Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1668

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 27 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E

Beri’chte

n

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 27 APRIL 1949

No. 1668

1-let Duitse geld vcilume na ‘de sanering van cle mark

door Prof.

Dr L. J.

Zimmerman

…………..
329

De Nationale Jaarrekeniifgen voor Nederland
door Dr
H.

Rijken

uan

Olst

……………………..
331
,

13 oe kb es p re kin g:

Dr M. Woisgias, flcnelux,,bespr.
dooi- J. 11. Lubbers

……
334
.

London

Letter:

The now Dritlsh biidet
door Ilarold Wincolt

………..
335

Bedrijfseconomische

notities:
indtistriefinaiiciering
door J.
Brands
en
J. C.
J3re:et
……
336

Internationale

notities:
i)o discussie over

de goudprijs

……………………
388
II)e wereldprodtictic en -export van oLjin en vetten
……
$38

A
a n t e k e n i n g

15e Nationale Jisarrokeningen voor Nedorland
…………
839

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
340

S t a tistieken:
flankstaten

…………………………………..
340
Overzicht der laatste vier verkorte balanseis van Do Neder-
hmdslte

Ihtnk

…………………………….
341
Verkeer

en

vervoer in

Nederland

………………….
34
Sland

van

‘s Rijks

Kas

…………………………
843
5

DEZER DAGEN
heeft het Nederlandse Kabinet, in een poging de bij ‘het

accoord van Parijs voorlopig bereikte geringe verschuivingen
van de Nederlandsle grens tot haar beschikking te houden,

volgens vele ervaren parlementariërs de grenzen van het
parlementair regeren niet onbelangrijk verschoven.

1-let ,,sunt certi deniclue fines”, ergens komt een eind;
kwam vele leden van de Eerste Kamer naar de lippen.
Maar tot het einde te volharden, hebben deze niet ge-
waagd. Een Regering, die tot behoud van igen opvatting

tot de grens was gegaan, kon haar ambtenaren, met
parlementaire volmacht, op de vastgestelde tijd de grens
doen overtrekken.
Tot hoever kan men gaan? Nog steeds proberen de

onderhandelaars in Indonesië dit van elkaar te weten te
komen. Steeds meer tast men naar de limieten, waar-
tussen een accoord zou kunnen worden bereikt. Zoals
degenen, die zich Marshall, Book V, herinneren, zullen
wetén: ,,We must go to the margin to study the action
of those forces, which govern”.

De margiriale benaderingswijze in de politiek schijnt
nog moeilijker realiseerbaar dan in “t economische. Gren-

zen, die de ene dagklaar leken getrokken, zijn een vol-
gende dag vervaagd. In een paragraaf, die de Nederlandse
delegatie als één geheel wil lezen, ziet de Republikeinse
een deelstreep.

De tijd, intussen, schuift voort, en daarmede de lijn
van de dollarbehoefte. De E.C.A.-hulp blijft opgeschort.
Voor het huidigè economisch leven van Indië geldt in
elk geval ,,and finds no other advantage in the process
but only the losing of hope by. time”. Maar het speF,

waarin Shakespeare deze regels te pas bracht, was ,,All’s
well that ends well”.

Een eindgedachte, die ook voor de West-Duitse grond-
wet schijnt te gelden. Tot het uiterste hebben de Weste-
lijke gealliéerden de tijd Ilaten verlopen, voordat zij be-
sloten cle nauwe lijn, getrokken om de financiële bevoegd-
heid van een Duitse federale regering, te verruimen. Na
de nieuwe financiële afbakening tussen ,,Linder” en

federatie bleken de overige verschillen intra-marginaal: zonder tijdverlies werd overeenstemming bereikt.
Niet zo in China; de onderhandelingsbasis bleek een
ultimatum. De troepen van de Kung ChangTang hebben’
de scheidslijn tussen Noord- en Zuid-China overschreden.
– Bij de uiterst verwikkelde gelaagdheid van China doet
een Testers
beschouwer beter geen iijnrechte conclusies
te trelcken en zich niet te wagen aan het woord eindstreep.
• Toch moet de commissie van redactie het tot haar
spijt introduceren. De ,,E.-S. B.” verliest Drs J. H. Lubbers
als redacteur-secretaris; hij gaat ons economisch leven

steunen over de grens. Maar Parijs, waarheen hij zich zal
begeven, is geen Ultima Thule. Wij vertrouwen, dat hij
soms tijd zal vinden om zijn heldere stijl aan dit blad –
ten goede te doen komen. ,,Le spieen de Paris”, .Bau-
delaire’s schrikbeeld, zal hem niet bevangen, daar staat

zijn vrijwel onbegrensde opgewektheid, die hem als re-
dacteur te stade kwam, borg voor.

COMMISSiE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;

– F. de Vries;

J.
H.
Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputte;

CF. Versichelen.

Gegevens oter adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde pan dit nummer.

INHOUD:

Blz.

De artikelen van deze week ………327

ommaire, summaries ………………..327

De Nederlandse katoenindustrie ende Oostaziatische

markten
door Joan G’cldernian

…………….
328

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN’ –
BANKIERS EN AS5URAN1IE-MARE1AARR

AMSTERDAM
. ROTTERDAM . ‘
R.GRAVENHAGN.
DELPT . SCHIEDAM – VLAARDINGEN

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s.Gravenhage

AOMINISTNATIEKANTODN OORORECHT . BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pers one eis- Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

w-II

cç:


e

ELK

dezet aziecialt

KAN THANS SNEL, GOED EN MET

MINIMALE KOSTEN ‘N COPIE WORDEN

VERVAARDIGD.

I4ET RTOCE”.SYSTEEM GEEST

POSITIEVE COPIEËN, ZOWEL VAN

TRANSPARANTE ALS VAN DUBREIZIJDIG

‘BEDRUKTE OF BESCHREVEN ORIGINELEN

S

t
CHEMISCHE FABRIEK

L. VAN DER GRINTEN

VENLO-HOLLAND

h.nd&,n,e,kon
,.RÉTOCÉ
..

OCÈ”.,.ENrQCÉ RIjn ..5ig
gd.poneerd.

/

7

G
xs
PE

71

GEHR
L0c04,

((.4

es
fts
O1STILLATÜ?

Nederlandsch Indisch1avdeIshank, N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

– KENNISGEVING

Met ingang van 1 April 1949
is aan mijn kantoor als mede-
werker verbonden de heer
ME’. Dr. B. J. F. STEINMETZ,
Belastingconsulent.

A. L. F. Leveringtan

BelastingconslEltatie- en
Accountantskantoor
le Relmersstraat 95, Tel. 85508
Ainsterd am-W.

met papier geïsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterksiroom

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarnitiren, vulmasa en olie

HE KABELFABRIEK

DELFT

4

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

327

DE ARTIKELEN VAN DEZÉ WEEK.

Joan Gelderman,
De Nederlandse katoenindustrie en de

Oostaziatisc/ie markten.

De uitvoer van katoenen manufacturen heeft zich in

1948 gunstig ontwikkeld. Bestaat er reden tot pessimisme

over het verdere verloop van de uitvoer? Bij de beoordeling

van de exportmogelijkheden van de Nederlandse katoen-

industrie stuit men op drie onbekenden. In de eerste plaats
het tempo, waarin de Japanse en ook de Duitse katoen-
industrie zich zullen herstellen.. In 1948 bedroeg de Japanse
textielproductie 25,8 pCt en de Duitse 61 pCt vn die in

1938. De bezettingsautoriteiten hebben groot belang bij het economisch herstel van deze landen. Stijging van de

export van deze landen is te verwachten. Voorts de prijs
van de ruwe katoen, in verband met de prijs van het

eindproduct. Gezien de toeneming van de katoenvoorraden

en de oogstvooruitzichten is een prijsdaling niet onmogelijk.

Tenslotte het herstel van orde en rust in de Aziatische ge-
bieden.

Hoewel de grote winsten van uitvoertransacties wel tot het verleden zullen behoren, lijken de vooruitzich-
ten voor de uitvoer van katoenen manufacturen voor de
naaste toekomst niet ongunstig.

Prof. Dr 1.4. Zimmerma.n,
Het. Duitse geidolunie na de
sanering van de. mark.

Uit de belangrijke prijsstijgingen na ,de geidsanering

trokken de Duitse autoriteiten de cônclusie, dat er te veel
geld in omloop was gebracht. Het gevolg was, dat midden
October 1948 een deflatiepolitiek met een scherpe crediet-
restictie werd ingeluid. De laatste tijd echter gaan criti-
sche stemmen op tegen deze politiek. 1-loe was het nu met
de geldhoeveelheid gesteld? Met behulp van de bekende
formule van Irving Fisher wordt berekend, dat de omloop-

snelheid eindè 1948 0,54 pCt van die in 1937 bedroeg.
Globaal genomn had de geldhoeveelheid einde 1948 twee
maal zo groot kunnen zijn, zonder een verstoring van het

evenwicht te veroorzaken.
De oorzaak van de prijsstijging moet veeleer worden
gezocht in de betrekkelijk hoge uitkeringen in nieuw
geld aan particulieren bij de sanering en in het feit, dat

de goederendistributie en prijscontrôle daarbij voor een
belangrijk deel werden opgeheven. Voortzetting van de
huidige monetaire politiek zal tot een ernstige economische
terugslag in Duitsland leiden.

Dr H. Rijken van Olst,
De Nationale Jaarrekeningen voor

Nederland.

In de Nationale Jaarrekeningen worden, in tegenstelling

tot de Nationale Budgets, geen prognoses, maar de werke-
lijke cijfers over een bepaald jaar gegeven. Niet alleen
voor de practische, oök voor de wetenschappelijke proble-
men zijn deze gegevens van het grootste belang. De Natio-
nale Jaarrekeningen voor 1946 zijn thans, als een beknopte
samenvatting van de belangrijkste groepen van transacties
tussen de sectoren van onze volkshuishouding, gepubli-
ceerd. Sohmige gegevens zijn ook over 1947 bekend. Uit
een vergelijking blijkt, dat in 1946 voor 287 mihioen gulden
werd ontspaard en in 1947 voor 69 millioen gulden werd
bespaard. De besparingen der gezinnen namen toe, de
ontsparingen loor de Overheid, hoewel in 1947 nog hoog,
namen af.De investeringen door de bedrijven verdubbelden
bijna van 1946 op 1947. Dit was vooral een gevolg van de
vergroting van voorraden en van het productie-apparaat.
De netto-investeringen in het buitenland namen in 1947
verder af.

SOMMAIRE.

Joan Gelderman,
L’in

dustrie ctonnière .néerlandaise et les

marchés en. Extrême-Orient.

En analysant les difficultés d’exportation de l’industrie

cotonnière néerlandaise, on se heurte trois – facteurs

inconnus notamment le rythme du redressement du Japon

et de l’Allernagné; le cours des niveaux des prix du coton

brut; et le retour h l’ordreet
a
la sécurité en Extrême-

Orient. Les perspectives de l’exportation de cotonnades
ne semblent pas défavorables dans un arenir rapproché.

Prof. Dr
L. J. Zimmerman,
La circulatioz fiduciair en

Allemagne après l’assainissement du mark.

L’assainissement monétaire en Allemagne a été suivi

en octobre 1948, d’une restriction sévère du crédit. Toute-
fois on estime qu’ la fin de l’année la circulation fiduciaire

aurait pu atteindre le double de son volume sans risqiier de compromettre l’équilibre. Lacontihuation de la politi-

que financière actuelle aura sur l’éconbmie allemande de
graves répercussions. .

Dr H. Rijken van Olst,
La balance des comptes aux Pays-Bas.

La balance des comptes aux PaysBas relative â l’année
1946,- a été publiée. Elle comporte des chiffres réels (pas
estimés) afférents cette année. Une comparaison déinon-

tre notamment que le goût du public pour l’épargne a
augmenté et que, d’autre part, les dépenses du secteuf
public ont été réduites. Les investissements opérés par les
entreprises ont presque doublés de 1946. en 1947, surtout
par suitede l’extension des stocks et des moyens de pro-
duction.

SUMMARIES.

Joan Gelderman, The Dutch cotton industry and the Eastern-
Asiatic niarkets.

Appreciating the potential market for the products of

the Dutch export industries one meets the following three
unknowns: the speed of the German and Japanese develop-
ment, the price movement of raw cotton and the restorâ-
tion of law and order in the Asiatic couhtries. Prospects
for exports of cotton piecegoods in the near future do not
seem tq be unfavourable. –

Prof. Dr L. J. Zimmerman,
The volume of money in Gerniany
,

after the reorganisation of the mark.

A sharp restriction of credits in October 1948 followed
the monetary purge. Towards the end of the year, howe-
ver, the money circulation could have been twice as large
without endangering stabilit. Continuing the present
monetary policy will lead to serious economie repercus-
sions in Germany.
– S –

Dr H. Rijken van Olst,
The National- Annual Accounts of

the Netherlands.

S

1

The National Annual Accounts for the year 1946 are
published in which the actual 1946 figures
5
are included.
Comparison shows that in 1947 family saving increased,
Government dissaving decreased; private investment was
doubled malnly in the form of increased stocks- and plant
and equipment.

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 April 1949

DE NEDERLANDSE KATOENINDUSTRIE EN
DE OOSTAZIATISCHE MAIKTEN,

Schrijver dezes heeft in ,,E.-S.B.” van 4 Augustus 1948

enige beschouwingen gewijd aan deuitvoerpositie van de
Nederlandse katoenindustrie en de waarschijnlijke invloed

daarop van de Benelux. Daarna heef t Dr W. T. Kroese

in de nummers van 8, 15 en 22 September 1948 een zeer

uitvoerig overzicht gegeven van de jongste ontwikkeling

in de export van katoenen manufacturen uitNeder1and.

Uit de artikelen van Dr Kroese is
wef,gebleken,
dat

deze uitvoer zich niet alleen kwantitatief behoorlijk ont-

wikkelt, doch dat daardoor ook zeer veel verschillende

landen worden bereikt, zodat de deviezenopbrengst

niet alleen belangrijk, maar ook veelzijdig is.
Men behoeft zich niet te verwonderen als men, nu er

algemeen een kentering in de ,,sellers’marlcet” te bespeu-
ren is, dikwijls de vraag gesteld ziet, of deze uitvoer – die

voor katoenen en kunstzijden manüfacturen ovei 1948

circa 14.200 ton ten bedrage van f149 millioen heeft be-
lopen tegen 8.500 ton ten bedrage van f 92 millioen over
1947 – wel gehandhaafd zal kunnen blijven en of er
niet gevaar bestaat, dat deze in tijden van achteruit-

gaande conjunctuur ook weer sterk zal verminderen.
Deze twijfel heeft nog meer i’eden, als men kennis neemt
van de cijfers, die het E.R.P. meent te kunnen verwachten

voor de textieluitvoeren uit de Westeuropese landen in

de jaren tot 1952. Men behoeft geen pessimist te zijn,
als men enige twijfel koestert of deze cijfers, zowel wat de
productie, alsook wat de export betreft, wel zullen worden

bereikt.
Daartegenover moet men echter in aanmerking nemen,
dat de uitvder van katoenen manufacturen in de meeste

landen nog heel wat lager is dan in de jaren vôér de laatste
oorlog. In de Nieuwjaarsrede van de heer H. van Heek
Hz., de voorzitter van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Overijssel, op 3 Januari 1949, schatte

deze de uitvoer van katoenen manufacturen in 1948:

Voor Nederland op 115 millioen square yards
Engeland ,,

750

U.S.A.

725

Japan

300

Als men daarbij

in- aanmerking neemt, dat Engeland
in 1933 ruim 2 milliard square yards aan katoenen manu-
facturen exporteerde en de Japanse uitvoer in de laatste
jaren vdôr 1939 de Engelse uitvoer dikwijls overtrof,
terwijl ook voor Nederland de hoeveelheid vôôr 1938
nog bijna het dubbele was van 1948, dan lijken deze export-

cijfers nog niet verontrustend groot. Wel zijn de prijzen
zeer hoog en in vele gevallen het viervoudige van 1’9381’39,
doch ook de koopkracht is op vele overzeese markten
door de hoge prijzen van de exportproducten sterk

gestegen, zodat men zeker in het algemeen nog niet van overvoerde markten kan spreken.

