Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1677

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 29 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economiscli
,
-wStatis’tische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG ’29 JUNI 1949

1
No. 1677

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbérgen;

F. de Vries.

Redacteur-Secretaris: C. van den Berg

Plv. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

• COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J E. Mertens; R. Miry; J. van Ticheen R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz.o de laatste

bladzijde ocin dit nummer.’

LÏIIOUD.
Blz.

De

artikelen

van

deze

week

………………..
507

Sommaire,

s.immaries

……………………..
507

Onderzoek naar de prijsverhoudingen van Belgische

en Nederlandse eindfabrikaten
door Dr G. van der

Wal………………………………….
5
08

Verlaging van trekkingsrechten noodzakelijk?
door

Dr

Th.

H.

Mulders

……………
.. ……….
510

Schulden en gemeentelijke conjunctuurpolitiek
door

J.

Has per

……………………………
‘.
512

Duitslands conjunctuurproblemen
door Prof.

Dr W.’

Hoffmann

……………………………….
515

Aantekening:
Jiet tierdo verslag van ple Nederlandse ltegoriiig betreffende
do

werkiiig

van

het

E.It.P.

……………………
.19

Bedrijfseconomische

notities:

Lovensvorzekoringbedrljf

en

industrietlnanelerlug

doop’

T.

J3rands

en.

J.

C.

Brezet
……… ………………….

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
522

St at is t ie le n:
BankStatCfl
……………………………………
522

DEZER DAGEN

,

kwam in Nederland de boter, met de andere vetten uit

het voedingsmiddelenpakket, vrij van rantsoenering.

Indien, iemand via dit bericht zou willen afglijden naar

een zacht optimisme over het programmatisch beloop

van de uitgedachte Benelux-vervulling, zou het hem

licht vergaan, als de Duinkerkers, die de Ruiters wèl

beboterd schip wilden betreden.

,,Ze kregen nergens vat, maar’ gleden, glipten.

als op glad ijs”, stelt de levensbeschrijver Brandt vast,

Zo staat het ongeveer ook met het zwoegen van de Benelux-

p’artners. Zij zouden wel gaarne samen op streek komen –

de neiging om een scheve schaats te rijden bestaat bij geen

der partijen, maar zij zijn niet alleen in de baan.


Het is er zelfs vol met botsingskansen en datniet op

de gezellige manier als in Avercamp’s ,,Wintertje”, maar

meer in ‘t barre, zoals bij de overwintering op Nova-Zembla.

De gezamenlijke proefrit voor de eerste ronde, de Voor-

Unie, •zal moeten worden uitgesteld.
Daarachter ligt een probleem, dat naar de wijze, waarop

het bekwame lieden ontglipt, nog glibberiger moet zijn

dan de, wel-geoliede, klassieke fortuin, evenwicht in het

internationale betalingsverkeer. Vier politieke en finan-

ciële kunstrijders. par excellence, Cripps, Harriman,

Petsche, Spaak, hebben de ingewikkelde figuren, die

hiertoe moeten worden getrokken, niet sluitend kunnen

maken. Zij zullen het opnieuw proberen.

Waarom wil het Europese handelsverkeer niet van de
helling? Volgens de Amerikanen zijn er tenminste twee

klampen, die het tegenhouden. De oninwisselbaarheid

van het Pond Sterling en de Britse onwil om te deva-

lueren. Steeds sterker worden te dien aanzien de klanken,

die herinneren aan het bevel dat de ,,Red Queen” voor

alle tegenstribbelende of mishagende creaturen gaf:

,,off with their head”.

Van Engelse zijde, waar men Robertsons monetaire

werk goed kent, spreekt het antwoord op de devaluatie
vanzelf; men went niet deel te nemen aan een ,,Caucus

race”: ,,they began running when they liked and left

off when they liked, so that it,was ‘hot easy to know when

the race was over”. Zij wenSen ook de klamp te verwijde-

ren, doch daarvoor prefereren zij een glijmiddel: een

fonds in goud of harde valuta, waaruit dë verschillen in de

inter-Europese betalingsbalansen kunnen worden gedekt.

De gedachte herkomst behoeft geen betoog.
Bij dit alles is de Engelse minister Sir Stafford Cripps
de centrale figuur. Zal hij – niet bevreesd een ‘spelbrèker

te heten en bij lange geen brekèbeén – bereid zijn beentje-

over te gaan?

Een variatie, die op meer plaatsen in gebruik of over-

weging is. De spoorwegstaking in Berlijn is na onttrekking

van de goedkeuring door de Westelijke Commandanten,

opgehe’en; zo ‘ook de stakingen in Groot-Brittannië
,
en

Canada. -,

Maar de Australische economie is in wanorde door een

grote staking, de Spaanse in hoge nood mede door aan-

houdende droogte, de Japanse vastgelopen mede door een

afzetcrisis. Zeer toepasselijk is het opschrift, dat voor de

oorlog des zomers op vele Weense plaatsen van vertier

stond . ,,Wegen Restaurierung geschlossen”.

pa’

1

HEERENGRACHT 179
S
AM6TERDAM.0

JOCOMOTIEfiD

!penk.

t,

P071
tiQ4.

/

___ –

Deze fechnicus

blauwdruk ;oort.

heeft moeiljkhe-

lurend in de

den! Hij ziet wel

positieve werkelijk.

lijnen en cijfers

.

heid omdenken.

maar ze vermoeien

Dus, denk voortaan

hem en dansen

positief en gebruik

hem voor de ogen. De ver.

1

klaring ligt voor de hand,

1

n.l.: hij moet de negatieve
lic
ktd
c
okma
lP

CHEMISCHE FABRIEK
L. VAN DER GRINTEN

jÉroCÉ.,,OCE’-..ENTOCË

Venlo

Nederland

,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDIN GEN

Maakt gebruik

van onze speciale rubriek ,,Vacatures” voor het

oproepen van sollicitan(en voor leidende functies.

In

ROTTERDAMSCHE

BANK

AFWIKKELING

VAN

NALATEN-

SCHAPPEN

ol

2O VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANÖS(‘HE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo

1-Jengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van,

ZO!ItZ uur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar ch/oor

chloorb/eek/oog

natronloog, caujtic soda.

1

29 Juni 1949

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

507

– -DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Dr G. van der
Wal,
Onerzek naar de
.
prijsQerhoudingen

can Belgische en Nederlandse eindfabrikaten.

Vrïjw.el algemeën werd in beschouwingea over de Bene-

lux aarfgenomen, dat het Belgische prijspeil, gegeven de

officiële wisselkoers, hoger lagdan het Nederlandse. Ge-

detailleerd en betrouwbaar vergelijkingsmateriaal stond

echter vrijwel niet ter beschikking. In het eerste kwartaal

van dit jaar is nu een uitvoerig Onderzoek ingesteld naar
de prijsverhoudingen van Belgische en Nederlandse eind-
fabrikaten. Uit dit onderzoek, dat betrekking had op tex-

tielproducten, kantoorartikelen en huishoudelijke artikelen,

bleek, dat voor 68 artikelen de inkoopsprijzen in België
gemiddeld 5 pCt en de verkoopprijzen 2 pCt lager waren
dan in Nederland. De opslagen bleken in België gemiddeld

14,2 pCt hoger te zijn. Voor de verschillende goederen
liepen de prijsverhoudingen sterk uiteen.

Dr Th. H. Mulders,
Verlaging van trekkingsrechten nood-
zakelijk?

De resultaten
;
tot dusverre met de trekkingsrechten
bereikt, zijn bevredigend geweest. Niettemin zijn enkele
wijzigingen in de methode gewenst. Zo zouden de trekkings-
rechten, met ingang van 1 Juli, beter per enkele maanden
dan per jaar kunnen worden vastgesteld. Ook is het wen-
selijk, dat de rechten gemakkelijker overdraagbaar worden
gemaakt. Verder ‘zal men de fouten bij de vaststelling
moeten vermijden, welke de vorige maal waarschijnlijk leidden tot te geringe trekkingsrechten van economisch

zwakke linden. Wat de
onu’ang
van de rechten betreft –
verlaging, zoals men te Parijs noodzakelijk acht –
al zeker niet gewenst. Integendeel, op grond van de erva-
ringen opgedaan met het compensatiesysteem en het ge-
bruik van de trekkingsrechten, verdient het aanbeveling de trekkingsrechten voorlopig ti verhogen.
J. Ilasper,
‘Schulden en gemeentelijke con junctuurpolitiek.

Meent de Overheid, dat een opleving nog zal voortduren
dan betekent het voeren van een actieve conjunctuur-

politiek door de gemeenten, dat ook de gemeentelijke Over-
heid haar uitgaven moet beperken en de door haar opgelegde
lasten moet verzwaren. Het gevolg is niëuwe investeringen,
dus toeneming van schuld. Dit laatste is ook het geval als
een depressie wordt verwacht, daar dan juist de investe-
ringen moeten worden uitgebreid. Hierdoor zal de schuld-
positie van de gemeenten – men zie het voorbeeld Rotter-
dam – nog ongunstiger worden. Consequente toepassing
van de politiek van cömpenserende overheidsuitgaven be-tekent, bij verantwoord bestuur, dat men in de hausse bijv..
de bouwnijverheid moet stilleggen en de industriële ont-

wikkeling moet remnen.

Prof. Dr
.
W. Hoffmann,
Duitslands con junctuurproblemen.

Duitsland ondergaat momenteel een structuurwijzigings-
proces. ‘Zo moet de industrie zich aanpassen aan de ver-
anderde,behoeften en – in het belang van de uitvoer –
aan de veranderde omstandigheden op de wereldmarkt.

De ontwikkelingsmogelijkheden houden ten nauwste ver-
band met de arbeidsproductiviteit, die o.a. door rationali-satie, uitbreiding van, het prestatie-loonstelsel en scherpe
selectie der arbeiders moet worden opgevoerd. Voorts dient

het financieringsprobleem te worden opgelost, hetgeen, daar de’particuliere kapitaalvorming onvoldoende en de
interne financiering, i.v.m. het sedert de geldsanering Vrij
stabiele ,prijsniveau, beperkt is, slechts mogelijk zal zijn
door het

beschikbaar stellen van openbare middelen, de

,,counterpart funds” en een beroep op de centrale bank.

SOMMAIRE.

Dr G. van der Wal,
Une enquête concernant la différence des

prix entre les produits tin is belges et néerlandais.

On ne dispose pour ainsi dire d’aucun élément per-

mettantune comparaison détaillée etsûre entre la différence

des prix appliqués en Belgique et aux Pays-Bas. 11

résulte d’une enquête faite pendant le premier trimestre

de cette année qu’en Belgique les prix d’achat se situaient
environ5p.c. plus bas. Par contre les prix de vente étaient

â peu près de 2 p.c. plus avantageux pour 68 produits
finis.

Dr Th. H.
Mulders,
Une diminu,tion des droits de tirage
est-elle nécessaire?

Les résultats obtenus par les droits de tirage ont été
satisfaisants. Toutefois quelques modifications dans la
méthode paraissent nécessaires. Une diminution des droits

n’est pas souhaitée. Au contraire les epériences acquises

militent en faveur d’une augmentation provisoire de ces
droits partir du Ier juillet.

J. Hasper,
Les dettes et la politique communale en matière

de conj oncture.

L’application de la politique ,,des dépenses publiques
de compensation” par les communes, signifie que la
situation financière

de celles-ci deviendra encore plus
précaire. 11 en résulterait par exemple, un arrêtdans la
construction .des immeubles et le développement industriel
s’en trouverait entravé. Mais en fait, cela n’est guère
possible en ce moment. –

Prof. Dr W. Hoffmann,
Les problèmes allemands en matière
de con joncture.

L’Allemagne subit actuellement un changement de
structure. L’industrie doit s’adapter aux modifications
intervenues dans les besoins et les onditions du marché

mondial. Un accroissement des prestations de travail
sera nécessaire. En outre le problème de financement
doit être résolu h l’aide des finances publiques, les ,,coun-
terpart funds” et un appel la Banque centrale.

SUMMARIES.

Dr G. van der ‘Wal,
Intestigation of price relations between
” Belgian and Netherlands finished produ.cts.

Detailed and reliable data for comparing prices in
Belgium with those prevailing in the Netherlands were
practically not available. From an investigation made during
the first quarter of this year it appeared that in Belgium the purchase prices of 68 finished products were, on an
average, 5 per cent. and the selling prioes 2 per cent.
lower.

Dr Th. H.
Mulders,
Will a decrease in drawing-rights be
necessary?
The results obtained with the drawing-rights have
been satisfactory. Nevertheless, some changes in the method

are necessary. Lowering the rights is not desirable. On the
other hand, experience has taught that a provisional
increase in the rights as from July lst is to be recom-
mended. –

J. Hasper,
Debts and municipal economic policy.
The debt position_of the municipalities will become still more unfavourable if the policy of compensating municipal
expenditures is adopted. Consequent application would stop house-building and hinder industrial development.
But this is, in fact, impossible at the moment.
Prof. Dr W. Hoffmann,
Germany’s economic problerns.
Germany is passing through a process of structural

changes. Industry bas to be adapted to the changed requi-
rements and the changed conditions on world markets.
Increase ‘in labour-productivity is essential. In addition, the financing problem must be solved by making public means available, the ,,counterpart -funds” and an appeal
to the central bank.

3
‘-t

508

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

ONDERZOEK NAAR DE

PRIJSVERHOUDINGEN VAN BELGISCHE

EN NEDERLANDSE EIND1ABRIKATÊN.

In de afgelopèn twee jaren zijn vele woorden gesproken

en •gschreven over de vérhouding van de prijsniveaux

van België en Nederland. Daarbij werd de vraag gesteld

in hoeverre de bestandê prijsverhoudingen al dan niet

een helemn’iering vormden voor de totstandkoming van

de Economische Unie tussen beide landen. Vrijwel algemeen

werd bij deze beschouwingen als vaststaand aangenomen%
dat. het Belgische prijspeil, gegeven de officiële wissel-

koers, hoger lag dan het Nederlandse prijspeil. Men erkende

weliswaar, dat gedetailleerd en betrouwbaar ‘vergelijkings-

materiaal niet ter beschikkingstond en dat in verschil-

lende sectoren van het economisch leven belangrijke

afwijkingen mogelijk .wren, maar de algemene indruk

van deskundigen- en niet-deskundigen was -toch, dat
België

over het algemeen belangrijk duurder was dan
ons land. –

• Dit algemene oordeel was vooral gebaseerd op de iudruk,

die men bij bezoeken aan België had gekregen en welke

indruk vooral werd bepaald door. de prijzen van hier’.nog
niet of schaars verkrijgbare luxe-goederen, terwijl deze

indruk niet altijd was gevestigd op een omrekening in

eigen valuta tegen de officiële wisselkoers. De suggestie

van een hoger Belgisch prijsniveau schijnt ook bij opper-
vlakkige beschouwing uit te gaan van het verloop der

indexcijfers, die voor België een veel sterker stijging te
zien geven -dan voor Nederland.
Vergelijking 1ran kleinhandelsprijz’enindexen is echter
niet mogelijk,’ omdat een algemene Nederlandse index

niet wordt berekend, terwijl het Belgische cijfer reeds
véér de oorlog aan veel critiek was onderworpen en thans
met nog meer aarzeling wordt beoordeeld.
– In ,,Benelux”
1)
wördt een vergelijking gegeven van

de prijsindexcijfers va’n de, kosten van levensonderhoud
v’oor Nederland en België

Nederland –

België

1938

1947

1938

1947

Voeding

100

‘209

100

290
Totaal

100

197

100

326

Veelzeggend is deze vergelijking niet, aangezien voor

België de klejnhandelsprijzenindex is aangehouden, terwijl
de Nederlandse index sterk -is beïnvloed door de lage
huur e.d

In België is de kleinhandelsindex inmiddels, evenals de
groothandelsprijs-, lonen- en geldcirculatie-index tot ca
400 gestegen.

De index van de groothandelsprijzen biedt een betere

veigelïjkingmogelijkheid. Alleen is in België 1936-1938
als basis genoInen, terwijl dat in Nederland

1938 is.
I’Iieroidej’ ‘vindt men een tweetal staatjes, waarbij de
indéxcijfers op gelijke basis
,
zijn .gebracht:

Nederland

België

Juli
’38-.Tuni ’39

.1936-38

1936-’38
= 100 ‘)

= 100 )

= 100
2)

1945 ……….’

181


19/6

…………..251

. –
1947 –

271

270

359
1948

………..’

281

28

389

‘) Statistisch Bulletin van het C.B.S. No. 39 van 9 Mei 1949.
‘) Bulletin d’Inforrnation et dc Documentation Banque Nationale
-de Belgiquc, April 1949,
blz.
203.

•Weisglas geeft verder nog’ het volgënde beeld voor
de indexcijfers na.herleiding op het Ibasisjaar 1938:


Nederland

België


1938
1947
1938
-1
1947

Landbouw-
producten

. . .
100
208
100 394
Grondstoffen’

.
100
318
100
360,’)
Eindproducten

.
100
273
100
340 ‘)
Totaal
100
266
100
351

‘) Exclusief de levensmiddelenindustrie.

