemakkelijk uit de

w’eg worden geruimd. De Bank acht het feit, dat met name
in Brazilië, Chili en India belangrijke private investeringen
hebben plaatsgevonden gedurende de afgelopen twee jaar,

een belangrijke verbetering en hoopt verder te kun,nen bij-

dragen tot deze ontwikkeling. Niettemin is het terrein,

waar privaat kapitaal moeilijk emplooi kan vinden – het

verslag noemt in dit verband objecten van onderwijs,

hygiëne, wegenaanleg, irrigatie e.d. – nog zeer uitgebreid.

Schiet hier bovendien de economische capaciteit van het

land zelf tekort, dan kan de Bank bijspringen. De grootste

bijdrage – het verslag legt er nogmaals de nadruk op –

moet echtertoch altijd het land zelf leveren door middel
van de opvoering, en meer productieve investering, van

nationale besparingen.

Het verslag wijdt een speciaal hoofdstuk aan
het Europese
Herstel Programma.
1-let uit de klacht, dat er nog stèeds
verkeerd begrip heerst ten aanzien van de activiteit van

de Bank in het kader van het E.R.P. Zo zou bijv. de

positie van de Bank als instrument ter bevordering

van internationale investeringen door het E.R.P. zijn ver-
zwakt. Daarom wordt nog eens nadrukkelijk vastgesteld,

dat het de taak van de Bank is behoeften van landen op

lange termijn tegemoet te komen, terwijl het E.R.P. is

ingesteld om directe moeilijkheden, hoofdzakelijk van
Europese landen, op korte termijn te helpen overwinnen.
Dat de meeste Europese landen gedurende het afgelopen

jaar geen beroep op de Bank hebben gedaan, vloeit onder

andere voort uit het feit, dat deze landen met zulke urgente

problemen te worstelen hadden, dat hun regeringen niet

in staat zijn geweest aandacht te schenken of prioriteit

te verlenen aan investeringsplannen op lange termijn. Nog meer is voor dit verschijnsel verantwoordelijk het feit, dat

de E.R.P.-gelden op veelal aantrekkelijker voorwaarden

werden verstrekt dan de Bank kon doen. Tenslotte meent
de Bank, dat een der oorzaken moet worden gezocht in

het feit, dat de behéeften van de gezamenlijke E.R.P.-
landen ver uitgingen boven de middelen, die de Bank ter
beschikking stonden.
Tegen het. aflopen van de Marshall-hulp (80 Juni 1952)

en bij het gradueel thans reeds geringer worden van de
hulp, verwacht de Bank opnieuw belangstelling voor haar
middelen ter financiering van investeringsprojecten op

lange termijn. –

1-let tweede deel van het verslag bevat een gedetailleerd
overzicht van de bemoeiingen van de Bank in de verschil-
lende landen. Hier kan slechts aandacht worden geschop

ken aan de belangrijkste landen.
Latijns-Amerika:
Van drie landen – Mexico, Brazilië en Columbia – is
een verzoek om een lening toegestaan. Over leningen aan
14 andere landen worden nog besprekingen gevoerd. De
moeilijkheden, in het eerste, algemene, deel van het verslag

reeds genoemd, vindt men bij lezing van dit deel van het
verslag steeds w’eer terug.
Europa: Aan België, Nederland en Finland is in het afgelopen

verslagj aar . een lening toegestaan. Van Tsj echoslowakije,
Italië, Noorwegen, Polen, Turkije en Zuid-Slavië zijn aan-
vragen in behandeling.
België
heeft een bedrag van $ 16 mlh geleend ter ver-
krijging van U.S.-dollars voor de aankoop van benodigde
materialen voor de bouw van o.a. twee staalfaibrieken.
1-liermee is een bijdrage geleverd tot de modernisering
en uitbreiding van belangrijke Belgische industrieën, waar-
door dit land zijn exportprijzen zal kunnen verlagen.
Nederland
heeft op 29 Juli 1949 een lening van $ 15

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

817

mln gekregen. De lening is verstrekt aan de I-Irtelbank

en wordt door de Regering gegarandeerd. Van dit bedrag
zullen 24 industriële ondernemingen profiteren. Het groot-

ste deel – $ 9,5 mln – gaat naar de chemische en de tex-

tielindustrie; de rest komt ten goede aan de glas-, cement-,

pharmaceutische-, metallurgische-, machine-, electro-tech-

nische- en de papieindustrié. De bedoeling is, dat hierdoor
een verhoogde productie tot stand komt, die hoofdzakelijk

de export moet vergroten en de import

verminderen. 1-let

versldg stelt vast, dat Nederlands economische positie

moeilijk is en dat het gezond maken hiervan (in het bijzon-
der het opheffen van het dollartekort op de betalingsbalans)
drastische maatregelen van de Nederlandse Regering én
offers van het Nederlandse volk eist.

Azië, Afrika en het Midden-Oosten:


India is een lening verstrekt, groot
S
34 mln voor de

aankoop van spoorwegmaterieel. Egypte, Iran, Irak, de
Libanon, de Philippijnen, Ethiopië, alsmede de Engelse en

Franse koloniën, hebben een aanvraag ingediend, welke

nog in behandeling is.
Het ,,Timber Project”.

Teneinde het tekort aan timmerhout in Europa op te

heffen zijn besprekingen gande tussen het ,,Timher corn-mittee” en de Bank. De bedoeling is, dat de Bank een be-
drag van ca $ 8 mln beschikbaar stelt, waarmee de beno-digde installaties in de Verenigde Staten kunnen worden
aangekocht, ten behoeve van de houtleverende Europese
landen, zoals Tsjechoslowakije, Finland, Polen en Zuid-
Slavië. De besprekingen zijn nog gaande.

Een -in het verslag opgenomen tabel laat zien, dat in
totaal tot 20 Augustus 1949 voor een bedrag van $ 716,6
mln is geleend door de Bank aan 11 landen. .Nederland
hef t reeds driemaal van de hulp van de Bank geprofiteerd.
Behalve de reeds genoemde $ 15 mln hebben, zoals men

weet, de belangrijkste Nederlandse scheepvaartmaat-
schappijen in Juli 1948 in totaalvoor $ 12 mln van de Bank
geleend ter financiering van de aankoop van een zestal
stoomschepen. Voorts werd reeds begin Augustus 1947
aan ons land een lening veistrekt ten bedrage van $195 mln.
Van het totaal door de Bank uitgeleende bedrag is, zoals
reeds werd vermeld, een bedrag van $ 191,6 mln uitgeleend

gedurende de periode, welke het vierde jaarverslag bestrijkt.

WETSONTWERP 01′ DE PUDLIEKRECIITELIJKE
DEDRIJTESORGANISATIE.

In aansluiting op het artikel over ,,De publiekrechte-
lijke bedrijfsorganisatie”, dat is gepubliceerd in ,,E.-S. B.”
van 5 October 1949, laten wij hieronder het adres inzake
de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie volgen, dat op
Vrijdag 23 September jl. door negen hoogleraren in de
staathuishoudkunde aan de leden der Staten-Generaal
werd aangeboden. –

Ondergetekenden, allen hoogleraar in de staathuishoud-
kunde aan Nederlandse universiteiten en hogescholen,
gevoelen zich gedrongen het volgende met klem onder Uw
aandacht te brengen.
Ondergetekenden kunnen zich niet onttrekken aan
de vrees, dat bij de behandeling en de beoordeling van het
aknhangige Wetsontwerp op de Publiekrechtelijke Be-drijfsorganisatie onvoldoende aandacht is en wordt be-
steed aan de ecoiiomische consequenties van de bij dit
Wetsontwerp nagestreefde vorm van economische Orga-nisatie. Dit- schijnt hun uitermate bedenkelijk, aangezien
het-naar, hun mening niet aan twijfel onderhevig kan zijn,
dat juist deze economische consequenties bij de beoor-
deling van het onderhavige Wetsontwerp doorslaggevend
moeten zijn. Dit klemt des te meer, wanneer men zich helder bewust is van de zorgelijke situatie, waarin ons
land in

economisch opzicht verkeert.
De Memorie van Toelichting ziet de Publiekiechtelijke

Bedrijfsorganisatie -als ,,een synthese van vrijheid en

gebondenheid, van economische zelfverantwoordelijk-
heid en economische gemeenschapsverantwôordelij kheid,

van particulier initiatief en leiding door de Overheid”.

