Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1664

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 1949

4
TÏTPT!R.ÇRP(WT VOORBEHOUDEN

E.

Be
,
ri”c h t e n

ALGEMEEN WEEKBLAD.VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 30 MAART 1949

No. 1664

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glaiz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F., de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOÖR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegeoens ooer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze-week ……..247

Sornmaire, summaries ………………247

FIet betalingsverkeer tussen Nederland en Indonesië
door A.
Oudt …………….
……………..
24$

Het circulatiehahkwezen in Suriname op de helling

(1)
door J.Bos …………………………
251

Italië op de moeilijke weg naar hersteldoor
Dr
M.
Vajda………………………………….
253

Ingezonden stukken:
Geringe sociale niobilitelt – grote inaatscliappelljke ver-
spilling
door J. M. Redelé, II. V. J. Treutet en A. W. Th.
M. van Benthem,
mei naschriflvan
Prof. Dr 0. Bakker 25

Aiitekening:

.
Economisch overzicht van Belgisch Kongo
door Mr C. van
derTak

…………………………………..

.57

Bedrijfseconomische notities:
‘•

Nogmaals: Lippniaiin, itosenthal & Co, Sarphatistraat
door J. Brartds
en
J. C. Brezet
………………..
259

Internationale notities:
J)c industriële ontwikkeling in de Bizône in 1948
……
260
iie Engelse tabakpositie in het licht van (le ilollarschaarste
260

Geld- ën kapitaalmarkt ……………………..261

S t a t
i S
t i e k e
fl:
Baukstaten
,.,..

.

……………. . :…………….

261
Verkeer cii vervoer in Nederland
………………….
262
inleggingen en terugbetalingen hij do spaarbanken in Ne-
derland

…………………………………….
262
Stand van ‘s Rijk

ICas
…………………………
263

DEZER DAGEN

‘..

heeft de Veiligheidsraad een besluit gënorneu. De
,,U.N.C.I.”, de commissie voor Indië uit ae Verenigde
Naties, heef t nieuwe instructies ontvangen.. FIet is aan

haar om partijen bij te staan in het tot stand brengen

van een voorbereidende conferentie te Batavia, met als
onderwerp het staken van het vuren en de terugkeer
van de Republikeinse regeringsautoriteiten naar Djokja.

Twee punten: het woord procedure is reeds weer gevallen.
Echter niet van Nederlandse. zijde; de Regering heeft
de uitnodiging wederom een Nederlandse autoriteit in
Batavia te doen confereren aangenomen. Ditmaal zal

Dr van Royen gaan. Ziet men kans van deze tafel èen-
drachtig op te staan, dan wacht de Ronde Tafel. Zoals
een oud-Hollands spreekwoord zegt: ,,We zijn er nog
niet, waar ze het Wilhelmus blazen”.

Met krachtige woorden zetten West-Duitse politici
ditzelfde uiteen tenaanzien van de door de Westelijke

geallieerden voorgestelde correcties van de Westelijke
grens van ‘Duitsland. Maar ook in Nederland bespeurt

men geen neigin om ,,hei” te roepen. Politiek getinte
annexatie wordt niet beoogd, van de ,,scherpe correctie”, –
in 1944 bedoeld, kan geen sprake zijn; het zijn tech-
nische regelingen. Maar waarom zet de verklaring een
waarschuwingsbordje bij ,,steen des aanstoots” als men
moest menen, dat deze er niet staat?

Al dan niet verborgen klippen in ovei’vloed. De be-
sprekingen tussen de drie Westelijke groten over het bezettingsstatuut voor West-Duitsland strandden; de
door de Duitsers ontworpen grondwet voor hetzelfde
gebied werd doqr de militôire autoriteiten afgewezen
zondei opgaaf van redeneij. ,,Post, nôn proptêr”, ,,daarna

is niet daardoor” is een grondregel van de wetenschap.
Ook in dewetenschap dr politiek?

De koers corrigern. of vastlopen riskeren?, Voor deze
vraag staat ook de Joego-Slavische staatsleider. De
Oost-Europese landen trachtten volgens hem zijn in-

zichten te verbeteren, doir verhoging van exportprïjzen
en vertraging van de levering van investeringsgoederen.

Verlichting van het schip dus, hetgeen, naar bekend,
de bestuurbaarheid niet verhoogt.

Tenzij het overladen is, dan kan overboord zetten
van de deklast de stabiliteit vergroten. Dat heeft men

ook op de internationale tarweconferentie ontdekt. Bij
de thans ontworpen internationale regeling is de maximum-

prijs verlaagd van $ 2 tot $ 1,80. Tegelijk is de minimum-

prijs verhoogd. Vreest men dat de prijscorrecties zover
zullen doorlopen, dat men daaraan zal toekomen?
In elk geval heeft de economische adviseur van Presi-
dent Truman de arbeiders reeds aangeraden dit jaar geen
positieverbetering te zoeken, die zou uitlopen op prijs-
verhoging: Het ,,plukt den dag” is volgens hem voorbij.
Echter niet voor de Franse minister-president Queuille.
De Franse kiezers hebben zijn besnoeiingen goed op-
genomen. Thans geldt voor hem :,,de rdzen bloeyen om
te pluycken”; al zijn ze ook niet van stekels vrij.

Nederlandsch Indische ilandelsbank, ‘N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gjavenhae

Alle Bank- en Effectenzakefl

Naar a& windstreken

breidt zich de internationale handel weer uit;
Inlichtingen aangaande het handeisverkeer

met andere. landen• en omtrent.alle
onderdelen van het bankbedrijf worden U
gaarne verstrekt op onze Jaarbeursstands:

Hoofdgebouw, Parterre – stand nö; 3

Croeselaan, vak III – stand no. 305

AHSTERDAHSCHE BANK

INCASSO-BANK

EERSTE NEDERLANDSCHE

• Verzekering Mij. op het Leven en tegen Inijaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s.Gravenhago

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

RELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s-Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

• /72O’

—-

. Behandeling van alle

bankaaken

‘*
*,

Bzorging van alle

assurantiën.

R;MEES

&zooNEN
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAÂES

AMSTERDAN
. ROTTERDAM .

S.ORAVENHAOE DELFT
.
SCHIEDAM

VLAARDINGEN
Belastingconsultatie- en
Accountantskantoor

A. L. F. Leverington

Behandeling van alle
Belastingzalien
Medewerkers: E. J. de Boer,
Oud-Insp. d. Bel.: D. Sweepe,
Oud-Ontv. der Bel.;
N.
A.
Schol, Cand. Not.; A. W. v. d.
Burgt, Bel. Adviseur.
Adviseur voor Acrountancy:
W. A.
Brenning,, Lid Nederi.
Broederschap v. .Account.
le Ilelmersstraat 95, A’dam.
Telefoon 85508.

Economisch-Statistisch Kwartaalbericht

Research-Uitgave van het

Nederlandsch Economisch Instituut

*

Zojuist verschenen: het Maartnummer

UIT DE INHOUD:

De Econ. toestand in Nederlami, België,

Indonesië, de Vernigde Staten en West-

Duitsland.

De positie van de Sterlinglonden in het in

ternationale betalingsverkeer.

. –

Internationale Geld.: en Kopitaalmarkten;

Kapitoalschaarste.

Prijzen van Agrarische producten.

Jaarabonnementen t 6.50; voor abonné’s
,
1
E.-S.1111.”f 5.-
Telefoon 38040 – Rotterdam

Giro no. 8408

met papier. gèisoleerde katels

voor zwakstjoom en sterkstroom

II,

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarnituren, vulmassa en olie

ABELFABRIEI(

DELFT

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

247

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.’

A. Oudt,
Het betalings’erkeer tussen Nederland en Judo-

nCsië.

Tén behoeve van vraagstukken van economish-finan-

ciële aard is in Augustus 1946 door Nederland en Indo-

nesië een Coördinatie-College ingesteld, dat vier maal

per jaar, en wel beurtelings in Nederland en in Indonesië,

bijeenkomt. Voor regelmatig contact is zowel in Neder-

land als in Indonesië een Permanente Commissie inge-
steld, zoveel mogelijk een afspiegeling van het Coördinatie-
College zelf.
In dit artikel worden behandeld de conclusies, welke

het Col1ee op de zitting van September/October 1948

heeft bereikt inzake de regeling van het betalingsverkeer
tussen beide gebieden, conclusies, welke door de beide
Regeringen zijn goedgekeurd. Achtereenvolgens komen

ter sprake: de rekening bij de Schatkist, de C-(ommer-

ciële) rekening, de H- (erstel-) rekening, de F- (inanciële)
rekening en de Bretton Woods-rekeningen. Schr. ver-

schaft cijfers omtrent de op deze rekeningen geopende
credieten en de erop plaats gevonden hebbende mutaties.

1. Bos,
Het circulatiebankwezen in Suriname op de
helling (1).

Op 1 Maart jl. deed de Nederlandsche Flandel-Maat-

schappij N.V. het aanbod aan de aandeelhoudersvan de
Surinaamsche Bank N.V. bm hun aandelen in deze bank

onder bepaalde voorwaarden om te wisselen in gewone
aandelen N.H.M. Is handhaving van de Surinaamsche
Bank als circulatiebank onder leiding van de Neder-

landsche Flandel-Maatschappij als uitgesloten t. be-

schouwen? Schr. meent, dat de Surinaamsche Bank als
dochtermaatschappij van de Nederlandsche Handel-
Maatschappij grote mogelijkheden zou bezitten, mits
haar recht van biljettenuitgifte niet wordt geamputeerd.
Voor klachten over en bezwaren tegen het beleid der
Surinaamsche Bank moge in het verleden reden zijn ge-

weest, thans is dit niet meer het geval. Voortzetting van
de Surinaamsche Bank ook als circulatiebank onder
nieuwe, krachtige leiding, zou bovenal bevorderlijk zijn

voor de rust in het geldwezen in Suriname.

I-Iistorisch

èn economisch verdient handhaving dezer Bank als
circulatiebank alsnog ernstige overweging.

Dr M.
Vajda,
Italië op de moeilijke weg naar herstel.

In de eerste jaren na de oorlog heeft zich in Italië een
acuut infiatieproces ontwikkeld, dat het land in een
economische chaos dreigde te storten. In het tweede
halfjaar van 1947 echter kwam de ommekeer, voor welke de beslissende factor werd gevormd door de maatregelen,
die door de toenmalige Minister van Financiën, Einaudi, in de monetaire sfeer werden genomen. Einaudi- voerde
scherpe beperkende en controlerende maatregelen in

t.a,v. de credietverlening. Hierdoor moest het bedrijfs-
leven de geforceerde voorraadvorming stopzetten en veelal
zelfs tot liquidaties overgaan. Het resulterend deflatoir
effect werd door een reeks van gelijk gerichte maat-
regelen versterkt. Aldus werd de weg geëffend voor een
algemeen herstel. Italië’s economische positie baart
echter nog vele zorgen. Teleurstellend is bijv de voor-
uitgang der industriële productie; de positie van de buiten-
landse handel is niet onverdeeld gunstig; de grote werk-
loosheid – meer een structureel dan een conjurictureel vraagstuk vormt een zeer zwak punt. Kortom: de zich
herstellende patiënt is nog niet gevrijwaard voor weder-

instorting.

SOM AIRE.

A.
Oudt,
La réglementation des paiements entr’e les Pays-Bas

et l’Indonésie.

Les Gouvernements des Pays-Bas et de l’Indonésie ont
instauré un Collége. de Coordination afin de régler les

problèmes économiques et financiers. En octobre 1948, ce
Collége a élaboré un nouveau règlement relatif aux trans-

ferts des paiements entre les Pays-Bas et l’lndonésie. Lés
deux Gouvernements Pont approuvé. L’auteur donne une

description des comptes respectifs et des mesures qui sont
intervenues.