In België is de ‘stijging dezer cijfers belangrijk sterker

geweest -dan in ons land: Toch mag hieruit’zonder meer

niet een conclusie worden getrokken omtrent de ver-

houding van het Belgische en het Nederlandse prijsniveau,

omdat men hier rekening moet houden met het feit,

dat in de basisjaren Nederland hogere lonen en prijzen

had dan België, zodat België een belangrijk verschil kon

inlopen. Hoe groot dat verschil precies was, valt echter

niet te zeggen.’ Bovendien dient men zowel voor Neder-

land als’ voor België rekening te houden met de kunst-
matigheid van de prijsorming van vele goederen.

Voor de vaststelling der prijsverhoudingen bieden deze
gegevens bij nadere beschouwing -dolarom geen voldoerÇde

houvast. Van gezaghebbende zijde is reeds eerder de

juistheid van de tot nu toe geldende indruk in tivijfel
getrokken en is de vraag gesteld, of voor vele goederen
het Belgische en het Nederlandse prijspeil wel zo sterk

uiteenlopen als algemeen wordt verondersteld. Deze

uitingen worden door ervaringen uit de practijk bevestigd.

Immers, het blijkt, dat de Belgen, die binnen het huidige
bilaterale handelsverkeer met Nederland practisch on-
beperkte invoermogelijkheden hebben, maar een matige

belangstelling koesteren -voor de Nederlandse producten.

In dezlfde richting wees ook’ de ervaring, dië werd op-

gedaan, toen in de loop van het vorig jaar een- warenhuis
te Brussel en een warenhuis te Amsterdam een grote

compensatietrans’actie tot stand brachten, waarbij de
grootst mogelijke variatie van eindfabrikaten in Neder-
land werd ingevoerd. Daarbij kwam men tot de conclusie,

dat België over de gehele linie in het algemeen goedkoper

was dan Nederland, behalve’ voor schoenen. Bovendien

bleek, dat de Nederlandse partner in België het gehele
bedrag in ongeveer één maand kon onderbrengen, terwijl
dit de Belgen in Nederland slechts moeizaam in ongeveer
vijfmaal zoveel tijd gelukte. Dit moge al een aanwijzing
zijn geweest, exacte prijsvergelijking stond hierbij niet

op de voorgrond. In de publicaties, die’ aandacht be-
steden aan de Beneluxprijsverhoudingen, klinkt de klacht,

dat’ het zo moeilijk is om goed vergelijkbaar materiaal
te verkrijgen. Uit de publicaties van Prof. Brouwers
2)

blijkt, dat èr een onderzoek gaande was, maar de gedetail-
leerde resultaten hiervan zijn niet gepubliceerd. Alleen
werd vermeld, waarschijnlijk naar aanleiding van dit
onderzoek, dat schoenen en aardewerk in België belangrijk
duurder zijn dan in Nederland, maar dat voor de grote

massa van artikelen,’ waaronder ook textiel, de prijzen
zeer weinig uiteenliepen.

Verder zouden melk, brood, vlees, kolen, gas en electri-
citeit veel duurder zijn dan in Nederland en dit ook blijven
na de eliminatie van de kunstmatigheid van het prijspeil.
Aangezien details van deze onderzoekingen niet bekend
zijn, kan het wellicht van belang zijn hier iets te publi-

ceren omtrent een recedt gehouden onderzoek op dit
terrein, waarbij werd gestreefd naar zo goed mogelijke

prijsvergelijking van Belgische en Nederlandse eind-
fabrikaten. –
Men diene daarbij op de voorgrond te stellen, dat dit
een onderzoek betrof, dat geschiedde weliswaar niet het
doel om te komen tot zo goed mogelijk verantwoorde
benadering der prijsverhoudingen, maar een onderzoek,
dat- geheel werd uitgevoerd door practici. En wel door

2)
Zie:
,,De Nederlandse priispolitiek en de Tjnie.der Lage Lan-
den”, door Prof.
G.
Brouwers in ,,E.-S.B.” van 31 Maart 1948,
hlz.
244 en ,,De economische politiek in de naaste toekomst”.
‘) ,,Benelux”, door Dr
M.
Weisglas, bijlage
XXII..

,-

‘sIïrrz

1

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

509

die practici, die er hun dagelijkse taak van maken om

door civaliteits- en prijsvergelijking op binnen- en buiten-
landse markt te komen tot een zo goed mogelijk verant-
woord assortiment van verbruiksartikelen: de inkopers

der warenhuizen.
Voor hen is’ de dagelijks terigkerende vraag niet de

vraag der abstracte theorie om een identiek artikel te
kopen tegen de laagste prijs waar dit in het buitenland is te vinden, maar om een ,,aardig” artikel •te brengen

tegen een ,,interessante prijs”, d:w.z. ‘een artikel dat

naar qualiteit en prijs past in de verscheidenheid van

het assortiment. –
Zij zijn degenen, die bij uitstek geschikt zijn, de eind-

fabrikaten, clie practisch nooit volkomen identiek zijn,

naar qualiteit in de prijsverhoudingen van het eigen land

in te lassen.
De reeds eerder vern’ielde warenhuizen deden na voor-
bereidingen in 1948 gedurende de eerste drie maanden
van 1949 door middel van goederenvergelijking e’en onder-

zoek naar de verhouding van de inkoopsprijzen, verkoop-

prijzen en marges (uitgedrukt in pCt van de inkoops-
prijs) van de detailhandel in Nederland en België en wel

als volgt:
Amsterdam ging na, welke artikelen in principe voor
vergelijking in aanmerking kwamen. 1-lierbij werd rekening

gehouden met de mogelijkheid soortgelijke artikelen in
België op te vragen en vooral ook met de beperkte mid-

delen, die voor het werk ter beschikking stonden. Be-paalde groepen van artikelen (zoals confectiekleding,

meubelen, tapijten, enz.) moesten daarom reeds bij de
aanvang buiten beschouwing worden gelaten. Luxe
artikelen werden ook niet opgenomen, maar er werd naar
gestreefd zoveel mogelijk gebruiksartikelen te kiezen,

die representatief voor de betrokken groep konden worden
geacht. In totaal werd een 109-tal soorten artikelen,
samen ongeveer 250 artikelen omvattende, verzameld.
In bosp’ekingen met de verschillende inkopers werden
deze artikelen zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Voor

zover men onvoldoende daarin kon slagen ,(een veertigtal
gevallen), werd de fabrikant om inlichtingen gevraagd.
De helft van de gevraagden zond antwoord.

In noot
3)
wordt een voorheekl gegeven van de be-
schrijving, die tenslotte aan het artikel kon worden ge-

hecht. De artikelen w’erden nu met de beschrijving naar Brussel
gezonden. Verzocht werd daarbij vergelijkbare tegen-

monsters met beschrijving terug te zenden. Van een zeer
groot aantal artikelen wist men in België geen verge-
lijkbaar Legeflmonster te vinden. Dezé artikelen moesten

dus bij ons onderzoek buiten beschouwing blijen”.
De artikelen, waarvan wel een vergelijkbaar exemplaar
werd retour gezonden, werden besproken in een uitvoerig
interview van de ter zake deskundige inkopers. Er werd

daarbij zorg gedragen, dat de inkoper een neutraal stand-
punt innam bij zijn beoordeling. De beoordeling werd coor de leider van het onderzoek aan een critischë be-
schouwing onderworpen en vervolgens schriftelijk vast-
gelegd. Van alle artikelen (73 in totaal), w’aarvari het
Nederlandse en Belgische monster aanwezig was, werd
een vergelijking gemaakt. De Belgische franc wrerd hierbij

op f 0,06 gewaardeerd.

C)

NO.

3.

flcrenpijama:
Uni popeline, conl.rasterende kraag en
manclietten, gepaspoilleerd.
2
zijzakken

en

borst?akje afgebicsd

en

gepaspoilleerd.
Pantalon aan cle onderkant eveneens
afgebiesd en gepaspoilleerd.
i)oorgeregen

en

gevlochten

band,
parelmoerknopen. Aantal

ket.lingdraden per cmt
….66
inslagclraden per
cme


40
Maat

43:

Jaslengte

…………
75
cea
i3ovenwijdtc

………..
114
Moijwlengic

.
………
60
Ilroeklengl,e

………..
109
Schrillengte

……….
63
Bovcnwijcl te pantalon
114
Tnkoop

f 8,70.
Verkoop

fl1,75.

Moeilijkheden bij het onderzoek.

Alvorens tot een bespreking van de resultaten over te

gaan, is het dienstig een enkel aspect te belichten van de moeilijkheden bij dit onderzoek. 1’eeds eerder w’erd op-

gemerkt, dat bij het opstellen van de oorspronkelijke lijst

belangrijke groepen buiten beschouwing werden gelaten,
terwijl later de Belgische collega’s opnieuw’ een grote

grdep artikelen vhn de lijst afvoerden.

De primaire oorzaak hiervan is, dat bij

het onderzoek

met de ter beschikking staande middelen getracht werd

een bijdrage tot de oplossing van het probleem te leveren.
Van een technologisch onderzock kon echter geen sprake
zijn. In vele gevallen w’as dat de reden, waarom de verge-

lijking -niet kon worden getrokken.

Naast deze algemene moeilijkheid deden zich vele
detailmoeilijkheden voor. Enkele mogen hier ter illustratie
wel worden genoemd.
C’onfectie:
een vergelijlcing is niet mogelijk, want de

prijs hangt af van vele onverglijkbare factoren, als oplage,
materiaal, atelier, waarvan afkomstig, enz.

Meubelen:
monsterzendingen waren niet mogelijk;

grootte van de oplage van invloed, enz.
Effen stoffen:
een aantal naar België gestuurde I-iallandse
monsters werden niet terugontvangen, terwijl de enkele
Belgische artikelen nog in onderzoek zijn.
Bedru.kte stoffen en gordijnen:
idem. 1-let dessin is hier

van grote iiivloed en vormt een niet te schatten factor.

Schoenen:
in België wordt veel meer leer verwerkt –

dan in Nederland; ook de afwerking van het binnenwerk
zou onoverkomelijke schattingsproblmep bieden.

Leoensrniddelen:
ook het ondei’zoek van deze belangrijke

groep stiet op onoverkomelijke moeilijkheden, aangezien de Belgic.ie artikelen onvoldoende waren omschreven.

Resultaten yan het onderzoek.

De gegevens, die uit de besprekingen iesulteerdef,

werden verwerkt op onderstaande staten. 0ë volgende
groepen
werden hierbij onderscheiden:

overhemden

ehreid
C.- lingerie

Textiel –
witgoed
onderkleding
fournituren
kantoorartilcelen
huishoudelijke artikelen.

Dé kolonzneen
hebben de volgende betekenis:
Kolom 1:
eenvoudige omschrijving van het artikel.

Kolom 2, 3 en 4:
de absolute Belgische inkoops-‘,en
verkoopprijzen en marges worden hier uitgdrukt in cle
absolute Nederlandse getallen, waarbij de Nedqrlan’dse
gegevens op 100 werden gesteld. /
De hoofdletter in kolom 1 geeft de vergelijkbaarheicl

der artikelen aan, nl.:

de artikelen waren practisch vergelijkbaar
de artikelen waren via een eenvdudige schat-
ting vergelijkbaar.
de artikelen waren via een gecompliceerde

schatting vergelijkbaar.

Tot X, Y en Z ‘werden resp. gerekend: 31, 26 en 16

artikelen.
Aan de hand van de gegevens van de ojiderstaand,e
staten, werden de gemiddelden berekend van de getallen
van de kolommen 3, 4 en 5 per groep, terwijl vdor de
textielgroep als geheel ook een gemiddelde werd berekend.
Tot slot werd nog een totaal gemiddelde oiîer dé 68
artikelen bepaald.
Aangezien van vijf artikeln slechts de verkoopprijs
bekend was, werd voor dit gegeven ook een totaalgemid-
delde over 73 artikelen, berekend.

-,

t

510

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

Groep A.’Overhernden


Overhend,

popeline

…… ……..
.Y
99
98
96
Overhemd,

popeline

………….Y
103
103
.
ioö
Herenoverhemd, .popeline ……….Y
110
123 139
Herenpyama, popeline

…………X
143
167
169

Groep B. Gebreid
Herenslipover,

wol ……………..y
71
65
71

Groep C. Lingerie
Nachtlierncl,

kunstzijcle

…………X
87 84
90
Nachthemd,

katoen

…………..X
89
96
128
Onderjurk; cliarmeuse kunstzijd

..

Y

103

Nachthemd, charmeuse

……….
Z

105
Jasschort,

katoen

…………….Y
103 115
141
Luier

(hydrophil) ………………Z

114

Luierbroekjes,

katoen

…………X
91
88
91
Onderjiirk,

kunstzijde

…………Z
85 96
147
Onderjurk,

kunstzijde

.
…………Z’
125
116
84

Groep D. Witgoed

Blokcloek, blauw,

katoen

……..Y
75
61
56
Flanel,

gestreept

katoen

………..Y
87
68
41
Crème

flanel,

katoen

…………X
73
63 66
Zwanendons

(katoen)

…………X
92
97
122
Overhemdenstol’ (katoen)
.

……..

Y
85
100
145

Groep E. Onderkleding
Sing)ets (katoen), grote maal ……
Z 99
113
153
Singlet.s (katoen),

kleine maat ……

Z
94
102
135
Sporebroek (katoen), grote maat
.
…Y
108
116
126
Sportbroek (katoen), kleine niaat

. .

Y
82
83
105
Herenhemden, korte mouw

……
X
105 127 178
Lange herenpantalon

….. . ……

Y
100
113
146
Dameskous (goedkope kwaliteit)

. .

X
97 98
104
Herensok

……… . ……………

Z
84
95
142
Directoire

(kunstzijde)

…………7.
128
13
1
i
117

Groep F. Fourniluren
Stopgaren, katoen (per gros kaartjes)
‘IÇ
82
86
116
Breiwol

(per

100

gram) …………Z
‘100
95 83
Parelwol, ‘4-draads (per 100 gr)

..:

Y
79 83
116
Katoen, ongebleekt (per, 100 gr)

.

X
59 76
208
Katoen,

gekleurd.

4-draads

(per
100

gr)

…………………

X
67
70
117
Rijggaren, katoen, 2-draads (per 20 gr) Y
90 82
70
Handgaren,

No.

10,

3-draads

(150
yards)

per

gros

………….-

X
118 129
‘140
Dircctore-elastiek

(per
in)

……..X
73
71
91
Tailleband-elastick

(per in)

……..
X
116
114
97
Sergeband,

katoen

(per in)

……..X
110 106
87
Keperband, gebi. katoen (5 in)

X
127 114
80
Tailleband

………………….Y
.112
109
93

Groep G. Kantoorortikelen

212
236
136
Cahier

……………………..
‘T
56
63
152
Notitieboekje

………………Y
95 84 64
Blocnote

…………………..’.

‘T
53 46 57

Plakband,

rol

……………………

Postpapier

…………………. .Z
82
67
.

41
Postpapier

………………….
X
75
79
113
Postpapier

………………….
Z
37
F0110

A.

Lineatuur

………………
88
104
154
Enveloppen (per 100, stuks)

……
Z

68

Luchtpostenveloppen . ‘. …………

‘T
104 100
85
Speelkaarten ………………….X
:54
62
153
Snelhechter

…………………..’T
71
76
124
Opbergmap

…………………..Z
57
60
116
Servetjes’

……………………X
.106
100
83
Vulpeninkt

…………………

X
88
110
188
Schrijfinkt.. ………………….

X
64
79
169
Arabische

gom ………………..’T
74
100 204
Lineaal

……………………Z
49
50
106

Groep, H. Huish. artikelen
-.
Bord

………………………
‘1
162
163
100
Kop

en

schotel

… ………….

X’
‘147
159
128
Beker,

glas

……… …….
. …..

x
90
95
120
Citroenpers,

geperst

glas

……….
‘T
146
132
69
Bezeni

……………………Z
89
100
144
Handveger,

cocos, gelakt ……….Z
76
83
132
Werkboencter

………………..Z
96
100
1 ‘t 6
Diepe ronde vuurvaste schotel 221 cm
X
102,
98
88
Ondiepe ronde vuurvaste schotel
20cm

………………….X
98
93 87
Ovale ronde vuurvaste schotel 24 cm
.X 86
81
89
Ronde vuurvaste schof.el met verd. en

deksel

22

cm

……… …….

X
106
103
90
Braadpan mei deksel26
cm

X
84 80 85
Snijbooninolen,

2-gaats

………….X
72
83
167
‘Vandkoffiemolen

……………..X
104 117
152
Melkkoker

………………….X’
125
103.
57

Recapituriitie:

.
Aantal

koop koop
slg

Groep A.

Ovrhemden
4
113,8 122,8
126
6
06,7
99,2
‘113,5
W
5
82,4
77,8,
86
Groep

C.

Lingerie

…………..

Groep E.

Onderkleding
9
99
109 134

Groep A t/m
E.

Textiel
25
96,6
100,8 115,7

Groep

D.

itgoed

…………

12
94,4
94,6
108,2
Groep
G.

Kantooratikelen

. . .
16
83
88,5
.121,5
Groep F.

Fournituren

………

Groep
11.

Fluish. artikelen

. . .
15
105,4
106
108,3
Totaal gemiddelde
68
95
98
114,2

ure!’

10

artiKelen

o
1,4


Frequentieverdeling

prijsverschillen

Belgische
Nederlandse
prijs hoger
prijs hoger

In-

Ver-
In-
Ver-
_____________________________
koop

koop koop
koop
Grootte verschil in pOt van .
Nederlandse prijs
9

.
9 9
10
10

minder dan

25

……….
5-
11
18
IS
minder dan

10 ………………

25

of

meer

………………..
9
..
8
16
14
Totaal
23
28
43
.

