Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1675

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 15 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1
34E
JAARGANG

WOENSDAG 15 JUNI 1949

No.
1675

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries.

Redacteur-Secretaris: C. van den Berg.

Plo. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De

artikelen van deze week ………………467

Sommaire, summaries ……………………..467

Het Consurnentencrediet
door L. C. Kuiken ……
468

‘t,Tat kan Europa vah een economische unie verwach-

ten?

door

L.

L.

Sermon……………………
470

Einde van het bilateralisme?
door Dr H. Zoetewey
en

J.

van

den

Driest

……………………….
473

Boekhespreking:

Dr

J.

Ilorring:

Methode

van, kostprijsberekening

in

dc
landbouw,
bespr. door

Dr

A.

Vondeftng

…………
475

Aantekening:

De strijd

om

de Amerikaanse markt

……………….
478

Internationale

notities:

De Engelse goudbetahingen aan Europa

……………..
179
liet herstel van de Franse petroicumindustrie

……….
480

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
480

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in

Mei 1949
door

V.

Van

Rompuy

………………………..
480

S t a t i s t i e k e n
Bankstaten

……………………………………
481
In-

en

uitvoer

van

België

………………………..
481

Iiidoxcijtcrs

van groothiandelsprljzen

iii Nederland

……
482
1)e koopvaardijvloot ondor Nederlandse vlag

…………
482
Eiiige indexcijtors van de industriële productie lii België
. –
482
Overzicht der laatste vier verkorte halansen van De Nodor-
laiidsche

Bank

………………………………
483

– DEZER DAGEN

geen verandering van aard, zomin van lopende als niet- lopende zaken. In Nederland loopt alles als bekend. De
bedrijven maken goederen, de departementen rapporten,

de tuinders zich zorgen over de afzet. Alles bijeen, leeft

men zo rustig als de vissen, die geen erg hadden in de
drooglegging van de Zuiderzee.

Enkelen denken nog na over de betekenis van de voor-
gestelde belastingverlaging voor het bedrijfsleven, anderen
maken zich gereed voor het doen lopen van een echte
spaarcampagne, weer anderen trachten de wederopbouw

sneller te doen verlopen door een extra bouwvolume voor

vernielde stadskernen. Rimpelingen in een onbewogen
vijver. Al gaat het kennelijk nog niet op rolletjes, een
eerste aanloop is er toch in Indonesië. De Federalen zijn
thans met wederzijdse overeenstemming ën onder de

aegis van de Commissie uit de Verenigde Natie’s tot de
besprekingen toegelaten. Een datum voor de Ronde
Tafelconferentie is weer in omloop gebracht.

Een groot aantal inwoners van Djokja blijkt van zins
deze stad te ontlopen, als het Republikeins bewind daar
terugkeert. De nieuw benoemde minister van Overzeese
Gebiedsdelen, Mr van Maarsseveen, ontloopt het lot van
zijn voorgangers, althans in den beginne, niet; hij moet
door de lucht naar Indië. Eén van de uitingen van de
nieuwe stijl ten opzichte van het vroegere ministerié van
Koloniën.

Over de conferentie te Parijs kan men niet korter rap-
porteren dan met een der notities, die Robinson Crusoë in zijn dagboek maakte: ,,These two whole days 1 took
up in grinding my tools, my machine for turning my
grindstone performing very well”.

De conferentie is thans aan het aflopen. Die te Berlijn,

waar men de handels- en verkeersverbindingen tussen
Oost- èn West-Duitsland weer aan de gang zou trachten
te brengen, heeft de bekende ioop reeds genomen. Men
heeft de problemen terug doen glijden naar Parijs.
Loopt ht, daar goed af? Niemand waagt het, vooral op
langer termijn,daarop vooruit te lopen. De Amerikaanse

minister van Buitenlandse Zaken doet als iemand, die
er niet wenst in te lopen. Men krijgt de indruk, dat hij de
gedachte van de kloosterbroeder uit Lessing’s ,,Nathan der
Weise” tot de zijne maakt: ,,wennan das Gute, das ich
zu thun vermeine, gar zu nah, was gar zu schlimmes
griinzt”. De conclusie is daar: niets doen.

Dat wenst John Lewis, de Amerikaanse feider

van de
mijnwerkers voor zich zelf niet, hoewel hij het graag van
anderen ziet. Flij meent, dat hetAmerikaanseeconomische
leven zonder zijn ingrijpen niet zijn beloop moet hebben.
Derhalve heeft hij een ,,staking ter stabilisering” van
een week afgekondigd. –

Dit op een moment, dat de Amerikanen worstelen met
de twijfel aan de conjunctuur, zoals Peer Gynt met de
grote Böjg, de halfheid. liet werkloosheidscijfer was, voor
de staking, reeds tegen de seizoenbeweging in, omhoog-
gelopen. ,,De grote Böjg wint alles zo zoetjes aan”.

SPECIALE
AFDEELINGEN

VOOR

PARTICULIEREN

250 VESTIGIGEN

1

‘IN NEDERLAND

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

Z 0 U T 1 N 0 U ST R IE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

zonizziur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor’

chloorb/eekloog

natronloog, cazisrzc zoda.

T’

1

ROTTERDAMSCHE

BANK

ASSOCIATIE CAS SA

KASSIERSINSTEI.LING

OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM.0

CG
I
XSPE

(T)

L1720
—j

N.V. Nationaal Bezit van Aandelen

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

STOOMBOOT-MAATSCHAPPIJ

gevestigd te AMSTERDAM.

UITGIFTE van

nominaal 16.266.500;— ‘gewone ‘aandelen,

n stukken groot
nom.
/ 500.— aan toonder,

delende voor de helft in de winst van het boekjaar 1949
en ten volle in die van volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat zij de Inschrijving op
bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor
houders van
gewone aandelen, openstellen op

DONDERDAG, 23 JUNI 1949
9

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

te Atnsterdam, ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
de Heren Hope & Co.,

te Rotterdam, ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij,
N.V.,

te ‘s-Gravenhage, ten kantore van:

Nederlandsche
Handel-Maatschappij, N.V.,
Bankierskantoor van Lissa & Kann, N.V.,

tot den koers van 115 pOt.

op de voorwaarden van het prospectus dd. 14Juni 1949.

ProspectusSen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar
bij de inschrijvingskantoren.

*


Nederlandsche HandeI-Maatchappij, N.V.

Hope
&
Co.

Amsterdam, 14 Juni 1949,

*’ Adverteer in dit blad
*

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOOTNEN
UANKIERS EN ASSURANTIE-MA&ELJ.ÂE5

AMSTERDAW

ROTTERDAM
‘B-GRAVENHAGI
DELFT
.
SCHIEDAM

VLAARDINGEN
Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 20 Juni a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

-I

15 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

467

11

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
L. C.
Kuiken,
Het Consumentencrediet.

Ongeveer 15 pCt van de Nederlandse bevolking heeft

van het Consumentencrecliet geprofiteerd. De totale kosten
van het Consumentencrediet voor de Overheid kunnen

o’p rond f130 mln worden gesteld, wfaarvoor aan het pu-

bliek gedurende een tijdvak van twee jaar extra consumptie-

goederen ter beschikking zijn gekomen. De betekenis van

het Consumentencrediet gaat uit boven het sociale element.
Door dit crediet kon aan de eisen tot loonsverhoging, vooral
voor zover deze waren ingegeven door de noodtoestand in

de laagste loonklassen, een deel van hun scherpte worden

ontnomen; hierdoor zijn de geëffectueerde loonsverhogin-

gen in de betreffende periode beperkt gebleven, zodat het kostenpeil maar weinig is gestegen. Het consumentencre-
diet heeft in dit opzicht aan zijn doel beahtwoord. Afge-

vraagd moet echter worden, of hetzelfde doel niet met een-

voudiger middelen te bereiken ware geweest.

L. L.
Sermon,
Wat kan Europa Pan een economische unie

oe,oachten?

West-Europa, de bakermat van de moderne industrie,
verliest zijn vooraanstaande plaats en vèrtoont economisch

een grote achterstand t.o .v. de Verenigde Staten. De oorzaak
is gelegen in de verbrokkeling van Europa in vele zelfstan-
dige markten, die zich door beschermende rechten aan de internationale concurrentie onttrokken. Flierdoor en door
de relatief geringe omvang van.de
markten vindt de pro-

ductie niet op de meest efficiënte wijze plaats. Welke
zouden de gevolgen zijn van een economische unie? De
onmiddellijke voordelen zouden zijn, dat, zonder de over-
zeese gebiedsdelen, een markt van 250 millioen mensen met
een tamelijk koopkrachtige vraag zou ontstaan, met als
gevolg een geringere afhankelijkheid van het buitenland

en een versteviging van de onderlindelingspositie van West-
Europa. Verder, zouden de problemen van de onderlinge
handelsbalansen verdwijnen, de kosten van het overheids-
apparaat sterk kunnen afnemen, terwijl de kansen op oorlog
,tussen de landen van West-Europa zouden verminderen.
Minder onmiddellijke voordelen zouden zijn, de selectieve werking.van de concurrentie, het bereiken van de optimale
•omvangvan de bedrijven, terwijl de productie in verschil-
lende sectoren zou kunnen worden opgevoerd. Op de lange
termijn zou de productie op de meest gunstige plaatsen
kunnen geschieden met verdere rationalisatie.. FIet aan-
passingsproces zou, omde pijnlijke gevolgen te verminde-
ren, zeer voorzichtig.moeten geschieden.

Dr H. Zoetewey en J. vui den Driest,
Einde van het bilate-

ratisjne?

De weg naar herstei van het multilateralisme leidt niet
in de eerste plaats langs een vergroting van de exporten van
de betrokken landen, doch via de opstelling van een be-
paald ladels-en daarmede overeenstemmend productie-
patroon. 1-let O.E.E.C.programma zal een antwoord moe-
ten geven op de vraag, welk productie- en handelspatroon
de optimale aanwending van de beschikbare productieve
hulpbronnen zal inhouden, gegeven bij. het feit, dat medio
1952 niet meer op Marshall-hulp mag worden gerekend. Eerst wanneer dit programma is opgesteld en uitgevoerd zal de bestaansreden van het bilaterale handels- en beta-
lingsstelsel komen te vervallen en ook moeten vrval-

len. Gezien echter de doelstelling van het ,,long term”-
programma, is het waarschijnlijk, dat ook na medio 1952 de Europese landen nog genoodzaakt zullen zijn een min

of méer stringent bilateralisme le handhaven.

SOMMAIRE.

L. C. Kuiken,
Le crédit au consommateur.

Environ 15 % de la population néerlandaise a bénéficié

du crédit au consommateur. Le Gouvernement a dépensé

130 millions de florins pour offrir, durant deux années,

au public un supplément de biens de consommation. Grâce

t ce crédit les réclamations pressantes d’augmentation de

salaire ont pu être adoucies et par conséquent le niveau

du coût de production n’a augmenté que faiblement. De

ce.point de vue le crédit au consommateur a bien répondu
au but visé.

L. L.
Sernion,
Que peut-on attendre en Europe-d’une Union

économique?

L’Europe est morcelée en plusieurs marchés indépendants

qui se défendent contre la concurrence internationale t
l’aide de droits protectionnistes. A cause de ce morcelle-
‘ment et l’importance relativement restreinte de ces mar-
ch6s,1a production ne s’effectue pas de la façon la plus
efficiente. Une Uniën économique de l’Europe occidentale

formerait un marché de 250 millions de personnes et le
pouvoir d’achat s’en trouverait considérablement accru.
La position envers l’extérieur serait renforcée de beaucoup
tandis que la production enEurope occidentale pourrait
être rationalisée et développée.

Dr H. Zoetewcy en J. van’ den Driest,
‘La / in du système

bilatéral? –
Le chemin qui conduit au rétablissement du systérne
multilatéral devra suivre un plan pour le commerce adapté
également a’la production: Le programme de I’O.E.C.E.
devra répondre t la question: quel schéma de production

et quel système commercial permettront l’emploi optimum
des ressources de production disponibles? Ce n’est que
lorsque ce programme sera établi et exécuté, que la raison
d’êt-re des conventions économiques bilatérales tombera.

SUMMARIES.

L. C.
Kuiken,
The-Consumers’ Crdit.

About 15 per cent. of the Netherlands population has
profited by the consumers’ credit. It has cost the Govern

ment roughly 130 million guilders. Additional consumers’
goods to a value of this amount have thus been placed
at the disposal of the public for a period of two years. By
means of this credit the demands for higher wages could
be partly offset, as a result of which the cost-level has
shown only a small increase. In this respect the .consumers’
credit has come up to the expèctations.

L. L.
Sermon,
The effeets
of
an economic union on Europe.

Europe is disintegrated in many independent markets,

which have withdrawn from international competition by
the application of protective duties. Consequently and
also hecause of the small extent of the markets there is
no efficient system of production. An economic union of
Vestn Europe would presént a market of 250 million
people with a fairly great pûrchasing poer. .The position
towards foreign countries would betrengthened, while
the production in Western Europe could be rationalized
and increased.

Dr H. Zoctewey and J. van den Driest,
The end
of
bilote-

ralism?

The wayto the restoratio’n of multilateralisri leads via
the drawing up of

a certain trade-scheme and a correspon-

ding production-plan. The O.E.E.C. programme wil have
to give an answer to the question what production and trade
schenies will provide for the greatest use of the available
jroductive resources. As long as this programme has not

been drwn up and carried out bilateral trade and payment
agreements will have reasonable grounds for existence.

468 ‘

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni 1949

HET CONSUMENTENCREDIET.

Nu het Consumentencrediet in de
1
afwikkelingsphase
is geraakt, nadat de laatste waardebonnen in October

1948 geldig werden verklaard en de regelmatige terug-

betaling in de eerste maanden van dit jaar haar beslag
kreeg, is het een geschikt moment om aan deze voor

Nederland unieke figuur een beschouwing te wijden.

Daar het Centraal Bureau voor het Consumentencrediet

voornemens is over dit onderwerp een uitvoerige publi-
catie uit te geven, zijn in dit artikel slechts enkele op-

merkingen over de totstandkoming en enige globale

cijfers over aanvragen, verstrekte credieten en terug-
betalingen opgenomen.

Reeds in 1945 was door de tichting van de Arbeid

een voorstel gedaan betreffende een tegemoetkoming

aan gezinnen in de lagere inkomensklassen in verband

met dringende aankopen van duurzame gebruiksgoederen.

De grote achterstand, welke in de voorziening inet deze
goederen .tijdens de oorlog was ontstaan, kon – mede

door het sterk gestegen prijspeil – niet met de lopende
inkomsten worden ingehaald. De loonpolitiek der Re-

gering was gebseérd op een zgn. minimumbudget, waarin

aan bovengenoemde extra-aankopen geen plaats was

ingeruimd. 1-let voorstel van de Stichting van de Arbeid

nu kwam neer op het verstrekken door de Overheid van

met het inkomen variërende toeslagen op dehesparingen.
Na langdurig overleg is dit ‘oorstel door de Regering

omgézet in een ontwerp van wet ,,houdende maatregelen
ten eiiide tijdelijk in dringende gevallen door de verlening
van cohsumentencredieten het aankopen van onontbeer-

lijke dûurzame gebruiksgoederen te vergemakkelijken”.

Iets dergelijks te ondernemen, was – in het bijzonder,
op het rn’o’ment waarop het wetsontwerp werd ingediend,

nl. medio 1946 – een groot waagstuk. Een credietverlening
door de Overheid voor een dergelijk doel en op een derge-
lijke schaal was nog niet eerder voorgekomen. Voorts
was de strijd tegen de dreigende. inflatie uiog in volle gang,

• terwijl het Consumentencrediet juist een aanzienlijke

ersterking van de inflatoire tendenties zou kunnen be-
tekenen. Tenslotte kon v,orden gevreesd, dat deze crediet-
verstrekking de spaarzin zou benadelen, welke men op
ander gebied en met andere middelen trachtte aan te
‘kweken.

Al deze al dan niet berekenhare nadelen en risico’s
werden echter door de Regering aanvaard om de door
haar gevoerde politiek van verstarring van het loon- en
prijspeil een ruggesteun te geven. –

1
In de toelichting op het wetsontwerp werd de regeling
van het Consumentencrediet in grote trekken als volgt
dmschreven

Ieder met een inkomen beneden een bepaalde grens
kan een crediet van maximaal f 100 per persoon krijgen,

te vermeerderen met f 100 per gezin. De afbetalingen
belopen f1 per week per f 100 crediet. 1-let afhetalings-
bédrag kai worden verminderd wanneer het de draag-
kracht van de betrokkenen te boven gaat.

De beooudeling van le credietbehoefte, de bepaling
van de grotte van het crediet en de afbetaling zal ge-
schieden dbor gemeentelijke districtsraden volgens door
de Regering vast te stellen normen.

“‘De credié.tnemer krijgt de beschikking over waarde-
– bonnen. De’ w’inkeliers zijn verplicht deze bonnen voor
bepaalde’ aâartoe aangewezen soorten goderen in be-
taling aan te nemen.

Voor de afbetaling is gedacht aan een plakzegelsysteem,
waarbij voor werknemers door werkgevers zegels worden
geplakt onder inhouding van een gedeelte van het loon.
Tenslotte is voorzien in de oprichting van een Centraal
Bureau; dat met de èentrale leiding van de uitvoering
van de wet zal worden belast.

De Tweede Kamer bracht tijdens de behandeling van

het wetsontw’erp enkel6 wijzigingen aan:

het maximaal te verstrekken credietbedrag werd hij
een gezin met meer dan vier leden verhoogd van f100

tot 1125 voor elk lid boven de vier;

de machtiging aan de Regering om credietaanvragen

in behandeling te nemen, ‘werd slechts verleend tot 31

December 1946; daarna zouden alleen in bijzondere ge-

vallen nog aanvragen kunnen worden ingediend;

de ietw’at voorzichtige bewoordingen, w’aarin de
mogelijkheid tot verlaging der terugbetalingsverplichting

bij de lagere inkomens was neergelegd, werden vervangen
door de volgende formulering: ……dat bij die regeling
normen worden vastgesteld, volgens welke, indien de

draagkracht van de credietnemer daartoe aanleiding
geeft, een afwijkende wijze van betaling
zal
worden toe-gestaan dan wel gehele of gedeeltelijke’ kwijtschelding
zal
plaats hebben”.

Daarop werd het wetsontwerp zowël door de Tweede

als de Eerste Kamer zonder hoofdelijke stemming aan-

vaard, waarna de wet op 17 Juli 1946 werd afgekondigd.