1.. Bos,
La Banque d’émission de la Guyane hollandaise sur
la pente (1).
La ,,Nederlandsche Handel-Maatschappij” a proposé,

le ier mars 1949, aux actionnaires de la Banque d’émission

de la Guyane hollandaise de convertir leurs actions en
actions ordinaires de la Nederlandsche Handel-Maatschap-

pij. Cette opération entraine-t-elle la disparition de la
Banque d’émission de la Guyane? Se basant sur des argu-
ment historiques et économiques, l’auteur préconise un
maintien de la Banque d’émission.

Dr M.
Vajda,
L’Italie et le chemin ardu du redressement.

L’inflation, après la guerre, a été arrêtée en Italie
bL
la

fin de 1947 ‘grâce aux mesures monétaires prisés par
Einaudi, cette époque Ministre dès Finances. La défla-
tion a été favorablement influencée par ces mesures qui

visaient surtout â restreindre le crédit. Le redressement
général en a été favorisé. Ii reste néanmoins encore Ibeau-
coup de difficultés â surmonter. Le chômag énorme,
surtout, constitue le point faible de l’économie italienrie.

SUMMARIES.

A. Oudt,
The new financial agreement between the Nether-

lands and Indonesia.

In order to reach agreement on economic and financial
issues concerning both the Netherlands and Indonesia the
two Governments have established a Co-ordination
4
Com-

mittee. In October, 1948, this Committee has drafted an
arrangement on financial transactions between the two
countries. The draft has been approved of by both Govern-
ments. The writer describes the mutual system of accounts
and the changes which have taken place on them.

1. Bos;
Central banking in Surinam (f).

• Shareholders of the Bank of Surinam have been offered
by the ,,Nederlandsche Handel-Maatschappij” (one of
Holland’s ,,big four”) to change their shares for common
shares N.H.M. The writer asks whether the Bank of Suri
nam will disappear as a central bank. In his opinion it
would be wise to maintain this Bank’s function of issuing

notes.

Dr M. Vajda,
Italy’s problems of economie recoQery.

Italy’s postwar inflation has been stopped in the second
half of 1947 by monetary measures of Mr. Einaudi, the
then minister of Finance. These measures mainly concerned
credit restriction and were disinflationary indeed. In fact,

they paved the way for economic reconstructiôn. Never-
theless, Italy’s economic position stili shows many weak

points. The unemployment problem, for example, is
really serious.

248

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

HET BETALINGSVERKEER
TUSSÈN NEDERLAND EN INDONESIË.

In E.-S.B.” van 23 en 30 October 1946 komt een

artikel voor van Drs W. Koster inzake het betalingsverkeer

tussn Nederland en Nederlandsch-Indië, waarin o.a. be-
handeld is de eerste (Voorlopige) Règeling van het beta-

liQgsverkeer tussen beide gebiedsdelen na de tweede
wereldoorlog.

FIet kan na ruim twee jaar van -belang worden ge-

acht na te gaan in hoeverre deze eeFste voorlopige

regeling thans nog van kracht is en in hoeverre wijzi-

gingen zijn aangebracht.

Ingevolge de door beide Regeringen goedgekeurde con-

clusies van de in Augustus 1946 te Batavia gehouden

vergaderingen van de Raad van Toezicht van het Neder-

landsch-Indisch . Deviezeninstituut en de daartoe in Ba-

tavia vertoevende leden van de Nederlandse Financiële

Delegatie werd ingesteld een Coördinati-Co1lege Neder-
land—Indonesië;

De’ Nederlands6 leden van dit College bestaan uit de
Ministes van Economische Zaken, Financiën en Landbouw,
Visserij en Voedel’ioorziening of hun vertegenwoordigers.

De Indische leden’ zijn de Secretarissen van Staat voor
Economische Zaken, Landbouw en Visserij, Financiën,

Verkeer, Energie en Mijnwezen, Waterstaat en Weder-

opbouw of hun vertegenwoordigers. De ‘leden worden bij-
gestaan door een groot aantal deskundigen, waaronder

vertegenwoordigers’ vaA De Nederlandsche Bank, De Java-
sche Bank en het Deviezeninstituut voor Indonesië.

Het is de bedoeling, dat het College vier maal per jaar
bijeenkomt en el beurtelings in Nederland en in Indonesië.

Na de bésprekingén in 1946 zijn er zittingen van het

College geweest in Januari 1947 te ‘s-Gravenhage, October

1947 te ‘s-Gravenhage en September/October 1948 te
Batavia. Hieruit blijkt, dat het niet mogelijk is geweest

het overeengekomen aantal malen per jaar bijeen te

komen. Er is evenwel gezorgd voor regelmatig contact,
doordat zowel in Nederland als in Indonesië een Perma-

nente Commissie werd ingesteld, die wat samenstelling

betreft zoveel mogelijk een afspiegeling is van het Coör-
dinatie-College zelf.

Men kan de conclusies van het Coördinatie-College in
de volgende viei’ groepen indelen:

‘De -regeling van het betalingsverkeer tussen Neder-land en Indonesië;

Conclusiés Financiële Sector; Conclusies Economisch Sector;


Or’anisatie ‘van het samengaan op het gebied der
ecdnomische en financiële betrekkingen.
Ten aanzien van rubriek D. is in het bovenstaande het
belangrijks-te-reeds medegedeeld; dit artikel zal zich verder

in hoofdzaak beperken tot de conclusies, vervat in de

rubrieken A. en B., zoals deze luiden, na de zitting van het
C.-C. in September/October 1948 te Batavia, welke con-
clusies dôor de beide Regei’inen zijn goedgekeurd.
Dé’ regeling n-an het betalingsQerkeer tussen Nederland en
I,idbnesië

In, dit betalinsverkeer worden de volgende rekeningen
aangehouden: –

1. De rekening bij de Schatkist.

Ten lat’e vni
l
ae recening van het Ministerie vân Over-
eeseGebiedsdelen bij

de Nederlandse Schatkist – aan
te’ duiden als rekening hij de Schatkist – komen alle be-
talingenç -welke de Regering van Indonesië als zodanig

in Nederland-heeft te verrichten met uitzondering van:
a. de betalingén uit hoofde van goederenaankopen en
-. daarop betrekking hebbnde nevenkosten, tenzij het

betreft de-hieronder genoemde gôederenaankopen’ van
niet-commercieel karakter;

b. de betalingen,-welke in buitenlandse valuta moeten
worden gefinancierd.

Onder het begrip ,,Regering van Indonesië als zodanig”

dienen te worden gerekend alle instanties, welke volledig
in een overheidsbegroting dan wel in een daarbij behorende
bedrijfsbegroting zijn opgebracht.

De hierboven aangeduide niet-commerciële aankopen in
Nederland ten behoève van de Regering van Indonesië be-

treffen de volgende groepen van goederen:

(1) boeken, leermiddelen en technische artikelen t.b.v.
het onderwijs;

(II). medicijnen en medische instrumenten t.b.v. de phar-maceutische dienst;
(III) ,,Welfare”- en cantine-artikelen t.b.v. de Koninklijke
Landmacht.

Het totaal van deze niet-commerciële goedei’enaankopen is voor 1949 getaxeerd op f 18 miflioen.

Ten gunste van de rekening bij de Schatkist komen de

ontvangsten in Nederland van de Regering van Indonesië

als zodanig, alsmede de uitgaven, welke de Regering

van Ind6nesi6 voor de Nederlandse Regering in Indonesië
verricht. De Iaatstbedoelde overheidsuitgaven zijn in het bijzonder in de jaren 1947 en 1948 belangrijk geweest in

verband met uitgaven van de Nederlandse Regering in

Indonesië voor de Koninklijke Landmacht en de Marine
aldaar.

Het verloop van de Schatkistrekening geeft het volgende
beeld te zien (in millioenen):

Ultimo December
1945 t 390
Ultimo December
1946 t
514
Uitimo December
1947 t
654
UltImo December
1948 f 743

waarbij wel rekening gehoiden moet worden met de om-

standigheid, dat er een groot aantal posten is, dat nog
verrekend moet worden tussen Nederland en Indonesië

(als bijv. het verschuldigd aandeel van Indonesië in de

kosten van de Marine), waardoor de bovenstaande schuld
in belangrijke mate kan veranderen.

Het- maximum crediet op de Schatkistrekening bedraagt
f 950 millioen. –

Tot 1 October 1948 werd de door Indonesië verschul-
digde rente op de Schatkistrekening, waarvan het percen-
tage gelijk was aan het gemiddeld in een jaar door Neder-

land verschuldigd6 rentepercentage op de uitstaande
vlottende schuld, bijgeschreven op de rekening zelf. Van

1 October 1948 af zal de verschuldigde rente ten laste
van- de C-rekening worden geboekt, hetgeen betekent,
zoals uit het onderstaande zal blijken, dat Indonesië de
rente in goederen betaalt. Voorts is een wijziging gekomen

in het rentepercentage, doordat overeengekomen is om
aan te nemen, dat met ingang van 1 Januari 1949 de Schat-
kistrekening is geconsolideerd en van die datum af de rente
verschuldigd is, welke geldt voor lang lopende leningen.
De rente over de nieuwe vlottende schuld zal weer zijn de
rente voor kort lopende leningen. De Sôhatkistrekening heeft derhalve na 1946 in wezen weinig wijziging ondergaan, afgezien van de zeer princi-
piële verandering in de wijze van rentebetaling.

2. De Commerciële rekening (C-rekening).

Het betalingsverkeer uit hoofde van het wederzijdse
goederen- en dienstenverkeer tussen Indonesië enerzijds
en Nederland en derde landen, behorende tot de zgn.
Nederlandse sfeer, anderzijds wordt, behoudens de hierna

te noemen ‘uitzonderingen, geleid over een door De Javasche
Bank te Batavia bij De Nederlandsche Bank te Amsterdam
aangehouden rekening in Ned. courant.
De uitzonderingen betreffen het rechtstreeks verkeer
met Nederland ten aanzien van: –
betaling van goederen en diensten, die ten laste van
de Schatkistrekening kunnen komen;

betaling van kapitaalgoederen, die ten laste van de
Hg.-rekening kunnen worden gebracht;

30 Maart 1949

ECONOMISCH-SfATISTISCHE BERICHTEN

249
W
T

betaling van diensten ten laste van de F-rekening;
betaling van goederentransacties, die uitgaân boven

de door beide partijen overeengekomen contingenten-
lijsten, waarvoor ‘afwijkende betalingscondities zijn

overeengekomen.

De C-rekening voert De Nederlandsche Bank voor reke-

ning en risico van Nederland, terwijl De Javasche Bank
deze aanhoudt voor rekening en risico van .de Regering
van Indonesië. –

Zolang het credit- resp het debet-saldo op de C-rekening

een bedrag van f10 millioen Ned. crt niet overschrijdt; zal
geen afdekking van dit saldo behoeven plaats te vinden.
Wanneer en voor zover het saldo de 1 10 millioen Ned. crt

te boven gaat, zal, indien de crediteur daarom verzoekt,
afdekking plaatsvinden en wel voorlopigin ponden ster-
ling. Zodra de crediteur in verband met zijn dêviezenpo-
sitie met afdekking in ponden sterling geen genoegen zal

kunnen nemen, zal tussen crediteur en debiteur overleg

worden gepleegd, waarbij het ‘verlangen van de crediteur
met de grootst mogelijke welwillendheid door de dëbiteur
zal wordén bezien. Indien de debiteur ongevraagd afdek-

king aanbiedt, dan zal zulks moeten geschieden in een

voor de crediteur in verband met diens deviezenpositie
aanvaardbare valuta.