39

Conclusie.

Het bovenbeschreven onderzoek kon, ondanks de. vele

tijd en inspanning, die men zich bij de uitwerking ge-

troostte, dan ook om velerlei redenen slechts tot be-

scheiden resultaten leiden. –

De conclusie uit de recapitulatie is, dat voor deAaar

vermelde 68 artikelen het inkoopsprijspeil in België 5 pCt
lager is dan het Nederlandse; dat het peil der verkoop-
prijzen in België 2 pCI lager ligt en dat de ops1aen ge-

middeld in België 14,2 pCI hoger zijn dan in Nederland.

T-let totaalgemiddelde kan zonder meer niet represen-
tatief worden geacht voor het gehele complex van prijs-

verhoudingen tussen de beide landen. De reeds aangehaal-

de artikelen van Prof. Brouwers hebben al sterk de
nadruk gelegd op de afwijking in de verschillende sec-toren van het economisch leven.

Wellicht moge dit onderzoek een kleine bijdrage leveren

tot het bewei’ken van dit belangrijke gebied, waarop
velen zich hebben bewogen, maar dat door slechts heel
weinigen is bewerkt.
Deze resultaten mogen een ieder, die aan de discussie
over de al dan niet noodzakelijke nivellering-van de prijs-

niveaux of de invloed van de huidige verschillen op, het
totstandkomen van de Economische’ Unie en de toekom-
stige handelsbeweging in de Benelux’ deelneemt, töt enige

voorzichtigheid, manen.
Amsterdam. .

Dr G. VAN DER WAL.

VERLAGING VAN TREKKINSGRECHTEN

NOODZAKELIJK?
1
).

Overziet men de resultaten, çlie tot dusverre zijn’bereikt,
dan kan de conclusie zijn,. da’t de trekkingsrechten ver- – dienstelijk hebben gewerkt. In het eerste halfjaar” werd

maandelijks voor ongeveer $ 80 mln doorgegeven. De
compensaties (met uitzondering van de trekkingsrechten)
beliepen hiertegenovêr, slechts ca $ 10 mln per maand.
Niettemin zou de invloed groter zijn geweest, wanneer

de mogelijkheid had bestaan de bedragen der trekkings-
rechten aan optredende omstandigheden aan te passen.
Het is daarom te hopen, dat de trekkingsrechten voor, de
nieuwe pel’iode, beginnende 1 Juli 1949, niet voor een heel jaar worden vastgesteld, maar slechts voor enige maanden,
waarna men-wederom zal onderhandelen. Het starre en
stroeve karakter van de overeenkomst zal daardoor

kunnen worden getemperd.
Hetzelfde geschiedt wanneer de trékkingsrechten

‘)
Zie ook: ,,De trekkingsrechten” door Dr Th. H. Mulders,
n ,,E.-S.B.” van 22 Juni 1949, blz. 497.

België
Nederland

Ver-
I
Op-
koop

slag

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE ERICHTEN

511

gemakkelijker overdraagbaar worden gemaakt. Momen-

teel zijn verschillende stelsels om . dit te verwerkelij-

ken in discussie. 1-let in feite gébleken bilaterale karakter
van het trekkingsrechtenschema is in het verleden een

handicap voor de verdere groei van het systeem geweest.
Weliswaar is het thans reeds mogelijk om niet benutte

rechten te gebruiken voor betalingen aan derde landen:

Tot dusverre is van de compensaties van de tweede soort

echter geen enkel gebruik gemaakt. Dit zou neergekomen
zijn op het accepteren van zwakke Europese valuta’s en
hiertoe bleek geen enkel land bereid. Daarnaast zullen fouten, die bij de vaststelling van de
te verlenen en te ontvangen rechten werden gemaakt,
in de toekomst moeten worden vermeden. Men heeft zich

bij de vaststelling van de trekkingsrechten voor de eerst-

daags aflopende periode, behalve naar het vorig tijdvak,
gericht naar hetgeen de landen in de nieuwe periode

dachterr nodig te hebben – althans in theorie. Bijna ieder
land berekende echter het te verwachten deficit op de

handelsbalans dusdanig, dat daaruit een zo groot mogelijk

trekkingsrecht zou kunnen ontstaan. De landen, die een
exportoverschot in Europa zouden krijgen, probeerden het

trekkingsrecht voor de afnemers zoveel mogelijk te ver-

lagen. De afnemers daarentegen poogden een zo groot
mogelijk aandeel in de wacht te slepen. Het is niet on-
waarschijnlijk, dat hierdoor in sommige gevallen irreële
eindbedragen tot sta-n’d zijn gekomen.

Deze en dergelijke fouten kunnen grotendeels w orden
vermeden, wanneer de landen bij hun schattingen omtrent
de juiste hoogte van de te verlenen-en te ontvangen rechten,
en bij hun pogingen bëpaalde ex- en importen er uit te
doen volgen, het beeld voor ogen houdén van een,
inter-Europese handel, zoals deze na een vlot verlopend
herstelproces vermoedelijk ongeveer zal zijn. Hopelijk
heeft binnenkort het door de O.E.E.C. op te stellen
,,long term”-programma enigszins vaste vorm aangeno-
men, waardoor men vruchtbare aanwijzingen zou kunnen’
krijgen.
Wellicht zal ‘het dan ook mogelijk zijn in verschillende gevallen contingenten van goederen te noemen, die onder
de rechten zullen worden verhandeld. – Een voorafgaand
nauw contact met het bedrijfsleven is hiervoor een eerste
vereiste.. In de praktjkis nl. gebleken, dat er een groot
onderscheid ten deze bestaat tussen de Overheid en het
bedrijfsleven. De betreffende landen wensten, zoals reeds•
opgemerkt, in het verleden liefst zo veel mogelijk trekkings-
rechteii te verzamelen, aangezien dit eigenlijk schenkingen
zijn. Voor het bedrijfsleven in die landen is dit laatste
evenwel niet het geval; de goederen moeten, zij het in de
valuta van het ontvangende land, worden betaald.

1-Jet is daarom een practische noodzaak om bij de bepa-
ling van de trekkingsrechten uit te gaan van de aanwij-
zingen van het bedrijfsleven in de diverse landen aangaande
de landen, waar de afnemers bepaalde goederen tegen de.
gevraagde prijs (uitgedrukt in de valuta van het land)
willen afnemen, doch deze door betalingsmoeilijkheden
(gebrek aan buitenlandse valuta) niet kunnen verkrijgen.
Deze gedragslijn is nodig om de zekerheid te . hebben,
dat de trekkingsrechten, nadat zij zijn vastgesteld, ook
werkelijk zullen worden gebruikt.
Maar men mag nu ook weer niet trachten om alle
aldus gevohden gaten op te vullen. De huidige prijzen,

uitgedrukt in de vele valuta’s van de Marshall-landen,
i,vaarvan er vele sterk overgewaardeerd zijn .en waar-
tussen soms elk verband zoek is, kunnen zeer ze
;

ker niet steeds reële behoeften aangeven, die ook
onder normale omstandigheden voor dekking door
het thans leverende land in aanmerking komen. Hce
sterker de overwaardering van de valuta in het land,
waar de afzet plaats vindt, des te gemakkelijker zal
de afzetmogelijkheid zijn. Terloops zij opgemerkt, dat
strikt gezien reeds
van
overwaardering sprake .is bij
en betalingsbalanstekort; in deze zin zouden deihalve

‘practisch ‘alle Westeuropese landen in hoge mate over-

gewaardeerd zijn. Ruimer genomen- — en zo willen wij het

hier verstaan – kan men zeggèn, dat een valuta is over-
gewaardeerd, wannêèr dd koopkracht in het land, te

rekenen van een bepaald (liefst vooroorlogs) tijdstip af,
relatief, d.w.z. vergeleken met een land met een.sterke valu-

ta, is gedaald. In landen alsEngeland enNederland is de ont-

wikkeling van het prijsniveau globaal gezien hetzelfde ge-

weest als in-de Verenigde Staten. De prijzen in deze landen ge-
ven in het algemeen dan ook een bruikbare maatstaf voor de

bepaling van de goederen, die onder de trekkingsrechten
kunnen vallen, al zal wel enigszins met een relatief lager
levensniveau in de toekomst moeten worden gerekend. Ten aanzien van de landen met zwakkere valuta zullen

dikwijls sterke reducties op de gevraagde goederen toe-

gepast moeten worden:
I

Verhoging. van trekkingsrechten gewenst.

De vraag rijst, of er behalve wijzigingen in de. methode

van. vaststelling ook veranderingen in het totale bedrag
‘van de trekkingsrechten nodig zijn, m.a.w. of de ‘rechten
‘in’ totaal verhôogd dan wel verlaagd moeten worden.

Het is geen’ geheim, dat men te Parijs van riiening is,

dat dit laatste •dient te geschieden. •Deze opvatting is
gegrond op de ervaring’, dat per 31 Maart jl., toen’
75
pCt
van de rechten opgenomen had mogen Jzijn, vele landen

van deze rechten geen .volledig

gebruik haddeh gemaakt.

Is dit wel een voldoende verklaring? -‘
In het bovenstaande is een

aantal factoren opgesomd
met betrekking tot het verschijnsel ‘van de onbenutte

t’rekkingsrechten; ‘deze ‘geven reeds i’ndicaties in welke
richting rtaar een verbetering moet worden gezocht.
Redenen om de trekkingsrechten’ te verlagen geeft de
feitelijke ontvikkeling oi. niet. . *
Integendeel, de tot-dusver opgedane ervaringen met het

comiensatiesysteem zonder.
‘meer (derhalve •zonder trek-

kingsrechten) en ‘ met het sche’ita van trekkingsrechten
hebben geleerd, dat’ men’er alleen met compensaties als
middel ter bevordering van het’ inter-Europees verkeer
niet komt. Wel mag worden aaiigênomen, dat langzamer-

hand, bij een stijgend herstel, de -onevenwichtigheden
in de Europese landen zullen afnemen; de mogelijkheden

tot compensatie nemen daardoor toe. Na de opgedane
ervaringen is

het echtér wellicht verstandig hier geen al

te grote betekenis aan toe te kénnen. Het’verdient daarom
o.i. ‘aanbeSîeling
ooi’lopig. nog de trekkingsrechten te

verhogen.
Door een verhoging van – de trekki’ngsrechten wordt
erkend, dat bepaalde landen eenvoudig nog niet voldoende
in het ‘internationale handelsverkeer k’unnen tegenpreste-
ren. Een uitbreiding en multilateralisatie van de inter-

Europese handel zal •van deze vergroting ‘van rechten
het gevolg zijn; immers bepaalde overschotten kunnen
dan tijdelijk door trekkingsrechten worden gefinancierd.

In de regel zullen voor een’land de verhogingen in de
ti’ekkingsrechten die het krijgt, en in de rechten welke het
‘verschaft, fiiet gelijk, zijn. De armste landèn zullen een
groter netto-bedrg aan ti’ekkingsrechten ontvangen.
Dit behoeft echter niet permanent zo te blijven. De
landen, die!netto meer trekkingsrechten moeten verlenen,
zullen ongetwijfeld trachten meer rechten van andere
Maihal1-landen te ontvangen. Het inter-Europees verkeer
wordt aldus verder gestimuleerd. Uiteraard mag hier
slechts van een zachte dwang en niet-van forceren sprake
zijn. Steeds dient men voor ogen te houden, dat de trek-
kingsrechten zcidanig moeten

worden vastgesteld, dat
door de goederenexport die er uit volgt, de samenstelling
van de inter-Eurqpese handel minder gaat afwijken van
de structuur, welke dezé handel na een ‘vlot verlopend
herstelproces vermoedelijk’ongeveer zal hebben.
Er moet derhalve voorop blijven staan, dat de trek-
kingsrechten glechts een .tijdelijk hulpmiddel vormen,
waarvan de functie na’ verloop van tijddoorcompensatie-

r

512

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

stelsels kan worden overgenomen. Voorlopig moeten zij

evenwel de consequerrtie zijn van het streven om de inter-

Europese handel op een hoger niveau te b’rengen, waar-

door de sainentelling van de handel van die aard wordt,
dat betaling zonder trekkingsrechten in vele gevallen

niet mogelijk is.
Op deze wijze kan worden voorkomen, dat landen,

zonder dat er duurzam& economische redenen vooï» zijn,

markten verliezbn. Getracht zal moeLen worden zoveel

»mogelijk de. export te bevorderén van»die goederen, welke

dôor dc importerende landen blijvend zullen wprden

afgenomen. Neemt men hiertoe »geen maatregelen, dan
zullen niet alleer in de valuta-sterke landen, doch zelfs in

bepaalde sectoren van de valuta-zwakke landen, bedrijven

moeten sluiten en productiemicldelen ongebruikt staan
ofverslijten. Er wdrdt een kapitaalverlies geleden en wel

M voor het geval dat de betrokken kapitaalgoecleren na

enige tijd opnieuw moeten worden voortgebracht if

voor het geval, dat het land voor lange tijd of voorgoed

van de markt wordt gdrongen. Het gevolg is, dat de

ruilvoet slëchter wordt en men aan het eventueél terug-

winnen van de mnrkt grôte kosten zal moeten besteden.

Vooral als de betrokken producten een ldnge levensduur
hebbèn, zal de markt niet gemakkelijk terug kunnen

worden verkregèn.

• -Bovendien wordn de landen, speciaal de valuta-zwakke,

bij verhoging van trekkingsrechten minder geremd in
hun wederopbouwwerkzaamheden dan tot nog toe, zowel

doordat zij hiertoe benodigde prbducten gemakkelijker

kunnen verkrijgen alsook doordat zij bij het opzetten

van bedrijvep nit behoeven te vrezen voor een abnormaal
lage afzet door deviezenigebrek van Europese afnemers.

Een voordeel is verder, dat Amerikaanse export naar
Europa door inter-Europese leveranties zat worden ver-
vangen. Deze leveranties behoeven dan geen aanleiding
te geven tot betalingsmoeilijkheden. De kans, dat in de

naaste toekomst tdch nog goederen uit Amerika worden
btrokken die de Europese landen elkaar kunnen leveren,

verfriindert hierdoor. Op deze wijze kan worden bereikt,
dat bedragen aan Marshall-hulp vrijkomen en dat men kan

trachten deze zoveel mogelijk te gebruiken voor het ver-

krijgen van goederen, die de productiviteït in de Marshall-

landen verhogen. ,
,lntussen mag men de ogen niet sluiten voor de bezwaren,
die hieraan vastzitten. Vervanging van Amerikaanse

door Europese goederen, die door Marshall-landen kunnen
worden geleverd, zou zonder meer kunnen plaatsvinden,
wanneer zich geen pnijsverschillen voor zouden doen.
In feite is dit wel het geval en zijn de Amerikaanse prijzen

dikwijls aanzienlijk lager dan die in Europa voor gelijk-
soortige goederen. Hoewel de prijzen van goederen uit de
Verenigde Staten lager mogen zijn dan die van andere
landen op grond van het feit, dat de dollar schaars is
en substitutie van goederen uit die andere landen door
Amerikaanse niet zonder meer kan plaatsvinden, dienen
de prijsiei»schiUen binnen bepaalde perken te blijven,
daar anders toch de goederen, diéweliswaar harde valuta
kosten, doch laag geprijsd zijn, geprefereerd worden ten
detrilwente van het inter-Europees handelsverkeer.
Daarnaast zullen ook de bestaande prijzensystemen en
-niveau’s in de diverse
»
landen nog grotë moeilijkheden kunnen veroorzaken bij de vaststelling van
,
de goederen

die onder de trekkingsrechten zullen vallen, speciaal als

men rekening houdt met de eis, dat het goederen moet
betreffen, die blijvend worden afgenomen.
Veel hangt hir af van hetgeen te Parijs zal worden

overeengekomen aangaande de trânsferabiliteit van de

trekkingsrechten. Naarmate deze ruimer wordt, zullen de
Europese landen gedwongen zijn – al dan nietmet be-

hulp van clevaluaties – de kosten- en – prijsniveaux
bij benadering met elkaar in evenwicht te brengen. Maar is een voorstel tot verhoging van trekkingsrechten
niet volkomen irreëeJ? Immers, een land, dat meer trek-
kingsrechten gaat verlenen, krijgt een groter bedrag aan

voorwaardelijke Mârshall-hulp en daardoor een lager bedrag

aan onvoorwaardelijke hulp. Met andere woorden, het net-

to bedrag wordt kleiner. In het verleden moest dit,.min of

meer onder Amerikaanse druk, worden geaccepteerd.

Doch hoe is het mogelijk, dat een dusdanig voorstel van

bepaalde’Europesp landen zelf uitgaat, die zullen moeten
beginnen met trekkingsrechten te verlenen en dan maar

moeten afwachten of zij daartegenover nu of straks ook

meer rechten ontvangen? Iliertegenover zij vooreerst

opgemerkt, dat de landen toch altijd reeds dit voordeel

genieten, dat de ,,credits”. onder de Marshall-hulp met het
hedragvan de netto doorgegeven trekkingsrechten kunnen

worden verrekend. De verplichting om in de toekomst
.tegenover Amerika te con trapresteren wordt daardoor

derhalve geringer. Alleen wanneer men aanneenit, dat de

,,credits” in de toekomst toch wel zullen worden kwijt-

gescholden, geldt het hier genoemde voordeel iiet. Er

blijft dan toch nog de grote, overigens niet direct quanti-
tatief meetbare, waarde van ,,het gebaar” hestaan,,dat

de Amerikanen zeer welgevallig is.