Japan’s text ielp roduct ie en -uiuoer.

De exportmogelijkheden voor de Nederlandse katoen-industrie zullen dan ook in de eerste plaats afhangen van
het tempo, waarin de andere landen hun uitvoer zullen
kunnen opvoeren, en dus vooral van de vraag, hoe de
industrie in Japan en misschien ook in Duitsland (Bizonia)
zich zal herstellen. Volgens een mededeling in Januari 1949
gedaan door de toenmalige Amerikaanse ondersecretaris
vanhet Leger, Royall, bedroeg de Duitse textielproductie in 1948 61 pCt van die van 1938 tegen 32 pCt in 1947 en

de Japanse productie 25,8 pCt tegen 18,7 pCt in 1947:
Het is duidelijk, dat de Amerikaanse bezettingsautoriteiten
groot belang hebben bij het economisch herstel zowel van
Japan’ als van Duitsland en dat, zij bereid zijn zich ten
behoe’e van dit herstel offers te getroosten. Voor de
textieliddustrie geldt dit argument nog sterker, omdat

de Verenigde Staten met grote voorraden ruwe katoen

zitten, die zij gaarne tegen behoorlijke prijzen in con-

sumptie brengen. Vooral nu het katoenverbruik in de

Verenigde Staten zelf neiging tot dalen vertoont en er
reeds bijna 5 millioen balen ruwe katoen, die een waarde

van meer dan $ 750 millioen vertegenwoordigen, onder
de. ,U.S. Commodities Act” in de zgn. ban zijn onder-

gebracht, is dit een argument, dat men niet moet onder-
schatten. Dit blijkt trouwens ook uit de meer meegaande

houding, die men ten opzichte van de Japanse exporten

inneemt. Oorspronkelijk was daarvoor een betaling in

U.S. $ nodig, doch geleidelijk komt men tot allerlei ruil-

verdragen. Voor het tijdvak 1 Juli ,1948-30 Juni 1949

iser een British Commonwealth Pact met Japan gesloteii

voor een bedrag van £ 55 millioen. Van de Japanse uit-

voer van £ 27,5 mln zal voor £ 16 mln aan katoenen

manufacturen worden geleverd. Ook heeft in de herfst

van 1948 een S.C.A.P. (Supreme Commander Allied
Powers)-missie uit Japan een bezoek gebracht aan

India en Pakistan en een ruiltransactie tot stand gebracht

van resp. 70.000 en 16.000 balen ruwe katoen tegen

manufacturen en textielmachines uit Japan.

1-let is moeilijk om te voorspellen hoe de export van
katoenen manufacturen uit Japan zich in de eerstvolgende
jaren zal ontwikkelen. In Lancashire maakt men zich

hierover reeds grote zorgen. Sir Raymond Streat, directeur

van de ,,British Cotton Board”, heeft in Februari 1949
een bezoek aan New-Yèrk en Washington gebracht en

aangedrongen op een bezoek uit Engelse en Amerikaanse katoenkringen aan Japan om een oordeel te kunnen vellen
over deze mogelijkheden. Toch moet men deze zorgen
niet overdrijven. In de eerste plaats is tot nu toe de pro-
ductie van de Japanse katoenindustrie heel wat lager

dan in de -vôôroorlogse jaren, terwijl de vooruitgang
zeer langzaam gaat. Men schijnt met gebrek aan jeugdige
arbeiders te kampen te hebben en ook op sociaal gebied
worden hogere eisen gesteld dan vroeger. Een beoordeling

van de werkelijke productiekosten is zeer moeilijk, daar

door de S.C.A.P.-erg wordt gegoocheld met de koersen

en de S-koers van geïmporteerde katoen dikwijls op een
andere basis wordt berekend dan de yen-opbrengst van
de geëxporteerde manufacturen
….
Inmiddels zijn weer

verschillende fabrieken van textielmachines in bedrijf,
zodat men op deze wijze bezig is de capaciteit van de
industrie, die in de oorlog sterk was verminderd, weer op
peil te brengen. Men zal dan ook goed doen in de komende

jaren op een stijgende export van Japanse katoenen
manufacturen te rekenen.

Of deze uitvoeren ook kopers zullen vinden, zal in
hdofdzaak afhangen van de ontwikkeling van de politieke
toestanden in Oost-Azië. Zolang in China een burger-oorlog woedt en het handelsverkeer in het binnenland

volkomen ontwricht is, zal dit grote en dichtbevolkte
land zeker niet veel importeren. Men ziet trouwens thans
reeds, dat de Chinese katoenindustrie in de omgeving
van Shanghai, die vroeger hoofdzakelijk vo6r China zelf

werkte, ook naar de andere Oostaziatische markten
exporteert. 1-let is trouwens rnerkwaardig, dat verschil-
lende van deze Chinese fabrieken tot vernieuwing van
hun machinepark overgaan en dat de Europese en Ameri-
kaanse machines, die daarvoor gekocht zijn, in Ameri-
kaanse dollars contant werden betaald.

Ook elders in Oost-Azië is het verre van rustig. De

hervatting van de batik-industrie op Java blijft beneden
de verwachtingen, de toestand in Burma is zeer onover-
zichtelijk en bij de scheiding van EngelsIndië in India en Pakistan laat de economische samenwerking dezer
gebieden nog veel te wensen over. Toch biedt Pakistan,
dat weinig industrie heeft, met zijn grote achterland wel
importmogelijkheden, zoals trouwens in de laatste ander-
half jaar wel is gebleken.

Een zeer belangrijke factor blijft natuurlijk de prijs.
Zo lang katoenen manufacturen het viervoudige van

Ty
Vs

27 April 1949 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

329

1939 kosten, zal de consumptie, zelfs bij de grotere koop-

kracht, het vooroorlogse peil niet bereiken. Vooral nu de

prijzen van verschillende grote Oostaziatische export-
producten een dalende tendentie tonen, zal ook de koop-

kracht verder dalen en de import dus afnemen. 1-lierin

zal alleen weer verbetering komen, als ook de manufac-
turen goedkoper worden. De prijs van ruwe katoen in

de Verenigde Staten bedraagt nog steeds het viervoudige
van 1939 en nu de voorraden zo sterk toenemen, zelfs na

de stimulerende werking van het E.R.P. op ‘de export
van ruwe katoen en ef weer uitzicht is op een grote oogst
1949/’50 is het niet onmogelijk, dat wij geleidelijk lagere

katoenprijzen zullen zien.

Wij hebbn dus met drie grote onbekenden te doen.

In dë eerste plaats met het tempo, waarin •de Japanse

industrie zich zal herstellen en in de tweede plaats met de
prijzen van iuwe katoen in de eerstvolgende jaren, terwijl
de derde factor, het herstel van rust en orde in de grote
Oostaziatische gebieden, misschien wel de belangrijkste is.

**
*

Bij de beoordeling van de export mogel ij kheden van de

Nederlandse katoenindustrie moet men niet vergeten,
dat de totale hoeveelheid, die door Nederland kan worden
iiitgevoerd, vrij onbelangrijk is en zeker niet meer be-
draagt dan 4 4 5 pCt van de wereldexport. Bovendien

is deze hoeveelheid, zowel wat cle landen van bestemming

alsook wat de soorten betreft, zeer gevarieerd, terwijl wij ook, wat onze valuta aangaat, voor dè uitvoer niet
met grote moeilijkheden te kampen hebben. Hoewel
men dn ook vel zal begrijpen, dat de grote winsten, die
op verschillende uitvoertransacties in de vorige jaren
gemaakt zijn, wel tot het verleden zullen behoren en men
voortaan genoegen zal moeten nemen met meer normale

marges, lijken cle vooruitzichten voor de uitvoer van
katoenen manufacturen voor onze binnenlandse industrie
voor de naaste toekomst nog niet onbevredigend. Men
moet echter wel rekening houden met het feit, dat de
internationale handel geheel anders is georganiseerd
dan in de jaren vôôr 1930. Toen was de invoer bijna overal
geheel Vrij en had men alleen relcening te houden met de
invoerrechten, die in de verschillende landen werden
geheven, zodat de geoffreerde prijs meestal de beslissende
factor was. Nu is zulks niet meer het geval en is de invoer
bijna overal alleen mogelijk met speciale vergunningen
al of niet gekoppeld aan betalingsfaciliteiten. 1-let is dus
zeer ged mogelijk, dat een land met lage uitvoerprijzen
niet mag invoeren, omdat voor dat speciale land geen
invoerverunningen worden gegeven. Hét zijn dus niet
alleen de prijzen, clie beslissen, maar vooral de handels-

verdragen, de betalingsmogelijkheden en in enkele landen
zelfs de politieke sympathieën. Aan cjit systeem, dat na-
tuurlijk de internationale handel zeer belemmert, is voor-
lopig niet te ontkomen en ook om deze reden is elke voor-
spelling omtrent de exportmogelijkheden in een meer
verwijderde tnekomst enigszins speculatief.

J. G.

de datum der Duitse geidsanering nog zo dicht achter ons,

dat een definitief oordeel over de resultaten nog niet kan
worden gegeven, doch anderzijds zijn verschillende ten-
denties zo duidelijk te onderkennen, dat enige voôriopige

conclusies te rechtvaardigen zijn.

Nederlandse en Dnitse sanering.

Onmiddellijk zij er op gewezen, dat er veel meer punten

van verschil dan van overeenkomst tussen heide systemen
zijn aan te wijzen, verschillen die voor een belangrijk deel

terug te brengen zijn op esséntiële verschillen in de econo-

-mische stuatie.in beide landen na de oorlog. De punten
van overeenkomst in deze situatie zijn betrekkelijk snel
op te sommen: in beide landen was na de oorlog de indus-

triële productie tot ongeveer een derde teruggelopen (op
basis 1937 = 100, in Nederland in 1945: 31, in Duitsland

in 1946 : 33), terwijl te zelfder tijd de geldcirculatie onge-
veér verviervoudigd was (in Nederland van ongeveer f 2,6
mrd bij het uitbreken der oorlog tot f 10,9 mrd in April
1945; in Duitsland, volgens een ruwe sbhatting van het
,,Institut fOr Wirtschaftsforschurig”, van RM 56,4 mrd
in 1939 tot ongeveer
,
BM 170 mrd in het voorjaar van

1947).
Hiermede zijn de punten van overeenkomst veI nage-
noég uitgeput. 1-let meest essentiële verschil in de economi-
sche situatie in beide landen op het tijdstip der geidsanering

dunkt mij het feit, dat in Nederland onmiddellijk na de

sanering geen noemenswaardige vergroting van het goede-
renaanhod optrad; om de eenvoudige reden, dat ons land
op dat tijdstip nog nagenoeg geheel uitgeplunderd was,
terwijl in Duitsland gedurende de drie jaar, welke tussen
de capitulatie en de sanering verliepen, een belangrijke goederenaccumulatie bij industrie en handel had plaats
gevonden, welke opgepotte goederen onmiddellijk na de

sanering op de markt werden geworpen. Slechts indien
men dit onderscheid voor ogen houdt, kan men de ontwik-keling van het Duitse geldwezen na de sanering begrijpen.

1-lierbij komt

echter nog een ander belangrijk feit. In
– Nederland was de gehele geldsanering gebaseerd op de
volgende theoretische overweging: zolang oud geld wordt

gedeblokkeerd ter financiering van een productieve hande-
ling – zij het voor loon- of rentebetaling of voor de aan-

koop vafi investeringsgoederen -, kan hierdoor uiteindelijk
nooit inflatie ontstaan, daar globaal gezien.uit deze pro-ductieve handeling een goederenstroom resulteren moet

ter zelfde waarde als het gedeblokkeerde bedrag. Daarom
werd in ons land bij de geldsanering slechts een zeer klein
bedrag per hoofd der bevolking ter beschikking gesteld,
terwijl het verdere geld via de productieve sfeer in de
economische kringloop werd gepompt (ik verwaarloos hier
gemalshalve de – quantitatief relaijef onbelangrijke –

deblokkeringen voor personen, dië niet in het productie-
proces waren ingechakeld). 1-let is bekend, dat dit systeem
tot medio December 1945 van kracht bleef. Toen waren
de liquiditeitsmoeilijkheden hij het bedrijfsleven groten-.
deels opgelost en w’erd de eerste deblokkeringsphase afg-

sloten. –
Geheel anders echter in Duitsland. 1-her w’erd hij de geld-
sanering een betreklcehijk hoge ,,Kopfqiu5te” in nieuwgeld
uitgekeerd. Daar nu onmiddellijk na de geldsanering in
Duitsland een ruim aanbod van goederen loskwam, werden
deze ,,Kopfquote” in betrekkelijk korte tijd voor een be-

langrijk gedeelte. geaccumuleerdbij detail- en groothandel.
Daar bij de kleinere detailzaken – anders dan dat bijvoor-
beeld bij N.V.’s het geval is – de consumptieve uitgaven
der eigenaren direct reageren op de dagelijkse of wekelijkse
kasontvangten, oefende de betrekkelijk kleine groep der
handelaren kort na de geldsanering een aanzienlijke koop-
krachtige vraag uit. laar men in West-Duitsland – en
dit geldt in sterkere mate voor Bizonia dan voor de Franse zône – gelijktijdig met de geldsanering de goederendistri-
bütie en de prijscontrôle voor een belangrijk deel ophief, leidde deze geidconcentratie tot een belangrijke prijsstij-

HET DUITSE GELDVOLUME NA
DE

SANERING VAN. DE MARK.

Indien in ons land van geldsanering wordt gesproken
clenkt een ieder automatisch aari Minister Lieftinck; de
naam van de jeugdige Amerikaan Tannenbaum, die de
Duitse geldsaneringsplannen uiteindelijk ontwierp, zal in Nederland wel nagenoeg onbekend zijn. Daarom lijkt het
wenselijk deze beschouwingen over het Duitse geldvolume
te beginnen met enige opmerkingen o.ver de punten van
overeenkomst en verschil tussen de monetaire experimen-
ten in beide landen na de laatste oorlog. Weliswaar ligt

TIF

330

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 April 1949

ging, waaruit de Duitse monetaire autoriteiten de conclusie

trokken, dat te veel geld in omloop was, 1-let gevolg was,

dat op 12 October 19’48 een deflatiepolitiek met een scherpe

credietrestrictie werd ingeluid.

Het monetaire epenwicht.

En toch was op dat moment volgens,mijn mening niet

te veel, doch te weinig geld in omloop, doch de niet harmo-
nische verdeling van het geldvolume over de Duitse econo-
mie manifesteerde zich aan de gemiddelde toeschouwer als
een inflatie.

Om te bewijzen, dat in Duitsland op dat tijdstip te weinig

geld in circulatie was, moet ik teruggrijpen op de quanti-

teitstheorie van Fisher. In Fisher’s formule kan men bij grove benadering drie der vier variabelen als statistisch
meetbaar aanwijzen: M, P. en T. Iti is zonder al te ‘veel

moeilijkheden té berekenen, terwijl meri T kan ‘weergeven

door de productie-index en P door de index van de kosten

van levensonderhoud (alles natuurlijk als eerste benadering).