Om reeds van te voren een indruk te lebben van de

offers, w’elke het Consumentencrediet van de Schatkist

zou vragen, werd het Centraal Bureau voor de Statistiek

opgedragen een schâtting te maken van het totale crediet-
bedrag, dat vermoedelijk zou worden aangevraagd en

van het gedeelte, dat daarvan niet zou worden terug-

betaald. In het begin van 1946, toen’ deze schatting moest
worden verricht, w’as nog zo weinig over het niveau
en de verdeling der inkômens bekend door’de grote achter-

stand in de bewerking der statistieken, dat deze schat-

tingen wel een slag iii de lucht moesten worden, omdat

uitsluitend vooroorlogse inkomensstatistieken ter be-
schikking stonden. 1-let bleek niet mogelijk om tot een

resultaat te komen, dan door het aannemen van enkele

veronderstellingen, welke toentertijd met geen mogelijk-
heid waren te controleren. Wel kon worden onderzocht,

welke invloed bepaalde wijzigingen in de-veronderstellin-

gen op de uitkomsten hadden, waarbij bleek, dat de
twee belangrijkste bepalende factoren waren: de mate, waarin van het Consumentencrediet ge-bruik zou worden gemaakt door diegenen, die daartoe
gerechtigd waren;

de gemiddelde inkomensstijging ten opzichte van vÔôr

de oorlog in de inkomensklassen, waarvoor het Consu-mentencrediet was opgezet.

Ten aanzien van de eerste factor was in het geheel geen
voorspelling mogelijk. Bij een enquête van het NIPO
was gebleken, dat van de geënquêteerden 25 pCt vel
gebruik wilde maken van de credietfaciliteiten. Dit cijfer
bood echter weinig houvast, omdat de credietvoorwaarden

nog niet bekend waren en voorts de mate, waarin dit
onderzoek representatief was, in twijfel kon, worden ge-
trokken. Daarom werd uitsluitend berekend wat maxi-

maal,, dus bij 100 pCt deelneming, zou moeten worden
verstrekt. –

Wat de tweede factor betreft, werd geiverkt met twee
percentages, namelijk 60 pCt en 80 pCt stijging ten op-
zichte van 1938, waarvan het eerste ten tijde van de
schatting, doch het tweede bij de uitvoering ‘an het
Consumentencrediet het waarschij nlijkste leek.
De schatting voor het maximaal te verstrekken Con-

sumentencrediet leverde een bedrag op van 400 k 500
millioen gulden, waarvan nog niet de helft zou moeten
worden tèrugbetaald. ,

Hoewel deze schattingen dus weinig betrouwbaar
waren en met veel voorbehoud werden verstrekt, hebben
zij niet nagelaten enige consternatie te veroorzaken bij de
instanties, welke met de voorbereiding van het crediet
waren belast. Beide bedragen, welke zij opleverden,


7
,
j
—-
‘:

15 Juni 1049

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

469

waren namelijk veel hoger dan men zich aanvankelijk

had voorgesteld. hierdoor is de voorbëreiding van het
Consumentencrediet zowel ten departemente als in de
Centrale Raad voor het Consumentencrediet sterk be-

invloed. In de eerste plaats werd er naar gestreefd om de

toekennings- en afbetalïngsschalen zo scherp mogelijk te
stellen. 1-let belangrijkste gevolg was echter, dat besloten

werd de afbetalingsschalen niet publiek te maken voor
de inschrijving op het crediet werd gesloten. Dit werd

—gedaan, om te voorkomen, dat de aanvragers van cre-

dieten in de verleiding zouden komen onjuiste gegevens
over hun inkomsten te verschaffen, hetgeen voor de
Schatkist nadelige gevolgen, zou hebben. Bovendien zou niet te veel propaganda worden gevoerd, om geen verder

voedselte geven aan het verwijt, dat het Consumenten-

crediet een te royaal gebaar was, gezien de benarde toe-
stand van ‘s lands financiën. Inmiddels was reeds begonnen met de voorbereiding

van de practische uitvoering van het Consumentencrediet.

Een belangrijk orgaan daarbij was de Centrale Raad

voor het Consumentencrediet, welke als adviesorgaan
van de Ministers van Financiën en Sociale -Zaken fun-

geerde en waarin allerlei organisaties en instellingen,
welkeop enigerlei wijze bij het Consumentenciediet waren

betrokken, werden vertegenwoordigd.
1-let wachten was dus op de uitvoeringsbeschikkingen

en

op de voltooiing der overige voorbereidingen, zoals

de instelling der districtsraden, de instelling van het
Centraal Bureau voor het Consumentë’ncrediet, het druk-

ken der credietboekj es, spaarkaarten, aanvraagformulie-
ren, enz. De tijd drong, want er begon in de kringen der
belanghebbenden enig wantrouwen te ontstaan in de

bedoelingen der Regering.
De voorbereiding bleek echter nog een tijdrovende
aangelegenheid. Al was het ontworpen systeem in principe
Vrij eenvoudig, er ontstonden niet geriige moeilijkheden

bij de verwezenlijking er van.
Daar was in de eerste plaats de vaststelling van de

toekennings- en afbetalingsschalen. Deze werden o.a.
gebaseerd op een zgn. miTlimum-budgét, waarbij bepaalde
normen moesten worden gesteld, w’aarover uiteraard
altijd discussie mogelijk is, welke dan ook tot in den treure

is gevoerd. –
Voorts was de administratie van het geheel zeker geen
eenvoudige zaak. Men wilde bijv- hij de terugbetaling

der credieten zoveel mogelijk de werkgevers inschakelen,
doch het bleek hiet wenselijk om de afhetalingen te regelen
op dezelfde w’ijze als bij het inhouden van de loonbelasting.
Er moest daarom worden overgegaan tot het ontwerpen

van een afhetalingssysteem met zegels, die op kaarten
moesten worden geplakt. De Distrïctsraden zouden daarbij
de contrôle uitoefenen, terw’ijl de Districtsraden op haar
beurt, ook wat de toekenning der credieten betreft, weer
onderworpen waren aan het toezicht van hèt Centraal
Bureau voor het Consumentencrediet. –
Ook het uitbetalen der credieten leverde complicaties op.
Alen wilde namelijk geen geld ter beschikking stellen,
omdat de contrôle op de besteding dan vrij moeilijk zou
zijn. In plaats daarvan zouden waardebonnen worden uitgegeven, welke in bepaalde winkels voor bepaalde
met name genoemde goederen in betaling zouden worden
aangenomen. Om echter te voorkomen, dat te veel bonnen
te gelijk in omloop zouden komen, moest het crediet
met kleine porties worden vrijgemaakt, waarbij dan
zoveel mogelijk zou worden gestreefd naar een synchro-
nisatie met het aanwijzen van textielpunten, e. d.
De waardehonnen moesten worden gedrukt en ver-
zameld in boekjes, waarbij elk boekje juist zoveel bonnen
diende te omvatten als overeenkwam met het door een
gezin te ontvangen crediet. Omdat het drukken der boekjes
reeds van te voren moest geschieden, ipöest behalve een schatting van het totale aan te vragen bedrag nu nog een
schatting w’orden gemaakt van de verdeling daarvan

over de credietbedragen van verschillende grootte, d.w.z. –

practisch gesproken van de credietaanvragen naar de
gezinsgrootte. Deze laatste schatting ging natuurlijk

helemaal de perken van het statistisch mogelijke te,, bui-

ten, en vooral toen de Tweede Kamer het toe te kennen
bedrag aan gezinnen met meer dan vier personen bij

amendement wijzigde, was het vooraf reeds zeker, dat de

frequentieverdeling der grotere bedragen beslist onjuist

was gekozen. –

Tenslotte was de voorbereiding dan voltooid en werd
eind October, vier maanden na het totstandkomen van
de wet, de inschrijvig opengesteld met als sluitingsdatum
9 November 1946. Deze eerste inschrijving werd een

grote teleurstelling. Het bleek, dat het publiek er niet
voor voelde om op een dergelijke regeling in te gaan,

alvorens te weten hoeveel de in ujtzicht gestelde afbeta-
lingen zouden bedragen, terwijl men ten onrechte in de

mening verkeerde, dat reeds het aanvragen van een

crediet de verplichting meebracht het te accepteren.

Dit, gevoegd bij de propaganda van de zijde van bejaalde

niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde
groeperingen, leidde er toe, dat practisch geen inschrij-
vingen binnenkwamen. De situatie werd hierdoor zeer
critiek, omdat hiermede een belangrijke steun aan de door

de Regering gevoerde loon- en prijspolitiek – dreigde te

ontvallen.
In allerijl werd daarom de propaganda ovbr een andere
boeg gegooid en werd met alle beschikbaar staande pu-

bliciteitsorganen getracht een grotere deelneming te
krijgen door de inschrijving te verlengn, de terugbeta-
lingsschalen in hoofdzaak bekend te maken en voorts
duidelijk aan te geven, dat het aanvragen van con crediet
geen verplichtingen meebracht. 1-let effect ,van deze
actie was echter niet bijster groot. Nadat de inschrijvings-

termijn nogmaals was verlengd voor enkele, bijzondere
categorie6o bleken er tenslôtte ruim 300.000 credieten

te zijn aangevraagd.
Nadat de inschrijving was gesloten werden de aan-
h
vragen geselecteerd, credietboekjes uitgereikt en een
bonaanwijzing in uitzicht gesteld. Deze laatste kon eerst –
medio Februari 1947 tot stand komen. –
1-let merkwaardige feit deed zich nu voor, dat, naar-
mate men in de practijk bij vrienden en bekenden de

gunstige afbetalingsregeling in werking zag, het meer
en meer tot grote bevolkingsgroepeo doordrong, dat
men een prachtige kans voorbij had laten gaan. 1-hierdoor
ontstond een sterke aandrang op de Regering om nog

eenmaal de inschrijving open te stellen. Dit was echter
door de wet onmogelijk gemaakt, daar deze als grens- –
datum 31 December 1946 had vastgesteld. De enige
mogelijkheid om hier onder uit te komen zonder een
wetswijziging, was gebruikt te maken van de clausule

betreffende , ,bij zondere gevallen”.
Toen de inschrijving nog eenmaal open werd gesteld;
geschiedde dit dan ook onder voorbehoud, dat alleen in
bijzondere gevallen” nog crediet zou worden verstrekt.
Nu kan men de interpretatie van het begrip bijzondern –
gevallen” zo ruim stellen als men wil. 1-her i,’erd de zaa
j
_

aldus aangepakt, dat op het aaniraagformulier een vraag w’erd opgenomen, waaruit bleek, waarom men de eerste –
keer geen Consumentencrediet had aangevraagd.
Uit de beantwoording hiervan en uit enige andere
gegevens werd dan afgeleid, of het geval bijzonder. ‘as t
of niet. Ondanks het gestelde voorbehoud bij deze in-
schrijving was het aantal aanvragen, ongeveer even groot –
als de eerste keei, d.w.z. bijna 250.000. 1-liervan kon inder-
daad direct een aantal worden afgewezen, zijnde niet
bijzonder, terwijl de overige aanvragers een crediet kregen
ter grootte van
I
van het bedrag, waarop men bij de

eerste aanvrage recht zou hebben gehad volgens d’ô,et.
Deze credieten werden ter onderscheiding van de
eerste categorie als Consumentencrediet II aangeduid.

-470

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni 1949

Ook na deze tweede inschrijving bleef het in totaal

aangevraagde bedrag ver ten achter bij hetgeen oor-

spronkelijk .door het Centraal Bureau voor de Statistiek

was begroot. Nu kwam dit niet geheel onverwacht, omdat

die raming gebaseerd was op de maximum deelneming.

1-let is echter niet waarschijnlijk te achten, dat het verschil

tussen schatting en realiteit geheel verklaard zou kunnen

worden door vrijwillige onthouding, al zal deze vooral
bij de hogere loonklassen, welke immers geheel of vrijwel

geheel moesten terugbetalen, aanzienlijk zijn geweest.

Deze- laatste factor verklaart bovendien, waarom het

gemiddelde. terugbetalingspercentage nog zoveel lager was

dan was voorspeld.

– Een en ander blijkt onder andereuit enige cijfers,

welke door het Cntraal Bureau voor het Consumenten-

crediet welwillend ter beschikking werden gesteld.

Een statistisch overzicht van het Consumentencrediet 1
wordt in de volgende-tabel gegeven:

Statistisch oQerzicht ç’an het Consumentencrediet 1.

Aantal ingediende aanvragen-

………..

307.863

AantaL afwij zingen

.
.:…………….
36.521

Aantal geweigerde crediten

…………
29.983

Aantal verstrekte credieten

…………
241.359

Totaal

verstrekt bedrag

…………..
f 109.414.100

Gemiddeld bedrag per crediet

…………
453

Totaal terug te betalen bedrag

……….
20.673.162

Hieruit blijkt, dat van het totale aantal aanvragen
ruim 20 pCt niet in een crediet werd omgezet, hetzij
omdat de Districtsraad daarvoor geen termen aanwezig

achtte, hetzij omdat de adspirant-credietnemer het

crediet afwees hij kennisneming van de crediet’oor-

waarden. Van het in totaal verstrekte -bedrag zou nog
geen 20 pCt behoeven te worden terugbetaald.
Voor het Consumentencrediet II (de zgn. bijzondere
gevallen) vloeiden uit de 250.000 aanvragen ciica 140.000

credieten voort tot een totaal bedi-ag van bijna 50 millioen

gulden,- waarvan rond 25 pCt of 12,5 niillioen gulden
zou moeten worden terugbetaald.

In totaal moest dus op Consumentencrediet T en II

33,1 millioen gulden worden terugbetaald, welk bedrag
in April 1949 op 250.000 gulden na was geïncasseerd.
Ook dit restant zal nog wel binnenkomen.

-De tijdstippen,- waarop de w’aardebonnen geldig zijn
verklaard, zijn in de volgende tabel weergegeven. De
getallen geven weer de bedragen in guldens per 100 gulden
crediet (voor het Consumentencrediet II per 75 gulden),

welke op de aangegeven data ter beschikking zijn ge-
komen:

Consumenten- Consumenten-
crediet
1

crediet II

17 Februari 1947
.25


6Mei

………………


26-Mei

.-
……………
15

medio

Juli
.

…… ……


25
19

October

…………
15 15
10 Februari 1948
15..
15
medio Octôber
15 15

Totaal
95
70

De totaalcijfers zijn in beide gevallen 5 gulden lager
dan het totale crediet, omdat.1 waardebon als vergoeding
voor administratiekosten is ingenomen.
Zoals uit de tabel blijkt, is de beschikbaarstelling inder-
daad vrij geleidelijk verlopen.

-De- totale kosten van het Consumentencrediet voor de
Overheid kunnen dus op rond 130 millioen gulden worden
gesteld, waarvoor aan het publiek gedurende een tijd-
vak van tweejaar extra consumptiegoederen ter be-
schikking zijn gekomen. Het meerdere, dat enerzijds de

gezinsbudgetten heeft verruimd, is anderzijds weer in

de vorm, van terugbetalingen in dit tijdvak ten laste
van die budgetten gekomen.

Ten opzichte van het totale gezinsverbruik in deze twee
jaren, dat zeker wei 15
bL
20 milliard gulden zal hebben
belopen, is dit een- verwaarloosbaar klein bedrag en zelfs

vergeleken bij de plaats gehad hebbende aankopen van

duurzame consurnptiegoederen -is het nog maar weinig.

Voor de ongeveer 15 pCt van de Nederlandse bevolking,
welke van deze regeling heeft geprofiteerd, is dit bedrag,

echter, juist omdat het enige van de ergste noden heeft
kunnen wegnemen, van grote betekenis geweest.

De betekenis van het Consumentencrediet gaat echter

uit boven het sociale element. Door het Consumènten-

crediet kon aan de eisen tot loonsverhoging, vooral voor zover deze waren ingegeven door de noodtoestand in de

laagste loonklassen, een deel van hun scherpte worden

ontnomen.

Mede daardoor zijn de in deze periode geëffectueerde

loonsverhogingen beperkt gebleven, zodat het kostenpeil

maar weinig is gestegen. -Vastgesteld mag worden, dat het
Consumentencrediet in dit opzicht aan zijn doel heeft
beantwoord. –

Toch is er ook wel grond voor enige critiek. Zo kan de

vraag worden gesteld, of hetzelfde doel niet met een-
voudiger middelen te bereiken ware geweest. Verder

viel nog al eens een zekere besluiteloosheid op te merken

bij de beleidsinstaiities, verklaarbaar, omdat het Consu-
mentencrediet een novum was en de consequenties van

vele beslissirigenniet of nauwelijks waren te overzien,
doch zeker niet bevorderlijk voor een vlotte gang van
zaken. En toen het eenmaal tot uitvoering was gekomen,
was de voortdurend, o.a. door de vakverenigingen, uit-

geoefende druk, waarvoor menigmaal moest worden ge-

weken, een bron van steeds nieuwe moeilijkheden, vooral
ook op administratief gebied. Dat het Centraal Bureau
voor het Consumentencrediet er desondanks in is ge-

slaagd een in grote trekken sluitend systeem-op te bouwen
en bovenal de terugbetalingen te effectuëren, mag deze

instelling als een grote verdienste worden aangemerkt.

‘s-Gravenhgc.

.

L. C. KUIKEN.

WAT KArs EUROPA VAN EEN

ECONOMISCHE UNIE VERWACHTEN?
1)

Men zou zich allereerst kunnen afvragen, of een politieke
unie, of een federatie, geen blijk zou geven van groter
werkelijkheidszin en doeltreffender zou zijn. Maar de
volken van West-Europa schijnen er werkelijk weinig op
voorbereid te zijn. ,,Het zou wel mogelijk zijn”, schreven
wij in het Belgisch verslag, dat aan de, te Westminster

in April 1949 gehouden Economische Conferentie van
de Europese Beweging werd aangeboden, ,,het zou wel
mogelijk zijn, dat de politieke eenwording meer gevoelige

plekken zou kwetsen, dan de economische eenwording
belangen schaadt”.

Daarna zou men zich kunnen afvragen, of de econo-
mische eenwording in een nabije toekomst – zeg tien
jaar – geen dwaze utopie is. Maar geen enkele weten-
schappelijke overweging kan ons op deze vraag een ant-
woord doen geven. Laten we dat dus aan de astrologen
overlaten.

Daarentegen kan men met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid aantonen, dat deze eenwording be-
langrijke voordelen met zich brengt. Vqor wij deze nader
omschrijven, moeten wij ons afvragen in hoeverre wij ons
over het huidige stelsel hebben te beklagen en, door ze
tegenover elkaar te stellen, het stelsel omschrijven,
waarvan wij de komst zouden wensen.

‘) Dit artikel is vertaald uit het Frans. Red.

,0

<’00

m

co

ICD
.

(0

P
(0

CI)

)—

-t
t11
0)
CON
0

tij

(0
(0
tri
Fq
51
0

0-4
7
l

ts

(1,1

ri
(D

CJ)

CL

rij

CI)
(0


0

r’i

<0

<

(0<

Z

<-

(0
•1
—00

0′

Ø

tij—

0-
°<

t

go-

CD0

i.
(1)
til

00(0

(00,


14
(0<
O
S

t7l
tij

000
co Qtz

0

tij t•

0

oo1

-,

CO

Z
tij

tij

0)

00

00
_)

-tO

(0
(0

‘-

<-4,rij
)

00
)

90
t-EI

1.

•1

0
oij
0 <‘< 0

9_
0

0-
‘—IS

tij

rij

,0)_

tij

(0

ij

(0(0
f

o1

‘•CO:

0)

Iij

:

2

.rijl

0

-t

tij
0
.

til

< 0


(0(0
10
tij

(0

co

0

O,N

2

Z

PO

•1

(

1. –
WO..