De belangrijkste factor in deze is echtei’, dat in enkele

landen reeds een hoog peil van bedrijvigheid is bereikt en de laatste tijd depressieve tendenties merkbaar zijn.

De kans, dat verschillende exportbedrijven verliezen gaan

lijden’ en werkloosheid verwekken – waarbij in een
volgend stadium ook andere bedrijfstakken worden be-

trokken -. is wel zeer reëel. Dit verhoogt uiteraard .de

bereidwilligheid om trekkingsrechten te verlenen.
Eng nationaal gezien zal een land als Nederland er

hier op moeten toezien, dat de rechten, die wij geven,
in, een redelijke verhouding staan tot hetgeen do overige
landen doen. Anders zou het gevaar dreigen, dat ons land
markten verliest aan andere E.R.P.-landen.

IE
mci hoven.

Dr Th.
11, MIJLL)EItS.

SCHULDEN EN GEMEENTELIJKE

CONJUNCTUURPOLITIEK.

Wie zou niet juichen wanneer wij in Nederland zouden
kunnen bereiken, dat ons volk niet meer zal worden ge-
teisterd door de werkloosheid? Wie zou zich ,,De les van
dertig jaar”
1)
,niet aantrekken en geen kennis willen
nemen van het boek, waarin Prof. Tinbergen een be-

schrijving van de periode vôôr de laatste wereldoorlog
heeft gegeven?
De schrijver heeft zich in dit boek ‘een sterke, haast
onaa’ntastbare positie gekozen door te stellen, dat hij zih

beperkt tot de financieel-economische aspecten. De con-
cretisering van zijn denkbeelden ligt evenwel op het-ter-
rein van de practische politiek en telkens wanneer hijdat
gebied nadert, worden degenen, die zich in de hestuurs-
kringen bevinden, opgeroepen hun stem te doen horen.
Dat is te begrijpen. Zonder te weten, waar men.op prac-
tische moeilijkheden zal stuiten, komt men met het for-
muleren ai’i wetenschappelijke wenselijkheden niet ver,
zoals de practijk zonder wetenschappelijke voorlichting
het gezicht op het doel verliest. Men denkt aan de in het
Frans geciteerde woorden van Leonardo da Vinci’. ,,Ceux

qui s’entêtent de pratique sans science sont comme des
marins nïontant sur un navire sans timon ni houssole
et qui ne savent jamais avec certitude oCt ils vont”.
• ,,De economie als wetenschap”, schrijft Prof. Tinbergen

op blz. 246, ,,is ‘bezig zich te consolideren; er komt meer
eenheid in ‘opvatting: zij is bézig een w’erkelijke weten-

schap te worden. In de mate, waarin zij dit wordt, zullen haar vertegenwoordigers meer invloed kunnen verwach-
ten bij het publiek”.

‘) Prof. Dr
J.
TmnLergen ,,De les valn dertig jaar. Economische
ervaringen en mogelijkheden”. Else’ier
1946.

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

513

liet publiek, dat is de leek; dat is de mens, dat is de

pers en dat is de politicus, clie verantwoordelijkheid op

zich neemt. Volgens Prof. Tinbergen heeft de wetenschap

gesproken en is thans het woord aan de practische toe-
passing. Naarmate de economische wetenschap naar

mathematisché concretisering reikt,.zullen de beoefenaars

behoefte krijgen aan proefstation’s. De kreet ,,nooit meer

oorlog” brengt geen eeuwige vrede èn de roep ,,nooit

meer massale werkloosheid” waarborgt nog geen even-

wichtige werkverdeling in de ruimte van de tijd.. De wereld

moet de aanbevelingen ook kunnen opvolgen.

• Tot de voorn&amste middelen ter beheersing van de
conjunctuur rekent men de regulering van de overheids-uitgaven. Van die uitgaven zijn de ,,gewone” quantitatief
de belangrijkste, doch zij lenen zich slecht voor manipu-

laties. Voor de regeling van de conjunctuur acht men de
kapitaalsuitgaven, de investeringen, belangrijker. Zij

zijn additioneel en lenen zich uit dien hoofde gemakkelijker
voor wijzigingen. Zij zijn de golven op het grote meer

van het financieel-economisch leven. Zij stuwen de con-

junctuurgolven hoger op. De kunst is nu deze impuls aan
de conjunctuurgolven te onttrekken en met de vrij ge-
komen energie de stuwende kracht van de conjunctuur
te breken, zo men wil, te neutraliseren, zonder de eisen,

gesteld door veranderingen in de maatschappelijke struc-
tuur – op welk gebied de mens nog geen reële macht

heeft – te verwaarlozen.
De vraag is nu: wanneer moet onze samenleving met
de toepassing van dit middel beginnen? Volgens Prof.
Tinbergen is dat nû, vandaag. Amerika is ,,om” en Enge-
land is ,,om” en in andere landen is de zaak in o’verweging.

• Daar men het particuliere initiatief (nog) de nodige vrij-
heid wil laten, zal de Overheid moeten voorgaan en contra-
• krachten moeten ontwikkelen, zpwel ten tijde van voor- als
tegenspoed. De Overheid zal de ondankbare taak op zich moeten hemen steeds tegen de draad in te gaan loor juist
te doen wat .geen ander zou ondernemen. Dat eist een
strakke blik op het doel en een stérke arm aan liet stuur.
Dit moet ten aanzien van het bestuur consequenties hebben,

welke we latèr zullen bespreken. Ik ga eerst na, wat van
handelen ,,nu” vôor de ontwikkeling vn de overheids-
schuld moet worden verwacht..’

We leefden het vorige jaar – naar men zegt – in een
hausse. Misschien bevindt Nederland zich thans op een

top; verschijnselen, die er op wijzen, dat we daarover heen
gaan, – doen zich reeds voor. Evenals in andere landen

‘ neemt de tot nu toe geringe werkloosheid toe. Volgens
het internationaal arbeidsbureau stijgt de werkloosheid
in de meeste van de 24 landen, welke door .het bureau
worden onderzocht, in aanzienlijke mate. In de Brits-
Amel’ikaanse zône is in. Maart een toeneming van geregi-
streerde werklozen waargenomen van 452.000 in’ 1948
op 1.132.000 in 1949. Tot de landen, waar in het begin
van 1949 meer-werkloosheid verd gemeld, behoren Dene-

markén 13:800, Nederland 14.100, Engeland 44.000,
België 131.400, maar ook Spanje en Italië.
Nu is het volgens Mr van Rhijn
2)
veel gemakkelijker

een wei’kloosheid, ‘die enige tienduizenden hétreft, te be-
strijden dan wanneer het aantal in de honderdduizenden
loopt; volgens Prof. Tinbergen
3)
moet het hoofddoel zijn

evenwichtsverstoringen door compenserende overheids-uitgaven te’ ,,smoren in de kiem’.’.

Men kan uiteraard voor 10.000 werklozen gemakkelijker
iets doen dan voor 100.000, maar zo heel gemakkelijk is
het ook weer niet, wanneer de oorzaken van het ontstaan van de werkloosheid dieper liggen dan bijv. bij seizoens-
w’erkloosheid. Bovendien kan — gesteld, dat de tegen-
maatregelen effect sorteren – het gevaar ontstaan, dat de

conjunctuur op een te hoog peil wordt geconsolideerd.
Men zal dan wel een poosje succes hebben, maâr de val

Zin.,,
Gemeentelijke conjunctuurpolitiek” door J. Hasper in
,,E.-S.B.” van 8 Juni 1949, blz. 455.
‘) ,,De les van dertig jaar”, 2e druk, blz. 254.

zal des te dieper zijn. Doch laten ive aannenien, dat de

Regering, voorgelicht door een statistische conjunctuur-

dienst, op het juiste tijdstip exacte aanwijzingen geeft

ter aanvulling van de richtlijnen, bedoeld in het onbekende
wetsontwerp, waarover het congres van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten beraadslaagde, dan kunnen
wij ons in grote lijnen twee gevallen indenken:
de Regering meent, dat de opleving nog zal voort-
duren;

wij zijn over de top heen en moeten een depressie
verwachten.

Ad. A. In onze veronderstelling past de geconsta-
teerde toeneming van de iierkloosheid wel niet, maar de

Overheid —.we zullen het hier nu vooral hebben over

de gemeentelijke Overheid – zal haar uitgaven niet-

‘temin moeten beperken en de lasten verzwaren om het
élan van de golf af te i’emmen. Bepalen we ons voors-
hands tot de kapitaalsuitgaven; alle gemeenten zouden

dan moeten beginnen met het stilleggen van de millioenen

verslindende woningbouw. Dat wil men niet. Waarom

niet? Omdat op liet gebied van de volkshuisvesting wan-
toestanden heersen. Peze eisen zô dringend voorziening,

dat men bereid is de opgaande conjunctuur in strijd met
de theorie te stimuleren. We kunnen van onze Regering
geen richtlijnen verwachten om de woningbouw stil te

leggen.
Vlak daarachter komen de millioenen, die tegenwoordig

in de energiebedrijven worden geïnvesteerd. Moeten de
gemeenten en de provincies het bij liet huidige opgesteld
vermogen in de centrales laten? Het is een absurditeit
te veronderstellen, dat deze lichamen hun centrales en
cokesfabrieken niet zouden w’illen uitbreiden en moderni-

se’ren terii’ijl de industrie, die – we veronderstelden een
tijd van hoogconjunctuur – zich juist wel wil en moet

uitbreiden, zowel metbet oog op de eis, dat Nederland zal
moeten exporteren als wegens de te verwachten structuur-veranderingen ‘als.gevolg v,n de bevolkingstoeneming.

Men kan nu wel wat bruggenbouiv uitstellen, maar de
invloed daarvan is practisch nihil in vergelijking met die

van de woningbouw, ‘de bouw en inrichting van nieuwe
.centrales en cokesfabrieken en van het openleggen van

nieuwe terreinen voor de bouw van woningen en indus-
trieën. De practijk is dus: nieuwe investeringen, d,w.z.

toeneming van schuld.,


Ad. B. Zodra de eerste symptomen ‘an een naderen-
de depressie zich voordoen, zullen de gemeeiiten haai’ uit-
gaven eerst reht moeten uitzetten; zij zullen werken
moeten gaan’uitvoerën, die, ormdat liet een tijd van neer-
gang is, niet productief zuilen zijn, zodat het budget met
rente en aflossingsbedragen zal wordé’n bezwaard. Deze
lat 2a1 niet kunnen worden opgevangen door een toene-
ming van de middelen, oiridat juist een belastingverlaging

moet worden doorgevoerd om het particuliere bedrijfs-leven te verleiden tot liet bliji’en produceren tegen ver-
laagde prijzen. Men ziet, datdé Overheid in beide gevallen in de positie
wordt’ gedrongen meer kapitaalsuitgaven te doen, d.w.z. meer schuld te maken. In tijd van opgang veelal produc-
tieve, jn tijd van neergang meest improductieveschuld,
èn ten slotte zullen de gemeenten weer moeten lenen voor
begrotingstekorten.
Tot welk beeld zal dit leiden?
Ik heb eens nagegaan hoe de schuld van’de gemeente

Rotterdam zich de laatste jaren heeft ontwikkeld.
Men kan deze schuld onderscheiden in productieve
schuld, improductieve schuld en schuld wegens ongedekte
budgetaire tekoiten. Onder
productie e schuld
dient te
worden verstaan kapitaal, belegd in: energiebedrijf,
drinkwaterleiding, telefoon, havenbedrijf met handels-
inrichting, veer- en dokbedrijf,, tram- en autobusbedrijf

en het grondbedrijf; onder
improductiee schuld de on-

1

514

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

afgeloste schuld drukkende op: stadhuis, politiebureaux,

openbare verlichting, ziekenhuizen, centraal gebouw voor
de volksgezondheid, woningbouw, aanleg straten en

riolering, tunnel, bruggen en gemalen, scholen, sport- en

recreatieterreinen, bibliotheek, schouwburg, begraaf-

plaatsen, alsmede de schuld, drukkende op enkele ver-
liesgevende diensten en bedrijven, zoals de reinigings-

dienst c.a., crediet- en voorschotbank, keuringsdienst
van waren, openbaar slachthuis enz. De schuld, aangegaan

voor geaccumuleerde budgetaire tekorten,
dateert uit de
crisis- en oorlogsjaren (1930-1947).

We kunnen deze schuld ieder jaar uitdrukken in een

percentage van het geheel en dezé verhouding aangeven

in een gelijkzijdige driehoek, omdat de som van de drie

loodlijnen, getrokken uit ieder willekeurig punt op de drie
zijden constant is. Men kan aldus de ontwikkeling in de

verhouding van de schuldbestanddelen gedurende een
reeks van jaren in één figuur aangeven.
In onderstaande figuur zijn de volgende gegevens in
beeld gebracht:

1928 /

Product, schuld

48,80%
Irnprod. schuld

51,01%
Geaccum. tekorten

nihil

100

De absolute cij/ers zijn in millioenen guldens:

1928

193

-19.8

Product, schuld

176

218

193
Irnprod. schuld

184

182

27..
Geaccum. tekorten

47

204

Totaal
………………..
360

447

677

De stijging kah men minder ernstig achten, indien men

de waardevermindering van het geld in aanmerking neemt,-..

doch het feit blijft, dat in de samenstelling van de schuld
een ongunstige wending is gekomen.
Welke verbeteringen kan men nu verwachten?

In geval A zouden de gemeenten eigenlijk geen nieuw ka-

pitaal meer moeten investeren, doch dit is, naar we hebben –

gezien, om verschillende redenen niet mogelijk. Wij moeten

er integendeel van uitgaan, dat de gemeenten aan woning

1938

1948

48,77%

28,51% 40,72%

41,06%
10,51%

30,43%

100

100

Productieve schuld

1928

f
116.000.000 (48,89 ‘4)
1938 – ,,
218.000.000
(48,71
‘1,)
1948 –

193.000.000 (28,51

/

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRICHTEN

515

bouw enz. meer geld zullen besteden en dus meer zullen lenen dan zij moeten aflossen, zodat de schuld toeneemt.

We mogen nu, wat de gewone dienst betreft, aannemen,

dat het aceres in de uitgaven wordt opgevangen door een
natuurlijk accres in de belastingontvangsten, zodat het.
budget sluitend blijft.

Mogen we daarnaast nog veronderstellen, dat de ge-meentebesturen bereid zullen zijn de belastingen op te

voeren, om de bedrijvigheid te remmen? De opbrengst

van die belastingverhoging zal moeten dienen om de
geaccumuleerde tekorten versneld af te lossen. Wil men

deze aflossing – het kan niet veel zijn – niet op de
kapitaalmarkt brengen, dan zullen de gemeenten dat
bedrag weer zelf moeten opnemen teneinde daarmede

een reserve te kweken, die, zoals Prof. Simons opmerkt
4),

steriel moet worden belegd. De betaling van rente komt
dan ten laste van de gewone dienst.

_In geval B zullen de gemeenten eveneens haar schuld
moeten opvoeren. D.e aflossingen zullen regelmatig door-

gaan, maar zij zullen door de som van de nieuwe investe-

ringen in aanzienlijke mate moeten worden overtroffen,
wil men het gestelde doel bereiken. De gemeenten zullen
in de politiek van compenserende overheidsuitgaven het

in de private sector te weinig opgenomen kapitaal moeten
opzuigen en besteden. Zij zullen de belastingen moeten
verlagen en tekorten op de gewone dienst moeten dekken
met geld, onttrokken aan de geld(kapitaal)markt. De

schulden zullen dus toenemen en de gevolgen van ver-
zwaring van de gewone dienst wegens betaling van rente
en aflossing zullen tot uitdrukking komen in grotere te-

korten op de gewone dienst.. /
Hoe men het wendt of keert, de overheidsschuld zal
steeds toenemen. Dit verschijnsel is waargenomen in
Amerika en in Duitsland. In ,;De les van dertig jaar”
schrijft Prof. Tinbergen op blz. 129: ,,De sterke en voort-

durende opleving, die het Duitse economische leven heeft
doen zien tot 1939 toe – waarbij de crisis van 1937/38
werd overgeslagen – is o.i. een gevolg van deze politiek,
die als conjunctuur-politiek volkomen geslaagd mag
heten. Het enige economische bezwaar van gi’otere allure

is, dat de staatsschuld daarbij voortdurend is toegenomen.
Dit probleem heeft men niet kunnen oplossen, alvorens

de oorlog deze oplossing geheel onmogelijk maakte”.
En op blz. 209 over de Nederlandse staatsschuld schrij-
vende, concludeert hij: ,,Een verlaging van de schuld
blijft echter toch aanbevelenswaardig”. Dit is m.i. te zwak uitgedrukt. Die verlaging is nood-

zakelijk, doch onmogelijk, omdat conjunctuurpolitiek tot schuldverhoging leidt. Wil men deze politiek consequent

doorvoeren en nochtans een verantwoord bestuur voe-
ren, dan zal men, om in tijden van neergang uitgaven
te kufinen doen, in de hausse harde en onsympathieke
maatregelen moeten willen nemen, bijv. de bouwnijvbrheid
stilleggen, nieuwe industriële ontwikkeling belemmeren door het negeren van de vraag naar een grotere hoeveel-

heid energie, het uitstellen van de aanleg van industrie-
terreinen, e.d. Want men kan maatregelen, die men weten-
schappelijk verdedigt, niet toepassen als de conjunctuur
daalt, indien men niet tevens bereid is de complementaire
functie van de •conjunctuurpolitiek in betere tijden te
aanvaarden. Een beschouwing van andere aspecten zal

eveneens een botsing tussen theorie en practijk tonen.