Gaat men nu uit van een bepaalde periode, waarvan nag
worden aangenomen, dat zij gekenmerkt wordt door een
monetair evenwicht, en men vergelijkt nu voor een vol-

gende periode de wijzigingen in de indices van geidvolume,

productie en kosten van levensonderhoud ten opzichte van
deze evenwichtsperiode, dan ‘kan mèn met behulp van

Fisher’s formule

v=
PT

bepalen; of V groter dan wel kleiner is geworden. Is V

gelijk gebleven, dan is het monetair e’venwicht gehand haafd, is Y groter geworden, dan is er ,,te weinig”, en F
V kleiner geworden, dan is er ,,te veel” geld in
c
i
rcu
l
a
ti
e
S

PT

lOOxlOO
Periode T V = — =
100

Periode II

120 x 150= 150

120

125 x120 Periode III

5
= 75
200

Door aldus de indices van de omloopsnelheid van het
geld van periode tot periode te vergelijken, kan men –
zij het dan ook uiterst ruw – een aanwijzing vinden, of
het monetaire evenwicht nog niet is bereikt, respectievelijk
reeds is overschreden.
In onderstaande tabel is dit voor een aantal landen voor
hetjaar 1947 nagegaan, uitgaande van de veronderstelling, dat in die landen in 1937 een monetair evenwicht bij bena-
dering mocht worden aangenomen, zodat alle indexcijfers
mochten worden uitgedrukt in verhoudingscijfers ten op-

zichte van 1937:

daling ten’opzichte van de vooroorlogse periode. Om dit

aan te tonen, moesten echter nog meer veronderstellingen

worden gemaakt dan bij de bovenstaande berekeningen

reeds het geval w’as.

In de eerste plaats is het moeilijk een ,,normaal” vôôr-
oorlogs jaar in Duitsland aan te wijzen, temeer daar reeds

in 1936 een prijsstop. werd ingevoerd, terwijl in de tweede

plaats de geldcirculatie in ,,de drie Westelijke zônes” v5r

de oorlog natuurlijk niet bekend is. De eerste moeilijkheid

meen ik te kunnen oplossen door als ,,normale” véôr-

oorlogse geldcirculatie het gemiddelde geidvolume van
1932 = RM 33,6 nird (jaar van grote onderbezetting) en
1938 = RM 56,4 mrd (jaar met zekere overbezetting) te

nemen. Rekening houdend met het feit, dat de onderbezet-

ting in 1932 groter was dan de overbezetting in 1938,

zodat de uit deze grootheden als gemiddelde berekende

waarde te laag is en de voor de na-oorlogse periode bere-

kende V dus in ieder geval ook aan de lage kant moet zijn,

stellen we de normale vooroorlogse circulatie op RM 45

mrd. Nemen we nu vervolgens aan, dat vôôr de oorlog het

geld over de vier ,,zônes” verdeeld was in verhouding tot

het maatschappelijk product der ,,zônes” en weten wij
vérvolgens, dat volgens een schatting van het ,,Institut

38

für Wirtschaftsforschung” in 1936 …. van het maat-

schappelijk product aan de drie Westelijke zônes kan

worden toegerekend, dan kan men de normale vooroorlogse

45×38
geldcirculatie der drie Westelijke zones op

66 RM
mrd = RM 26 mrd stellen.

1-1
Ultimo December 1948 bedroeg het totale geidvotume
in Trizonia ongeveer DM 17 mrd, dus 65 pCt van het
normale volume. Stdt men P en T op respectievelijk

150 pCt en 80 pCt van 1937, dan verkrijgt men voor V

een index van 0,54 ten opzichte van’1937
(150_x 80 = 054).

65

Globaal gesproken zou men kunnen zeggen, dat in
Duitsland ultimo 1948 het geldvolume twee maal zo

groot had kunnen zijn als het was, zonder dat nog van een

verbroken monetair evenwicht zou kunnen worden ge-
sproken. Anders gezegd: eerst bij een ongeveer twee maal
zo groot geidvolume als ultimo 1948 in Duitsland aanwezig
was, had de gemiddelde omloopsnelheid van het geld haar
normale vooroorlogse waarde herkregen.

Conclusies.

Ik ben er mij ten volle van bewust, dat men hieruit
niet
mag concluderen, dat het aanbeveling zou verdienen
het geldvolume in Duitsland plotseling te verdubbelen.
Ik heb me hier slechts bezig gehouden met het vergelijken

1

1

1

.

2

j

.4

5

6

7

Land

Productie

Prijzen

,,P T”

Bankh

g
e


ul-

To
lt
d ale
hoe –

5

6
Jetten

veelh


eid

t

4

4

Belgie

86

1

339

=

292

361

336

1,23

1,14
Denemarken

.

112

1

166

186

376

461

2,02

2,46
Nederland

. . .

93

,

199

185

317

297

1,72

1,60
U.S.A….. ……

.165

1

155 ‘

256

417

302

1,63

1,14
Zweden

108

1

159

172

314

280

1,82

1,63

Berekend uit het ,,Mônthly Bulletin” van de U.N.

Zijn de getallen in kolom 7 e’n 8 > 1, zo is het geld-

volume gemeten naar, de maatstaf van 1937 ,,te groot”.
Gelet op de snelle productiestijging na de tweede wereld-
oorlog behoefde dat écliter geen
i:eden
tot ongerustheid
op te leveren
1).

In Duitsland was de situatie na de geidsanering echter
radicaal anders; hier vertoonde kalom 8 een duidelijke

,)
Zie ,,A Survey of the economie situation and prospects of
Europe”, blz. 15 (Genève 1948).

van twee
toestanden;
het aanpassingsproces zelf
is niet ter
sprake gekomen. De statistische quantiteitsformule leent
zich ook uiteraard niet voor dynamische beschouwingen. Doch wel mag men uit het voorgaande de conclusie trek:
ken, dat onder de huidige verhoudingen een deflatie-
politiek met
,
een credietrestrictie uiterst gevaarlijk is en

dat het voortzetter ener dergelijke politiek tot een massale
werkloosheid moet leiden. ‘

Nu is het opvallend, dat in de laatste maand in Duitse




ï

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

331

ii

vakkringen icritische stemmen tegen de deflatiepolitiek
opgaan en dat terw’ijl een maand of twee geleden een ieder
– tén onrechte – over infiationistische gevaren spiak.

Dit moet worden verklaard uit het feit, dat sedert Decem-
ber een prijsdaling (op de legale zowel als op de iwarte

markt) is ingetredefi. Dit past geheel in de hierboven ge-

geven analyse van de te kleine, doch ongelijkatig ver-

deelde geldhoeveelheid. In de loop van enigemaanden heeft

zich immers het aanvankelijk grotendeels bij de detail-
handel geconcentreerde geldbedrag geleidelijk aan meer

regelmatig over de economische kringloop verdeeld, met
als gevolg, dat de enige bevolkingscategorie, welke tot

dusver zeer liquide was – w’elke groep gevormd werd door

degenen, die onmiddellijk na de sanering goederen konden
verkopen ook in liquiditeitsmoeilijkheden geraakt.

Het handhaven van de credietrestrictie onder deze

omstandigheden valt dan.00k uitsluitend te verklaren uit

het secundaire reageren der Duitse monetaire autoriteiten,
die tegen een inflatiegevaar strijden op een morrient, dat
een deflatie dreigt.
Het ontbreken van enigszins betrouwbare seizoencom-
ponenten maakt het onmogelijk, op dit moment te. zeggen,

of de stijging der werkloosheid in Duitsland in de laatste
maanden uitsluitend op seizoeninvloeden kan worden
teruggevoerd of niet. Doch wel staat het naar mijn mening
vast, dat voortzetting der huidige monetaire politiek tot

een ernstige terugslag in het economisch leven in Duits-

land moet leiden. Een ieder, die de contemporaine verhou-
dingen in Duitsland ook maar enigszins kent, moet vrezen, dat de gevolgen ener dergelijke terugslag met de daarmede

gepaard gaande werkloosheid, politiek nog veel gevaar-
lijker zal kunnen zijn dan economisch.

Mama, medio Maart
1949.
PROF.
DR
LOUIS
J. ZIMMERMAN.

DE NATIONALE JAARREKENINGEN
VOOR NEDERLAND.

In dit tijdschrift zijn reeds vele malen beschouwingen
opgenomen omtrent de zgn. Nationale Budgets, welke

een
prognose
bedoelen te geven van de transacties, welke
tussen een aantal sectoren van ons economisch leven in

e?n bepaald jaar plaats zullen vinden
1).
Omtrent de

werkelijkheid,
de realisatie dus, van dezd budgets, viel

tot dusver niet veel definitiefs mede te delen, behalve dan dat het Centraal Bureau voor de Statistiek met de

ôpstelling ervan bezig was.
Aanvankelijk – ongeveer van het begin van de tweede

wereldoorlog af—werd aan deze Nationale Jaarrekeningen

geen openbaarheid gegeven. In 1942 en 1944 kwamen
echter twee nota’s gereed, welke als de eerste Nederlandse
Nationale Jaarrekeningen kunnen worden beschouwd.
Deze hadden betrekking op het jaar 1938. Met de ervaring,
welke bij de opstelling van dit overzicht was verkregen, toog na de bevrijding allereerst het Centraal Planbureau
.aan het werk voor de opstelling van het Nationaal Budget-
1946. 1-let Centraal Bureau voor dè Statistiek, dat zich
alleen met ,,de verkelijkheid” bezighoudt, kon eerst met
de berekeningen voor de realisatie-1946 beginnen, toen
alle daarvoor benodigde grondgegevens verzameld waren.

Doordat vele van deze – o.a. de pi’oductiestatitieken –
na de oorlog deels opnieuw opgezet en deels sterk uit-
gebreid moesteli worden, duurde het tot eind 1948, eer
al deze primaire gegevens waren verzameld en een begin
kon worden gemaakt met de Nationale Jaarrekeningen-

1946. 1-let vele en belangrijke werk, dat in en na de oorlogs-
jaren in het buitenland op het terrein van de Nationale
Rekeningen (Social Accounting) was verricht ‘- hierbij

‘) Zie vooral: ,,Het Nationale Budget en zijn grafische .uitbeel-
ding” door Prof. Mr
T. G.
Koopmans in ,,E.-S.B.’ van
24
November
1948
en ,,De structOur van het Nationaal Budget”door
G.
Stuvel
in ,,E.-S.B.’ van
16
Februari
1949.

moet oa. dat van de Engelsman
Stone
worden genoemd –

droeg veel bij tot verdere verdieping van het inzicht,

waarvan het C.B.S. ruimschoots heeft gepro.fiteerd.

De eei’ste resultaten van deze werkzaamheden heeft

het C.B.S. thans gepubliceerd
2).
In een

artikel van 9

bladzijden, met een groot aantal illustratieve tabellen en

overzichten, wordt een beknopte
1
samenvatting van’ de

belangrijkste groepen van transacties tussen de sectoren

van onze volkshuishouding gegeven. 1-let gebodene heeft
noodzakelijkerwijs een samenvattend karakter; het grond-
materiaal, waaruit deze Nationale Jaarrekeningen zijn

opgebouwd, zou een veel verder gaande detaillering toe-laten. Zo is het mogelijk niet alleen do transacties van de
sector ,,Bedrijven” met de andere sectoren te geven,
maar ook deze te specificeren naar de verschillendè

bedrijfstakken, waaruit de sector Bedrijven weer is op-

gebouwd. 1-Tierbij blijken aan ook de transacties tussen

al deze bedrijfstakken onderling, m.a.w. het grondmateriaal
laat het opstellen van ,,exploitatierekeningen” voor elk

der afzonderlijke bedrijfstakken toe. In het artikel in

,,Statistische en Econometrische Onderzoekingen” wordt

medegedeeld, dat deze
volledige
resultaten voor 1946

gelijktijdig met die over 1938 in een afzonderlijke IVIono-


grafie over de Ntionale Jaarrekeningen zullen worden
gepubliceerd. Zoals gezegd zijn in de thans verschenen
publicatie de rekeningen van de bedi’ijfstakken tot één

rekening , ,Bedrijven” , ,geconsolideerd”.

Betekenis van Nationale Jaarrekeningen.

Al’orens wij tot een verdere bespreking.van de Nationale
Jaarrekeningen voor 1946 overgaan, willen wij nog even

samenvatten, waarin de grote, ja bijna revolutionn.ire
betekenis van deze nieuwe statistiek is gelegen. Deze is
namelijk van belang, zowel voor de theoretische economie
als voor de economische politiek als tenslotte voor de

statistiek zelf.
– De betekenis van de Nationale Jaarrekeningen
voor

de theoretische economie
schuilt in de eerste plaats in de

mogelijkheden, welke men heeft tot statistische toetsing
van economische theorieën. Hierbij is het nl. van belang,

dat men
alle
belangrijke economische grootheden in hun

gedrag en onderlinge• relatie kan observeren, hetgeen
alleen mogelijk is a15 men beschikt over statistisch mate-
riaal, dat onderling sluitend en op elkaar afgestemd is.
1-let alleen beschouwen van één of enkele grootheden,
waartoe mén zich meestal beperkt, als men al statistisch

verifieert, is onvoldoende.
In de tweed6 plaats wordt het door de Jaarrekeningen
mogelijk, dat men zich de relatieve belangrijkheid reali-
seert van het onderdeel van het economisch leven, waar-. van men de invloed op andere onderdelen onderzoekt, of
omgekeerd, dat men door andere onderdelen beïnvloed
acht. Met andere woorden, men beseft de betekenis van
de onderdelen beter tegen de ,,achtergrohd.’ van het

geheel.
Daarmede samenhangend kan in de derde plaats worden
genoemd de mogelijkheid tot scherper definiëi’ing van de
begrippen waarmede men werkt, en als resultaat daarvan
een verminderde kans op fouten in de redenering en op
spraakverwarring, waarop zo dikwijls wetenschappelijke

controversen in laatste instantie berusten. Het is bekend,
dat in. aigemene termen gestelde definities van econo-
mische grootheden als bijv. het nationale inkomen, con-
sumptie, besparing etc., nog veelal een groot aantal
vragen open laten aangaande het al of niet tot de groot-

heid behoren van dit of dat onderdeel.
Ten vierde noemen wij als gunstig gevolg van de tot-
standkoming van de Nationale Jaarrekeningen de moge-
lijkheid hierop de constructie van economische modellen
(,,vergelijkingenstelsels”) te baseren. Zoals men weet,

‘) ,,De Nationale Jaarrekeningen van Nederland voor
1946″,
,,Statistischc en Econometrische Onderzoekingen”, N.R. Jaargang 3,
No.
4,
December
1948.

332

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICWtEN

27 April 1949

zijn deze voor Nederland het eerst opgesteld door Tin-
bergen in.1936; dat er van een verdere uitwerking en van

een gebruikmaking daarvan sindsdien niets is gekomen,

is juist het gevolg van het ontbreken van de samenhang

tussen het gebruikte statistische materiaal en van het
onvoldoende aantal statistieken, waarover men in die

tijd de beschikking had. – –

De betekenis van de Jaarrekeningen
voor de economi-
sche politiek
hangt nauw samen met de bovenstaande

punten: zij berust op de toepassingen, welke het vergrote

theoretische inzicht mogelijk maken. Zo kan het opstellen

van economische modellen, bij voldoende bdtrouwbaar-

heid ervan, van groot nut zijn bij het bepalen van de

economische politik, daar de repercussies, welke bepaalde

maatregelen zullen hebben, beter kunnen worden voor-
zien.

Een tweede toepassingsgebied is reeds bekend: het op-

stellen van economische plannen op basis van bekende
jaarrekeningen van vorige jaren, door voor elke groep

van transacties te voorspellen, hoe sterk deze van de

vroegere zullen afwijken. Zo werd voor het P1an4946
deels uitgegaan van de Nationale Jaarrekeningen-1938.
1-let nut
voor de statistiek zelf
van een alomvattend

overzicht van de transacties in de volkshuishouding kan
als volgt worden omschreven.
De verschillende soorten statistieken, clie veelal onaf

hankelijk van elkaar zijn ontstaan en gegroeid, worden

met elkaar in verband gebracht. Dit leidt tot grotere een-

heid in definitie en omschrijving der gebezigde begrippen

enerzijds en tot het ontdekken van de lacunes in het
statistische materiaal anderzijds. De Nationale Jaar-
rekeningen kunnen het grondschema zijn voor de verdere

ontwikkeling en synthese van het statistische apparaat van een land. De ontwikkeling van de statistieken kan
dan worden geleid van één algemeen gezichtspunt uit,
van waaruit het belang van iedere afzonderlijke statistiek

kan worden beoordeeld. Dit kan ook het-betere begrip
van de statistici, die zich met bepaalde deelgebieden

bezig houden, voor elkaars werk bevorderen.