-t

(0
0<

.


4

(0
(0

,
_

0-

>

mD

eo

(00

t

40
0

(0 0

0

-t

CC)

•0,

‘S


(0

_

(0

•’oo

-.
0
.’•

CC)


0) (0 ‘

I
m
l

tij

V

°•-

Z
(0

00

C,)

o..-.o.
(0040
0)
-t

0

01
g.
000
CI)
0

Ö
<00
O
‘1(0
9
0

(•)

Q

(OO..

H
(0(0

0

0

Z

rij
(0
• –

0

o-O

<

01
4′)

cn

o
c,)

(00-

tij
‘OO

6
0)

– ‘

<.

Ö

til
0

CI)

CC)

o.

<
0

2

ö

tlrij
Z0
(0- 0

Ö rij:

– 0

(0(0

o

n
0
Z

ij

O<0OØij

Ε

°

0-

Z

‘0’


•—
.: tij

<4″)0-

(0

_

til

0.
0
(0

00

o-

po
Z
(0
.

•0
‘—-t

E.
a

0′

)

.0

00
04(0

60

-<
0′

o
-Oç

4′)

1

‘-

0

l•
0

0to

:1-

tij

0
N

oa “)

t
0

0

(0 —.

0-

til

•-

0

– –
p
o
fl4040

til

0)

,
O O

g40
‘1
0-

0-

40

tij

4040

<0

O
40


00
o
40

‘O<-t

/
0cC)

6•

Q

11

°’
z
PO


)
O)
0

(0
‘0<
Om

(00

(0

4′)

S.’)

6)
6)4)

0
0
)

..
0
c.ID
-I

-0


1.1


a

G)

($4)c$

0

.(6
(6

0


0

cl
6)

0.-(6
-(6
6)

o

_(6
c



6)
(6
A)

(6

>-.-‘


0)
0

cfs
.

.)

.

.-

.0
)

O
It

0
w r.
-6).0

(6

-2
A
t
($06)

La
6)
fo
S-
6)
cI)
.
0

z
1-

CID
– ($.

I)

4
,E

L)

.

F
tl

cu

6)
6)
4)

(6


g

0)
0)

S.

S.
ca

Z

•E

6)-(6

t)

)

(6

‘0
0
,

0

,

0)6)0

*
OJ

(6

(6

I
(6

1

E
0)

0
(6)

E
•.;

ç._

•>.)’

;)*_
(6

4)0

0
.0

4)

c:

(ID

6)64

5..
(6
>

0

.0

(6
(6
1
r.

r

d-

‘-

-E
.06)

40

t

6)

).5(64)0)

c..

•-‘

c$
*
0)

-,

.

0
OS.
0(6

.E
0

0)

.6),(6

00(6

0(46)

(6

6.0)

5

6)
0
0
0_

>

0.-•
ow

)
0

5
64
0)

6)
CI)

(6

.

-:–

6)
Qj
>

6)



S..

(6)

°

aj

_o.0

(ID
0.
($0)

In
-E

zi
0)6)

(6

(6
(6D

i.r.i

*Z

43
0> 0

(6

6)
0

ci

(6

(6)
E
6)

(6

0)

– >

z

.E

Cu
P0.

.0
4)
0

0

z

4)

Z

.0
6)64
.

-(6–

i•

S.

E-

L)

Z

6)

Z



(6-0

(‘)

0
1

E

0

0

00

°
6)

0..
0 o

-(6-(6

..

1.

.

0

.0

0-

S-

(6

0

4)64

4)
4)
6)

6)

6)
E-

(6E
z .

i…)

.
0


0
(6

6)
E- E

0
6)
Z

. .

o

co

6)
.0

(6

6)64

r

iF

-0

z

.Q>-
>

Z

°

. 4)
(6.0
(6

0



36)

4)4)
(60
0 –
(ID
oE

Z
Eo

>

c.

)

0 ‘

– E4)

0

S

6) 4)0
4)0

o-

6)0)
0’0

0

.
6)0

4) 6)0

E’>

.(6
(6

t
6)

0
6)

(6

(60)

1-

6)0).0 0

0

.E,

(600.

2

44
(6(6
4)

(4
0.
(6


00

(6)

o

..4

– N

E
E

>
Z

.’


(6

(6)

6

0
(6.

(6
.O>O

…,

>•

.

0

‘-‘-.

°

>’

0
S-0

.0
.0
O0)
8

(6.Q3 –

>
64
4)
S-

(6
Z

6)06)

N .
6)

0
(6(6

6)

(4
4)

(6
6) 0i

6)

E-
(6
Q
W

(6

CD
(6
$

0′

.0

0

tfl

rz.1

>
cu
(60S.

4)4)
6)
.
>0)
4) 0)

.0(6

.0

-.
.0


0
Iv

-)-

(6

.0

0

-4)

5.-(..(6.

BSTEL.BILJET

Ondergetekende wenst te ontvangen:
van Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Rembrandtkade35

te Utrecht (Giro 57071) *)

ofdoor

boekhandel

………………………………………………………………………………………….

ex. STATISTISCH ZAKBOEK 1947/1948 EN 1944/1946
.

.

.
3.90
ex. JAARCIJFERS VOOR NEDERLAND 1943/1946 …..
12.50

ex. DE BEVOLKING DER GEMEENTEN VAN NEDERLAND

OP 1 JAN. 1946/1947 EN OP 1 JAN. 1944/1946 …..
0.90
ex. STATISTIEK DER MOTORRIJTUTGEN OP 1 AUG. 1947

EN OP 1 AUGUSTUS 1946 …………
6.-
ex. DE BELASTINGDRUK IN NEDERLAND 1946/1947
..

.
3.90

ex. STATISTIEK DER GEMEENTE-FINANCIËN 1944/1946

.
8.50

x. DE OMVANG DER VAKBEWEGING IN NEDERLAND

OP 1 JANUARI 1948 EN OP 1 JANUARI 1947 …..
3.90
ex. REGELINGEN DER LONEN EN ANDERE ARBEiDS-

VOORWAARDEN IN NEDERLAND OP 1 JANUARI 1948

EN 1 JANUARI 1947
.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
5.50
ex. VERDIENDE LONEN IN DE NIJVERHEID 1946.
. . .
2.-

ex. STATISTIEK DER LONEN 1948, per jaar-abonn…..
8.-

ex, STATISTIEK DER SPAARBANKEN OVER DE JAREN

1943/1946

……………….
2.50

ex. STATISTIEK VAN DE SCHEEPVAART VAN NEDER-

LAND OP HET BUITENLAND 1946

……..
10._

ex. PRIJZEN VAN GAS EN ELECTRICITEIT VOOR HUIS-

HOUDELIJK GEBRUIK OP 1 JAN. 1948 EN 1 JAN. 1947
6.-
ex. ECONOMISCHE EN SOCIALE KRONIEK DER OORLOGS-

JAREN

1940/1945

…………….
12.50

ex. ECONOMISCHE EN SOCIALE KRONIEK

……
10.—.

ex. MONOGRAFIEËN VAN DE NEDERL. CONJUNCTUUR

No.

6-7

……………….
3.50

ex. STATISTISCHE EN ECONOMETRISCHE ONDERZOE-

KINGEN, per jaar-abonnement
.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
5—

ex. MAANDSCHRIFT VAN HET C.B.S., per jaar-abonn….30.-

ex. MAANDSTATISTIEK VAN DE IN-, UIT- EN DOORVOER
deel 1 25.L

1110.-

III
3.50
ex. MAANDELIJKS OVERZICHT DER HUWELIJKEN, GE-

BOORTE EN STERFTE IN NEDERLAND, per jaar-abonn.
4.50

ex. DE VRAAG NAAR CONSUMPTIEGOEDEREN
. . . .
2.90

ex.’A SYSTEM OF NATIONAL BOOKKEEPING …..
3.60

Naam en Adres:
*) Doorhalen wat niet geschiedt.


. . .
..

:.

*

1
1


.

15 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

471

West-Europa, de bakermat van de moderne industrie,
verliest zijn vooraanstaande plaats en bijgevolg zijn in-
en uitwendige rust, omdat het niet productief genoeg meer is. De jaarlijkse toeneming van zijn pro&uctie-

vermogen is, sedert lange jaren, de helft van die der

Amerikaanse, (Bovendien was zij tussen 1939 eii 1949
tot nul gedaald). In landen als Groot-Brittannië, Frank-

rijk en België, bereikt de gemiddelde industriële pro-

ductiviteit per arbeidsuur dan ook nog niet een derde

van die der Verenigde Staten.

Hoe kan men er zich d.n over verwonderen, dat de
arbeidslonen in Europa lager zijn dan die der arbeiders
in Amerika: de pariteit van de kostprijs moet wel op

de een of andere manier met die ‘an de grote concurrent

op het andere wereld-halfrond gehandhaafd blijven.
De gebrekkige organisatie van een heel werelddeel wreekt

zich in de levensstandaard der arbeiders. Maar wat de
zaak nog erger maakt: d’ö’Overheid tracht in een streven

naar billijkheid de verdèling van het -inkomen te ver-

beteren. Dâarmede. vervêkken zij nieuwe stroefheid en
verlangzaming in de investering en in de arbeid. Zij be-
vredigen niet in dezelfde mate de arbeiders, wier positie,

zelfs na de verbetering door de sociale zekerheid en de passieve voordelen van de belastingwetgeving, de ver-
gelijking met die der Amerikaanse arbeiders geenszins
kan doorstaan. Want het gaat er bij dit vraagstuk niet

zozeer om te verdelen, dan wel meer en beter te produ-
ceren. Bijgevoig is op de gehele maatschappelijke ladder
iedereen ontevreden. Deze sociale sfeer is ongunstig voor
het productievermogen. De stroefheid, die het gevolg
is van de noodzakelijke overheidsinmenging, is dat even-

eens. Het kwaad is bestreden met middelen, die op hun beurt het kwaad weer bevorderen. De vicieuse cirkel is

gesloten.
Waarom is dat alles nu eigenlijk begonnen? Omdat

Europa
V
een werelddeel van halve renteniers geworden
was en omdat gelijktijdig haar industrieën verouderden

op de te kleine markten. De tijd van voorspoed wordt
een handicap, tenzij de ondernemingen ertoe verplicht worden door een altijd waakzame concurrentie hun ar-
beidsmiddelen en werkwijzen te vernieuwen. Toen dus de vorming en de consolidering der in alle beroepen en
alle maatschappelijke klasen begeerde economische
opbrengsten in het Europese bedrijfsleven de eerste ernstige

verstarring hadden veroorzaakt, had iedere binnenlandse
markt te gemakkelijk spel om zich te onttrekken aan de
moeite, die gedaan had moeten worden om het nuttig

effect van, de arbeid
,
verder omhoog te brengen. Men

bepaalde zich tot het verhogen en het uitbreiden van
beschermende rechten. En toen werden de binnenlandse
markten pas recht, wat zij al waren: kleine markten, die
overgeleverd waren aan plaatselijke monopolistische
tendenties. Kleine markten, waarop de ondernemer geen
vestigingskosten kon riskeren van een omvang als er
in de Verenigde Staten op een veel uitgestrekter markt-

gebied werd geïnvesteerd.
Van toen af aan zou het voortschrijdend proces van
economische ,,verkalking” zich voltrekken.
De inkomsten uit buitenlandse beleggingen verborgen
voor Europa de kloof, die er begon te gapen tussen haar
productievermogen en dat der Verenigde Staten. Maar de laatste oorlog heeft de laatste illusies vernietigd.
De geleide economie, die na de oorlog overal nood-
zakelijk werd wegens de buitengewone omstandigheden,
is nochtans op de duur niet het stelsel, dat het gunstigst
is voor de wederopvoering der productiviteit en het is
ongelukkigerwijze een nieuw middel voor protectionisme

en autarkie geworden.
1-let lijkt dus, of er twee essentiële vôorwaarden voor
het Europese bedrijfsleven moesten ‘worden vervuld om
zijn wederopleving te bevorderen: de uitbreiding van de
binnenlandse markt en de -terugkuir, zover dat maar

mogelijk zou’zijn, tot het mechanisme, dat de drijfkracht

is van het bedrijfsleven. Dit sloot voor de centrale Overheid

geenszins de inogelijkheid uit een’ vaste economische politiek te voeren, wanneer slechts haar middelen van
zodanige aard zijn, dat zij de individueel genomen be-

sluiten leidt zonder ze ooit te belemmeren.

Laten wij ons eens voorstellen, dat èr een’vi’ij verkeër

van personen en goederen werd ingesteld tussen dè landen van Europa, ‘die desnoods zulk een stelsel zouden ‘kunnen

aanvaarden: Groot-Brittannië, dé Siandinavische landén

de Beneluxlanden, Duitsland (vestelijk, •bij gebrek’ âari

het hele land), Fr&nkrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Italië,
Griekenland en misschien ook Turkije. –

Verondersteld; dat deze landen ‘jegens de andere, die
buiten hun unie bleven, een gemeenschappelijk douane

tarief aannamen en ten opzichte van de overzeese ge-

bieden, waarmede zij door banden van saamhorigheid

of door belangengemeenschappen zijn yerbonden,, één
enkel voorkeurstarief. En dat die gebieden daar tegen-

over een uniforme preferentie gaven aan alle uit het,

tot die unie behorende moederland geïmporteerde goederen.
En dat centrale, technische instituten een voldoende

coördinatie in de monetaire en financiële politiek waar-
borgen.
Wat zouden dan de economische voordelen- zijn, van een dergelijke metamorfose? ‘Zij zouden alle de invloed

ondergaan van de selectie der best georganiseerde be-

drijven, van de arbeidsverdeling met de. gevolgen daar-
van: specialisatie en concentratie, rekening houdend
met de grenzen, welke de wetten der toe- en afnemende

rendementen aan dit proces oplegden.
1-let Belgische rapport, dat bij de Conferentie van West-
minster werd ingediend, heeft
deze
voordelen gerang-
schikt naar gelang van de tijdsduur, waarin zij zich zouden

voordoen:

a.
Onmiddellijk coordelen:

De bedoelde unie zou, zender de overzeese gebieds-
delen, een markt van 250 millioen inwoners ‘rnét een be-

trekkelijk hoge koopkracht ontsluiten. Hëf
‘di,
voor vele
producten de eerste markt ter- wereld zijn, ‘die dus met

enig ontzag behandeld zou worden bij economische onder-
handelingen. Op basis der cijfers over het jaar 1938, zou

die unie een exporthandel naar de landen, buitefl haar
gebied gelegen, hebben van 4,5 milliard $ en een import-
handel van 7,3 milliard
S,
dat wil zeggen een totale bijitén-
landse handel,

die overeenkomt met 236 pCf van die der
Verenigde Staten of van 32 pCt van de wereld-buitenlandse
handel (na er de handel tussen de 15 landen van deze
hypothetische unie te hebben afgetrokken). Een dergelijk
blok zou een grote macht bij onderhandelingen kunnen

laten gelden en in staat zijn van de Verenigde Staten
wellicht tariefconcessies te verkrijgen, waardoor de han-delsbalans verbeterd kon worden.

Vele .Ëuropese landen xporteren bij traditie ‘een hoog percentage van hun productie en dat brengt hen
ten opzichte van ,de buitenlandse markten in een, gevaarlijk
afhankelijke positie. Met een door de 15 landen gevormde
unie zou het anders gesteld zijn.

Een eerste belangrijk voordeel
zbu
voortyloeien

iit deze structuurwijziging, namelijk een groot deel van
de buitenlandse handel zou omgezet worden in binnen-
landse handel. Voorbeeld: in België zou de buitenlandse
handel verminderen van 30 tot 11 pCt van het nationale
inkomen. Dat wil .zeggen, dat er nôg- een ‘vijfde van het
nationale inkomen zou worden onttrokken aan de wissel-
valligheden van het buitenlandse protectionisme..

De export zou beperkt worden tot een aanvullings-
markt voor vele tkken van nijverheid en’ landbouw, ‘die
voortaan op die markten zouden kunnen beschikken over
•een heel wat grotere bewe’gingsvrijheid dan thans. Daar-
door zouden zij’er gemakkelijker schaarse devi’ezen kilinnen

r

472

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

, 15 Juni 1949e

verdienen. Ook zou het een factor zijn hij het herstel

n de balans der dollarbetalingen.

-.

3.. De p-oblemen, waartoe de handelsbalansen tussen
de Staten’dezer unie aanleiding geven en die thans de
inter-Europese handel v’ergiftigen, zouden ieder belang

verliezen, daar immers het evenwicht steeds automatisch

h’et resultaat zou zijn van de speling der prijzen, wissel-

koersen, goederen- en kapitaalverkeer en zelfs van het

reizende pibliek. Er zouden niet méér evenwichtspro-

blemen zijn dan tussen twee provincies van eenzelfde

land en dat zonder dat het nodig ware één Europese

munteenheid in het leven te roepen, als er alleen maar

een centrale, monetairè politiek werd gevoerd.
De vrijheid van reizen zou evenzeer gewaardeerd

worden door de arbeiders, als door zakenlieden en toe-

risten, die thans de grootste last hebben van douane- en

geldformaliteiten.

De Staten zouden de administratiekosten aan de

inter-continentale douanegrenzen van de unie kunnen
besparen. Zij zouden ook hun administratieve diensten
kunnen beperken, die thans zeer topzwaar zijn en die zich

bezig moeten houden met de reglementering’van het be-
drijfsleven, de onderhandeliigen over bilaterale accoorden
en met de uitvoering van en contrôle op dat hele apparaat.

Wanneer er weinig te winnen valt op de eerste post,

kan er een belangrijke besparing op de tweede worden
verkregen. Wij schatten, wanneer we de gegevens, die

bekend zijn met betrekking tot Nederland, België, Groot-
Brittannië en Frankrijk,extrapoleren, dat de 15 landen,
die lid van de unie zouden zijn, op het ogenblik circa

2 millioen ambtenaren meer te hunnen laste hebben dan

voor het uitbreken van de oorlog. Zulks zonder rekening

te houden met de daarmee vergroeide organismen.

Het zou aan een Staat der unie onmogelijk worden

een oorlog tegen een andere voor te bereiden, aangezien

hij bij de volkomen vrijheid van goederen-, geld- en per-

onenverkeer, niet die spediale politiek zou kunnèn voe-

r’én, die de voorbereiding tot een moderne oorlog vereist.

b.
Minder onmiddellijke Qoordelen.

