AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Berichten
ALGEMEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
34E
JAARGANG
WOENSDAG 15 JUNI 1949
No.
1675
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van den Berg.
Plo. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
Blz.
De
artikelen van deze week ………………467
Sommaire, summaries ……………………..467
Het Consurnentencrediet
door L. C. Kuiken ……
468
‘t,Tat kan Europa vah een economische unie verwach-
ten?
door
L.
L.
Sermon……………………
470
Einde van het bilateralisme?
door Dr H. Zoetewey
en
J.
van
den
Driest
……………………….
473
Boekhespreking:
Dr
J.
Ilorring:
Methode
van, kostprijsberekening
in
dc
landbouw,
bespr. door
Dr
A.
Vondeftng
…………
475
Aantekening:
De strijd
om
de Amerikaanse markt
……………….
478
Internationale
notities:
De Engelse goudbetahingen aan Europa
……………..
179
liet herstel van de Franse petroicumindustrie
……….
480
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
480
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in
–
Mei 1949
door
V.
Van
Rompuy
………………………..
480
S t a t i s t i e k e n
Bankstaten
……………………………………
481
In-
en
uitvoer
van
België
………………………..
481
–
Iiidoxcijtcrs
van groothiandelsprljzen
iii Nederland
……
482
1)e koopvaardijvloot ondor Nederlandse vlag
…………
482
Eiiige indexcijtors van de industriële productie lii België
. –
482
Overzicht der laatste vier verkorte halansen van De Nodor-
laiidsche
Bank
………………………………
483
– DEZER DAGEN
geen verandering van aard, zomin van lopende als niet- lopende zaken. In Nederland loopt alles als bekend. De
bedrijven maken goederen, de departementen rapporten,
de tuinders zich zorgen over de afzet. Alles bijeen, leeft
men zo rustig als de vissen, die geen erg hadden in de
drooglegging van de Zuiderzee.
Enkelen denken nog na over de betekenis van de voor-
gestelde belastingverlaging voor het bedrijfsleven, anderen
maken zich gereed voor het doen lopen van een echte
spaarcampagne, weer anderen trachten de wederopbouw
sneller te doen verlopen door een extra bouwvolume voor
vernielde stadskernen. Rimpelingen in een onbewogen
vijver. Al gaat het kennelijk nog niet op rolletjes, een
eerste aanloop is er toch in Indonesië. De Federalen zijn
thans met wederzijdse overeenstemming ën onder de
aegis van de Commissie uit de Verenigde Natie’s tot de
besprekingen toegelaten. Een datum voor de Ronde
Tafelconferentie is weer in omloop gebracht.
Een groot aantal inwoners van Djokja blijkt van zins
deze stad te ontlopen, als het Republikeins bewind daar
terugkeert. De nieuw benoemde minister van Overzeese
Gebiedsdelen, Mr van Maarsseveen, ontloopt het lot van
zijn voorgangers, althans in den beginne, niet; hij moet
door de lucht naar Indië. Eén van de uitingen van de
nieuwe stijl ten opzichte van het vroegere ministerié van
Koloniën.
Over de conferentie te Parijs kan men niet korter rap-
porteren dan met een der notities, die Robinson Crusoë in zijn dagboek maakte: ,,These two whole days 1 took
up in grinding my tools, my machine for turning my
grindstone performing very well”.
De conferentie is thans aan het aflopen. Die te Berlijn,
waar men de handels- en verkeersverbindingen tussen
Oost- èn West-Duitsland weer aan de gang zou trachten
te brengen, heeft de bekende ioop reeds genomen. Men
heeft de problemen terug doen glijden naar Parijs.
Loopt ht, daar goed af? Niemand waagt het, vooral op
langer termijn,daarop vooruit te lopen. De Amerikaanse
minister van Buitenlandse Zaken doet als iemand, die
er niet wenst in te lopen. Men krijgt de indruk, dat hij de
gedachte van de kloosterbroeder uit Lessing’s ,,Nathan der
Weise” tot de zijne maakt: ,,wennan das Gute, das ich
zu thun vermeine, gar zu nah, was gar zu schlimmes
griinzt”. De conclusie is daar: niets doen.
Dat wenst John Lewis, de Amerikaanse feider
–
van de
mijnwerkers voor zich zelf niet, hoewel hij het graag van
anderen ziet. Flij meent, dat hetAmerikaanseeconomische
leven zonder zijn ingrijpen niet zijn beloop moet hebben.
Derhalve heeft hij een ,,staking ter stabilisering” van
een week afgekondigd. –
Dit op een moment, dat de Amerikanen worstelen met
de twijfel aan de conjunctuur, zoals Peer Gynt met de
grote Böjg, de halfheid. liet werkloosheidscijfer was, voor
de staking, reeds tegen de seizoenbeweging in, omhoog-
gelopen. ,,De grote Böjg wint alles zo zoetjes aan”.
SPECIALE
AFDEELINGEN
VOOR
PARTICULIEREN
250 VESTIGIGEN
1
‘IN NEDERLAND
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE
Z 0 U T 1 N 0 U ST R IE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van.
zonizziur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor’
chloorb/eekloog
natronloog, cazisrzc zoda.
T’
1
ROTTERDAMSCHE
BANK
ASSOCIATIE CAS SA
KASSIERSINSTEI.LING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM.0
CG
I
XSPE
(T)
L1720
—j
N.V. Nationaal Bezit van Aandelen
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE
STOOMBOOT-MAATSCHAPPIJ
gevestigd te AMSTERDAM.
UITGIFTE van
nominaal 16.266.500;— ‘gewone ‘aandelen,
n stukken groot
nom.
/ 500.— aan toonder,
delende voor de helft in de winst van het boekjaar 1949
en ten volle in die van volgende boekjaren.
Ondergetekenden berichten, dat zij de Inschrijving op
bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor
houders van
gewone aandelen, openstellen op
DONDERDAG, 23 JUNI 1949
9
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
te Atnsterdam, ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
de Heren Hope & Co.,
te Rotterdam, ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij,
N.V.,
te ‘s-Gravenhage, ten kantore van:
•
Nederlandsche
Handel-Maatschappij, N.V.,
Bankierskantoor van Lissa & Kann, N.V.,
tot den koers van 115 pOt.
op de voorwaarden van het prospectus dd. 14Juni 1949.
ProspectusSen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar
bij de inschrijvingskantoren.
*
–
Nederlandsche HandeI-Maatchappij, N.V.
Hope
&
Co.
Amsterdam, 14 Juni 1949,
*’ Adverteer in dit blad
*
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOOTNEN
UANKIERS EN ASSURANTIE-MA&ELJ.ÂE5
AMSTERDAW
–
ROTTERDAM
‘B-GRAVENHAGI
DELFT
.
SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 20 Juni a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
-I
15 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
467
11
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
L. C.
Kuiken,
Het Consumentencrediet.
Ongeveer 15 pCt van de Nederlandse bevolking heeft
van het Consumentencrecliet geprofiteerd. De totale kosten
van het Consumentencrediet voor de Overheid kunnen
o’p rond f130 mln worden gesteld, wfaarvoor aan het pu-
bliek gedurende een tijdvak van twee jaar extra consumptie-
goederen ter beschikking zijn gekomen. De betekenis van
het Consumentencrediet gaat uit boven het sociale element.
Door dit crediet kon aan de eisen tot loonsverhoging, vooral
voor zover deze waren ingegeven door de noodtoestand in
de laagste loonklassen, een deel van hun scherpte worden
ontnomen; hierdoor zijn de geëffectueerde loonsverhogin-
gen in de betreffende periode beperkt gebleven, zodat het kostenpeil maar weinig is gestegen. Het consumentencre-
diet heeft in dit opzicht aan zijn doel beahtwoord. Afge-
vraagd moet echter worden, of hetzelfde doel niet met een-
voudiger middelen te bereiken ware geweest.
L. L.
Sermon,
Wat kan Europa Pan een economische unie
oe,oachten?
–
West-Europa, de bakermat van de moderne industrie,
verliest zijn vooraanstaande plaats en vèrtoont economisch
een grote achterstand t.o .v. de Verenigde Staten. De oorzaak
is gelegen in de verbrokkeling van Europa in vele zelfstan-
dige markten, die zich door beschermende rechten aan de internationale concurrentie onttrokken. Flierdoor en door
de relatief geringe omvang van.de
markten vindt de pro-
ductie niet op de meest efficiënte wijze plaats. Welke
zouden de gevolgen zijn van een economische unie? De
onmiddellijke voordelen zouden zijn, dat, zonder de over-
zeese gebiedsdelen, een markt van 250 millioen mensen met
een tamelijk koopkrachtige vraag zou ontstaan, met als
gevolg een geringere afhankelijkheid van het buitenland
en een versteviging van de onderlindelingspositie van West-
Europa. Verder, zouden de problemen van de onderlinge
handelsbalansen verdwijnen, de kosten van het overheids-
apparaat sterk kunnen afnemen, terwijl de kansen op oorlog
,tussen de landen van West-Europa zouden verminderen.
Minder onmiddellijke voordelen zouden zijn, de selectieve werking.van de concurrentie, het bereiken van de optimale
•omvangvan de bedrijven, terwijl de productie in verschil-
lende sectoren zou kunnen worden opgevoerd. Op de lange
termijn zou de productie op de meest gunstige plaatsen
kunnen geschieden met verdere rationalisatie.. FIet aan-
passingsproces zou, omde pijnlijke gevolgen te verminde-
ren, zeer voorzichtig.moeten geschieden.
Dr H. Zoetewey en J. vui den Driest,
Einde van het bilate-
ratisjne?
De weg naar herstei van het multilateralisme leidt niet
in de eerste plaats langs een vergroting van de exporten van
de betrokken landen, doch via de opstelling van een be-
paald ladels-en daarmede overeenstemmend productie-
patroon. 1-let O.E.E.C.programma zal een antwoord moe-
ten geven op de vraag, welk productie- en handelspatroon
de optimale aanwending van de beschikbare productieve
hulpbronnen zal inhouden, gegeven bij. het feit, dat medio
1952 niet meer op Marshall-hulp mag worden gerekend. Eerst wanneer dit programma is opgesteld en uitgevoerd zal de bestaansreden van het bilaterale handels- en beta-
lingsstelsel komen te vervallen en ook moeten vrval-
len. Gezien echter de doelstelling van het ,,long term”-
programma, is het waarschijnlijk, dat ook na medio 1952 de Europese landen nog genoodzaakt zullen zijn een min
of méer stringent bilateralisme le handhaven.
SOMMAIRE.
L. C. Kuiken,
Le crédit au consommateur.
Environ 15 % de la population néerlandaise a bénéficié
du crédit au consommateur. Le Gouvernement a dépensé
130 millions de florins pour offrir, durant deux années,
au public un supplément de biens de consommation. Grâce
t ce crédit les réclamations pressantes d’augmentation de
salaire ont pu être adoucies et par conséquent le niveau
du coût de production n’a augmenté que faiblement. De
ce.point de vue le crédit au consommateur a bien répondu
au but visé.
L. L.
Sernion,
Que peut-on attendre en Europe-d’une Union
économique?
L’Europe est morcelée en plusieurs marchés indépendants
qui se défendent contre la concurrence internationale t
l’aide de droits protectionnistes. A cause de ce morcelle-
‘ment et l’importance relativement restreinte de ces mar-
ch6s,1a production ne s’effectue pas de la façon la plus
efficiente. Une Uniën économique de l’Europe occidentale
formerait un marché de 250 millions de personnes et le
pouvoir d’achat s’en trouverait considérablement accru.
La position envers l’extérieur serait renforcée de beaucoup
tandis que la production enEurope occidentale pourrait
être rationalisée et développée.
Dr H. Zoetewcy en J. van’ den Driest,
‘La / in du système
bilatéral? –
Le chemin qui conduit au rétablissement du systérne
multilatéral devra suivre un plan pour le commerce adapté
également a’la production: Le programme de I’O.E.C.E.
devra répondre t la question: quel schéma de production
et quel système commercial permettront l’emploi optimum
des ressources de production disponibles? Ce n’est que
lorsque ce programme sera établi et exécuté, que la raison
d’êt-re des conventions économiques bilatérales tombera.
SUMMARIES.
L. C.
Kuiken,
The-Consumers’ Crdit.
About 15 per cent. of the Netherlands population has
profited by the consumers’ credit. It has cost the Govern
ment roughly 130 million guilders. Additional consumers’
goods to a value of this amount have thus been placed
at the disposal of the public for a period of two years. By
means of this credit the demands for higher wages could
be partly offset, as a result of which the cost-level has
shown only a small increase. In this respect the .consumers’
credit has come up to the expèctations.
L. L.
Sermon,
The effeets
of
an economic union on Europe.
Europe is disintegrated in many independent markets,
which have withdrawn from international competition by
the application of protective duties. Consequently and
also hecause of the small extent of the markets there is
no efficient system of production. An economic union of
Vestn Europe would presént a market of 250 million
people with a fairly great pûrchasing poer. .The position
towards foreign countries would betrengthened, while
the production in Western Europe could be rationalized
and increased.
Dr H. Zoctewey and J. van den Driest,
The end
of
bilote-
ralism?
The wayto the restoratio’n of multilateralisri leads via
the drawing up of
–
a certain trade-scheme and a correspon-
ding production-plan. The O.E.E.C. programme wil have
to give an answer to the question what production and trade
schenies will provide for the greatest use of the available
jroductive resources. As long as this programme has not
been drwn up and carried out bilateral trade and payment
agreements will have reasonable grounds for existence.
468 ‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
15 Juni 1949
HET CONSUMENTENCREDIET.
Nu het Consumentencrediet in de
1
afwikkelingsphase
is geraakt, nadat de laatste waardebonnen in October
1948 geldig werden verklaard en de regelmatige terug-
betaling in de eerste maanden van dit jaar haar beslag
kreeg, is het een geschikt moment om aan deze voor
Nederland unieke figuur een beschouwing te wijden.
Daar het Centraal Bureau voor het Consumentencrediet
voornemens is over dit onderwerp een uitvoerige publi-
catie uit te geven, zijn in dit artikel slechts enkele op-
merkingen over de totstandkoming en enige globale
cijfers over aanvragen, verstrekte credieten en terug-
betalingen opgenomen.
Reeds in 1945 was door de tichting van de Arbeid
een voorstel gedaan betreffende een tegemoetkoming
aan gezinnen in de lagere inkomensklassen in verband
met dringende aankopen van duurzame gebruiksgoederen.
De grote achterstand, welke in de voorziening inet deze
goederen .tijdens de oorlog was ontstaan, kon – mede
door het sterk gestegen prijspeil – niet met de lopende
inkomsten worden ingehaald. De loonpolitiek der Re-
gering was gebseérd op een zgn. minimumbudget, waarin
aan bovengenoemde extra-aankopen geen plaats was
ingeruimd. 1-let voorstel van de Stichting van de Arbeid
nu kwam neer op het verstrekken door de Overheid van
met het inkomen variërende toeslagen op dehesparingen.
Na langdurig overleg is dit ‘oorstel door de Regering
omgézet in een ontwerp van wet ,,houdende maatregelen
ten eiiide tijdelijk in dringende gevallen door de verlening
van cohsumentencredieten het aankopen van onontbeer-
lijke dûurzame gebruiksgoederen te vergemakkelijken”.
Iets dergelijks te ondernemen, was – in het bijzonder,
op het rn’o’ment waarop het wetsontwerp werd ingediend,
nl. medio 1946 – een groot waagstuk. Een credietverlening
door de Overheid voor een dergelijk doel en op een derge-
lijke schaal was nog niet eerder voorgekomen. Voorts
was de strijd tegen de dreigende. inflatie uiog in volle gang,
• terwijl het Consumentencrediet juist een aanzienlijke
ersterking van de inflatoire tendenties zou kunnen be-
tekenen. Tenslotte kon v,orden gevreesd, dat deze crediet-
verstrekking de spaarzin zou benadelen, welke men op
ander gebied en met andere middelen trachtte aan te
‘kweken.
Al deze al dan niet berekenhare nadelen en risico’s
werden echter door de Regering aanvaard om de door
haar gevoerde politiek van verstarring van het loon- en
prijspeil een ruggesteun te geven. –
–
1
In de toelichting op het wetsontwerp werd de regeling
van het Consumentencrediet in grote trekken als volgt
dmschreven
Ieder met een inkomen beneden een bepaalde grens
kan een crediet van maximaal f 100 per persoon krijgen,
te vermeerderen met f 100 per gezin. De afbetalingen
belopen f1 per week per f 100 crediet. 1-let afhetalings-
bédrag kai worden verminderd wanneer het de draag-
kracht van de betrokkenen te boven gaat.
De beooudeling van le credietbehoefte, de bepaling
van de grotte van het crediet en de afbetaling zal ge-
schieden dbor gemeentelijke districtsraden volgens door
de Regering vast te stellen normen.
“‘De credié.tnemer krijgt de beschikking over waarde-
– bonnen. De’ w’inkeliers zijn verplicht deze bonnen voor
bepaalde’ aâartoe aangewezen soorten goderen in be-
taling aan te nemen.
Voor de afbetaling is gedacht aan een plakzegelsysteem,
waarbij voor werknemers door werkgevers zegels worden
geplakt onder inhouding van een gedeelte van het loon.
Tenslotte is voorzien in de oprichting van een Centraal
Bureau; dat met de èentrale leiding van de uitvoering
van de wet zal worden belast.
De Tweede Kamer bracht tijdens de behandeling van
het wetsontw’erp enkel6 wijzigingen aan:
het maximaal te verstrekken credietbedrag werd hij
een gezin met meer dan vier leden verhoogd van f100
tot 1125 voor elk lid boven de vier;
de machtiging aan de Regering om credietaanvragen
in behandeling te nemen, ‘werd slechts verleend tot 31
December 1946; daarna zouden alleen in bijzondere ge-
vallen nog aanvragen kunnen worden ingediend;
de ietw’at voorzichtige bewoordingen, w’aarin de
mogelijkheid tot verlaging der terugbetalingsverplichting
bij de lagere inkomens was neergelegd, werden vervangen
door de volgende formulering: ……dat bij die regeling
normen worden vastgesteld, volgens welke, indien de
draagkracht van de credietnemer daartoe aanleiding
geeft, een afwijkende wijze van betaling
zal
worden toe-gestaan dan wel gehele of gedeeltelijke’ kwijtschelding
zal
plaats hebben”.
Daarop werd het wetsontwerp zowël door de Tweede
als de Eerste Kamer zonder hoofdelijke stemming aan-
vaard, waarna de wet op 17 Juli 1946 werd afgekondigd.
Om reeds van te voren een indruk te lebben van de
offers, w’elke het Consumentencrediet van de Schatkist
zou vragen, werd het Centraal Bureau voor de Statistiek
opgedragen een schâtting te maken van het totale crediet-
bedrag, dat vermoedelijk zou worden aangevraagd en
van het gedeelte, dat daarvan niet zou worden terug-
betaald. In het begin van 1946, toen’ deze schatting moest
worden verricht, w’as nog zo weinig over het niveau
en de verdeling der inkômens bekend door’de grote achter-
stand in de bewerking der statistieken, dat deze schat-
tingen wel een slag iii de lucht moesten worden, omdat
uitsluitend vooroorlogse inkomensstatistieken ter be-
schikking stonden. 1-let bleek niet mogelijk om tot een
resultaat te komen, dan door het aannemen van enkele
veronderstellingen, welke toentertijd met geen mogelijk-
heid waren te controleren. Wel kon worden onderzocht,
welke invloed bepaalde wijzigingen in de-veronderstellin-
gen op de uitkomsten hadden, waarbij bleek, dat de
twee belangrijkste bepalende factoren waren: de mate, waarin van het Consumentencrediet ge-bruik zou worden gemaakt door diegenen, die daartoe
gerechtigd waren;
de gemiddelde inkomensstijging ten opzichte van vÔôr
de oorlog in de inkomensklassen, waarvoor het Consu-mentencrediet was opgezet.