In de Nationale Jaarrekeningeii ziet men derhalve een

weliswaar sterk vereenvoudigd, maar toch overzichtelijk

samenvattend resultaat van alle statistische arbeid op
economisch gebied. Achter elk cijfer staan honderden,
ja tien,duizenden ,,grondgegevens”, ontleend aan vele
tientallen statistische publicaties; berekeningen en op
een enkele plaats, waar de gegevens nog geheel ontbraken,
aan schattingen.

Als laatste maar zeker niet onbelangrijkste doel van de
Jaarrekeningen noeinen w’ij tenslotte de daarop gebaseerde
berekeningen van het nationale inkomen, het nationale
vermogen en de aanverwante grootheden, welke bij elke
analyse van het economisch leven onontbeerlijk zijn
3).

(Wij noemden reeds de scherpere definiëring vân deze
begrippen).

Als een, naar onze mening meer theoretisch, academisch
doel van de Jaarrekeningen zou 1og kunnen worden
genoemd het leveren van grondmateriaal tot liet maken
van schematische voorstellingen van de tranacties tussen
de sectoren van onze volkshuishouding. Deze voorstellingen
zijn in de •laatste jaren als paddestoelen opgekomen;
in vele landen, het onze niet uitgezonderd, is men aan het
werk getogen Om in een ,,eenvoudige figuur” de weder-
zijdse transacties tussen de sectoi’en weer te geven. Op blz. 339 is de figuur afgedrukt, welke het C.B.S. publi-
ceert voor 1946 en welke nauw aanpast bij die, welke in
de oorlogsjaren voor 1938 werd vervaardigd. De dikte der
stromen en de grootte der sectoren geeft hun ,,belang-
rijkheid” aan. –

) Zie onze artikelen:
Dc
ontwikkeling van de macro-econorni-
5
c,he statistiek in Nederland” en ,,De berekening en de betekenis
van het nationale inkomen van Nederland” in
,,E.-S.B.”
van resp.
5
Januari en
2
Februari
1949.

De Nationale Jaarrekeningen-1946.

In liet door het’ C.B.S. gepubliceerde stelsel van Natio-

nale Jaai’rekeningen wordt een aantal sectoren onder-

scheiden, ni. de Bedrijven, de Verbruikers, de Overheid,

de Verzekei’ingsinstellingen en het Buitenland. Voor

iedere sector kan men onderscheiden een rekening van
baten en lastn en

een balansniutatierekening. Deze

laatste kan om statistis’che l’edeflefl nog niet voor elke

sector afzonderlijk worden gegeven; daarvoor in de plaats

is één .Kapitaalrekening opgenomen. Doordat elke post

een tegenpost heeft op een andere rekening,
is
de sluitend-

heid van het gehele rekeningenstelsel gewaarborgd.

In de in tabel. 1 op blz. 333 opgenomen samenvattingen

van de rekeningen is dit echter niet te zien, doordat een

eenvoudige voorstellingswijze werd geprefereerd, waai’bij

geen nadere specificaties der posten is gegeven.

De Nationale Jaarrekeningen-1946 vormen nu een stelsel

van releningen, waarin voor het eerst
reële
cijfers worden
gegeven over onze volkshuishouding in deze nieüwe samen-

vattende vorm. Alle vorige’ publicaties hadden betrekking

op prognoses en de daarin opgenomen cijfers waren dus
fictief.. –

Vat leren ons de Jaarrekeningen nu? Een enkele blik
op het schema doet ons reeds de relatieve belangrijkheid

der diverse groepen van transacties zien. De meest op-
vallend.e zijn die tussen de Verbruikers en de Bedrijven,

enerzijds voor aankoop van goedel-en en diensten voor

consumptie in de gezinnen, anderzijds de teruggaande
stroom van door de Bedrijven aan de Verbruikei’sgroep

verschuldigde lonen en salarissen, winsten; renten, onder-nemersiniiomeng en pensioenen. Voorts zijn de in- en uit-
voer van belang (zie o.a. de stromen tussen Buitenland

en Bedrijven), de buitenlandse credietvei’lening (sti’oom

van Buitenland naar’ Kapitaalrekening); de positie van

de Overheid in onze nationale economie blijkt duidelijk
(belastingen, uitbetaalde lonen en salarissen, i’enten,

subsidies). Vei’dere detailinformatie kan aan de volledig
gespecificeerde rekeningen worden ontleend, waarop wij
hier niet in extenso in kunnen gaan. Twee belangrijke

cijferopstellingen zijn echte aan de Jaarrekeningen te

ontlenen, bij’welke wij nog even stil willen staan: de
Confrontatie van Middelen en Bestedingen en die

van
Besparingen en Investeringen. Beide zijn ook voor 1947
gepubliceerd; wij laten ze hieronder – zie tabel II en

III op blz. 333 – volgen
4),

,,De posten 1, 2 en 3 welke tezamen liet nationale in-

komen uitmaken, zijn de som van de beloningen der
diensten van de ‘productiefactoren arbeid en kapitaal,
voor zover deze beloningen aan Nederlandse ingezetenen
of rechtspersonen toevloeien. Het aldus omschreven
nationale inkomen wordt wel aangeduid als nationaal
inkomen ,,at factor cost”. Bij de kostprijs van de met
behulp van deze productiefactoren vervaardigde producten
moeten echter ook nog de indirecte belastingen, zoals
accijnzen en omzetbelasting worden geteld. De subsidies,
welke de Overheid op vele voedingsmiddelen en op steen-
kolen gaf hebben een ‘omgekeerde werking als de indirecte

belastingen, daar zij de uiteindelijke prijzen verlagen,
en moeten dus worden afgetrokken. Brengt men deze
correcties aan, hetgeen door middel van post 5 is geschied,

dan verkrijgt men de totale netto-waarde, tegen de ge-
bruikelijke verkoopsprijzen,van de in het bedoelde jaar

beschikbaar gekomen goederen en dier.sten. –
De rechterhelft van de opstelling laat zien, hoe deze
netto-waarde is verdeeld over verbruik en investeringen.
Onder ,,consumptie” is daar verstaan het verbiuik van
goederen en diensten in de ruimste zin des woords, echter

niet
de betaling van belastingen en verzekeringspremiën

door de vei’bruikers en ook niet de betaling van rente,
ondersteuningen en subsidies door de Overheid. Van de
overheidsconsumptie is in mindering gebracht de op-

‘) Deze tabellen en de daarbij behorende toelichting ontlenen
wij aan ,,Statistisch Bulletin van het
CBS.”,
Jaargang
1949,
No.
27.

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
333

hrengst van de door de Overheid aan’
derden geleverde

doôr de bestaande openbare werken’
afgeworpen baten.

goederen en diensten.
Een

nadere

toelichting op

de

cijfers

betreffende

de

Uitgaven vbor publieke werken, door
de Overheid ver-

investeringen

kan

het

beste

worden
gegeven aan de

richt,

zijn

als

consumptieve

uitgaven
beschouwd;

in

hand van de tabel der Besparingen
en

Investeringen.

overeenstemming hiermede is onder de
productie in de De cijfers uit deze tabel, w’aarvan vooral de totalen met

overheidssfeer” ook niet een bedrag opgenomen voor de

een grote onzekerheidsrnarge zijn behept, geven duidelijk

TABEL T.

Lasten
Baten

1tlt DRIJVEN

x f1 mln
x f1 mln

Lonen, salarissen, sociale lasten en pensioenen
. . .

4.339
11.301 3.665
464
Grondstoffen, halffabrikaten en diensten
1.788 1 066

Leveringen van goederen en diensten ……………
Prijsvertagende

subsidies

…………………….
Winsten,

onderneinersloon, rente

………………..

Indirecte

belastingen

…………………………
90
7

Afschrijvingen

………………………………

11.765
11.765

OVERHEID

x fimln
X t linln

1.105
Belastingen
2.752
1.232
172
Rente

……………………………………
.

407
178

Lonen,

salarissen en sociale lasten

………………
Goederen

en

diensten

…………………………

901

Renten

en

winsten

………………………..
Levering van goederen en diensten ……………..
Ontsparing

……………………………….
543
Ondersteuning en

subsidies

……………………

3.645
3.645

VERZEKERINGSFONDSEN

x 61 mln
.

<

f1 mlii

475 670
Toeneming

premiereserve

……………………
289
191
Uitkeringen

………………………………..

97
..
Premiën en overheidshijdragen

………………
Rente

……………………………………
Iosten

……………………………………

861 861

VEltBR1lIlClRS
x f1 mln
.

.
X

II

iiilii

7.988 5.252
1.686
3.873
338

Lonen

en

salarissen

……………………….

Pensioenen, lijfrenlen, ondersteilningert enz
848

Goederen

en

diensleil

…………………………
l3elastingen

………………………………..
Premiën

……………………………………
4

Winsten,

onderneinersloon

en rente …………….

Ontsparing

………………………………
43
Rente………………………………………

10.016
.
10.016

BUITENLAND
x f.1 mln
X f 1 mln

1.357
2.755
Rente,

winst

en”
.
……………………………
218
Rente,

winst

ens
.
…………………………..
58
Pensioenen, verloltractementen

ens.

…………..
81
Uitkeringen van verzekeringsfondsen
22

Goederen

en

diensten

…………………………

17

..
Goederen

en

cliensteil

……………………….
..

Premniën

……………………………………
..

1.162

Credietvermefling

…………………………….

2.835

2.835

.KAPITAAtREKENING
x f1 mln
X
f1 mln

865
1.152
Netto_investeringen in

bedrijven

………………..
543
Crcclietverlening door het

buitenland

…………..
Besparingen door en voor verbruikers
256
Outsparing door

Overheid

……………………..

1.408
1.408

TABEL II.

Middelen

Besteillngca

1946

1

1947
.

.
1946

x

f1

millioen

X

11

millioen

7.985

0.929
7.

Consumptie door verbruikers

. . .
8.075

s.987
Productie in

bedrijven

…………….
Productie in de overheidssfeer ……..
1.105

1.188
8.

Consumptie door de Overheid
2.159

2.086
3.

Netto-inkomsten uit het buitenland

.
236

271
..

10.234

12.073
9.326

11.388
10.

Netto-investeringen in

bedrijven

.
865

1.631
5.

Indirecte

belastingen

minus

prijsverla-
ii.

Netto-investeringen in het buitenland
-1.152

-1.562
4.

Nationaal inkomen

………………

gende

subsidies

………………..


9.

Totale

consumptie

……………..

621

754

12.

Totale netto-investeringen
-287

69
6.

Nationaal product tegen marktprijzeii
.
9.947

2.142
13.

Nationale

bestedingen

………….
9.947

12.142

TAB:EL III.

Besparingen


Netto-Investeringen


1946

1

1947
1946

1947

x

f1 millioen
x

f1

millioen

256

391
.

-322
-543
In het buitenland
……………….

865

1.631



1.152

-1.562
Door en voor verbruikers

…………….
.
Door

cle

Overheid

………………..

In

bedrijven

……………………….

Totale

besparingen

…………………
..-287

69
Totale

investeringen

……………..
:281

69

334

»

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 April 1949

de zeer grote rol aan, welke het buitenland in beide jaren,

in 1947 nog
»
meer dan in 1946, in de

kapitaalsector

speelde. De besparingen door en voor verbruikers omvatten

mede. de reserveringen in bedrijven en verzekerings-
instellingen. »

Bij de berekening der netto-investeringen zijn de af-

schrijvingen tegen vervangingswaarde in mindering ge-

bracht van de bruto-investeringen”.

Deze zeer belangrijke publicatie van het d.B.S. geeft

een duidelijk inzicht in de situatie van Nederland op
economisch gebied. Er blijkt uit, dat er in 1946 voor

287 millioen gulden werd ontspaard; in 1947 was het

herstel zover gevorderd, dât er alweer een geringe be-

sparing kon worden v.stgesteld van 69 millioen gulden.

De gevonden cijfers hangen natuurlijk af van de gekozen

definitie van besparing. Zo is, zoals hierboven vermeld,

aangezien bij de tegenwoordige methôden ter berekening
van het nationale inkomen het bezit van de Overheid

als niet-inkornen-voortbrengend wordt beschouwd, de

toeneming van het overheidsbezit ook niet als investering
beschouwd. Er staat dus ook geen besparing tegenover.
Een verdere gevolgtrekking, welke men uit bovenstaande

staatjes kan maken, is, dat de investeringen door de

bedrijven aanzienlijk waren en van 1946 op 1947 bijna
verdubbelden. Dit was vooral een gevolg van vergroting

van voorraden en van, het productie-apparaat.

De_sterke stijging van de productie in de bedrijven
en daardoor in het nationale inkomen (meer dan 20 pCt

van 1946 op 1947) maakte ook een aanzienlijke stijging

van de gezinsconsumptie mogelijk.
De wijze van financiering van de genoemde investe-
ringen volgt uit de confrontatie van besparingen en

investeringen. De besparingen der gezinnen, hoewel nog

zeer laag en onvoldoende, namen toe; het nadelige »sldo
in 1946 wordt echter veroorzaakt door de ontsparingen

van de Overheid van ruim een half milliard gulden, welke
ook in 1947 nog hoog waren (322 millioen gulden). De

na-oorlogse omstandigheden verklaren dit voldoende;

men denke vooral- aan de militaire aanschaffingen, het

consumentencrediet e.d. –
Al met al kan worden gezegd, dt het C.B.S. met deze
publicaties belangrijk en nuttig werk heeft gedaan. Wij
hopen, dat alle geïnteresseerden, zowel in cie ,,Overheids”-,
in de ,,Bedrijfs-“, in de ,,Verbruikers-” als in de ,,Buiten-
landse” sector er hun voordeel mee zullen doen!

‘s-Gravenhage.

B. RIJKEN VAN OLST.

BOEKBESPREKII’G.

Dr M. Weisgias, Benelux.
Uitgeversmaatschappij Elsevier.

Amsterdam—Brussel 1949. –

Formeel werd de grondslag van-de huidige economische
amenwerking tussen België/Luxemburg en Nederland
gelegd door de douane-overeenkomst, die de drie landen
hebben gesloten te Londen op 5 September 1944. Echter,
pas sinds de conferentie op het Château d’Ardenne, begin
Juni 1948, en vooral

sinds de Haagse conferentie van
begin Maart jl. is het duidelijk geworden, dat het de drie
regeringen met het vormen van een economische unie
inderdaad ernst is: op 1 Juli1950 zal deze unie beginnen
te functionneren. Dat betekent, dat ook voor de gemid-
de]de Belg, Luxemburger en Nederlander Benelux een
serieuze zaak is geworden.

‘Het is aan deze omstandigheid, dat het boek van Dr
Weisglas zijn eerste en directe betekenis ontleent. Wanneer
de thans zeer brede kring van bij Benelux belanghebbenden
zich afvraagt, wat eigenlijk het begrip Benelux inhoudt,
welke stappen er tot nu toe in het belang der Benelux-
samenwerking zijn gedaan en welke vraagstukken nog

om oplossing vragen; wanneer dus de belanghebbenden
ook belangstellenden zijn, kunnen zij zich aan de hand

van het boek ,,Benelux” een vrijwel volledige informatie

verschaffen. – –

Zo vindt men, naast een korte schets van de historische

pogingen tot toenadering tussen de drie landen (waarbij

o.a. de Oslo- en de Ouchy-Conventie worden aangestipt),

de Londense voorgeschiedenis van Benelux (monetaire
overeenkoiist van 21 October 1943; douane-overeenkomst

van 5 September 1944) uitvoerig beschreven en toege-

licht, gevolgd door ‘een uitgebrèid overzicht van de

feitelijke verdere uitbouw der te Londen gelegde grond-
slagen. Informatief is ook de beschouwing over de ‘ver
;

werkelijking der douane-unie (hfst. V), waarin de impli-

caties van het tot stand brengen van de douane-unie

in de fiscale zin des woords (accijnzen en omzetbelasting!)
aan de orde worden gesteld. Ik kan niet nalaten, met

name voorts te wijzeI op het onderzoek, dat schr. heeft

ingesteld naar de invloed van het E.H.P. op de groei van

Benelux. Opmerking verdienen tenslotte, wat het zuiver
informatieve gedeelte van het boek betreft, de statis-

tische bijlagen, die in grafieken en cijfers de ‘economische
positie der partners, afzonderlijk en in hun onderlinge

verhouding, uitvoerig documenteren.