1. Daar – de concurrentie veel vrijer spel dan thans

zou hebben tussen de Europese ondernemingen op de
geünificeerde binnenlandse markt, vo]gt daaruit een ver-
dringing der minst geschikten in de sectoren, w’aar de
markt- weinig beschermd zou zijn of wier productie-
capaciteit de binnenlandse vraag zou overtreffen. 1-Jet
gemiddelde productievermogen zou automatisch worden
opgevoerd. Daaruit volgt een verlaging van de kostprijzen
en een vrijkomen van arbeidskiachten, waarvan het nut ih 2 hieronder wordt aangetoond.
2: In de sectoren, waar de productiecapaciteit kleiner
zou zijn dan de binnenlandse consumptie, zou de binnen-
,landse markt beschermd kunnen worden door een invoer-
rcht, htgeen een uitbreiding van de Europese productie
ten gevolge’ zou hebben.
Dit zou gelijk staan niet een toeneming van het Europese
inkomen overeenkomstig de mate, waarin de. arbeid-
krachten en de kapitalen beter zouden worden gehrui(ct.
Dat zou het geval zijn voor de krachtens 1 hierboven

vrijgekomen arbeidskrachten.
Dit doe’tjhet belang uitkomen van een diepgaande
studie van het douanetarief. Men zou inderdaad de expansie

van dé productie moet’en bevorderen, maar niet in een sneller – tempo dan de vrijkoming van arbeidskrachten
uit de uitgeschakelde ondernemingen zulks toestaat en
cok niet in de gevallen; waarin die expansie gepaard
zou gaan met kennelijk te sterk toenemende kosten.
In het kort samengevat kafï men het zo beschouwen,
dat de totstandkoming van één enkele markt naast een

grondig bestudeerd tarief een herverdeling van arbei’ds-

krachten en kapitaal zou teweegb’rengen, analoog aan

die, welke door een economische depressie ontstaat. (Lateft wij er aanstonds nader aan toevoegen, dat de
gebruikelijke schaduwzijde van een depressie zich niet
noodzkelijk behoeft voor te doen en dat men eventueel

over de middelen beschikt om dit euvel te neutraliseren:

een soepele, snelwerkende monetaire en ‘tariefpolitiek
zou al voldoende zijn).

Wat ook de positie van de markt is, voor iedere
categorie goederen mag men een algemene reactie van

de ondernemingen tegen de conservatieve methoden ver-
wachten, want de windvlagen der concurrentie zouden

zich bij bijna alle doen gevoelen, indien het buitenlandse
douanetarief niet te hoog was.

Nu brengt de interne reorganisatie van de ondeiZ

neming met het oog op een vergroting van de productivi-
teit niet noodzakelijkerwijs belangrijke kosten mee.
Europa heeft evenveel te winnen bij de verandering

van haar methoden, bij het opheffen van tijdverspilling en verknoeien van grondstoffen, als bij de vernieuwing
van zijn materiële uitrusting.

Die vooruitgang veronderstelt geen enkele voorafgaande

vooi’waarde wat betreft de positie van de kapitaalmarkt.
1-Jij kan tot ontwikkeling komen gedurende een fase van
volle bezetting
2),
want het eerste geyolg ervan zou zijn
een ontlasting van de productie door de vrijkoming van

arbeiders en van grondstoffen, die door de andere sectoren
worden gevraagd.
Dit proces zou dus evenzeer als dat, hierboven onder 1

genoemd, bijdragen tot een herverdeling der productie-
factoren.

De meest geschikte ondernemingen zouden hun
marktgebied kunnen vergroten, hétgeen een concentratie

der ondernemingen mee zou brengen, wat meer bevor-
derlijk is voor een nieuwe verlaging van de kostprijzen

(voordelen vande productie in serie, althans tot aan de
optimale concentratie).

Het spreekt vanzelf, dat de mogelijkheid tot concen-
tratie niet dezelfde is in de reeds sterk geconcentreerde
industrieën als in de andere.

Op de ge(nificeerde binnenlandse markt zouden
natuurlijke handeisstromingen in de plaats treden van de

veelheid van gecompenseerde bilaterale ruiltransacties,
die op het ogenblik bestaat.

Daarvan zou waarschijnlijk een belangrijke vermin-

dering van overbodig vervoer het gevolg zijn, waardoor
er materiaal vrij komt om het hoofd te bieden aan een
hernieuwde toeneming van de goederenruil langs andere.
wegen..

De mogelijkheid om op een grote markt één con-
junctuuîrpoiitiek in te stellen wettigt de verwachting,
dat men tot een zekere regularisering van de conjunctuur

zou kunnen geraken, die men vergeefs zou verwachten
van het Havana-Charter of andere internationale ac-
coorden, die aan de landen hun monetaire of douane-
souvereiniteit laten.

De rçgeringen, die aan de onder haar rechtsgebied
ressorterendë onderneniingen geen al te hoge eisen willen
stellen, zouden verplicht zijn de financiën van de gemeen-

schap met zuinigheid te beheren. Zij zouden zich onderling
in een soort concurrentiestrijd, of liever gezegd wedijver,
bevinden.

Om deze wijze vermaning tot een zuinig beheer niet
te laten ontaarden, moet de vorming van een Europees
kartel, dat in staat zou zijn het bedrijfsleven op rantsoen
te stellen,, niet worden toegelaten. Te dien einde is het

) Behoudens moeilijkheden vtn psychologische aard gedurende
zo’n fase, ten aanzien van de arbeidskrachten,

15 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

473

gewenst unificatie te vermijden in alles, dat niet het

uitsluitend doel is van een Europese centrale politiek.
Men moet de nationale regeringen grote sectoren over-
laten, waarin zij vrij en verantwoordelijk zijn.

c.
Op
lange termijn te perr’?ach’ten 000rdelen

1-loewel de protectie, die in de grote afstanden is

gelegen, een zekere geografische spreiding van de onder
nemingen geeft, zou de aardrijkskundige concentratie

der industrieën kracht moeten worden bijgezet op de

meest gunstige plaatsen (al naarmate er grondstorfen in
de bodem voorkomen, of men beschikt over verkeers-
wegen, verbruikscentra of-streken, waarde arbeiders talrijk,

bekwaam of goedkoper dan elders zijn).

Uit dit proces zou een vervoerscoiicentratie ontstaan,

clie op haar beurt de kostprijs van het bedrijfsleven in het

algemeen zou verlagen.

De ,,self-defense” der rand-industrieën en der rand-

gebieden of -landen zou hen naar speciale producten

voeren van hogere specifieke waarde of naar nieuwe voort-

brengingswijzen en zo komt men vanzelf tot verbetering
van kwaliteit en afwisseling in de productie van de unie
als geheel.

Het net van transportwegen, dat thans gevormd
wordt volgens de vorm der verschillende landen, zou op

een Europees plan gerationaliseerd kunnen worden.

d.
I’Vtogeltjke yoordelen:

Er zou ook een preventief voordeel bij kunnen komen:
de onmiddellijke openstelling van de grenzen zou een
betreurenswaardig veelvuldig of slecht gebruik der in-

vesteriiigen in een nabije toekomst verhinderen.
In dit opzicht zouden de voordelen nog veel belangrijker
zijn, wanneer de unie onverwijld tot stand kon worden
gebracht. Zij zullen ongelukkigerwijze uiterst gering zijn,

als men vier jaar wacht.

Nadelen:

Er zal wel niemand zijn, die meent, dat de voordelen

van een economische unificatie zo maar verkregen werden.
Er moet inderdaad wt voor gedaan worden, waarbij
fouten gemaakt zullen worden en er een aanpassing zal
moeten volgen, die ook haar onaangename kanten heeft.
liet is geen paradox, wanneer wij zeggen, dat de be-

haalde voordelen zich verhouden naar de prijs, die ervoor
betaald is, dat wil zeggen naar de schade die aanvaard
en de inspanning, die werd gedaan. Indien het concurrentie-

stelsel over het hele nieuwe marktgebied met weinig om-
zichtigheid werd toegepast, zouden er meer rand-onder-nemingen ten val komen, maar men zou ook een dieper-
gaande en vs’uchtdragender heroriëntering, herverdeling en
rationalisatie krijgen.
Toch moet, er een zekere matiging in acht genomen worden – met name in de basis-sectoren -, teneinde de
‘economische en vooral ‘de sociale nadelen, die het gevolg
van selectie zouden zijn, over de tijd te verdelen en daar-
door dragelijk te maken.
Inderdaad zal er nu en dan gedurende de periode van
overdracht der bedrijven niet worden gewerkt. Het is dan

de taak van de nationale en super-nationale Overheid de
economische politiek te voeren, die er toe leidt de duur en de omvang van die stilstand tot een minimum te be-
perken. Bij voorbeeld door, zodra de behoefte daaraan
zich doet gevoelen, een matige expansie van het volume
de” betalingsmiddelen toe te laten; dooi’ tijdig de buiten-

landse beschermende rechten
3)
in werking te stellen;

) Soepelheid en snelheid van handeling kunnen hier verkregen
worden door vasstelling van een vrij hoog Larior van invoerrechten,
waarvan cie rechten voorlopig buiten werking worden gesleld
of
verlaagd.
Dc
uitvoerende macht kan dan
op
ieder ogenblik het be-sluit nemen cle tijdelijk verlaagde
of
buiten werking gestelde rechten
weer volledig toe te passen, zonder behulp van lange parlementaire
procedures.

door de herverdeling de,’ werkkrachten te vertragen door

middel van een voorlopige handhaving der inter-Eui’opese

invoerrechten, welke dan jaaHijks met een gelijke fractie
zouden moeten worden vermihderd; of door het sluiten

van accöorden of door de voorlopige toekenning van

subsidies.

De herdistributie zou vooral van technische aard zijn,

dat wil zeggen, dat de arbeidskrachten van de ene onder-
neming naai’ de andere zouden kunnen gan of van het

ene arbeidsgebïed naar het andere in dezelfde streek.

Echter zullen er ook gevallen van geografische herdistri-

hutievoorkomen. (Bij voorbeeld ten koste van eeii land
met minder gunstige economische omstandigheden en
dat onderhevig is aan sterke demografische druk). In

dat geval zouden te overhaaste verhuizingen voor

de arbeiders moeilijke levensvoo,’waarden scheppen

in ‘de oorden waarheen zij ziôh begaven, wanneer

deze oorden nog niet voldoende georganiseerd zijn

om die aanwas te verwerken. Maar een Europese

organisatie kan zulke verplaatsingen van arbeiders zeer
wel-kanaliseren, ze gelijkmatig over het land verdelen en

gédurende enige tijd alle bewegingen verbieden, die schade-

lijk zouden zijn, zowel voor de immigranten zblf, als voor
de streken waarheen zij zich willen bgeven. De shade-
loosstelling voor tijdelijke werkloosheid, die het gevolg
zou moeten zijn van een tijdelijk verbod tot immigratie,

zou eventueel ten laste kunnen komen van de Europese
gemeenschap. –
Wellicht zou men moeten overgaan tot het instellen van

permanente verzachtende bepalingen uit sociale of militaire
beweegredenen. Wij bedoelen: ondernemingen van iTiiddel-
matige rentabiliteit in het leven houden op die pldatsen,
waar de gewone concurrentie haar anders zou verdringen.

Deze korte opsomming van de nadelen vei’t licht op
de noodzaak om niet alleen voorzichtigheid te hetrachten
bij de omschakeling, maar ook om Europese

instellingen
in het leven te i’oepen, die bij machte zijn een gecoördi-
neerde politiek te ontwerpen en te doen naleven. Dat zal
absoluut noodzakelijk zijn waar het monetaire, begro-
tings- en tariefpolitiek geldt. Daarentegen lijkt het nit
onvermijdelijk – en in zekere gevallen zelfs niet ven-
selijk – al de andere factoren, die thans de verschillen
in het leven in Europa bepalen, al te systematisch te uni-
ficeren.

Wij zien meerdere redenen ter rechtvaardiging van de
eerbiediging der verschillen en zelfs van het streven naar
een zelfstandig bestaan: een daarvan is de eis aan de landen

en de landstreken gelegenheid te laten tot een gezonde
wedijver, die gunstig kan werken op een beter beheer dé’r
zaken en de ontplooiing van nieuwe denkbeelden. Wan-neer er verschillende oplossingen naast elkaar ‘beproefd kunnen worden, is daar altijd lering uit te trekken. Maar
er zijn nog andere motieven om .de verschillen te eer-
biedigen. Wij willen dan niet stilzwijgend voorbijgaan aan
de charme, die uitgaat van alle differentiatie. En
dan is er nog een reden – en één van de belangrijkste
-, dat is de zorg, die ons ter harte gaat, om h’t
nieuwe Europa niet onder het gewicht vn laar instel-
lingen te vernietigen.

Brussel.

L. L, SERMON.

EINDE VAN HET BILATERALISME?

liet bilateralisme is economisch geiechta.rdigd om-
dat en zolang verschuivingen in de productiestructuur
van een land, dat in betalingsbalansmoeilijkheden is
geraakt, onmogelijk zijn uit te voeren
1).

Bij wijze van illustratie vei’melden wij nog, dat èen-

‘) Deze conclusie bereikten wij
in
een vorig artikel zie:„VOOr
en. tegen van het bilateralisme” in ,,E.-S.B.” van
1
Juni
1949.

474

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni. 1949
zelfde gedachtengang ten grondslag blijkt te liggën aan

eén ‘artikel van Prof. Frisch in ,,The American Economie

Review” van September 1947 onder de titel ,,The need

for discrimination”. Aldaar wordt aangetoond, dat het

nuttig kan zijn in een ,,scheef” (onevenwichtig) systeem

van internationale betalingen, bij de invoerbeperking

opzettelijk te disèriminei’en. Het is dan nl. mogelijk het
hafideisvolume opeen hogerniveau te handhaven dan in
geval, vah wat de schrijver noemt ,,proportionele” invoer-

bperking. Frisch’ kiest een situatie, wèergegeen’ in een

zgn:’ ,,trade matrix”. Deze geeft in de regels aan de, uit-
voeren van de aldaar genoemde landen (A, B en C) naar

de in de koppen der kolommen genoemde landen. Hieruit

volgt, dat de kolommen aangeven de invoeren van deze

landen uit de in de resp. regels genoemde Staten:

A
B
C


A
x5
1

-B
3
x
2

C

8
1
x

Deze matrix wijst een ,,scheefheid” groot 6 aan, die

niet door vergroting van de aangegeven cijfers kan worden

opgelost Deze scheefheid is gelijk aan het verschil tussen
de totale uitvoer uit C ofwel 8+1 = 9, en de totale invoer

in C ofwel 1+2 = 3, welk verschil overeenkomt met de
gezamenlijke invoeroverschotten van A en B. In geval

van ,,proportionele” importvermindering behandelen A

en B elkaar niet gunstiger dan C. Wanneer, dus B de invoer

uit C metSl pCt verlaagt, dan geldt ditzelfde percentage

voor de invoer in B uit A.
Weliswaar wordt er nu niet gediscrimineerd, doch
het oorspronkelijk handelsvolume ad 20 gereduceerd tot

9,39, zoals uit de volgende opstelling blijkt. (In deze

opstelling zijn alle balansen in evenwicht gebracht).

0

2,45 1,00

0,94 x

‘-2,00

2,51 0,49 x

Vermoedelijk bedoelt Frisch met proportionele invoer-
beperking niet opzettelijk discriminerende invoerrechten.
Daarbij zou dan naar onze gedachtengang moeten worden
opgemerkt, ‘dat, ingeval van verschillende elasticiteit
van de vraag naar importgoederen in de landen A en B

de onderlinge goederenuitwisseling tussen deze deficit-

landen nog verder zou kunnen worden ingekrompen
– en’dat op onnodige wijze – als gevolg yan de
onop-

zettelijke
discriminitie.
Frisch geeft dan als mogelijke
(opzettelijke) discriminerende invoerbeperking tegen C
de volgende oplossing, waarbij de -totale goederenuit-
wiséling wordt verminderd met liet onbetaalbare uitvôer-
overschot van land C, dus met niet meer dan 6 (de oor-

spronkelijke scheefheid):
x

5′ 1
302
30 x

Deze argumentatie staat en valt echter met de
onbe-

veegljkheid
van de exporten van de deficitlanden en
niet

met het
totale exporwermogen
van deze landen. In geval
van volledige substitutiemogelijkheid van deze uitvoeren

zou het zelfs zonder opvoering van de totale uitvoeren
van A en B mogelijk zijn om het totale handelsverkeer in
evenwicht te brengen bij een nog grotere omvang dan die
van het oorsprofikelijk scheve ‘en daardoor duurzaam

niet te handhaven volume:

x 06
0 x 5
65 x

(Uiteraard is de totale geidswaarde van het interntio-
nale handelsverkeer beslist geen bruikbare maatstaf

voor de economishe verdienste van dit verkeer en deze

illustratie kan dus alleen dienen om duidelijk te maken,

welke betekenis de
oerschuieing
van reeds bestaande ex-
porten kan hebben voor het elimineren van een betalings-

balanstekort).

Hieruit mogen we concluderen,

dat ‘de reden om tot
discriminatie over te gaan niet zozeer een kwantitatief

als wel een kwalitatief karakter draagt. Derhalve leidt

de weg naar herstel van een redelijk verantwoord multi-

lateraJisme niet in de eerste plaats, zeker niet uitsluitend,

langs een vergroting van de exporten van de, betrokken
landen, doch via de opstelling van een bepaald handels-
en daarmede overeenstemmend productiepatroon.

We kunnen aan de hand
1
van het bovengenoemde
voorbeeld ‘tevens nog illustreren waarom juist het bila-
teralisme de meest veilige omlijsting is voor een systeem

van wat wé hebben genoemd non-monetaire discrimine-

rende invoerbeperkingen. Gesteld, dat men zou kunnen

berekenen, welke importwaarden de deficitlanden nog

zouden kunnen toestaan om tot de bevredigender op-

lossing volgens Frisch te kunnen geraken. Dan zal men
die waarden slechts kunnen realiseren, door voôr het

internationale betalingsverkeer voor iedere vreemde valuta
afzonderlijk slechts betalingen toe te staan tot een bepaald

bedrag. Dit teneinde te vermijden, dat onder vigueur

van een multilateraal betalingssysteem de onopzéttelijke

discriminatie (welke een andere richting zou kunnen in-
slaan dan men opzettelijk tot stand wenst te brengen) de

voorafgaande berekeningen zou doorkruisen.