Deze bepalingen inzake de afdekking, welke ingaan van
1 October 1948 af, zijn voor het verkeer tussen Nederland
en Indonesië principieel geheel anders dan vôér die datum,
toen overeengekomen was, dat-afdekking van een saldo,

ontstaan door goederenleveringen tussen Nederland en
Indonesië, in goud of U.S.-dollars zou moeten geschieden.
De motivering voor deze wijziging is,, dat, partijen,
hoewel er geen verschil van mening bestaat over dë stel-
ling, dat de verrekening van het lopend handelsverkeer

tussen beide gebiedsdelen in b’eginsel op goud ‘dient te
zijn gebaseerd, zich ervan bewust zijn, dat voor het ogen-
blik de praktische uitvoering van dit beginsel voor beiden
in verband met de dviezenpositie. op onoverkomenlijke
bezwaren stuit, waarbij verder niet uit het oog is verloren,
dat Nederland door het verstrekken van nieuwe credieten een voordelig saldo op het goederenverkeer van Indoneië

mogelijk maakt. Hiertegenover is het voor Indonesië in
het huidige stadium dringend geboden de uit de export
verkregen deviezenopbrengsten ten spoedigste om te zetten
in de benodigde goederen.

Een tweede belangrijke wijziging, welke eveneens 1
October 1948 is ingegaan, is de omstandigheid, dat de C-
rekening in hel vervolg de goederen- en dienstentransacties
zal administreren – behoudens de bovenvermelde uitzon-
deringen – van het lopend.handelsverkeer tussen Neder-
land en Indonesië èn tussen Indonesië en derde landen,

behorende tot de zgn. Nederlandse sfeer. Tot dusver
werden hiervoor 2 rekeningen bijgehouden, voor de eerste
groep transacties de C-rekening (oude stijl) en voor de
tweede groep de FD-rekening, welke thans dus gecombi-
neerd zijn tot één C-rekening (nieuwe stijl), waarmede o.a.
een administratieve vereenvoudiging is bereikt.
De hoogte van de rente, die over de C-rekening zal wor-
den berekend, zal gelijk zijn aan de gemiddelde rente,

die in de betrokken periode geldt voor Nederlands
schatkistpapier met een looptijd van 6 maanden. Véér 1
October 1948 werd geen rente over de C-rekening berekend,
in verband met het karakter van de C-rekening, welke
immers in beginsel in evenwicht moet zijn. Hoewel in dit beginsel geen wijziging is gekomen, werd het toch juister
geoordeeld rente te berekenen over de afwijkingen van
deze evenwichtstoestand.

Indien de pariteit van de Nederlandse gulden tenop-
zichte van het goud mocht worden gewijzigd, treedt voor
de grote C-rekening een koersgarantie in werking. Ter ver-duidelijking moge worden opgemerkt, dat de grote C-reke-
ning de bovenbeschreren rekening is, die De Javasche
Bank te Batavia aanhoudt bij De Nederlandsche Bank.
Daarnaast houden particuliere banken, voornamelijk de

Indische banken, C-rekeningen aan bij hun kantoren en/of

correspondenten in Nederland, dit zijn de zgn. kleine C-
rékeningen.

De C-rekeningen geven betrekkelijk grote schommelin-

gen aan, zoals blijkt uit het volgende overzicht (in mil-
lioenen guldens):

311847

31/12’47

301648

30/12’48
C-rekening Ned.]3ank. D 11,5

D 19,0

D 36,6

C

0,9
C-saidi banken . . . .

C 39,3

0 22,2

0 20,1

0 28,4

De geldigheidsduur van de C-rekening valt samen met

de begrotingsperiode voor goederenleveringen tussen Ne-
derland en Indonesië. Deze periode loopt van 1 October

t/m 30 September d.a.v. Aan het einde van deze periode-zal

de C-rekening worden afgesloten, behoudens het geval,
dat voordien en ‘wel uiterlijk.3 maanden voor deze datum

door beide partijen in gemeen overleg tot een nieuwe

overeenkomst inzake wederzijdse goederenleveringen wordt

besloten, in welk geval ook de C-rekening zal worden
voortgezet. Wordt niet tot continuering besloten, dan zal
het saldo van de C-rekening in zijn geheel worden afgedekt

overeenkomstig de bovenstaande bepalingen.

Voor de periode 1 October 1948 t/m 30 September 1949
wordt het handeisverkeer, dat uitsluitend al uit hoofde
van het verkeer tussen Nederland en Indonesië en

niet
uit hoofde van het verkeer tussen Indonesië en derde
landen, behorende tot de zgn. Nederlandse sfeer, over
de C-rekening zal lopen, geschat op:

Uitvoer van Indonesië naar,Necleriand ‘.’
………
t 307 miii.
Uitvoer van Nederland naar jncionesii . ………. t 247 miii.

Geraamd saldo

.
…………………………..60

miii.

hetge’en bijna voldoende is ‘oor de letaling van de aan
Nederland verschuldigde rente.

3.
De Hers telreken ing (H-rekening).

Dé H-rekening is gesplitst in twee sub-rekeningen: een
goederenrekening (Hg-rekening) en een investeringsreke-
ning (Hhrekening):.
De Hg-rekening wordt gedebiteerd voor de aankopen
door Indonesië in Nederland van een aantal in o’nderling
overleg volgens statistieknummers aan te wijzen kapitaal-
goederen ten behoeve van het economisch herstel van
Indonesië; Indonesië krijgt voor de financiering van deze
aankopen oen H-crediet van Nederland.
De Hi-rekening wordt gecrediteerd voor de investeringen
van Nederland in Indonesië en. gedebiteerd voor de des-
investeringen van Nederlands kapitaal uit Indonesië naar
Nederland, waaronder vooralsnog alleen afschrijvingen
worden begrepen.
De bedoelde investeringen van Nederland in Indonesië,
waarvobr de Hi-rekening wordt gecrediteerd, kunnen aan
Indonesië ter beschikking worden gesteld zowel in de vorm
van geld als in die van kapitaalgoed eren en andere goede-
ren. In het eerste geval wordt de Hi-rekening gecrediteerd
voor de betrekkelijke bedragen. In het laatste,gevaltvoor

de aan kapitaal- en andere goedereii toe te kennen c.hf.-
waarde; de rekening Hg- of C- worden alsdan voor de over-
eenkomstige bedragen gedebiteerd. -,
Het H-crediet van Nederland wordt slechts verleénd in
de mate, waarin het bedrag ‘van bedoelde aankbpen,.voor
zover passend in het tussen Nederland en Indonesië over-

eengekomen raam voor het handelsverkeer tussen beide
landen, het bedrag aan investeringen van Nederland uit
in Indonesië, hetwelk per 30 September 1948 geregistreerd
stond op de Hi-rekening, t.w. ca f 5 millioen, overtreft.
Indien deze aankopen zijn opgelopen tot een hoeveelheid
ter waarde van f 100 millioen boven de genoemde f 5
millioen, wordt het crediet als uitgeput beschouwd •en
kunnen geen kapitaalgoederen meer over de Herstelreke-
ning worden gefinancierd.
. – ‘
Daar gebleken is, dat de bovenbedoelde boekingen op
de Hg-en Ei-rekening Voor outsiders soms moeilijk be-

r.

250

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

grijpbaar zijn, moge met cijfers getracht worden een en

ander meer duidelijk te maken.

Stand Hg-rekening 30-12-1948 ………..D f 45 miii.

Aankoop van kapitaalgoed eren ten laste van

deze• rekening kunnen dus nog, geschieden
1n
v
oo
r
f105 miii. – f45 miii. =If 60 miii.

Voor de periode 1-10
7
1948 t/m 30-9-1949

is geraamd ca f 30 miii.

Stand Hi-rekening per 30-12-1948 ……C f 22,5 miii.

Indonesië kan afschrijvingen (desinvesteringen) naar

Nederland overmaken ten laste der Fli-rekening voor de

investeringen na 30 September 1948, bedagende per 31

December 1948 dus f 17,5 miiiioen. (Is dit bedrag niet

voldoende, dan worden de afschrijvingen in afwachting

van latere investeringen ten laste van de hieronder te

bespreken F-rekening gefinancierd).

Zodra de Hg-rekening is opgelopen tot f105 miiiioen,
wordt de splitsing der H-rekening in Hg- en Hi-rekening

geheveti.

Alsdan kunnen over de H-rekening geen kapitaal-
goederen meer worden geleid, doch uitsluitend nog slechts

Nederlandse investeringen in en Nederlandse desinveste-

ringen uit Indonesië.
ndien de H-rekening, hetzij v66r hetzij na de opheffing

van de splitsing in Hg- en Fli-rekening, een creditsaldo aan-
wijst, zal dit worden overgeboekt naa} de C-rekening.

Wanneer derhalve de Hi-rekening bij het bereiken der
Hg-rekening van een stand van f 105 miil. een saldo van

bijv. f 30 miliioen aanwijst, wordt één H-rekening ingesteld

mét een bedrag van f 75 millioen, waarop slechts investe-
ringen en desinvesteringen worden geboekt. Het lijkt

iorlopig de vraag, of een oplopen der H-rekening boven

d’f 75 millioen – in het geval ni. dat de desinvesteringen
hoger zouden zijn dan de investeringen – door Nederland
zal
worden toegestaan.
Zodra van dat tijdstip af het bedrag der investeringen

dat van de desinvesteringen met f 75 millioen overtreft

efi de H-rekening dus een creditsaido aanwijst, wordt dat

saldo overgeboekt naar de G-rekening, hetgeen wil zeggen,. lât ‘Nèderland de investeringen opnieuw in goederen moet

âan waar maken.
Over het bedrag, waarmede de Hg-rekening de Ili-reke-
niig overtreft i’esp. voor het debetsaldo der 11-rekening,
na opheffing der splitsing, is door Indonesië rente verschul-
digd. Deze rente wordt in het debet der C-rekening bijge-
schrev’en. –

De rente zal gelijk zijn aan de gemiddelde rente, welke
door Nederland in het desbetreffende halfjaar wordt
betaald over Nederlands schatkistpapier met een looptijd van 6 maanden.

‘De 1-1-rekening, die wordt aangehouden bij De Neder-
iandsche Bank te Amsterdam ten name van De Javasche

Bank te Batavia, luidt in Nederlandse courant. De Java-
sche Bank houdt deze rekening weer aan voor rekening
en risico van de Regering van Indonesië. De Nederlandsche

Bank voert deze rekening voor rekening en risico van
Nederland.

Tot 1 October 1948 was overeengekomen, dat het ver-
schil tussen de FIg-rekening en de Hi-rekening tot f 100

miliioen kon oplopen; een vermeerdering van Nederlandse
investaties vergrootte toen dus de trekkingsmogelijkheid
op Ue Hg-rekening. Hieraan is derhalve een einde gekomen.
Eén tweede wijziging is, dat de naar Nederland te trans-

fereren afschrijvingen via de H-rekening lopen; tot 1
October 1948 werd hiervoor de F-rekening belast, hetgeen
eén verhoging van het Nederlandse crediet aan Indonesië
bè tekende.

4.
De Financiële Rekening (F-rekeniiig).

het noodzakelijk, dat voor het versèhaffen van middelen,

nodig voor sommige categorieën van betalingen, in Neder-

land door dit land ten behoeve van Indonesië een crediet
werd geopend in Ned. crt (F-crediet).