‘) Zie ,,E.-S.B.” van 8 Juni 1949, blz. 454 en 455.
Rotterdam.

J. HASPER.

‘DUITS LANDS

CONJUNCTUURPROBLEMEN
1).

Het essentiële kenmerk van Duitlahds economische
ontwikkeling is het feit, dat de industriële productie in

1)
Vertaald uit de Duitse taaj. Red.

Maart met 27 arbeidsdagen het niveau van 90 pCt van 1936

bereikte en dat zij zich, in arbeidsdagen gerekend, in de
maanden Februari tot April gemiddeld op 85 Ct hand-

haafde. Daarmede zijn alle verwachtingen van het.vorige
jaar overtroffen.
Indien
de procentuele toeneming sedert
de geidsanering zou voortduren, dan zou men er op kunnen

rekenen, dat het niveau van 1936 nog in deze nazomer en
herfst weer zal worden bereikt. Wanneer evenwel de toe-

neming der productie zou plaatsvinden in dezelfde mate,
als in 1946/’47 het geval was, dan zou Duitslands indus-

triële productie vermoedelijk eerst’ begin 1951 het niveau

van 100 pCt bereiken. 1-let is dus een niet te miskennen
feit, dat door de geldsanering en vooral door de overgang
naar de vrije mededinging een sterkere productietoenéming
heeft plaatsgevonden. Vandaar, dat het terecht iedere

bezoeker opvalt, dat in de winkels reeds weer een ruime
goederensortering wordt aangeboen, dat iedere producent

weer belangstelling voor de klanten heeft en dat iedere

arbeidskracht zijn best doet de prestaties op te voeren om
de reële koopkracht te vergroten.

Deze verheugende ontwikkeling van de
totale productie

mag evenwel niet worden overschat, want nog steeds ligt

het prodüctieniveau 15 pCt beneden dat van 1936. Zelfs
wanneer het vooroorlogse niveau eenmaal weer is bereikt,
is er nog sprake van een relatieve achteruitgang, want,
volgens de •ontwikkelingstrend tussen 1870 en 1913,
zou de industriële productie in 1949 naar schattipg min-

stens 300 pCt van die van 1936 hebben moeten bedragen,

tenminste, wanneer men de logarithmische trend zo mag
extrapoleren. 1-let bovenstaande dient slechts als houvast
voor de beoordeling van de huidige toestand. Dit is te meer
noodzakelijk, daar dë industriële productie in de Verenigde
Staten en Canada reeds ongeveer 70 pCt boven die van 1937,

die van Zweden ca 50 pCt en die van Noorwegen, Dene-
marken en Nederland ongeveer 25 pCt boven de voor-
oorlogse ligt. De betekenis van het feit, dat de industriële productie in Duitsland op zulk een relatief laag peil staat,
mag daarom, ondanks het geringe herstel, niet worden
overschat.

Een bijzonderheid der recente ontwikkeling is de sterke
spreiding in de groei der verschillende industrietakken. Zij
is het gevolg van de wijziging in de structuur van de

Duitse economie. Beschouwt men de industrieën, die ten
tijde van de geldsanering reeds boven het gemiddelde van
de totale productie lagen, dan blijkt, dat de volgende
industrieën tot April 1949 vergeleken bij het eerste half-
jaar van 1948 een bijzonder sterke ontw’ikkeling ver-
toonden:
Kunstzijde-industrie

…………+ 164 pCt
Electro-technische industrie ……+ 124 pCt Auto- en rijwielbandenindustrie + 124 pCt
Mechanische en optische industrie + 113 pCt
Keramische industrie …. . ……. + 97 pCt

Beschouwt men de industrieën, die ten’tijde van de
gëldsariering nog benedenhet gemiddelde lagen, dan blij-
ken de volgende industrieën zich gedurende de periode
Van het eerste halfjaar 1948 tot April 1949 bijzonder sterk
te hebben ontwikkeld:

Voertuigen

………………….
+
258
pCt
Nonferro-nietalen

… ………..
+
174
pCt
IJzer

en

staal

………………
+
126
pCt
Papier

……………………..
+
120
pCt
Ertsmijnbouw

………………
±
120
pCt
Machines

………………….
+
114
pCt Aardewerk

………………..
+
100
pCt

Deze ontwikkeling kan over het algemeen gezond wor-
den genoemd, daar het hier vnl. de vooruitgang in de productiemiddelenindustrieën betreft, die voor de zo

516

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

dringend vereiste rationalisatie en de verhoging van de

export nodigzijn. Hiertegenover staat, dat er industrieën

zijn, die in deze ontwikkeling ten achter blijven, enerzijds
tengevolge van de demontage en andere politieke regelin-

gen, anderzijds door economische oorzaken; en tenslotte

zijn er industrieën, die structureel in hun ontwikkeling

worden belemmerd. Tot de tweede groep kunnenwe de
kolenmijnbouw rekenen, die gedurende de periode vap

het eerstë halfjaar 1948 tot April 1949 met slechts 27 pCt

is uitgebreid. Tot de laatste groep behoort bijv. de speel-

goed- en muziekinstrumentenindustrie, waarvoor struc-

tureel, tengevolge van gebrek aan toekomstige export-
mogelijkheden, nauwelijks nog ontwikkelingskansen be

staan. Het is derhalve niet toevallig, dat 22 pCt van de

arbeiders in deze industrietakken werkloos is.

Deze ontwikkelingsvêrschillen zijn van belang in vrband

met de wijziging der st’uctuur ‘an de Duitse industrie.

-Deze structuurwijziging is noodzakelijk geworden op grond

van de ingrijpende veranderingen van, het economisch

terrein, voorts tengevolge van de verschuivingen in de

behoefte en tenslotte met het oog op de noodzakelijkheid,
de structuur van de Duitse export aan de veranderde

omstandigheden op de wereldmarkt aan te passen. Dit
proces is in Duitsland nog lang niet beëindigd.- Het wordt

temeer vertraagd, zolang er geen volledige buitenlandse

concurrentie bestaat, maar daarentegen de buitenlandse

handel zich nog in talrijke bochten moet wringen door

,voorschriften van politieke aard. Het proces der structuur-
verandering moet met de nodige zorgvuldigheid worden

gadegeslagen, daar de credietverlening van de keuze van

een credietwaardige industrie afhangt. Eveneens moet

het ,,long-term”-p’rogramma zo worden aangepast, •dat
liet beantwoordt aan de structurele voorwaarden van de

Duitse ecnomie tegen’ de achtergrond van de Europese

samenwerking.

Voor de beoordeling van de ontwikkelingskansen van

enkele industrieën diene, het volgende voorbeeld. Ilet

verbruik van textielgrondstoffen per hoofd der bevolking
bedroeg v66r de oorlog ca 8 kg voor kleding en 7 kg voor
andere doeleinden. Voor 1949/’50 is een behoeftedekking
van 3 ‘kg voor kleding en 7 kg voor andere doeleinden,

dus totaal 10 kg per hôofd, bepaald. Volgens het Marshall-

plan rekent men voor 1952/’53op 5 kg voor kleding en 7
k voor andere doeleinden, dus op 12 kgtotaal. Daaruit
blijkt, dat de industrieën, die textielgoederen voor andere

doeleinden dan kleding produceren, nu reeds de verzadi-
gingsgrens dicht zijn genaderd, zodat in ieddr geval be-
‘langrijke capaciteitsverhogingen in ,,the long run” niet ge-
rechtv&ardigd zouden zijn. Anders is het gesteld met de
kledingïndustrie, welker productie klaarblijkelijk het peil

van voor de oorlog nog lang niet heeft bereikt. Voor de
gehele indusTtrietak moet men verder in het oog houden,
dat in het kader der moderne ontwikkeling door de grote
successen op het gebied van rationalisatie in de Verenigde

Staten celwol en andere nieuwe stoffen de klassieke textiel-
stoffen wol en’

katoen steeds meer vervangen, zodat men
Jn zoverre met deze ommekeer ook in bedoeld qualitatief
opzicht steeds meer moet rekenen. Flierbij wordt reeds
duidelijk, dat de sterke vooruitgang van bijv. de kunstzijde-
industrie structureel gerechtvaardigd lijkt.
De beoordeling van de ontwikkelingskansen van de

afzonderlijke industrieën hangt ten nauwste samen met dç
stijging van de
arbeidsproductQi1eit.
De Duitse industrie

heeft in feite in het voorjaâran 1949 ongeveer 70 pCt van
de productiviteit van 1936 bereikt. Alweer moet men zich
voor ogen stellen, dat Duitsland daarmee niet alleen nog
30 pCt beneden het vooroorlogse niveau blijft, maar, daar

intussen de Verenigde Staten belangrijk boven het voor-
oorlogsniveau kwamen, ook structureel ver ten achter is
gebleven. Karakteristiek is ook in dit geval de sterke
spreiding in de toeneming der productiviteit per arbeider.
Terwijl de textielindustrie met 95 pCt van het vooroorlogs
nivèau boven het gemiddelde ligt, blijven de machine-

industrie met 62 pCt, de steenkoolmijnbouw iTlet 62 pCt

en de ijzer-en staalindustrie met 44 pCt der prestatie per

arbeider in 1936, belangrijk achter. In de mijnen werd in

1936 rond 2,20 ton per werktijd geproduceerd, in 1949

daarentegen 1,37 ton. Wat zijn de oorzaken voor deze

geringe arbeidsproductiviteit? In de eerste plaats is het

Duitse bedrijfsleven belast met een grote reeks onproduc-

tieve. reparatiewerkzaamheden. Door de verwoestingen

alleen zijn veel ondernemingen gedwongen aan arbeids-

krachten opruimingswerkzaamhéden op te dragen, zonder

dat de productie-opbrengst stijgt. Hierbij komt- de te

geringe machine-outillage eenvoudig als gevolg van het

achterblijven van de Duitse industrie. Terwijl in de

Verenigde Staten op één wever in de textielindustrie
zelfs 40 weefstoelen voorkomen, bedraagt in Duitsland de

bezetting dikwijls slechts 6 tot, 8 weefstoelen. Talrijke

voorbeelden van het lage niveau, waarop de techniek staat,

zouden kunnen worden gegeven. Een volgende oorzaak is

de gedeeltelijk geringere geneigdheid tot werken. Voor-

beelden daarvoor zijnde mijnbouw en de bouwnijverheid,

waaromsociologische redenen, evenals in Engeland, klaar-

blijkelijk slechts een beperkte prestatie is te bereiken.

Voorts wordt door de gebrekkige organisatie van het
gehele productie- en distributie-apparaat het Duitse bedrijfs
leven ongunstig beïnvloed. Als gevolg van de ver door-

gevoe,rde ordening van het economisch leven gedurende de

laatste twaalf jaren zijn er nog zoveel gevallen van ,,Über-

organisation”, dat de gemiddelde productiviteit niet anders

dan zeer laag kan zijn. Als actuele moeilijkheden kunnen
tenslotte nog worden vermeld de vaak voorkomende stag-

natie in de grondstoffenvoorziening, zodat de ‘arbeids-

krachten in dienst worden gehouden, onafhankelijk van
de benitting van de bedrijfscapaciteit en verder de
bovenmatige inkomsten- en winstbelasting, die ieders
neiging tot rationalisatie in de kiem smoren.

Wanneer men met deze verschillende aspecten rekening
houdt, wordt de lage arbeidsproductiviteit per hoofd

begrijpelijk. Want de gevolgen zijn hoge kosten, hoge

prijzen, laag reëel inkomen en geringe mogelijkheid tot spa-
ren. 1-let behoeft derhalve geen verwondering te wekkën,
dat het’reële inkomen t.o.v. dat van voor de oorlog nog

zeer laag is. Volgens opgaven’ der vakverenigingen bedroeg
het nominale weekloon begin 1949 133 pCt van dat van
1938. De-kosten van levensonderhoud bedroegen, wanneer
men ze hoger schat dan in de index van kosten van levens-
onderhoud tot uitdrukking komt, 170 pCt van die van
1938. 1-let reële loon’ ligt dienovereenkomstig 22 pCt

beneden het vooroorlogse niveau. Deze daling van het reële
loon is, sociaal bezien, moeilijk te dragen, daar deze niet
in alle lagen der maatschappij even groot is. Onjuist -‘

uit het oogpunt der massa-psychologie bezien -. is der-
halve het optreden van relatief kleine groepen, did in de
laatste maanden door het achterhouden van goederen en
op andere wijze grote winsten maakten. De daling van het
reële loon is echter vooral ook daarom van sociaal oogpunt uit bezien moeilijk te dragen, omdat uiteraard iedereen ge-
neigd is om de verhruiksstandaard van voor de oorlog als
norm te nemen. De consument wordt in die neiging ver-
sterkt, doordat de winkels thans een ruime goederen-

sortering aanbieden, zodat de kwaliteitsgoedei’en ter
beschikking staan. De consument aan het verstand te
brengen, dat er na de opheffing der rantsoenering, welis-

waar bepaalde goederen zijn, maar dat men die niet zonder

meer kan kopen, is een moeilijk her-opvoedingswerk, dat,
nadat er in Duitsland vele jaren rantsoenering heeft be-
staan, maar langzaam zal voortschrijden.

S.telt men evenwel tegenover deze;daling
van
het reële
loon de verminderde productiviteit per hoof& dan blijkt
echter, dat het reële loon relatief nog te gunstig is. De

oplossing kan dus slechts liggen in een verhôging der
arheidsproductiviteit door verdergaande rationalisatie
der bedrijven en uitbreidiiig van het systeem van prestatie-
loon. De gebruikelijke tegenwerping, dat uitbreiding der

r
r

29 Juni
1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

industrie door kapitaalgebrek wordt verhinderd, kan wor-

den bestreden door er op te wijzen, dat in zulke kapitaal-

arme prioden om te beginnen van elke technische vooruit-
gang, waarmee geen kapitaal is gemoeid, gebruik moet
worden gemaakt. Hiertoe behoort ook het middel van het
leiding geven aan de arbeiders, te meer, daar men zelfs in

de Verenigde Staten de laatste tijd meer en meer inziet,

dat een bepaalde sociale politiek van belang kan.zijn voor

verhoging der arbeidsprestaties. Eén der belangrijkste

mogelijkheden van opvoering der arbeidsprestatie is nog

gelegen in herverdeling der arbeidskrachten over de ver-

schillende gebieden en branches volgens criteria van be-

kw’aamheid en ervaring. Zo wor4t het aantrekken van
geschoolde arbeiders uit de vluchtelingengebiedenzoals
Sleeswijk-Flolstein, naar het Roergehied, waar zij nodig

zijn, nog altijd bemoeilijkt door gebrek aan woningen.
rr
a
l
!
ijl
e
andere, niet op economisch, terrein liggende,
oorzaken beheei:sen nog de arbeidsmarkt en verhinderen op

deze wijze de tewerkstelling van de arbeidskrachten onder
de op een gegeven’ ogenblik, voor het bereikenvan#een

maximale prøductiviteit, mees t gunstige voorwaarden.

hieruit blijkt duidelijk, dat de huidige werkloosheid

ten delegeen zuivere conjunctuurele werkloosheid is, maar

speciale oorzaken heeft. Zo is de toeloop naar de arbeids-
bureaux sinds de geldsanering vooral gestegen door de
aanmelding van diegenen, die zich voorheen een inkomen
verschaften uit ruilhandel. Vele vrouwen en bej aarde lieden

melden zich eerst nu bij het.arbeiclsbureau, omdat zij tot
nu toe geen bepaalde geregelde werkzaamheden verricht-

ten. Bovendien komt ca 70 pCt van het aantal werklozen,
totaal 1,2 mln personen omvattend, geheel voor rekening van

Sleeswijk-Flolstein, Beieren en Neder-Saksen. Dat zijn dus
echte viuchtelingengebieden, waarvan slechts langzamer-

hand aanpassing aan de nieuwe productievoorwaarden is
te verwachten. ‘Wanneer .in Sleeswijk-Holstein aan de
inderdaad werkende arbeiders nog een relatief hoog loon
wordt betaald, maakt dit derhalve wel een wonderlijke
indruk, liet aandeel van de door het vijzigingspro’ces

werkloos gewordenen is du zeer groot, temeer daar vele

ondernemingen trachten een jongere en beter geschoolde kracht in client te nemen, om dan twee oudern of minder
geschikte arbeiders te ontslaan. In ieder geval bestaat nog
een uitgesproken gebrek aan vakai’beiders voor de machine-
bouw, de ijzer- en staalindustrie, de metaalbewerking en

de electro-technische industrie. Tenslotte mag echter niet
uithet oog worden verloren, dat 17 pCt van alle werk-
lozen uit de kringen van kantoorpersoneel en van personeel
van bverheidsdiensten afkomstig is, die dus na het prijs-
geven van de geleide economie vrijkwamen, én dat een
ongeveer even hoog percentage uit allerlei hulparbeiders
bestaat, die nu eenmaal slechts over geringe bekvaamhid

beschikken. Men kn dus veronderstellen, dat slechts
ongeveer de helft van deze ‘1,2 mln ôonjunctiirele werk-
lozen zijn, zodat het aantal minder verontrustend is, dan het lijkt.