Dat in dit voorbeeld (evenals bijv. krachtens de huidige
inter-Europese betalingsovereenkomst) de ontstande
bilaterale overschotten van B op C en van A op B ge-

compenseerd ofwel multilateraal verrekend worden, doet

hieraan niet af. Op grond hiervan zouden wij dan ook

let artikel van Prof. Frisch: ,,Need fordiscrimination”

liever betitelen als een ,,Need for bilateralism”.
Wanneer uit het voorgaande blijkt, dat opheffing van

het bilateralisme in beginsel afhankelijk moet worden
gesteld van een herziening van het productie- en handels-

patroon, moet worden vastgesteld, dat het bilateralisme
op zichzelf, blijkens de conclusie in het vorige artikel, op
geen enkele wijze tot’,een zodanige herziening kan bij-
dragen. Integendeel, op deze wijze dient men de conso-
lidatie van eentoestand, die slechts als tijdelijk en van

bel)erkte strekking was bedoeld. Immers’, binnen de vesting
van bilateraal ingestelde handels- en financiële barrières
ontbreken ten enenmale de spontane prikkels, die aan-
zetten tot de opbouw van een harmonische productie-

structuur binnen een’ groep van landen. Zoals bekend vinden deze spontane prikkels ondei een systeem van
vrijheid op handelspolitiek en financieel terrein in jrincipe

hun neerslag in de relatieve prijsverschillen voor de pro-

ductie van bepaalde goederen in verschillende landen.
Een systeem van multilateraal betalingsverkeer zou het
mogelijk moeten maken, dat men op grond van deze

relatieve prijsverschillen zich- min ,of meer
,
– specialiseerde

op een wijze,’ die een zo efficiënt mogelijke benutting
van de aanwezige hulpbronnen waarborgde. –
We hebben intussen vastgesteld, dat juist het falen
van dit prijsmechanisme in het tot stand brengen ‘an
de noodzakelijke aanpassingen in het economisch leven en
misschien op het gebied van de internationale economische

betrekkingen zeer in het bijzonder, ertoe geleid

heeft’,

dat men zijn toevlucht nam tot meer geordende, doel-
bewuste wijzigingen in de structuur van het economisch

leven in een daartoe geschapen ,,rustig klimaat”.
De vraag rijst, welk productie- en handelspatroon nu
juist tot aanzijn zou- moeten wordén gebracht, wil men
tot optimale aanwending van de beschikbare productieve
hulpbronnen kunnen geraken. Ineerste aanleg zou men
daarvan kunnen zeggen, dat dit een productie- en handels-
patroon zou moeten zijn, zoals dat.tot stand zou komen

15 Juni 1949

ECONOMISCH-S

TATISTISCHE BERICHTEN

475

krachtens de wetten van arbeidsverdeling en comparatievè

kosten. We moeten daarbij in de eerste plaats aantekenen,

dat deze wetten werken hij de gratie van een Vrij gedacht

prijzenstelsel, dat in voldoende mate vat op het economisch

leven zal moeten hebben om de gewenste aanpassingen

inderdaad tot stand te brengen. In de tweede plaats is

in dit verband van belang, dat de Westeuropese landen

in dit opzicht zeer sterk zijn gebonden. De huidige samen-

werking met en hulpverlening door de Verenigde Staten

is nl. afhankelijk gesteld van het tot stand komen van

een evenwichtige of, nagenoeg . evenwichtige betalings-balans van de gezamenlijke deelnemende landen ten op-zichte van de buitenwereld in 1952. In hoeverre deze eis

redelijk mag worden genoemd, willen we hier in het midden

laten, doch een feit is, dat de O.E.E.C. zich voorstelt en
ook reeds druk doende is om een programma (euphemis-

tisch genoeg aangeduid als spelende) ,,op lange termijn”

op te stellen, dat aan deze voorwaarde zal moeten voldoen.

Er is alle aanleiding, om te veronderstellen, dat een
dergelijk programma, wanneer het tot stand zou komen,

in belangrijke mate afwijkt van wat wij in eerste benade-
ring als de optimale productie- en handelsstructuur aan-

duidden. Bovendien kan het wel uitgesloten geacht worden,
dat de noodzakelijk zeer ingrijpende wijzigingen in de
Europese economie, met behulp van het langzaam of
misschien wel in averechtse richting werkende volledig

vrije en onbelemmerde prijzenmechanisme tijdig tot stand
zouden kunnen worden gebracht. Tenslotte is deze cor-
clusie o.i. reeds op intergouvernementeelniveau getrokken,
doordat a. men bijv. een zeer belangrijke sector van het
internationaal kapitaalverkeer, t.w. de Marshall-hulp,
heeft ,,gepland”, b. de O.E.E.C. zich metterdaad bezig
houdt met de opstelling van een ,,plan” voor de jaren tot
medio 1952, c. in het kader van dat plan, (dat door de
E.C.A. ,,goedgekeurd” moet worden) bijv. bepaalde

industriële projecten vân zekére landen geschrapt worden,
enz., enz.

1-let zal zeer belangwekkend zijn de ontwikkeling van
het programma op lange termijn te volgen. Feitelijk heeft

de O.E.E.C. met het aanvaarden van haar fundamentele
opdracht een 1-lerculestaak op zich genomen. Zij zal

moeten bepalen, welke producten in welke hoeveelheden
en tegen welke globale prijzen door Europa kunnen worden
afgezet in de Verenigde Staten, in Zuid-Amerika, in
Afrika, in het Verre Oosten. Zij zal daarbij onmiddellijk

geïnteresseerd zijn bij wat andere instanties (de Wereld-
bank, de Amerikaanse Regerirtg bij de uitvoering van het
beroemde ,,punt vier” uit de inauguratie-rede van Presi-
dent Truman) in nog te ontwikkelen gebieden tot stand
zullelT brengen. Het programma moet vaststellen, welke

producten in.welke hoeveelheden en in welke van de deel-
nemende landen moeten worden geproduceer’d. Tevens
welke producten in welke hoeveelheden en uit welke ge-
bieden van herkomst dan nog moten en kunnen worden
geïmporteerd en welke prijzen daarvoor globaal in rekening
zullen worden gebracht.

Kort gezegd, zal het O.E.E.C.-programma een ant-
woord moeten geven op devraag, welk productie- en han-
delspatr’oon voor dé deelnemende landen als groep, zowel
als individueel, de optimale aanwending van de hier aan-
wezige hulpbronnen zal inhouden, gegeven bijv. het fêit, dat medio 1952 op Marshall-hulp niet meer mag worden
gerekend. –

In het licht van onze voorgaande overwegingen, menen
we te mogen concluderen, dat eerst, wanneer dit programma
is opgesteld en uitgevoerd, de ratio van het bilaterale
handels- en betalingsstelsel . zal komen te vervallen en

ook zal moeten zijn vervallen. Aan het einde van. de
periode van de Marshall-hulp in West-Europa mogen
immers geen productieve hulpbronnen op een andere
wijze wérden aangewend dan in oereenstemming is met
de optimale verdeling in de zin, die het ,,long term”-
programma daaraan zal hechten. Dit zal moeten inhouden,

dat op dat tijdstip in het intdr-Europese verkëer geeî’i
uitwisseling van waarden meer mag plaatsvinden, waar-

van de productie met behulp van liet bilateralisme min

of meer kunstmatig op de been wordt gehouden om node-
loze verliezen te vermijden. –

hieraan moeten nog enkele opmerkinge’n worden vast-
eknoopt: . .

de doelstelling van het ,,long term”-programma is

niet dezelfde als de totstandkoming vaneen internationale

arbeidsverdeling en waardenuitwisseling: oveï’eenkomstig

de beginselen van de Wet van de comparatieve kosten.
Daarvoor zijn er te veel desiderata als data in het pro-
grammeringswerk vastgelegd, zoals: betalingsbalanséven-

wicht in 1952; volledige wrkgelegenheid’ bij’ beperkte

migratiemogelijkheden; levensstandaard niet benëden de

vooroorlogse. Het zal dan ook zeer wel mogelijk eh naar onze mening zelfs waarschijnlijk zijn, dat ook .na medio
.1952 de Europese landen. t.o.v. de buitenwereld nog ge-
noodzaakt zullen zijn een vorm van handels- en betalings-verkeer te handhaven, die min of meer stringent- bilatera-

lisme impliceert.

.

.

Vermoedelijk zal men bijv. de importen uit de Ver-

enigde Staten op discriminerende wijze moeten behan-
delen; .
het bilateralisme draagt in zichzelf niet bij tot het

totstandkomen van die optimale productie- en handels-
structuur. Er zal moeten worden gezohht’naar een zodanige

perfectionnering van dit stelsel, dat de uitvoering van het
programma niet in de weg wordt gestaan en zo mogelijk
zelfs wordt bevorderd door de meer specifieke vorm,

waarin de bilaterale regelingen worden gegoten;
in elk geval hopen wij te hebben aangetoond,’ dat het bilateralisme staat en valt môt geheel andere over-
wegingen dan men soms ten beste hoort geven. De op-
heffing van dit systeem is niet een kwestie van wat meer

of minder goede wil, dvenmin van het toepassen van wille-
keurige niet-opzettelijk discriminerende importbeperking
en exportbevordering met behulp van ,;monetaire” prik-

kels door ,,koersaanpassingen” of iets dergelijks.’

G –

Dr 11. ZOETEWEY.
s- raen lage.

Drs J. VANI DEN DRIES’I’.

BOEKBESPREKING.

Dr J. Horring, Methode oan 1costprjsbei”ekeiig in de
landbouw.
Dissertatie, Emmen 1948,, 179. blz,

Het is een waar genoegen het proefschrift van Dr lor-
ring te bespreken, omdat er heel veel goedi van te zeggen
is cii het nauwelijks gébrekeri heeft. De schrijver is leerlIng
geweest van de Nederlandsche Economische Hoogeschool
in Rotterdam en ‘heeft daar een degelijke econômische
grondslag voor zijn arbeid verworven. Anderzijds leerde
hij de techhische en bedrijfsorganisatorische problemen
van het landbouwbedrijf kennen door enkele jaren practisch de landarbeid te beoefenen en — sinds 1940— als directeur
van het LandbouwEconomisch’ Instituut, De schrijver
heeft van deze alzijdigheid duid1ijk blijk gegeven Hoe-
zeer hij doordrongen is van de noodzaak, om met name

in de lanctbouw enige weet te hebben van de phyische,
biologische, technische en sociale factoren, om’tot samen
vattende economische kennis te komen, ‘blijkt uit de

keuze van het motto – eén citaat van de Amerikaanse
ondérzoeker Cardon -, waarin op bet
,
grote – bel’ang van
gecoördineerd onderzoek wordt gewezen.

Niet minder betekenisvol voör liet karakter van de

schrijver en zijn boek is de opdracht: ,,Aan II. D. Louwe,
voorzitter yan de Stichting voor den Landbouw, en
Dr Ir S.. L. Louwes, Directeur-Generaal van dé voedsel-
voorziening, die door hun initiatief tot oprichting van het Landbouw-Economisch Ins lituut de kostprijsberekening

476

ECONOMISCH-STATISTISHE BERICHTEN

15 Juni 1949

r

in de Nederlandse Landbouw in bijzondere mate hebben

bevorderd”.

De compositie van het werk is logisch en evenwichtig.
Begonnen wordt – na een korte algemene inleiding –

met een uiteenzetting van het doel van de voortbrenging

en de berekening van kostprijzen. Het derde hoofdstuk
draa(yt tot titel: ,,De kostprijs in het algemeen” en Ts

van overwegend theoretische aard. Vervolgens worden

de verschillende kostensoorten besproken: de mjiselijke

arbeidsprestaties, grond- en hulpstoffen, diensten, duur-

zame productiemiddelen, grond, het kapitaal, risico en de

ondernemerswerkzaamheid. Van elk dezer kôstensoorten
wordt een omschrijving gegeven, gevolgd door de wijze

waarop de -hoeveelheden dienen te worden gemeten en

de methode van waardering. 1-let vijfde hoofdstuk handelt

over het vraagstuk van de gezamenlijke voortbrenging,

dat zich zo veelvuldig in de landbouw voordoet en daar-

door de kostprijsberekening in de praktijk bemoeilijkt. De oorzaken van veranderingen in de kostprijs, de in-

tensiteitsgraad en bedrijfsbezetting en de bedrijfsomvang

worden daarna behandeld, terwijl een aantal opmerkingen
betreffende de verschillen in de kostprijzen in een bepaald

gebied nog voorafgaan aan een slotheschouw’ing, waarin

wordt uitgesproken, dat de kostprijsberekening in de

landbouw niet iets uitzonderlijks is, maar integendeel
alle aspecten, die een kostprijsberekening heeft, aan de

orde doet komen. Een korte literatuurlijst maakt ht
geheel compleet. –

Alvorens enkele onderdelen onder de loupe te nemen,
dient opgemerkt te worden, dat Dr 1-Torring zich vrijwel
heeft gehouden aan zijn bedoeling om alleen over de

methode van kostprijsberekening te spreken; de practische

toepassing en vooral de boekhoudkundige kant heeft
hij laten rusten, evenals de economisch-politieke zijde.
Niettemin bevat vooral Hoofdstuk VII een aantal practische

wenken, met name ten aanzien van het pachttaxatie-

wezen en de statistische verwerking van uitkomsten,
die de strakke opzet doorbreken, doch eerder een ver-

rijking betekenen dan een ontsiering.

Nogal euphemistisch begint de schrijver zijn inleiding
met de opmerking, dat er in de crisisjaren v66r de oorlog
veel belangstelling bij landbouwers en Overheid ontstond

voor kostprijsberekeningen in de landbouw. Euphemistisch,
omdat bijv. in de parlementaire debatten in de dertiger
jaren (o.a. in 1932) enkele jaren lang de Minister, die de
begroting van het Landbouwcrisisfonds te verdedigen
had, op vragen, gesteld door agrarisch-deskundigen, hoe
de Regering aan de zgn. richtprijzen kwam, ten antwoord
gaf, dat die prijzen w’aren gebaseerd op de kostprijzen,
terwijl zij nog hij lange na niet kon beschikken over deug-
delijke kostprijsberekeningen
1),
Wellicht verbood ‘s schrij-
vers bescheidenheid hem te zeggen, dat eigenlijk pas na

1940, .d.w.z. nadat het La’ndbouw-Econonusch Jnstituut
zijn taak had aangevangen, wat ieer licht is verspreid
over de kostprijzen van de Nederlandse landbouwproduc-
ten. Zou het L.E.I. tien jaar eerder zijn begonnen, tegelijk met het Economisch Instituut voor den Middenstand, dan
zouden hoogstwaarschijnlijk eerder en meer doeltreffende
maatregelen in de landbouw zijn getroffen, 66k ten aan-
zien van de prijspolitiek, dan is geschied. De constatering
van de schrij’er is wat te veel vergoelijkend en 66k zeker
niet houdbaar wanneer men de vooroorlogse beldng-
stelling van de Nederlandse Overheid en georganiseerde
landbouw vergelijkt met die in de Verenigde Staten,vaar
v66r 1940 al een boek verscheen met de titel: ,,Twenty-five
years of Illinois erop costs, 1913-1937″
2),

In de inleiding stelt Dr Florring de vraag, waarom in
ons land de kloof tussen de algemene economie en bedrijfs-

9
Beknopt overzicht van- de totstandkoming en werking van cle
Lanclbouwcrisiswetgeving in Nederland, vanaf 1929.
Deel II, hlz.
197, 203, 217 en 223.
9
R. H. Wilcox and H. C. 31. case, Bulletin 467, University of
liii nois.

leer enerzijds en de bedrijfseconomie in de agrarische

sector anderzijds, zo groot is; veel groter dan bijv. in de

Verenigde Staten en Engeland. I-Iij wijst daarbij op de
bakermat van de Nederlandse landbouwwetenschap in

Wageningen, waar de techniek voorop stond, terwijl het

bedrijfseconomisch onderwijs in Nederland vooral groot

is geworden in de handels- en industriële sfeer. -1-Toe het
zij, er is
,
sinds kort verbetering ingetreden. De Landbouw-

hogeschool in Wageningen heeft haar economische richting

aanzienlijk versterkt, zodat er gegronde hoop is, dat de

kloof spoedig smaller zal worden. 1-let wachten is thans
op de Economische Hogescholen en faculteiten, om ook

hunnerzijds een stap in de goede richting te doen. Terecht

merkt Dr Ilorring op, dat voor de ontwikkeling van een

algemene bedrijfsleer, ook enige kennis van het landbouw-

bedrijf aanwezig dient te zijn. Veelal ontbreekt die in de

sfeer van ons hogër economisch ondervijs.

In verband met het vorenstaande dient te worden

opgemerkt, dat, waar de schrijver spreekt van landbouw,

hij alle takken van bodemcultuur en veeteelt bedoelt;

landbouw in de ruimste zin dus en niet uitsluitend akker-
bouw. De gebruikte voorbeelden zijn dan ook aan ver-

schillende takken van de agrarische productie ontleend.

In de paragraaf over de doeleinden van de kostprijs-
berekening wijst de schrijver er op, dat kostprijsbereke-

ningen in de landbouw practisch geen waarde voor de

boer hebben als middel om de verkoopprijs te beïnvloeden
hij de afzet van zijn producten. De waarde van zodanige

berekeningen ligt in het verkrijgen van waardemeters

bij het bepalen van de bedrijfsinrichting en bedrijfs-
voering, maar vooral in een systeem van geleide economie

ter bepaling van de meest gewenste economische politiek.

Belangwekkend is in dit verband de juiste opmerking
van Dr 1-lorring, dat, wil men de productie leiden door
middel van de prijzen, deze tijdig bekend dienen te zijn,

d.w.z. op’een tijdstip, waarop de boer nog de vrije keuze

heeft tussen de verschillende teelten. In het algemeen

zal dit tijdstip dus omstreeks de maand September dienen
te liggen. 1-let is bekend, dat_de Nederlandse Regering

aan deze wenselijkheid in de afgelopen jaren niet heeft

voldaan, evénmin trouwens als aan de andere door de schrijver genoemde wenselijkheid, om voor meerdere
jaren de prijzen van de melk en het vlees en de voor-
naamste akkerbouwproducten te bepalen, hijv. wanneer
de Overheid een verschuiving van rundveehouderij naar

akkerbouw wil bereiken, door middel van een daartoe
strekkende prijszetting. Ook met andere voorbeel-
den toont de schrijver aan, dat tal van economische
en sociale vraagstukken op het terrein van de ag-

rarische politiek slechts op te lossen zijn wanneer
beschikt kan . worden’ over kwantitatieve gegevens van
de kosten en baten in het landbouwbedrijf.
Zich baserende op de -subjectieve waardetheorie geeft
Dr Horririg op blz. 21 de volgende nog al langademige
definitie van wat hij onder de kostprijs verstaat:’ de kost-
prijs is de relatie tussen de genormaliseerde hoeveelheden
productiemiddelen, vermenigvuidigd met hun gelds-
waarde in de naast-beste niet neer in aanmerking komende
gebruiksmogelijkheid ter plaatse en in de periode, waarop
de kostprijs betrekking heeft, enerzijds en de met deze

hoeveelheden productiemiddelen corresponderende, naar
hoeveelheid en hoedanigheid genormaliseerde opbreng-sten in natura, die in een bepaald prodt!ctiestadium ver-
keren, anderzijds. –

Veel aandacht wordt besteed aan het begrip ,,norma-
liseren” van zowel de kosten als de opbrengsten. Terecht
wordt opgemerkt, dat zonder normalisatie kostprijs-
berekeningen in de landbouw in vele gevallen zinloos zijn.
De niet of slechts in geringe mâte door mensen te be-

heersen factoren in de agrarische productie zijn zo be-
langrijk en talrijk, dat grote fouten zouden w’o’rden ge-
maakt als met de resultaten van een iiomentopname
genoegen ‘zou worden genomen. Het klimaat en andere

15 Juni 1949

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN –

477

groeifactoren (gezondheidstoestand) verschillen van dag
tot dag, van jaar tot jaar en van streek tot streek. Boven-
dien hebben wij in de landbouw te maken met het rhythrne

van de seizoenen, dat van zo grote invloed is in de
plantaardige productie. (en daardoor in de veehouderij!)

en het levensrhythme in de dierenwereld, dat weer van
geheel andere aard is. 1-let is daarom van het grootste

belang er bij kostprijsherekeningen op te letten, dat een

volledige productiecyclus in ogenschouw wordt genomen.