Echter, behalve voorlichting als boven geschetst geeft

de onderhavige studie ook een beeld van de economische,
of liever: de economisch-politieke problemen, die met het
behandelde onderwerp verband houden. Te vermelden

valt met name het t*eede hoofdstuk, waarin schr. de
vormen van economische samenwerking op algemeen
gehouden niveau aan de orde stelt, en van welk hoofdstuk
het slotgedeelte (van blz. 77 af) aansluiting vindt in de
meer op de practijk gerichte behandeling van de conse-

quenties van de conferentie op het Château d’Ardenne

(hfst. VI). – –

Het kan niet worden ontkend, dat schr. zich hier een
keer zware taak heeft gesteld: een behandeling van Benelux

als economisch-politiek probleem, d.i. een toepassing
van het apparaat der economische theorie op een zeer gecompl’ceerde practische situatie. Dr Weisglas heeft
zich dan ook doelbewust beperkingen ‘opgelegd; zo merkt

hij in zijn slotbeschouwing oj, dat de omvang en het
aantal der Benelux-vraagstukken te groot zijn om in één
studie te kunnen worden samengevat. Zijn boek tracht

een basis te leggen voor afzonderlijke studiën der aange-
roeide problemen. Vandaar, dat veelal is volstaan met
het aanduiden van de diverse vraagstukken en het vast-
stellen van hun plaats in het kader van het geheel.

Het wil mij voorkomen, dat schr. deze bescheidenheid
op enkele punten gerust iets minder ver had mogen door-
voeren. Als voorbeeld van de mogelijkheid van dieper
graafwerk – en daarmede van verrassende resultaten – kan het probleem der economische complementariteit
der partners worden genomen. Schr. staat op het stand-
punt, dat een ruime mate van economische complemen-

tariteit der partners de totstandkoming ener economische

unievergemakkelijkt, maar haar duurzaamheid in gevaar
brengt: ,,hetvoeren van een gelijkgerichte economische
politiek zal…. op den duur op tegengestelde belangen stranden” (blz. 16; vgl. ook blz. 80). Het omgekeerde

argument is dus, dat bij niet-complementariteit-van de economische structuren der partners een economische
unie duurzaam mogelijk is, maar dat het tot stand brengen
ervan op vele moeilijkheden zal stuiten Dit laatste is
begrijpelijk, immérs: bij niet-complementariteit bevat
het bedrijfsleven der partnets vele gelijknamige polen,
die elkaar afstoten of in elk geval bij de vorming van een economische unie vele fricties veroorzaken.
Gezien nu het feit, dat België/Luxemburg en Nederland
in grote mate niet-complementair zijn, dringt zich de
vraag op: waarom, op grond van welke te verwachten
voordelen dus, willen beide gebieden eigenhijk een ‘econo-
mische unie vormen? Dr Weisglas stelt deze vraag opblz.

27 April 1949

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

335

334 en noemt verschillende voordelen ener economische

unie op: vergroting van de binnenlandse markt, met als

gevolg grotere arbeidsverdeling en specialisatie, dus
lagere productiekosten; voorts wordt de positie van de
drie landen samen in het internationale economische

verkeer versterkt. En hij, merkt op: ,De voordelen, die

men…. hoopt te beriken, moeten groot zijn, aangezien

men er anders wel van zou afzien om tot zulke ingrijpende

hervormingen over te gaan……

Op dit punt zou m.i, de redenering iets scherper kunnen
zijn geweest. Men kan zich nl. afvragen, of, gegeven de

grote mate van niet-corhplementariteit der partnê’rs, de
vele onvermijdelijk optredende fricties in de na-oorlogse
toestand van verarming enerzijds niet te grote kapitaal-
‘rer1iezen, anderzijds .niet een excessieve behoeftê aan

kapitaal ter financiering van het noodzakelijke omschake-
lingsproces met zich zullen brengen. Afgezien van het feit, dat het betoog van Dr Weisglas tegen soortgelijke
bezwaren van Prof. Posthuma (zie voor deze bezwaren

ook ,,E.-S:B.” van 29 September 1948, blz. 775) niet geheel
bevredigt, kan men zich dan verder afvragen, waarom

de drie regeringen, toen zij in ballingschap in Londen
vertoefden, in de concretè, benarde situatie van dat

moment tot vergaande economische samenveiking hebbn
besloten. De conclusie ligt voor de hand, dat dit besluit
niet in de eerste plaats
op.economische motieven gebaseerd
is gewêest, m’aar op het grote belang, dat een gemeen-
schappelijk optreden der drie landen na de oorlog voor hun
standing
naar buiten
zou hebben. De moderne geschiedenis
heeft bewezen, dat kleine nationale eenheden niet meer in
tel zijn; blokvorming is, behalve een slagwoord, werke-
lijkheid geworden; geen wonder, dat schr. voor België!.

Luxemburg en Nederland kan vaststellen, dat de belangen-
gemeenschap gedurende de laatste decennia hechter is
geworden (blz. 15).
M.i. zou een verdieping van het betoog in deze zin
schrijvers pleidooi voor internationale economische samen-
werking hebben kunnen versterken. Benelux betekeht
dan immers niet zozeer een louter economisch afwegen
van voor- en nadelen, maar indeidaad een ,,act of faith”,
de aankondiging van een wereld, waarin de internationale
politieke en economische vraagstukken niet meer van
zuiver nationaal gezichtspunt uit worden benaderd.

Het bovenstaande is slechts als één voorbeeld voor moge-

lijke vervolmaking bedoeld. In het algemeen kan.worden
vastgesteld, dat Dr Weisglas’ boek, ondanks een op

vele punten voelbaar gebrèk aan wetenschappelijke diep-
gang, veler belangstelling waardig is. Als eerste totaal-
schets van de historische en de huidige Benelux-proble-

matiek zal het goede diensten bewijzen. Het is als een
aanbeveling te be’schouwen, dat het ontbreken van een
– register als een gemis zal worden gevoeld.

J.H.L.

LONDON’ LETTER.

THE NEW BRITISH BUDGET

It is a remarkable fact that the British Labour ‘Party,
traditionally a ,,soft-money” party, should have produced

two of the most orthodox Chancellors of the Exchequer
within living memory. It is, of course, triie that their
orthodoxy was thrown into the sharper relief because of
an earlier villingness to spend and not to count the cost

in which a Conservative Chanceller would probably not have indulged. Nevertheless, it’ deserves to be recorded

that when the British public thinks of financial austerity,
it thinks primarily of Snowden and Cripps.
‘Certainly it thinks of Cripps tody – and has been
thinking of him ever since he introduced his astonishing
Bidget on April 6. Itshopes had been buoyed up not only
by confident newspaper reports of concessiôns to come.

It could hardly ,fail to regard hopefully the realisd ,,sur-
plus” of £ 831 millions with vhich the fiscal year 1948-’49

closed. (T shall have more to say of ,,surpluses” later). It

knew from painful personal experience that purchasing
power in Britain today, is not vhat it was. It knev that

someof our taxes, notably the purchase tax, were having

a paralysing effect on many industries, all in the consump-
tion goods sector of the economy. It knew that a general,

election cannot be far off, and argued that even an ,,auste-

rity Chancellor” must pay some attention to electoral

prospects. –

In virtually everyone of its hopes and expectations, the
British public was proved wrong. There had been hopes of minor rehiefs from direct taxation, through increased

allowances for children and for earned income, for example.

The entire direct tax’ation structure was left unchanged,

exeept that death duties were modified and increased,
mainly to the detriment of the capitalist who leaves, say,

£ 100,000′ to his closest relations. Industry had hoped
either for a reduction in the profits tax (nöw 25 per cent. on distributed profits and 10 per cent. on profits retained

in the business) and for increased depreciation allovances

to enable it to meet’the ‘vastage of real capital caused.by

inflation. It got nothing – except permission to anticipate
the existing official (and inadequate) allowance for depre-
ciation in the early years of the investment, the ,,conces-

sion” to be paid back later in the asset’s , ,ife”.The housewife
hoped for reduction in the purchase tax to lower the cost
of living. Not a’penny was taken of asingle item. Instead,
the controlled prices of meat and cheese were raised by
4d a ‘b..and those of margarine and butter by 2d a lb:

To say that the British public was left speechless by the-
Budget is not altogether true. The public was bitterly and
vocally disappointed – and its-disappointment was in-
creased rather than lessened by the only two concessions
the Budget did contain; id. a pint off beer and.s. a bottle’
off light vines. (Certainly the Chancellor’s psychological
approach here seems to have been wrong). But it is true that the’ Chancellor left the public without any effeitive
answer. With cold, precise logic he explained tl1at expen-
diture would rise and revenue would fall in the coming
year. Expenditure was almost exclusively accounted for
by defence, fodd subsidies and the social services. None of it could be reduced. Indeed, only by raising the prices
of the foodstuffs mentioned could the outlay on subsidies
be limited to £486 millions.

The Chancellor gav&two principal reasons for his auste-
rity. First, infiation had only just been kept under during
the past year. To increase purchasing power now would
be to invite its recurrence. It would in fact do moie than
that. During recent months in Britain much rationing has
been dropped – all élothing, furniture, house linen and
furnishings, footwear, swcets, milk and bread are now ,,free” or about to be freed. In all these lines, a state of
equilibrium has been ‘reached. In some,

it is easy equili-brium – too easy for the manufacturers’ liking. In others
howevei, it is uneasy; good cotton goods; fo example, are’
still very scarce and it remains to be seen what happens
to sweets in”a sugar-hungry ountry when they are de-

rationed in a few days time. To have increased purchasing
powèr at this juncture would certainly have jeopardised
the success of these moves towards freedom.

The second reason fr austerity was much more start
ling. In words of singular bluntness, the Chancellor told
the nation that if it w’anled the Welfare State, it must
pay for it. And the nation in this context rrieant the masses;
Sir Stafford made it plain that there was nothing more

to be gained by ,,soaking the rich”.Subsidies,’free medical
services, pensions, the higher school leaving age, new
schools; children’s allowances, maternity and death bene-
fits – all must be paid for out of’taxation, direct nd in-
direct, the great bulk of,which comes from people earning
less than £10 a week. It was ,,unthinkable” – the Chan-

336

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 April 1949

cellor’s word – that any part of this progiamine should

be dropped. •But – again Sir Stafford’s words – you
cannot have your cake and eat it”.

Universally, the Chancellor has been praised for his

courage, his sincerity and his. honesty. A yeaiago, he came
in for a good deal of criticism because, having embarIed

on his disinfiationary policy, lie retracted – mainly
through purchase tax reductions – immediately the disïn-

flationary policy began to create local unemployment in
certain light industries. This year he is apparetitly quite

determined to risk unpopularity if – as seems likely – the

current purchasing power of the masses is insufficient to
sustain employmcnt in, for example, the furniture, radio,
plastïcs and certain semi-luxury trades.

But it would be saying too much toaver that the Chan-

cellor is popular. 1-1e announced his Budget the day before

the local elections for the county éouncils were held. These

elections are now run on party lines in Britain (a relatively

recent development), and were marked by a quite definite

swing to the Right. Sir Stafford, of course, became the

scapeoat, probably quite unjustïy, for one does not
protest against a harsh Budget by voting for a traditionally

,hard-money” party. The election results, coming just

ahouta year hefore the next general election, were ashock
to the Labour Party, which has done so well in all the

Parliamentary by-elections, and although the Party is

officially backing the Chancellor’s fiscal policy, individual

MP’s are not all happy about the reception accorded to
the Budget up and dow’n the country.

Certainly the organised workers show signs of resti-
veness. The Trades Union Congress, like the Parliamntary
Labour Party, has officially approved the Budget. But the

TUC has yet to prove that it can control the rank and file

of its membership. The latter were already becoming tired

of the wage stop policy launched just over a year ago.
Now

they are arguing that that policy was only agreed to on the
understanding that the cost of living would at least not
be incieased. The Budget’s dearer Lood proposals will
add a modest 2 points to the official cost of living index,

and that increase is being urged as justification for a
further round of wege increases. Railwaymen, coal miners,

shop assistants, textile workers and dockers have all been
concerned in recent disputes over wages and working
conditions or are now formulating new demands. It would
be paradoxical if a disinflationary Budget set loose a new

wave of inflationary wage increases.
»ut
it could happen.

In the general economie sphere, the Budget is of interest
from two special angles. First, it would seem not only
from the Budget itself but from the Chancellor’s speech
introducing it that Britain can now wrte off any hope –
so long as the present dispensation of our affairs continues
– of any reduction in taxation. The burden of the social

services can, actuarially, only increase as the
.
average age

of the population rises. This increase is likely to offset
any reduction in the expenditure on the armed forces wich
mprovement in international relations might bring, or any

fall in the level of subsidies brought about by a reduction
in world prices. In any event, the new pattern of our trade,
with long-term contracts in high price markets does not
hold out much hope that we shail benefit from the fali in
prices now proceeding in the dollar area. Vhether a mer-
cantile nation like Britain can continue with the State
taking 40 per cent. of the natïonal income and with no

incentive for risk-taking remains to be seen. It also remains

to be seen what would happen to revenue in the event of
our running into a slump. Then we should face the alterna-
tive of doing the ,,unthinkable”, i.e. cutting down on
social services, or indulging in deficit firiance on a large

scale.
Secondly, the Budget is of interest to economists for
its effect on Britain’s economie equilibrium. We have
three types of Budget surplus in Britain today, reflecting
the transition from the old style of national accounting

to the new. First, we have the ,,traditional” surplus (the

£831 millions of1948/’49), derived from the excess of

,,ordjnary” revenue over ,,ordinary” expenditure in the
conventional Exchequer return (the so-called ,,above-the-
line surplus”). Secondly, there is the ,,overall” surplus,

the excess of all Government receipts over all Government

expenditure, whether ,,above” of ,,below” the line. Finally
there is the ,,true revenue” surplus, ivhich separates
revenue from capital items.

Some questioning w’as caused in economie circles be-
cause, despite the austerity of the Cripps’ Budget, the Chan-

cellor is estimating a big reduction in all three surpluses

in the coming year – the smallest being in the ,,true

revenue” surplus, from £684 millions to £492 millions.
Because of this ii was feared that harsh though the Budgt

was, it still rnight not be austere enough to prevent a
reappearance of inflation, in view of the inadequacy of

private savings. These fears, however, appear to be un-

justified. For the Treasury has produced yet another type

of ,,surplus”, and this proves to be only moderately lower
than that for the previous year.

The period covered for the purposes of this fourth

surplus is the calendar year, as opposed to the fiscal year

ending on April 5. This is in order to conform with the
national income accounting and, in partieular with the

nation’s investment programme. This surplus is estimated
at £400 millions after providing for tax receipts at the

1949/’50 rates, compared w’ith £427 millions in 1948. The

level of personal savings needed to achieve an overall

disinflationary equilibrium must, in theory, increase from
£96 millions in 1948 to £130 millions. Whether this increase,
will be achieved is doubtful. But even a slight easing of the

pressure of demand, as huyers’ markets ext
,
end, could

easily relieve the ,,demand” side of the account hy an
equivalent sum. In surn, the Budget may not, on paper, be

disinflationary enough, but in practice it should achieve
its object. Whether the British public will be duly appre-
ciative 1 rather doubt.