Een uitweg uit deze toestand kan slechts in een strenge
selectie naar prestatie over de gehele linie, zowel bij

arbeiders en employé’s, als hij ambtenaren en ondernemers,
worden gezocht. Voor zover de werkloosheid dit proces
bevordert is zij een harde, doch noodzakelijke rnaati’egel.
Gaat ze echter verder, dan moet zij met’maatregeien op
het gebied van de conjunctuurpolitiek worden opgevangen.
Tegelijkertijd geeft de toestand aanleiding om’ het ge-middelde oniwikkelingsniveau van de Duitse arbeider
zoveel mogelijk te yerhogen, daam’ naar hoog-gequalificeerde
arbeidskrachten eén typisch structurele vraag bestaat.

liet Duitse werkgelegenheidsprobleem hangt niet in
de laatste plâats samen met de ontwikkeling van de buiten-
landse handel. Deze heeft thans een veel grotere betekenis
dan voor de oorlog. Nu is weliswaar de uitvoer in het eerste kwartaal van 1949 driemaal zo groot als in het
eerste halfjaar van 1948, zodat de in- en uitvoer van
industrieproducten niet alleen in evenwicht zijn, maar

er zelfs een saldo ton gunste van de uitvoer is. Daar staat

echter tegenover, dat de invoer van voedingsmiddelen

en grondstoffen eveneens is gestegen en stijgen moet, zo-

dat het saldo van het geheel noodzakelijkerw’ijze passief is.
Vermindering van de invoer van agrarische producten
is niet nodig, daar per hoofd der bevolking momenteel

slechts 20 hectare voor landbouw geschikté grond ter

beschikking staat, tegen 41 hectare in 1936. Daardoor

moet de invoer in ruime mate de plaats der eigen productie

innemen. Daarom rijst de vraag, welke exportindustrieën

goede vooruitzichten bieden. In het begin van 1949 kwaiji

80 pCt van de totale uitvoer voor rekening van de steen-

kolenrhijnen, de textielindustrie, de ijzer- en staalindustrie,
de machinebouw en de chemische industrie. Daarvan

zullen voor de komende tijd de eerste twee industriegroepen

nog slechts tijdelijk exportresultaten kunnen boeken,

terwijl de toekomst aan de,twee laatstgenoemde industrieën
is. De chemische industrie zorgde vôér de oorlog voor
ongeveer
1/3
van de netto-deviezenopbrengst

Bij de klachten over de Duitse uitvoer staat het argu-

ment van de te lage buitenlandse prijzen op de voorgrond.
Met het oog hierop wordt een koersverlaging van 30 tot 20

of minder dollarcent bepleit. hierbij wordt echter over het

hoofd gezien, dat iedere wisselkoersverandering slechts
gedurende korte tijd voordelig voor de export is, daar
het buitenland zich dadelijk pleegt aan te passen.

Bovendien wordt, gezien de grote behoefte aan import-
goederen de invoer overeenkomstig duurder. Daarbij komt

nog, dat de noodzakelijke aanpassing van kosten en kwali-
teit aan de nieuwe wereldrnarktomstandigheden slechts
wordt verschoven. Daarom is het nodig,.het zich langzaam
aankondiende ratïonalisatïeproces van het Duitse be-
drijfsleven te blijven fom’ceren, om op de duur met de

verder ontwikkelde industrielanden te kunnen concur
reren. 1-14 kan immers niet’ in het belang der Europese

betalingsbalans zijn, dat Duitsland niet in staat is om op
de duur zijn invoer zelfte betalen. Oi.die reden kan het lage reële inkomen hij de lage stand der techniek imiet
worden veranderd, zonder dat de exportmogélijkheden van
Duitsland nog slechter woi’den. De oplossing kan slechts

in een omschakeling van de Duitse exportindustrie naar
uitvoer, van, productiemiddelen van prima kwaliteit

liggen, waardoor de Duitse export ook op de snelste wijze
aan de nieuwe . wereldmarktomstancl igheden kan worden
aangepast.

Wanneer het
credmet:
en jinancringsprobleem
in de
publieke dicussie op de voorgrond treedt, dan wordt het
accent in zoverre verkeèrd gelegd, dat dit in werkelijkheid
hij het probleem der kapitaalvèrming ligt. De sedert de
geidsanering tot nu ‘toe plaatsvindende productiestijging
kon voor een belangrijk deel met middelen der interne
financiering worden 1)ekostigd, dank zij de stijgende
prijzen en de dalende kosten per eenheid product. Nu in de laatste tijd het prijsniveau min of meer contant blijft,
worden de mogelijkheden van interne financiering beperkt.
Bovendien vertoont een reeks consumptiegoeclerenprijzen een téndentie tot dalen. FIet laatste feit heeft er toe geleid,

dat men van een deflatieproces sprekt. Een.nauwkeurig
onderzoek wijst evenwel uit, dat dit onjuist is, zolang er
geen algemene prijsdaling optreedt, doch nog steeds enige
prijsgroepen een tendentie tot stijgen vertonen. In ieder geval heeft het tot rust komen van de prijsontwikkeling
de mogelijkheden van interne financiering beperkt, nog
afgezien van het feit, dat met een toenemend gébruik van
de capaciteit ook de mogelijkheid van verlaging der pro-
ductiekosten per eenheid vermindei’t. hliei’door komt het
credietprobleem op de voorgrond. Slechts bestaat het ge-
var, dat het publiek hiervan een vei’wrongen beeld krijgt,

daar het in werkelijkheid gaat om een zuiver kapitaal-
vormingsproces en Duitsland zich voor de vraag ziet
gesteld, waar de middelen voor uitbreiding van de fabrieks
insta11a6es vandaan moeten komen.

De particuliere .kapitaalvorming heeft in het eerste

518

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

kwartaal van 1949 ca D.M. 100 mln bedragen. Dit bedrag

is gering en zal vooreerst ook gering blijven, daar het reële
nationaal inkomen momenteel niet meer dan 70 pCt van

dat van 1936 of 57 pCt van dat van 1938 bedraagt. Daar

met het dalende reële inkomen ook het investerings-
quotum afneemt, kan tegenwoordig ook geen grote kapi-

taalvorming worden verwacht. In 1932 bedroeg het

investeringsquotum 9 pCt. Wanneer men rekening houdt
met de hoge belastingdruk en de sterke neiging om de

achterstallige behoefte te dekken, dan zoû onder de huidige

omstandigheden een investeringsquotum van 5 pCt reeds

zeer hoog zijn. Dit zou bij een nationaal inkomen van D.M.

52 mr.d neerkomen op een bedrag van D.M. 2,5 mrd voor

vervangingsinvesteringen en nieuwe investeringen. Dien-
overeenkomstig zou de toeneming van de inleggingen

bij
de spaarbanken, gerekend van het huidige niveau, moeten
verdubbelen. Zulk een spaarquotum is echter bij een saldo

van slechts D.M. 2 mrd aan inleggingen weer onwaar-

schijnlijk hoog. Uit dit probleem blijkt, hoe noodzakelijk

het is, dat het prijsniveau stabiel wordt gehouden om de
neiging tot sparen te verhogen en op deze wijze het jaar-lijkse spaarvolume te vergroten.

De particuliere kapitaalvorming wordt bovendien

belemmerd, doordat de inkomenspyramide een neiging tot verbreding vertoont. Het aandeel van de lagere inkomens-

groepen in het op zich zelf reeds zo geringe nationaal inko-
men is gestadig gestegen. Hierdoor is noocizakelijkerwijs de
neiging tot consumeren versterkt en de neiging tot sparen

verminderd. Alleen het aandeel van inkomens van D.M.

400 en meer is, wanneer men rekening houdt met de prijs-
veranderingen in de na-oorlogse jaren van 35 pCt tot 21
pCt gedaald. Hieruit vloeit de verstrekkende consequentie
voort, dat èf het totale inkomen belangrijk moet worden

verhoogd, of anders bij gelijkblijvend totaalinkomen de
groep der lagere inkomens bij de kapitaalvorming moet

worden betrokken. Geen credietverstrekking is in staat

blind te maken voor het feit, dat alleen het afzien van
verbruik voorwaarde voor kapitaalvorming is.

Tenslotte wordt de particuliere kapitaalvorming be-
lemmerd door zware sociale lasten. Indien het individuele of gezinsloon al toereikend zou zijn, dan wordt het belast

met heffingen ten gunste van ca ‘3 mln personen (met

familieleden), die sociale rente-uitkeringen genieten,
3 mln steuntrekkers, 2 mln oorlogsinvaliden en nabestaan-
den van in de oorlog gevallenen en ongeveer 1 mln onder
steunde werklozen, d.w.z. 9 mln ondersteuning behoeven-

den, of wel 20 pCt van de bevolking, rnoet’en door de
werkende bevolking worden onderhouden. – Terwijl in
1928 tegenover één werkende persoon 2,07 consumenten
stonden, was de. verhouding in 1948 1: 2,55, d.w.z.
20 pCt meer. Dit overgedragen inkomen wordt geconsu-
meerd en verhoogt niet de arbeidsvreugde van de werkende
bevolking.

Bedenktmen voorts nog, dat de bezettingskosten van de
drie militaire Regeringen het nationaal inkomen me,t ca 8 pCt
belasten, dan wordt het duidelijk, dat de mate van crediet-
verlening overeen moet stemmen met de mogelijkheden tot
kapitaalvorming, wil men èen stijging van het prijsniveau
vermijden.

Gezien deze toestand bestaat slechts deze oplossing,
dat de lagere inkomensklassen tot vrijwillige besparingen
worden aangespoord, of dat het noodzakelijke spaarbe-
drag d.m.v. dwang wordtbijeengebracht, danwel, dat Duits-
land afziet van een spoedig herstel. Het ligt voor de hand,
dat men d laatste twee wegen niet kan gaan, zodat alle
mogelijkheden van het kleine- en het doelsparen moeten
worden uitgebuit om vergroting van het spaarvolume te
verkrijgen. De andere oplossing bestaat in het zoreel
mogelijk inschakelen van de sociale rentetrekkers. Daar dit
met volledige kapitaalsintensiviteit niet mogelijk is, moet

een deel dezer klasse arbeidsintensief te werk worden
gesteld, opdat tenminste een geringe bijdrage tot het
sociale product wordt geleverd. Hiervoor zullen echter

practisch openbare ‘middelen moeten worden beschikbaar

gesteld, daar immers van particuliere zijde tewerkstelling
orh redenen van rentabiliteit niet mogelijk is.

Wanneer hiermee is aangetoond, dat voor de particuliere
kapitaalvorming zekere grenzen bestaan en wanneer men

duidelijk inziet, dat op kapitaalinvoer door particulieren

uit het buitenland, binnen afzienbare tijd niet mag worden gerekend, dan rest slechts het middel van financiering der

investeringen door anticipatie uit openbare en andere

credietbronnen. Voor het eerste geval zijn in zoverre de

voorwaarden aanwezig, dat de belastingontvangsten
tegen alle verwachting in goed zijn geweest, zodat de

openbare kassen over relatief ruime middelen beschikken.

Weliswaar is de heffing van deze hoge belastingen, zoals
werd aangetoond, economisch gezien onjuist, maar aan

de andere kant kunnen op deze manier deze openbare

middelen nuttig worden besteed. Het komt er alleen maar

op aan dat zij niet voor consumptie worden aangewend,

maar via de 1-lerstelbank af voor grote investeringen,

ôf voor de financiering van de inschakeling der werklozen
en vele sociale rentetrekkers worden aangewend. Van

grote conjunctuurpolitieke betekenis zou het echter zijn
indien de belastingtarieven werden verlaagd om een aan-

sporing tot investeringen te vormen. Deze laatste weg
zou reds daarom van gezonde zin getuigen, omdat in het

kader der structuurwijziging in de Duitse industrie ener-

zijds zoveel individuele investeringen en anderzijds zulke
omvangrijke uitgestelde investeringen (bijv. in de electri-

citeitsbedrijven) moeten worden uitgevperd, dat de renta-

biliteitseisen voor de aanwending dezer middelen niet
hoog genoeg kunnen worden gesteld.

De ingeslagen richting in de Duitse economische politiek,
nl. het sterker naar voren laten komen van de vrije markt,
zou juist ook voor de kapitaalmarkt moeten worden ge-

volgd. Dat sluit, zoals reeds is aangetoond, niet uit, dat

uit de openbare middelen zekere collectieve behoeften be-
vi’edigd en de kosten van investeringen van algemeen eco-
nomisch belang moeten worden bestreden.

Afgezien van liet bij wijze van credietverlening aan-

wenden van deze liquide openbare middelen bestaan
tegenwoordig nog d
iegenraarden Qan dc Du.itse inmer,
de zgn. ,,counterpart funds”, die als investeringscredieten

ter beschikking van het bedrijfsleven kunnen worden
gesteld. Momenteel zijn door de militaire Regering enige
honderden millioenen vrij gegeven, alleen voor de Spoor-
wegen en.voor de mijnbouw. 1-let is te verwachten, dat nog
meer bedragen daarvoor zullen worden vrijgegeven,

vooral daar deze stortingen immers stijgen naarmate de
invoer toeneemt. –

De derde mogelijkheid is een beroep op de centrale
bank. Deze methode is echter slechts gerechtvaardigd,
wanneer tegelijkertijd het pi-ijsniveau constant wordt

gehouden, d.w.z., dat het credietvolume niet sneller
stijgt dan het productievolume. Daarom is het basispro-
bleem van de Duitse conjunctuur hierin gelegen, ‘dat
door zeer ver doorgevoerde rationalisatie de reële koop-
kracht vergroot, de spaarmogelijkheid’ verhoogd en op
deze wijze het in liet vorig jaar ingeluide consolidatie

proces gecontinueerd wordt. Het credietapparaat staat op
het punt zich, zijn financieringstaak bewiist te wor-
den. De wissel verkrijgt grotere betekenis. De kapitaal-markt vertoont echter nog altijd zo goed als geen leven.
1-let zal derhalve een probleem voor de naaste toekomst

zijn, in hoeverre het gelukt, de effectenmarkt nieuw leven

in te blazen en daarmede de ongecontroleerde interne
financiering te vervangen door beschikbaarstelling van
middelen van de georganiseerde kapitaalmarkt. .Daarmee
zou dan ook de ‘voorwaarde zijn geschapen voor kapitaal-
import uit het buitenland,’ welke, gezien de eigen geringe
spaarmogelijkheden, het enige geschikte middel zou zijn

om op de normale manier Duitslands wederopbouw te
bespoedigen, hetgeen zeker niet in de laatste ‘plaats .in
het belang van alle handnlspartners zou zijn. Want de

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

519

economische theorie heeft reeds lang ingezien, dat ieder

land slechts hij de hoogst mogelijke reële koopkracht van

zijn handelspartner belang kan hebben, daar alleen op die manier een markt voor de.afzet van producten van

voortreffelijke kwaliteit kan wôrden geschapen.

MOnster (Westf.).

Prof. Dr W. HOFFMANN.

AANTEKENING.

HET DERDE VERSLAG VAN DE NEDERLANDSE REGERING
BETREFFENDE DE WEÜ.RING’VAN HET E.R.P.

Kort geleden verscheen het derde rapport van de

Nederlandse Regering over de werkzaamheden in het

kadei van het E.R.P. verricht en over de onder het E.R.P.

gemaakte vorderingen
1).
Dit derde ,,Progress Report” is

gedateerd 15 Mei 1949 en bestrijkt het eerste kwartaal

van dit jaar.
In afwijking van de vorige verslagen wordt ditmaal

niet nagegaan hoe de ontwikkeling der economische groot-
heden zou zijn geweest, indien de hulpverlening geheel
achterwege was gebleven. In de volgende verslagen zal echter een vergelijking mogelijk zijn tussen de plannen
voor het fiscale jaar 1948/’49 en de verwezenlijking daar-
van, terwijl voorts een schatting mogelijk zal zijn van de mate waarin de voor 1952/’53 gestelde doeleinden zullen

worden gerealiseerd..
Evenals de beide vorige versl,agen vangt dit verslag aan

met een kort overzicht van de door.de
O.E.E.C. bereikte

resultaten gedurende het betreffende kwartaal. Bij besluit van de,,Counôil of the O.E.E.C.” van 17 Februari jl. werd
een ,,Con sultative Group of Ministers” ingesteld, die vodr

het eerst van 4 tot 9 Maart te Parijs vergadrde. De be-
sprekingen betroffen een aantal voorstellen, die boogden
acht principes van de door de organisatie te volgen politiek
te verwezenlijken. De inhoud van deze acht principes, die,

tezamen met enige voorstellen en suggesties voor de te
volgen politiek, in het op 26 Maart jl. vastgestelde ,,Plan
of Action 1949/’50” zijn opgenomen kan als volgt woiden
samengevat. In de eerste plaats moet het jaar 1949 voor
alle deelnemende landen een jaar zijn van financiële en
monetaire stabilisatie. Vdorts werd vastgesteld, .dat een

snelle vermeerdering van de exporten, waartoe ook de
onzichtbare exporten- worden gerekend, een essentiële
voorwaarde is voor het succes van het E.R.P. Een voort-
durende bestudering van de iînportprogramma’s zou het
gevaar, -dat een grote en plotselinge daling, der importen
voor de Westeuropese economie met zich zou brengen;
moeten voorkomen. Te zelfder tijd zullen stappen worden
gedaan om onderlinge schuldposities van de Europese
landen te ondervangen en met behulp van een doeltreffend
inter-Europees betalingssysteem bij te dragen tot uitbrei-
ding van de handel tussen de deelnemende landen. Inves-
teringsprogramma’s moeten volgens de hieronder genoem-

de richtlijnen worden bevorderd en gecoördineerd.
Door te voorkomen, dat een productiecapaciteit wordt bereikt, die Europa’s eigen behoeften en expôrtmoge-
lijkheden te boven zou gaan en daardoor tot verspil-

ling zou leiden.
Door zich te concentreren op projecten, die de beste
mogelijkheden bieden voor verbetering van de Euro-
pee betalingsbalans, in het bijzonder t.o.v. het dollar-

gebied.
Door speciale aandacht te schenken aan investeringen

in overzeese gebiedsdelen.