Ten aanzien van de eerste factor was in het geheel geen
voorspelling mogelijk. Bij een enquête van het NIPO
was gebleken, dat van de geënquêteerden 25 pCt vel
gebruik wilde maken van de credietfaciliteiten. Dit cijfer
bood echter weinig houvast, omdat de credietvoorwaarden
nog niet bekend waren en voorts de mate, waarin dit
onderzoek representatief was, in twijfel kon, worden ge-
trokken. Daarom werd uitsluitend berekend wat maxi-
maal,, dus bij 100 pCt deelneming, zou moeten worden
verstrekt. –
Wat de tweede factor betreft, werd geiverkt met twee
percentages, namelijk 60 pCt en 80 pCt stijging ten op-
zichte van 1938, waarvan het eerste ten tijde van de
schatting, doch het tweede bij de uitvoering ‘an het
Consumentencrediet het waarschij nlijkste leek.
De schatting voor het maximaal te verstrekken Con-
sumentencrediet leverde een bedrag op van 400 k 500
millioen gulden, waarvan nog niet de helft zou moeten
worden tèrugbetaald. ,
Hoewel deze schattingen dus weinig betrouwbaar
waren en met veel voorbehoud werden verstrekt, hebben
zij niet nagelaten enige consternatie te veroorzaken bij de
instanties, welke met de voorbereiding van het crediet
waren belast. Beide bedragen, welke zij opleverden,
–
7
,
j
—-
‘:
—
15 Juni 1049
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
469
waren namelijk veel hoger dan men zich aanvankelijk
had voorgesteld. hierdoor is de voorbëreiding van het
Consumentencrediet zowel ten departemente als in de
Centrale Raad voor het Consumentencrediet sterk be-
invloed. In de eerste plaats werd er naar gestreefd om de
toekennings- en afbetalïngsschalen zo scherp mogelijk te
stellen. 1-let belangrijkste gevolg was echter, dat besloten
werd de afbetalingsschalen niet publiek te maken voor
de inschrijving op het crediet werd gesloten. Dit werd
—gedaan, om te voorkomen, dat de aanvragers van cre-
dieten in de verleiding zouden komen onjuiste gegevens
over hun inkomsten te verschaffen, hetgeen voor de
Schatkist nadelige gevolgen, zou hebben. Bovendien zou niet te veel propaganda worden gevoerd, om geen verder
voedselte geven aan het verwijt, dat het Consumenten-
crediet een te royaal gebaar was, gezien de benarde toe-
stand van ‘s lands financiën. Inmiddels was reeds begonnen met de voorbereiding
van de practische uitvoering van het Consumentencrediet.
Een belangrijk orgaan daarbij was de Centrale Raad
voor het Consumentencrediet, welke als adviesorgaan
van de Ministers van Financiën en Sociale -Zaken fun-
geerde en waarin allerlei organisaties en instellingen,
welkeop enigerlei wijze bij het Consumentenciediet waren
betrokken, werden vertegenwoordigd.
1-let wachten was dus op de uitvoeringsbeschikkingen
en
•
op de voltooiing der overige voorbereidingen, zoals
de instelling der districtsraden, de instelling van het
Centraal Bureau voor het Consumentë’ncrediet, het druk-
ken der credietboekj es, spaarkaarten, aanvraagformulie-
ren, enz. De tijd drong, want er begon in de kringen der
belanghebbenden enig wantrouwen te ontstaan in de
bedoelingen der Regering.
De voorbereiding bleek echter nog een tijdrovende
aangelegenheid. Al was het ontworpen systeem in principe
Vrij eenvoudig, er ontstonden niet geriige moeilijkheden
bij de verwezenlijking er van.
Daar was in de eerste plaats de vaststelling van de
toekennings- en afbetalingsschalen. Deze werden o.a.
gebaseerd op een zgn. miTlimum-budgét, waarbij bepaalde
normen moesten worden gesteld, w’aarover uiteraard
altijd discussie mogelijk is, welke dan ook tot in den treure
is gevoerd. –
Voorts was de administratie van het geheel zeker geen
eenvoudige zaak. Men wilde bijv- hij de terugbetaling
der credieten zoveel mogelijk de werkgevers inschakelen,
doch het bleek hiet wenselijk om de afhetalingen te regelen
op dezelfde w’ijze als bij het inhouden van de loonbelasting.
Er moest daarom worden overgegaan tot het ontwerpen
van een afhetalingssysteem met zegels, die op kaarten
moesten worden geplakt. De Distrïctsraden zouden daarbij
de contrôle uitoefenen, terw’ijl de Districtsraden op haar
beurt, ook wat de toekenning der credieten betreft, weer
onderworpen waren aan het toezicht van hèt Centraal
Bureau voor het Consumentencrediet. –
Ook het uitbetalen der credieten leverde complicaties op.
Alen wilde namelijk geen geld ter beschikking stellen,
omdat de contrôle op de besteding dan vrij moeilijk zou
zijn. In plaats daarvan zouden waardebonnen worden uitgegeven, welke in bepaalde winkels voor bepaalde
met name genoemde goederen in betaling zouden worden
aangenomen. Om echter te voorkomen, dat te veel bonnen
te gelijk in omloop zouden komen, moest het crediet
met kleine porties worden vrijgemaakt, waarbij dan
zoveel mogelijk zou worden gestreefd naar een synchro-
nisatie met het aanwijzen van textielpunten, e. d.
De waardehonnen moesten worden gedrukt en ver-
zameld in boekjes, waarbij elk boekje juist zoveel bonnen
diende te omvatten als overeenkwam met het door een
gezin te ontvangen crediet. Omdat het drukken der boekjes
reeds van te voren moest geschieden, ipöest behalve een schatting van het totale aan te vragen bedrag nu nog een
schatting w’orden gemaakt van de verdeling daarvan
over de credietbedragen van verschillende grootte, d.w.z. –
practisch gesproken van de credietaanvragen naar de
gezinsgrootte. Deze laatste schatting ging natuurlijk
helemaal de perken van het statistisch mogelijke te,, bui-
ten, en vooral toen de Tweede Kamer het toe te kennen
bedrag aan gezinnen met meer dan vier personen bij
amendement wijzigde, was het vooraf reeds zeker, dat de
frequentieverdeling der grotere bedragen beslist onjuist
was gekozen. –
Tenslotte was de voorbereiding dan voltooid en werd
eind October, vier maanden na het totstandkomen van
de wet, de inschrijvig opengesteld met als sluitingsdatum
9 November 1946. Deze eerste inschrijving werd een
grote teleurstelling. Het bleek, dat het publiek er niet
voor voelde om op een dergelijke regeling in te gaan,
alvorens te weten hoeveel de in ujtzicht gestelde afbeta-
lingen zouden bedragen, terwijl men ten onrechte in de
mening verkeerde, dat reeds het aanvragen van een
crediet de verplichting meebracht het te accepteren.
Dit, gevoegd bij de propaganda van de zijde van bejaalde
niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde
groeperingen, leidde er toe, dat practisch geen inschrij-
vingen binnenkwamen. De situatie werd hierdoor zeer
critiek, omdat hiermede een belangrijke steun aan de door
de Regering gevoerde loon- en prijspolitiek – dreigde te
ontvallen.
In allerijl werd daarom de propaganda ovbr een andere
boeg gegooid en werd met alle beschikbaar staande pu-
bliciteitsorganen getracht een grotere deelneming te
krijgen door de inschrijving te verlengn, de terugbeta-
lingsschalen in hoofdzaak bekend te maken en voorts
duidelijk aan te geven, dat het aanvragen van con crediet
geen verplichtingen meebracht. 1-let effect ,van deze
actie was echter niet bijster groot. Nadat de inschrijvings-
termijn nogmaals was verlengd voor enkele, bijzondere
categorie6o bleken er tenslôtte ruim 300.000 credieten
te zijn aangevraagd.
Nadat de inschrijving was gesloten werden de aan-
h
vragen geselecteerd, credietboekjes uitgereikt en een
bonaanwijzing in uitzicht gesteld. Deze laatste kon eerst –
medio Februari 1947 tot stand komen. –
1-let merkwaardige feit deed zich nu voor, dat, naar-
mate men in de practijk bij vrienden en bekenden de
gunstige afbetalingsregeling in werking zag, het meer
en meer tot grote bevolkingsgroepeo doordrong, dat
men een prachtige kans voorbij had laten gaan. 1-hierdoor
ontstond een sterke aandrang op de Regering om nog
eenmaal de inschrijving open te stellen. Dit was echter
door de wet onmogelijk gemaakt, daar deze als grens- –
datum 31 December 1946 had vastgesteld. De enige
mogelijkheid om hier onder uit te komen zonder een
wetswijziging, was gebruikt te maken van de clausule
betreffende , ,bij zondere gevallen”.
Toen de inschrijving nog eenmaal open werd gesteld;
geschiedde dit dan ook onder voorbehoud, dat alleen in
bijzondere gevallen” nog crediet zou worden verstrekt.
Nu kan men de interpretatie van het begrip bijzondern –
gevallen” zo ruim stellen als men wil. 1-her i,’erd de zaa
j
_
aldus aangepakt, dat op het aaniraagformulier een vraag w’erd opgenomen, waaruit bleek, waarom men de eerste –
keer geen Consumentencrediet had aangevraagd.
Uit de beantwoording hiervan en uit enige andere
gegevens werd dan afgeleid, of het geval bijzonder. ‘as t
of niet. Ondanks het gestelde voorbehoud bij deze in-
schrijving was het aantal aanvragen, ongeveer even groot –
als de eerste keei, d.w.z. bijna 250.000. 1-liervan kon inder-
daad direct een aantal worden afgewezen, zijnde niet
bijzonder, terwijl de overige aanvragers een crediet kregen
ter grootte van
I
van het bedrag, waarop men bij de
eerste aanvrage recht zou hebben gehad volgens d’ô,et.
Deze credieten werden ter onderscheiding van de
eerste categorie als Consumentencrediet II aangeduid.
-470
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Juni 1949
Ook na deze tweede inschrijving bleef het in totaal
aangevraagde bedrag ver ten achter bij hetgeen oor-
spronkelijk .door het Centraal Bureau voor de Statistiek
was begroot. Nu kwam dit niet geheel onverwacht, omdat
die raming gebaseerd was op de maximum deelneming.
1-let is echter niet waarschijnlijk te achten, dat het verschil
tussen schatting en realiteit geheel verklaard zou kunnen
worden door vrijwillige onthouding, al zal deze vooral
bij de hogere loonklassen, welke immers geheel of vrijwel
geheel moesten terugbetalen, aanzienlijk zijn geweest.
Deze- laatste factor verklaart bovendien, waarom het
gemiddelde. terugbetalingspercentage nog zoveel lager was
dan was voorspeld.
– Een en ander blijkt onder andereuit enige cijfers,
welke door het Cntraal Bureau voor het Consumenten-
crediet welwillend ter beschikking werden gesteld.
Een statistisch overzicht van het Consumentencrediet 1
wordt in de volgende-tabel gegeven:
Statistisch oQerzicht ç’an het Consumentencrediet 1.
Aantal ingediende aanvragen-
………..
–
307.863
AantaL afwij zingen
.
.:…………….
36.521
Aantal geweigerde crediten
…………
29.983
Aantal verstrekte credieten
…………
241.359
Totaal
verstrekt bedrag
…………..
f 109.414.100
Gemiddeld bedrag per crediet
…………
453
Totaal terug te betalen bedrag
……….
20.673.162
Hieruit blijkt, dat van het totale aantal aanvragen
ruim 20 pCt niet in een crediet werd omgezet, hetzij
omdat de Districtsraad daarvoor geen termen aanwezig
achtte, hetzij omdat de adspirant-credietnemer het
crediet afwees hij kennisneming van de crediet’oor-
waarden. Van het in totaal verstrekte -bedrag zou nog
geen 20 pCt behoeven te worden terugbetaald.
Voor het Consumentencrediet II (de zgn. bijzondere
gevallen) vloeiden uit de 250.000 aanvragen ciica 140.000
credieten voort tot een totaal bedi-ag van bijna 50 millioen
gulden,- waarvan rond 25 pCt of 12,5 niillioen gulden
zou moeten worden terugbetaald.
In totaal moest dus op Consumentencrediet T en II
33,1 millioen gulden worden terugbetaald, welk bedrag
in April 1949 op 250.000 gulden na was geïncasseerd.
Ook dit restant zal nog wel binnenkomen.
-De tijdstippen,- waarop de w’aardebonnen geldig zijn
verklaard, zijn in de volgende tabel weergegeven. De
getallen geven weer de bedragen in guldens per 100 gulden
crediet (voor het Consumentencrediet II per 75 gulden),
welke op de aangegeven data ter beschikking zijn ge-
komen:
Consumenten- Consumenten-
crediet
1
crediet II
17 Februari 1947
.25
–
–
6Mei
………………
…
–
26-Mei
.-
……………
15
–
medio
Juli
.
…… ……
–
–
25
19
October
…………
15 15
10 Februari 1948
15..
15
medio Octôber
15 15
–
Totaal
95
70
De totaalcijfers zijn in beide gevallen 5 gulden lager
dan het totale crediet, omdat.1 waardebon als vergoeding
voor administratiekosten is ingenomen.
Zoals uit de tabel blijkt, is de beschikbaarstelling inder-
daad vrij geleidelijk verlopen.
-De- totale kosten van het Consumentencrediet voor de
Overheid kunnen dus op rond 130 millioen gulden worden
gesteld, waarvoor aan het publiek gedurende een tijd-
vak van tweejaar extra consumptiegoederen ter be-
schikking zijn gekomen. Het meerdere, dat enerzijds de
gezinsbudgetten heeft verruimd, is anderzijds weer in
de vorm, van terugbetalingen in dit tijdvak ten laste
van die budgetten gekomen.
Ten opzichte van het totale gezinsverbruik in deze twee
jaren, dat zeker wei 15
bL
20 milliard gulden zal hebben
belopen, is dit een- verwaarloosbaar klein bedrag en zelfs
vergeleken bij de plaats gehad hebbende aankopen van
duurzame consurnptiegoederen -is het nog maar weinig.
Voor de ongeveer 15 pCt van de Nederlandse bevolking,
welke van deze regeling heeft geprofiteerd, is dit bedrag,
echter, juist omdat het enige van de ergste noden heeft
kunnen wegnemen, van grote betekenis geweest.
De betekenis van het Consumentencrediet gaat echter
uit boven het sociale element. Door het Consumènten-
crediet kon aan de eisen tot loonsverhoging, vooral voor zover deze waren ingegeven door de noodtoestand in de
laagste loonklassen, een deel van hun scherpte worden
ontnomen.
Mede daardoor zijn de in deze periode geëffectueerde
loonsverhogingen beperkt gebleven, zodat het kostenpeil
maar weinig is gestegen. -Vastgesteld mag worden, dat het
Consumentencrediet in dit opzicht aan zijn doel heeft
beantwoord. –
Toch is er ook wel grond voor enige critiek. Zo kan de
vraag worden gesteld, of hetzelfde doel niet met een-
voudiger middelen te bereiken ware geweest. Verder
viel nog al eens een zekere besluiteloosheid op te merken
bij de beleidsinstaiities, verklaarbaar, omdat het Consu-
mentencrediet een novum was en de consequenties van
vele beslissirigenniet of nauwelijks waren te overzien,
doch zeker niet bevorderlijk voor een vlotte gang van
zaken. En toen het eenmaal tot uitvoering was gekomen,
was de voortdurend, o.a. door de vakverenigingen, uit-
geoefende druk, waarvoor menigmaal moest worden ge-
weken, een bron van steeds nieuwe moeilijkheden, vooral
ook op administratief gebied. Dat het Centraal Bureau
voor het Consumentencrediet er desondanks in is ge-
slaagd een in grote trekken sluitend systeem-op te bouwen
en bovenal de terugbetalingen te effectuëren, mag deze
instelling als een grote verdienste worden aangemerkt.
‘s-Gravenhgc.
.
L. C. KUIKEN.
WAT KArs EUROPA VAN EEN
ECONOMISCHE UNIE VERWACHTEN?
1)
Men zou zich allereerst kunnen afvragen, of een politieke
unie, of een federatie, geen blijk zou geven van groter
werkelijkheidszin en doeltreffender zou zijn. Maar de
volken van West-Europa schijnen er werkelijk weinig op
voorbereid te zijn. ,,Het zou wel mogelijk zijn”, schreven
wij in het Belgisch verslag, dat aan de, te Westminster
in April 1949 gehouden Economische Conferentie van
de Europese Beweging werd aangeboden, ,,het zou wel
mogelijk zijn, dat de politieke eenwording meer gevoelige
plekken zou kwetsen, dan de economische eenwording
belangen schaadt”.
Daarna zou men zich kunnen afvragen, of de econo-
mische eenwording in een nabije toekomst – zeg tien
jaar – geen dwaze utopie is. Maar geen enkele weten-
schappelijke overweging kan ons op deze vraag een ant-
woord doen geven. Laten we dat dus aan de astrologen
overlaten.
Daarentegen kan men met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid aantonen, dat deze eenwording be-
langrijke voordelen met zich brengt. Vqor wij deze nader
omschrijven, moeten wij ons afvragen in hoeverre wij ons
over het huidige stelsel hebben te beklagen en, door ze
tegenover elkaar te stellen, het stelsel omschrijven,
waarvan wij de komst zouden wensen.
‘) Dit artikel is vertaald uit het Frans. Red.
,0
<’00
m
co
”
ICD
.
–
(0
P
(0
—
CI)
)—
-t
t11
0)
CON
0
tij
(0
(0
tri
Fq
51
0
0-4
7
l
ts
(1,1
ri
(D
CJ)
CL
rij
CI)
(0
—
0
•
r’i
<0
<
—
(0<
Z
<-
(0
•1
—00
0′
Ø
—
tij—
0-
°<
t
go-
CD0
i.
(1)
til
00(0
(00,
—
14
(0<
O
S
t7l
tij
–
000
co Qtz
0
tij t•
0
oo1
-,
CO
‘
Z
tij
tij
0)
00
–
00
_)
-tO
(0
(0
‘
‘-
<-4,rij
)
00
)
90
t-EI
1.
•1
0
oij
0 <‘< 0
9_
0
0-
‘—IS
tij
rij
,0)_
tij
(0
ij
(0(0
f
o1
‘•CO:
0)
–
Iij
”
:
2
.rijl
‘
0
-t
tij
0
.
til
< 0
–
(0(0
10
tij
(0
co
–
0
–
O,N
—
•
2
Z
PO
•1
(
1. –
WO..
–
-t
(0
0<
.