1-let Wetsontwerp beoogt derhalve het creëren van

een bepaalde vorm van econômische orde, welke een mid-

denweg wil zijn tussen algehele vrijheid in het economisch

leven en een door de Overheid strikt en tot in onderdelen
geleide •economie.

Iedere vorm van economische orde wordt getypeerd

door de
,
wijze, waarop de noodzakelijke op het algemeen
belang gerichte coördinatie tussen de handelingen en
gedragingen van de talloze individuele economische subjecten tot stand wordt gebracht. Het behoeft geen

betoog, dat in onze moderne maatschappij, die op een

zeer vergaande, en gecompliceerde arbeidsdeling is ge-
baseerd, deze coördinatie volstrekt onontbeerlijk is.

1-let is bekend, dat onder bepaalde voorwaarden het

prijzenstelsel deze coördinerende functie volledig kan
vervullen; anderzijds is in principe denkbaar een totale

centrale leiding door de Overheid.
1-let moge op grond van het bovenstaande duidelijk

zijn, dat de kernvraag, welke bij de beoordeling van ieder
nieuw type van economische orde moet worden beant-
woord, deze is welk coördinerend beginsel aan het voor-
gestelde type ten grondslag ligt. Op dit punt schiet echter, naar de vaste overtuiging

van ondergetekenden, de in het onderhavige Wetsont-werp voorgestelde vorm van êconomische organisatie
ten enenmale tekort.

Bij een bedrijfstakgewijze organisatie van het econo-
misch leven wordt de ordenende taak voor iedere bedrijfs-
tak ‘aan de bedrijfsgenoten zelve gegeven. Deze bedrijfs-genoten moeten het belang van de eigen bedrijfstak daar-
bij tot richtsnoer nemen; van hen kan en mag niet anders
wordenverwacht, daar het algemeen belang voor hen jen
abstracte en ongrijpbare grootheid is. In dit stelsel kan dus
worden bereikt een ordening binnen de afzonderlijke
bedrijfstakken. Er wordt echter niet voorzien in de nood-

zakelijke ordening tussen de bedrijfstakken onderling.
Deze leemte is beslissend!

Immers, wil het economisch leven een gezonde vooruit-
gang te zien blijven geven, dan is het noodzakelijk, dat
bedrijfstakken en ondernemingen, die de vooruitgang
niet meemaken of in de weg staan, worden gedwongen
zich aan te passen of te verdwijnen. In al die gevallen is
er strijd tussen het belang van de bedrijfstak en het alge-
meen belang. Bij de voorgestelde bedrijfstakgewijze Orga-
nisatie van het economisch leven ontbreekt echter een coör-
dinerend beginsel, hetwelk deze beide belangen tot ver-
zoening brengt.
Hetzelfde geldt voor tegengestelde belangen van de
bedrijfstakken onderling.

Men moet verwachten, dat de bovenbedoelde conflicten
zich met name zullen voordoen t.a.v. de volgende punten:
prijzen
productie-omvang

vestiging
rationalisatie (technische vooruitgang). De punten behoeven nauwelijks enige toelichting. Een
,,norrnaal” of. ,,bevredigend” prijsniveau voor een be-
paalde bedrijfstak, zoals dit wordt gezien door de bedrijfs-
genoten, zal dikwijls een ,,abnormaal” en zeer ,,onbevre
digend” prijsniveau zijn voor consumenten of andere b.e-
• drijfstakken. Een vermeend gevaar van ,,overproductie”

zal gemakkelijk leiden tot een te lage productie. Rigoreuze
beperking van nieuwe vestigingen, welke uiteraard moet
worden verwacht, betekent veelal via een’ te hoog prijs-
– niveau het creëren van de zojuist genoemde gevaren.
Waarschijnlijk is evenzeer het remmen van nieuwe tech-
nische ontwikkelingen in het belang van een ,,rustige” en gelijkmatige” ontwikkeling. De vier punten hangen

overigens zeer nauw samen. Zij tonen ten duidelijkste aan,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949

dat liet ontbreken van een coördinerend beginsel het

fundamentele gebrek is, waarop het stelsel van publiek-

rechtelijke bedrijfsorganisatie schipbreuk moet lijden.
Het is daarbij duidelijk, dat het in de meeste gevallen de

grote groep der consumenten zal zijn, die van de geschetste

ontwikkeling het slachtoffer dreigt te worden. De con-

sument is in de bedrijfsorganen niet vertegenwoordigd,
hoewel deze in feite de meest belanghebbende partij is.

De gevaren, welke hier op summiere wijze zijn aange-duid, zijn geenszins nieuw. Deze gevaren zijn in het ver-

leden talloze malen geïllustreerd bij het optreden van

machtsconcentraties in het economisch leven, zoals mono-

polies, combinaties en dergelijke. Terwijl men tot nu toe

deze nionopolies steeds als een ernstig kwaad heeft be-
schouwd en gezocht heeft naar middelen om hen te be-

strijden, zou nu door het Wetsontwerp op de Publiek-
rechtelijke Bedrijfsorganisatie het monopolie ten troon

worden geheven, daar in feite het gehele bedrijfsleven

zou opgaan in een aantal organisaties aan welke door
verschillende juridische sancties alle mogelijkheden wor-

dn gegeven zich tot een monopolie te ontwikkelen.
De bedrijfstakgewijze ordening schept een aantal ge-
organiseerde groepshelangen, welke ôf met elkaar in

onverzoenlijke strijd moeten zijn, ôf door een zeer straffe

leiding van overheidswege met elkaar moeten worden

verzoend, èf tenslotte hun gezamenlijke moeilijkheden
zullen afwentelen op de consument. liet is duidelijk

enerzijds, dat zulk een nimmer aflatende machtsstrijd
tussen georganiseerdè groepsbelangen dan wel de afwen-

teling daarvan op de consument volstrekt verwerpelijk
zijn. Anderzijds vraagt men zich af, hoe men zulk een
stelsel, dat zeer drastische overheidsleiding eist, kan zien

als een middel om het overheidsingrijpen in het econo-

misch leven te beperken en te verzachten. –
Men dient zich er verder wel van bewust te zijn, dat
aan een i’elgeslaagde organisatie van één bedrijfstak

in het verleden nimmer een argument kanS worden ontleend

ten gunste van een
algemeen
stelsel van Publiekrechtelijke,
Bednijfsorganisatie. Deze successen berusten namelijk

zeer wezenlijk op het ontbreken van zulk een ordening

in de overige bedrijfstakken. Indien zulk een indeling
en organisatie ,,volledig” is, is een totaal nieuwe situatie
geschapen, die geen ordening kan brengen, maar tot de
hierbovenomschreven euvelen moet leiden..
Wanneer de bovenomschreven argumentatie juist is,

kan de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie niet op het
subsidiariteitsbeginsel worden gefundeerd. Immers, een

algemeen beroep op dit beginsel – dat als zodanig van
zuiver formele aard is – is niet voldoende; aangetoond
zal moeten worden, dat de bedrijfstak in dezen een.doel-
matig en hanteerbaar ,,orgaan” is.
Nu zal liet iii principe alleen dan aanvaardbaar zijn om
aan een lager orgaan zekere autonome bevoegdheden te