De noodzaak, maar ook de. technische moeilijkheden

van normalisatie van de hoeveelheden producti emiddelen
en opbrengsten in natura bij de kostprijsberekeningen in
de landbouw is iii de na-oorlogse jaren duidelijk gebleken.

Waarschijnlijk zet de directeur van het L.E.I. er daarom
ook zo’n dikke streep onder. De productie-omstandigheden

in jaren als 1945, 1946 en’1947 waren immers verre van
normaal, niet alleen door een niet te vermijden onder-

•bezetting in vele bedrijfstakken (varkens en- kippen!)of

door uitzonderlijke weersomstandigheden (1947!), maar
ook omdat nog geen normaal beeld kon worden verkregen van de wijzigingen, die zich bijv. in de bodemvruchthaar-

heid, de productiviteit van het vee en de arbeidsproductivi-
teit hadden voltrokken of bezig waren zich te voltrekken.
Bovendien was het aantal berekeningen per hedrijfstype
nog gering. 1-let behoeft daarom niet te verwonderen,

dat de uitkomsten van onderzoekingen uit die tijd voor-
zichtig gehanteerd dienden te worden om ongelukken bij
de prijsstelling te voorkomen. Dat deze niet geheel zijn
uitg’ebleven – men denke aan de melkprijshepaling in
het voorjaar van 1947 – is niet te wijten aan het L.E.I.,
dat vel degelijk tot normalisatie van bijv. de me] kopbrengst
overging, maar zowel aan liet ontbreken van gegevens,

die inlichtingen konden geven over de ,,gemiddelde of normale alg&mene toestand voor de naaste toekomst”
(blz. 25) als aan de waaghalzerij, waarmee cle Overheid
op dit gegiste bestek ging varen.

Tot goed begrip van de definitie, die Dr Horring van
de kostprijs geeft, dient nog te worden vermela, wat hij
onder normaliseren verstaat. In het voetspoor van de
schrijver menen wij zijn opvatting omtrent normalisatie
te mogen omschrijven als het aanpassen aan de normale’
toestand van langs empirische weg verkregen gegevens
van de gebruikte hoeveelheden productiemiddelen en
verkregen physische opbrengsten over een voldoend
lange periode in het verleden, waarbij zo nodig rekening
wordt gehouden met w’ijzigingen in de productie voor
zover die te verwachten zijn, gezien het resultaat van

bruikbare uitkomsten van verrichte onderzoekingen:
Hoe lang di ,,voldoend lange periode in het verleden”
(blz. 25) moet” zijn, blijft onbesproken. Vermoedelijk
heeft D,r, 1-lorring op die vraag, die van groot practisch
belang is, nog geen antwoord. Theoretisch is die vraag
gemakkelijk te beantwoorden, doch onze Nederlandse
ervai’ingen zijn nog te kort van duur, om een voor de
praktijk verantwoord advies te geven. Niet elke tak van
bedrijf is even gevoelig voor de invloeden van het weer;
in do kippenliouderij ligt de zaak heel anders dan in de
fruitteelt. Niettemin lijkt het verstandig in het algeincen
de periode niet korter te maken dan vijf jaar. FIet zou
interessant zijn ‘schrijvers mening hierover te vernemen.
In zijn boek besteedt hij er wat te weinig aandacht aan.

Interessant en degelijk is de paragraaf over de waar-

dering ‘van de productiemiddelen. Als uitvloeisel van de grondstçiling, dat kosten ontgaan voordeel is, is de vaar
dering van dezelfde productiemiddelen en gelijke hoeveel-

heden daarvan, al naar de omstandigheden en doeleinden
variëren, verschillend. Onderscheid wordt gemaakt tussen
schaarste en overvloed bij de verkf’ijging, het al df niet
aanwezig zijn van het productiemiddel op het bedrijf
en tussen aankoop van derden of voortbrcnging in eigen
bedrijf. De waardering moet voorts betrekking hebben op
het toekomstig tijdstip van gebruik der productieniiddelen,

of, bij een gereed product, in elk geval op het tijdstip
van prijsbepaling (hlz. 46).
De behandeling van de diensten als kostensoort is wel
w’at summier. Weliswaar Feveren de diensten bij de waar-

dering in de regel geen moeilijkheden op, doch als men

alle hedrijfsbelastingen ook tot de diensten rekent, dan

doemen er in de praktijk w’el degelijk enige obstakels op.

De schrijver wijdt aan de belastingen slechts vijf regels.

1-lij zou daarmee misschien kunnen volstaan, ware het

niet, dat het begrip bedrijfshelasting dat hij hanteert,

niet steeds even scherp is omhijnd. Wat te denken bijv.
van de Ondernemi ngsbelasting? De Ondernemingsbelasting
is een zakelijke belasting, die ten behoeve van de gemeenten

wordt geheven. Als zodanig zou men deze belasting zelfs

kunnen beschouwen ‘als retrihutie, d.w.z. betalingen

voor bewezen overheidsdiensten., Dat daarbij ten dele

(naar de grondslag bedrijfsopbrengst) rekening wordt
gehouden met de draagkracht, doet aan dit feit volgens
sommige schrijvers niet af
3
). Ook de Overheid stelt zich op dit standpunt
4).
Theoretisch heeft van der
Schroeff
5)
gelijk als hij zegt, dat de beantwoording van
de vraag, of de belastingen als kostenfactor kunnen
worden aangemerkt, afhangt van het karakter van de
grondslag van de heffing. Heffingen van het inkomen
van de individuele producent of van de winst van het

bedrijf zijn geen productiekosten.- In die gedachtengang
is het deel van de belasting, dat bij de Ondernemings-
belasting van de bedi’ijfsopbrengst wordt geheven geen
kostenelement. Ik vraag mij af, of deze opvatting wel
juist is en of deze splitsing geoorloofd is in dit verband.

Ondanks de wijze van berekenirgvan een gedeelte van
de belasting is het karakter van een •retributie toch nog

wel bewaard gebleven. De Ondernemingsbelasting is
gemotiveerd met een beroep op de kosten, die een gemeente
te dragen krijgt, als gevolg v’an de vestiging van onder-
nemingen binnen haar grenzen
6).
Voor de bepaling van
de Inkomsten- en Vennootschapsbelasting is het bedrag van de Ondei’nemingsbelasting een bedrijfslast. Niet de

wijze van berekening maar de kenschetsing van dé wet-
gever is mi. beslissend. –

Het antwoord op de vraag, of het gehele bedrag van de
Ondernemingsbelasting kostenelement is of slechts een
gedeelte, is niet alleen va ‘theoretisch belang. In

de Richtlijnen voor de prijsvaststelling en die voor liet
incalculeren van belastingen (Staatscouranten van 11
April 1942 en 24 Mei 1943) is bepaald, dat het gehele
bedrag van de ondernemingshelastingen ,,doorberekend”
mag worden, uiteraard met dien verstande, dat van een
genormalisoercle bedrijfsopbrengst (een , bescheiden w’i nst”
zegt de Overheid) wordt uitgegaan. ‘Bij een gemiddelde be-
drijfsophi’engst van f 4.000 per jaar, betekent dit ter-
minste een bedrag van f 40 mln voor de boeren- en
tuindersstand over 1948 en 1949. Het is dus wel de moeite
waard nog eens ter dege te overwegen, of dit standpunt
houdbaar is. Naar mijn mening is het onhoudbaar, èn
theoretisch èn practisch.
Bijzonder interessant zijn Dr Florring’s opmerkingen

over de grond als kostenelement. Zijn opvattingen, dat
de kosten van ‘gelijksoortige gror’id, al naar de grond in

pacht dan wel in eigendom wordt géhouden, uiteenlopen,
tengevolge van het feit, dat liet netto-rendement van
verpachte boerderijen in Nederland veel lager is dan de

rentevoet van hypotheken op landerijen, zijn logisch
ontwikkeld en ei, theoretisch juist. Onvermeld blijft
evenwel hoe in de praktijk van de kostprijsberekeningen

3)
Zie ook Adilani, ,,Het belastingrecht”, blz. 48, 80, 130.
) Memories van Antwoord aan de Tweede Kamer betreffende de Wet Belastiugherziening 1947 en de wijziging van het Besluit
op de Ondernemingsbelasting .1942 (Zitting 1946/47, Stukken
231 en 232).
‘) Van der Schroeff, ,,De leer van de kostprijs”, hlz. 257 cv.
3)
Zie o.a.: ,,Weckblacl der belastingen”, Nrs: 3846 e.v., 3730,
3731, 3735-3737.
Bijdragen van T. J. de Klcrck en H. J. Hofsira in het boekwerk
,,Fiscale ervaringen 1940-1 945′-‘.

478

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni 1949
moet worden gehandeld, d.w.z. hij het bepalen van de

prijzenpolitiek en bjj de efficiencycontrôle. Daar ongeveer

de helft van de Nederlandse grond wordt gepacht, zou

het consequent zijn bij de prijzenpolitiek de waardering
van het grondgebruik voor de halve oppervlakte op

basis van de pachtprijs te doen geschieden en voor de
andere helft naar de netto-rendementswaarde voor de

eigenaar-gebruiker. Enkele aanvullingen op dit punt
zouden het boek als leerboek, waarvoor hei zeer geschikt

lijkt, nog waardevoller maken.

Over de risico als kostenelement schrijft Dr Ilorring,

dat evengoed als bijzondere technische risico’s, de bij-

zondere economische risico’s kostenelealenten vormen

(blz. 92). De praktijk tracht zich trouwens reeds te dekken

tegen deze risico’s, die o.a voortspruiten uit onverwachte

weersomstandigheden, door de vorming van speciale

fondsen (voor groenten, pootaardappelen, e.d.).

– Daar ook de werkzaamheden van de ondernemer essen-

tieel zijn voor de productie, dient de vergoeding voor zijn
prestatie in de kostprijs te worden opgenomen. Als maat-

staf yoor de waarde van de ondernemersarbeid, beveelt

de schrijver een voor alle producten gelijke procentuele
opslag op de kosteri van de. toegevoegde waarde aan.

Dat de oppervlakte; de hoeveelheid kapitaal of het aantal

man-uren per bedrijf geen geschikte basis vormen is juist.
Toch vraag ik mij af, of de oplossing, die ik in mijn proef-
schrift voorstelde
7),
om de uitvoerende arbeid van de
agrarische ondernemer tegen het geldende landarbeiders-

loon te waarderen en de leidende arbeid in verband te

brengen met de geldelijke bruto-opbrengst, het doel
niet nog dichter benadert, al zijn tegen het laatste theore-
tische bezwaren in te brengen.

Van de hoogte van het agrarische ondernemersloon
maakt Dr Ilorring zich wat al te gemakkelijk af. Dat
richtlijnen hiertrent verkregen kunnen worden door

vergelijking met het loon in vergelijkbare dndernemingen

is natuurlijk juist. Maar wat zijn soortgelijke bedrijven? Laat het dan geen vraagstuk van de’kostprijsberekening

zijn en dus, zoals de schrijver zegt, als ,,gegeven” aan-
vaard dienen te worden, niettemili blijft deze paragraaf
wat mager.

In de landbouw worden veelal op Oén bedrijf verschil-
lende producten in combinatie voortgebracht. Het is
daarom begrijpelijk, dat Dr 1-lorring veel en intense aan-

dacht besteedt aan het vraagstuk van de gezamenlijke
voortbrenging. Hij stelt zich op het standpunt, dat,
indien in de verhouding vah de hoeveelheden gezamenlijk
voortgebrachte producten geen wijziging kan worden

gebracht, een economisch zinrijke verdeling van de kosten
over de betrokken producten onmogelijk is (hlz. 107).
Gelukkig komt in de landbouw een geheel onveranderlijke
verhouding nagenoeg niet voor. In de regel kunnen dan

ook wel aanvaardbare oplossingen worden gevonden.

In de hoofdstukken VI en VII treedt Dr 1-lorring nogal
eens buiten de door hem zelf gestelde grenzen, die volgens

de inleiding enkel en alleen de methode van kostprijs-
bei’ekening zouden omvatten. Zo noteerden wij de vol-gende slotregels van het zesde hoofdstuk: ,,Voor de be-
paling van de. prijzen van landbouwproducten in de
geleide economie zal waarschijnlijk niet alleen afgegaan
kunnen worden op de kostprijzen hij de optimale bedrijfs-
ömvang. De omvang der landbouwbedrijven is immers
grotendeels een hitorisch gegeven in een land als het onze, waarin zonder ingrijpen van de Overheid geen
verandering op enigszins grote schaal kan worden ge-
bracht”.

I-Ioofdstuk VII bevat o.a. enkele waardevolle opmer-
kingen over het begrip pacht. Zo wijst de schrijver er op,
dat alleen al door de sterke verhoging van het prijspeil
van de overige kostenelementen en van de eindproducten,

‘) De bdrijfsverelijking in de landbouw, blz.
43
e.v.

de’ juiste verhouding van de pacht op de verschillende
grondsoorten is verstoord.

In de slotbeschouwing herhaalt Dr Horring, dat de
methode van ‘kostprijsberekeningen in de landbouw in

hoofdtrekken overeenkomt met die, welke in de industrie

wordt gebruikt. Speciale eisen worden evenwel aan de

eerstgenoemde berekeningen gesteld, omdat het vrijwel
steeds noodzakelijk is: –

de kosten en opbrengsten te normaliseren in verband
met het organische karakter van de productie;
de kosten te verdelen doordat vele producten ge-
zamenlijk worden voortgebracht;

de aangewende grondstoffen, in eigen bedrijf voort-
gebracht, te waai:deren.

De eindconclusie is, dat het verkregen praedicaat ,,met

lof” ruimschoots is verdiend en dat de Landbouwhoge-.

school in Prof. Horring aanstonds ongetwijfeld een zeen
kundig docent het welkom zal kunnen toeroepen.

Leeuwarden.

Dr A. VONDELING U.

AANTEKENING.

DE STRIJD OM DE AMERIKAANSE MARK’I’

Het opvoeren van de Europese export naar de Verenigde

Staten wordt aan beide zijden van de Oceaan als een der
belangrijkste voorwaarden voor het herstel der interna-

tionale economische betrekkingen beschouwd, daar ener-
zijds de Europese landen daardoor hun economische
onafhankelijkheid zouden herkrijgen en andërzijds de last,

die de Verenigde Staten t.b.v. het Europese herstel dragen,
zou verminderen.

Een aantal landen heeft aanvankelijk, profiterend
van de in Amerika bestaande inhaalvraag, behoorlijke

resultaten geboekt. Nu echter deze inhaalvraag in de

meeste gevallen is bevrecligd, hetgeen o.a. tot uitdrukking

komt in prijsdalingen en het op de markt brengen van

nieuw’e en verbeterde producten, zullen de Europese
exporteurs, willen zij hun afzet behouden en vergroten,
zich aan de gewijzigde omstandigheden moeten aanpassen.
Hierbij kunnen zij belangrijke steun ondervinden van het

Marshall-plan, het State-Department en het Department of
Commerce van de Verenigde Staten. De verschillende in-
stanties van de Marshall-plainadrninistratie werken nauw

samen met de Amerikaanse grootwinkelbedrijven. Zo
is er in het begin van dit jaar een commissie gevormd uit vertegenwoordigers der grote warenhuisconcerns,

die tot taak heeft, de afzetmarkt voor Europese -pro-
ducten, o.a. door het zenden van een groter aantal inkopers
naar Europa, te vergroten. De bijdrage van het State-
Department bestaat
val.
hieruit, dat het tracht d.m.v.
handelsverdragen de douanetarieven te verlagen. In deze
pogingen wordt het door de handel’gestëund; de stemming
in de industrie is evenwel verdeeld en de oppositie tegen
de voorgestelde ,,Reciprocal Trade Act” wordt met het
oog op de teruglopende conjunctuur steeds sterker. Van
grote betekenis is in dit verband het feit, dat de ,,American
Federation of Labor” zich in de debatten in het Congres

tot voorstander van hogere tarieven heeft verklaard.
De Europese landen zullen derhalve met hun exporten naar Amerika rekening moeten houden met mogelijke

tariefverhogingen, voortgaande prijsdalingen en ver-
scherping van de concurrentie.
Met het oog op bovengenoemde omstandigheden hebben
Amerikaanse regeringsvertegenördigers de Europese

producenten de laatste tijd een aantal. raadgevingen ver-
strekt omtrent de wijze, waarop de afzet in de Verenigde
Staten met succes kan worden vergroot. Deze raad is,
aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 3 Juni jl., in een
drietal punten samen te vatten.

15 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

479

le. Door middel van marktanalyses moeten de Europese

producenten de Amerikaanse markt leren kennen, zodat

zij weten, welke producten zij kunnen afzetten, welke

prijzen zij kunnen berekenen en in welke vorm en ver-
pakking zij hun artikelen moeten aanbieden.

2e. Zij moeten de Amerikaanse verkooptechniek, de

zgn. ,,merchandising” bestuderen. –

3e. Zij moeten een centrale Organisatie stichten, waar-door vooral de kleinere bedrijven gebruik kunnen maken

van de voordelen, die het grootbedrijf biedt voor de
organisatie van de afzet.

1-let is wellicht interessant na te gaan in hoeverre

enkele Europese landen reeds van marktanalyses, cen-

trale verkooporganisaties enz. hebben gebruik gemaakt

en welke plannen er voorts in deze richting bestaan.

Zweden
beschikte reeds voor de oorlog over een goede
afzetorganisatie voor kristalvaren. Kort geleden sloten de

Zweedse meubelfabrikanten zich aaneen en stichtten de

,,Swedecraft A.B.”, die een kantoor in New York en
San Francisco zal openen. Het belang van marktonder-

zoekingen bleek afdoende uit het feit, dat de in Zweden

gangbare meubelen over het algemeen te groot waren voor de kleine Amerikaanse kamers. De fabrikanten zullen dus,
wil hun exportcampagne succes hebben, tot de productie
van kleinere meubelen moeten overgaan. Ook de andere
Scandinavische landen trachten hun export centraal te
organiseren.

Duitsland
heeft successen geboekt .met de eerste na-

oorlogse tentoonstelling van Duitse producten in New-

York. De opdrachten,zouden meer dan
S
25 mln bedragen.
Bovendien beginnen de Duitse speelgoederen, chemicaliën,
naaimachines, optische instrumenten enz. hun vroegere
positie op de Amerikaanse markt te’ heroveren.

België
was de eerste Europese deelnemer aan de Jaar-
beurs te New Orleans, terwijl er plannen bestaan om derge-
lijke tentoonstellingen ook in andere steden te houden.

In een rede, welke de Belgische handelsgevolmachtigde
voor de Belgische Kamer van Koophandel in Amerika
hield, werd gewaagd van een plan tot grondige markt-
onderzoekingen. Voorts zou een door de Belgische produ-

centen opgerichte en gefinancierde organisatie, de zgn.
,Producers Exchange” een , ,merchandising”-programma

en een plan tot opvoering van de verkoop moeten uit-
voeren. Op deze wijze hoopt België een einde te maken
aan de toestand, waarin, zoals de gevolmachtigde het
kernachtig uitdrukte, België niet aan Amerika verkocht, maar veeleer Amerika van België kocht.