‘
4
–
(0
(0
,
_
0-
>
mD
eo
(00
t
40
0
–
(0 0
0
•
-t
CC)
•0,
‘S
–
(0
_
(0
•’oo
-.
0
.’•
–
–
CC)
–
–
0) (0 ‘
I
m
l
–
tij
V
°•-
Z
(0
00
C,)
o..-.o.
(0040
0)
-t
0
01
g.
000
CI)
0
Ö
<00
O
‘1(0
9
0
(•)
Q
(OO..
H
(0(0
0
0
Z
rij
(0
• –
0
o-O
‘
<
01
4′)
cn
o
c,)
(00-
tij
‘OO
6
0)
– ‘
<.
Ö
til
0
–
CI)
CC)
o.
<
0
2
ö
tlrij
Z0
(0- 0
Ö rij:
– 0
(0(0
–
o
n
0
Z
ij
O<0OØij
Ε
°
0-
Z
‘0’
•
•—
.: tij
<4″)0-
(0
_
til
0.
0
(0
00
o-
po
Z
(0
.
•0
‘—-t
E.
a
0′
)
.0
00
04(0
60
–
-<
0′
o
-Oç
–
–
4′)
1
–
‘-
0
l•
0
0to
:1-
tij
0
N
oa “)
t
0
0
(0 —.
0-
til
•-
—
0
– –
p
o
fl4040
til
–
—
0)
,
O O
g40
‘1
0-
•
0-
–
40
tij
4040
<0
O
40
–
00
o
40
•
‘O<-t
/
0cC)
6•
Q
11
°’
z
PO
‘
‘
)
O)
0
(0
‘0<
Om
(00
–
(0
4′)
S.’)
•
6)
6)4)
0
0
)
..
0
c.ID
-I
-0
–
1.1
–
a
G)
–
($4)c$
–
0
.(6
(6
–
0
•
0
cl
6)
–
0.-(6
-(6
6)
o
_(6
c
–
–
6)
(6
A)
(6
>-.-‘
•
0)
0
cfs
.
.)
.
.-
.0
)
O
It
0
w r.
-6).0
(6
-2
A
t
($06)
La
6)
fo
S-
6)
cI)
.
0
z
1-
CID
– ($.
I)
4
,E
L)
–
.
F
tl
cu
6)
6)
4)
(6
–
–
g
0)
0)
S.
S.
ca
–
–
Z
•E
6)-(6
t)
)
–
(6
‘0
0
,
0
,
0)6)0
*
OJ
(6
(6
I
(6
1
E
0)
–
0
(6)
–
E
•.;
ç._
•>.)’
;)*_
(6
4)0
0
.0
4)
c:
(ID
6)64
5..
(6
>
0
.0
(6
(6
1
r.
r
d-
–
‘-
-E
.06)
40
t
6)
).5(64)0)
c..
•-‘
c$
*
0)
-,
.
0
OS.
0(6
.E
0
–
0)
–
.6),(6
00(6
0(46)
(6
•
6.0)
5
6)
0
0
0_
>
0.-•
ow
)
0
5
64
0)
6)
CI)
…
(6
.
-:–
–
6)
Qj
>
6)
–
–
S..
(6)
°
aj
_o.0
(ID
0.
($0)
In
-E
zi
0)6)
(6
(6
(6D
i.r.i
*Z
43
0> 0
(6
6)
0
–
ci
(6
–
(6)
E
6)
(6
0)
–
– >
z
.E
Cu
P0.
.0
4)
0
0
z
4)
Z
.0
6)64
.
-(6–
i•
–
S.
E-
L)
Z
6)
Z
–
–
—
…
–
(6-0
(‘)
0
1
–
–
E
0
–
0
00
°
6)
0..
0 o
-(6-(6
..
1.
–
.
0
.0
0-
S-
–
(6
0
4)64
4)
4)
6)
6)
6)
E-
(6E
z .
i…)
.
0
–
–
0
(6
6)
E- E
–
0
6)
Z
. .
–
o
co
‘
6)
.0
(6
6)64
r
iF
-0
–
z
.Q>-
>
Z
°
. 4)
(6.0
(6
0
–
•
•
36)
4)4)
(60
0 –
(ID
oE
Z
Eo
–
>
c.
)
0 ‘
– E4)
0
S
6) 4)0
4)0
o-
6)0)
0’0
0
.
6)0
4) 6)0
E’>
.(6
(6
t
6)
0
6)
(6
(60)
1-
6)0).0 0
0
.E,
(600.
2
44
(6(6
4)
(4
0.
(6
–
00
(6)
o
..4
– N
E
E
>
Z
.’
•
(6
(6)
6
0
(6.
(6
.O>O
…,
—
>•
.
0
‘-‘-.
°
>’
0
S-0
.0
.0
O0)
8
•
(6.Q3 –
>
64
4)
S-
(6
Z
6)06)
N .
6)
0
(6(6
–
6)
(4
4)
(6
6) 0i
6)
–
E-
(6
Q
W
(6
CD
(6
$
0′
.0
0
tfl
rz.1
>
cu
(60S.
4)4)
6)
.
>0)
4) 0)
.0(6
.0
-.
.0
–
0
Iv
•
-)-
•
(6
•
‘
–
.0
–
0
-4)
–
5.-(..(6.
‘
–
BSTEL.BILJET
Ondergetekende wenst te ontvangen:
van Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Rembrandtkade35
te Utrecht (Giro 57071) *)
ofdoor
boekhandel
………………………………………………………………………………………….
ex. STATISTISCH ZAKBOEK 1947/1948 EN 1944/1946
.
.
.
3.90
ex. JAARCIJFERS VOOR NEDERLAND 1943/1946 …..
12.50
ex. DE BEVOLKING DER GEMEENTEN VAN NEDERLAND
OP 1 JAN. 1946/1947 EN OP 1 JAN. 1944/1946 …..
0.90
ex. STATISTIEK DER MOTORRIJTUTGEN OP 1 AUG. 1947
EN OP 1 AUGUSTUS 1946 …………
6.-
ex. DE BELASTINGDRUK IN NEDERLAND 1946/1947
..
.
3.90
ex. STATISTIEK DER GEMEENTE-FINANCIËN 1944/1946
.
8.50
x. DE OMVANG DER VAKBEWEGING IN NEDERLAND
OP 1 JANUARI 1948 EN OP 1 JANUARI 1947 …..
3.90
ex. REGELINGEN DER LONEN EN ANDERE ARBEiDS-
VOORWAARDEN IN NEDERLAND OP 1 JANUARI 1948
EN 1 JANUARI 1947
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
5.50
ex. VERDIENDE LONEN IN DE NIJVERHEID 1946.
. . .
2.-
ex. STATISTIEK DER LONEN 1948, per jaar-abonn…..
8.-
ex, STATISTIEK DER SPAARBANKEN OVER DE JAREN
1943/1946
……………….
2.50
ex. STATISTIEK VAN DE SCHEEPVAART VAN NEDER-
LAND OP HET BUITENLAND 1946
……..
10._
ex. PRIJZEN VAN GAS EN ELECTRICITEIT VOOR HUIS-
HOUDELIJK GEBRUIK OP 1 JAN. 1948 EN 1 JAN. 1947
6.-
ex. ECONOMISCHE EN SOCIALE KRONIEK DER OORLOGS-
JAREN
1940/1945
…………….
12.50
ex. ECONOMISCHE EN SOCIALE KRONIEK
……
10.—.
ex. MONOGRAFIEËN VAN DE NEDERL. CONJUNCTUUR
No.
6-7
……………….
3.50
ex. STATISTISCHE EN ECONOMETRISCHE ONDERZOE-
KINGEN, per jaar-abonnement
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
5—
ex. MAANDSCHRIFT VAN HET C.B.S., per jaar-abonn….30.-
ex. MAANDSTATISTIEK VAN DE IN-, UIT- EN DOORVOER
deel 1 25.L
1110.-
III
3.50
ex. MAANDELIJKS OVERZICHT DER HUWELIJKEN, GE-
BOORTE EN STERFTE IN NEDERLAND, per jaar-abonn.
4.50
ex. DE VRAAG NAAR CONSUMPTIEGOEDEREN
. . . .
2.90
ex.’A SYSTEM OF NATIONAL BOOKKEEPING …..
3.60
Naam en Adres:
*) Doorhalen wat niet geschiedt.
•
. . .
..
•
:.
*
•
1
1
•
.
15 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
471
West-Europa, de bakermat van de moderne industrie,
verliest zijn vooraanstaande plaats en bijgevolg zijn in-
en uitwendige rust, omdat het niet productief genoeg meer is. De jaarlijkse toeneming van zijn pro&uctie-
vermogen is, sedert lange jaren, de helft van die der
Amerikaanse, (Bovendien was zij tussen 1939 eii 1949
tot nul gedaald). In landen als Groot-Brittannië, Frank-
rijk en België, bereikt de gemiddelde industriële pro-
ductiviteit per arbeidsuur dan ook nog niet een derde
van die der Verenigde Staten.
Hoe kan men er zich d.n over verwonderen, dat de
arbeidslonen in Europa lager zijn dan die der arbeiders
in Amerika: de pariteit van de kostprijs moet wel op
de een of andere manier met die ‘an de grote concurrent
op het andere wereld-halfrond gehandhaafd blijven.
De gebrekkige organisatie van een heel werelddeel wreekt
zich in de levensstandaard der arbeiders. Maar wat de
zaak nog erger maakt: d’ö’Overheid tracht in een streven
naar billijkheid de verdèling van het -inkomen te ver-
beteren. Dâarmede. vervêkken zij nieuwe stroefheid en
verlangzaming in de investering en in de arbeid. Zij be-
vredigen niet in dezelfde mate de arbeiders, wier positie,
zelfs na de verbetering door de sociale zekerheid en de passieve voordelen van de belastingwetgeving, de ver-
gelijking met die der Amerikaanse arbeiders geenszins
kan doorstaan. Want het gaat er bij dit vraagstuk niet
zozeer om te verdelen, dan wel meer en beter te produ-
ceren. Bijgevoig is op de gehele maatschappelijke ladder
iedereen ontevreden. Deze sociale sfeer is ongunstig voor
het productievermogen. De stroefheid, die het gevolg
is van de noodzakelijke overheidsinmenging, is dat even-
eens. Het kwaad is bestreden met middelen, die op hun beurt het kwaad weer bevorderen. De vicieuse cirkel is
gesloten.
Waarom is dat alles nu eigenlijk begonnen? Omdat
Europa
V
een werelddeel van halve renteniers geworden
was en omdat gelijktijdig haar industrieën verouderden
op de te kleine markten. De tijd van voorspoed wordt
een handicap, tenzij de ondernemingen ertoe verplicht worden door een altijd waakzame concurrentie hun ar-
beidsmiddelen en werkwijzen te vernieuwen. Toen dus de vorming en de consolidering der in alle beroepen en
alle maatschappelijke klasen begeerde economische
opbrengsten in het Europese bedrijfsleven de eerste ernstige
verstarring hadden veroorzaakt, had iedere binnenlandse
markt te gemakkelijk spel om zich te onttrekken aan de
moeite, die gedaan had moeten worden om het nuttig
effect van, de arbeid
,
verder omhoog te brengen. Men
bepaalde zich tot het verhogen en het uitbreiden van
beschermende rechten. En toen werden de binnenlandse
markten pas recht, wat zij al waren: kleine markten, die
overgeleverd waren aan plaatselijke monopolistische
tendenties. Kleine markten, waarop de ondernemer geen
vestigingskosten kon riskeren van een omvang als er
in de Verenigde Staten op een veel uitgestrekter markt-
gebied werd geïnvesteerd.
Van toen af aan zou het voortschrijdend proces van
economische ,,verkalking” zich voltrekken.
De inkomsten uit buitenlandse beleggingen verborgen
voor Europa de kloof, die er begon te gapen tussen haar
productievermogen en dat der Verenigde Staten. Maar de laatste oorlog heeft de laatste illusies vernietigd.
De geleide economie, die na de oorlog overal nood-
zakelijk werd wegens de buitengewone omstandigheden,
is nochtans op de duur niet het stelsel, dat het gunstigst
is voor de wederopvoering der productiviteit en het is
ongelukkigerwijze een nieuw middel voor protectionisme
en autarkie geworden.
1-let lijkt dus, of er twee essentiële vôorwaarden voor
het Europese bedrijfsleven moesten ‘worden vervuld om
zijn wederopleving te bevorderen: de uitbreiding van de
binnenlandse markt en de -terugkuir, zover dat maar
mogelijk zou’zijn, tot het mechanisme, dat de drijfkracht
is van het bedrijfsleven. Dit sloot voor de centrale Overheid
geenszins de inogelijkheid uit een’ vaste economische politiek te voeren, wanneer slechts haar middelen van
zodanige aard zijn, dat zij de individueel genomen be-
sluiten leidt zonder ze ooit te belemmeren.
Laten wij ons eens voorstellen, dat èr een’vi’ij verkeër
van personen en goederen werd ingesteld tussen dè landen van Europa, ‘die desnoods zulk een stelsel zouden ‘kunnen
aanvaarden: Groot-Brittannië, dé Siandinavische landén
de Beneluxlanden, Duitsland (vestelijk, •bij gebrek’ âari
het hele land), Fr&nkrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Italië,
Griekenland en misschien ook Turkije. –
Verondersteld; dat deze landen ‘jegens de andere, die
buiten hun unie bleven, een gemeenschappelijk douane
tarief aannamen en ten opzichte van de overzeese ge-
bieden, waarmede zij door banden van saamhorigheid
of door belangengemeenschappen zijn yerbonden,, één
enkel voorkeurstarief. En dat die gebieden daar tegen-
over een uniforme preferentie gaven aan alle uit het,
tot die unie behorende moederland geïmporteerde goederen.
En dat centrale, technische instituten een voldoende
coördinatie in de monetaire en financiële politiek waar-
borgen.
Wat zouden dan de economische voordelen- zijn, van een dergelijke metamorfose? ‘Zij zouden alle de invloed
ondergaan van de selectie der best georganiseerde be-
drijven, van de arbeidsverdeling met de. gevolgen daar-
van: specialisatie en concentratie, rekening houdend
met de grenzen, welke de wetten der toe- en afnemende
rendementen aan dit proces oplegden.
1-let Belgische rapport, dat bij de Conferentie van West-
minster werd ingediend, heeft
deze
voordelen gerang-
schikt naar gelang van de tijdsduur, waarin zij zich zouden
voordoen:
a.
Onmiddellijk coordelen:
De bedoelde unie zou, zender de overzeese gebieds-
delen, een markt van 250 millioen inwoners ‘rnét een be-
trekkelijk hoge koopkracht ontsluiten. Hëf
‘di,
voor vele
producten de eerste markt ter- wereld zijn, ‘die dus met
enig ontzag behandeld zou worden bij economische onder-
handelingen. Op basis der cijfers over het jaar 1938, zou
die unie een exporthandel naar de landen, buitefl haar
gebied gelegen, hebben van 4,5 milliard $ en een import-
handel van 7,3 milliard
S,
dat wil zeggen een totale bijitén-
landse handel,
–
die overeenkomt met 236 pCf van die der
Verenigde Staten of van 32 pCt van de wereld-buitenlandse
handel (na er de handel tussen de 15 landen van deze
hypothetische unie te hebben afgetrokken). Een dergelijk
blok zou een grote macht bij onderhandelingen kunnen
laten gelden en in staat zijn van de Verenigde Staten
wellicht tariefconcessies te verkrijgen, waardoor de han-delsbalans verbeterd kon worden.
Vele .Ëuropese landen xporteren bij traditie ‘een hoog percentage van hun productie en dat brengt hen
ten opzichte van ,de buitenlandse markten in een, gevaarlijk
afhankelijke positie. Met een door de 15 landen gevormde
unie zou het anders gesteld zijn.
Een eerste belangrijk voordeel
zbu
voortyloeien
iit deze structuurwijziging, namelijk een groot deel van
de buitenlandse handel zou omgezet worden in binnen-
landse handel. Voorbeeld: in België zou de buitenlandse
handel verminderen van 30 tot 11 pCt van het nationale
inkomen. Dat wil .zeggen, dat er nôg- een ‘vijfde van het
nationale inkomen zou worden onttrokken aan de wissel-
valligheden van het buitenlandse protectionisme..
De export zou beperkt worden tot een aanvullings-
markt voor vele tkken van nijverheid en’ landbouw, ‘die
voortaan op die markten zouden kunnen beschikken over
•een heel wat grotere bewe’gingsvrijheid dan thans. Daar-
door zouden zij’er gemakkelijker schaarse devi’ezen kilinnen
r
472
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
, 15 Juni 1949e
verdienen. Ook zou het een factor zijn hij het herstel
n de balans der dollarbetalingen.
-.
3.. De p-oblemen, waartoe de handelsbalansen tussen
de Staten’dezer unie aanleiding geven en die thans de
inter-Europese handel v’ergiftigen, zouden ieder belang
verliezen, daar immers het evenwicht steeds automatisch
h’et resultaat zou zijn van de speling der prijzen, wissel-
koersen, goederen- en kapitaalverkeer en zelfs van het
reizende pibliek. Er zouden niet méér evenwichtspro-
blemen zijn dan tussen twee provincies van eenzelfde
land en dat zonder dat het nodig ware één Europese
munteenheid in het leven te roepen, als er alleen maar
een centrale, monetairè politiek werd gevoerd.
De vrijheid van reizen zou evenzeer gewaardeerd
worden door de arbeiders, als door zakenlieden en toe-
risten, die thans de grootste last hebben van douane- en
geldformaliteiten.
De Staten zouden de administratiekosten aan de
inter-continentale douanegrenzen van de unie kunnen
besparen. Zij zouden ook hun administratieve diensten
kunnen beperken, die thans zeer topzwaar zijn en die zich
bezig moeten houden met de reglementering’van het be-
drijfsleven, de onderhandeliigen over bilaterale accoorden
en met de uitvoering van en contrôle op dat hele apparaat.
Wanneer er weinig te winnen valt op de eerste post,
kan er een belangrijke besparing op de tweede worden
verkregen. Wij schatten, wanneer we de gegevens, die
bekend zijn met betrekking tot Nederland, België, Groot-
Brittannië en Frankrijk,extrapoleren, dat de 15 landen,
die lid van de unie zouden zijn, op het ogenblik circa
2 millioen ambtenaren meer te hunnen laste hebben dan
voor het uitbreken van de oorlog. Zulks zonder rekening
te houden met de daarmee vergroeide organismen.
Het zou aan een Staat der unie onmogelijk worden
een oorlog tegen een andere voor te bereiden, aangezien
hij bij de volkomen vrijheid van goederen-, geld- en per-
•
onenverkeer, niet die spediale politiek zou kunnèn voe-
r’én, die de voorbereiding tot een moderne oorlog vereist.
b.
Minder onmiddellijke Qoordelen.
1. Daar – de concurrentie veel vrijer spel dan thans
zou hebben tussen de Europese ondernemingen op de
geünificeerde binnenlandse markt, vo]gt daaruit een ver-
dringing der minst geschikten in de sectoren, w’aar de
markt- weinig beschermd zou zijn of wier productie-
capaciteit de binnenlandse vraag zou overtreffen. 1-Jet
gemiddelde productievermogen zou automatisch worden
opgevoerd. Daaruit volgt een verlaging van de kostprijzen
en een vrijkomen van arbeidskiachten, waarvan het nut ih 2 hieronder wordt aangetoond.