verlenen, wanneer door hantering van deze bevoegdheden
anderen dan de leden van het orgaan niet kunnén worden
geschaad. Deze stelling kan gemakkelijk met 6en voor-
beeld worden toegelicht. Wanneer de gemeente bevoegd is het sluitingsuur van café’s vast te stellen, raakt dit uit-
sluitend de inwoners der gemeente. Wanneer daarentegen edh bedrijfschrp de prijs van schoenen vaststelt, dan raakt

dit niet alleen hen, die bij de schoenenproductie zijn be-
trokken, maar de gehele Nederlandse bevolking.
Aangezien in het geval van de bedrijfsorganisatie bij
de hantering van economische bevoegdheden altijd zulk
een beïnvloeding van buitenstaanders moet optreden,

kan dit stelsel niet op het subsidiariteitsbeginsel worden

gefundeerd.
Evenmin kan de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie
zijn bestaansrecht ontlenen aan het verlangen aan de
arbeid medezeggenschap te verlenen in sociale zowel als
in ecoiiomische aangelegenheden.
Zij, die deze medezeggenschap wensen, mogen twee
dingen wel bedenken. In de eerste.plaats kan deze vorm

van medezeggenschap slechts worden verkregen ten koste

van de hierboven aangeduide nadelen voor de arbeiders-

klasse als geheel. Weliswaar is het denkbaar, dat bepaalde
relatief sterk georganiseerde, groepen zekere voordelen

zullen weten te verkrijgen; dit zal dan echter ten koste
moeten gaan van de overige groepen.

In de tweede plaats zal de medezeggenschap, i’e1ke
men op deze wijze via de bedrijfsorganen zal kunnen

verkrijgen, voor de individuele arbeider heel weinig tast-
baar zijn. De zeggenschap van enkele arbeidersvertegen-

woordigcrs in een bureaucratisch bedrijfsorgaan ligt te
ver buiten het gezichtsveld van de individuele arbeider

in de individuele onderneming.

Ondergetekenden willen overigens geenszins ontkennen,

dat de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie een veel

minder bedenkelijk karakter zou krijgen, wanneer de ver

ordenende bevoegdheid haar – evenals in België – zou

worden onthouden. Het wordt dan echter de vraag, of het

verantwoord zou zijn een kostbare en omvangrijke appara-
tuur te scheppen voor betrekkelijk ondergeschikte doel-

einden, als de behartiging van gemeenschappelijke be-

langen op het gebied van scholing, voorlichting en derge-
lijke, welke doeleinden zich bovendien veelal op andere

wijze laten verwezenlijken.

1-let is op grond van deze overwegingen – welke uiter-aard slechts summier kunnen worden weergegeven— dat

ondergetekenden uitdrukking willen geven aan hun

ernstige bezorgdheid met betrekking tot het aanhangige

Wetsontwerp op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisa tie.
Aangezien naar hun vaste overtuiging, de aanneming van dit Wetsontwerp de hierboven uiteengezette uiterst

bedenkelijke gevolgen zal hebben, gevoelen ondergetekenden
het als hdn plicht zich op dit beslissend moment tot U te

wenden, met het verzoek, Uw stem aan dit Wetsontwerp
te onthouden.

De hoogleraren in dc staathuishoudkunde

Prof.
CH. &LASZ

Prof.
H. W. LAMBERS
Prof
G. GONG&RTJP

Prof. Dr
T.
DE ROOS
Prof. Dr
P.
HENNIPMAN

Prof. Dr H.
J.
WITTE VEEN Prof. Mr
‘J. G. KOOPMANS

.
Prof. Dr
J. ZIJLSTRA
Prof.
S. I’OSTHUMA

INTERNATIONALE NOTITIES.

])E BUITENLANDSE HANDEL VAN ISRAÉL.

Uit de schaarse gegevens die ons omtrent de economische
positie van Israël bereiken militaire overwegingen zijn
hieraan niet vreemd – kan slechts een globale indruk
worden verkregen van de plaats, die Irsaël in liet interna-
tionale handeisverkeer inneemt. Al dadelijk springt in liet

ook, dat Israëls handelsbalans, ondanks de sedert half
Mei van dit jaar door de Regering gevolgde politiek van
invoerbeperking – officieel bekend als ,,Zena’ – nog
steeds uitgesproken passief is. Zo wordt, naar de ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 6 October jI. schrijft, door regerings-
deskundigen de uitvoer van dit jaar op ongeveer 12 mln
Israëlische ponden (hij geraamd; de invoer op ca 60 mln

l. Een verhouding dus van 1 : 5. Dit wijst wel op een
doorslaggevende betekenis van de zgn. onzichtbare in-
komsten. Inderdaad is de economische betekenis van het
kapitaal; dat immigranten meebrengen, en van, hoofdzake-
lijk uit niet-economische motieven, Israël binnenvloeiend

kapitaal (voo1 een ‘overwegend deel U.S.dollrs!), aan-

zienlijk.
De zichtbare
in9oer
bestaat voor een belangrijk deel uit

grondstoffen en machinerieön, naast levensmiddelen en andere verbruiksgoederen. Van de import voor militaire
doeleinden zijn uiteraard geen cijfers bekend. Men mag
echter aannemen, dat hiermee aanzienlijke bedragen zijn

gemoeid. –
Bij de uiwoer
spelen citrusvruchten de voornaamste rol.
In het tweede halfjaar van 1948 was het aandeel van de

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

819

citrusvruchten-45,3 pCt van de totale uitvoerwaai’de. Voor

de eerste drie maanden van dit jaar (de nieuwe oogst is
in dit jaargetijde klaar voor export) bedroeg het percentage
zelfs 77,9. Hiernaast vindt een niet onbelangrijke uitvoei

van diamanten plaats.

Bij het onderstaande overzicht, betrekking hebbend op
de buitenlandse handel van Israël, kan het volgend wor-
den opgemerkt:


Landen
Import
Export
Jan.-Apr.
Juli-Dec.
Jan.-Apr.
1948
1949

Groot-Brittannië

………….
10,70
12,47
70,90
Australië en Nw-Zeeland

.
3,22
2,77 0,04
Canada

…………………
3,28 2,07 0,55
fri
9,47
7,33
0,05 3,35 2,39 0,09
Zuid-Aka

……………..

Denemarken

…………..
2,95

..

2,98
1,39
België

…………………

0,35

1,86
0,13
0,99 1,89 0,47
5,22 2,62
9,12

Duitsland

……………….

5 44

..

5,84
0,10

Frankrijk

……………..
Nederland

……………..

0,54
0,76
3,55
Italië

…………………..
Zweden

…………………
8,02
4,80
*

0,16
Turkije

……………….
m
Roeenië

……………….
2,29 1,95
0,04
Tsjechoslowakije

…………
.1,85
4,35
.

1,24
U.S.S.R.

………………
1,17 0,84
4,52
0,32

.0,05

2,15
0,02
Indonesië

……………..
Argentinië

……………….1,36
U.S.A
…………………..
.20,88
23,68
6,65

De importen uit de Verenigde Staten zijn relatief gering’
nI. ca een vijfde deel van de totale import. De ,,Neue Ztir-
cher Zeitung” verbindt hieraan de conclusie, dat Israël,
wat zijn afhankelijkheid van het dollargebied betreft, in

gunstiger positie verkeert dan tal van andere landen.
1-let Britse Gmenebest doet met 30 pCt mee, hoewel
hierbij dient te worden opgemerkt, dat Canada tot het dol-largebied behoort.
Tan -.le uitvoer neemt Groot-Brittannië het leeuwendeel
op met 70 pCt. Opvallend is de tweede plaats van Neder-
land, dat in Februari van dt jaar een vrij belangrijke
handelsovereenkomst met Israël heeft afgesloten.
In het algemeen kan men opmei’ken, dat tegenover een
tamelijk gedifferentieerde invoer een zeer eenzijdige uitvoer
staat. Een van de voornaamste problemen, waarvoor Israël
zich geplaatst ziet, is dan ook om verbetering te brengen
in deze, uit conjunctureel oogpunt bezien, zo bedenkelijke

omstandigheid.