Frankrijk
organiseerde in verschillende Amerikaanse

steden tentoonstellingen van de beste Franse kwaliteits-
producten, terwijl in samenwerking met de radio, de pers
en theaters de aandacht werd gevestigd op’ de Franse
kunst en literatuur, toneelstukken en films. Voorts
heeft de Regering kortgeleden een wet aangenomen,

waarin een officieel merk voor kwaliteitsproducten is
vastgelegd. Fabrikanten, die dit merk wensen te gebruiken, moeten hun producten aan regeringscontrôle onderwerpen.
Tenslotte bestaat het plan een permanente tentoon-
stelling en een verkooporganisatie voor Franse producten
in New York op te richten.
Bijzonder energiek heeft
Engeland
onder leiding van de
president van de ,,Board of Trade”, FIirold Wilson,
pogingen ondernomen om de etport naar de Verenigde
Staten op te voeren. In het afgelopen jaar werden groot-
scheepse marktonderzoekingen uitgevoerd om na te gaan, welke producten het meest voor export naar de Verenigde
Staten geschikt zijn. Voorts heeft Wilson een programma
ontworpen, dat in zeven punten kan worden samengevat.

le. De Regering zal de aandacht vestigen op de grote
betekenis yan de Amerikaanse markt.

2e. Exportrichtlijnen voor bepaalde artikelengroepen
moeten worden uitgewerkt.

3e. De Regering zal de export naar Amerika onder-

steunen en daaraan de voorkeur, verlenen boven .andere
exportprogramma’s.

4e. De Regering zal in de vier belangrijkste districten
van Amerika een handelsconsul benoemen.


5e. Er zullen dollars wordenvrijgegeven voor reclame-
en verkoopprogiamma’s in de Verenigde Staten.

Ge. De Regering zal steun verlenen bij marktonder,
zoekingen.

7e. Er zal een bijzondere reclamecampagne worden
uitgevoerd.

Een zeer succesvol programma heeft
Italië
ten uitvoer
gebracht waardoor de uitvoer naar de Verenigde Staten

in 1948 t.o.v. 1947 met meer dan 60 pCt steeg. De Italiaanse

afzetorganisatie heeft haar succes voornamelijk te danken

aan het feit, dat zij haar artikelen tegen lage prijzen kan
aanbieden.

Tsjechoslowakije
opende aan het begin van dit jaar een
,,reizende” tentoonstelling, waar vnl. houten speelgoederen,

goedkope bijouterieën, glaspaarlen, muziekinstrumenten,
porselein en glaswaren werden aangeboden. –
Zwitserland
voert een grootscheepse reclamecampagne
voor haar uurwerkindustrje en een kleinere voor kaas.
De grote particuliere bedrijven voeren eveneens een actie
tot verhoging van hun export.

De meest recente poging van
Nederland
is, aldus de
,,N.Z.Z.”, een tentoonstelling van de Verenigde Nedérlandse

Textielproducenten in New York, waar een groep van
aan de Amerikaanse eisen aangepaste stoffen werd ge-
lanceerd en gunstig werd beoordeeld. De chocolade-
fabrikanten maken bij de wederinvoering hunner pro-
ducten gebruik van ,,merchandising” en de Amerikaanse
reclametechniek.

Uit het bovenstaamide blijkt afdoende, dat de meeste Europese landen serieuze pogingen aanwenden om hun
artikelen blijvend op de Amerikaanse markt in te voeren
en dat zij meer en meer inzien, dat zij daarvoor de Ameri-
kaanse afzettechniek moeten leren kennen en gebruiken.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE ENOELSE OOUI)BETALINQEN AAN EUROPA.

Groot-Brittannië betaalt niet alleen goud aan het dollar-

gebied, maar eveneens aan enkele O.E.E.C.-landen en Per-
zië. De ,,Economic Secretary to the Treasury” heeft over

de betalingen aan de O.E.E.C.-landen in antwoord op een
vraag in het Parlement enkele gegevens verstrekt, welke

in ,,The Economist” vn 11 dezer zijn gepubliceerd.

Goud- en dollarajrekeningen in merband met betalings-

accoorden met O.E.E.C.-landen.

(in duizenden £)

België

Zwitser-
.
Bizonia
land

1948 October

……..
2.500
500

3.161
November

500


December


1949

Januari

……..
2.700
80

1.502
Februari

……..
1.700.
288
Maart

……….
1.231
1.496


April

……….
2.260
1.696


Mei

…………
1.792
1.015•

Totaal 8 mnd. …. 12.183

5.575

4.663

Het meest opmerkelijk is volgens ,,TheEconomist” het
goudverlies aan Bizonia, hetgeen aantoont, dat de schat-
tingen, waarop de trekkingsrechten onder het Europese
betalingsprogrammna waren gebaseerd, onjuist waren. Ver-

480

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni 1949

ontrustend zijn de betalingen aan België, vooral, wanneer

wordt bedacht, dat de Engelse trekkingsiechten op België,

ten bedrage van S 30 mln, reeds eind Mei waren verbruikt.
De goudbetalingen aan Zwitserland overschrijden in be-

langrijke mate de bedragen, welke de Britse onderhande-
laars hij de Brits-Zwitserse handelsbesprekingen voor de

geest stonden, hetgeen voortvloeit uit het feit, dat de Zwit-
serse markt verzadigd geraakt met auto’s en consumptie-

goederen, terwijl de concurrëntie van andere landen, wo.
Duitsland, scherper is geworden.

Dit goudverlies aan Europa laat nog weer eens duidelijk

de noodzaak uitkomen om zoveel mogelijk te exporteren
naar landen met harde valuta.

HET 1-IERSTEL
VAN
DE FRANSE PETROLEUMINTHJSTRIE.

Het herstel van de Franse petroleumindustrie heeft in
het afgelopen jaar, hlijken het vierde verslag omtrent- de

werking van het Plan-Monnet, goede vorderingen gemaakt.

Een bedrag van frs 19 mrd, wo. 12 mrd voor raffinering
en distributie en
7
mrd voor boringen en onderzoekingen,
werd in deze industrie geïnvesteerd. De raffineringscapaci-

teit werd gedurende 1948 verhoogd van 7.230.000 tot
12.215.000 ton, een vooruitgang, die des te meer spreekt,

wanneer men de capaciteit van 1947, nl. 3.960.000 ton,

hiermee vergelijkt. Met het oog op deze gunstige resultaten
hoopt men aan het einde van de Marshall-planperiode een
capaciteit van 18.700.000 ton te bereiken, hetgeen aanmer-

kelijk meer is dan aanvankelijk werd beoogd.
Voornamelijk tengevolge van het stilleggen van Het Haïfa-
filiaal van de Irak pipeline en het gebrek aan sterling om

ruwe olie van elders te bdtrekken, werd, aldus ,,Petroleum

Press Service” van deze maand, gedurende het tweede
halfjaar van 1948 slechts 83 pCt van deze capaciteit benut.

De productie bedroeg dan ook niet meer dan ca 7 niln ton,

een resultaat, dat echter een vergelijking met 1947 en 1946,

waarin de productie resp. ca
4 mln en 2 mln ton bedroeg,

alleszins kan doorstaan. De productie van gasoline ensmeer-

olie was evenwel onvoldoende. De tankertonnage, die van

September 1939 tot Mei 1945 van 323.000 B.R.T. tot 103.000
B.R.T. was verminderd, vertoonde in 1948 een nieuwe
top van 434.000 B.R.T.

Het aantal boortorèns in werking is aanzienlijk toegeno-
men, nl. van 31 op 1 Januari 1948 tot 51 op 1 Januari 1949;

voor de overzeese gebiedsdelen waren deze cijfers resp. 14
en 17. Hoewel de ruwe-olieproductie zowel in Frankrijk
als in de overzeese gebiedsdelen’ nog zeer gering is, wordt
verwacht, dat in 1953 ca 1 mln ton zal worden geprodu-
ceerd. Voorts wordt in dat jaar gerekend op een additio-
nele invoer van 6 mln ton uit 1r4 en een toeneming van
de verschepingen uit de Russische Golf van 1 mln ton.

Hierdoor zouden de raffinaderijen van voldoende plie verzekerd zijn, terwijl de verwachte productie van dit
Franse territorium bovendien een welkome verbetering
van de Franse bétalingsbalans met naar schatting.$ 60

mln zou betekenen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

In de verslagperiode trad ter geldmarkt een lichte ver-
krapping in, waardoor op 9 Juni jl. de callgeldrente tot
1 pCt steeg. Vermoedelijk zijn de banken er op vrij grote
schaal toe overgegaan de uit vervallen promessen en op overige wijze beschikbaar zijnde bedragen in jaarpapier

te beleggen, waardoor het callgeldaanbod verminderde.
Overigens kwam er in Ue marktdisconto’s slechts weinig
verandering. Augustuspapier werd tegen 1
1
/
16
pCt ver-
handeld. September t/m Maartpromessen noteerden prac-
tisch
1
/16
pCt, terwijl April en iSleipromessen
1’/16
pCt

noteerden.

Men kan niet zeggen, dat de aandelenmarkt in de afge-
lopen week krachtig reageerde op de ingediende wetsont-
werpen m.b.t. de belastingheffing op het bedrijfsleven. In

feite bleef het koersniveau vrijwel gelijk aan dat van de

vorige week, terwijl een licht dalende tendentie aanwezig

w’as. De obligatiemarkt vertoonde eveneens weinig koers-

veranderingen, zij het dat hier een vaste stemming aan-
wezig was.

De gebruikelijke tabel geeft omtrent het koersverloop
op de aandelenmarkt het volgende beeld:

3 Juni
10 Juni

1949
1949

A.K.0.

……………………
166*
165f.
v.

Berkel’s

Patent

…………..
110*
108
Lever Bros Unilever C. v. A…..
259
255

Philips

G. b. v. A……………
229
228

Koninklijke Petroleum

……….
295
292*

II.A.L…………..

………..
150
145*

N.S.0.

……………………
163* 159* FI.V.A.

…. ………………..
154
149*
Dcli

Mij

C. v. A .

…………..
152*
145*
Amsterdam Rubber

…………
135
132*

Internatio

………………..
185*
180

DE BELGISCHE GELD- EN

KAPITAALMARKT IN MEI 1949.

Geidmarkt.

De geldoverdrachten in verband met cle stortingen
van de werkgevers aan de Rijksdienst voor de Maatschap-
pelijke Zekerheid veroorzaakten rond het midden van

Mei de trimestriële verruiming van de geldmarkt in de

publieke sector. De beweging werd deze maal nog. ver-
sterkt door de inschrijvingen op de lening P.T.T., w’aarvan

sprake was in ons vorig overzicht. De gelden, welke naar

de publieke sector vloeiden, waren nochtans grotendeels
afkomstig van de banken, zdat laatst vermelde instel-
lingen een beroep moesten doen op de Nationale Bank.

TABEL I.

De drieinaandelijkse toestand van
de banken.

(in millioenen
franes)
Actief:
31-12-’48
31-3-49
Verschil
Thesanrie

………………..
3.720
3.596

130
Daggeld,

bankiers, moeclermaat-
sehappijen

en

…………..
5.306
5.218

88
Credieten aan de Overheid:
herd iscon teerbare

overheids-
fondsen

…………….
11.293 10.010

1.283
beleenbare overheidsfondsen
18.647
18.455

992
andere overheidsfondsen
3.474
3.683
+
209

Tot. cred.

Overheid

……
33.414
32.148

1.266
Credieten aan de private

economie:

diverse

debiteuren

……….
12.491
12.402

89
handelswissels

……………
.962
6.142
+
180
prolongaties en voorschotten
op
effecten

………………
680 696
+
16

19.133
19.240
+
107
.
Accepten

………………
3.983
3.890

93

Tot. creck priv. econ.

….
23.116 23.130
+

14
‘Diverse

activa

…………….
3.449
3.351

98
Vastliggend

………………
960
9.0
1
15

85

Totaal

actief

………..
69.971
68.488

9.483
Passief:
DepOSitO’s:
rije:
op
zicht en minder dan
30
dagen

.
…………….
45.487
45.473

14
op

termijn

…………..
4.030
4.977
+

947
tijdelijk onbeschikbare

.
2.265
– –
2.265

Totale deposito’s
51.782
50.450

9.332
Diverse verplichtingen
93.708
13.441

267
Eigen

middelen

…………..
4.481

4.597
+

116

Totaal passief ……….
69.971

68.488

-‘ 9.483

15 Juni 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.481

Uiteindelijk waren de voorschotten van de circulatie-
bank aan de Schatkist en de parastatale instellingen
,

met nagenoeg 1,5 mrd frs teruggelopen, terwijl de handels-

portefeuille met i’uim 700 mln frs toenam. Er was bij-

gevolg gelegenheid om de geldomloop te drukken. Dat
die operatie slechts mogelijk was tot op 450 mln frs, dient

toegeschreven aan goudtoevloeiingen van debileurlanden
vegens overschrijding van de credietmarges, vastgelegd
in de bilaterale betalingsaccoorden.

Uit de globale toestand van de banken per einde Maart

blijkt, dat de reeds vroeger vermelde bewegingen zich
doorzetten, ni. dalende deposito’s (de verdwijning van.
de tijdelijk onbeschikbare rekeningen werd slechts gedeel-

telijk gecompenseerd door aangroei van termijndeposito’s),

daling van de credietverlening aan de Overheid, quasi-

stabiliteit in de credietverlening aan de privaateconoinie.
Op de niet-officiële markt voor goud en deviezen was

de daling algemeen (gouden pond 610 tegen 650; papieren
pond 134 tegen 148; papieren dollar 46
1
tegen 48; Franse
franc 13,3 tegen 13,9; Zwitserse franc 11f tegen 11f;
gulden 12,3 tegen 12,8).

Kapitaalmarkf.

Op de obligatiemarkt kon de lening P.T.T. onmiddellijk
worden geplaatst. Reeds wordt een nieuwe uitgifte van

4,5 pCt kasbons op 5 jaar aangekondigd door de stad
Gent. De uitgifteprijs is 98 pCt; terugbetaling zal gschie-
dcii
a
pan. Het gewone type dus. Het blijkt nochtans,
dat eerlang bij de nieuwe uitgiften zal worden rekening

gehouden met de recente 4aling van het gemiddeld netto-
rendement op koers van de uitstaande leningen. De toe-
stand is, grosso modo gezien, samengevat in onderstaande
tabel.

De berekening werd uitgevoerd per einde maand en
er werd rekening gehouden met eventueel agio bij terug-
betaling. –

STATISTIEKEN.

DE NI4DERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 13 Juni 1949.
Activa.
Wissels, pro-( }loofdbank f


messen en
schulclbrieven

an


A3

h

8
in disconto

1

gen sc

t

900-
Vissels,

schatkistpapier

en

schuld brieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 4°,
van

de

Bankwet

1948)

…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van, de Slaat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari

1947 ……
1.800.000.000,-
Voorschotten
r
lloofdbank 0 1 38.202:958,28 °)
in rek.-crt

1
op
onderpancl

Bijbank

,,

2.465.185,33
(mcl.
belenin-
1
gen)
(
Agentsch.

,,

5.018.309,71

t

145.686.453,32

Op

effecten

enz ………

..

145.272.773,34
2
)
Op goederen en celen

..,,

413.679,98

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

………………….
..-
Boekvorciering op de Staat der Nederlanden
inge,’olge overeenkomst van 26 Februari
1947

………………………….
…1.500.000.000,- Munt-en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t

439.1 25.43108
Zilveren munt enz …

7.199.949,83
446.325.380,91
op het buitenland

t.

169.644.600,-
,Papier
‘J’egoed bij correspondenten
in

het

buitenland

……190.761.333.68
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..4.7! 3.180 87
365.119.114,55
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

….
..258.744.451,13
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………..
119.486.313,55
Gebouwen

en

inventaris

…………….
..2.000.000,-
Diverse

rekeningen

…………………
..

125.654.074,15
4.763.016.687,61
Paselva.
Kapitaal

…………………………
0

20.000.000,-
Reservefonds

……………………….
15.333.335,71
Bijzondere

reserves

………………….
61.674.999,18
Pensioenfonds

…… ………………..
..22.585.180,37

TABEL II.

Obligatietype

Looptijd

Aug.

April

Mei
1948

1949

1949
Schatkistccrtificuten

5 S 10 j.

4,83

4,72

4,71
Staatsrentcn

……….boven 10 j.

4,73


4,63

4,61
Kasbons steden

5 1. 10 j.

5,07

4,97 . ‘ 4,97
Industr. Oblig ……….. hoven 10 j.

606

5,94

6,05

Op de aandelenmarkt verliepen in de eerste week van
Mei de transacties wat vlotter; gemiddeld werden 30 â
35.000 stuks verhandeld. De drie volgende weken daalde
de bedrijvigheid opnieuw op het vroegere niveau en het
licht gestegen koerspeil werd tot op de hoogte van einde April teruggebracht.

TABEL III.

Bdrjr’igheid en koers index oan de aandelenbeurs te Brussel.

Aantal
ver-
Kapitalen
Algemene
handelde
koersindex
stukken
(in duizend-
(in mln frs
(1936-38
Lallen per dag)
per dag)
=

100)

1947

Jan.

……

/
16
24,8
251,0
1948 Jan
19
16,7
157,8
1949 Jan
46
38,0
154,3
Maart
26
23,6 150,8
April
23


19,3
144,0
Mei (midden)
24
19,5
145,8
Mei (einde)
28
25,9′
143,9

Bi’ussel.

V. VAN ROMPUY

Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………………
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
….1.499.667,79
,ç’

78.273.610,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
2.962.148.750,-
Bankassignaties in

omloop

…………..
..44.269,21
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist……f

142.305.763,20
‘S
Rijks

Schatkist

bij- zondere

rekening ….

..

293.362.217,31
Geblokkeerde saldo’s

..,,

2.560.895,66
Saldo’s

van

banken in


Nederland ……….

..

52.512.304,94
Vrije saldo’s van Vreem-
de cireulatiebanken en
soortgelijke instellingen ,,

400.930.056,75
Andere Vrije saldo’s…….509.850.796,09
1.401.522.033,95
Crediteuren in vreemde geldsoort

……..
60.023.084,05
Diverse

rekeningen

………………..
..139.911.757,35

f

4.763.016.687,61

Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen

f


°) Waarvan aan Indonesië (Vet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) …. ……36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,,
136.200.305,-

IN- EN UITVOER VAN BELGIË
1
1.

Invoer
Uitvoer
Saldo

M aa
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
in dii-
in mii-
in dul-
in mil-
in mli-
zenden
lioenen
I

zenden lioenen
lioenen
tonnen
francs
tonnen
franes francs

Maandgem.’36/’38
£868
2.019 1.912
1,859

160
Maandgem. ’47

. –
2.322
7.130
1.070
5.138
-1.992
Maaridgem. ’48

. –
2.399
7.285
1.258
6.168
.’1.117

Juli

1948..
2.352 6.832
1.179
05.662
-1.170
Aug.

1948..
2.478
6.914
1.153 5.713
-1.201
Sept.

1948.
.
2.339
7.461
1.345
6.488

973
0ct.