Er zal een systeem worden ontworpen volgens hetwelk de deelnemende landen hun investeringen zouden kunnen
coördineren en inlichtingen, die noodzakelijk zijn voor het

‘)
Een overzicht van de inhoud van het eerste en het tweede
Progress Report” vindt men resp. in ,,E.-S.B.” van 29 December
I948, blz. 1035 enin ,,E.-S.13.” van 23 Maart 1949, blz. 237.

gézamenlijk nemen van besluiten, zouden kunnen uitwis-

selen.
Voorts besloot de ,,Council” van tijd tot tijd de vooruit-
gang in de realisering van bovengenoemde doelstellingen

d.’m.v. periodieke rapporten, die de deelnemende landpn

aan de organisatie moeten voörleggen, te inspecteren.

In hetzelfde hoofdstuk wordt de voortgang in de voor-

bereiding van ,,Benelux”, aan de hand van het Haagse

Protocol
2)
besproken.

Ten aanzien van de in het vorige verslag vermelde

proceduremoeilïjkheden merkt het verslag op, dat de voor-
stellen van dë Nederlandse autoriteiten in principe door de
E.C.A. zijn aanvaard, hetgeen Nederland een aânmerkelijk

verlies aan dollars bespaart.

Hoofdstuk twee bevat een overzicht van de goederen
en diensten, welke Nederland in het kader van het E.R.P.

heeft ontvangen. In het eerste kwartaal werd een bedrag
van $ 76,2 mln als directe hulp aan ons land toegewezen.

Aankopen uit Bizonia konden hiermede niet worden ge-
financierd. De totale toewijzingen, die Nederland ontving

gedurende het eerste E.R.P.-jaar beliepen $ 406,2 mln,

nl. $ 129,5 mln in de vorm van leningen en $ 276,7 mln in
de vorm van schenkingen. Bovendien werd, zoals uit onder-
staande tabel blijkt, enerzijds van verschillende landen
hulp in de vorm van ,,conditional aid” ontvangen, ander-

zijds aan diverse landen verleend.

Door en aan Nederland Qerleende trekkingsrechten in het

fiscale jaar 19481’49.
(in mln dollars)

Gebruikt t/m
Gebruikt t/in
Ont- 31 Mrt 1949
Ver-
31

Mrt

1949
Landen
vanger.
leend bedrag
,bedrag

perce
bedrag
bedrag
ercen
age
e’)

.Belgiö
72,5 54,4
75


Bizonia
8,5

.
6,4
75



Franse zône

.
– .


2,0 0,9
43
Oostenrijk
– .


1,0
0,8
75
Griekenland

.
– –

5,0
0,8
11
Turkije

-.

0,8


Noorwegen

.



2,5
1,9
75
Zweden


2,0
‘1,5
75


Totaal

. . .
.1
83.0
1

62.3
1

75
1

11.3
1

4.2
1

37

‘) Maximaal 75 pCt van de totale trekkingsreten voor het
fiscale jaar 1948/’49 kon worden gebruikt.
1
1 Verschillen tussen ,,Totaal” en de som der posten zijn ont-
staan door afrondingen.

De onder het E.R.P. gerealiseerde importen beliepen
per ultimo Maart 1949 $262,9 mln, waarvani 67,9 mln
aan broodgraan. De ,,local currêncy account” . bedroeg
per 1 April 1949 ca $ 250 mln.

Het derde hoofdstuk, dat aan Indonesië’ is gewijd_ is,
daar geen nieuwe toewijzingen aan Indonesië werden ver-
strekt, zeer kort. De toewijzingen, die voor het,tweede
kwartaal’1948.t/m het eerste kwartaal 1949′ totaal $ 68,6
mln bedroegen, werden, toen het duidelijk werd, dat de
hulp in het eerste kwartaal van 1949 niet zou worden
hervat, door de E.C.A. tot $ 61 mln verminderd.

In het vierde hoofdstuk illustreert het verslag aan de
hafid van talrijke tabellen de economische ontwikkeling
van Nederland gedurende de verslagperiode. De tendenties,
die in het vorige verslag naar voren kwamen, vonden op-
nieuw bevestiging en over het algemeen was de verdere
ontwikkeling gunstig. Slechts ten aanzien van de inter-
nationale binnenvaart en de zeevaart is het verslag minder
optimistisch. Zij vertoonden nl., vooral tengevolge van
het verleggen van het goederenverkeer met het Roergebied
naar de Noordduitse havens, nog geen verbetering. Boven-

‘)
Zie voor de tekst van dit Protocol de aantekening: ,,Het
Protocol der Benelux-conferentie’ in ,,E.-S.B.” van 16 Maart
1949, blz. 217.

520

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949

dien daalden de cijfers van het luchtverkeer in de verslag-

periode aanzienlijk,, hetgeen in hoofdzaak is toe te schrijven

aan internationale moeilijkheden en viel in het bijzonder

aan het intrekken der landingsrechten voor de K.L.M.
door zekere Aziatische landen. Ten aanzien van de mone-

taire sittiatie bestaat de indruk, dat de inflationaire ten-

denties, hoewel nog aanwezig,- belangrijk zijn verzwakt,
waartoe het deflationaire effect van de op de ,,local cur-

rency account” gestorte bedragen belangrijk heeft bijge-

dragen. Aan de stijging der geldinkomens begint een einde
te komen, terwijl een afnéming van de vraag, in het bijzon-

der op het gebied van amusement, ontspanning en luxe-

artikelen, valt te constateren. Er behoeft evenwel geen

vrees te bestaan, dat de deflatoire krachten op hun beurt
gevaarlijke afmetingen zullen aannemen.

Interessant is het’ overzicht van het aantal personen,

dat na de bevrijding emigreerde. Flierbij dient te worden

opgemerkt, dat slechts die emigradten zijn opgenomen,
die over een deviezenvergunning voor immigratiedoelein-

den beschikten; het werkelijk aantal is dus veel groter.

Emigratie.

Land vi
19’46
1947
1948
Totaal

Argentinië
_ff
57
257
326
23
.

95

733
851
Australië

…….
Brazilië
40
i’o’
eoo
380
Canada
9
2.361
6.742
9.112
Frankrijk
23 73
Nieuw-Zeeland

.

S
90
98
Verenigde Staten
369
2.911


.

3.672 6.952
Zuid-Afrika

. . .
1 6
1.062
2.716
3.79
1
,
Overige landen
. .
181
658
±

590
±

1.430
Totaal

…..

1

673
7.365
i
±
15.000

±
23:000

betekent: gegevens ontbreken.

• In de slotopmerkingen zegthet ve’sla’g, dat Nederland,
hoewel in vele opziclten weer een normale tQestand heerst,.

zich nog steedIs in een overgangsstadium bevindt, waarin
vele moeilijkheden moeten worden overwonnen. In de

eerste plaats moet de invoer, in tegenstelling met voor de

oorlog, toen het deficit in de handelsbelans werd gedekt

door inkomsten uit investeringen, transportdiensten en

handelswinsten, voor een groter percentage door de uit-
voer worden gedekt. Stimulering der industrialisatie is
zowel hiervoor, als voor het scheppen van werkgelegenheid
voor de, iedèr jaar met ca 40.000 personen toenemende,
werkende bevolking, van groot bèlang. Voorts zal aandacht

moeten worden geschonken aan .de Nederlandse zeevaart

en de internationale tussenhandel Verdere ontwikkeling
van de handel met Duitsland en een intensieve samenwer-

king met Indonesië kunnen in sterke mate tot het econo-

misch herstel bijdragen. Buitenlands begrip voor deze
problemen, die voor Nederland van zo groot belang zijn, is echter een vereiste.

Wanneer bovengenoemde problemen alle tot een spoe-
dige en gezonde oplôssing worden ‘gebracht, zou en be-
talingsbalansevenwicht in 1952/’53 goeddeels mogelijk zijn,
echter zonder evenwicht t:o.v. de verschillende valutage-
bieden.
I
1 –
De Nederlandse Regering is er zich van bevust, dat de
vroegere economische structuur nit geheel kan worden
gehandhaafd en heeft vroegtijdit besliten nieuwe wegen

in te slaan. De economische unie met België is hiervan het
meest sprekende voorbëeld. Door nationale inspanning

en nauwe samenwerking met de Benelux-partnerë zullen
de voorwaarden moeten worden geschapen voor hét be-
reiken van economische levenvatbaarheid o het moinent, dat de Amerikaanse hulp wordt beëindigd.


BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.

LEVENSVEJtZEKER,INGBEDRIJF EN INDUSTRIE-
FINANCIErIINO.

Het financieren van ondernemingen door levensverzeke-

ringmaatschappijen is een vraagstuk van de allergrootste
betekenis. Hier wordt immers over de îraag beslist, of de

besparingen van grote massa’s der bevolking al dan niet

voor investering in het bedrijfsleven kunnen worden aan-
gewend. De volledigheid van de jaarverslagen der levens-

verzekeringrnaatschappije’n stelt in staat een oordeel . te
vormen over de ontwikkeling, welke zich op dit punt
voordoet.

Bij een dezer instellingen, de N.V. Levensverzekering-

Maatschappij van ,,De Nederlanden” ,van 1845, blijkt een
grote be1angselling te bestaan voor de financiering van
het bedrijfsleven.

De groei van het bedrijf dezer maatschappij komt tot

uiting in .de toeneming van de premiereserve en de daar-

tegenover staande activa, zoals blijkt uit de volgehde
samengetrokken balansen:

TABEL 1.

Balansen per uit. 1947 en 1948:

(x flmln)’
Activa

,

.

Passiva
1947 1948

.

.

1947 1948

Beleggingen

247,2 278,9 Kapitaal,

2,0

2,0
Overige activa 15,9 10,9 Reserves . 8,0 7,7

Prëmiereserve 239,4 262,3
Overige

passiva

13,7 12,8

263,1 284,8

263,1 284,8

Voor ons doel zijn speciaal de mutaties in de beleggingen
van belang. In tabel II (Zie blz. 521) zijn daartoe de

veranderingen van 1947 op 1948 in -de belangrijkste be-

leggingen ‘ii’ader geanalyseerd. Het resultaat . hiervan is
zeer opmerkelijk.
I
. –

Niet alleen dat de aanwas van middelen grotendeels
buiten de Overheid is belegd, bovendien heeft nog een
aanzienlijke omzetting plaatsgevonden van kortlopend

overheidspapier ten gunste van belegging in het bedrijfs-
leven en, hoewel in mindere mate, in woningbouw. FIet

grote bedrag dat werd geïnvesteerd in leningen op sôhuld-

bekentenis aan het bedrijfsleven, verdientnadere beschou-
wing. Per ultimo 1948 bedroeg het totaal uitstaande bedrag
dezer categorie van leningen f 40,2 mln
(exclusief
leningen
aan de dochterriaatschappij, de ‘s-Gravenhaagsche 1-lypo-

theekbank,welke door ons als indirecte hypotheken zijn
opgevat). De relatief grote omvang van het bedrag van
1 40,2 mln blijkt duidelijk, indien wij het vergeliken met
de overige beleggingen van de maatschappij, die in
onderstaandé tabel voorkomen.

TABEL III.

Verdeling de,’ beleggingen per uit. 1948.

xflmln inpCt
Onroer. goed en hypotheken.

Onroerend goed …….. …….

20,2


1-lypotheken (direct en indirect) -39,0

59,2

22
,Qoerheid.
Gemeenten, provincies en school-

besturen (obligaties en lenin-
gen op schuldbekentenis) …. 20,8
Staatsobligaties, schatkistpapier
en grootboeken …………110,6

131,4

.48

Bedrijfsleoen.

Aandelen …………………28,8

Obligaties …………………

39

Leningen op schuldbekentenis

40,2

– 72,9

27
O9erige beleggingen’

10,4

3

Totaal

…..• …………..

273,9

100

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

521 –

TABEL II.

.

Mutaties
‘der
beleggingen in 1948.

(x
fimin)

Toeneming

Afncming

Vast goed

……………………
1,4

direct

……………..
4,0

Hypotheken via ‘s-Gravenhaagsche

Hypotheek Bank

….

7,3

11,3

Bedrijfsleven: Obligaties
……….
S
. …………

1,7 i)

Leningen op schuldbek .

……….

31,2
Aandelen
……………………..
2,6
2)

Deelneming Ned. Particip. Mij
….

1,0
36,5′

Polisb’eleningen

………………..
.
1,0

Toeneming

…………………….
……
.50,2

Afneming

………………………….
– 23,7

Saldo toeneming der beleggingen
….

+ 26,5

Waaronder:
‘) f1,8 mln 3j pCt Obligaties Philips; hiertegenover staat enige
) f1,9 mln 6
pct
pref. aandelen Philips.

De toeneming van de leningen op, schuldbekentenis aan het bedrijfsleven mg wel zeer opvallend worden genoemd.

In vroeger jaren zijn de onderhandse leningen aan over-
heidsinstellingen als gemeenten, waterschappen, school-
besturen enz. een zeer belangrijke post geworden onder dé
beleggingen van de lvensverzekeringmaatschappijen. De

reden, waarom deze leningen, ondanks hun incourante
karakter, io in trek kwamen was gelegen in de verschillende
voordelen, die zij boven obligaties boden: lagere kosten,

minder administratieve beslommeringen en.vooral ook het’
balanstechnische voordeel, dat er geen beursnotering was, –
en zij dus ook bij stijgende rentestand pari op de balans
konden worden opgenomen, en geen koersverliezen tot

uiting kwamen.

Thans heeft, in een verloop van twee jaren, bij de ,,Ne-

derlanden van 1845″ de onderhandse lening aan het be-
drijfsleven, die aan de Overheid – verre overvleugeld. Deze ontwikkeling is uitvloeisel van de gedachte, dat
er een taak ligt op het gebied van de financiering van het

bedrijfsleven.

1-let aantal dezer leningen in portefeuille, bedroeg op’
31 December 1948 29. De overgrote meerderheid hiervan
is gedekt door een zakelijke zekerheid, enkele door borg-
stelling. De betreffende ondernemingen zijn in zeer uit-
eenlopende bedrijfstakken werkzaam, zodat het risico is verspreid. Naar hun gröotte’ zijn de leningen als volgt in
te delen:
1 lening groot f 11,3 mln (aan Mekog)
1 lening groot f 9,9 mln (aan, Petroleum Mij
Moeara Enim)

6 leningen tussen f 1 mln en f 3 mln; gemiddelde grootte
f1,75 mln

2L leningen’ tussen f 0,095 en f1 mln;, gemiddelde
grootte f0,4 mln

De indeling naar rentevoet is de volgende:

TABEL IV.

Rentevoet – Aantal Totaal bedrag Maximum

pCt

leningen

x
f 1 mln

looptijd
1)

3f

1

2,5

12

3
*

11

27,2

25

3
*

3

.1,9

/,

14.

4

12

6,7

15

4
*

1

0,3

10

41

-1,6

20

gem. 3,62

gem. 21* jaar

‘)
Gewogen gemiddelde van de maximum looptijden der af-
zonderlijke leningen.

Overheid:

Schatkitpapier erÇ -promessen
……….
50,7

te
Qerminderen
met toeneriing van staats-

obligaties en grootboeken ad
…………
26,4

en toenéming van obligaties en leningen aan

gemeenten, provinciesen schoolbesturen ad

0,6

23,7

afneming der buitenlandse obligaties.

De gemiddelde rente hierop ad 3,62 pCt ligt aanmerkelijk
boven de in,1948 gemaakte gemiddelde rente op alle be-

leggingen ad 3,28 pCt en op.effecten ad 3,22 pCt, en nog

meer boven de gemiddelde rentevoet gebezigd bij de be-

rekening van de premiereserve, welke rente 3,09 pCt
bedroeg. Bovendien hebben wij reden om aan te nemen,
dat aan het overgrote deel der
3*
pCt leningen de staffel-

clausule is verbonden, zodat het bovengenoemde percentage
van 3,62 pCt in werkelijkheid hoger ligt.