TURKSE ECONOMISCHE PERIKELEN.

Naar aanleiding van de achttiende jaarbeurs, die eind

Augustus en begin September te Smyrna is gehouden en
waaraan door 12 verschillende landen is deelgenomen
Nederland was niet vertegenwoordigd -‘ geeft de Turkse
correspondent van de ,,Tirnes Review of Industry” in het
Octobernu mmer een overzicht van Turkije’s economische
positie. Wij stippen hieruit het volgende aan:
De handelsbetrekkingen van Turkije met Groot-Brittan-
nië (na de tweede wereldoorlog naar waarde en omvang de

belangrijkste handelspartnei’ van Turkije) worden de laatste
tijd belemmei’d door moeilijkhéden inzake het betalings-
verkeer tusen beide landen. De Turkse invoer uit Engeland
zou, voor zovei’ het de vraag naar producten van Britse
origine betreft, sterk kunnen worden opgevoerd, ware het
niet, dat de omvang van de invoer uit dit land wordt be-
paald door het pondensaldo, dat Turkije verkrijgt door zijn
uitvoer naar Groot-Brittannië. Hierin schuilen nis juist de
moeilijkheden. In 1946-’47 was Turkije in staat ca 300.000
ton graan naar Engeland te exporteren, waardoor Turkije
in staat was om voor ruim £ 17 mln aan de meest uiteen-
lopende artikelen in Engeland te kopen, tegen een normaal
jaarlijks bedrag van ca £ 10 mln. Door de mislukking van
de oogst ziet Turkije dit jaar geen kans graan te exporteren.
Integendeel, uit Canada zal ongeveer 300.000 ton moeten
worden ingevoerd. Men is dan ook doende geweest de ver-
koop van andere Turkse producten aan Engeland te ver-
groten. Hiermee heeft men tot nu toe echter weinig succes
gehad. Pogingen om aan Engeland varkens, vis in blik,

eieren enz. te leveren, strandden op de ontevredenheid
van de kopers, zow’el wat betreft de kwaliteit van die pro-ducten, alsook wat betreft de handelsmethode der Turken.

Volgens het blad inaken alleen tabak en katoen nog een
kans.

,,The Times Review” spreekt de hoop uit, dat de E.C.A.-
hulp aan Turkije in deze toestand verbetering zal brengen.

Wat de graanproductie betreft, verwachten Amerikabnse

deskundigen, dat als gevolg van betere landbouwmethoden

– waartoe met behulp van E.C.A.-gelden gekochte land-
bouwmachines de belangrijkste bijdrage moeten vormen.-
het land binnen vier of vijf jaar in staat zal.zijn ca IJ mln
ton graan te exporteren via zijn Middellandse-zeehavens,

tegen een prijs die concurrentie met Canadees graan ge- –

makkelijk toestaat. Verwezenlijking van deze vervachtirig

zal Turkije’s economie op gezondere basis kunnen brengen.
1-let blad voorziet hierdoor vooral een vei’betering van de
handelsbetrekkingen met Groot-Brittannië.

De ,,Times Review” betrekt tenslotte nog
Duitsland
in haar overzicht. De zeer intensieve economische betrek-

kingen tussen Turkije en Duitsland gedurende de laatste
decennia (het blad schrijft in dit verband, dat 70 pCt van
de gehele Turkse buitenlandse handel op Duitsland betrek-
king had gedurende de bloeitijd van het flitlerisme) zijn
tengevolge van Duitslands nederlaag tot nul gereduceerd.

1-let vei’lies van Duitsland als klant is voor Turkije een slag
geweest, waartegen de aangeknoopte handeIsbetrekkigen
met Engeland en de Verenigde Staten slechts een gedeeltc-lijke compensatie geven. Volgens de correspondent van de
,,Times Review” is Turkije daarom niet ongenegen om de
betrekkingen met Duitsland – althans met West-Duitsland
– te vernieuwen. West-Duitsland van zijn kant schijnt
pogingen in dezelfde richting te doen; zoals het blad meldt
was op de jaarbeurs te Smyrna ook West-Duitslanü ver-
tegenwoordigd.

Handhaving van Engelands positie in Turkije’s buiten-
lands handelsverkeer, zo besluit het blad, zal afhangen
van de mogelijkheid, de Engelse verkopen in Turkije te
vergroten, welke mogelijkheid weer samenhangt met de
resultaten van de E.C.A.-activiteit in Turkije.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

HOE [EN.

Modellen voor de rechtspraktijk,
samengesteld door L. van
de Wal, Mr A. W. J. van Vrijberghe de Coningh,

N. A. Kemp en J. C. Tieleman. N.V. Uitgevers-

Maatschappij AE. E. Kluwer, Deventer, losbiadig.
Jaarverslag 1948 van het Bedrijfschap voor sierteeltpi’oducten,
87 blz., ingen.

Caraldgue of econonzic and social projecis, No. 1.
Uitgave
van de United Nations, Lake Success, Maart 1949,
271 hlz., irigen.

Openlegging en overlegging van boekhouding
door J. Rut-
gers (dissertatie). N.V. Uitgeversmij W. E. J. ‘rjeenk
Willink, Zwolle 1949, 292 blz., ingen.
Da
hartsiag van ons buitenlands beleid
door Dr B. W.
Kranenburg. Uitgave van Gorcum en Comp., Assen
1949, 170 blz., ingen. f 5,90, geb. f 7,25.

Kostprijsberekening en -administratie bij de industriële

on-
dernenzingen
door J. Schenk. 2e druk verzorgd door
J. A. Pietei’se van Wijck. Nederlandsche Uitgevers-
Mij N.V., Leiden 1948, 134 hlz., geb. f 5,25.

BROCHURES.

Het merkarte/cel en de reclame
door H. J. de Groot. Over-
druk uit Rob-Nieuws, Mei-Juni-Juli 1949. 13 bla.,
ingen.

De neutraliteit der overheidssahuld.
Rede, uitgesproken
bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon
hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam
0
1)
23 Mei 1949 door Dr C. Goedhart. H. E. Stenfert
Kroese’s Uitg. Mij N.V., Leiden 1949. 27 blz., ing.

820

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1949
GELD- EN KAPITAALMARKT.

Obligatiekoersen.

30Sept.1949
7Oct.
1949

De rust op de geld- en kapitaalmarkt wordt de laatste
tijd alleen verstoord, wanneer zich schokkende gebeurte-

nissen voordoen en dit was ge6.lurende de afgelopen week

niet het geval.

De geldmarkt was en bleef ruim, zoals ook haast niet

anders kon in een periode, waarin grote bedragen schatkist-

papier tot aflossing komen. Met het oog op deze voort-

durend binnenkomende gelden konden de banken hun saldi

bij De Nederlandsche Bank dan ook met f 40 mln ver-

minderen, zonder dat hun liquiditeitspositie hierdoor werd

geschaad.

De callgeldnotering, welke gedurende de gehele verslag-
week op j pCt gehandhaafd bleef, weerspiegelde de geld-

ruimte. Deze kwam ook tot uiting in de marktnoteringen
van schatkistpapier, welke eveneens laag waren. Vooral
het disconto voor zeer kortiopend papier daalde t.o.v. de

week tevoren. Eén- en tweemaandspromessen werden voor

1 pCt aangeboden. Januari-, Februari- en Maartpapier
daalde eveneens met pCt en kwam daardoor voor de

laatstgenoemde termijn op 1 – 5/
.