De categorieën van betalingen, waarvoor door Indonesië

van dit crediet mag worden gebruik gemaakt, alsmede de

daarmede gemoeide bedragen worden periodiek, telkens
lopend over een periode lopende van 1 October t/m 30

September d.a.v., in gemeen overleg vastgesteld.

Dit crediet wordt ook geadministreerd op een in de

boeken van De Nederiandsche Bank te Amsterdam ten
name van De Javasche Bank te Batavia voor rekening

en risico van de Regering van Indonesië aangehouden

rekening F. Voor De Nederlandsche Bank geldt een analoge

regeling.

Over het debetsaldo van het F-crediet is door Indonesië

rente verschuldigd, die van 1 October 1948 af op het debet
van de C-rekening wordt bijgeschreven. De rente is gelijk

aan de gemiddelde rente, welke door Nederland in het des-

betreffende halfjaar wordt betaald over Nederlands schat-
kistpapier met een looptijd van 6 maanden, met dien ver-

stande, dat – evenals voor de Schatkistrekening is be-

paald – wordt aangeiomen,. dat de op 1 Januari 1949

bestaande F-schuld is geconsolideerd en van die datum

af over de aldus geconolideerde schuld de rente over lang-

lopende leningen zal zijn verschuldigd.

Het maximum crediet genoemd in het Wetsontwerp op

de credietverstrekking bedraagt:

(in millioenen)
0 850
af: Brelton Woocis crediet
(zie
hieronder) . . f 100
H-crediet

……………………….100
Aandeel van Indonesië in Britse Swing, hetgeen een in Ned.crt luiclende schuld van Indonesië aan Nederland
is ……..
53

253

– Netto F-crcdiet

………………..
0

597
Opgenomen per 31 December 1948 . .

0 417

Ten laste van het F-crediet komen in hoofdzaak de vol-
gende posten: premies particuliere pensioenfondsen, remises
levensverzekeringmaatschappijen, delegaties, veriofsala-
rissen, reis- en studiedoeleinden van particuliéren, kosten
Nederlandse kantoren van in Indonesië werkzame bedrij-
ven, kasoverschotten scheep- en luchtvaartmaatschappijen,

winsten Nederlandse bedrijven en kapitaalremises. –
Bij de September/October-besprekingen in 1948 te
Batavia is overeenstemming bereikt ten aanzien van een
regeling, waarbij het mogelijk wordt, dat spaargelden van

Nederlandse werkers in Indonesië gedurende hun werktijd
aldaar geleidelijk tot redelijke bedragen naar Nederland
kunnen worden overgemaakt:
Bij het schrijven van dit artikel was deze regeling, in

verband met uitvoeringsmoeilijkheden, nog niet in wer-

king getreden.
Een belangrijk punt bij de laatste besprekingen te Ba-
tavia was, of Nederland bereid zou zijn crediet te geven
voor de afwikkeling ‘van de zgn. arrières, t.w. commerciële
schulden, doorbetaalde delegaties en ondersteuningen en
coupons, lossingen en dividenden gedurende de bezettings-
tijd. De Nederlandse delegatie had hiertoe geen vrijheid;

de besprekingen t.a.v. deze aangelegenheid zijn nadien
voortgezet. Er bestaat een gerede kans, dat Nederland
hiervoor alsnog een bepaald crediet beschikbaar zal willen
‘stellen.
De FF-rekening, luidende in md. crt van De Nederland-
sche Bank bij De Javasche Bank is 1 October 1948 ver-
vallen,-aangezien de verrekening van het betalingsverkeer
tussen Nederland en Indonesië praktisch verloopt in
Ned. crt.

Hoewel als algemeen beginsel is aanvaard, dat dé finan-
ciële verplichtingen van Indônesië aan Nederland door de
levering van goederen en diensten of in deviezen moeten
worden voldaan, maakten de na-oorlogse omstandigheden

5. De Breuon Woods-rekeningen (B.W.-rekeningen).

De inpassing van Indonesië in de overeenkomsten van
Bretton Woods geschiedt voorshands via Nederland en
wei in dier voege:

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

251

dat van de stortingen in goud, dollars of guldens,welke

Nederland mede namens Indonesië heeft te doen uit

hoofde van zijn quotum in het Internationale Mone-
taire Fonds en zijn participatie in het maatschappelijk

kapitaal van de Internationale Bank voor Flerstel en

Ontwikkeling, een gedeelte en wel voorlopig 30 pCt

door Indonesië wordt beschikbaar gesteld; uit dien
hoofde heeft Indonesië ca f 55 mill. in goud betaald;
dat Indonesië in evenredigheid tot zijn aandeel in de

stortingen in het Fonds kan gebruik maken van de

faciliteiten tot het verkrijgen van vreemde valuta,
die het Fonds aan zijn leden biedt.
Voor de volgende doeleinden:

(1) verplichte bijdrage in Nederlandse guldens aan

Fonds en Bank,

(II) verrekening in Nederlandse guldens van met het
Fonds aangegane valutatransacties,

is door Nederland ten bhoeve van Indonesië een crediet geopend van voorlopig f 100 millioen Ned. crt. (Nog in

behandeling bij de Staten-Generaal). Per 31 December
1948 had Indonesië op dat crediet getrokken f 76,8 mil-

lioen. –

Vastsielling van de wisselkoers.

De officiële koers tussen de Nederlandse en de Indische
gulden is die van 100 gulden Ned. crt = 100 gulden
md. crt, welke koers niet zal worden gewijzigd dan in

onderling overleg.

Conclusies Financiële Sector.

Deze conclusies betreffen voornamelijk specifieke onder-
werpen, waarop in dit artikel niet uitvoerig kan worden
ingegaan, zodat volstaan moge worden met de volgende
korte opsomming, welke geenszins volledig is:
A.
Trans/erregelingen:
(1)

t.b.v. natuurlijke personen (hoogstens f10.000
per jaar tot een maximum van f 25.000);
t.b.v. Nederlandse kantoren van Indonesische
bedrijven;
premies voor levensverzekering;
gelden van particuliere pensioenfondsen;
winsten en afschrijvingen;

rehabilitatie-uitkering.
B.
Schulderhouding Nederland—Indonesië:
(I

aflossing der schuld;
(II) zekerheidstelling.

C.
Der’iezenaangelegenheden:
(1)

deviezeningezetenschap;
devieienrechtelijk eigendom van vermogens-
waarden;
inschakeling van Indonesië in monetaire ac-
coorden.
D. Effectenoerkeer.

E.
In9esteringen door Nederland in Indonesië.

Batavia.

.

A. OUDT

HET CIRCULATIEBANKWEZEN IN

SURINAME ‘OP DE HELLING (1).

Op 1 Maart ji. deed de Nederlandsche Handel-Maat-
schappij N.V. het aanbod aan de aandeelhouders van de
Surinaamsche Bank N.V. om hun aandelen in de Suri-
naamsche Bank N.V. om te wisselen in gewone aandelen
der Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. op de basis,
dat voor elke f1.000 nominaal aandelen Surinaamsche
Bank verstrekt zal worden nominaal f 1.250 gewone aan-delen Nederlandsche Handel-Maatschappij, benevens een bedrag van f 200 in contanten:. Hét is wellicht interessant
enkele kanttekeningen te maken bij dit aanbod, alsmede
over het Surinaamse circulatiebankwezen, dat hierbij ten nauwste is betrokken.
De eerste vraag, die zich naar aanleiding van dit aanbod

als vanzelf opdringt, is: gaat de Surinaamsche Bank ver-
dwijnen? En vervolgens: als dat zo is, waarom gaat zij
verdwijnen? En wat komt er voor in de plaats? –

Verdwijning Qan de Surinaamsche Bank?

In het jaarverslag over 1947 van de Surinaamsche Bank

werd medegedeeld, dat de Commissie van Advies inzake

het circulatie-bankwezen in Suriname – een-commissie,

die werd benoemd in 1939, onder leiding stond van wijlen

Mr L. J. A. Trip, en wier werkzaamheden gedurende de,

bezettingsjaren werden onderbroken – 01) 12 September
1947 haar advies aan de Minister van Overzeese Gebieds-
delen had ingediend en het daarbij gevoegde ontwerp-

wijzigingswet voor een gewijzigd octrooi te harer beoor-
deling was toegezonden. Tevens was de Gouverneur van
Suriname uitgenodigd van zijn mening over de voorgestelde
wijzigingen

te doen blijken. Daarop volgt in dit verslag

echter de mededeling, dat intussen door de wijziging van

art. 164 van de Surinaamsche Staatsregeling een nieuwe
toestand was ingetreden. Door deze wijziging werd .het

verlenen van vergunning tot de oprichting van circulatie

banken onttrokken aan de Nederlandse wetgever, doch zou deze bij landverordening moeten worden verleend.
Met de mogelijkheid, dat Suriname de verzorging van de
biljettencirculatie niet meer aan een particuliere instelling
zou overlaten doch deze, evenals op Curaçao het geval is, aan een overheidsinstelling zou toevertrouwen, werd toen reeds rekening gehouden. In het bericht van de Surinaam-
sche Bank aan haar aandeelhouders, hetwelk het aanbod

van’ de Nederlandsche Handel-Maatschappij vergezelt,
wordt aan deze mededelingen in het jaarverslag gerefe-
reerd, en daaraan toegevoegd: ,,Sindsdien is ons gebleken,
dat inderdaad beëindiging van het octrooi onzer bank,
om als circulatiebank voor Suriname op te trede,n,binnen

zeer afzienbare tijd te verwachten is. 1-let octrooi, dat per
31 December 1948 afliep, is namelijk slechts voor ten hoog-
ste één jaar verlengd en het ligt niet in de bedoeling na
het verstrijken van deze termijn opnieuw tot verlenging
over te gaan”.
Dit houdt, naar het schijnt, in, dat de Surinaamsche Bank
als circulatiebank zal ophouden te bestaan. Zij houdt daar-
mede althans ernstig rekening, en laat in haar beiicht

daarop volgen: ,,De mogelijkheid om het bedrijf als uit-
sluitend particuliere handelsbank voort te zetten, is ernstig
onder de ogen gezien, maar ten slotte verworpen, aangezien

de kapitaalstructuur onzer instelling geen voldôende basis
vormt om een ontwikkeling tot een behoorlijk levensvat-
baar zelfstandig particulier bankbedrijf mogelijk te maken,
terwijl bovendien de kosten van het kantoor Amsterdam,
dat uitsluitend voor Suriname werkzaam is, te zwaar
zouden drukken op het door de afscheiding der werkzaam- –
heden op het gebied der circulatie aanvankelijk uiteraard
sterk ingekrompen bedrijf”. Tegen’ dit inzicht van 11et bankbestuur zou wellicht iets in te brengen zijn, indien
dit bij de gegeven situatie nog zin had. Als vaststaënd
mag echter worden aangenomen, dat bij invoeging van
het hoofdkantoor van de Surinaamsche Bank in dat van
de Nederlandsche Handel-Maatschappij de kosten van de
leiding anzienlijk lager zullen zijn, zowel wanneer •de
Surinaamsche Bank uitsluitend als handelsbank in Suri-
name zou optreden onder-de oude naam of die vande
Nederlandsche Handel-Maatschappij, als wanneer onver-
hoopt toch besloten mocht worden haar onder de leiding

van de Nederlandsche Handel-Maatschappij ook als circu-
latiebank te handhaven.
f.
Is dit laatste – handhaving van de Surinaamsche Bank
als circulatiebank onder leiding van de Nederlandsche
Handel-Maatschappij – uitgesloten te beschouwen? Uit
de beperking van de verlenging van het octrooi van de
Surinaanische Bank tot 31 December 1949 zou zulks
kunnen worden afgeleid. Indien echter de Nederlandsche
Handel-Maatschappij in. het bezit zou komen van. het
grootste gedeelte van het aandelenkapitaal van de Suri-

252

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

naamsche Bank, hetgeen te verwachten is, en de 1eidin
van deze instelling in handen zou nemen,.staat men voor

een geheel andere situatie dan tevoren, hetgeen voor

Suriname ian de grootste betekenis zou kunnen zijn. Een
Surinaamsche Bank onder leiding van een zelfstandige

directie, zoals tot heden, of een Surinaamsche Bank onder
leiding van

de Nederlandsche Handel-Maatschappij is,
naar het mij lijkt, een groot verschil. Immer’, de Neder-

landsche Handel-Maatschappij is de grootste en krachtigste

Nederlands-Indische bankinstiling met een groot bedrijf

in Nederland en vertakkingen door heel Oost-Azië. Als

haar dochteronderneming zou de Surinaamsche Bank veel

grotee mogelijkheden bezitten – mits haar emissierecht

niet wordt geamputeerd en zij gedegradeerd wordt t6t
een nietig agentschap – omdat zij via de moedermaat-

schappij over grote middelen zou kunnen beschikken en

van een rijke ervaring en uitstekende relaties zou kunnen.
profiteren. Als voorbeeld v&n een, dergelijke ontwikkeling

kan worden gewezen op het naburigé Brits-Guyana, en
ik meen ook Trinidad en Barbados, waar onder betrekkelijk

eenvoudige maar practische voorwaarden in elk dier ge-
bieden twee grote

bankinstellingen, nl. Barclays Bank

(Dominion, Colonial & Overseas) Ltd. te Londen en Royah

Bank of Canada te M6i’itreal bankbiljetten uitgeven en
tevens het bankbedrijf in haar gehele omvang uitoefenen.