London,
April 1949.

.

1-IAROLD VINCOTT.

BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.

INDUSTR1EFINACJERIN&

– Wanneer samenwerking van een aantal factoren nood-

zakelijk is ter bereiking van een bepaald doel, verkrijgt de
meest schaarse factor bijzondere betekenis. Thans geldt
dit in Nederland hij de financiering van het bedrijfsleven,
en wel speciaal ten aanzien van het zgn. risicodragend
kapitaal.

De resultaten van de ondernemingen kunnen slechts
voor een matig gedeelte stabiel worden genoemd; boven-
dit minimum kunnen de fluctuaties in de verschillende
jaren vaak zeer
aanzienlijk
zijn. Dit heeft tengevolge, dat
de financiering ook slechts zeer ten dele kan geschieden
op een wijze, die vaste lasten met zich brengt, en dat een
aanzienlijk deel van het bedrijfsleven moet worden opge-

bouwd met behulp van het risicodragend lcpitaal. Flet aanbod van dit kapitaal voor binnenlandse doel-
einden heeft in de loop der tijd een zeker aantal langdurige
fluctuaties vértoond. Tot 1910 was er weinig bereidheid

tot beschikhaarstelling; daarna volgde een periode van
vergroot aanbod, terwijl w’ij thans misschien aan de voor-
avond staan van een hernieuwde schaarsteperiode.
Hierbij zijn twee factoren van belang, ni. een geringer
mogelijkheid
en een geringer
aanirekkelijhiwid.
De geringer mogelijkheid behoeft weinig toelichting; de
enorm verhoogde progressieve inkomstenbelasting is wel
de voornaamste der oorzaken.
Wat de aantrekkelijkheid van aandelenbelegging voor de aanbieders betreft, gedurende lange perioden hadden
de kapitaalverschaffers kans op ruime beloning voor hun

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

337

bereidheid risico’s te lopen, vooral bij een verstandige

politiek van risicoverspreiding.

1-let mag echter worden betwijfeld, of dit ook dç laatste
30 jaar heeft gegolden. In toenemende mate zijn de be-

loningen van liet risicodragend kapitaal pover geworden,
terwijl de verschaffers daarvan geleidelijk hun belangrijk-

ste rechten met betrekking tot het ondernemingsbeheer

verloren hebben zien gaan. Men moet er zich eigenlijk zelfs

over verwonderen, .dat in deze periode nog in zovele ge-

vallen op grote schaal aan emissies werd deelgenomen.
Ongetwijfeld heeft hierbij de techniek van de emissie tegen

lage koers met claimrecht, waarbij de effectenhezitter zelf
wel moet inschrijven of zijn claim verkopen, een rol ge-
speeld. 1-let succes van de emissie is hierbij bijna steeds

verzekerd. Hierdoor konden vooral bestaande ondernemin-

gen, welker aandelen flink boven pari noteerden, in het al-

gemeen nog wel op de kapitaalmarkt térecht.
De kapitaalverschaffers van vroeger, met aanzienlijke

vermogens en grote inkomens, worden voortdurend zeld-zamer. Men kan betreuren, dat het niet mogelijk is geble-
ken de kleine besparingen naar het bedrijfsleven te trekken,

bijv. door de creatie van zeer kleine aandelen. Aldus zou

men bereiken, dat een zeer aanzienlijk deel van de bevol-
king zich meer en meer betrokken zou gaan voelen bij de
opbouw van het bedrijfsleven. 1-let streven naar sociale

zekerheid heeft tengevolge gehad, dat de kleine besparin-
gen vrijwel geheel bij de institutionle beleggers terecht-
komen. In de Vérenigde Staten van Amerika, waar dit
streven niet zo’n omvang aannam als in West-Europa, is
het wel mogelijk gebleken op de aangegeven wijze de be-
sparingen ten behoeve van het bedrijfsleven te mobiliseren.
De boven onschreven ontwikkeling gedurende de laat-
ste 30 jaal’ had inmiddels wel tengevolge, dat het voor
de kleine en middelgrote ondernemingen steeds zeer moei-
lijk is geweest de benodigde middelen voor opbouw en uit-
breiding te vinden. Zie slechts de advertenties in de dag-
bladen voor’ vennoten of zakenhuwelijken. Eén factor
werkte echter gunstig, nI. de. soepele fiscale politiek.
Vooral de besloten N.V., met haar toenmalige mogelijk-heid ‘van belastingvrije reservering, bracht voor menige
opkomende industrieel redding. Flard werken, sober leven

en aanwending van de winsten voor interne financiering
ledde dikwijls tot welstand. – *

liet vraagstuk van de verkrijging van risicodragend
kapitaal is thans nog urgenter geworden. Niet alleen de
uitgedeelde, ook de gereserveerde winst der onderneningen
wordt thans door de fiscus getroffen, waardoor de moge-lijkheid van zelffinanciering slechts uiterst beperkt is. Op
deze wijze is de fiscus dikwijls de grootste deelgerechtigde
in de ondernemingswinst geworden, zonder dat dit tot de
consequentie van verliesdeling door de Staat heeft geleid.
1-Jet risico voor de beleggers is hierdoor nogmaals ongun-
stiger geworden: de goede kansen worden ongeveer ge-
halveerd, de kwade kansen blijven ten volle voor hun

rekening
Dit gevoegd bij de reeds vôôr 1940 werkende tendenties doet twijfel ontstaan aan de kans op aanzienlijke bijdragen
van particuliere beleggers voor de vorming van’ nieuw
risicodragend kapitaal.
Als mogelijkheid blijft over het beschikbaar stellen van
risicodragend kapitaal door de institutionele beleggers. 1-let pad van de institutionele beleggérs naar de onder-
nemingen is tof dusverre echter nog smal en moeilijk be-
gaanbaar. Verbeteringen op dit gebied, hoe aarzelend en
kwantitatief weinig omvangi’ijk wellicht, moeten daarom
met de meeste belangstelling worden gadegeslagen.

Voor ons zal er gelegenheid zijn op verschillende aspecten
van het hier aangeduide omvangrijke vraagstuk terug te

komen.
Ditmaal volstaan wij met de vermelding van enkele na
de oorlog opgerichte instellingen, welke een bijdrage trach-

ten te leveren voor ,de oplossing van de moeilijkheden.

Dairbij houde men ingedachten:

le. de algemene banken werken vnl. met op korte
termijn opzegbare middelen en achten zich daardoor zeer
gelimiteerd in hun credietverstrekkingsmogelijkheden;

2e. de institutionele beleggers worden grotendeels ge-

leid door de gedachte, die reèds lang gold voor de pai’ticu-
liere levensverzekeringmaatschappijen, nI. dat de beleg-

gingen met de tariefrente moeten aangroeien, om de ver-
plichte uitkeringen mogelijk te maken. Uit dezen hoofde

beperken zij zich vrijwel uitsluitend tot vaste rentedragen-
de beleggingen in nominale geldsommen.

liet voornaamste instituut op dit terrein is de op 16
November 1945 opgerichte
Maatschappij tot Finaîtciering
oan het Nationaal Herstel. N. V.,
de
Herstelbank.
Haar werkterrein is hoofdzakelijk dat van het lang-
lopende investeringscrediet. Het kapitaal bedraagt f 300

millioen. In haar is opgenomen de vroegei’e maatschappij

voor lndustrïefinanciering (Mavif),welker kapitaal f2 mln
bedroeg.
Op 18 Mei 1948 werd opgericht de
Nederlandse Partici-
patiemaatschappij N. V.,
aanvankelijk in de pers wel bij-
genaamd 1-lerstelbank II. 1-laar arbeidsterrein betreft voor-
namelijk het verschaffen van risicodragend kapitaal, in
de vorm van deelneming in het aandelenkapitaal; aan
ondernemingen. 1

let statutair kapitaal bedraagt f50 mln,
waarvan gestort 1 13,5 mln.
Op 7 December 1948 werd opgericht de
Twentsche In-
i-‘esteringsmaatschappij 1V. V.,
met als doel o.a. het ver-
schaffen van risicodi’agend kapitaal aan ondernemingen.
1-let statutair kapitaal bedraagt f 10 mln, waarvan gestort
f2,5 mln.

Teneinde na te gaan, van wie deze kapitalen afkomstig
zijn, geven wij hieronder de bedragen, waarvoor door op-
richters, resp. bij emissie, in hetaandelenkapitaal werd
deelgenomen.

Maatschappij tot Financiering oan ‘het Nationaal Herstel.

Aandelen A Aandelen B
(x

f1.000)

Kapitaal geplaatst bij oprichting

Staat

………………
51.000

17.120
Nederlandsche Bank

.
3.000
Commerciële banken

;
25.000
Levensverzekerhigmij en
en Pensioenfondsen

.
3.880
Kap i.taal geplaatst bij emissie
(28

Juni

1946)
Staat

………………
100.000
Rijksfondsen
75.000
Publiek
25.000

151.000

149.000

Nederlandsche ParticLpatie M aatschap pij.

Kapitaal geplaatst bij oprichting.

(x f1.000)

P,’ioriteits-

Gen’one

aandelen

aandelen

Hei’stelbank

…………….
215
5.150″

Commerciële banken
91

2.164
Boerenleenbanken

en

spaar-

banken

…………..
Q0
480

Levensverzekeringmaatschap-
pijen

………………
222
5.158

548

12.952

338

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27
April
1949

Twentsche Ineesteringsmaatschap pij

Kapitaal geplaatst bij oprichting.

(x
f1.000)

Prioriteits-

Cewon

aandelen

aandelen

Twentsche Bank

1

2.498

van Gelder

1

1

2.499

(Voorts zijn er nog een aantal instellingen in het leven

geroepen, welke hun bemiddeling verlenen o.a. hij het ver
strekken van onderhandse geldleningen door institutionele
beleggers bij kapittalzoekende ondernemingen).

De beschikbaar gestelde bedragen zijn grotendeels

afkomstig van de Staat en de commerciële banken, m.a.w.

van geldscheppende instituten. Het publiek heeft yoor

nog geen 10 pGt bijgedragen. Van .de institutionele be-

leggers hebben hoofdzakelijk de Rijksfondsen deelgenomen.

De herkomst der beschikbaar gestelde “gelden kan nl.
als volgt worden weergegeven:

x
f1 millioen

Staat ……………………………….
168
De Nederlandsche Bank

…………….
3
Commerciële banken

……………….
:

29,5

Rijksfondsen

……………………….
75

Levensverzekeringmijen en Pensioenfondsen

9

Spaarbanken

………………………..

0,5

Publiek …………………………….
25

Totaal (exel. dubbeltellingeli)

………….810

Het zal wel nauwelijks toelichting behoeven, dat’ het

smalle pad, waarvan hierboven sprake vas, hiermede nog

geen hoofdverkeersweg is geworden. De beschikbaar gekomen kapitalen. zijn toch w’el uiter-
mate bescheiden. Men vergelijke ze slechts met de IDe-
dragen van t 1.000 mln en hoger, welke in de discussies
over industrialisatie en bevolkingstoeneming worden ge-

noemd.
T. BRANDS.
r.
C. BREZET.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE DISCUSSIE OVER DE OOUDPRIJS.

Het pleidooi van de heer Wilkinson in ,,The Economist”
van
9
dezer voor verhoging van de goudprijs – zie
,,E.-S.B.” van 20 dezer – is, zoals wel te verwachten was,

niet zonder commentaar gebleven. In ;,The Economist”
van
16
April jl. maakt de heer J. Lanner de volgende
kanttekeningen bij de beschouwingen van
,
de heer Wil-

kinson. –

In zgn. ,,norrnale tijden” – waarin export en import

in evenwicht zijn – is de verhouding tussen de prijzen van

goederen en goud irrelevant. Tijdelijke verstoringen kunnen

worden opgeheven door op het Internationald Monetaire

Fonds te trekken; of deze trekkingsrechten voldoende
groot zijn, acht Lanner een andere kwestie.

Dat een verhoging van de goudprijs infiatoir zou

werken, moet niet worden toegeschreven aan de invloed

op de liqiiditeit van het Amerikaanse bankwezen. Het toe-

stromende goud kan worden – en wordt – geneutrali-

seerd door sterilisatie door de Schatkist en’ het Federal

Reserve System. Ook de waardestijging van de bestaande

goudvoorraad kan gemakkelijk worden geneutraliseerd.

De’
inhomensvermeerdering
echter, welke een ‘gevolg is

van een exportsurplus, kan niet door zuiver monetaire

maatregelen worden gecompenseerd, op welke wijze
dit

surplus ook
wordt
gefinancierd ( uitgezonderd uiteraard,
indien de financiering geschiedt door een equivalente. ver-

mindering van de binnenlandse iitgaven).

S. Eenstijging van de goudprijs zal dus – hoewel

resulterend in een vermindering van de kosten van de

Marshall-hulp – geen verlichting voor de Amerikaanse

belastingbetaler met zich brengen, tenzij de Regering

bereid is de inflatie aan te moedigen.

4.
Het idee van een algemene devaluatie t.o.v. het goud

berust op twee veronderstellingen: ,a. de Verenigde Staten
hebben een duurzaam exportsurplus t.o.v. de rest yan de

wereld; b. deVdreniigde Staten blijven bereid grote hoeveel

heden goud te absorberen. De heer Lanner merkt ten

aanzien hiervan op, dat ,,the first is indeed a notion of
despair and the second credits the U.S. Government with
a high degree of insanity”.

De oplossing moet volgens Lanner worden gezocht in

de richting van een – volgens hem te verwezenlijken –

verandering in de productie- en consumptiestructuur in de
Verenigde Staten en de rest van de w’ereld, zo mogelijk
t.z.t. gepaard gaande met een devaluatie vn een aantal

valuta’s t.o.v. de dollar. Het streven om in deze tijd van
schaarste productieve krachten aan te wenden ter opvoe-

ring van de goudproductie en het goud daarna weer te
begraven te Fort Knox, acht Lanner ,,too ridiculous to

deserve consideration”.

DE WERELD1’RODUCTIE EN .EXPOET VAN OLIËN EN VETTEN.

Het ,,United States Depart.ment of Agriculture” heeft geraamd, dat de vereldproductie van oliën en vetten uit
de belangrijke plantaardige en dierlijke bronnen in
1948
iets minder dan
21
mln ton, uitgedrukt in olie-equivalent,
bedroeg. Dit is iets meer dan in
1947,
maar nog altijd
4
pCt minder dan de vooroorlogse wereldproductie. Het
exportvolume der productielanden bedroeg iets minder
dan
4
mln ton; dit is een kleine toeneming vergeleken met
1947,
maar bëdraagt nog slechts 61 pCt van het voor-
oorlogse exportvolume. liet exportvolune gedurende
1949
zal echter, naar nen aanneemt, aanzienlijk groter zijn
dan in
1948:

Wereldproductie en -export can oliën en eetten.

(olie
01
vetecjuivalent; in duizenden short tons)

Productie

.

Export

Lm. 1935-‘391

1946

1947

1

1948

1
gem.
1935-‘391

1947

.

1948′)

Eetbare plantaarclige o116n

……..
6.945 6.439
7.467
7,396
1.753

‘686
748
Palirioliën

,,,,,,,.,,,,,,,,,,.,..
2.705
1.481
2.179 2.218
2.205 1.655
1,657
Industrie-oliën

………………..
2,949
2.802
3.091
3.286
‘.

993

545
458
Dierlijke

vetten

,…,…….,,..
8.150
6.785 7.505 7.450
845
652
683
Visolieën

…………………..
900

319
589 606 734 350

.
415

‘Tereldtotaaj

,..,,,,,,,,…..
21.649′)
17.826
1
)
1

20.831
1
)
20.9.561).
II

,
6.5.30
3.888

.
1

,

3961

‘)
schatting.

Ontleend

aan:
,,Record

and

Statisties”
van 23
April 1949.