Bij obligatie- en onderhandse leningen ziet men in tijden,
dat het gevoel bestaat, dat de rentestand laag is, vaak, dat
een hoger rentetype gepaard gaat met een langer loop-
tijd. Bij de hier besproken onderhandse leningen was dit

niet het geval, zoals uit bovenstaande cijfers blijkt, indien

men de looptijden van de
3*
pCt en de 4 pCt leningen

vergelijktBehalve met het hierboven vermelde omtrent

de staffelrente der
3*
pCt leningen houdt dit waarschijnlijk
verband met nog twee omstandigheden, nl.:’ 1. dat

de gemiddelde grootte der
3*
pCt lningen hoger ligt dan

die van de 4 pCt leningen en dat ook de betreffende onder-
nemingen over het algemeen groter zijn. Dit’ betekent,
dat hier sprake zou zijn van een risico-opslag, die groter wordt naarmate de ondernemingen Weiner zijn; 2. moet

er rekening mee worden gehouden, dat de meeste 4’pCt
leningen van 1948 dateren en de meeste
-3*
pCt leningen
van 1947, zodat de stijging van de rentevoet hierbij een

rol kan hebben’gespeeld. –
Voor de credietnemers levert een hogere rente dan
3*
pCt ,vermoedelijk weinig bezwaren-op. Deze rente is betrekke-
lijk gering in verhouding tot de totale kosten en voorts
neemt de fiscus van elk pCt rente toch 0,4 voor zijn

rekening.
– S
Voor de geldgever zou een hogere rentevergoeding echter
zeer ,ifijn toe te •juichen, niet omdat deze nodig zou zijn voor het vormen van de premiereserve, want daarvoor is
zij ruim voldoende, maar teneinde risico’s op de beleggingen
te dekken.
Hoe goed ook de debiteur en hoe groot ook de dekking
van het crediet, bij een indistrieel crediet worden nu
eenmaal onvermijdelijk risico’s gelopen en men imag er
niet h priori van uitgaan, dat allé teleurstellingen kunnen
worden vermeden door een voorzichtige en weloverwogen
selectie bij het toestaan der credieten. Dit vraagstuk zal
•van steeds grotere betekenis worden, naarmate men de
credietverlening- meer ten goede doet komn aan een
groot aantal middelgrote bedrijven, hetwelk voor de ont-
wikkeling van de industriële groei in ons land. van zo grote

betekenis zou zijn. .
(Wij willen hier niet ingaan op de keerzijde van de me-

522

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Juni 1949
daille: het gevaar voor de industriële ondernemingen bij

onvoldoende stabiliteit in de conjunctuur, waaÏdoor vaste

rentelasten groot gevaar kunnen opleveren).

Het lijkt derhalve zeer gewenst; dat bij industriële cre-

dietverlening in het algemeen een voldoende opslag op
het normale rentepercentage wordt gelegd, welke moet

dienen voor het vormen van reserves ter dekking van het
inhaerente risico.

Hierbij kan worden gewezen op het voorbeeld van de

Herstelbank. Zoals bekend is, brengt deze een rente van 4j pCt in rekening, waarboven zij nog een zeker aandeel

uit de winst eist. Op een dergelijke wijze kan zonder grote

bezwaren van de kant van cle industrie veel worden bereikt.

Het zou zeker overweging waard zijn voor de Overheid

om mede te werken tot het beter op gang brengen van de

credietverlening aan het bedrijfsleven door de institutio-
nele beleggers, door het in zekere mate fiscaal Vrij laten
van bovengenoemde reserves, hetgeen dus zou willen zeg-

gen, dat zij als verplichting op de fiscale balansen zouden

kunnen worden opgenomen.

Uit het jaarverslag van de ,,Nederlanden van 1845″ blijkt

overigens, dat er wel degelijk aandacht is besteed aan de
voorziening voor mogelijke risico’s. Aan de Reserve geld-

belegging is toegevoegd f 0,5 mln uit de winst van 1948, waarbij ongetwijfeld zal zijn gedacht aan het reeds thans

treffen van voorzieningen tegen eventuele latere tegen-

vallers, ook op het gebied van de industriefinanciering.

J. BRANDS.
J. C. BREZET.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Ook in de afgelopen week kwam in de situatie op .de
geldmarkt vrijwel geen verandering. Door het op ruime
schaal vervallen van schatkistpromessen en de voortgaande

terugvloeiing van .bankbiljetten naar de banketi kwamen

vrijwel geen liquiditeitsproblemen bij de geldmarktinstel-

lingen voor, en beperkten zij zich tot het afnemen van

jaarpapier of schatkistbiljetten bij de Agent van het

Ministerie van Financiën, voor zover hun kaspositie daar-
toe aanleiding gaf. De omzetten op de geldmarkt waren
dan ook uiterst gering, waardoor ook in de marktnoteringen
vrijwel geen verandering kwam. September- t/m Februari-
papier noteerde practisch
1/16
pCt, Maart- en Aprilpro-

messen I/ pCt, terwijl Meipapier tegen
17/16
pCt was
aangeboden. .Callgeld noteerde onveranderd J pCt, op welk
niveau niet alle aanbod plaatsing kon vinden. De disconto-
handelaren nemen blijkbaar een zekere voorzichtigheid in

acht bij het financieren van hun portefeuille met oallgel-
den, waarschijnlijk met het oog op de verwachte geldmarkt-
verkrapping bij de maandultimo en gedurende de maand

Juli.
De staatsfondsenmarkt gaf in de afgelopen week geringe
koersveranderingen te zien. – Over het algemeen was er
een licht dalende tendentie, zoals voor de
3-3k
pCt 1947,

welke van 98 pCt tot 97
15
/
je
pCt daalde, en vÔor de
2k
pCt

N.W.S., die van 80/
8
pCt tot 80
11
/
16
pCt in koers ver-
minderde. In tegenstelling hiermede stegen de 3 pCt in-
schrijvingen Grootboek 1946 met pCt tot 98 pCt. Het
renteniveau is reeds geruime tijd practisch op de thans
bereikte hoogte; weliswaar genieten de meeste staats-

obligaties de steun, dat zij tegen gefixeerde koersen voor
belastingbetalingen kunnen worden gebruikt, doch de

geringe koersmutaties wijzen er op, dat het rentepeil onder
de thans vigerende maatregelen en overige omstandigheden
practisch is gestabiliseerd.
De aandelenkoersen vertoonden over het algemeen een
lichte stijging. Deze was vooral bij de internationaal ge-

oriënteerde fondsen waar te nemen, zodat blijkbaar de
devaluatievrees nog altijd invloed uitoefent.
Ook de Indonesische fondsen konden over het algemeen
een lichte koerswinst boeken. Politieke factoren spelen
hierbij uiteraard een zeer belangrijke rol. In het huidige

koersniveau zijn blijkbaar reeds zoveel slechte kansen

verdisconteerd, dat overwegingen van economische aard,
zoals de algemene prijsdaling voor wereldgrondstoffen,
nauwelijks meer invloed kunnen uitoefenen.

De gebruikelijke koerstabel, welkéhieronder is opgeno-

men, verschaft omtrent het koersverloop in de afgelopen
week enig inzicht; –

.

17 Juni

24 Juni
1949

1949

A.K.0.

…….

……….

…..

164k
169
v.

Berkel’s

Patent

…………..
108k
109
Lever Bros. Unilever C. v. A…..
255
262
Philips

G..b. v. A.

…………..

2291 2311
Koninklijke Petroleum

……….
295
299k
l-I.A.L.

……………………
147k
144k
N.S:U.

……………………
160
161k
H.V.A
.

……………………
153
158
Deli

Mij.

C. v. A

…………..
148
150k
Amsterdam Rubber

…………
136
135k
Internatio

………………..
.180
186k

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSORE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

,c
.4)
4_
.-‘ 0
n.4
1

o
4)
1
Q4)
1
1

.0
1
1

0.
O
,
4.4.4
0C
0

30 Dec.

’46
700.876
4.434.786
100.186 153.109
2.744.151
16 Mei

’49
445.640
136.574
167.033
145.102
2.958.671
23 Mei

’49
445.856 136.264 163.855 141.758
2.950.911
30 Mei

’49
445.993
155.026
182.266 151.826 3.005.411
7 Juni

49
446.174
158.384 192.311
146.190
2.993.179
13 Juni’49
446.325
169.645
195.475 145.686
2.962.149
20 Juni ’49
446.654
189.440
208.391
142.390
2.941.523
27

Juni ’49
446.823
187.469
184.077 149.913
2.970.699

Saldi in rekening Courant

9)

S
0,4gii
Id

“Q
2′)
cb'”
4
cID CO
3
‘.

30Dec.

’46
16 Mei

’49
65.733
293.362
3.758 38.548
387.782
494.454
2.3 Mei

’49
62.693
293.362
3.723 49.230
358.890 531.676
30 Mei

’49 52.818
293.562
2.973
34.635
365.120 543.186
7 Juni

’49 91.827
293.362
2.952 43.477
380.189
525.400
13

Juni

’49
149.306
293.362
2.561
52.512
400.930
509.851
20 Juni ’49
132.056
293.362
2.523
64.893
407.592
550.009
27 Juni ’49
181.255
378.500
2.517
59.845
391.889
3.89.994

ZWEEDSE EIJKSBANK.

(Voornamste posten in initlioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen

Data

,!,
4)
‘450)
4,

(5
0

to
A

31

Dec.

1946
839
532 1.544
504
1
284
94
182
23 Mei

1949
175
111
2.947
261
1

234

.

120
31 Mei

1949
151 100
3.066
266
1

257

120
7 Juni

1949
157
99
3.063
289
244

120

Deposito’s


0
Direct opvraagbaar
o
‘-‘
Cd
2
1

1

.
Data

S

’44)
.
‘4

0,4.4

31 Dec.

1946
2.877!
8751
706
1

94
280
174
1
23 Mei

1949
2.7481
8411
548
1

220 217 194
1
31 Mei

1949
2.9061
802′
572
148
222
186
1
7

Juni

1949
2.
83
11
8561
557
222
228
181
1

8

1
IlIIlIIIIIlIIllIIlIlIIHIIIIlIIlIIlIIlIllIHhIlIlIIIIlIIlIIIllIllIIIIIIl

A
n

i
1
p,

se

SeitlOO]ahren

universclu.intejnalional

36. August bis

4. Sept.1949

Alle inlichtingen omtrent
bezoek en expositie verstrekt
de Nederlandse Kamer van
Koophandel voor Duitsland,
van de Spiegeistraat 18,
Den Haag.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

ADVERTEER

IN

DiT BLAD

kw

29 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

523

DE
XEDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 27 Juni 1940.
Activa.
Wissels, pro-
mes

Iioofdbank t


sen en

j
scliuldbrieven ‘ Bijbank

in disconto Agentsch.,, –

Visse]s, schtkistpapier en schuldbrieven, door de Bank gekocht (art. 15, onder 4,
van de Bankwet 1948) ……………
..-
Scbatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 …. ..1.800.000.000,—

in rek.-t
Voorschotten ,[ Hoofdbank

140.025.696,02
2)

op onderpand
cr

Bijbank

634.925,67
(mci.
belenin-
gen)

Agentech.

9.252.222,98

t

1 4’J.tll
z.s’,si
Op effecten enz ………

..

149.306.226,46 ‘)
Op goederen en celen

..,,

606.618,21

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

……………. ………

l3oekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge Overeenkomst van 26 Februari
1947

……………………

……..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t

439.125.434,25
Zilveren munt enz.

..,,

7.697.290,19 446.822.724,44
Papier op het buitenland

t

187.463.500,-
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland

….

..

178.807.153,50
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..5.269.930,38
371.545.583,88
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

….
..260.400.782,35
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………
..120.839.057,55
Gebouwen en

inventaris

…………….
..2.000.000,-
Diverse

rekeningen

………………..
;,

123.430.837,21
4.774.951.830.10
Passiva.

Kapitaal

…………………………t

20.000.000,-
Reservefonds

……………………..

..15.333.335,71
Bijzondere reserves

………………..

..61.674.999;18
Pensioenfonds .. ……………………

..22.585.191,-
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke
dienst

…………………………

..1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..

77.980.090—.
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

,,2.970.698.525-
Bankassignaties in omloop ……………….57.2.8,21
Rekening-couran t saldo’s
‘S
Rijks Schatkist…….t ,181.254.691,28
‘S
Rijks Schatkist bij-
zondere rekening …. .. 378.500.364,03
Geblokkeerde saldo’s ..,, 2.516.852,66 Saldo’s van banken In
Nederland …………59.844.690.60
Vrije saldo’s van vreern-
de circulatjebanken en
soortgelijke instellingen ,, 191.889,053,81
Andere vrije saldo’s …. ..389.994.397,35
1.404.000.049,71
Crediteuren In vreemde geldsoort

……..62.635.254,04
Diverse rekeningen

………………..

..138.487.459,46
4.774.951.830,10

‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks

door de Bank in disconto genomen . . . .


2)
Waarvan aan IndonesiO’ (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99) . ………36.894.550,-
Circulatje der- door de – Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,,
135.493.562,-

Economisch . Doctorandus

met meerdere jaren praktijkervaring, zag zich gaarne
geplaatst als
assistent van de directie, secretaris van
een organisatie of iets dergelijks. Spoedige indiensttre-
ding is mogelijk. Br. onder no. ESB 1146 bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam. – , –

Gepensionneerd Zeeofficier, 53 jaar, ZOEKT een nem
passende
BETREKKING.
Br. onder no. ESB 1444, bur.
v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

ECONOMISCH DOCTORANDUS

29 jar, enige jaren ervaring op het gebied van arbeids-
kwesties, wenst v. werkkr. te vera.nderen (ook buitenl.)
Br. onder no. ESB 1448 bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.

149.912.844,67′)

GEMEENTE ARNHEM.

Aan de Sociografische afdeling ter gemeente-
secretarie van ARNHEM kan worden geplaatst
een ambtenaar in de rang van –

Commies

(salarisgrenzen f3420.— tot f4500.—).. Het be-
zit van het diploma Statistiek-B. is vereist, ter-
wijl ervaring in werkzaamheden als aan deze af

deling of aan, statistische bureaux in openbare
dienst verricht, tot aanbeveling strekt.
Sollicitaties te richten aan Burgemeester ,en
Wethouders en in te zenden binnen 10 dagen na
verschijning van dit blad.
Persoonlijk bezoek alléén na oproeping.
—4

Bij grote instelling bestaat ge’legenheid tot
plaatsing van

Accountants

(Lid Niva of Vaga) en

Adjunct-accountants

Voor de adjunct-accountants wordt verlangd
een gevorderde accountancy-studie, resp. het
bezit van de acte H.O. Handelswetenschappen
(of M.O. K XII), of het Staatspractijkdiplorna.

Interessante werkkring met, veelzijdig karak-
ter. Voor bekwame en actieve krachten gunstige
perspectieven. –

Sollicitaties met duidelijke vermelding ‘ van
genoten opleiding, verworven diploma’s en een
beknQpt overiicht van eerder opgedane ervaring,
onder no. ESB. 1445, bur. v. d. bi.; Postbus 42,
Schiedam.

VAN DER HEEM N.V.

gevestigd te ‘s Gravenhage


INTRODUCTIE

ter beurze van Amsterdam van

f 2.500.600.— gewone aandelen
waarvan reeds
f
500.000.. aandelen op

inschrij* ingsvoorwaarden zijn geplaatst,

in stukken van t 1000.. aan toonder,’ delende voor de

helft in de resultaten over het boekjaar 1949 en ten

volle delende in de resultatcn over volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat de
ISC}lRJJVINC
op
f
2.000.000..
aandelen van bovenvernilde intro-

ductie zal zijn opengesteld

tot de koers van
145 pCt.

op MAAINDAG 4 JULI 1949

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, bij
hare kantoren te
Rotterdam,
te
Amsterdam
en te
‘s Gravenhage,
op de voorwaarden van het prospectus

dd. 23 Juni 1949. Prospectussen, inschrjvingsbiljetten

en, in beperkt aafltal, exemplaren van de statuten der

Vennootschap, zijn bij de kantoren van inschrijving
verkrijgbaar.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

NEDERLANDSCHE’

HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.


II

Nederlandschè

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistroat 32

Meer dan

100

kantoren

in

Nederland,
Azië en Noord-Afrika.
Londen

New York

VOORLICHTING OP FIN,NCIEEL

EN ECONOMISCH GEBIED

UITVOERING
*

VAN ALLE BANK- EN EFFECTENZAKEN

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 4 Juli a.s. in het bezit te

zijn.van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

Economisch – Statistische

Berichten

Textielgroothandelsondernem ing,
gevestigd te Amsterdam, zoekt:

SECRETARIS

VAN DE DIRECTIE

met ervaring in de import, export
en transitohandel, bij voorkeur ook
op textielgebied.

Vereist worden: een zeer ruime
alg. ontwikkeling (min. einddiploma
Gymn. of H.B.S. 5 j. c.), beheersing
van de moderne talen in woord en
geschrift, tact, representativiteit.

Aangeboden wordt: een zelfstandi-
ge, veelzijdige werkkring tegen een
aanvangssalaris van f 5000.- per
jaar. Bij gebleken geschiktheid wordt
belangrijke promotie in het voor-
uitzicht gesteld.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties met
opgave leeftijd, opleiding, ervaring, enz.. welke met
discretie zullen worden behandeld, te richten onder
no. S 3015 aan:
ALGEMEEN PSYCHOLOGISCH LABORATORIUM,
1-terengracht 435 – Amsterdam-C.

Adres voor Nederland: Pieter de lioochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Semenarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederlcmd f 26,- per jaar;
‘,00r België/Luxemburg Belg. franc.s 465 per jaar, te voldoen door
storting bij de Ban que de Commerce te Brussel of op haar Belgische
postgirorehening
P0
260.34.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f 26,—, overige bode,,
f
28,-

per jaar.
Abonnementen hunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per u(ti’no van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven rr, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6. Advertentie-tarief f
0.40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken •,, Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten’S
f o.6o.per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 12
B. frincs

Auteur