De aandelenmarkt reageerde deze week niet op een aan-
tal belangrijke berichten, die toch vroeger of later voor
het bedrijfsleven van groot belang zullen worden: het

inwerking treden van de Voor-Unie vaii de Benelux, het

vrijgeven van de import van een aantal goederen in
O.E.E.C.-verband en de strijd om de publiekrechtelijke

bedrijfsorganisatie. –
Ook de ontwikkeling der R.T.C. had weinig of geen
weerslag ter beurze; de daar bestaande meningsverschillen

op financieel-economisch gebied acht men meer de over-

heidsfinanciën dan de vooruitzichten van het bedrijfsleven

in Indonesië te betreffen. Zoals uit onderstaande cijfers
blijkt, waren de koersveranderingen ten opzichte van de

vorige week dan ook gering. De omzetten vertoonden een daling. Gedurende de ver-
slagweek bedroegen zij f 7,9 mln, tegenover vorige week

f9,2 mln.
Ook de veranderingen op de obligatiemarkt waren niet
belangrijk. De daling, welke de obligatiekoersen vertonen, is eigenlijk te gering om van een düidelijke stijging van de

rentestand te kunnen spreken. -Het is wel opvallend, dat de laatste tijd het vraagstuk

van het tot elkaar brengen van de rentestanden in België
en Nederland weinig meer ter sprake komt, ook niet nu
met de Voor-Unie de Benelux-eenheid toch weer een stap
nader is gekomen.
De zorgen, die dit probleem ongetwijfeld het Nederlandse
Ministerie van Financiën baart, zullen waarschijnlijk wel
enigszins verlicht zijn, nu in België, blijkens de disconto-
verlaging aldaar, van overheidswege kennelijk naar een

renteverlaging wordt gestreefd.
Gedurende de verslagweek werd een aantal buitenlandse
fondsen, vnl. obligaties, weer in de beursnotering opge-

nomen; een aanmerkelijke verruiming van de beurshande

is hierdoor echter niet te verwachten.
Tenslotte volgt hier het gebruikelijke köersoverzicht.

30 Sept.
1949
7 Oct. 1949
Indexcij/ers


Algemeen

………… . ……..
166,4
166,3

Industrie

………………..
232,3 232,5

Banken

………………….
130,7
130,7

Indonesië

………………
67,7 68,0


Aandelenkoersen.

A.K.0.

………………..
189k
191

Unilever

……………….
247k


2451

Philips

………………….
240 2401

Koninklijke

………………
311
3101

Amsterdam Rubber

……….
142k
149

i

H.V.A
.

………………….
169k
170

H.A.L
.

………………….
175k
1691

Nederl.

dollarlening

……….
94/


3-31 pGt

1947

……..
97
3
/
s

97
11
/
16

3 pCt invest. cert
……
98/
2j pCt N.W.S
79
1
/8

DE
BELGISCHE GELD- EN

KAPITAALMARKT IN
SEPTEMBER
1949.

De gebeurtenis van de maand was natuurlijk de deva-

luatie van de Belgische frank tegenover de U.S.A. dollar

met 12,3 pCt. Bij het treffen van die maatregel had de

Regering blijkbaar in de eerste plaats op het oog de scha- –

delijke invloed op de Belgische economie van de veel ster-
kere devaluatievoeten van verschillende andere – munten

te ontlopen. Om de koopkrachtpariteit tussen de U.S.A.

dollar en de Belgische frank te herstellen is men inderdaad
ongeveer halfweg blijven staan. Veeleer werd getracht het
devaluatiepercentage zodanig te bepalen, dat de langzaam

dalende conjunctuurbeweging aan hetzelfde tempo zou
worden do9rgezet. FIet vroegere peil van tewerkstelling

en de koopkracht van de munt zouden dan tegelijkertijd

nagenoeg onveranderd kunnen blijven. Het is nog te vroeg

om uit te maken of die doelstellingen kunnen worden be-
reikt. In elk geval blijkt hetvast te staan dat het ratio-

nalisatieproces, dat zich sinds enkele maanden in de Bel-
gische economie aan het voltrekken is, onverminderd zal
moeten worden voortgezet ten einde de uitvoerprijzen
concurrentievaardig te houden.

Voor het overige hadden de wijzigingen in de wissel-

koersen tot hiertoe niet erg veel invloed op de evolutie van
de binnenlandse geld- en kapitaalmarkt, behoudens dan

op de niet-officiële markt voor goud en deviezen, waar
haast alle koersen de hoogte in gingen. Dit is zeer begrij-

pelijk, vermits het vroegere agio waarmede de dollar werd

verhandeld aanzienlijk, minder was dan de devaluatievoet
van de Belgiche frank en het disagio, dat bestond t.a.v.

de zachte deviezen aanzienlijk sterker was dan de verschil-
lende devaluatievoeten van die munten tegenover de Bel-
gische frank. Per einde van de maand werd de dollar ver-
handeld tegen 50 (nieuwe pariteit: 50), de gulden tegen

12 (nieuwe pariteit: 13,16), de Zwitserse frank tegen 11

(nieuwe pariteit: 11,55), het pond sterling tegen 134 (nieu-
we pariteit:140). –
Op de geldmarkt ging de verruiming ongestoord verder.
De daggeldmarkt was in de loop van September zo ruim,

dat werd besloten voortaan de rentevoet vrijer te laten
fluctueren naargelang de vraag en het aanbod van kapi-
talen. Zoals bekend, werd de rehtevoet van het daggeld
sinds September 1947 door de Nationale Bank onveran-

derd gehouden op 1 pCt. Gedurende de derde week van
September 1949 werd de daggeldrente teruggebracht tot

13/16
pCt; naar het einde van de maand toe werd opnieuw
het peil li pCt bereikt.

Bij de banken werd een lichte stijging van de deposito’s

waargenomen.
Op de obligatiemarkt hadden rond het tijdstip van de
devaTuatie geen abnormaal hoge verkopingen plaats. De

koersen van de staatsrenten bleven goed gestemd en de
4 pCt Geünificeerde Schuld ging nagenoeg elke dag met

5 ct op. Ook bij het schatkistpapier en de kasbons van
steden en Gemeentekrediet was de hausse van de koersen

overwegend, alhoewel enkele reeksen nog de drukking
ondervonden van de voorwaarden, waartegen de 4pGt
Schatkistcertificaten 1949 zullen worden uitgegeven. De

inschrijvingen op vermelde lening zullen worden openge-
steld tussen 12 en 26 October e.k. De sterkste stijging werd
nochtans genoteerd bij de koersen van de industriële obli-
gaties, waarvan het gemiddeld netto-rendement voor uit-

staand papier met een looptijd tussen 10 en 20 jaar op één
maand tijd met 0,18 fr. per pCt verminderde.

12 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

821

.ATettorendementen pan de poornaainste obligatietypes
1)

(pCt op koersen per einde maand)

Obligatietype
Looptijd
Aug.
1948
Aug.
1949
Sept.
1949

Schatkistcertificaten
5 â 10j.
4,83 4,58
4,56
Kasbons steden
5 â 10 j.
5,07
4,92
4,90
boven 10 J.
4,73
4,56
4,54
Staatsrenten

…….
Industritle obligaties
10 â 201.
6,06
5,81
5,63
i) Er werd rekening gehouden met eventuele terugbetalings-
premidn bij de vervaldag.

In verband met de daling van de rentevoet kan eveneens

worden gewezen op het feit,
dat de Nationale Maatschappij

voor Krediet aan de Nijverheid de rentevoet op voor-

schotten met middelmatige en lange looptijd met
I
pCt

heeft verminderd en teruggebracht van 6 op 51 pCt. Het

ligt overigens in debedoelirig van de Regering de politiek

van goedkoper geld verder door te zetten.