De verzorging der circulatie evenals die van het crediet-

wezen is daar op uitstekende wijze geregeld. Toen ik in
1939 naar de tarieven informeerde, bleken deze matig,

en de resultaten waren er gunstig. Waarom zou ook Suri-

name niet van dergelijke mogelijkheden profiteren?

Waarom verdwijning?

De vraag waarom de Surinaamsche Bank zou moeten verdwijnen, is er een met velerlei aspecten en enigszins
gevoelige kanten. Er is een pe?iode geweest, dat de’Suri-

naamsche Bank ten zeerste wercl.gewaardeerd. Toen zij
in 1865 haar w’erkzaamheid in Suriname begon, schiep zij

geleidelijk regelmatige toestanden in de chaos der circu-latiemiddelen. Bi,j de verlening van crediet beging zij de
fout plantages als onderpand te nemen. Dit kostte haar
in 1878 een afschrijving van haar.aandelenkapitaal van

f 1.000.000 tot f 700.000. Het dividend bedroeg dan ook
gedurende de eerste 25 jaar niet meer dan gemiddeld
4 pCt per jaar, voor de helft der periode over het verlaagde
kapitaal. Bij de beëindiging van het eerste octrooi na een

25-jarige werkzaamheid werd dit bij Koloniale Verordëning

van 26 Juni 1889 opnieuw verleend voor 25 jaar. In de
Memorie van Toelichting op de ontwerp-verordening
heette het toen: ,,Gerust kan van de Bank worden getuigd,

dat zij zeer nuttig werkt, zelfs dat zij voor het verkeer
onmisbaar is geworden”. De toenmalige Koloniale Staten
getuigden in hun antwoord: Al de leden, die aan het

afdeelingsonderzoek deelnamèn, erkenden volmondig de,

noodzakelijkheid en de wenschelijkheid van het blijven
bestaan der Surinaamsche Bank en waren gaarne bereid
mede te werken tot de daartoe vereischte vergunning”.
Deze tweede periode gaf een rustige, normale ontwikke-
ling te zien. De discontorente, die van 1870 af 9 pCt
had bedragen, werd in 1890 verlaagd tot 8 pCt en was
daarmede gelijk aan die in het Surinaamsche Wetboek van

Koophandel vastgesteld. Zij bleef op dit peil gedurende de
gehele nieuwe octrooiperiode. liet gemiddelde, dividend
steeg4ot 7,2 pCt per jaar. In 1918, toen na een tussentijdse
verlenging met enkele jaren een vernieuwing van het oc-‘
trooi plaats vond, was echter van de waardering voor de
Bank niet veel meer te merken. liet oude eenvoudige
octrooi van de mede-oprichter der Bank, Mr N. G. Pierson,
werd prijsgegeven en een nieuw concept, geïnspireerd op het
octrooi van de Javasche Baïk, werd ter goedkeuring aan
de Koloniale Staten aangeboden. De ontvikkeling der
economische omstandigheden in dit gebied was echter,

vooral in de grote landbouw, in de laatste jaren zeer on-gunstig geweest, zodat er een geest van ontevredenheid

was ontstaan. Onder deze omstandighedén vond de be-
handeling van het nieuwe octrooi plaatsen het ontwerp

werd verworpen. De grote verdienste, die de Surinaamsche

Bank als verzorgster van een ongestoorde circulatie had
gehad, werd als een vanzelfsprekende ‘zaak beschouwd,
evenals de handhaving van een wisselkoers op Nederland,

die nooit hoger dan 101 had bedragen, en geruime tijd

zelfs 100k en. 100. 1-let gevolg der houding van de Staten

was, dat het octrooi overeenkomstig het ingediende ont-
werp bij K.B. voor 10 jaar werd vastgesteld.
In deze en,de daaropvolgende lO-jarige periode werden

herhaaldelijk klachten over de Surinaamsche Bank ge-

hoord, klachten, die soms niet ongerechtvaardigd waren,

soms ook wdren terug te brengen tot klachten en verwijten,
die dikwijls de instelling treft, die een monopolistische

positie inneemt. De veelvuldige klacht, dat de Bank zich

onthield van het geven van cultuurcrediet, verstomde toen
zij in 1918 deelnam in het kapitaal van de West-Indische

Cultuurbank, en daarvan de leiding kreeg. Dat deze in-

stelling van het beginaf. een noodlijdend bestaan heeft

geleid, parallel lopend met de toestand der grote cultures
in Suriname, zij hierterloops vermeld. Behalve door deze

deelneming werd de Bank betrokken in cultuurcrediet,
doordat tijdens de jaren van de eerste wereldoorlog de

plaatselijke directie in Suriname onder drang van de alge-

mene opinie en met de wens iets tot bevordering van de

welvaart te ondernemen, weer enige plantagecredieten
verleende. Deze hebben ook toen grote verliezen opge-

leverd. De goede bedoeling, die bij de.verlening voorzat,,

heeft echter niet de waardering gevonden die zij verdiende.
Andere klachten waren gericht tegen de hoge tarieven,
de grote marges tussen in- en verkoop van vreemde valu-

ta’s, overmatige credietverlening aan enkele bedrijven, te

hoge wisselkoersen op Amsterdam, tijdelijke rantsoenering

van de wisselafgifte etc. Ongetwijfeld is hier en daar reden
tot critiek geweest. Er zijn bijv. beleidsfouten gemaakt bij
de credietverlening, die alleronaangenaamste repercussies

teweeghrachten ten ‘aanzien van. de wisselkoersen. Door
een grote uitbreiding der credieten ontstond een gespannen
verhouding tot het bedrag der uitgegeven biljetten en de
toevertrouwde middelen in Suriname, waardoor tijdelijk
een groot deel van de eigen middelen aan Amsterdam werd
onttrokken en vast kwam te zitten in Surinaamsche debi-

teuren. Hierdoor waren de licjuide middelen te Amsterdam
en in de andere centra, waarop w’issels werden getrokken,

dikwijls onvoldoende om in de behoeften te voorziën. Men

heeft deze fout niet tijdig onderkend, en te lang de schuld gezocht bij een invoer, die de uitvoer te zeer overtrof. Dit

onderstelde euvel ging men bestrijden door verhoging van
de wisselkoers op Amsterdam, in 1922 tot 105, in 1924

zelfs tot 107, en, na enkele verlagingen tot 101, in 1927 weer tot 103. De mogelijkheid daartoe bestond, doordat

de bestaande eenheid van munt met Nederland niet als

correctief functionneerde wegens het uitvoerverbod van
gemunt geld uit Suriname, dat in 1920 in verband met de verlaging van het gehalte der zilveren’ munten was uitge-vaardigd. Ten gevolge van een eis van de Tweede Kamer

bij de verlenging van het octrooi in 1928 – de Nederlandse
wetgever had de goedkeuring daarvan aan Suriname ont-

,trokken – werd door twee onzijdige deskundigen (Mr G.
Vissering en Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart) ieder afzonder-
lijk een onderzoek ingesteld naar het beleid der Surinaam-sche Bank. Ten gevolge hiervan werd in 1929 het uitvoer-
besluit ingetrokken en na .enige deining tussen Regéring

en de Surinaamsche Bank de koers op Nederland tot 101 – het toenmalige zilveruitvoerpunt —teruggebracht, waarop

hij nadien is gebleven. De grote en duhieuse plantage- en

handericredieten, die van dit alles de oorzaak waren ge-
weest, werden geleidelij1 uit de winsten afgeschreven en
op deze wijze werd het debiteurencijfer weer tot een nor-
maal peil, teruggebracht. De aandeelhouders van de Suri-
naamsche Bank hebben hierbij het gelag moeten betalen.

Bedroeg het gemiddelde dividend van het—in•1918 weer

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTÏSCHE BERICHTEN

253.

tot f1.000.000 verhoogde – kapitaal ovei’ de jaren 1915 tot

1927 nog 7,6 pCt, over de periode van 1928 tot 1939 daalde
dit tot 3 pCt en kwamen er verschillende dividendloze

jaren voor.

Dat alles is nu echter verleden. En voor klachten en

bezwaren is thans geen enkele reden meer. De rentetarieven

zijn sedert 1944 aanzienlijk verlaagd en gedifferentieerd

(voor hypotheek van 7 pCt tot 5 pCt,’beleninen van 8.pCt

tot 6 pCt, wisseldisconto, promessen met zakielijke zeker-

heid en rente in rekening-courant van 8 pCt tot 6 pCt;
voor promessen zonder zakelijke zekerheid bleef het op

9 pCt). De wisselkoersen werden door het Deviezeiifonds,

waarvan de Surinaamsche Bank de administratie voert,
vastgesteld. 1-let oude zeer is geheel verdwenen. En van

een nieuwe leiding zou met recht nieuw leven kunnen wor-

den verwacht, onder behoud van het goede, dat het ver-
leden vooral ten aanzien van het zo belangrijke vraagstuk

der verzorging van de circulatie heeft opgeleverd. Een

voortzetting van de Surinaamsche Bank ook als circulatie-

bank onder nieuwe, krachtige leiding zou bovenal bevor-
derlijk zijn voor de rust in het geldwezen van dit gebied.
Men is er zich veelal niet voldoende van bewust, dat ver-
anderingen in de regeling van de geldcirculatie steeds ge-

paard gaan met onrust en wantrouwen bij het publiek.
De vraag, of de handhaving van de Surinaamsche Bank
als circulatiebank alsnog ernstige overweging verdient,
beantwoord ik dan ook bevestigend vanuit het historische

en economische aspect in het licht der laatste ontwikkeling.
Bij de beslissing hierover zullen echter ongetwijfeld ook
andere waarden een rol spelen. Daarover meer in een vol-
gend artikel, waarbij zal blijken, dat de hier bereikte con-
clusie mi. kan worden gehandhaafd.

Dordrecht.

1. BOS.

ITALIË OP DE MOEILIJKE WEG
NAAR HERSTEL.