340

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 April 1949

GELD- EN KAPITAALMARKT.

n verband met de naderende maandultimo werd de

geidmarkt in de afgelopen week langzanerhand krapper.
De callgeldrente bleef weliswaar nog op 1j pCt gehand-

haafd, maar de marktdisconto’s voor schatkistpromessen

vertoonden over dè’gehele lijn een stijging. Meipapier, dat

in de meeste portefeuilles der geldrnarktinstellingen ruim

aanwezig is, werd tegen pCt aangeboden, Junipro-
messen werden tegen 1
3
/
8
pCt aan het einde der week ver-
handeld, het schaars aanwezige Julipapier noteerde 1
1
/16
pCt, terwijl alle langere termijnen practisch pCt no-
teerden.

De koersstijging op de aandelenmarkt, welke reeds in

de voorgaande week tot stilstand was gekomen, maakte

in deze week plaats voor een geringe koersdaling. Vooral
internationaal georiënteerde fondsen vertoonden lagere

koersen, mede wellicht onder invloed van het prijsdalings-
proces, dat zich nu duidelijk in de Verenigde Staten vol-

trekt, en wellicht het begin van een _minder gunstige

conjunctuur inluidt. De koersen van de typisch bii’..

nenlandse f6ndsen konden zich beter handhaven, met

name onder invloed van de gunstige jaarverslagen, welké thans in een groot aantal worden gepubliceerd.
Toch geeft de stopzetting van Van Vollenhoven’s Bier-
brouwerij, welke door de 1

leinekens’ ]3ierhrouwerij Mij en
de Anistel Brouwerij w’ordt overgenomen, wel een duidelijk

bewijs, dat de gunstige conjunctuur in deze bedrijfstak
kennelijk voorbij
is,
en waaruit men tevens de conclusie
zal mcgen trekken, dat ook andere bedrijfstakken wellicht
spoedig in een soortgelijke toestand zullen komen.

De-staatsfondsenmarkt gaf in de afgelopen week geen belangrijke koersveranderingen te zien. Het lijkt, dat het

rentepeil dus voorlopig weer is gestabiliseerd, terwijl niet

de indruk bestaat, dat deze toestand door voortdurende
steunaankopen van overheidswege is bereikt. Beleggings-

vraag- en aankopen voor belastingdoeleinden oefenden

blijkbaar een belangrijke stabiliserende werking op het
koerspeil uit.

14 April
22 April

1949 1949

A.K.0.

………………….
162* 162

v.

Berkel’s

Patent
.
…………..
114* 112

Lever Bros. Unilever C. v. A…..
244*
239*

Philips

G. b. v. A……………
2274.
223

Kon.

Petroleum

…………..
298 290

H.A.L.

…………………….
165
1624.

N.S.0.

……………………
162*
161

H.V.A .

……………………
158
1544.

Deli

Mij

C.

v.

A.

…………
143
7
/
s

147

Arnsterdam Rubber

…………
144*
139

Internatio

………………..
183
189

STATISTIEKEN.

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in mlllioenen francs).

1

25

1

cc

1
.
‘J)

Data
‘I
9
.
z’

31

Dec. 1946
4.949,9
1

158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.113,7
31
Mrt

1949
1

5.885,3
1

316,4
1

156,1
46,3
4.182,0
1.665,6
7
Apr.

1949
5.91 1,7
t

322,1
1

156,5
46,3
4.325,7
1.689,0
44
April
1949
5.914,3
331,7 155,3
39,7
4.228,9
1.721,2

DE NEDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte, balans
op 25 Aptil 1949.

Activa.
Visscls

io-
messen’e

f
Floofdbank
t’

1)

Schuldbrieven

ijbank
in disconto

1
Agentsch.

900,—

900—
1)
Wissels,
schatkistpapier en schuldbrieven, door de Bank gekocht (art.
15,
onder
40,

van de Bankwet
1948)

…………..
…-
Scbatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van
26
Februari
1947
…..
, 1.800.000.000.,-
Voorschotten ( Floofdbank
t’
137.446.495,94
‘)
in rek-ert

1
op onderpand Bijbank

245.245,69
(mcl. belenin- 1
gen)

1. Agentsch.
,,

5.909.772,93

143.601.514,56
Op effecl;en eni ……… ..
143.182.173,59
2)
Op goederen en celen
..,,

419.340,97

143.601.514,56 )
Voorschotten aan het Rijk (art.
20
van de
Bankwet
1948)

………………….
..-
Iloekvordering pp de Staat der Nederlanden
ingevolge Overeenkomst van
26
Februari
1941

…………………………

..1.500.000.000,
Munt en muntmaterjaal
Gouden munt en gouden
muntmaterjaal ……
t 439.146.714,60
Zilveren munt enz…….
.5.907.741,43

Papier op het buitenland
t 135.891.480,—
,,

445.054.456,03

Tegoed bij correspondenten
in het buitenland ……
161.516.964,67
Buitenlandse betaal-
middelen

………… ..

5.325.957,49

Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

.
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds ………….
Gebouwen en inventaris
Diverse rekeningen

Paselva.
Kapitaal
Reservefonds
Bijzondere reserves
Pensioenfonds …………………….
Voorzieningsfonds, ‘personeel in tijdelijke
dienst
Bankbiljetten In omloop (oude uitgiften) Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
Bankassignaties in omloop Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist ……
t 128.220.722,09
‘S Rijks Schatkist bij-
zondere rekening …. ..
286.964.003,4 8
Geblokkeerde saldo’s ..,,
3.228.382,97 Saldo’s van banken in

Nederland ………. ..

55.848.424,88
Vrije saldo’s van vreem-
de cirulatiebanken en
soortgelijkeinstellingen ,,
334.984.926,58
Andere Vrije saldo’s …. ..
444.616.014,20
1.253.882.454,20
crediteuren in vreemde geldsoort

……..
59.338.508,34
Diverse rekeningen

………………….
84.521.111,74
4.569.665.313,16

‘)
Waarvan schatklstpapier rechtstreeks’


door de Bank in disconto genomen . . . . f


2)
Waarvan aan IndonesiC (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad no, 99)
……..
der door de Bank namens de

Staat in bet verkeer gebrachte muntbiljetten

137.275.169,50

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen francs).

n
Voorschotlen
aan
de Staat
o
Data
°
cd
2..
o ..b”
5
25
o

,.,
Co

26
Dec.
1946
94.817
2

59.449 67.900
426.000
31
Mrt

1949
52.817
1
125.042
157.500
426.000
7
Apr.
1949
52.817

L
40t.678
125.042 153.400
426.000
14
Apr.
1949
52.817
7
125.042 153.600
426.000

Bankbil-
Deposito’s
Data

f

jetten in

Totaal
Staat
Diversen
circulatie

26
Dec.
1946
721.865
63.455
765

10
62.693
31
Mrt
1949
1.002:344
1

178.898
874

1
176.466
7
Apr.
1949
1.045.053
1

180.853
1
750

1
178.695
14
Apr.
1949
1.046.206
j
159.274
.,
516
157.486

302.734.402,16

219.968.263,-

108.559.850,20
2.500.000,-
47 . 245 .9 27, 21
4.569.665.313,10

20.000.000,-
12.759.703,05.
54 .44 7. 566,03
20.013.974.53

1 .500.000,-
106.098.640,- 2.956.856.485,-
266.870,27

w-rr-w

T.

-..”

..__

-‘ • •I••y

1

-,

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

341

DE NEDERLANISCI1E BANK..
(Voornaamste posten in clui zenden guldens).

.

)
Saldi in rekening eourani
)

hQ)
cd
o.
-Q

.-

d
.
).–
Q
)

o
o

O

wto

o•E
z
._)

o.cda

5’O
Qo
:,

E2P

30 Dec.

’46 700.876
4.434.786
100.186
153.109
2.744.151
30 Dec.

’46
14 Mrt

’49
444.073 148.575
174.823
146.877
2.984.341
14 Mrt

’49
190.775 250.497

3.879 31.387 349.774
329.021
.21

i1rt

’49
444.228
130.972
23.930
143.146
2.956.056
21

Mrt.

’49
220.240
250.497 1.815 46.588
333.893 390.425
28 Mrt

’49 444.392
132.215
216.102
146.125
2.983.189
28 Ilirt

1
49
2

16.232
250.497
15.346
29.686
342.998 399.213
4 April ’49
444.547 130.006

215.815
155.644
3.016.511
4 April ’49
174.900
301.392
3.513 33.283
355.828
368.413
11

April ’49
444.704
131.392 216.056
156.829
2.995.059
11 April ’49
.185.390
301.392
3.496
25.673
359.7741
392.710
-19 April ’49
444.847
133.571
193.325 163.683
2.977.030
19 April ’49
153.024
301.392
3.567 55.971
358.2271
418.642
25 April ’49
445.054
135.891
166.843 143.602 2.956.856
25April ’49
128.321
286.964
3.228 55.848
334.9851
444616

NATIONALE
BANK
VAN
BELGIË.
DE
JAVASCHE
BANK. (Voornaamste
posten
in millioenen franCs).
(l,Toornaamste
posten
in duizenden guldens).

.
‘5
cuc-‘-
5
.
-,
.
‘5
‘5

se-
0
.0
o
cb3
s

,,
‘3″
,,

.
Data
0
5,.eO
5’a’5
‘5
Q….0

V

5),j3
0
.

0,.,
.0
z.s.
0

•S
0
LO
Qo0’5s)
05
b5
0


.0
_________-

_____ _
‘0.05)

31 Maart 1947
477.080
1
35.363
1

33.256
85.402
16 Sept.

1948
28136
1
11.042
42.7

9.986
303
414
255.201

24 Mrt

1949
28.068
I11,136

2.463

8.06
286
674
23 Maart. 1949
470.948
t

53.720
1

14.446
79.784
867.699
31

Mrt

1949
28.069
1

11.426
2.432

0.121
450
671
30 Maart 1949
6 April

1949
470.956 470.957
58.763
61.357 j
14.418 14.428
70.912
69.5

15
866.971
873.684
7 April

1940
28.089
1

11.433
2.621

9.16-1
330
645
13 April

1949
28.068
1

11.143
2.668

9.059
231

623
0
Rekening-courant
21 April

1949
27.8637
2.663

18.234
228 650
saldi
0C)
z:
,
5
sa
0
to
Rekening-courant
saldi

.,

.
Data
0

o
’55,
5,

42
‘5
5,
Ce
,55n
0
c
,

31 Maart 1947
81.527
453.816

1
503.718

1
E.
00
o
11.304
._
23 Maart 1949
36.850
747.315
1

719.918
61.847

Pq
30 Maart. 1949
36.334
747.907

713.816

1
62.576
_____
6 April

1949
32.545
750.808


718.624
55.011

16 Sept.

1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
24 Mrt

1949
915
92.437
82.488 1.158 2.513 6.376
Muntbiljettencirculatie
per
2 Maart
1949 f878.318.149,-.
31

Mrt


1949
915
94.866
83.580
250
2.209
7.702
7 April

1949
915
94.000
84.470
575
2.023 5.849

Muntbiljettencirculatie
per
9Maart
1949 f882.321.146,-.
13 April

1949 915
93.464
83.907
665
2.239
6.198
Muntbiljettencirculatie
per
16 Maart
1949 f880.679.302,50.
21 April

1949
915
91.511
83.275
2

18
1.810
5.307
k

OVERZICHT DER -LAATSTE
VIER
VERKORTE BALANSEN VAN DE NEDERLA?DSCHE BANK. (in millioenen guldens).

Actief

data
28-3-49
4-4-’49
11-4-49
9-4-’49
Passief

data

1
28-3-’49
4-4-49
1
.
11-4

Wissels,

promessbn

en
20,0


20,0
20,0
20,0
schuldhrieven in disconto

‘)

‘)
– –
— ‘)
Reservefonds

…………
12,8
12,8
12,8
12,8
Wissels, schatkisbpapier en
.
Bijzondere reserves
54,4
54,4
54,4
54,4
scl,uldbrieven,

door

de


Kapitaal

…………….

Pensioenfonds

……….
20,1 20,1
20,0
20,0
Bank gekocht



..

Schatkistpapier,

.door

de
Voorzieningsfonds

perso-
..

neel

in

tijdelijke

dienst
1,5
1,5 1,5 1,5
Bank overgenomeJ

van

Bankbiljetten

in

omloop
cle

Staat

der

Neder-
(oude uitgiften)
107,3
106,9 106,7 106,3
landen

ingevolge

over-
Bankbiljetten

in

omloop
eenkomst van 26 Febru-
.

(nieuwe uitgifte)….

2.983,2
3.016,5
2.995e
2.977,0
Sri

4947

…………..
1.800,0

1.800,0
1.800,0
1.800,0
Bankassignaties in omloop
..
0,1

0,1
0,1
Voorschotten

in rekening-

Rekening-courant saldo’s
courant

op

onderpand
‘s
Rijks Schatkist
216,2
474,9
185,4
153,0
(mcl.

beleningen)
446,1)
155,6 156,8
1
)
103,7
1
)
‘s
Rijks Schatkist.,-

hij-
Voorschotten aan het Rijk

-.-
– –

zondere rekening
250,5
30

1,4
301,4
301,4
Boekvordering
op
de Staat
.
Geblokkeerde saldo’s

.

5,4 3,5
3,5
3,6
der

Nederlanden

inge-
Saldo’s

van

banken

in
volge overeenkomst van
.
.

33,3
25,7
50,0
26

Februari

1947
…….
1.500,0

1:500,0
-1
.500,0
1.500,0
Nederland

………..29,7
Vrije saldo’s van vreemde
Munt en muntmateriaal:
.
circulatiebanken

en
Gouden munt en gouden

soortgelijke instellingen
.43,0
355,8
359,8
358,2
muntmateriaal
439,2
439,2
439,1 439,1
Andere vrjje saldo’s

.
399,2
368,4 392,7

418,7
Zilveren munt, enz.

.
5,3
5,4
5,6
5,7
Crediteuren

in

vreemde
Papier
op
het builenland
.
132,2
130,0
131,4 133,6
geldsoort …………..
65,6
57,8
59,7

.
60,0
Tegoed bij correspondenten Diverse rekeningen
95,8
95,8
88,4
82,7
in het buitenland

. . .
210,2
210,0
210,6
187,8

Buitenl. betaalmniddelen

. .
5,9
5,8

5,5

5,5
Vorderingen in guldens
op

..

vreemde

circulatieban-
ken

en

soortgelijke

in-
stellingen

…………
209,0 219,9
222,1
233,8

..

Belegging van kapitaal, re-

..

serves, pensioenfonds en
voorzieningsfonds
108,1
408,2
,
108,1
108,5
Gebouwen en inventaris
.
2,5 2,5
.2,5
2,5
Diverse rekeningen

……
..46,3
46,5
.45,2
45,5

4604,8

4.623,1

..

4.626,9
14.625,7
4.604,8
4

_________
4.623,1
4.626,9
4.625,7
1)
Taarvan
schatkistpapier
_________

________ ________ ________ ________
rechtstreeks

door

de
.
Bank in

disconto

ge-




nomen
Circulatie der door de Bank
‘)
Waarvan aan IndonesiO
.
namens de Staat in het
(Wet

van

15-3-1933

verkeer gebrachte munt-
Staatsblad no. 99)

. .
36,9
36,9
36
1
9
36,9
biljetten
137,2
137,9
137,9
137,7

342

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTE
27 April 1949

BANK
VAN
ENGELAND.

.
ZWEEDSE
1UJKSBANK.

(Voornaamste
posten in millioenen ponden).
(Voornaamste
posten
in inilboenen
kronen).

c’

•-
00

Metaal
Staatsfondsen
.
BE


cS
,5


d)

%bo
Data
o

Q
0
Q

°

b
. ,
.

0,2
1.449,1 1./.50
1.428,2
22,1
1,3
31

Dec.

1916
39
532
1.544

504 284
94
82
2.5 Dec.