2: In de sectoren, waar de productiecapaciteit kleiner
zou zijn dan de binnenlandse consumptie, zou de binnen-
,landse markt beschermd kunnen worden door een invoer-
rcht, htgeen een uitbreiding van de Europese productie
ten gevolge’ zou hebben.
Dit zou gelijk staan niet een toeneming van het Europese
inkomen overeenkomstig de mate, waarin de. arbeid-
krachten en de kapitalen beter zouden worden gehrui(ct.
Dat zou het geval zijn voor de krachtens 1 hierboven
vrijgekomen arbeidskrachten.
Dit doe’tjhet belang uitkomen van een diepgaande
studie van het douanetarief. Men zou inderdaad de expansie
van dé productie moet’en bevorderen, maar niet in een sneller – tempo dan de vrijkoming van arbeidskrachten
uit de uitgeschakelde ondernemingen zulks toestaat en
cok niet in de gevallen; waarin die expansie gepaard
zou gaan met kennelijk te sterk toenemende kosten.
In het kort samengevat kafï men het zo beschouwen,
dat de totstandkoming van één enkele markt naast een
grondig bestudeerd tarief een herverdeling van arbei’ds-
krachten en kapitaal zou teweegb’rengen, analoog aan
die, welke door een economische depressie ontstaat. (Lateft wij er aanstonds nader aan toevoegen, dat de
gebruikelijke schaduwzijde van een depressie zich niet
noodzkelijk behoeft voor te doen en dat men eventueel
over de middelen beschikt om dit euvel te neutraliseren:
een soepele, snelwerkende monetaire en ‘tariefpolitiek
zou al voldoende zijn).
Wat ook de positie van de markt is, voor iedere
categorie goederen mag men een algemene reactie van
de ondernemingen tegen de conservatieve methoden ver-
wachten, want de windvlagen der concurrentie zouden
zich bij bijna alle doen gevoelen, indien het buitenlandse
douanetarief niet te hoog was.
Nu brengt de interne reorganisatie van de ondeiZ
neming met het oog op een vergroting van de productivi-
teit niet noodzakelijkerwijs belangrijke kosten mee.
Europa heeft evenveel te winnen bij de verandering
van haar methoden, bij het opheffen van tijdverspilling en verknoeien van grondstoffen, als bij de vernieuwing
van zijn materiële uitrusting.
Die vooruitgang veronderstelt geen enkele voorafgaande
vooi’waarde wat betreft de positie van de kapitaalmarkt.
1-Jij kan tot ontwikkeling komen gedurende een fase van
volle bezetting
2),
want het eerste geyolg ervan zou zijn
een ontlasting van de productie door de vrijkoming van
arbeiders en van grondstoffen, die door de andere sectoren
worden gevraagd.
Dit proces zou dus evenzeer als dat, hierboven onder 1
genoemd, bijdragen tot een herverdeling der productie-
factoren.
De meest geschikte ondernemingen zouden hun
marktgebied kunnen vergroten, hétgeen een concentratie
der ondernemingen mee zou brengen, wat meer bevor-
derlijk is voor een nieuwe verlaging van de kostprijzen
(voordelen vande productie in serie, althans tot aan de
optimale concentratie).
Het spreekt vanzelf, dat de mogelijkheid tot concen-
tratie niet dezelfde is in de reeds sterk geconcentreerde
industrieën als in de andere.
Op de ge(nificeerde binnenlandse markt zouden
natuurlijke handeisstromingen in de plaats treden van de
veelheid van gecompenseerde bilaterale ruiltransacties,
die op het ogenblik bestaat.
Daarvan zou waarschijnlijk een belangrijke vermin-
dering van overbodig vervoer het gevolg zijn, waardoor
er materiaal vrij komt om het hoofd te bieden aan een
hernieuwde toeneming van de goederenruil langs andere.
wegen..
De mogelijkheid om op een grote markt één con-
junctuuîrpoiitiek in te stellen wettigt de verwachting,
dat men tot een zekere regularisering van de conjunctuur
zou kunnen geraken, die men vergeefs zou verwachten
van het Havana-Charter of andere internationale ac-
coorden, die aan de landen hun monetaire of douane-
souvereiniteit laten.
De rçgeringen, die aan de onder haar rechtsgebied
ressorterendë onderneniingen geen al te hoge eisen willen
stellen, zouden verplicht zijn de financiën van de gemeen-
schap met zuinigheid te beheren. Zij zouden zich onderling
in een soort concurrentiestrijd, of liever gezegd wedijver,
bevinden.
Om deze wijze vermaning tot een zuinig beheer niet
te laten ontaarden, moet de vorming van een Europees
kartel, dat in staat zou zijn het bedrijfsleven op rantsoen
te stellen,, niet worden toegelaten. Te dien einde is het
) Behoudens moeilijkheden vtn psychologische aard gedurende
zo’n fase, ten aanzien van de arbeidskrachten,
15 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
473
gewenst unificatie te vermijden in alles, dat niet het
uitsluitend doel is van een Europese centrale politiek.
Men moet de nationale regeringen grote sectoren over-
laten, waarin zij vrij en verantwoordelijk zijn.
c.
Op
lange termijn te perr’?ach’ten 000rdelen
1-loewel de protectie, die in de grote afstanden is
gelegen, een zekere geografische spreiding van de onder
nemingen geeft, zou de aardrijkskundige concentratie
der industrieën kracht moeten worden bijgezet op de
meest gunstige plaatsen (al naarmate er grondstorfen in
de bodem voorkomen, of men beschikt over verkeers-
wegen, verbruikscentra of-streken, waarde arbeiders talrijk,
bekwaam of goedkoper dan elders zijn).
Uit dit proces zou een vervoerscoiicentratie ontstaan,
clie op haar beurt de kostprijs van het bedrijfsleven in het
algemeen zou verlagen.
De ,,self-defense” der rand-industrieën en der rand-
gebieden of -landen zou hen naar speciale producten
voeren van hogere specifieke waarde of naar nieuwe voort-
brengingswijzen en zo komt men vanzelf tot verbetering
van kwaliteit en afwisseling in de productie van de unie
als geheel.
–
Het net van transportwegen, dat thans gevormd
wordt volgens de vorm der verschillende landen, zou op
een Europees plan gerationaliseerd kunnen worden.
d.
I’Vtogeltjke yoordelen:
Er zou ook een preventief voordeel bij kunnen komen:
de onmiddellijke openstelling van de grenzen zou een
betreurenswaardig veelvuldig of slecht gebruik der in-
vesteriiigen in een nabije toekomst verhinderen.
In dit opzicht zouden de voordelen nog veel belangrijker
zijn, wanneer de unie onverwijld tot stand kon worden
gebracht. Zij zullen ongelukkigerwijze uiterst gering zijn,
als men vier jaar wacht.
Nadelen:
Er zal wel niemand zijn, die meent, dat de voordelen
van een economische unificatie zo maar verkregen werden.
Er moet inderdaad wt voor gedaan worden, waarbij
fouten gemaakt zullen worden en er een aanpassing zal
moeten volgen, die ook haar onaangename kanten heeft.
liet is geen paradox, wanneer wij zeggen, dat de be-
haalde voordelen zich verhouden naar de prijs, die ervoor
betaald is, dat wil zeggen naar de schade die aanvaard
en de inspanning, die werd gedaan. Indien het concurrentie-
stelsel over het hele nieuwe marktgebied met weinig om-
zichtigheid werd toegepast, zouden er meer rand-onder-nemingen ten val komen, maar men zou ook een dieper-
gaande en vs’uchtdragender heroriëntering, herverdeling en
rationalisatie krijgen.
Toch moet, er een zekere matiging in acht genomen worden – met name in de basis-sectoren -, teneinde de
‘economische en vooral ‘de sociale nadelen, die het gevolg
van selectie zouden zijn, over de tijd te verdelen en daar-
door dragelijk te maken.
Inderdaad zal er nu en dan gedurende de periode van
overdracht der bedrijven niet worden gewerkt. Het is dan
de taak van de nationale en super-nationale Overheid de
economische politiek te voeren, die er toe leidt de duur en de omvang van die stilstand tot een minimum te be-
perken. Bij voorbeeld door, zodra de behoefte daaraan
zich doet gevoelen, een matige expansie van het volume
de” betalingsmiddelen toe te laten; dooi’ tijdig de buiten-
landse beschermende rechten
3)
in werking te stellen;
) Soepelheid en snelheid van handeling kunnen hier verkregen
worden door vasstelling van een vrij hoog Larior van invoerrechten,
waarvan cie rechten voorlopig buiten werking worden gesleld
of
verlaagd.
Dc
uitvoerende macht kan dan
op
ieder ogenblik het be-sluit nemen cle tijdelijk verlaagde
of
buiten werking gestelde rechten
weer volledig toe te passen, zonder behulp van lange parlementaire
procedures.
door de herverdeling de,’ werkkrachten te vertragen door
middel van een voorlopige handhaving der inter-Eui’opese
invoerrechten, welke dan jaaHijks met een gelijke fractie
zouden moeten worden vermihderd; of door het sluiten
van accöorden of door de voorlopige toekenning van
subsidies.
De herdistributie zou vooral van technische aard zijn,
dat wil zeggen, dat de arbeidskrachten van de ene onder-
neming naai’ de andere zouden kunnen gan of van het
ene arbeidsgebïed naar het andere in dezelfde streek.
Echter zullen er ook gevallen van geografische herdistri-
hutievoorkomen. (Bij voorbeeld ten koste van eeii land
met minder gunstige economische omstandigheden en
dat onderhevig is aan sterke demografische druk). In
dat geval zouden te overhaaste verhuizingen voor
de arbeiders moeilijke levensvoo,’waarden scheppen
in ‘de oorden waarheen zij ziôh begaven, wanneer
deze oorden nog niet voldoende georganiseerd zijn
om die aanwas te verwerken. Maar een Europese
organisatie kan zulke verplaatsingen van arbeiders zeer
wel-kanaliseren, ze gelijkmatig over het land verdelen en
gédurende enige tijd alle bewegingen verbieden, die schade-
lijk zouden zijn, zowel voor de immigranten zblf, als voor
de streken waarheen zij zich willen bgeven. De shade-
loosstelling voor tijdelijke werkloosheid, die het gevolg
zou moeten zijn van een tijdelijk verbod tot immigratie,
zou eventueel ten laste kunnen komen van de Europese
gemeenschap. –
Wellicht zou men moeten overgaan tot het instellen van
permanente verzachtende bepalingen uit sociale of militaire
beweegredenen. Wij bedoelen: ondernemingen van iTiiddel-
matige rentabiliteit in het leven houden op die pldatsen,
waar de gewone concurrentie haar anders zou verdringen.
Deze korte opsomming van de nadelen vei’t licht op
de noodzaak om niet alleen voorzichtigheid te hetrachten
bij de omschakeling, maar ook om Europese
–
instellingen
in het leven te i’oepen, die bij machte zijn een gecoördi-
neerde politiek te ontwerpen en te doen naleven. Dat zal
absoluut noodzakelijk zijn waar het monetaire, begro-
tings- en tariefpolitiek geldt. Daarentegen lijkt het nit
onvermijdelijk – en in zekere gevallen zelfs niet ven-
selijk – al de andere factoren, die thans de verschillen
in het leven in Europa bepalen, al te systematisch te uni-
ficeren.
Wij zien meerdere redenen ter rechtvaardiging van de
eerbiediging der verschillen en zelfs van het streven naar
een zelfstandig bestaan: een daarvan is de eis aan de landen
en de landstreken gelegenheid te laten tot een gezonde
wedijver, die gunstig kan werken op een beter beheer dé’r
zaken en de ontplooiing van nieuwe denkbeelden. Wan-neer er verschillende oplossingen naast elkaar ‘beproefd kunnen worden, is daar altijd lering uit te trekken. Maar
er zijn nog andere motieven om .de verschillen te eer-
biedigen. Wij willen dan niet stilzwijgend voorbijgaan aan
de charme, die uitgaat van alle differentiatie. En
dan is er nog een reden – en één van de belangrijkste
-, dat is de zorg, die ons ter harte gaat, om h’t
nieuwe Europa niet onder het gewicht vn laar instel-
lingen te vernietigen.
Brussel.
L. L, SERMON.
EINDE VAN HET BILATERALISME?
liet bilateralisme is economisch geiechta.rdigd om-
dat en zolang verschuivingen in de productiestructuur
van een land, dat in betalingsbalansmoeilijkheden is
geraakt, onmogelijk zijn uit te voeren
1).
Bij wijze van illustratie vei’melden wij nog, dat èen-
‘) Deze conclusie bereikten wij
in
een vorig artikel zie:„VOOr
en. tegen van het bilateralisme” in ,,E.-S.B.” van
1
Juni
1949.
474
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Juni. 1949
zelfde gedachtengang ten grondslag blijkt te liggën aan
eén ‘artikel van Prof. Frisch in ,,The American Economie
Review” van September 1947 onder de titel ,,The need
for discrimination”. Aldaar wordt aangetoond, dat het
nuttig kan zijn in een ,,scheef” (onevenwichtig) systeem
van internationale betalingen, bij de invoerbeperking
opzettelijk te disèriminei’en. Het is dan nl. mogelijk het
hafideisvolume opeen hogerniveau te handhaven dan in
geval, vah wat de schrijver noemt ,,proportionele” invoer-
bperking. Frisch’ kiest een situatie, wèergegeen’ in een
zgn:’ ,,trade matrix”. Deze geeft in de regels aan de, uit-
voeren van de aldaar genoemde landen (A, B en C) naar
de in de koppen der kolommen genoemde landen. Hieruit
volgt, dat de kolommen aangeven de invoeren van deze
landen uit de in de resp. regels genoemde Staten:
A
B
C
–
A
x5
1
-B
3
x
2
C
•
8
1
x
Deze matrix wijst een ,,scheefheid” groot 6 aan, die
niet door vergroting van de aangegeven cijfers kan worden
opgelost Deze scheefheid is gelijk aan het verschil tussen
de totale uitvoer uit C ofwel 8+1 = 9, en de totale invoer
in C ofwel 1+2 = 3, welk verschil overeenkomt met de
gezamenlijke invoeroverschotten van A en B. In geval
van ,,proportionele” importvermindering behandelen A
en B elkaar niet gunstiger dan C. Wanneer, dus B de invoer
uit C metSl pCt verlaagt, dan geldt ditzelfde percentage
voor de invoer in B uit A.
Weliswaar wordt er nu niet gediscrimineerd, doch
het oorspronkelijk handelsvolume ad 20 gereduceerd tot
9,39, zoals uit de volgende opstelling blijkt. (In deze
opstelling zijn alle balansen in evenwicht gebracht).
0
2,45 1,00
0,94 x
‘-2,00
2,51 0,49 x
Vermoedelijk bedoelt Frisch met proportionele invoer-
beperking niet opzettelijk discriminerende invoerrechten.
Daarbij zou dan naar onze gedachtengang moeten worden
opgemerkt, ‘dat, ingeval van verschillende elasticiteit
van de vraag naar importgoederen in de landen A en B
de onderlinge goederenuitwisseling tussen deze deficit-
landen nog verder zou kunnen worden ingekrompen
– en’dat op onnodige wijze – als gevolg yan de
onop-
zettelijke
discriminitie.
Frisch geeft dan als mogelijke
(opzettelijke) discriminerende invoerbeperking tegen C
de volgende oplossing, waarbij de -totale goederenuit-
wiséling wordt verminderd met liet onbetaalbare uitvôer-
overschot van land C, dus met niet meer dan 6 (de oor-
spronkelijke scheefheid):
x
5′ 1
302
30 x
Deze argumentatie staat en valt echter met de
onbe-
veegljkheid
van de exporten van de deficitlanden en
niet
met het
totale exporwermogen
van deze landen. In geval
van volledige substitutiemogelijkheid van deze uitvoeren
zou het zelfs zonder opvoering van de totale uitvoeren
van A en B mogelijk zijn om het totale handelsverkeer in
evenwicht te brengen bij een nog grotere omvang dan die
van het oorsprofikelijk scheve ‘en daardoor duurzaam
niet te handhaven volume:
x 06
0 x 5
65 x
(Uiteraard is de totale geidswaarde van het interntio-
nale handelsverkeer beslist geen bruikbare maatstaf
voor de economishe verdienste van dit verkeer en deze
illustratie kan dus alleen dienen om duidelijk te maken,
welke betekenis de
oerschuieing
van reeds bestaande ex-
porten kan hebben voor het elimineren van een betalings-
balanstekort).
Hieruit mogen we concluderen,
–
dat ‘de reden om tot
discriminatie over te gaan niet zozeer een kwantitatief
als wel een kwalitatief karakter draagt. Derhalve leidt
de weg naar herstel van een redelijk verantwoord multi-
lateraJisme niet in de eerste plaats, zeker niet uitsluitend,
langs een vergroting van de exporten van de, betrokken
landen, doch via de opstelling van een bepaald handels-
en daarmede overeenstemmend productiepatroon.
We kunnen aan de hand
1
van het bovengenoemde
voorbeeld ‘tevens nog illustreren waarom juist het bila-
teralisme de meest veilige omlijsting is voor een systeem
van wat wé hebben genoemd non-monetaire discrimine-
rende invoerbeperkingen. Gesteld, dat men zou kunnen
berekenen, welke importwaarden de deficitlanden nog
zouden kunnen toestaan om tot de bevredigender op-
lossing volgens Frisch te kunnen geraken. Dan zal men
die waarden slechts kunnen realiseren, door voôr het
internationale betalingsverkeer voor iedere vreemde valuta
afzonderlijk slechts betalingen toe te staan tot een bepaald
bedrag. Dit teneinde te vermijden, dat onder vigueur
van een multilateraal betalingssysteem de onopzéttelijke
discriminatie (welke een andere richting zou kunnen in-
slaan dan men opzettelijk tot stand wenst te brengen) de
voorafgaande berekeningen zou doorkruisen.
Dat in dit voorbeeld (evenals bijv. krachtens de huidige
inter-Europese betalingsovereenkomst) de ontstande
bilaterale overschotten van B op C en van A op B ge-
compenseerd ofwel multilateraal verrekend worden, doet
hieraan niet af. Op grond hiervan zouden wij dan ook
let artikel van Prof. Frisch: ,,Need fordiscrimination”
liever betitelen als een ,,Need for bilateralism”.
Wanneer uit het voorgaande blijkt, dat opheffing van
het bilateralisme in beginsel afhankelijk moet worden
gesteld van een herziening van het productie- en handels-
patroon, moet worden vastgesteld, dat het bilateralisme
op zichzelf, blijkens de conclusie in het vorige artikel, op
geen enkele wijze tot’,een zodanige herziening kan bij-
dragen. Integendeel, op deze wijze dient men de conso-
lidatie van eentoestand, die slechts als tijdelijk en van
bel)erkte strekking was bedoeld. Immers’, binnen de vesting
van bilateraal ingestelde handels- en financiële barrières
ontbreken ten enenmale de spontane prikkels, die aan-
zetten tot de opbouw van een harmonische productie-
structuur binnen een’ groep van landen. Zoals bekend vinden deze spontane prikkels ondei een systeem van
vrijheid op handelspolitiek en financieel terrein in jrincipe
hun neerslag in de relatieve prijsverschillen voor de pro-
ductie van bepaalde goederen in verschillende landen.