1948..
1.770
7.369
1.312 6.746

623
Nov.

1948..
2.318
2
)
6.914
2
)
1.361
2
)
6.505°)

409
3
)
Dec.

1948..
2.656 7.791 1.430
7.111

680

Jan.

1949. .

2.111

1
6.580
1
1.088

6.138 – – 442
Febr.

1949..

2.291

6.503

1.136

6.725

+ 222
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut vor
de Statistiek.
°)
Gecorrigeerde gegevens,

/

1


1

Januari

1940

.
Aantal’
.
schepen
B.R.T.

Stoomschepen.

.Passagiersschepen-

.
44
358.057
Vrachtschepen
211
746.279
Tankscliepen
10
48.088
Sleepboten
.
………..
39
7.884
Motorseliepon.


Passagiersschcpen-

.
40
399.167
Vrachtschepen
434
368.491
Tankschepefl
73
400.894
Sleepboten
.

9
2.610
Overige sehepen
.


Zeilschepen

ipet

hulp-

vermogen

…..

,97
12.268
.

2
231
Sleepsehepen
4

2.622
Aannemersmateriaal
29
,-
14.791
Totaal

Nederlandse vloot
.992


2.361.388

Zeilschepen

…………..

Indonesische vloot
187
427.845


Vloot der Ned.

Antillen
en Suriname
51
105.865
Totale vloot ouder Nedor-
‘.landso

vlag

………………
1.230

.
2.895.098

1 Januari 1947

Aantal
schepen
B.R.’1.

12
104.072
141
632.921
3

.

23:639
43
6.397

12
131.629
404
497.910
51
262.604
14
3.429.

68
8.553
1
79
8
2.580
55
.

20.071
812

1.693.884
155

281.753

73′

122.376

1.040

2.098.013

1 Januari 1948

Aantal

B.R.T.
schepen

10
102.918
179
918.925
4
24.868
43
6.113

15
170.591
432
557.431
54
270.660
17
4.132

5

6.421
79
7

2.050
58

20.261
871

2.084.449
168

312.056

77

125.660

1.116

2.522.165

1 Januari 1949
Aantal
B.R.T.
schepen

10
98.399
226
1.123.453
8
68.150
24
4.328

19
213.975
523
752.841
56
271.939
16
4.513

45
5.772

2
878
36
14.318
965
2.558.566
48
48.611

74

131.614

1.087

2.738.791

482

ECONOMIS’H-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juni 1949

DE NEDERLANDSCHE
BANK.

(Voornaamte’psten in duizenden guldens).

,
Cd
.29

0
Pz

0

30 Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.186 153.109 2.744.151
2 Mei
1
49
445.221
134.675
172.312
163.947
‘3.032.716
9 Mei
’49
445.428.
136.020 172.557
144.598
2.984.992
16 Mei
’49
445.640
136.574
‘167.033
145.102
2.958.671
23 Mei
’49
445.850
t
36.264
.163.855
141.758
2.950.911
30 Mi
’49
44 5.99 3
155.026 182.266
151.826
3.005.411
7 Juni
’49
446.174
‘1 58.384 192.311
446.190
2.993.179
13 Juni
’49
446.325
169.645
195.475 145.686
2.962.149

Saldi in rekening courant

0
.n
.n,
cb

30Dec. ’46
.

. .-
2’Mei
’49
76.836
293.362
3.335
50.279
349.499 466.749
9

1Iei
’49
92.687
293.382,
3875
45.246
366.184 462.630
16 Mei
’49
65.733 293.362
3.758
38.548
387.782 494.454
23 Mei
’49
62.693
293.362
3.723
49.230
358.890
531.676
30 Mei
’49
52.818
293.362
2.973
34.635
365.120 543.186
7 Juni
’49
91.827 293.362
2.952
43.477
380.189 525.400
13 Juni
’49
142.306
293.362
,
2.561
52.512
400.930
509.851

INDEXOIJFERS’
VAN
OROOTHANDELSPRIJZEN

IN NEDERLAND
1) $).

Juli ’38-Juni ’39 ‘=100
1946
1947
1948
1949
Mrt
JCJ

VodIngsiiddelen:
209
230
228 220
223
226
191
199
233
259 259
257
200
214
231
240
242
242
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
463
631
567
552
552
552
chem.producten
272
,342
376
425
422
396

plantaardige

……….

258
284
283 279
280
282

totaal

…………….

224
243
304
542
542
543
261
294
‘306
319
316
.315

dlerlijke

…………..

textlelwaren

………..

332
474 524
456 435
414
-huipstoffen
170
201
216 263
263 .
263

Ieder………………
metaalwaren

………..

.282
328
342
-373
371
369
Afgewerkte producten:

papierwaren

………..

glas, aardewerk. enz.
2.38
256
269
272
275,
278

totaal,.’…………

houtwaren
.
……….
349 390
382
379
.
379
379
chem. producten

. 328
318
325
365 364
364
315
344
360 366 367
358
292
321
330 354 354
355
283
303
347 365 365
362

textielwaren

……..

gefabr. voed.midd..
211
223 225
236
236
235

lederwareû ……….
papierwaren

……..

248
263
.270
271
271
271
metaalwaren

……..
261
276
283
295
295
293
totaal

…………..
Algem.Indexcljfer ……
251
27:1
281
295
295
294

NATIONLE DANK VAN BELGIË.
(Voornaamste pôsten in millioenenfrancs).

ce

0

‘0

5.

0..

‘c.9
,.;

Q,
..n

o

O)’
en
55.0
6.1

0-

ceu
0
Q0

>

16 Sept.

1948
28.136
11.042
427

9.986

303

414
12 hei

1949
28.294 10.983 2.476

8.690

2.81

607
49 Mei

1949.
28.748
10.361
3.22.5

7.156

304

636
25 Mei

1940
2.9.120
10.494 2.477

7.044

296

622
1

Juni

1949
29.120
11.249
2.220

8.410

316

597
8 Juni

1949
29.245
11.881
2.280

8.303

280

581

Rckèning-coiirant saldi

4,

0
OQ
S
.-

.

cz
1-‘4
.

e
.00

E
0
‘4.

4)

.0
Pq

CI)
Pq

16 Sept.

1948
12 Mei

1949
19 Mei

1949
25 Mei

1949
Juni

1949
8 Juni

1949

657
915 915 915 914
.915

91.729
92.371
91.558
91.152
92.931
93.665

81.568
83.749
82.883 82.853 84.355 84.205

2.2
484
165
291
428
958

2.425
1.603
1.789.
1.680
1.742
1.693

6.251
5.522
5.403 5.279 5.617
6.362

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN BELGIË
1)


1938′

800
Juni
1948
Juli
1948
Aug.
19481948
Snpt.
Oct.
1948
Nov.

Dec:
1948

1948
.Tan.
1949

Algemene Index v. d.
107
101
106
115
118
110
115
117
Steenkool

……..93,0
80,6
88,4
94,9
98,6
94,8
99,0
99,2 Cokes

………….96,8
108,1
110,6
105,8
114,5
112,7
115,5
111,1

md.

prod.
1
)
…….

Cement

………..
.

116,3
108,4 107,4
131,1
124,4 101,7
87,3
70,6 113,5
160,6
171,4
175,2 182,6
177,6
186,3 186,2
119,0 138,0
182,2
182,6
193,0
182,5
188,0 191,2
Afgewerkt staal

. .
137,7
162,1
191,3 197,0
202,7 196,0
203,9
208,8
Afgewerkt ijzer


68,1
50,3
62,7
85,7
66,1
72,6
76,0
91,4
Vlas (spinnerij)
80,4 67,3
67,7
75,5
73,4
97,3
85,4
79,8
Vlas (weverij)

. . .
55,0
47,1
44,5
44,0
47,9 52,6
55,8
Katoen (spinnerij)
109,8
92,9

92,2
108,5 103,8
84,5
102,1
106,0
Katoen (weverij)

..
125,8
111,1
110,5
130,1
128,6 112,8
126,2

Ruw

ijzer

………

Vol (kamwol, spin-

Ruw staal

………

135,3
107,1 116,8
119,3 131,8
136,6
127,9
126,8
.

.

.
Wol (weverij)

144,3 115,0 114,8
117,8
120,1
113,5
124,8
88,2
85,5
73,5
62,9
41,7
52,2 48,8
Hoiglas

……….
141,8
132,2
111,8
110,6 119,0
96,9
94,0 89,6

nerij)

………..

136,4
106,1
126,0
133,4
146,5 130,6
132,6 131,3

Vlakgias ………..87,1

71,6
98,2
91,7
141,6
130,5 144,4
150,0
125,3
Papier

………..

Geraffineerde suiker
73,2
85,8
83,0
86,3
85,1
102,3
103,4
64,0
Margarine

……….

Sigaren

………..43,0
34,2 34,8
36,2
38,4
66,3
58,3
33,1
Sigaretten

………
34,2
117,3 145,2 161,3
130,2
105,6
128,0
126,5

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
) De wegingsco6fficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de

de Statistiek. . betekent: gegevens ontbreken.

verhoudingen in 1941.

– ‘

‘) Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken:-1938 =
töo

DE KOOPVAA1IOIJVLOOT ONDER NEDERLNI)SE
VLAG
1).

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.

15 Juni 1949

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

483

OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE B4LANSEN VAN DE NEDERLA?DSCHE BANK. (in millioenen guldens)

Actief

.
data
23-5-
1
49
[
,30-5-’49
7-6
2
4913-6-
1
49
Passief

data
23-5
2
49
30-5-’49
76
2
49
13-6-’49

Vissels,

promessen

en
20,0
20,0
20,0
20,0

schuldbrieven in disconto

1)
1)


‘)
Reservefonds ………….
15,3
15,3
15,3
15,3
Wissels, schatkistpapier en
Bijzondere reserves
61,7
61,7
61,7
61,7
schuldbrieven,

door

de
22,6
22,6
22,6 22,6
Bank gekocht




Voorzieningsfonds

perso-
Schatkistpapier,

door

de
neel

in

tijdelijke

dienst
1,5
1,5
1,5
1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten

in

omloop
de

Staat

der

Neer-
(oude uitgiften)
79,3
78,9
78,6
78,3
landen

ingevolge

over-
Bankbiljetten

in

omloop
eenkomst van 26 Febru-
(nieuwe uitgifte)

. . .
2.950,9
3.005,4
2.993,3
2.962,1
1.800,0
1.800,0
1.00,0
1.800,0
Bankassignaties in omloop


0,1

Voorschotten in rekening-
.
Rekening-courant saldo’s: courant

op

onclerpand
‘s Rijks Schatkist
627
52,8
91,8
142,3
(mcl.
beleningen)
141,8
2
)
151,8
3
)
146,2
2
)
145,7
2
)
‘s Rijks Schatkist,

bij-
Voorschotten aan het Rijk

– –

zondere rekening.
. .
293,4
293,4
293,4
293,4
Boekvordcring op de Staat
Geblokkeerde saldo’s

.
3,7
‘3,0
•2,9 2,6
der

Nederlanden

inge-
Saldo’s

van

banken

in
volge Overeenkomst van
Nederland

……….
49,2
34,6
435
535
1,500,0
1,500,0
1.500,0
1.500,0
Vrije saldo’s van vreemde

ari

1947

……………

Munt en muntmateriaal:

Kapitaal

.

…………..

circulatiebanken

en
Gouden tnunten gouden

Pensioenfonds

………..

soortgelijkeinstellingen
358,9,
365,1
380,2
400,9

26Februari

1947 …….

muntmateriaal
439,1
439,1 439,1 439,1
Andere vrije saldo’s

.
581,7
543,2
525,4 509,9
Zilveren munt, enz.

.
6,7
6,9
7,1
7,2
Crediteuren

in

vreemde
Papier op het buitenland
.
136,3 155,0
158,4
169,6
geldsoort …………..
60,7 60,0
58,6
60,0
Tegoed bij correspondenten
•l33,8
139,0


139,6
139,9
in het buitenland

. . .
159,0
177,9
187,5
190,8
Buiten!. betaalmidcleleri

.
4,9 4,4 4,8 4,7

Vorderingen in guldens op
vreemde

circulatieban-

ken

en

soortgelijke

in-

..

stellingen

…………
242,4
240,3
.
246,5
258,7
Belegging van kapitaal, re-

Diver8ç rekeningen

………

.

..

serves, pensioenfonds en

voorzieningsfonds
117,9
118,0
115,2
119,5
Gebouwen en inventaris
. 2,0

..

2,0
2,0 2,0

.

Diverse.rekeningen
95,3
101,1
121,6 125,7

4.763,0 4.645,4 4.696,5 4.728,4
4.763,0
4.645,4
4.
6
96,5
4.728,4
‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks’ door

de
.
– –
Bank in

disconto

ge-



nornen
Circulatie der door cle Bank
‘)Waarvan aan Indonesië
namens cle Staat in het

(Wet

van

15-3-1933
verkeer gebrachte munt- Staatsblad no. 99)

. .
36,9
36,9
36,9
36,9
.

biljetten
136,2 137,4
137,4
136,2

S.

AMSTERDAtISCHE BANK
N.V.

INCASSO-BANK
N.V

MAANDSTAAT PER 31 MEI 1949

ACTIEF


PASSIEF

Kassa,

Kassiers
Kapitaal
f

70.01 0.000,00
en
Daggeldie-
Reserve


33.500.000,00 ,,
ningen

t

30.847.213,36
Bouwreserve
6.000.000,00
Nederlands
,,

schatkistpapier ,,

752.753.900.00

Ander over-

,
termijn
Deposito’s op

,,

84.089.957,23

p1esS

heidspapier

,,

20.689.269,60
Crediteuren
897.830.787.60

,,

Wissels

,,

1.717.994,83
‘Door derden
Bankiers in bin-
geaccepteerd
,.

149.936,00
,iniversoluiiiternllhional
nen

en

buiten-
Diverse
landt

•.

56.916.861.09
rekeningen
..

31.631.762,85

_____ Je/t.700]ahrefl

30.
Auguétbis
—-
u
Effecten en syn-
4.
Sept.1949


dicaten

..

4.082.952,19
._
.

Prolongatiën

en voorschotten

Alle

inlichtingen omtrent

tegen Effecten ,,

21.164.631,59
bezoek en expositie verstrekt

Debiteuren

.,

212.71 2.304,29

de Nederlandse Kamer van

beelnemingen

,,

16.327.316,73
.

.
Koophandel

vocr

Duitsland,

Gebouwen

6.000.000,00
,,
.. van de Spiegeistraat 18,
Den Haag.

fl.123.212.443,68
fl.1
23.21 2.443,68

Kon. Ned. Boekdrukkerij H. Â M. Roelants

Schiedam

Vraag en Aanbod inzake Kanoorbehoeften, Brardkasten, Machines, Gebouwen, Industrie-terreinen, enz.
Aangeboden

electrische
*
ADU’SSOGRAPR
PONSMACILINE,
Adverteerin

1
1
prijs

f
1000.—.

Br.

onder
no.

ESB

1437,

bur.

v.

d.
deze rubriek.

1
bi.,

Postbus

42,

Schiedam.

Bij het Gemeentelijk Sophia Ziekenhuis te Zwolle
vaceert de betrekking van

ECONOMISCII-AOJUNCT-DIRECTEUR

Sollicitaties worden vÔÔr 20 Juni 1949 ingewacht bij
de Geneesheer-Directeur. Sollicitanten moeten in het
bezit zijn van diploma H.B.S. 5-j.
C.
of een daaraan
gelijkgesteld diploma; Staatspractijkdiploma; acte
M.O. Boekhouden, terwijl het doctoraal examen Eco-
nomie en het diploma Accountancy, zowel als practi-
sche ervaring in de moderne bedrijfs-administratie, tot
aanbeveling strekken: Salarisgrenzen
f
6480—! 7830.
Geen persoonlijke kennismaking dan na oproep.

Voor op te richten middelgrote gieterij (Noor-
den van het land) wordt gevradgd een

DIRECTEUR

in staat het bedrijf technisch en commercieel te
leiden en aan de Opbouw van het bedrijf mede te
werken. Kapitaaldeelname mogelijk. Salaris na-
der overeen te komen.

Uitvoerige sollicitaties te richten aan: Econo-
misch adviesbureau, Drs. A. Coenen, Emma-
park.3, Den Haag.

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDE3ELEN ‘N.V.

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

DE TWENTSCHE BANK .v.
MAANDSTAAT OP 31 Mei 1949

Kas, Kassiers en’Daggeldleningen

…………
t
15.960.261,90
Nederlands Schatkistpapier

………………,,
514.795.746,43
Ander

Overheidspapier

………………….

..
5.357.556,55
Wissels

………………………………

..
952.728,78
Bankiers in Binnen- en Buitenland

………..

..
15.851.539,70
Effecten

en

Syndicaten

………………….
2.006.734,94
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
12.749.208,79
Debiteuren

…………………………..

..
111.860.122,98
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)
…………

..
10.090.454,92
Gebouwen

………….. . ……………..

..
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

..,,
873.990,58


t

693.998.345,57

Kapitaal

…………………………….
t
44.800.000,
Reserve

………………………………

..
15.000.000,-
Bouwreserve

..

……………………….

..
3.000.000,—
Deposito’s

op

Termijn

………………..

..
80.204.194,40
Crediteuren

…………………………..

..
539.966.700,—

Geaccepteerde Wissels

………………….

..
12.244,63
Geaccepteerd door Derden

…… …………

..
186.280,91
Overiopende Saldi en Andere Rekeningen ……9.954.935,05
Reserve voor Verleende Pensioenen

…….. …873.990,58

1
O.O5O.31O,Oi

STAATKUNDIG ECONOOM
(DRs)

33.j., 9 j. binnen- en buitenland bedrijfsleven en over-heid, zelfstandige, representatieve functies, practische
kennis moderne talen, wegens geringe vooruitzichten
huidige buitenlandse werkkring,
zoekt passende be-

trekking
Nederland of
buitenland.
Voorkeur verkeers-wezen, internationale handel, relaties hogere overheids-
organen, e.d.

Er. onder no. ESB 1436, bur; v. d. bl., Postbus 42,
Schiedam.

ECONOMISCH DOCTORANDUS

met ervaring op het gebied van financ., adm., organis., sta-
tistiek, techniek (tevens Ir. Delft) wenst van betrekking te
veranderen, zoekt een functie waar voor initiatief en werk-
kracht goede perspectieven open staan. Er. gaarne ingewacht
onder no. ESB 1440, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Verliesposten Voorkomend Systeem

bestaande Uit 4 Diensten


V.V.S.-

Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel hij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groOte practische waarde blijken

te zijn.

Onze V.V.S.-brocburc wordt op aanvrage kosteloos toegeznden

Van der Graaf I Co’s bureallx voor den handel H.V.
.-Amstelstraat 14-18, Amsterdarn-C. Telefoon 88631 (5 lijnen)

Economisch – Statistische

Berichten –

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Cent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
.5
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementspri,js,
franco per post, voor Nederland f 26 per jaar,
voor België/Luxemburg f a8 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Banque de Commerce te Brussel. Ovcrzees8
gebiedsdelen (per zeepost) f 26, overige landen
t
28 per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechte worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
/

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
t
0.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp, 12 B. francs

Auteur