’46
6 Apr.

’49 0,2
1.299,2
1.300
1.260,8
39,4
4,0
31 Mrt

1949
176
112
2.973

283
229

182
13Apr.

49
0,2
1.299,3
1.300
1.278,6
21,7
4,4
7 April 1949
176
111
3.063

267
244

182
20Apr. “49
0,2
1.299,3
1.300
1.280,6
19,6
4,4
14 April 1949
176
111
3.101

249
263

182

Deposito’s
Othcr•securitics Deposits

ce

,
Direct opvraagbaar
,
‘5
0
o
cb0
cd.
.
c

.
a

.cd
Data
.
….,
Cl)
Q.

o
3

‘5
.b
0
ce
cd
.c4

‘.
Go
.

311,8
13,6
15,8
346,5
31 Dec.

1946
2.877
875
706
94
280
174
7
25 Dec.

’46
10,3

278,9
6

Apr.

’49
337,4
18,3
22,6
404,0
14,5

6,7

291,0
31 Mrt

1949
2.953
801
641
93 201
160
8
13 Apr. ’49
357,6
16,3 23,9
411,1
22,4

6,7

290,0
7
April

1949
2.837 962
685
205 203
184
8
20 Apr, ’49
370,7 16,3
21,6
414,8
12,8

0,7

307,4
14 April

1949
2.869
942
62.4
252
204
190

8

VERKEER EN VERVOER
iN NEDERLAND.

Maandgemiddelden
3
Nov.
Dec.
san.
Omschrijving
.
Eenheid
9
ct.
48
1948
1948
1949
1938
1947
.

1948

udexcijfer vervoer wilde binnenvaart
100
129 137
165
.152
129
Vervoer wilde

binnenvaart …………….
1.000 t
917
1.180


1.256 1.514
1.396
1.181
waarvan

brandstoffen

………………..
,,
260
334 307 340
269
2.48
Wilde binnenvaart, prestatie

…………
mill. t/km
127
464 179
204
189
162

indexcijfer eigenvervoer to water
100
90
420*
155
138*
103
1.000 t
700
629 840
1.083
1
964
7.19
Idem,

prestatie

……………………
milI. t/km
45
43
57
67
60′
51′

Indeacijfer internat. binnenvaart (laadverin.)
.
100
35
45
49
43 48
46
Aantal
6.146 1.860
2.692
3.170 2.589

.
2.817
2.270
1.000 t.
3.572
912
1.308
1.490
1.247
1.554

.
1.259
Lading

……………………………
,,
2.092
398
781 ‘
898
661 841
732
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.566
321
645
724 538

.
698
610
Belgische vlag 11
,,
126
73
111
144
104
118
86

Eigen vervoer te water

…………………

Vertrokken

schepen

………………..
Aantal
6.082
1.92.3
2.703
3.207
2.798
2.391
2.632

…..

1.000

t.
3.494
.

957
1.322
1.601
1.408 1.302 1.415
.

,,
2.252
421
574
603
578
527 416
waarvan onder: Nederlandse vlag
,,
1.559
310 425
433
395
384 277
11

Belgische vlag

>
,,

.
229
80
96
126
132
11′!
97
Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal

.- 2.144
1.141 ‘1.332
1.375
1.152
1.381
1.490
1.000

t.
1.427 798
941
926
825 956
982
,,
1.051
386
526
471
384
442
491
waarvan onder: Nederlandse vlag
,,
199
122
149
128
107
92
119
Belgische

vlag ………….
,,
544 196
279
262
219
282
301

Indexeljfer zeevaart (Inhoud)
100
42
55
58
54
..’

60 57
Aantal
1.758
753
1.046
1.133
1.052
1.231 976
1.000 R.T.
4.416
1.852
2.408 2.589 2.374
2.641
2.541
Idem,

alleen

geladen schepen

…………
,,
3.834
1.702
2.122
2.299
2.093
2.331
2.206
,,
.
907
1.313

.
1.528
1.336
1.552
1.568
Vertrokken

zeeschepen

………………
.
Aantal
1.738
737
1.030 1.086
1.069
1.138
1.012

…..

1
.000 R.T.
4.418
1.854
2.430.
2.532
2.423
2.885 2.477

…..
…..

,,
,,
3.216
.
1.150
911
1.722
1.285 1.856
1.448
1.728
1.297 1.955
1.487
..

1.886
1.446
Goederenvervoer ter zee……………
1.000 t
1.018
984
1.009
1.219
918
1.117
981

Binnengekomen schepen

……………………
Laadvermogen

………………………….

,,
1.738
435
191
149
326
242
282
337
300
.319
298 287
257 377
Geladen
1)

bij uitvoer

…..

…..

,, 1.191
149
354
450
305
403
303

Laadvermogen

………………………….
Lading

……………………………….

In.loxcijfer goedoronvervoer Ned. Spoorwegen
100
111
126
144
147
136
130
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.215 1.344
1.526
1.753
1.787
1.654 1.584

Laadvermogen

………………………….
Lading

………………………………..

waarvan

grensoverschrijdend

…………
420
262


313
311
409 365
371

Binnengekomen

zeeschepen

………………

‘Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen

…..

1 millioen
285 565
576
548
513
513
498
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170
189
212
244
251
236

Bruto

inhoud

……………………….

waarvan

in

lijnvaart

………………….

1 millioen

….

21,2
47,0 43,3
42,5
40,2
40,9

Bruto

inhoud

……………………….

Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
5,7
14,9
18,4

Idem, alleen geladen schepen

…………….
waarvan

in

lîjnvaart

………………….

Locale auto busd iensten; vervoerde reizigers
,,
4,4
9,8
13,5 13,7
.

14,2
14.7

Gelost

bij

invoer

………………….
doorvoer

……………
…..

doorvoer

………………..

Itnloxcljfer verkeer op do rijkswegen
100
147
162
66 165
159
149
Slachtoffers verkeersongovallen

………..

…..’

,,

Aantal
65
80
74 68
89 69
54′
,,
368
612
610*
672
586
518
508

Tramwegen, vervoerde reizigers

…………

,,
918 .
506
632
650 600
512 462
Idem,

lndexctjfors ………………….
100
124
113*
105
137
106
83

Overleden

………………………….
Ernstig

gewond ………………………..

100
164
163*
183
160
141
.
138

Licht

gewond

………………………..

100
55
69
71
65

56 50

Overleden

………………………………
Ernstig gewond ……………………………

Luchtvaart (K.L.M.)

)

Licht

gewond

……………………………

1.000
250
2.072
3.347
3.782
3.670 3.859
1.802
‘l’onkm

(vracht, post en bagage) …………
Passagiers

km

……………………..
1 millioen
4,8
34,8
53,9
58,3 53,3

50,5
25,8

‘) Bunkermateriaal e.d. niet inbegrepen.

) Excl. het Vest-Indië
bedrijf en het Interinsulair bedrijf in Indonesie.

)
Voorlopig cijfer.
Bron:
Centraal Pureau voor de Statistiek.

27 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

34.3I

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

7April1949.

31 Maart 1949

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De Nederl. Bank N.V.
t

208.283.385,99
f

199.503.483,42
Saldo
van
‘s Rijks Schatkist
bij

de

Bank

voor Neder-
landsche

Gemeenten
116.764,94
768.517,65
Kasvorderingen

wegens

cre-
dicl.verstrekking

aan

het
buitenland

-,

Daggeldlening

tegen

onder-
– –
Saldo der postrekeningen van
ltijkscomptahclen

……
331.146.489,43
,,

313.806.036,54
Voorschotten op ultimo Febr?
1949aande gemeenten we-
gens aan haar uit te keren

….

………..

belastingen

pand

………………………

Vorderingen In rekening-cou-
rant

op

Indonesit

. . . .
,.,,
1303.412.587,40
,,1300.798.905,18
Suriname

…………..
35.299.703,99
‘,,

35.299.703,99


Het Algemeen Burgerlijk Pen-


Ned. Antillen

………….



sioenfonds

……………
Het staatsbedrijf der

P.,

T.
enT.

………………
.-

Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

………….
316.928.471,72
,,

316.977,76,67

Verplichtingen

Voorschot,

door De

Nederl.
Bank N.V., verstrekt


Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt

Schuld aan de Bank voor Ne-
-derlandsche

Gemeenten

Schatkistbiljetten

in

omloop (1.711.468.100,—
fl714.008.100,-
Scliatkistpromessen

bij

De
Nederlandsche

Bank

N.V.
ingevolgeovereenkomst
.

van 26 Februari

1947

….
.1800.000.000,—
,,1800.000.000,—
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.

.

Bank N.V. is geplaatst nihil)
/
5.848,8 mln

wo. garantie Bretton Woods
/
804

mln
,5044.800.000,—
,,5060.200.000,-
Daggeldleningen


137.501.438,50
,,

137.701.835,-
Schuld op

ultimo

Februari
1949

aan

cle

gemeenten

Muntbiljetten in omloop

…….

wegens

aan

haar

uit

te
keren

belastingen

……..
,,

37.089.030,69
Schuld

in

rek-courant

aan:

– –

….37.089.030,69

1.149.652,09
,,

1.249.652,09

Indonesië

……………….

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

Suriname

……………….
Ned.

Antillen

…………..

sioenfonds

…………..

18.118.763,91
,,

9.939.522,57
Het staatsbedrijf

der

P.,

T.
….

en

T
.

………………….
…366.668.072,28
,,

338.431.169,28
Andere

staatsbedrijven

. .


Schuld

aan

diverse

instel
.
lin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

……………….
2026.877.180,67
,,2037.338.481 ,84

FF,DERAI RESERVE BANKS.
(Voornaamste

posten

in

millioenen

dollars).

Metaalvoorraad

1

Data
Other U.S. Govt
1
1
Totaal
Goudcer- 1
cash
securities
tificaten

31

Dec.

1946
18.381
17.587 268

1
23.350
24Mrt

1949
1

23.069
22.456
334

1
21.675
31 Mrt

1949
23.077
22.466
360
21.828
7 April

1949
23.075
22.466
303

[
21.597

1
Depositos
F.R.-hll-
1

1
Member-
Data
jetten

in

1
circulatie
Totaal
Govt
banks

31

Dec.

1946
24.945
17.353
393
1

23.350
24 Mrt

1949
1

23.377
21.988
1.432
1

19.360
31 Mrt

1949
23.357 21.887
1.678
1

19.019
7April

1949
23.423
21.531
1.116′

.
19.311

Ter overname gevraagd:.

Kleiner Belastingadviesbureau,

Accountants- en/of Administratiekantoor

Bij voorkeur in centrum van het land; contanten
aanwezig. Br. onder no. ESB 1406, bur. v. d. bI., Post-
bus 42, Schiedam.

BLIKMAN & SARÏORIUS N.V.

gevestigd te Amstrdam.

UITGIFTE van

250 aandelen aan toonder

elk groot fl000.— nominaal,

ten volle delende in de, resultaten van het boekjaar
1949/50, aanvangende 1 Mei 1949, en volgende boekjaren.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,

openstelt op:

VRIJDAG
1
29
APRIL 1949

van des voormiddags 9 uur tot ‘des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te

AMSTERDAM, ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE

tot de koers van 110 pCt.,

op ‘de voorwaarden van het prospectus dd 21 Aril 1949.

Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn
verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

Amsterdam, 21 April 1949.

Een bekend

architect

met vele jaren praktijk, ook bekend . met warmte. en
lichttechniek, zag zich gaarne
2
dagen per week ver-,
bonden aan grote bankinstelling, winkelbedrijf of fa-
briek, voor verzorging van onderhoud, vernieuwingen,
uitbreidingen harer gebouwen. Br. onder no. ESB
1404,
bureau van dit blad, Postbus
42,
Schiedam.

Economisch-Statistisch kwartaalbericht

Research-Uitgave van het

Nederlandsch Economisch Instituut

/
*

UIT DE INHOUD

VAN HET MAARTNUMMER:

De econ. toestand in Nederland, België,

Indonesië, de Verenigde Staten en West-

Duitsland.

De positie van de Sterlinglanden in het- in-

ternationale betalingsverkeer.

Internatibnale geld- en kapitaalmarkten;

ka pitaalschaa rste.

Prijzen van agrarische producten.

luarabonnementen f6,50; voor abonné’s ,,E-S.L” f 5,-

Telefoon 38040 – Rotterdam – Giro
no. 8408

11

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNIATIE INDUSTRIE

0

v/h Nederlalidsohe SeilltOeSteIlell Fabriek

HILVERSUM

Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van

Radio – Lijjntelefonie – Automatische telefonie

Nederlandsche.

Handel-Maatschappij, N.V..

.DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzelstrciat 32

Meer dan 100

kantoren

in

Nederland,
Azië en Afrika.
Londen

New York

VOORLICHTING OP FINANCIEEL

EN ECONOMISCH GEBIED

UITVOERING

VAN
ALLE BANK- EN EFFECTENZAKEN

r

De Nederlandsch-Indische

Escompto MaatschappiJ N.V.

vraagt voor spoedige indiensttreding

een assistent-hoofdboekhouder

voor haar Hoofdkantoor te Batavia.

Middelbare schoolopleiding en gevorderde boekhoud-
kundige scholing vereist.

Sollicitaties met volledige gegevens en pasfoto worden ingewacht aan het adres: Keizersgracht 573-575, Am-
sterdam-C.

BIJ VRDIE1ST[

1rdustriee1 met privé-belangen in Binnen- en Buiten-
land zoekt

betrouwbaar administratièf onderlegd

PERSOON

met commerciële aanleg, die één of twee uur per dag
beschikbaar heeft om privé-boekhouding hij te houden
en enkele privé-aangelegenheden te behandelen. Salaris
f
125.— per maand. Sollicitatie met pasfoto onder no. B.S.E. 1401, Bur. v. d. bi.. postbus 42, Schiedam.

Het N.V.V. vraagt voor zijn Wetenschappelijk

Bureau

een deskundig medewerker,

op loontechnisch gebied
(werkclassificatie, tarief-

systemen, merit-rating). Enige algemene econo-
mische kennis strekt tot aanbeveling. Uitvoerige

sollicitatie richten aan het N.V.V., P. C. Hooft-

straat 174-180 te’ Amsterdam.

Lp
8
eJi&bareI?’èlchten
.

Alleenstaand heer, 37 jaar, pas gerepatrieerd
uit Indonesië, laatstelijk procuratiehouder bij
Cultuurmaatschappij, waaraan ruim 12 jaar ver-
bonden geweest;
wenst zich permanent in Ned. te vestigen,

zoekt behoorlijke functie

met
gelegenheid tot initiatief-ontplooIIng.

Vlotte representatieve persoonlijkheid, goed sty-
list en organisator, gewend leiding te geven.
Prima referenties, 5-j. H.B.S., praktijkdiploma
boekhouden, Fr., D. en E., beheerst tevens Spaans.

Brieven aan W. G. van Eyndthoven, Maasstraat 189, Amsterdam.

Economisch – Statistische

Berichten

Adres voor i’,Tede,rtond: Pieter de F-ïoochstraat
s,
Rotttrdam (4′)
Telefoon Redactie en Administratie
38040,
Giro
8408.
Bankjes’s: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie.
14,
Univereileilstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter. de Hoachstraat
s
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Corn merce, Brussel.

Abonnemenisprijs, franco, per post, voor Nederland t
26′
per jaar,
voor lielgiêfï.uxemburg
/
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in franco bij de Tianque de Commerce te. Brussel. Overzeese gebiedsdelen (per zeepost)
/
26,
Overige landen /
z8
per jaar. Abonne-
menten
kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangelehende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westoee-
dijk, Rotterdam (1V.).

AI3VERTENTJES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A.
Al.
Roelanls, Lange Haven
r4r,
Schiedam (Telefoon
69300,
leslel 6) . .Advertenlie-la.rte/ /
0.40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,.Beschikbare Krachten”
f o.éo per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

nummers
75
cents, rest,. 12 13, francs

-t

Auteur