Een systeem van multilateraal betalingsverkeer zou het
mogelijk moeten maken, dat men op grond van deze
relatieve prijsverschillen zich- min ,of meer
,
– specialiseerde
op een wijze,’ die een zo efficiënt mogelijke benutting
van de aanwezige hulpbronnen waarborgde. –
We hebben intussen vastgesteld, dat juist het falen
van dit prijsmechanisme in het tot stand brengen ‘an
de noodzakelijke aanpassingen in het economisch leven en
misschien op het gebied van de internationale economische
betrekkingen zeer in het bijzonder, ertoe geleid
–
heeft’,
dat men zijn toevlucht nam tot meer geordende, doel-
bewuste wijzigingen in de structuur van het economisch
leven in een daartoe geschapen ,,rustig klimaat”.
De vraag rijst, welk productie- en handelspatroon nu
juist tot aanzijn zou- moeten wordén gebracht, wil men
tot optimale aanwending van de beschikbare productieve
hulpbronnen kunnen geraken. Ineerste aanleg zou men
daarvan kunnen zeggen, dat dit een productie- en handels-
patroon zou moeten zijn, zoals dat.tot stand zou komen
15 Juni 1949
ECONOMISCH-S
‘
TATISTISCHE BERICHTEN
475
krachtens de wetten van arbeidsverdeling en comparatievè
kosten. We moeten daarbij in de eerste plaats aantekenen,
dat deze wetten werken hij de gratie van een Vrij gedacht
prijzenstelsel, dat in voldoende mate vat op het economisch
leven zal moeten hebben om de gewenste aanpassingen
inderdaad tot stand te brengen. In de tweede plaats is
in dit verband van belang, dat de Westeuropese landen
in dit opzicht zeer sterk zijn gebonden. De huidige samen-
werking met en hulpverlening door de Verenigde Staten
is nl. afhankelijk gesteld van het tot stand komen van
een evenwichtige of, nagenoeg . evenwichtige betalings-balans van de gezamenlijke deelnemende landen ten op-zichte van de buitenwereld in 1952. In hoeverre deze eis
redelijk mag worden genoemd, willen we hier in het midden
laten, doch een feit is, dat de O.E.E.C. zich voorstelt en
ook reeds druk doende is om een programma (euphemis-
tisch genoeg aangeduid als spelende) ,,op lange termijn”
op te stellen, dat aan deze voorwaarde zal moeten voldoen.
Er is alle aanleiding, om te veronderstellen, dat een
dergelijk programma, wanneer het tot stand zou komen,
in belangrijke mate afwijkt van wat wij in eerste benade-
ring als de optimale productie- en handelsstructuur aan-
duidden. Bovendien kan het wel uitgesloten geacht worden,
dat de noodzakelijk zeer ingrijpende wijzigingen in de
Europese economie, met behulp van het langzaam of
misschien wel in averechtse richting werkende volledig
vrije en onbelemmerde prijzenmechanisme tijdig tot stand
zouden kunnen worden gebracht. Tenslotte is deze cor-
clusie o.i. reeds op intergouvernementeelniveau getrokken,
doordat a. men bijv. een zeer belangrijke sector van het
internationaal kapitaalverkeer, t.w. de Marshall-hulp,
heeft ,,gepland”, b. de O.E.E.C. zich metterdaad bezig
houdt met de opstelling van een ,,plan” voor de jaren tot
medio 1952, c. in het kader van dat plan, (dat door de
E.C.A. ,,goedgekeurd” moet worden) bijv. bepaalde
industriële projecten vân zekére landen geschrapt worden,
enz., enz.
1-let zal zeer belangwekkend zijn de ontwikkeling van
het programma op lange termijn te volgen. Feitelijk heeft
de O.E.E.C. met het aanvaarden van haar fundamentele
opdracht een 1-lerculestaak op zich genomen. Zij zal
moeten bepalen, welke producten in welke hoeveelheden
en tegen welke globale prijzen door Europa kunnen worden
afgezet in de Verenigde Staten, in Zuid-Amerika, in
Afrika, in het Verre Oosten. Zij zal daarbij onmiddellijk
geïnteresseerd zijn bij wat andere instanties (de Wereld-
bank, de Amerikaanse Regerirtg bij de uitvoering van het
beroemde ,,punt vier” uit de inauguratie-rede van Presi-
dent Truman) in nog te ontwikkelen gebieden tot stand
zullelT brengen. Het programma moet vaststellen, welke
producten in.welke hoeveelheden en in welke van de deel-
nemende landen moeten worden geproduceer’d. Tevens
welke producten in welke hoeveelheden en uit welke ge-
bieden van herkomst dan nog moten en kunnen worden
geïmporteerd en welke prijzen daarvoor globaal in rekening
zullen worden gebracht.
Kort gezegd, zal het O.E.E.C.-programma een ant-
woord moeten geven op devraag, welk productie- en han-
delspatr’oon voor dé deelnemende landen als groep, zowel
als individueel, de optimale aanwending van de hier aan-
wezige hulpbronnen zal inhouden, gegeven bijv. het fêit, dat medio 1952 op Marshall-hulp niet meer mag worden
gerekend. –
In het licht van onze voorgaande overwegingen, menen
we te mogen concluderen, dat eerst, wanneer dit programma
is opgesteld en uitgevoerd, de ratio van het bilaterale
handels- en betalingsstelsel . zal komen te vervallen en
ook zal moeten zijn vervallen. Aan het einde van. de
periode van de Marshall-hulp in West-Europa mogen
immers geen productieve hulpbronnen op een andere
wijze wérden aangewend dan in oereenstemming is met
de optimale verdeling in de zin, die het ,,long term”-
programma daaraan zal hechten. Dit zal moeten inhouden,
dat op dat tijdstip in het intdr-Europese verkëer geeî’i
uitwisseling van waarden meer mag plaatsvinden, waar-
van de productie met behulp van liet bilateralisme min
of meer kunstmatig op de been wordt gehouden om node-
loze verliezen te vermijden. –
hieraan moeten nog enkele opmerkinge’n worden vast-
eknoopt: . .
de doelstelling van het ,,long term”-programma is
niet dezelfde als de totstandkoming vaneen internationale
arbeidsverdeling en waardenuitwisseling: oveï’eenkomstig
de beginselen van de Wet van de comparatieve kosten.
Daarvoor zijn er te veel desiderata als data in het pro-
grammeringswerk vastgelegd, zoals: betalingsbalanséven-
wicht in 1952; volledige wrkgelegenheid’ bij’ beperkte
migratiemogelijkheden; levensstandaard niet benëden de
vooroorlogse. Het zal dan ook zeer wel mogelijk eh naar onze mening zelfs waarschijnlijk zijn, dat ook .na medio
.1952 de Europese landen. t.o.v. de buitenwereld nog ge-
noodzaakt zullen zijn een vorm van handels- en betalings-verkeer te handhaven, die min of meer stringent- bilatera-
lisme impliceert.
.
.
Vermoedelijk zal men bijv. de importen uit de Ver-
enigde Staten op discriminerende wijze moeten behan-
delen; .
het bilateralisme draagt in zichzelf niet bij tot het
totstandkomen van die optimale productie- en handels-
structuur. Er zal moeten worden gezohht’naar een zodanige
perfectionnering van dit stelsel, dat de uitvoering van het
programma niet in de weg wordt gestaan en zo mogelijk
zelfs wordt bevorderd door de meer specifieke vorm,
waarin de bilaterale regelingen worden gegoten;
in elk geval hopen wij te hebben aangetoond,’ dat het bilateralisme staat en valt môt geheel andere over-
wegingen dan men soms ten beste hoort geven. De op-
heffing van dit systeem is niet een kwestie van wat meer
of minder goede wil, dvenmin van het toepassen van wille-
keurige niet-opzettelijk discriminerende importbeperking
en exportbevordering met behulp van ,;monetaire” prik-
kels door ,,koersaanpassingen” of iets dergelijks.’
G –
Dr 11. ZOETEWEY.
s- raen lage.
Drs J. VANI DEN DRIES’I’.
BOEKBESPREKING.
Dr J. Horring, Methode oan 1costprjsbei”ekeiig in de
landbouw.
Dissertatie, Emmen 1948,, 179. blz,
Het is een waar genoegen het proefschrift van Dr lor-
ring te bespreken, omdat er heel veel goedi van te zeggen
is cii het nauwelijks gébrekeri heeft. De schrijver is leerlIng
geweest van de Nederlandsche Economische Hoogeschool
in Rotterdam en ‘heeft daar een degelijke econômische
grondslag voor zijn arbeid verworven. Anderzijds leerde
hij de techhische en bedrijfsorganisatorische problemen
van het landbouwbedrijf kennen door enkele jaren practisch de landarbeid te beoefenen en — sinds 1940— als directeur
van het LandbouwEconomisch’ Instituut, De schrijver
heeft van deze alzijdigheid duid1ijk blijk gegeven Hoe-
zeer hij doordrongen is van de noodzaak, om met name
in de lanctbouw enige weet te hebben van de phyische,
biologische, technische en sociale factoren, om’tot samen
vattende economische kennis te komen, ‘blijkt uit de
keuze van het motto – eén citaat van de Amerikaanse
ondérzoeker Cardon -, waarin op bet
,
grote – bel’ang van
gecoördineerd onderzoek wordt gewezen.
Niet minder betekenisvol voör liet karakter van de
schrijver en zijn boek is de opdracht: ,,Aan II. D. Louwe,
voorzitter yan de Stichting voor den Landbouw, en
Dr Ir S.. L. Louwes, Directeur-Generaal van dé voedsel-
voorziening, die door hun initiatief tot oprichting van het Landbouw-Economisch Ins lituut de kostprijsberekening
476
ECONOMISCH-STATISTISHE BERICHTEN
15 Juni 1949
r
in de Nederlandse Landbouw in bijzondere mate hebben
bevorderd”.
De compositie van het werk is logisch en evenwichtig.
Begonnen wordt – na een korte algemene inleiding –
met een uiteenzetting van het doel van de voortbrenging
en de berekening van kostprijzen. Het derde hoofdstuk
draa(yt tot titel: ,,De kostprijs in het algemeen” en Ts
van overwegend theoretische aard. Vervolgens worden
de verschillende kostensoorten besproken: de mjiselijke
arbeidsprestaties, grond- en hulpstoffen, diensten, duur-
zame productiemiddelen, grond, het kapitaal, risico en de
ondernemerswerkzaamheid. Van elk dezer kôstensoorten
wordt een omschrijving gegeven, gevolgd door de wijze
waarop de -hoeveelheden dienen te worden gemeten en
de methode van waardering. 1-let vijfde hoofdstuk handelt
over het vraagstuk van de gezamenlijke voortbrenging,
dat zich zo veelvuldig in de landbouw voordoet en daar-
door de kostprijsberekening in de praktijk bemoeilijkt. De oorzaken van veranderingen in de kostprijs, de in-
tensiteitsgraad en bedrijfsbezetting en de bedrijfsomvang
worden daarna behandeld, terwijl een aantal opmerkingen
betreffende de verschillen in de kostprijzen in een bepaald
gebied nog voorafgaan aan een slotheschouw’ing, waarin
wordt uitgesproken, dat de kostprijsberekening in de
landbouw niet iets uitzonderlijks is, maar integendeel
alle aspecten, die een kostprijsberekening heeft, aan de
orde doet komen. Een korte literatuurlijst maakt ht
geheel compleet. –
Alvorens enkele onderdelen onder de loupe te nemen,
dient opgemerkt te worden, dat Dr 1-Torring zich vrijwel
heeft gehouden aan zijn bedoeling om alleen over de
methode van kostprijsberekening te spreken; de practische
toepassing en vooral de boekhoudkundige kant heeft
hij laten rusten, evenals de economisch-politieke zijde.
Niettemin bevat vooral Hoofdstuk VII een aantal practische
wenken, met name ten aanzien van het pachttaxatie-
wezen en de statistische verwerking van uitkomsten,
die de strakke opzet doorbreken, doch eerder een ver-
rijking betekenen dan een ontsiering.
Nogal euphemistisch begint de schrijver zijn inleiding
met de opmerking, dat er in de crisisjaren v66r de oorlog
veel belangstelling bij landbouwers en Overheid ontstond
voor kostprijsberekeningen in de landbouw. Euphemistisch,
omdat bijv. in de parlementaire debatten in de dertiger
jaren (o.a. in 1932) enkele jaren lang de Minister, die de
begroting van het Landbouwcrisisfonds te verdedigen
had, op vragen, gesteld door agrarisch-deskundigen, hoe
de Regering aan de zgn. richtprijzen kwam, ten antwoord
gaf, dat die prijzen w’aren gebaseerd op de kostprijzen,
terwijl zij nog hij lange na niet kon beschikken over deug-
delijke kostprijsberekeningen
1),
Wellicht verbood ‘s schrij-
vers bescheidenheid hem te zeggen, dat eigenlijk pas na
1940, .d.w.z. nadat het La’ndbouw-Econonusch Jnstituut
zijn taak had aangevangen, wat ieer licht is verspreid
over de kostprijzen van de Nederlandse landbouwproduc-
ten. Zou het L.E.I. tien jaar eerder zijn begonnen, tegelijk met het Economisch Instituut voor den Middenstand, dan
zouden hoogstwaarschijnlijk eerder en meer doeltreffende
maatregelen in de landbouw zijn getroffen, 66k ten aan-
zien van de prijspolitiek, dan is geschied. De constatering
van de schrij’er is wat te veel vergoelijkend en 66k zeker
niet houdbaar wanneer men de vooroorlogse beldng-
stelling van de Nederlandse Overheid en georganiseerde
landbouw vergelijkt met die in de Verenigde Staten,vaar
v66r 1940 al een boek verscheen met de titel: ,,Twenty-five
years of Illinois erop costs, 1913-1937″
2),
In de inleiding stelt Dr Florring de vraag, waarom in
ons land de kloof tussen de algemene economie en bedrijfs-
9
Beknopt overzicht van- de totstandkoming en werking van cle
Lanclbouwcrisiswetgeving in Nederland, vanaf 1929.
Deel II, hlz.
197, 203, 217 en 223.
9
R. H. Wilcox and H. C. 31. case, Bulletin 467, University of
liii nois.
leer enerzijds en de bedrijfseconomie in de agrarische
sector anderzijds, zo groot is; veel groter dan bijv. in de
Verenigde Staten en Engeland. I-Iij wijst daarbij op de
bakermat van de Nederlandse landbouwwetenschap in
Wageningen, waar de techniek voorop stond, terwijl het
bedrijfseconomisch onderwijs in Nederland vooral groot
is geworden in de handels- en industriële sfeer. -1-Toe het
zij, er is
,
sinds kort verbetering ingetreden. De Landbouw-
hogeschool in Wageningen heeft haar economische richting
aanzienlijk versterkt, zodat er gegronde hoop is, dat de
kloof spoedig smaller zal worden. 1-let wachten is thans
op de Economische Hogescholen en faculteiten, om ook
hunnerzijds een stap in de goede richting te doen. Terecht
merkt Dr Ilorring op, dat voor de ontwikkeling van een
algemene bedrijfsleer, ook enige kennis van het landbouw-
bedrijf aanwezig dient te zijn. Veelal ontbreekt die in de
sfeer van ons hogër economisch ondervijs.
In verband met het vorenstaande dient te worden
opgemerkt, dat, waar de schrijver spreekt van landbouw,
hij alle takken van bodemcultuur en veeteelt bedoelt;
landbouw in de ruimste zin dus en niet uitsluitend akker-
bouw. De gebruikte voorbeelden zijn dan ook aan ver-
schillende takken van de agrarische productie ontleend.
In de paragraaf over de doeleinden van de kostprijs-
berekening wijst de schrijver er op, dat kostprijsbereke-
ningen in de landbouw practisch geen waarde voor de
boer hebben als middel om de verkoopprijs te beïnvloeden
hij de afzet van zijn producten. De waarde van zodanige
berekeningen ligt in het verkrijgen van waardemeters
bij het bepalen van de bedrijfsinrichting en bedrijfs-
voering, maar vooral in een systeem van geleide economie
ter bepaling van de meest gewenste economische politiek.
Belangwekkend is in dit verband de juiste opmerking
van Dr 1-lorring, dat, wil men de productie leiden door
middel van de prijzen, deze tijdig bekend dienen te zijn,
d.w.z. op’een tijdstip, waarop de boer nog de vrije keuze
heeft tussen de verschillende teelten. In het algemeen
zal dit tijdstip dus omstreeks de maand September dienen
te liggen. 1-let is bekend, dat_de Nederlandse Regering
aan deze wenselijkheid in de afgelopen jaren niet heeft
voldaan, evénmin trouwens als aan de andere door de schrijver genoemde wenselijkheid, om voor meerdere
jaren de prijzen van de melk en het vlees en de voor-
naamste akkerbouwproducten te bepalen, hijv. wanneer
de Overheid een verschuiving van rundveehouderij naar
akkerbouw wil bereiken, door middel van een daartoe
strekkende prijszetting. Ook met andere voorbeel-
den toont de schrijver aan, dat tal van economische
en sociale vraagstukken op het terrein van de ag-
rarische politiek slechts op te lossen zijn wanneer
beschikt kan . worden’ over kwantitatieve gegevens van
de kosten en baten in het landbouwbedrijf.
Zich baserende op de -subjectieve waardetheorie geeft
Dr Horririg op blz. 21 de volgende nog al langademige
definitie van wat hij onder de kostprijs verstaat:’ de kost-
prijs is de relatie tussen de genormaliseerde hoeveelheden
productiemiddelen, vermenigvuidigd met hun gelds-
waarde in de naast-beste niet neer in aanmerking komende
gebruiksmogelijkheid ter plaatse en in de periode, waarop
de kostprijs betrekking heeft, enerzijds en de met deze
hoeveelheden productiemiddelen corresponderende, naar
hoeveelheid en hoedanigheid genormaliseerde opbreng-sten in natura, die in een bepaald prodt!ctiestadium ver-
keren, anderzijds. –
Veel aandacht wordt besteed aan het begrip ,,norma-
liseren” van zowel de kosten als de opbrengsten. Terecht
wordt opgemerkt, dat zonder normalisatie kostprijs-
berekeningen in de landbouw in vele gevallen zinloos zijn.
De niet of slechts in geringe mâte door mensen te be-
heersen factoren in de agrarische productie zijn zo be-
langrijk en talrijk, dat grote fouten zouden w’o’rden ge-
maakt als met de resultaten van een iiomentopname
genoegen ‘zou worden genomen. Het klimaat en andere
15 Juni 1949
ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN –
477
groeifactoren (gezondheidstoestand) verschillen van dag
tot dag, van jaar tot jaar en van streek tot streek. Boven-
dien hebben wij in de landbouw te maken met het rhythrne
van de seizoenen, dat van zo grote invloed is in de
plantaardige productie. (en daardoor in de veehouderij!)
en het levensrhythme in de dierenwereld, dat weer van
geheel andere aard is. 1-let is daarom van het grootste
belang er bij kostprijsherekeningen op te letten, dat een
volledige productiecyclus in ogenschouw wordt genomen.