Gedurende de oorlog en in de eerste na-oorlogse periode
was ook in Italië de inflatie een der beslissende factoren
in de economische ontwikkeling des lands. De beschikbare
gegevens laten zien, dat de expansie van de geldcirculatie
in Italië tijdens de oorlog in een sneller tempo plaats had

dan in ons land. Het chartale geidvolume, dat begin 1940
28.545 mln lire uitmaakte, steeg tegen einde 1945 tot ruim
390.000 mln lire. Tevens liep de omvang van de girale geldcirculatie omhoog, zij het iets minder sterk. Tegen
einde 1945 bereikte de totale geldcirculatie in ronde cijfers
700.000 mln lire. Per saldo onderging de totale geidhoeveel-
heid tussen 1940 en 1945 ongeveer een vertienvoudiging. De oorlog bracht ook voor Italië verminderde productie
en imporlen met zich. De expansie van de geldhoeveelheid
ging met een ineenschrompeling van de omvang van het
beschikbare goederenvolume gepaard. Ondanks prijs-stijgingen ontstond er een belangrijke marge tussen de
liquide middelen en de bestedingsmogelijkheden van het

geld. Deze wanverhouding betekende het ontstaan van
een grote en gestadig toenemende zwevende koopkracht.
Ook na de oorlog behielden inflatoire tendenties de
overhand, o.a. in verband met omvangrijke begrotings-
tekorten en de lage arbeidsproductiviteit. Politieke 6n-
zekerheid en sociale onrust vormden ernstige hinderpalen voor het economisch herstel. In dit opzicht was de situatie
in Italië veel ongunstiger dan in Nederland.
Naarmate de inflatie nieuwe vorderifigen maakte, namen
de ontwrichtingsverschijnselen een steeds ernstiger karak-
ter aan. De vertrouwenscrisis werd acuter. De weclloop
tussen lonen en prijzen kwam in de eerste na-oorlogse jaren
op volle gang. De aanhoudende daling van de koopkracht
van het geld werkte een versnelling van de omloop van het
geld in de hand. Steeds meer tekenen duidden er op, dat
Italië op weg was naar een monetaire chaos.

De maatregelen oan Einaudi.

De ommekeer kwam in het tweede halfjaar 1947, toen

men-er in slaagde aan het acute inflatieproces een halt

toe te roepen. Men heeft van deze wending verschillende

verklaringen gegeven. De maatregelen, welke door de
toenmalige minister van Financiën (en thans President dr

Italiaanse Republiek), Professor Einaudi, werden genomen

in de monetaire sfeer, worden door de meeste waarnemers
als een der beslissende factoren, zo niet deheslissende fac-
tor, beschouwd. Stellig hebben ij de psychöl6gische schok

veroorzaakt, waardoor de, vicieuze cirkel k’on worden
doorbroken.

De maatregQlen van Einaudi betekenden een geconcen-

treerde aanval op de speculanten, waardoor deze plotseling

in het nauw .werden gedreven. Onder speculanten dient

men hierbij niet alleen een kleine groep van werkelijke
speculanten, doch veeleer een goot deel der zakenwereld

te verstaan. Immers, bij de voortdurende daling van de

koopkracht van het geld wâs het.begrijpelijk, dat produ-

centen en handelaren hun behoefte aan grondstôffen, be-
drijfsmiddelen en andere goederen voor een zo lang moge-

lijke periode vooruit trachtten te dekken. Na de ervaringen
der voorafgaande jaren bleek aan het aanhouden van kas-
middelen een veel groter risieo te zijn verbonden

dan aan
het omzetten daarvan in ,,zakelijke” waarden. Zoals in
een dergelijke phase van inflatie gebruikelijk is, heeft men
getracht deze transacties zo veel mogelijk door vreemde
middelen te financieren, waardoor de posities veelal top-

zwaar werden.

Wat deed nu Einaudi? Hij voerde in’ de eerste plaats
scherpe beperkende en controlerende maatregelen ten aan-
zien van de credietverlening in en maakte de credieten

– door discontoverhoging – tevens duurder. Tal van
,,speculanten” moesten de geforceerde voorraadvorming

stopzetten en veelal zelfs tot liquidaties overgaan. Dit was
het uitgangspunt. 1-let effect hiervan wei’d door een reeks
andere maatregelen van deflatoire strekking versterkt.
Op 27 November 1947 werd het t.o.v. de vaststelling der

wisselkoersen gevolgde systeem gewijzigd. De verplichting
‘voor de exporteurs om de helft van de opbrengst van de
uitvoer tegen een lage officiële koers aan de Oîerheid
te verkopen, verviel, en de officiële koers werd iedere maand
aangepast aan de gémiddelde koers op de vrije markt
gedurende de laatste maanden. Tevens werd toegestaan,
geaccumuleerde saldi aan buitenlandse betaalmiddelen te
gebruiken ter financiering van de import van bepaalde
belangrijke goederen, hoofdzakelijk levensmiddelen. Een
bedrag van $ 110 mln kwam voor dit doel beschikbaar.
De hieruit voortspruitende druk op de goederenprijzen’
werd verhoogd door goede binnenlandse oogstresultaten
en dor verkoop van’goedkoper textiwaren. Naarmate de
voorzieningspositie verbeterde, konden verschillende dis-
tributie- en contrôlemaatregelen worden afgeschaft of
verzacht. De grotere stabiliteit van de w’isselkoeisen en de toeneming van de binnenlandse koopkracht en bestedings
mogelijkheden van het geld hebben bijgedragen tot het
herstel van het vertrouwen in het betaalmiddel.

In de monetaire sfeer kwam daarna de disinfiatiepolitiek
vooral tot uiting in de sterke belastingdruk en over het
algemeen in het streven naar een verlaging van de be-
grotingstekorten.

De groothandelsprijzen zijn, na in September 1947 de
hoogste stand van 6.634 (basis 1937 = 100) tehebben be-
reikt, tot en met Juni1948 gestadig teruggelopen tot 5.497.
Dit was een daling van ruim 17 pCt. De kosten van het
levensonderhoud daalden in hetzelfde tijdvak van 5.331 tot 4.601 of met ca 14 pCt. In deze prijzen kwam echter de débacle op de vrije markten niet tot uiting. In werke-
lijkheid was dus de toeneming ‘van de koopkracht van
het geld nog groter. Ofschoon geduiende vorenbedoelde
periode zich ook prijsverhogende factoren deden gelden
nl. loons- en tariefverhogingen en prijsstijgingen op -de

254

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

wereldgoederenmarkt -, kon de prijsdaling, o.a. in ver-

band met de terughoudendheid van de kopers bij een

teruglopende markt en de geringe koopkracht van bepaalde

categorieën van consumenten, gedurende verscheidene

maanden doorgaan.
Zoals bij het overheersen van deflatoire tendenties ge-

bruikelijk is, werd een tamelijk pijnlijk aanpassingsproces

nodig. Dit ging met enige onvermijdelijke depressiever-

schijnselen gepaard, welke moesten worden aanvaard als

een prijs, die men ter voorkoming van een groter kwaad

moest betalen. Toen de storm losbrak, wist een aantal

zwakke broeders het hoofd niet boven water te houden.

Vooral gedurende de eerste maanden na de ommekeer op
de goederenmarkten,is de algemene industriële bedrijvig-

heid achteruit gegaan. Tussen October 1947 en Januari
1948 daalde de industriële productie-index van 113 tot
92, dus met ruim 22 pCt. Daarna liepen de cijfers, met

herhaalde schommelingen, geleidelijk op, doch de index

bleef zich beneden de in October 1947 bereikte hoogste

stand bewegen.
De achteruitgang van de industriële bedrijvigheid had

den stijging van het aantal werklozen met enige honderd-

duizenden tengevolge, waarbij het peil van 2 mln werd

overschreden. Men moet echter in het oog houden, dat de

Italiaanse productie- en werklozencijfers slechts in be-
perkte mate geschikt zijn als conjunctuurbarorneters.

Grote periodieke schommelingen worden immers ook door

stakingsgolven te weeg gebracht.

De acute depressieverschijnselen zijn na verloop van enige maanden geleidelijk tot staan gekomen. De prijs-
daling heeft plaats gemaakt voor een matige opwaartse be-

weging. Om de terminologie van Italiaanse deskundigen te

gebruiken: de Italiaanse economie is in een phase van

reconvalescentie getreden.

Sloibeschouwing.

Wil men de balans opmaken van de recente ontwÏkke-
ling van Italië’s financieel-economische positie, dan kan

men op verschillende gebieden ongetwijfeld vooruitgang

constaferen. Beschouwen wij enige belangrijke factoren
op monetair terrein, dan blijkt, dat op het gebied der
staatsfinanciën een verbetering plaats had. Het tekort op
de begroting voor 1949/’50 werd oorspronkelijk op 330 mrd

lire geraamd, tegen 750 mrd voor het voorafgaande be-
grotingsjaar, doch volgens de laatste ramingen werd be-
doeld deficit teruggebracht tot ca 160 mrd. De stijging

der geldhoeveelheid kwam weliswaar nog niet tot staan,
doch het tempo daarvan werd aanzienlijk verlangzaamd,
terwijl tevens de omloopsnelheid van lIet geld daalde.
Een ander gunstig aspect is de stijging van de uitvoer
en de hiermede verband houdende verbetering in de han-

délsbalans. De waarde van de export bereikte in 1948
1.069 mrd lire tegen 667 mrd in 1947, terwijl die van de

import in hetzelfde tijdvak slechts in betrekkelijk geringe
mate, nl. van 1.429 tot 1.499 mrd, is gestegen. Een en
ander leidde tot een daling van het nadelig saldo der han-
delsbalans van 1.762 tot 430 mrd lire. –

De landbouwproductie is in 1948 aanzienlijk gestegen.
In een aantal sectoren was voorts de industriële productie niet onbelangrijk hoger dan in 1947.
Een gunstige factor was ook de geleidelijke consolidatie
op het terrein van de binnenlandse politiek. Op sociaal

gebied viel enige ontspanning te èonstateren. In de loop
van het jaar trad het E.R.P. in werking. Dit was zowel
materieel
als
psychologisch vah grote betekenis.
De Italiaanse monetaire en economische politiek heeft
dus in zoverre ongetwijfeld succes opgeleverd, dat dank

zij de genomen maatregelen, waarvan het effect door een
in verschillende opzichten derbeterde internationale con-
stellatie werd versterkt, het dreigende gevaar voor ineen-
storting kon worden afgewend en de weg geëffend voor

een algemeenherstel. Niettemin zijn de bereikte resultaten

niet op alle gebieden even bevredigend. Enige belangrijke

onzekerheidsmomenten met betrekking tot de toekomst

konden voorts nog niet worden uitgeschakeld.

Bepaald teleurstellend moet de mate van vooruitgang

t.a.v. de industriële productie worden genoemd. De ramin-

gen van Italiaanse deskundigen lopen hieromtrent nogal
uiteen. In tegenstelling met de Westeuropese landen,

waarin de industriële productie het vooroorlogse niveau

min of meer belangrijk heeft overschreden, bestaat er in

Italië t.o.v. dat peil nog steeds een achterstand, naar ruwe
schatting van oigeveer 20 pCt. De voornaamste oorzaken

hiervan zijn de geringe arbeidsproductiviteit en – in

verband hiermede – de hoge productiekosten. Op haar

beurt is de geringe arbeidsproductiviteit ten dele het gevolg

van verouderde outillage. Een verdere oorzaak is hierin

gelegen, dat de ondernemingen van overheidswege werden

gedwongen een aanzienlijk groter aantal werkkrachten

aan te houden dan waaraan zij behoefte hebben, ten einde

hierdoor een nog sterker aangroeien van het aantal werk-

lozen te voorkomen. Een en ander heeft tevens tengevolge,

‘dat de bedrijfskosten zich op een veel te hoog peil bewegen.