De aandelenmarkt bewaarde in de eerste helft van Sep-
tember de haussebeweging, welke in de loop van Juli ji.

inzette. De nieuwe economische politiek, welke de Rege-
ring denkt te voeren (o.a. wijziging in steenkolenpolitiek,

belastingverlaging, uitvoering van openbare werken)
maakte verder goede indruk op de beursmiddens. Tevens
was een zekere monetaire onrust onder het beurspubliek
merkbaar. De eigenlijke herziening van de visse1oersen
van de Belgische frank had eerder een geringe invloed op

het koerspeil. Op. Maandag 19 en Dinsdag 20 September
werd de beurs gesloten. Bij de heropening op Woensdag 21
September steeg de index van het gemiddeld koerspeil

dadelijk met ruim 7 punten. Op die dag werden nagenoeg
121.800 stukken verhandeld. Geleidelijkdaalden nochtans
in de loop van de volgende dagen zowel noteringen als

transacties, met het gevolg dat op de laatste beursdag van de maand nog enkel 51.000 stukken werden geruild en de
koersindex nagenoeg op het peil van vÔÔr de devalüatie

was teruggevallen.
Op de emissiemarkt werd de eerste belangrijke uitgifte van nieuwe aandelen van dit jaar een volledig succes. De

koersen van de oude aandelen schoten er – rekening ge-houden met de koers van het er aan gehechte voorkeur-
recht – niets bij in. Integendeel ook de claims gingen elke
dag op. Hiermede werd bewezen, dat,de markt opnieuw
in gezonde voorwaarden nieuw papier wil opnemen. Ver-
wacht kan worden, datin de eerstvolgende maanden de finan-
ciering door plaatsing van aandelen in het publiek nog door

verschillende andere ondernemingen zal worden beproefd.
Brussel.

V. VAN ROMPUY.

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCUE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).

,
)
:n
.2
+,
Ez
O
0
‘5
0
;.
5)

‘g
cd
Pq

30 Dec.

’46
700.876
4.434.786
100.816
153.109
2.744.151
29 Aug. ’49
434.847
299.378
171.364 155.570
3.029.009
S Sept. ’49
435.033
312.354
191.891
157.211
3.030.575
12 Sept. ’49
435.178
321.112
157.940
144.796
2.994.327
19 Sept. ’49
435.302
336.865
165.913 142.027
2.967.439
26 Sept. ’49
621.571
332.074 195.843
142,642
2.966.007
3 Oct.

’49
621.695 337.721
292.546
144.298
3.020.723
10 Oct.

’49 621.840
332.787 372.974 143.976
2.974.934

Saldi In rekening courant

‘5

1
fl5)Q5)
5)
‘5


5-.o)
rb
•cnV

5

1 !.ff
30 Dec. ’46
29 Aug. ’49
1

434.922
288.961
2.475
55.564
419.690
336.433
5 Sept. ’49
377.790 296.710
2.348
35.740
441.733
38
2
.6
17

12 Sept. ’49
1

388.955 296.710
2.335
30.720
448.207 372.027
19 Sept. ’49
1

410.714 346.964
2.322
42.131
453.475
34
5.613
28 Sept. ’49
1

380.875 351.140
2.269
82.347 501.812
43
5.069
3 Oct.

’49
1

389.518
364.914 2.259
42.306
471.392
548*127
10 Oct.

1
49
473.694 336.228 2.248
36.527 458.885

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op 10 October 1949.

Activa.

Wissels, pro-
messen en

( Hoofdbank
t


)
sehuldbrleven Bijbank

,,

in disconto

Agentseh,

1.000,-
t

1.000
1
– ‘)

Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekôcht (art 15, onder 4,
van de Bankwet 1948) …………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlatiden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……1.800.000.000,-

Voorschotten ( Hoofdbank f 136.446.797,88 ‘)
in rek, erf

1
op onderpand Bijbank

908.700,64
(mcl. belenin-
1
gep)

t Agentseh.
,,

6.620.190,58

t
143.975.689,10
Op effecten enz ……… .. 143.047.496,58 ‘)
Op goederen en celen
..,,

928.192,52
143.975.689,10 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)

… ………. ………
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
Ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

…………………………

..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmaterlaal ……T 612.113.597,76
Zilveren munt enz…..9.726.762,51
621.840.360,2.7
Papier op het buitenland

f

332.787.075,-
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland

……370.758.823,51
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..2.214.981,54
705.760.880,05
Vorderingen In guldens op vreemde circulatle-
banken en soortgelijke instellingen

….
..308.396.566,14
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………..
120.877.767,59
Gebouwen en inventaris

………………
2.000.000,-
Diverse

rekeningen

………………….
173.082.212,19
5.375.934.475,34

Passiva.

Kapitaal

…………………………
f

20.000.000,-
Reservefonds

……………………….
15.333.335,71
Bijzondere

reserves

………………..
Pensioenfonds

……………………….
..61.674.999,18
22.623.961,08
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………………..
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) .. 73.636.175,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe uitgifte)
,,2 .974.933.660,-
Bankassignaties in omloop

…………..
..71.141,82
Rekening courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist……f

473.694.078,49
‘s Rijks

Schatkist

bij-
zondere rekening

…..376.227.524,25
Geblokkeerde saldo’s ..,,

2.247.909,21
Saldo’s

van banken In
Nederland

……….

..

36.526.962,80
Vrije saldo’s van vreem- dé circulatiebanken en
soortgelijke Instellingen ,,

458.884.902,15
Andere vrije saldo’s……598.313.902,26
1.945.895.279,16
Crediteuren in vreemde geidsoort

……….
7.814.736,27
Diverse

rekeningen

………………….
252451.519,33
5.375.934.475,34

5)
Waarvan sehatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen ….
t


‘) Waarvan aan Indonesi8 (Wet van 15
Maait 1933, Staatsblad no. 99) ………
..34.259.225,-
Circulatle der door de Bank namens de
Staatin hetverkeergebrachte muntblljetten
,,
1
34.397.080,-

NATIONALE BANK VAN
ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten In milliâenen francs).

‘0
,
.,
Data
h
:ti2

:
$00

.g-
‘0-

ij
1

1

0

31 Dec. 1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
1
4.090,7 1.163,7
23 Sept.1949
6.289,5
303,4 108,4
39,7
4.263,2
2.018,2
30
Sept.1949
6.157,6
188,2
113,6
4.371,4
1.670,7
7 Oct. 1949
6.154,8
186,2
116,2
39,7
4.300,7
1.816,6

‘)

Bron:

Statistisch

Bulletin

van

het

C.B.S.’.
‘)
Voorlopige gegevens.

INOEX(;IJF’ERS

VAN

LONEN

VOLGENS

REGELINGEN
IN
NEDERLAND
1)

Juni 1938/
.
.
Nijverheid
Juni 1939
Nijverheid ‘)
Landbouw
2)

en
=
100
landbouw

Aug.

1939

.
‘lol
100
101
Mei

1945



116
190
126
Aug.

1948
175,2

.’
258
186,8
Sept.

1948
1752
258


186,8
0ct.

1948
175,2
258
186,8
Nov.

1948
179,9
265,5
191,9
Dec.

1948
181,7
265,5
193,4
Jan.

1949
181,8
265,5
193,5
Febr.

1949

181,8 265,5
193,5
Mrt.

1949.
.
181,61)
265,5
193,36)
Apr.

1949
181,42)
265,5
193,2′)
Mei

l949….
.

181,9
275

‘)
195,0
Juni

1949
181,9
275

195,0
Juli

1949

181,8
1
)
275
194,9
4)
Aug.