De noodzaak, maar ook de. technische moeilijkheden
van normalisatie van de hoeveelheden producti emiddelen
en opbrengsten in natura bij de kostprijsberekeningen in
de landbouw is iii de na-oorlogse jaren duidelijk gebleken.
Waarschijnlijk zet de directeur van het L.E.I. er daarom
ook zo’n dikke streep onder. De productie-omstandigheden
in jaren als 1945, 1946 en’1947 waren immers verre van
normaal, niet alleen door een niet te vermijden onder-
•bezetting in vele bedrijfstakken (varkens en- kippen!)of
door uitzonderlijke weersomstandigheden (1947!), maar
ook omdat nog geen normaal beeld kon worden verkregen van de wijzigingen, die zich bijv. in de bodemvruchthaar-
heid, de productiviteit van het vee en de arbeidsproductivi-
teit hadden voltrokken of bezig waren zich te voltrekken.
Bovendien was het aantal berekeningen per hedrijfstype
nog gering. 1-let behoeft daarom niet te verwonderen,
dat de uitkomsten van onderzoekingen uit die tijd voor-
zichtig gehanteerd dienden te worden om ongelukken bij
de prijsstelling te voorkomen. Dat deze niet geheel zijn
uitg’ebleven – men denke aan de melkprijshepaling in
het voorjaar van 1947 – is niet te wijten aan het L.E.I.,
dat vel degelijk tot normalisatie van bijv. de me] kopbrengst
overging, maar zowel aan liet ontbreken van gegevens,
die inlichtingen konden geven over de ,,gemiddelde of normale alg&mene toestand voor de naaste toekomst”
(blz. 25) als aan de waaghalzerij, waarmee cle Overheid
op dit gegiste bestek ging varen.
Tot goed begrip van de definitie, die Dr Horring van
de kostprijs geeft, dient nog te worden vermela, wat hij
onder normaliseren verstaat. In het voetspoor van de
schrijver menen wij zijn opvatting omtrent normalisatie
te mogen omschrijven als het aanpassen aan de normale’
toestand van langs empirische weg verkregen gegevens
van de gebruikte hoeveelheden productiemiddelen en
verkregen physische opbrengsten over een voldoend
lange periode in het verleden, waarbij zo nodig rekening
wordt gehouden met w’ijzigingen in de productie voor
zover die te verwachten zijn, gezien het resultaat van
bruikbare uitkomsten van verrichte onderzoekingen:
Hoe lang di ,,voldoend lange periode in het verleden”
(blz. 25) moet” zijn, blijft onbesproken. Vermoedelijk
heeft D,r, 1-lorring op die vraag, die van groot practisch
belang is, nog geen antwoord. Theoretisch is die vraag
gemakkelijk te beantwoorden, doch onze Nederlandse
ervai’ingen zijn nog te kort van duur, om een voor de
praktijk verantwoord advies te geven. Niet elke tak van
bedrijf is even gevoelig voor de invloeden van het weer;
in do kippenliouderij ligt de zaak heel anders dan in de
fruitteelt. Niettemin lijkt het verstandig in het algeincen
de periode niet korter te maken dan vijf jaar. FIet zou
interessant zijn ‘schrijvers mening hierover te vernemen.
In zijn boek besteedt hij er wat te weinig aandacht aan.
Interessant en degelijk is de paragraaf over de waar-
dering ‘van de productiemiddelen. Als uitvloeisel van de grondstçiling, dat kosten ontgaan voordeel is, is de vaar
dering van dezelfde productiemiddelen en gelijke hoeveel-
heden daarvan, al naar de omstandigheden en doeleinden
variëren, verschillend. Onderscheid wordt gemaakt tussen
schaarste en overvloed bij de verkf’ijging, het al df niet
aanwezig zijn van het productiemiddel op het bedrijf
en tussen aankoop van derden of voortbrcnging in eigen
bedrijf. De waardering moet voorts betrekking hebben op
het toekomstig tijdstip van gebruik der productieniiddelen,
of, bij een gereed product, in elk geval op het tijdstip
van prijsbepaling (hlz. 46).
De behandeling van de diensten als kostensoort is wel
w’at summier. Weliswaar Feveren de diensten bij de waar-
dering in de regel geen moeilijkheden op, doch als men
alle hedrijfsbelastingen ook tot de diensten rekent, dan
doemen er in de praktijk w’el degelijk enige obstakels op.
De schrijver wijdt aan de belastingen slechts vijf regels.
1-lij zou daarmee misschien kunnen volstaan, ware het
niet, dat het begrip bedrijfshelasting dat hij hanteert,
niet steeds even scherp is omhijnd. Wat te denken bijv.
van de Ondernemi ngsbelasting? De Ondernemingsbelasting
is een zakelijke belasting, die ten behoeve van de gemeenten
wordt geheven. Als zodanig zou men deze belasting zelfs
kunnen beschouwen ‘als retrihutie, d.w.z. betalingen
voor bewezen overheidsdiensten., Dat daarbij ten dele
(naar de grondslag bedrijfsopbrengst) rekening wordt
gehouden met de draagkracht, doet aan dit feit volgens
sommige schrijvers niet af
3
). Ook de Overheid stelt zich op dit standpunt
4).
Theoretisch heeft van der
Schroeff
5)
gelijk als hij zegt, dat de beantwoording van
de vraag, of de belastingen als kostenfactor kunnen
worden aangemerkt, afhangt van het karakter van de
grondslag van de heffing. Heffingen van het inkomen
van de individuele producent of van de winst van het
bedrijf zijn geen productiekosten.- In die gedachtengang
is het deel van de belasting, dat bij de Ondernemings-
belasting van de bedi’ijfsopbrengst wordt geheven geen
kostenelement. Ik vraag mij af, of deze opvatting wel
juist is en of deze splitsing geoorloofd is in dit verband.
Ondanks de wijze van berekenirgvan een gedeelte van
de belasting is het karakter van een •retributie toch nog
wel bewaard gebleven. De Ondernemingsbelasting is
gemotiveerd met een beroep op de kosten, die een gemeente
te dragen krijgt, als gevolg v’an de vestiging van onder-
nemingen binnen haar grenzen
6).
Voor de bepaling van
de Inkomsten- en Vennootschapsbelasting is het bedrag van de Ondei’nemingsbelasting een bedrijfslast. Niet de
wijze van berekening maar de kenschetsing van dé wet-
gever is mi. beslissend. –
Het antwoord op de vraag, of het gehele bedrag van de
Ondernemingsbelasting kostenelement is of slechts een
gedeelte, is niet alleen va ‘theoretisch belang. In
de Richtlijnen voor de prijsvaststelling en die voor liet
incalculeren van belastingen (Staatscouranten van 11
April 1942 en 24 Mei 1943) is bepaald, dat het gehele
bedrag van de ondernemingshelastingen ,,doorberekend”
mag worden, uiteraard met dien verstande, dat van een
genormalisoercle bedrijfsopbrengst (een , bescheiden w’i nst”
zegt de Overheid) wordt uitgegaan. ‘Bij een gemiddelde be-
drijfsophi’engst van f 4.000 per jaar, betekent dit ter-
minste een bedrag van f 40 mln voor de boeren- en
tuindersstand over 1948 en 1949. Het is dus wel de moeite
waard nog eens ter dege te overwegen, of dit standpunt
houdbaar is. Naar mijn mening is het onhoudbaar, èn
theoretisch èn practisch.
Bijzonder interessant zijn Dr Florring’s opmerkingen
over de grond als kostenelement. Zijn opvattingen, dat
de kosten van ‘gelijksoortige gror’id, al naar de grond in
pacht dan wel in eigendom wordt géhouden, uiteenlopen,
tengevolge van het feit, dat liet netto-rendement van
verpachte boerderijen in Nederland veel lager is dan de
rentevoet van hypotheken op landerijen, zijn logisch
ontwikkeld en ei, theoretisch juist. Onvermeld blijft
evenwel hoe in de praktijk van de kostprijsberekeningen
3)
Zie ook Adilani, ,,Het belastingrecht”, blz. 48, 80, 130.
) Memories van Antwoord aan de Tweede Kamer betreffende de Wet Belastiugherziening 1947 en de wijziging van het Besluit
op de Ondernemingsbelasting .1942 (Zitting 1946/47, Stukken
231 en 232).
‘) Van der Schroeff, ,,De leer van de kostprijs”, hlz. 257 cv.
3)
Zie o.a.: ,,Weckblacl der belastingen”, Nrs: 3846 e.v., 3730,
3731, 3735-3737.
Bijdragen van T. J. de Klcrck en H. J. Hofsira in het boekwerk
,,Fiscale ervaringen 1940-1 945′-‘.
478
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Juni 1949
moet worden gehandeld, d.w.z. hij het bepalen van de
prijzenpolitiek en bjj de efficiencycontrôle. Daar ongeveer
de helft van de Nederlandse grond wordt gepacht, zou
het consequent zijn bij de prijzenpolitiek de waardering
van het grondgebruik voor de halve oppervlakte op
basis van de pachtprijs te doen geschieden en voor de
andere helft naar de netto-rendementswaarde voor de
eigenaar-gebruiker. Enkele aanvullingen op dit punt
zouden het boek als leerboek, waarvoor hei zeer geschikt
lijkt, nog waardevoller maken.
Over de risico als kostenelement schrijft Dr Ilorring,
dat evengoed als bijzondere technische risico’s, de bij-
zondere economische risico’s kostenelealenten vormen
(blz. 92). De praktijk tracht zich trouwens reeds te dekken
tegen deze risico’s, die o.a voortspruiten uit onverwachte
weersomstandigheden, door de vorming van speciale
fondsen (voor groenten, pootaardappelen, e.d.).
– Daar ook de werkzaamheden van de ondernemer essen-
tieel zijn voor de productie, dient de vergoeding voor zijn
prestatie in de kostprijs te worden opgenomen. Als maat-
staf yoor de waarde van de ondernemersarbeid, beveelt
de schrijver een voor alle producten gelijke procentuele
opslag op de kosteri van de. toegevoegde waarde aan.
Dat de oppervlakte; de hoeveelheid kapitaal of het aantal
man-uren per bedrijf geen geschikte basis vormen is juist.
Toch vraag ik mij af, of de oplossing, die ik in mijn proef-
schrift voorstelde
7),
om de uitvoerende arbeid van de
agrarische ondernemer tegen het geldende landarbeiders-
loon te waarderen en de leidende arbeid in verband te
brengen met de geldelijke bruto-opbrengst, het doel
niet nog dichter benadert, al zijn tegen het laatste theore-
tische bezwaren in te brengen.
Van de hoogte van het agrarische ondernemersloon
maakt Dr Ilorring zich wat al te gemakkelijk af. Dat
richtlijnen hiertrent verkregen kunnen worden door
vergelijking met het loon in vergelijkbare dndernemingen
is natuurlijk juist. Maar wat zijn soortgelijke bedrijven? Laat het dan geen vraagstuk van de’kostprijsberekening
zijn en dus, zoals de schrijver zegt, als ,,gegeven” aan-
vaard dienen te worden, niettemili blijft deze paragraaf
wat mager.
In de landbouw worden veelal op Oén bedrijf verschil-
lende producten in combinatie voortgebracht. Het is
daarom begrijpelijk, dat Dr 1-lorring veel en intense aan-
dacht besteedt aan het vraagstuk van de gezamenlijke
voortbrenging. Hij stelt zich op het standpunt, dat,
indien in de verhouding vah de hoeveelheden gezamenlijk
voortgebrachte producten geen wijziging kan worden
gebracht, een economisch zinrijke verdeling van de kosten
over de betrokken producten onmogelijk is (hlz. 107).
Gelukkig komt in de landbouw een geheel onveranderlijke
verhouding nagenoeg niet voor. In de regel kunnen dan
ook wel aanvaardbare oplossingen worden gevonden.
In de hoofdstukken VI en VII treedt Dr 1-lorring nogal
eens buiten de door hem zelf gestelde grenzen, die volgens
de inleiding enkel en alleen de methode van kostprijs-
bei’ekening zouden omvatten. Zo noteerden wij de vol-gende slotregels van het zesde hoofdstuk: ,,Voor de be-
paling van de. prijzen van landbouwproducten in de
geleide economie zal waarschijnlijk niet alleen afgegaan
kunnen worden op de kostprijzen hij de optimale bedrijfs-
ömvang. De omvang der landbouwbedrijven is immers
grotendeels een hitorisch gegeven in een land als het onze, waarin zonder ingrijpen van de Overheid geen
verandering op enigszins grote schaal kan worden ge-
bracht”.
I-Ioofdstuk VII bevat o.a. enkele waardevolle opmer-
kingen over het begrip pacht. Zo wijst de schrijver er op,
dat alleen al door de sterke verhoging van het prijspeil
van de overige kostenelementen en van de eindproducten,
‘) De bdrijfsverelijking in de landbouw, blz.
43
e.v.
de’ juiste verhouding van de pacht op de verschillende
grondsoorten is verstoord.
In de slotbeschouwing herhaalt Dr Horring, dat de
methode van ‘kostprijsberekeningen in de landbouw in
hoofdtrekken overeenkomt met die, welke in de industrie
wordt gebruikt. Speciale eisen worden evenwel aan de
eerstgenoemde berekeningen gesteld, omdat het vrijwel
steeds noodzakelijk is: –
de kosten en opbrengsten te normaliseren in verband
met het organische karakter van de productie;
de kosten te verdelen doordat vele producten ge-
zamenlijk worden voortgebracht;
de aangewende grondstoffen, in eigen bedrijf voort-
gebracht, te waai:deren.
De eindconclusie is, dat het verkregen praedicaat ,,met
lof” ruimschoots is verdiend en dat de Landbouwhoge-.
school in Prof. Horring aanstonds ongetwijfeld een zeen
kundig docent het welkom zal kunnen toeroepen.
Leeuwarden.
Dr A. VONDELING U.
AANTEKENING.
DE STRIJD OM DE AMERIKAANSE MARK’I’
Het opvoeren van de Europese export naar de Verenigde
Staten wordt aan beide zijden van de Oceaan als een der
belangrijkste voorwaarden voor het herstel der interna-
tionale economische betrekkingen beschouwd, daar ener-
zijds de Europese landen daardoor hun economische
onafhankelijkheid zouden herkrijgen en andërzijds de last,
die de Verenigde Staten t.b.v. het Europese herstel dragen,
zou verminderen.
Een aantal landen heeft aanvankelijk, profiterend
van de in Amerika bestaande inhaalvraag, behoorlijke
resultaten geboekt. Nu echter deze inhaalvraag in de
meeste gevallen is bevrecligd, hetgeen o.a. tot uitdrukking
komt in prijsdalingen en het op de markt brengen van
nieuw’e en verbeterde producten, zullen de Europese
exporteurs, willen zij hun afzet behouden en vergroten,
zich aan de gewijzigde omstandigheden moeten aanpassen.
Hierbij kunnen zij belangrijke steun ondervinden van het
Marshall-plan, het State-Department en het Department of
Commerce van de Verenigde Staten. De verschillende in-
stanties van de Marshall-plainadrninistratie werken nauw
samen met de Amerikaanse grootwinkelbedrijven. Zo
is er in het begin van dit jaar een commissie gevormd uit vertegenwoordigers der grote warenhuisconcerns,
die tot taak heeft, de afzetmarkt voor Europese -pro-
ducten, o.a. door het zenden van een groter aantal inkopers
naar Europa, te vergroten. De bijdrage van het State-
Department bestaat
val.
hieruit, dat het tracht d.m.v.
handelsverdragen de douanetarieven te verlagen. In deze
pogingen wordt het door de handel’gestëund; de stemming
in de industrie is evenwel verdeeld en de oppositie tegen
de voorgestelde ,,Reciprocal Trade Act” wordt met het
oog op de teruglopende conjunctuur steeds sterker. Van
grote betekenis is in dit verband het feit, dat de ,,American
Federation of Labor” zich in de debatten in het Congres
tot voorstander van hogere tarieven heeft verklaard.
De Europese landen zullen derhalve met hun exporten naar Amerika rekening moeten houden met mogelijke
tariefverhogingen, voortgaande prijsdalingen en ver-
scherping van de concurrentie.
Met het oog op bovengenoemde omstandigheden hebben
Amerikaanse regeringsvertegenördigers de Europese
producenten de laatste tijd een aantal. raadgevingen ver-
strekt omtrent de wijze, waarop de afzet in de Verenigde
Staten met succes kan worden vergroot. Deze raad is,
aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 3 Juni jl., in een
drietal punten samen te vatten.
15 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
479
le. Door middel van marktanalyses moeten de Europese
producenten de Amerikaanse markt leren kennen, zodat
zij weten, welke producten zij kunnen afzetten, welke
prijzen zij kunnen berekenen en in welke vorm en ver-
pakking zij hun artikelen moeten aanbieden.
2e. Zij moeten de Amerikaanse verkooptechniek, de
zgn. ,,merchandising” bestuderen. –
3e. Zij moeten een centrale Organisatie stichten, waar-door vooral de kleinere bedrijven gebruik kunnen maken
van de voordelen, die het grootbedrijf biedt voor de
organisatie van de afzet.
1-let is wellicht interessant na te gaan in hoeverre
enkele Europese landen reeds van marktanalyses, cen-
trale verkooporganisaties enz. hebben gebruik gemaakt
en welke plannen er voorts in deze richting bestaan.
Zweden
beschikte reeds voor de oorlog over een goede
afzetorganisatie voor kristalvaren. Kort geleden sloten de
Zweedse meubelfabrikanten zich aaneen en stichtten de
,,Swedecraft A.B.”, die een kantoor in New York en
San Francisco zal openen. Het belang van marktonder-
zoekingen bleek afdoende uit het feit, dat de in Zweden
gangbare meubelen over het algemeen te groot waren voor de kleine Amerikaanse kamers. De fabrikanten zullen dus,
wil hun exportcampagne succes hebben, tot de productie
van kleinere meubelen moeten overgaan. Ook de andere
Scandinavische landen trachten hun export centraal te
organiseren.
Duitsland
heeft successen geboekt .met de eerste na-
oorlogse tentoonstelling van Duitse producten in New-
York. De opdrachten,zouden meer dan
S
25 mln bedragen.
Bovendien beginnen de Duitse speelgoederen, chemicaliën,
naaimachines, optische instrumenten enz. hun vroegere
positie op de Amerikaanse markt te’ heroveren.
België
was de eerste Europese deelnemer aan de Jaar-
beurs te New Orleans, terwijl er plannen bestaan om derge-
lijke tentoonstellingen ook in andere steden te houden.
In een rede, welke de Belgische handelsgevolmachtigde
voor de Belgische Kamer van Koophandel in Amerika
hield, werd gewaagd van een plan tot grondige markt-
onderzoekingen. Voorts zou een door de Belgische produ-
centen opgerichte en gefinancierde organisatie, de zgn.
,Producers Exchange” een , ,merchandising”-programma
en een plan tot opvoering van de verkoop moeten uit-
voeren. Op deze wijze hoopt België een einde te maken
aan de toestand, waarin, zoals de gevolmachtigde het
kernachtig uitdrukte, België niet aan Amerika verkocht, maar veeleer Amerika van België kocht.