De positie van de buitenlandse handel is in werkelijkheid

minder gunstig dan men enkel aan de hand van de statis-
tische gegevens zou veronderstellen. Ten eerste geschiedde

de uitvoer in 1948 gedeeltelijk tegen prijzen, welke de

productiekosten nauwelijks dekten. Ten tweede dient men

te bédenken, dat de gestegen uitvoer van industriële

producten niet gepaard ging met een overeenkomstige

toeneming van de invoer van industriële grondstoffen.
Dit betekent, dat de Italiaanse exportindustrieën de ge-
durende het inflatietijdvak geaccumuleerde grondstoffen

hebben opgebruikt doch niet vervangen. Dit zal binnen-

kort tot een extra stijging der grondstoffenimporten en

dus tot een additionele belasting van de Italiaanse beta-
lingsbalans moeten leiden.

Een zwak punt in Italië’s economische situatie is de

grote werkloosheid. Deze is meer een structureel dan een
conjunctureel vraagstuk. Italië heeft een groot geboorte-

overschot. Bij. de bestaande overbevolking wordt het

uiteraard steeds moeilijker het jaarlijks accres van beschik-
bare werkkrachten te absorberen. De emigratiemogelijk-
heden zijn nog altijd zeer beperkt. Men is van plan, naast
stelselmatige bevordering der emigratie, op ruime schaal
werk te verschaffen door uitvoering van grootse openbare

werken en door modernisering van het productie- en trans-portapparaat; voor dit doel wil men gebiuik maken van het

,,Counterpart Fund” der Marshall-gelden. De succesvolle
verwezenlijking dezer plannen hangt van een groot aantal factoren, ten deel van internationale aard, af.

Alles bijeengenomen kan worden vastgesteld, dat in
Italië thans een moeizame worsteling plaats heeft om de
reeds verkregen resultaten te consolideren en het herstel-
werk geleidelijk te voltooien. Ondanks de bereikte vooruit-
gang blijft de situatie in verschillende opzichten nog Vrij
precair. De zich herstellende patiënt is nog niet gevrij-

waard voor weclerinstorting. Waakzaamheid blijft dus
geboden.

Amsterdam.

Dr
51.
YADA.

INGEZONDEN STUKKEN.

GERINGE SOCIALE MOBILITEIT – GROTE
MAATSCHAPPELIJKE VERSPI.LLLVG
‘).

De heer J. M. Redelé te Dordrecht schrijft ons:
Door verblijf in het buitenland nam ik eerst onlangs
kennis van het artikel van de hand van Prof. Dr 0. Bakker
onder bovenstaande titel in ,,Economisch-Statistische Berichten” dd. 6 October 1948, en het naar aanleiding

‘) Dc plaatsing van deze discussie heeft door technische om-
standigheden vertraging ondergaan.

(Redactie).

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

255

daarvan door Drs Ir H. .M. Ekker ingezonden stuk, dat

was opgenomen in ,,Economisch-Statistische Berichten”
van 27 October jl. –

Dat door Prof. Bakker opnieuw een lans wordt gebroken
voor een selectie door middel van psychotechnisch onder-

zoek van allen, die voorbereidend hoger; middelbaar of

hoger onderwijs willen gaan volgen, kan ik van harte toe-
juichen.

Ook onderschrijf ik geheel de aanvulling van Drs Ir

Ekker, waarin deze erop wijst dat zij, die bij vooronder-

zoek niet geschikt zijn gebleken voor voorbereidend hoger,
middelbaar of hoger onderwijs, toch in de gelegenheid
moeten worden gesteld dit onderwijs te volgen, indien

zij zelf dan wel hun ouders bereid en in staat zijn zich

het offer van het
colledig
dragen der daaraan verbonden

kosten te getroosten.
Mijns inziens beschouwen echter zowel Prof. Bakker als
Drs Ir Ekker t zeer het intellect als de
enige
factor, welke

beslissend is voor het bereiken van een hogere sport op
de maatschappelijke ladder.
Het wil mij voorkomen — en velen, die in het bedrijfs-

leven een leidende plaats innemen, zullen op grond van

hun praktijkervaringen mijn inzicht delen – dat het in-
tellect alléén niet beslissend is voor iemands geschiktheid
om een hogere plaats’ in de maatschappij te bekleden.

Bepaalde karaktereigenschajpen, zoals het kunnen dra-
gen van verantwoordelijkheid, het beschikken over een
natuurlijk overwicht e.d., zijn voor het vervullen van voor-
aanstaande functies over het algemeen van even veel, zo
niet van meer belang dan een groot intellect. Deze eigen-
schappen zijn niet aan te leren, doch hun ontwikkeling
in de jeugdige en aanwezigheid in de rijpere mens hangt

(op een enkel uitzonderingsgeval na) ten nauwste samen
met het milieu, waarin hij opgroeit.
Om deze reden valt mi. niet te verwachten dat, ook,

wanneer voor de intelligenten uit
alle
lagen der bevolking

de gelegenheid tot het volgen van
i
verder onderwijs aan:

wezig zou zijn,
n’elen
uit de lagere milieux zich, door van

deze gelegenheid gebruik te maken, zullen ontwikkelen

tot persoonlijkheden, die bekwaam zijn om een vooraan-
staande plaats in de maatschappij. in te nemen.
Uit het feit, dat de aantallen leerlingen van het voorbe-
reidend hoger, middelbaar en hoger onderwijs uit de

hogere, middelbare en lagere milieux zich verhouden als
6 : 6 : 1, trekt Prof. Bakker de conclusie, dat veel intellect

uit de lagere milieux verloren gaat, ,,zelfs als”, aldus
Prof. Bakker, ,,men wil aannemen dat in de hogere en
middelbare milieux meer kinderen voor het voorbereidend
hoger, middelbaar en hoger onderwijs geschikt zijn dan
in het lagere milieu”.

Het lijkt mij van belang om, alvorens een dergelijke
uitspraak te doen, eerst een uitgebreid onderzoek naar de
juistheid hiervan in te stellen. Tot dusverre hebben op
dit terrein slechts op bescheiden schaal onderzoekingen
plaatsgevonden. Het is echter mijn overtuiging, dat een
grondig, breed opgesteld onderzoek in deze tot teleurstel-
lende resultaten zou leiden en dat bij het testen op de ge-
schiktheid voor het volgen van voorbereidend hoger,
middelbaar en hoger onderwijs, niet alleen wat de in-
telligentie, maar ook wat de andere daarvoor benodigde
capaciteiten betreft (zoals doorzettingsvermogen, ambitie,
,wilskracht, belangstelling), het peréentage uit de lagere

milieux, dat aan de test zou voldoen,
zeer belangrijk
lager
zou blijken te liggen dan de percentages der beide andere
milieux, daar toch juist op deze naast intellect verlaiigde
capaciteiten ook weer het milieu van grote invloed is.

Allerminst moet uit mijn bovenstaande opmerkingen de
conclusie worden getrokken, dat ik geen voorstander ben van het psychotechnisch onderzoek voor hen, die een in-
stelling voor voorbereidend hoger of middelbaar onderwijs
willen bezoeken. 1-let lijkt mij zeker van belang, dat de Staat

gebruik maakt van de selectiemogelijkheden, die het psy-
chotechnisch onderzoek biedt, om te voorkomen, dat

Rijksgelden ten goede komen aan het onderwijs van per-

sonen, voor wie op grond van de test moet,worden aan-
genomen, dat dit onderwijs geen voldoende vruchten zal

afwerpen. Indien door de aldus verkregen besparingen voor

anderen, die thans door financiële omstandigheden niet

in de gelegenheid zijn voorbereidend of hoger middelbaar

onderwijs te genieten en hiervoor wel de capaciteiten be-
zitten, de mogelijkheid zou worden geopend om voorbe-

reidend hoger of middelbaar onderwijs te gaan volgen, zou

dit inderdaad een belangrijke stap vooruit betekenen.

liet is echter van groot belang, dat bij dit psychotech-
nisch onderzoek niet alleen het intellect als de beslissende
factor Nhrdt beschouwd, doch dat daarbij vooral ook

rekening wordt gehouden met de karaktereigenschappen,

welke men moet bezitten om in een positie, welke met zijn
intellect overeenkomt, te kunnen slagen.

De heer W F. J. Freutel, chem. drs, te Delft
schrijft ons:

Het schijnt van belang nog enige nadere aandacht te

besteden aan de door Prof. Dr 0. Bakker in ,,E.-S.B.”
van 6 October jl. geponeerde stelling: geringe sociale mobi-
liteit – grote maatschappelijke verspilling. Bovendien
moet tegen enige van de in het betreffende artikel naar
voren gebrachte opvattingen bezwaar worden gemaakt.

Het vraagstuk van de ,,stijging en daling op de maat-

schappelijke ladder” (verticale sociale mobiliteit) is hier
te lande grondig bestudeerd door Dr F. van Heek
1).

T.a.v. de door Prof. Bakker gewenste maatschappelijke
efficiency stelt Dr van Heek: jr; een ideale maatschappij
dienen de individuen uit een oogpunt van sociale gerechtig-

heid en doelmatigheid over de meer of minder leidende
rangstanden der sociale hiërarchie verdeeld te zijn overeen-

komstig begaafdheid”
2).

Het begrip begaafdheid wordt als volgt omschreven:
de mate waarmede het individu door middel van

aangeboren of verworven eigenschappen, gelijk intellect,

wilskracht, concentratie en aanpassingsvermogen, zowel als
innerlijke en uiterlijke beschaving, bepaalde functies in

het maatschappelijke leven op relatief.meer of minder
doelmatige wijze kan uitoefenen, bij een cipvoeding en

opleiding, die voor personen, welke de desbetreffende
functies vervullen, noodzakelijk zijn”.
Duidelijk blijkt, dat men niet te veel de nadruk op intel-
ligentie mag leggen (zoals Prof. Bakker m.i. doet in zijn
artikel), maar dat ook de verdere aangeboren eigenschap-
pen en die, welke verworven worden en dus door het milieu
bepaald zijn, een belangrijke rol spelen.
De verticale sociale mobiliteit (v.s.m.) wordt door vele
factoren bepaald. Dr van Heek komt op grond van bekende
gegevens tot de conclusie, dat bij de bestudering van de ‘v.s.m. rekening gehouden moet worden ,,met de invloed
van het gezinsmilieu, het onderwijs, de aard van het woon-

en werkgebied, structuur en dynamiek van het economi-sche en sociale leven, naast de aangehoren en verworven
physieke en psychische eigenschappen der desbetreffende
personen en de groepen, waarvan zij deel uitmaken”
3).

De factor onderwijs verdient bijzondere.aandacht, omdat
de invloed ervan, met name van alle soorten van voortgezet
onderwijs, steeds is toegenomen. Hierbij moet vooral het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs (v.h.m.o.)
en het hoger onderwijs (h.o.) van belang worden geacht.

Bovendien zal de v.s.m. het eenvoudigst via het onderwijs
kunnen worden beïnvloed. –

Meteen rijst hier echter een grote moeilijkheid, niet of althans onvoldoende door Prof. Bakker gesignaleerd: uit
de beschikbare gegevens kan men niet concluderen, op
welke wijze bijv. het v.h.m.o. en h.o. de v.s.m. beïnvloeden.

1)
Dr F. van Heek, Stijging en daling op de maatschappelijke
ladder, Leiden 1945.
‘) Id. blz. 11 en 12.
‘) Id. blz. 163.