1949….-

182,1
4
)
275
195,1′)

6)
Bron: ,,Statistisch Bulletin

van het CBS.”; in
de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijslagwet
niet
begrepen,
‘) Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
‘) Akkerbouw en veehouderij.
•) Voorlopige gegevens.
8)
Daling uitsluitend een

gevolg van

een lichte

schomrneling in
de
toeslag van mOOr-productie
der
steenkoolmijnen.
‘)

Loonsverhoging

ingaande

1 Mi

1949

als

compensatie
vom’
premieverhaat landbouw-pensioenfonds.

WERKLOOSHEID EN WERL(VERRUIMING

INNEI)ERLAND

Maand


Geheel
Geheel
Geregistreerde
werklozen
wachtgelders
arbeiders

30 Juni

1945
112.622
.

120.800
2)

18.300
2)

29

Juni

1946
45.953 3.382 30.693
31 Aug.

1948
24.785
360
4.247
30 Sept.

1948
25.898
282
2.922
31

Oct.

1948
28.770
349
5.928
30 Nov.

1948
32.702
330
14.896
31

Dec.

1948
.
44.784
1.461
.

25.119
31

Jan.

1949
53.895
1.146
29.755
28 Febr.’ 1949
50.052
970
30.968
3

1

Maart 1949
39.025
791
27.520
30 April

1949


36.909
903
23.571
31

Mei

1949
35.111
4.247
19.973
30 Juni

1949
31.800
8)
700
8).

16.900
1
)
30

Juli

1949

33.200
6)
.

600
2)

12.600,8)
31 Aug.

1949
37.600
3)
700
‘)
12.600
1
)

‘) Bronnen: ,,Maandschrift van het CBS.”
en
,,Statistisch Bulle-
tin van het CBS.”; gegevens van
de arbeidsbureaux.
mcl.

vorstwerklozen,

zieken,

arbeiders,

die
ongevallenuit-
kering ontvingen, benevens van een aantal personen, die in het
,,vrije bedrijf” werk vondeh, zonder dat de arbeidsbureaux hiervan
tijdig bericht ontvingen.
Schattingen.

-‘-..—.-

.; ‘ -..-

—‘-:

-‘,-

•.. ” …,- –

822

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

’12
October
1949

BANK VAN ENGELAND.

INLE001NOEN EN TERUG BETALINGEN BIJ
DE SPAARBANEEN

(Voornaamste posten
in
millioenen
ponden).

IN NEDERLAND
1).

(in millioenen guldens)

III-

0

•D
.0

c
do

-‘

-0

0
.’OQ

25 Dec. “6
21 SepL.’49
28 Sept.’49

5
Oct.
’49

0,2

1 .449I

1.450

1.428,2

22,1

1,3
0,4

1.349.2

1.350

1.267,5

82,8

5.3
U.

1.299.3

1.300

1.264,5

35,9

5,5
0,4

1.299,3

1.300

1.264,5

3 5, 9

5,5

Other securities
Deposits

.;
.

25
.24

10,3

25
Dec.
’46
311,9
13,0
15,8
346,5
2789
21

Sept.’49
318.4
16.2
22,5
426,7
11,6 25,4
293,7
28 Sept.’49
‘333,8
23,6
34,9
415,1
9,1
16,4
295,7
5 Oct. ’49
339,5
25,5 22,7
411,3
11,5 16,4
291,6
NATIONALE BANK VAN BELOI1.

(Voornaamste posten in millioenen francs)

5
0
0..
‘O
‘cd
‘0e3
0
1
‘,


o.

0

.5

(
‘E
a
5)

Q)
Ei

10

S.pt..

1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
8 Sept.

1949
31.325 13.215
1.573
8.712
275 358
15

Sept.

1949
31.325
13.841
1.044
8.205
265 384
22 Sept.

1949
31.340 11.534′
1.079
7.589
247
472
29 Sept.

1949
31.346
10,499
l.306 8.438.
259
610

Rekening courant saldi

,0
0

Cd

0

ce
.
5-425

.
00

CI)

10Sept.

1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
8
Sept.

1949 915
95.692
87.008
450
1.574
4.933
15 Sept.

1949
915
95.380
86.288
390
1.717
5.171
22 Sept.

1949 915
96.113
86.137 504
2.431
5.827
29 Sept.

1949
915
96.839
86.570 534
2.110 5.955

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens),

.5.
c
.5
0

0

‘-

Data’
.nce
0
00
o

o

o,.,0ce
0
0
5

c5
0250
,50

en
o

a
0
0.05)

31

Maart 1947
14 Sept.

1949
21

Sept.

1949
28 Sept.

1949

477.080
470.985
470.985 470.985

35.363 93.327 98.553
97.047

33.256

85.402

14.810

63.693

14.789

64.593

14.776

64.158

Rekening
courant

255.201
1.010.771
1.009.824
1.018.933

0
saldi
0

0
Data


cd
o
5)
‘5

31 Maart 1947
81.527
453,816

503.718
101.304
14 Sept.

1949
24.855
901.578

741.003
27.518
21

Sept.

1949
26.869
897.892

751.067
28.510
28Sept.

1949
24.999 893.897

761.095
28.068

Inleggingen
Terugbetalingen
Maand
R.P.S.
Part.

Totaal
R.P.S.L
________________-
Part.
Totaal
Saldo

Totaal ’46
Totaal ’47
‘rotaal ’48

246,4 253,7 252,7

295,1
307,5 345,8

5.4 1,5
561,2
~
598,5
544,5
316,2
351,3

377,1
285,7
361,1

921,6 601,9
712,6

380,1

40,7

113,9′

Jan.

1949
24,4
38,7
63,1
24,0 29,6 53,6
+


9,5
Febr. 1949
24,3′
33,8
58,1
23,1
26,1
49,2
+

8,9
11rt

1949
24,4 34,4
58,8
28,2
31,8
60,0

1,2
Apr. -1949
19,3
27,0
46,3 25,9
29,6 55,5

9,2
Mei

1949
Juni 1949
23,0
35,4
58,4
27,5
32,2
59,7

1,3

Juli

1949
22,9
25,3
33,4
31,91)

56,3
57,2
2):

28,5
28,4
32,2
29,41)

60,7
57,8
‘)-

4,4 0,62)

LIII

12 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
823

(VERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE
BÂLANSEN VAN
DE NEDERLMDSCEE
BANK.

(in miljoenen guldens)

Actiëf

data
12-9-’49
[i._9_’49
26-9-’69 3-10-’49
1

Passief

data

]
12-9-’49
19-9-’49
26-9-’49
1
3-10-“49

Wissels,

promessén

en
.
.
20,0′
20,0
20,0
20,0
schuldbrieven in disconto

– )


‘)
Reservefonds …………
15,3
15,3
15,3
15,3
Wissels, scbatkistp’apier en

Bijzondere reserves

.

…..
61,7 61,7 61,7 61,7
schuldbrievên,

door

de

Kapitaal

……………

..

Pensioenfonds

……….
22,7 22,7
22,7
22,7
Bank gekocht




Voorzieningsfonds

perso-
Schatkistpapier,

door

de
nee!

in

tijdelijke

dienst
1,5 1,5 1,5 1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten

in

omloop
de

Staat

der

Neder-
(oude uitgiften)

……
74,8
74,5
74,2
73,9
landen

ingevolge

over-
Bankbiljetten

in

omloop
eenkomst van 26 Febru-
,
(nieuwe’uitgifte)

. . .
2.994,3
2;967,5
2.966,0 3.020,7
1.800,0 1.800,0
1.800,0 1.800,0
Bankassignaties in omloop
0,1
0,1
0,1

Voorschotten in

rekening
Rekening courant saldo’s:

Geblokkeerde saldo’s

:’

..

..