Frankrijk
organiseerde in verschillende Amerikaanse
steden tentoonstellingen van de beste Franse kwaliteits-
producten, terwijl in samenwerking met de radio, de pers
en theaters de aandacht werd gevestigd op’ de Franse
kunst en literatuur, toneelstukken en films. Voorts
heeft de Regering kortgeleden een wet aangenomen,
waarin een officieel merk voor kwaliteitsproducten is
vastgelegd. Fabrikanten, die dit merk wensen te gebruiken, moeten hun producten aan regeringscontrôle onderwerpen.
Tenslotte bestaat het plan een permanente tentoon-
stelling en een verkooporganisatie voor Franse producten
in New York op te richten.
Bijzonder energiek heeft
Engeland
onder leiding van de
president van de ,,Board of Trade”, FIirold Wilson,
pogingen ondernomen om de etport naar de Verenigde
Staten op te voeren. In het afgelopen jaar werden groot-
scheepse marktonderzoekingen uitgevoerd om na te gaan, welke producten het meest voor export naar de Verenigde
Staten geschikt zijn. Voorts heeft Wilson een programma
ontworpen, dat in zeven punten kan worden samengevat.
le. De Regering zal de aandacht vestigen op de grote
betekenis yan de Amerikaanse markt.
2e. Exportrichtlijnen voor bepaalde artikelengroepen
moeten worden uitgewerkt.
3e. De Regering zal de export naar Amerika onder-
steunen en daaraan de voorkeur, verlenen boven .andere
exportprogramma’s.
4e. De Regering zal in de vier belangrijkste districten
van Amerika een handelsconsul benoemen.
‘
5e. Er zullen dollars wordenvrijgegeven voor reclame-
en verkoopprogiamma’s in de Verenigde Staten.
Ge. De Regering zal steun verlenen bij marktonder,
zoekingen.
7e. Er zal een bijzondere reclamecampagne worden
uitgevoerd.
Een zeer succesvol programma heeft
Italië
ten uitvoer
gebracht waardoor de uitvoer naar de Verenigde Staten
in 1948 t.o.v. 1947 met meer dan 60 pCt steeg. De Italiaanse
afzetorganisatie heeft haar succes voornamelijk te danken
aan het feit, dat zij haar artikelen tegen lage prijzen kan
aanbieden.
Tsjechoslowakije
opende aan het begin van dit jaar een
,,reizende” tentoonstelling, waar vnl. houten speelgoederen,
goedkope bijouterieën, glaspaarlen, muziekinstrumenten,
porselein en glaswaren werden aangeboden. –
Zwitserland
voert een grootscheepse reclamecampagne
voor haar uurwerkindustrje en een kleinere voor kaas.
De grote particuliere bedrijven voeren eveneens een actie
tot verhoging van hun export.
De meest recente poging van
Nederland
is, aldus de
,,N.Z.Z.”, een tentoonstelling van de Verenigde Nedérlandse
Textielproducenten in New York, waar een groep van
aan de Amerikaanse eisen aangepaste stoffen werd ge-
lanceerd en gunstig werd beoordeeld. De chocolade-
fabrikanten maken bij de wederinvoering hunner pro-
ducten gebruik van ,,merchandising” en de Amerikaanse
reclametechniek.
Uit het bovenstaamide blijkt afdoende, dat de meeste Europese landen serieuze pogingen aanwenden om hun
artikelen blijvend op de Amerikaanse markt in te voeren
en dat zij meer en meer inzien, dat zij daarvoor de Ameri-
kaanse afzettechniek moeten leren kennen en gebruiken.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE ENOELSE OOUI)BETALINQEN AAN EUROPA.
Groot-Brittannië betaalt niet alleen goud aan het dollar-
gebied, maar eveneens aan enkele O.E.E.C.-landen en Per-
zië. De ,,Economic Secretary to the Treasury” heeft over
de betalingen aan de O.E.E.C.-landen in antwoord op een
vraag in het Parlement enkele gegevens verstrekt, welke
in ,,The Economist” vn 11 dezer zijn gepubliceerd.
Goud- en dollarajrekeningen in merband met betalings-
accoorden met O.E.E.C.-landen.
(in duizenden £)
–
België
Zwitser-
.
Bizonia
land
1948 October
……..
2.500
500
3.161
November
–
500
–
December
–
–
–
1949
Januari
……..
2.700
80
1.502
Februari
……..
1.700.
288
Maart
……….
1.231
1.496
–
April
……….
2.260
1.696
–
Mei
…………
1.792
1.015•
–
Totaal 8 mnd. …. 12.183
5.575
4.663
Het meest opmerkelijk is volgens ,,TheEconomist” het
goudverlies aan Bizonia, hetgeen aantoont, dat de schat-
tingen, waarop de trekkingsrechten onder het Europese
betalingsprogrammna waren gebaseerd, onjuist waren. Ver-
480
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Juni 1949
ontrustend zijn de betalingen aan België, vooral, wanneer
wordt bedacht, dat de Engelse trekkingsiechten op België,
ten bedrage van S 30 mln, reeds eind Mei waren verbruikt.
De goudbetalingen aan Zwitserland overschrijden in be-
langrijke mate de bedragen, welke de Britse onderhande-
laars hij de Brits-Zwitserse handelsbesprekingen voor de
geest stonden, hetgeen voortvloeit uit het feit, dat de Zwit-
serse markt verzadigd geraakt met auto’s en consumptie-
goederen, terwijl de concurrëntie van andere landen, wo.
Duitsland, scherper is geworden.
Dit goudverlies aan Europa laat nog weer eens duidelijk
de noodzaak uitkomen om zoveel mogelijk te exporteren
naar landen met harde valuta.
HET 1-IERSTEL
VAN
DE FRANSE PETROLEUMINTHJSTRIE.
Het herstel van de Franse petroleumindustrie heeft in
het afgelopen jaar, hlijken het vierde verslag omtrent- de
werking van het Plan-Monnet, goede vorderingen gemaakt.
Een bedrag van frs 19 mrd, wo. 12 mrd voor raffinering
en distributie en
7
mrd voor boringen en onderzoekingen,
werd in deze industrie geïnvesteerd. De raffineringscapaci-
teit werd gedurende 1948 verhoogd van 7.230.000 tot
12.215.000 ton, een vooruitgang, die des te meer spreekt,
wanneer men de capaciteit van 1947, nl. 3.960.000 ton,
hiermee vergelijkt. Met het oog op deze gunstige resultaten
hoopt men aan het einde van de Marshall-planperiode een
capaciteit van 18.700.000 ton te bereiken, hetgeen aanmer-
kelijk meer is dan aanvankelijk werd beoogd.
Voornamelijk tengevolge van het stilleggen van Het Haïfa-
filiaal van de Irak pipeline en het gebrek aan sterling om
ruwe olie van elders te bdtrekken, werd, aldus ,,Petroleum
Press Service” van deze maand, gedurende het tweede
halfjaar van 1948 slechts 83 pCt van deze capaciteit benut.
De productie bedroeg dan ook niet meer dan ca 7 niln ton,
een resultaat, dat echter een vergelijking met 1947 en 1946,
waarin de productie resp. ca
4 mln en 2 mln ton bedroeg,
alleszins kan doorstaan. De productie van gasoline ensmeer-
olie was evenwel onvoldoende. De tankertonnage, die van
September 1939 tot Mei 1945 van 323.000 B.R.T. tot 103.000
B.R.T. was verminderd, vertoonde in 1948 een nieuwe
top van 434.000 B.R.T.
Het aantal boortorèns in werking is aanzienlijk toegeno-
men, nl. van 31 op 1 Januari 1948 tot 51 op 1 Januari 1949;
voor de overzeese gebiedsdelen waren deze cijfers resp. 14
en 17. Hoewel de ruwe-olieproductie zowel in Frankrijk
als in de overzeese gebiedsdelen’ nog zeer gering is, wordt
verwacht, dat in 1953 ca 1 mln ton zal worden geprodu-
ceerd. Voorts wordt in dat jaar gerekend op een additio-
nele invoer van 6 mln ton uit 1r4 en een toeneming van
de verschepingen uit de Russische Golf van 1 mln ton.
Hierdoor zouden de raffinaderijen van voldoende plie verzekerd zijn, terwijl de verwachte productie van dit
Franse territorium bovendien een welkome verbetering
van de Franse bétalingsbalans met naar schatting.$ 60
mln zou betekenen.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de verslagperiode trad ter geldmarkt een lichte ver-
krapping in, waardoor op 9 Juni jl. de callgeldrente tot
1 pCt steeg. Vermoedelijk zijn de banken er op vrij grote
schaal toe overgegaan de uit vervallen promessen en op overige wijze beschikbaar zijnde bedragen in jaarpapier
te beleggen, waardoor het callgeldaanbod verminderde.
Overigens kwam er in Ue marktdisconto’s slechts weinig
verandering. Augustuspapier werd tegen 1
1
/
16
pCt ver-
handeld. September t/m Maartpromessen noteerden prac-
tisch
1
/16
pCt, terwijl April en iSleipromessen
1’/16
pCt
noteerden.
Men kan niet zeggen, dat de aandelenmarkt in de afge-
lopen week krachtig reageerde op de ingediende wetsont-
werpen m.b.t. de belastingheffing op het bedrijfsleven. In
feite bleef het koersniveau vrijwel gelijk aan dat van de
vorige week, terwijl een licht dalende tendentie aanwezig
w’as. De obligatiemarkt vertoonde eveneens weinig koers-
veranderingen, zij het dat hier een vaste stemming aan-
wezig was.
De gebruikelijke tabel geeft omtrent het koersverloop
op de aandelenmarkt het volgende beeld:
3 Juni
10 Juni
1949
1949
A.K.0.
……………………
166*
165f.
v.
Berkel’s
Patent
…………..
110*
108
Lever Bros Unilever C. v. A…..
259
255
Philips
G. b. v. A……………
229
228
Koninklijke Petroleum
……….
295
292*
II.A.L…………..
………..
150
145*
N.S.0.
……………………
163* 159* FI.V.A.
…. ………………..
154
149*
Dcli
Mij
C. v. A .
…………..
152*
145*
Amsterdam Rubber
…………
135
132*
Internatio
………………..
185*
180
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN MEI 1949.
Geidmarkt.
De geldoverdrachten in verband met cle stortingen
van de werkgevers aan de Rijksdienst voor de Maatschap-
pelijke Zekerheid veroorzaakten rond het midden van
Mei de trimestriële verruiming van de geldmarkt in de
publieke sector. De beweging werd deze maal nog. ver-
sterkt door de inschrijvingen op de lening P.T.T., w’aarvan
sprake was in ons vorig overzicht. De gelden, welke naar
de publieke sector vloeiden, waren nochtans grotendeels
afkomstig van de banken, zdat laatst vermelde instel-
lingen een beroep moesten doen op de Nationale Bank.
TABEL I.
De drieinaandelijkse toestand van
de banken.
(in millioenen
franes)
Actief:
31-12-’48
31-3-49
Verschil
Thesanrie
………………..
3.720
3.596
–
130
Daggeld,
bankiers, moeclermaat-
sehappijen
en
…………..
5.306
5.218
–
88
Credieten aan de Overheid:
herd iscon teerbare
overheids-
fondsen
…………….
11.293 10.010
–
1.283
beleenbare overheidsfondsen
18.647
18.455
–
992
andere overheidsfondsen
3.474
3.683
+
209
Tot. cred.
Overheid
……
33.414
32.148
–
1.266
Credieten aan de private
–
economie:
–
diverse
debiteuren
……….
12.491
12.402
–
89
handelswissels
……………
.962
6.142
+
180
prolongaties en voorschotten
op
effecten
………………
680 696
+
16
19.133
19.240
+
107
.
Accepten
………………
3.983
3.890
–
93
Tot. creck priv. econ.
….
23.116 23.130
+
14
‘Diverse
activa
…………….
3.449
3.351
–
98
Vastliggend
………………
960
9.0
1
15
–
85
Totaal
actief
………..
69.971
68.488
–
9.483
Passief:
DepOSitO’s:
rije:
op
zicht en minder dan
30
dagen
.
…………….
45.487
45.473
–
14
op
termijn
…………..
4.030
4.977
+
947
tijdelijk onbeschikbare
.
2.265
– –
2.265
Totale deposito’s
51.782
50.450
–
9.332
Diverse verplichtingen
93.708
13.441
–
267
Eigen
middelen
…………..
4.481
–
4.597
+
116
Totaal passief ……….
69.971
68.488
-‘ 9.483
15 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.481
Uiteindelijk waren de voorschotten van de circulatie-
bank aan de Schatkist en de parastatale instellingen
,
met nagenoeg 1,5 mrd frs teruggelopen, terwijl de handels-
portefeuille met i’uim 700 mln frs toenam. Er was bij-
gevolg gelegenheid om de geldomloop te drukken. Dat
die operatie slechts mogelijk was tot op 450 mln frs, dient
toegeschreven aan goudtoevloeiingen van debileurlanden
vegens overschrijding van de credietmarges, vastgelegd
in de bilaterale betalingsaccoorden.
Uit de globale toestand van de banken per einde Maart
blijkt, dat de reeds vroeger vermelde bewegingen zich
doorzetten, ni. dalende deposito’s (de verdwijning van.
de tijdelijk onbeschikbare rekeningen werd slechts gedeel-
telijk gecompenseerd door aangroei van termijndeposito’s),
daling van de credietverlening aan de Overheid, quasi-
stabiliteit in de credietverlening aan de privaateconoinie.
Op de niet-officiële markt voor goud en deviezen was
de daling algemeen (gouden pond 610 tegen 650; papieren
pond 134 tegen 148; papieren dollar 46
1
tegen 48; Franse
franc 13,3 tegen 13,9; Zwitserse franc 11f tegen 11f;
gulden 12,3 tegen 12,8).
Kapitaalmarkf.
Op de obligatiemarkt kon de lening P.T.T. onmiddellijk
worden geplaatst. Reeds wordt een nieuwe uitgifte van
4,5 pCt kasbons op 5 jaar aangekondigd door de stad
Gent. De uitgifteprijs is 98 pCt; terugbetaling zal gschie-
dcii
a
pan. Het gewone type dus. Het blijkt nochtans,
dat eerlang bij de nieuwe uitgiften zal worden rekening
gehouden met de recente 4aling van het gemiddeld netto-
rendement op koers van de uitstaande leningen. De toe-
stand is, grosso modo gezien, samengevat in onderstaande
tabel.
De berekening werd uitgevoerd per einde maand en
er werd rekening gehouden met eventueel agio bij terug-
betaling. –
STATISTIEKEN.
DE NI4DERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 13 Juni 1949.
Activa.
Wissels, pro-( }loofdbank f
–
messen en
schulclbrieven
an
”
–
A3
h
8
in disconto
1
gen sc
t
900-
Vissels,
schatkistpapier
en
schuld brieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 4°,
van
de
Bankwet
1948)
…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van, de Slaat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari
1947 ……
1.800.000.000,-
Voorschotten
r
lloofdbank 0 1 38.202:958,28 °)
in rek.-crt
1
op
onderpancl
‘
Bijbank
,,
2.465.185,33
(mcl.
belenin-
1
gen)
(
Agentsch.
,,
5.018.309,71
–
t
145.686.453,32
–
Op
effecten
enz ………
..
145.272.773,34
2
)
Op goederen en celen
..,,
413.679,98
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
………………….
..-
Boekvorciering op de Staat der Nederlanden
inge,’olge overeenkomst van 26 Februari
1947
………………………….
…1.500.000.000,- Munt-en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t
439.1 25.43108
Zilveren munt enz …
7.199.949,83
446.325.380,91
op het buitenland
t.
169.644.600,-
,Papier
‘J’egoed bij correspondenten
in
het
buitenland
……190.761.333.68
Buitenlandse betaal-
middelen
…………
..4.7! 3.180 87
365.119.114,55
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
….
..258.744.451,13
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds
…………..
119.486.313,55
Gebouwen
en
inventaris
…………….
..2.000.000,-
Diverse
rekeningen
…………………
..
125.654.074,15
4.763.016.687,61
Paselva.
Kapitaal
…………………………
0
20.000.000,-
Reservefonds
……………………….
15.333.335,71
Bijzondere
reserves
………………….
61.674.999,18
Pensioenfonds
…… ………………..
..22.585.180,37
TABEL II.
Obligatietype
Looptijd
Aug.
April
Mei
1948
1949
1949
Schatkistccrtificuten
5 S 10 j.
4,83
4,72
4,71
Staatsrentcn
……….boven 10 j.
4,73
–
4,63
4,61
Kasbons steden
5 1. 10 j.
5,07
4,97 . ‘ 4,97
Industr. Oblig ……….. hoven 10 j.
606
5,94
6,05
Op de aandelenmarkt verliepen in de eerste week van
Mei de transacties wat vlotter; gemiddeld werden 30 â
35.000 stuks verhandeld. De drie volgende weken daalde
de bedrijvigheid opnieuw op het vroegere niveau en het
licht gestegen koerspeil werd tot op de hoogte van einde April teruggebracht.
TABEL III.
–
Bdrjr’igheid en koers index oan de aandelenbeurs te Brussel.
Aantal
ver-
Kapitalen
Algemene
handelde
koersindex
stukken
(in duizend-
(in mln frs
(1936-38
Lallen per dag)
per dag)
=
100)
1947
Jan.
……
/
16
24,8
251,0
1948 Jan
19
16,7
157,8
1949 Jan
46
38,0
154,3
Maart
26
23,6 150,8
April
23
–
19,3
144,0
Mei (midden)
24
19,5
145,8
Mei (einde)
28
25,9′
143,9
Bi’ussel.
V. VAN ROMPUY
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
…………………………
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
….1.499.667,79
,ç’
78.273.610,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
2.962.148.750,-
Bankassignaties in
omloop
…………..
..44.269,21
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist……f
142.305.763,20
‘S
Rijks
Schatkist
bij- zondere
rekening ….
..
293.362.217,31
Geblokkeerde saldo’s
..,,
2.560.895,66
Saldo’s
van
banken in
–
Nederland ……….
..
52.512.304,94
Vrije saldo’s van Vreem-
de cireulatiebanken en
soortgelijke instellingen ,,
400.930.056,75
Andere Vrije saldo’s…….509.850.796,09
1.401.522.033,95
Crediteuren in vreemde geldsoort
……..
60.023.084,05
Diverse
rekeningen
………………..
..139.911.757,35
f
4.763.016.687,61
Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
f
–
°) Waarvan aan Indonesië (Vet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) …. ……36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,,
136.200.305,-
IN- EN UITVOER VAN BELGIË
1
1.
Invoer
Uitvoer
Saldo
M aa
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
in dii-
in mii-
in dul-
in mil-
in mli-
zenden
lioenen
I
zenden lioenen
lioenen
tonnen
francs
tonnen
franes francs
Maandgem.’36/’38
£868
2.019 1.912
1,859
–
160
Maandgem. ’47
. –
2.322
7.130
1.070
5.138
-1.992
Maaridgem. ’48
. –
2.399
7.285
1.258
6.168
.’1.117
Juli
1948..
2.352 6.832
1.179
05.662
-1.170
Aug.
1948..
2.478
6.914
1.153 5.713
-1.201
Sept.
1948.
.
2.339
7.461
1.345
6.488
–
973
0ct.
1948..
1.770
7.369
1.312 6.746
–
623
Nov.
1948..
2.318
2
)
6.914
2
)
1.361
2
)
6.505°)
–
409
3
)
Dec.
1948..
2.656 7.791 1.430
7.111
–
680
Jan.
1949. .
2.111
1
6.580
1
1.088
6.138 – – 442
Febr.
1949..
2.291
6.503
1.136
6.725
+ 222
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut vor
de Statistiek.
°)
Gecorrigeerde gegevens,
/
1
–
1
Januari
1940
•
.
Aantal’
.
schepen
B.R.T.
Stoomschepen.
–
.Passagiersschepen-
.
44
358.057
Vrachtschepen
211
746.279
Tankscliepen
10
48.088
Sleepboten
.
………..
39
7.884
Motorseliepon.
–
Passagiersschcpen-
.
40
399.167
Vrachtschepen
434
368.491
Tankschepefl
73
400.894
Sleepboten
.
9
2.610
Overige sehepen
.
–
Zeilschepen
ipet
hulp-
–
vermogen
…..
,97
12.268
.
2
231
Sleepsehepen
4
–
2.622
Aannemersmateriaal
29
,-
14.791
Totaal
Nederlandse vloot
.992
–
2.361.388
Zeilschepen
…………..
Indonesische vloot
187
427.845
–
Vloot der Ned.
Antillen
en Suriname
51
105.865
Totale vloot ouder Nedor-
‘.landso
vlag
………………
1.230
.
2.895.098
1 Januari 1947
–
Aantal
schepen
B.R.’1.
12
104.072
141
632.921
3
.
–
23:639
43
6.397
12
131.629
404
497.910
51
262.604
14
3.429.
68
8.553
1
79
8
2.580
55
.
20.071
812
‘
1.693.884
155
–
281.753
73′
122.376
1.040
2.098.013
1 Januari 1948
Aantal
–
–
B.R.T.
schepen
10
102.918
179
918.925
4
24.868
43
6.113
15
170.591
432
557.431
54
270.660
17
4.132
5
6.421
79
7
2.050
58
20.261
871
2.084.449
168
312.056
77
125.660
1.116
2.522.165
1 Januari 1949
Aantal
B.R.T.
schepen
10
98.399
226
1.123.453
8
68.150
24
4.328
19
213.975
523
752.841
56
271.939
16
4.513
45
5.772
2
878
36
14.318
965
2.558.566
48
48.611
74
131.614
1.087
2.738.791
482
ECONOMIS’H-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Juni 1949
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
(Voornaamte’psten in duizenden guldens).
,
Cd
.29
0
Pz
‘
0
30 Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.186 153.109 2.744.151
2 Mei
1
49
445.221
134.675
172.312
163.947
‘3.032.716
9 Mei
’49
445.428.
136.020 172.557
144.598
2.984.992
16 Mei
’49
445.640
136.574
‘167.033
145.102
2.958.671
23 Mei
’49
445.850
t
36.264
.163.855
141.758
2.950.911
30 Mi
’49
44 5.99 3
155.026 182.266
151.826
3.005.411
7 Juni
’49
446.174
‘1 58.384 192.311
446.190
2.993.179
13 Juni
’49
446.325
169.645
195.475 145.686
2.962.149
Saldi in rekening courant
0
.n
.n,
cb
–
30Dec. ’46
.
. .-
2’Mei
’49
76.836
293.362
3.335
50.279
349.499 466.749
9
1Iei
’49
92.687
293.382,
3875
45.246
366.184 462.630
16 Mei
’49
65.733 293.362
3.758
38.548
387.782 494.454
23 Mei
’49
62.693
293.362
3.723
49.230
358.890
531.676
30 Mei
’49
52.818
293.362
2.973
34.635
365.120 543.186
7 Juni
’49
91.827 293.362
2.952
43.477
380.189 525.400
13 Juni
’49
142.306
293.362
,
2.561
52.512
400.930
509.851
INDEXOIJFERS’
VAN
OROOTHANDELSPRIJZEN
‘
IN NEDERLAND
1) $).
Juli ’38-Juni ’39 ‘=100
1946
1947
1948
1949
Mrt
JCJ
VodIngsiiddelen:
209
230
228 220
223
226
191
199
233
259 259
257
200
214
231
240
242
242
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
463
631
567
552
552
552
chem.producten
272
,342
376
425
422
396
plantaardige
……….
258
284
283 279
280
282
totaal
…………….
224
243
304
542
542
543
261
294
‘306
319
316
.315
dlerlijke
…………..
textlelwaren
………..
332
474 524
456 435
414
-huipstoffen
170
201
216 263
263 .
263
Ieder………………
metaalwaren
………..
.282
328
342
-373
371
369
Afgewerkte producten:
papierwaren
………..
glas, aardewerk. enz.
2.38
256
269
272
275,
278
totaal,.’…………
houtwaren
.
……….
349 390
382
379
.
379
379
chem. producten
. 328
318
325
365 364
364
315
344
360 366 367
358
292
321
330 354 354
355
283
303
347 365 365
362
textielwaren
……..
gefabr. voed.midd..
211
223 225
236
236
235
lederwareû ……….
papierwaren
……..
248
263
.270
271
271
271
metaalwaren
……..
261
276
283
295
295
293
totaal
…………..
Algem.Indexcljfer ……
251
27:1
281
295
295
294
NATIONLE DANK VAN BELGIË.
(Voornaamste pôsten in millioenenfrancs).
ce
0
‘0
5.
0..
‘c.9
,.;
Q,
..n
o
O)’
en
55.0
6.1
0-
ceu
0
Q0
>
16 Sept.
1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
12 hei
1949
28.294 10.983 2.476
8.690
2.81
607
49 Mei
1949.
28.748
10.361
3.22.5
7.156
304
636
25 Mei
1940
2.9.120
10.494 2.477
7.044
296
622
1
Juni
1949
29.120
11.249
2.220
8.410
316
597
8 Juni
1949
29.245
11.881
2.280
–
8.303
280
581
Rckèning-coiirant saldi
4,
0
OQ
S
.-
.
cz
1-‘4
.
e
.00
E
0
‘4.
4)
.0
Pq
CI)
Pq
16 Sept.
1948
12 Mei
1949
19 Mei
1949
25 Mei
1949
Juni
1949
8 Juni
1949
657
915 915 915 914
.915
91.729
92.371
91.558
91.152
92.931
93.665
81.568
83.749
82.883 82.853 84.355 84.205
2.2
484
165
291
428
958
2.425
1.603
1.789.
1.680
1.742
1.693
6.251
5.522
5.403 5.279 5.617
6.362
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN BELGIË
1)
–
1938′
–
800
Juni
1948
Juli
1948
Aug.
19481948
Snpt.
Oct.
1948
Nov.
Dec:
1948
1948
.Tan.
1949
Algemene Index v. d.
107
101
106
115
118
110
115
117
Steenkool
……..93,0
80,6
88,4
94,9
98,6
94,8
99,0
99,2 Cokes
………….96,8
108,1
110,6
105,8
114,5
112,7
115,5
111,1
md.
prod.
1
)
…….
Cement
………..
.
–
116,3
108,4 107,4
131,1
124,4 101,7
87,3
70,6 113,5
160,6
171,4
175,2 182,6
177,6
186,3 186,2
119,0 138,0
182,2
182,6
193,0
182,5
188,0 191,2
Afgewerkt staal
. .
137,7
162,1
191,3 197,0
202,7 196,0
203,9
208,8
Afgewerkt ijzer
–
68,1
50,3
62,7
85,7
66,1
72,6
76,0
91,4
Vlas (spinnerij)
80,4 67,3
67,7
75,5
73,4
97,3
85,4
79,8
Vlas (weverij)
. . .
55,0
47,1
44,5
44,0
47,9 52,6
55,8
Katoen (spinnerij)
109,8
92,9
–
92,2
108,5 103,8
84,5
102,1
106,0
Katoen (weverij)
..
125,8
111,1
110,5
130,1
128,6 112,8
126,2
–
Ruw
ijzer
………
Vol (kamwol, spin-
Ruw staal
………
135,3
107,1 116,8
119,3 131,8
136,6
127,9
126,8
.
.
.
Wol (weverij)
–
144,3 115,0 114,8
117,8
120,1
113,5
124,8
88,2
85,5
73,5
62,9
41,7
52,2 48,8
Hoiglas
……….
141,8
132,2
111,8
110,6 119,0
96,9
94,0 89,6
nerij)
………..
136,4
106,1
126,0
133,4
146,5 130,6
132,6 131,3
Vlakgias ………..87,1
71,6
98,2
91,7
141,6
130,5 144,4
150,0
125,3
Papier
………..
Geraffineerde suiker
73,2
85,8
83,0
86,3
85,1
102,3
103,4
64,0
Margarine
……….
Sigaren
………..43,0
34,2 34,8
36,2
38,4
66,3
58,3
33,1
Sigaretten
………
34,2
117,3 145,2 161,3
130,2
105,6
128,0
126,5
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
) De wegingsco6fficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de
de Statistiek. . betekent: gegevens ontbreken.
verhoudingen in 1941.
– ‘
‘) Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken:-1938 =
töo
DE KOOPVAA1IOIJVLOOT ONDER NEDERLNI)SE
VLAG
1).
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.
15 Juni 1949
‘
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
483
OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE B4LANSEN VAN DE NEDERLA?DSCHE BANK. (in millioenen guldens)
Actief
.
data
23-5-
1
49
[
,30-5-’49
7-6
2
4913-6-
1
49
Passief
data
23-5
2
49
30-5-’49
76
2
49
13-6-’49
Vissels,
promessen
en
20,0
20,0
20,0
20,0
–
schuldbrieven in disconto
–
1)
1)
–
–
‘)
Reservefonds ………….
15,3
15,3
15,3
15,3
Wissels, schatkistpapier en
Bijzondere reserves
61,7
61,7
61,7
61,7
schuldbrieven,
door
de
22,6
22,6
22,6 22,6
Bank gekocht
–
–
–
–
Voorzieningsfonds
perso-
Schatkistpapier,
door
de
neel
in
tijdelijke
dienst
1,5
1,5
1,5
1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
de
Staat
der
Neer-
(oude uitgiften)
79,3
78,9
78,6
78,3
landen
ingevolge
over-
Bankbiljetten
in
omloop
eenkomst van 26 Febru-
(nieuwe uitgifte)
. . .
2.950,9
3.005,4
2.993,3
2.962,1
1.800,0
1.800,0
1.00,0
1.800,0
Bankassignaties in omloop
–
–
0,1
–
Voorschotten in rekening-
.
Rekening-courant saldo’s: courant
op
onclerpand
‘s Rijks Schatkist
627
52,8
91,8
142,3
(mcl.
beleningen)
141,8
2
)
151,8
3
)
146,2
2
)
145,7
2
)
‘s Rijks Schatkist,
bij-
Voorschotten aan het Rijk
–
– –
—
zondere rekening.
. .
293,4
293,4
293,4
293,4
Boekvordcring op de Staat
Geblokkeerde saldo’s
.
3,7
‘3,0
•2,9 2,6
der
Nederlanden
inge-
Saldo’s
van
banken
in
volge Overeenkomst van
Nederland
……….
49,2
34,6
435
535
1,500,0
1,500,0
1.500,0
1.500,0
Vrije saldo’s van vreemde
ari
1947
……………
Munt en muntmateriaal:
Kapitaal
.
…………..
circulatiebanken
en
Gouden tnunten gouden
Pensioenfonds
………..
soortgelijkeinstellingen
358,9,
365,1
380,2
400,9
26Februari
1947 …….
muntmateriaal
439,1
439,1 439,1 439,1
Andere vrije saldo’s
.
581,7
543,2
525,4 509,9
Zilveren munt, enz.
.
6,7
6,9
7,1
7,2
Crediteuren
in
vreemde
Papier op het buitenland
.
136,3 155,0
158,4
169,6
geldsoort …………..
60,7 60,0
58,6
60,0
Tegoed bij correspondenten
•l33,8
139,0
‘
139,6
139,9
in het buitenland
. . .
159,0
177,9
187,5
190,8
Buiten!. betaalmidcleleri
.
4,9 4,4 4,8 4,7
–
Vorderingen in guldens op
vreemde
circulatieban-
–
ken
en
soortgelijke
in-
..
stellingen
…………
242,4
240,3
.
246,5
258,7
Belegging van kapitaal, re-
Diver8ç rekeningen
………
–
.
..
serves, pensioenfonds en
voorzieningsfonds
117,9
118,0
115,2
119,5
Gebouwen en inventaris
. 2,0
..
2,0
2,0 2,0
.
Diverse.rekeningen
95,3
101,1
121,6 125,7
4.763,0 4.645,4 4.696,5 4.728,4
4.763,0
4.645,4
4.
6
96,5
4.728,4
‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks’ door
de
.
– –
Bank in
disconto
ge-
–
–
–
nornen
Circulatie der door cle Bank
‘)Waarvan aan Indonesië
namens cle Staat in het
–
(Wet
van
15-3-1933
verkeer gebrachte munt- Staatsblad no. 99)
. .
36,9
36,9
36,9
36,9
.
biljetten
136,2 137,4
137,4
136,2
S.
AMSTERDAtISCHE BANK
N.V.
–
INCASSO-BANK
N.V
MAANDSTAAT PER 31 MEI 1949
ACTIEF
–
PASSIEF
Kassa,
Kassiers
Kapitaal
f
70.01 0.000,00
en
Daggeldie-
Reserve
–
33.500.000,00 ,,
ningen
t
30.847.213,36
Bouwreserve
6.000.000,00
Nederlands
,,
schatkistpapier ,,
752.753.900.00
Ander over-
,
termijn
Deposito’s op
,,
84.089.957,23
p1esS
heidspapier
,,
20.689.269,60
Crediteuren
897.830.787.60
,,
Wissels
,,
1.717.994,83
‘Door derden
Bankiers in bin-
geaccepteerd
,.
149.936,00
,iniversoluiiiternllhional
nen
en
buiten-
Diverse
landt
•.
56.916.861.09
rekeningen
..
31.631.762,85
_____ Je/t.700]ahrefl
30.
Auguétbis
—-
u
Effecten en syn-
4.
Sept.1949
–
dicaten
..
4.082.952,19
._
.
Prolongatiën
en voorschotten
–
Alle
inlichtingen omtrent
tegen Effecten ,,
21.164.631,59
bezoek en expositie verstrekt
Debiteuren
.,
212.71 2.304,29
–
de Nederlandse Kamer van
beelnemingen
,,
16.327.316,73
.
.
Koophandel
vocr
Duitsland,
Gebouwen
6.000.000,00
,,
.. van de Spiegeistraat 18,
Den Haag.
fl.123.212.443,68
fl.1
23.21 2.443,68
Kon. Ned. Boekdrukkerij H. Â M. Roelants
–
Schiedam
Vraag en Aanbod inzake Kanoorbehoeften, Brardkasten, Machines, Gebouwen, Industrie-terreinen, enz.
Aangeboden
electrische
*
ADU’SSOGRAPR
PONSMACILINE,
Adverteerin
1
1
prijs
f
1000.—.
Br.
onder
no.
ESB
1437,
bur.
v.
d.
deze rubriek.
1
bi.,
Postbus
42,
Schiedam.
Bij het Gemeentelijk Sophia Ziekenhuis te Zwolle
vaceert de betrekking van
ECONOMISCII-AOJUNCT-DIRECTEUR
Sollicitaties worden vÔÔr 20 Juni 1949 ingewacht bij
de Geneesheer-Directeur. Sollicitanten moeten in het
bezit zijn van diploma H.B.S. 5-j.
C.
of een daaraan
gelijkgesteld diploma; Staatspractijkdiploma; acte
M.O. Boekhouden, terwijl het doctoraal examen Eco-
nomie en het diploma Accountancy, zowel als practi-
sche ervaring in de moderne bedrijfs-administratie, tot
aanbeveling strekken: Salarisgrenzen
f
6480—! 7830.
Geen persoonlijke kennismaking dan na oproep.
Voor op te richten middelgrote gieterij (Noor-
den van het land) wordt gevradgd een
DIRECTEUR
in staat het bedrijf technisch en commercieel te
leiden en aan de Opbouw van het bedrijf mede te
werken. Kapitaaldeelname mogelijk. Salaris na-
der overeen te komen.
Uitvoerige sollicitaties te richten aan: Econo-
misch adviesbureau, Drs. A. Coenen, Emma-
park.3, Den Haag.
,,HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDE3ELEN ‘N.V.
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
DE TWENTSCHE BANK .v.
MAANDSTAAT OP 31 Mei 1949
Kas, Kassiers en’Daggeldleningen
…………
t
15.960.261,90
Nederlands Schatkistpapier
………………,,
514.795.746,43
Ander
Overheidspapier
………………….
..
5.357.556,55
Wissels
………………………………
..
952.728,78
Bankiers in Binnen- en Buitenland
………..
..
15.851.539,70
Effecten
en
Syndicaten
………………….
2.006.734,94
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
12.749.208,79
Debiteuren
…………………………..
..
111.860.122,98
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)
…………
..
10.090.454,92
Gebouwen
………….. . ……………..
..
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
..,,
873.990,58
–
t
693.998.345,57
Kapitaal
…………………………….
t
44.800.000,
Reserve
………………………………
..
15.000.000,-
Bouwreserve
..
……………………….
..
3.000.000,—
Deposito’s
op
Termijn
………………..
..
80.204.194,40
Crediteuren
…………………………..
..
539.966.700,—
–
Geaccepteerde Wissels
………………….
..
12.244,63
Geaccepteerd door Derden
…… …………
..
186.280,91
Overiopende Saldi en Andere Rekeningen ……9.954.935,05
Reserve voor Verleende Pensioenen
…….. …873.990,58
1
O.O5O.31O,Oi
STAATKUNDIG ECONOOM
(DRs)
33.j., 9 j. binnen- en buitenland bedrijfsleven en over-heid, zelfstandige, representatieve functies, practische
kennis moderne talen, wegens geringe vooruitzichten
huidige buitenlandse werkkring,
zoekt passende be-
trekking
Nederland of
buitenland.
Voorkeur verkeers-wezen, internationale handel, relaties hogere overheids-
organen, e.d.
Er. onder no. ESB 1436, bur; v. d. bl., Postbus 42,
Schiedam.
ECONOMISCH DOCTORANDUS
met ervaring op het gebied van financ., adm., organis., sta-
tistiek, techniek (tevens Ir. Delft) wenst van betrekking te
veranderen, zoekt een functie waar voor initiatief en werk-
kracht goede perspectieven open staan. Er. gaarne ingewacht
onder no. ESB 1440, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande Uit 4 Diensten
–
V.V.S.-
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel hij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groOte practische waarde blijken
•
te zijn.
Onze V.V.S.-brocburc wordt op aanvrage kosteloos toegeznden
Van der Graaf I Co’s bureallx voor den handel H.V.
.-Amstelstraat 14-18, Amsterdarn-C. Telefoon 88631 (5 lijnen)
Economisch – Statistische
Berichten –
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Cent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
.5
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementspri,js,
franco per post, voor Nederland f 26 per jaar,
voor België/Luxemburg f a8 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Banque de Commerce te Brussel. Ovcrzees8
gebiedsdelen (per zeepost) f 26, overige landen
t
28 per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechte worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
/
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
t
0.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp, 12 B. francs