..

courant

op

onderpand
‘S
Rijks Schatkist ……
389,0 410,7
380.9
389,5
(mcl.
beleningen)
1448
1
)
142,0
1
)
142,6
2
)
144,3
2
)
‘s Rijks Schatkist,.

bij-
Voorschotten aan het Rijk

– –

zondere rekening
296,7
347,0
351,1
364,9
Boekvordering op de Staat
.
.
,

2,3
2,3
2,3
2,3
der

Nederlanden

inge- Saldo’s

van

banken in
volge overeenkomst van,
30,7
42,1 82,3
42,3
26 Februari 1947 ……
1.500,0
1500,O
1.500,0
1.500,0

Nederland, ……….

..
v
Vrije saldo’s

an vreemde
Munt en muntmateriaal:
.
circulatiebanken

en

ari

1947

……………

Gouden munt en gouden
soortgelijkeinstellingen
448,2
.453,5
501,8
471,4
muntmateriaal
626,0
426,0
6121
612,1
Andere Vrije saldo’s

.
372,0
345,6 435,1
548,1
Zilveren munt, enz.

.
9,2 9,3
9,5
9,6
Crediteuren

in

vreemde
Papier op het buitenland
.
321,1
336,9
332,1
337,7
gèldsoort …………..
8,3 8,6
8,9
Tegoed bij correspondenten

.

Diverse rekeningen
16
.0,6
160,6 250,9
250,9
in het’buitenland

..
.
‘154,9
163,3
193,3
290,1
Buitenl. betaalmiddelen
3,0 2,6
2,5
2,4

.7,5

VorderIngen in guldens op
vreemde

circulatieban-
ken

en

soortgelijke

in-
stellingen

………….
268,2
283,6,
.301,4
309,3
‘Belegging van kapitaal’re-

serves, pensioenfönds en


voorzieningsfonds ….. ..
120,6
120,2
120,9
‘120,9
Gebouwen en inventaris
.
2,0 2,0 2,0 2,0
147,6
147,5
458,1
165,7

4.897,4 4.933,4
5.174,5
5.294,1
4.897,4 4.933,4
15.174,5

Diverse rekeningen

……..

5.294,1
‘)Waarvan schatk!stpapier
rechtstreeks

door

de
Bank in disconto

ge-

nomen

Circulatie der door de Bank
‘)Waarvan aan Indonesië
namens de Staat in het
(Wet

van

15-3-1933


verkeer gebrachte munt- Staatsbiad no. 99)

, .
34,3
34,3
34,3
34,3
biljetten
134,2
133,2
133,4
134,8

,.IIAVENBEWEOINO.
Te
Rotterdam, AmSterdam
en
Antwerpen aangekomen zeeschepen
1).

Rotterdam
Amsterdam
.
Antwerpen

Tijdvak
Aantal
Netto register
Aantal


Netto regster
‘Aablal
j

Netto register
,
tonnen

1938
15.366
24.744.472

3.464
4.664.049
11.762i
19.979.744
1939
12.026
19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.888.710
1945


1.344
2.063.632
470
458.800
3.585
11.129.932
1946
4.464


5.911.539
1.706
1.817.922
5.286
9.312.726
1947
5.974
9.883.446
2.443
2.769.462
8.013
16.762.592
1948
8.502′
12.670.901

4
3.305
3.348.504

8.472 16.918.365
1949

1.158.365
251
280.367
757
1.364.159
.
1.065.261
194
236.060
706
1.296.718
Januari

………….
739

Maart

…………..
..
.

.043
1.224.006
276
305,723
783
1.397.455
Februari ………….
802

April

…………..
.986
1.371.907
298

343.455
802
1.467.170

1
1.115
1.403.967
332
355.114
827
1.481.989
..

.056
1.309.291
356
367.848
865
1.561.742

3 t/m

9

Juli ….,
258
364.822

.
92
76.606
10 t/m 16 Juli
254
,

320.519
86
92.256
17
tlm
23 Juli
257
284.674
71
69.182
24 t,’m 30 Juli
255

320.928
64
69.808
Juli ……………..
1.145

.
1.429.450
346
331.528
840
1.543.062

Mei

……………..

31 Juli t/m 6 Aug

.

197
301.007
83
95.787
7 t/m 13 Aug.,
226
361.835
83 71.141
14 t/m 20 Aug
225
293.164
78
67.414
21 t/m 27 Aug
254
354.992
97
102.671
28 Aug. t/m 3 Sept..
214
265.557
76
89.123
Augustus
982
1.407.918
372
359.635


4 t/m 10 Sept
223
329.579
82
98.768

,1)
Bronnen:,,Mededelingen
Kamer van
Koophandel en Fabrieken
voor Zuid-Holland”;
Dienst Gemeente
Handelsinrichtingeh,
Amster-
dam; Bureau van Statistiek
der Gemeente Amsterdam; Economische
dienst van
de haven, Antwerpen.

KdN. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ
H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

•i’T
f
i:’r .,).-.
f.

,.

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE

v/h Nederlalldsuhe SeIlltOestelIdll, Filbriek

‘-
HILVERSuM

:’

Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van

Radio – Lijntelefonie – Automatische telefoniè

C. MASTENBROEK

Ben. Molendijk 14 Goudswaard

• BEDRIJFSADMINISTRATIE

• BOEKHOUDINGEN

• BELASTINGZAKEN

+

Vaeaturp

.

American Holding Company wants for its Dutch

enterprise

Treasurer- Controller
(Dutch nationality)

thorough knowledge international monetary regu-

lations essential. After proven ability, excellent
future. Age not under 30.

Letters with photograph under No. ESB 1533, bur. v. d.
bi., Postbus 42, Schiedam:
GEMEENTE AMERSFOORT

Burgemeester, en wethouders von Amersfoort roepen
sollicitonten op voor de betrekking van

CHEF

der afd. personeelszakén en pensioènen

ter secretarie van Amersfoort.

Aanstelling gèschiedt in de rong von hoofdcommies
lè klos (silarisgrenzen f 5.400,— tot f 6.480,—)
Behalve de normoie aan een ofdelingschef :te
stellen eisen, wordt von betrokkene verlangd,
dot hij door studie en zo mogelijk ervaring op
de hoogte is von:
de moderne bedrijfseconomie;
de sociale’took van de overheid als werkgever;
het ombtenorenrecht en de pensioenwetgeving.

Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psycho-
technisch onderzoek te onderwerpen. Sollicitaties; vergezeld van uitvoerige inlichtingen, v66r
26 October 1949 in te zenden aan de burgemeester
en wethouders von Amersfoort.

Commercieel aangelegd Ec. Drs

28 jaar, verantwoordelijke functie bij handelsonderne-
ming bekleed hebbende, zoekt werkkring. Belangstel-

lenden worden verzocht te schrijven onder no. ESB 1536,

bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

ECONOMISCH C A N DI DA A T’

in het bezit van praktijkdiploma boekhouden, zoekt
werkkring waarin hem gelegenheid wordt geboden zijn
studie voort te zetten. Er. onder no. ESB 1535, bur.
v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

GroothandeI

DÉZE WEEK:

Nederland op weg naar

vrijere handel

*
Iedre week zeer teel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen -.ian
binnen-
en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding in de rubriek

TRADE OPENINQS.

Abonnementsprijs f15.— per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408,
Bankiers: R. Mees en Zoonen’, Rotterdam. Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
‘4,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5 Rotterdam (W.).
1?ankiers: Banque de Commerce, Bruséel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland t
26,—
per jaar;
voor België/Luxemburg f
28.-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
2 60.34.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f
26
2
—, overige landen f
28,-
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

‘ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange I’Iaven iz, Schiedam (T8lefoon
69300,
toestel 6). Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
‘aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures ” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertènties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs

Auteur