256

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

Bijvoorbeeld zou moeten worden nagegaan, bij een vol-

doend groot aantal leerlingen van v.h.m.o., het verband

tussen intelligentie van de leerling, welstandsklasse der

ouders, schoolprestaties en de later in dë maatschappij

bereikte functie. Zolang dit niet is geschied, valt nauwe-

lijks te bebordelen, welke invloed t.a.v. dit onderwijs ge-

nomen maatregelen op de v.s.m. zullen hebben en in hoe-

verre de maatschappelijke efficiency wordt gediend.

Nog veel minder doorzichtig is het verband tussen de

aard van de v.s.m. en de mogelijke geestelijke en-materiële

welvaart. Er zal wel een v.s.m. zijn, waarmede een opti-

male geestelijke en materiële welvaart samenhangt. Ook

zal die v.s.m. wel groter zijn dan de tegenwoordie, maar

op welke bepaalde wijze de toename van v.s.m. (die ten-

slotte bestaat uit een groot aantal stijgingen en dalingen

over zeer verschillende afstanden) samenhangt met de

welvaart, valt niet te zeggen. Het heeft daarom bijzonder

weinig zin te concluderen: grote sociale mobiliteit, grote

geestelijke en materiële welvaart.

Verder heeft het geen practische betekenis om Plato’s

ideaal aan te halen: er is geen grond voor de verwachting,
dat de Nederlandse Staat zou gaan beshikken over de

kinderen om ze, onttrokken aan de invloed van de ouders,

na ze allen in een gelijk milieu gebracht te hebben, te laten

onderwijzen en opvoeden,, waarna de grote selectie zou
volgen. Door een bepaalde school- en cbllegegeldregeling,

beurzen etc., kan men misschien wel het verschil in kapi-

taalkracht van de ouders of verzorgers uitschakelen, maar

het milieuverschil, dat geheel afgezien van verschil in

financiële mogelijkheden ongetwijfeld een grote rol speelt,

blijft.

Uit statistische gegevens blijkt diiidelijk, dat velen, die

deelnemen aan het v.h.m.o. en het h.o., dft onderwijs
zonder enig resultaat volgen en er dus kennelijk ongeschikt

voor zijn. Evefieens blijkt uit statistische gegevens, dat

een naar verhouding slechts zeer gering aantal leerlingen

resl. studenten uit de lagere milieu’s voortkomt. Prof.
Bakker acht daarom twee-maatregèlen nuttig, die, wat

verder hun betekenis voor de v.s.m. enz. ook zij, alleszins

nadere beschouwing waard zijn:
selectie van a.s. leerlingen v.h.m.o. en van a.s. stu-

denten;
aantrekken van meer begaafden uit lagere milieu’s.

Ad 1.
De selectiemogelijkheid is onlangs aan een hon-derdtal studenten in de psychologie te Amsterdam grondig

bestudeerd
4).
Vast is komen te staan, dat met ongeveer

90 pCt zekerheid door een collectiëve schriftelijke test
(goedkope methode!) ongeveer de helft van degenen, die
in het verloop van de studie ongeschikt blijken te zijn,

van te voren al als ongeschikt kunnen worden gequalifi-
ceerd. Door het besteden van extra aandacht aan twijfel-

gevallen is dit resultaat nog te verbeteren.
Stellen wij met Prof. Bakker het percentage voor
v.h.m.o.- ongeschikten op 60 pCt van degenen, die zich
hiervoor aanmelden, dan mag dus worden verwacht, dat

ongeveer de helft hiervan, dus omstreeks 30 pCt, met vol-
doende zekerheid door een soortgelijke test van te voren al

zou kunnen worden uitgeschakeld.
Een belangrijke consequentie van deze maatregel zou
zijn, naast de door Prof. Bakker genoemde materiële en

morele voordelen, dat de mogelijkheid ontstaat het vroeger
goede peil van v.h.m.o.’te handhaven. Zônder lagere eisen

te stellen aan intellectuele prestaties, zou toch meer aan-
dacht besteedkunnen worden aan ,,karaktervorming” enz.
Nu bestaat bij de onderwijshervormingsplannen maar al

te zeer de neiging om de intellectuele eisen te verminderen.
Toch kan Nederland, een klein land, dat zich in moet

spannen om economisch drijvende te blijven en meer dan
andere landen het moet hebben van zijn intellectuele

prestaties, zich juist dit niet permitteren!

‘) H. W.
Ouweleen, Ned. Tijdsch. voor de Psychologie en haar
grensgebieden 1948,
blz.
179.

Ad
2, De betekenis van het eventueel aantrekken van

mr begaafden uit het lagei’e milieu, bijv. uit arbeiders-

kring, wordt rn.i. gemakkelijk overschat.
Het aantal mensen uit deze kring, dat met voldoende

intelligentie begiftigd is om v.h.m.o. te kunnen volgen,

zal wel groot zijn, maar hoevelen van deze categorie be-

schikken over het aanpassingsvermogen, dat bij grote

sociale stijging noodzakelijk is?
5).
De bevordering van deze

stijging is uiteraard slechts wenselijk, waar het mnsen
betreft, die zich op het veel .hogere niveau ook behoorlijk

kunnen handhaven. –

Verder moet men bedenken, dat, naarmate meer mensen

uit het lagere milieu aan v.h.m.o. en ho, gaan deelnemen,

het schoolmilieu, het universitaire milieu, minder een corn-

pensatiè kan bieden voo!’ hetgeen zij van huis uit missen. Tenslotte mag niet worden vergeten, dat op
ieder
maat-

schappelijk niveau de intelligente individuen een belang-

rijke rol spelen. Wat zou er terecht komen van vakvereni-

gingen, bedrijfs- of ondernemingsraden enz., indien al te

veel intelligente individuen aan de arbeiderswereld werden

onttrokken! Juist het denkende deel van het lagere milieu

levert de belangrijke bijdrage tot sociale stabiliteit en

vooruitgang.

Verbetering van de maatschappelijke efficiency dooi’ een

beter gebruik te maken van de beschikbare mensen is zeker

iets, dat moet worden nagestreefd. Er zullen echter eerst

nog veel gegevens’moeten worden verzameld voordat men

beoordelen kan, in welke gevallen het nuttig is kleine of

grote socialé stijgingen te bevordereh!

the average of the young men and women who reach
the university on merit instead of on money, are, in the view
of
many
of
those responsible for them during their undergraduate
career, in many ways far lielow the standard to be expecl;ed of an
êlite – in all-round character and interests, in intellectual initia-tive, and even in general education”. Julian Huxley, Education
as a social function, The Times Educational Suppiement, 29th
November
1941.

De heer A. W. Th. M. van Benthem te Nijmegen schrijft

ons:

In , ,Economiscli-Statis tische Berichten” van 6 October

jl.’ heeft Prof. Dr 0. Bakker een artikel geschreven over
het onderwijs aan en de opvoeding van de jeugd. Schrijver
bespreekt, aan de hand van percentages, de vorderingen
van leerlingen, die voorbereidend hoger en middelbaar
onderwijs volgen, om daarna over te gaan tot een soortge-

lijke bespreking van het hoger onderwijs. Voor deze, zowel

positieve als negatieve, vorderingen worden percentages
ontleend aan een onderzoek door het Centraal Bureau
voor de Statistiek en aan een artikel van Prof. Révész.
Dit dient als bekrachtiging van datgene vat Prof. Bakker

o.a. tot uitdrukking wil brengen,’ nI. dat zowel de scholen voor voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs als de
inrichtinge? voor hoger onderw’ijs, en deze zelfs in sterkere

mate dan de vorengenoemde, bezocht worden door leer-
lingen, waarvan een grote groep op grond van hun ver-
standelijke vermogens niet in staat is het tot redelijke

resultaten te brengen, terwijl aan de andere kant, hoofd-
zakelijk W financiële redenen,, deze ini’ichtingen niet be-
zocht worden door eengroot aantal van hen, die het wel
tot positieve resultaten zou kunnen brengen.
Dit zal wel niemand willen bestrijden. Wel aanvechtbaar
is het echtei’, deze pércentages zonder enig onderscheid in
dit artikel op te nemen.. Op de eerste plaats zou ik een
onderscheid gémaakt willen zien t.a.v. de scholen voor

voörbereidend hoger en middelbaar onderwijs. Hieronder
vallen nl. ook de hogere l3urgerscholen en deze woi’den
door een groep leerlingen bezocht, welke reeds na de derde
klas ophouden de h1.B.S. verder te volgen. Zij hebben
dan evenwel een resultaat bereikt, waarmee ze bijv. op
de M.T.S. tei’echt kunnen. Het was hier vooropgezet het
einddiploma niet te behalen. Deze groep mag men dus niet
opnemen in het percentage van degenen, die het einddiplo-
ma niet behaalden, als men hiermee wil uitdrukken, dat

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

257

deze een gebrek aan verstandelijke vermogens hébben.

Ook is het niet juist de procenten van Prof. Révész
betreffende de resultaten aan cle verschillende faculteiten
zonder onderscheid te vermelden. De tijd, die er officieel

voor staat om,,het doctoraal examen te behalen, is aan bijna

alle faculteiten verschillend. De percentages van de na 7

jaar behaalde doctoraalexamens van een bepaalde studen-

tengeneratie mag men dus niet voor alle faculteiten zonder
meer vergelijken. Ook hier moet een onderscheid gemaakt

worden en wel naar rato van de termijnen, die officieel voor
het behalen van het bovengenoemd examen gesteld zijn.
Eveneens niet juist is het, wanneer Prof. Bakker in dit

verband de percentages van de resultaten der studenten

in de Eéonomische Wetenschappen opneemt, aangezien

dit een verkeerde voorstelling van de feiten geeft. Men zou
hierdoor geneigd ijn te denken, dat het merendeel van cle

economische studenten

op grond van hun’ verstandelijke

veiiiogens niet in staat is het doctoraal examen af te leg-

gen, temeer als men deze getallen ziet in het kader van
dit artikel. Naar mijn mening is er een andere reden, die

de oorzaak vormt van het grote aantal studenten, dat het

niet tot meergenoemd examen brengt. Die reden is, dat
het, om als econoöm in het maatschappelijk leven iets te
bereiken, niet noodzakelijk is om het doctoraal.examen
in de Economische Wetenschappen af te leggen; terwijl
het afleggen van dit examen voor andere faculteiten wèl
als vereiste wordt gesteld, wil men in de maatschappij een

bepaalde positie gaan bekleden; ik denk hier m.n. aan
de juristen en de medici. –

Zodoende zijn er zeer velen, die eêonomie gaan studeren
louter en alleen met de bedoeling om hun kijk op het econo-
mische leven te verbreden en te verdiepen en om het
bestudeerde later in de practijk ali achtergrond te gebrui-

kers en eventueel toe te passen, doch geenszins met het
idee om zich lange tijd met deze studie in te laten; dikwijls
zelfs met het vooropgestelde plan om niet verder te studeren
dan het candidaatsexamen. Deze reden is naar mijn mening
de hoofdoorzaak van het betrekkelijk kleine percentag
economische studenten, dat het doctoraal examen aflegt,
en niet, zoals Prof. Bakkerhet iii zijn artikel doet voor-

komen; dat er speciaal bij deze rtudenten een gebrek aan
verstndelijke vermogens zou zijn, ‘aardoor dit examen
door velen niet zou worden afgelegd.

Ongetwijfeld heeft dit laatste, naast het zich onvoldoende
oriënteren in datgene wat de studie inhoudt, ook een zekere

invloed op dit percentage, maar dit komt overal voor.
Doordat er dus vele economische studenten zijn, die om

bovengenoemde reden het doctoraal examen niet hfleggen,
moet er juist om deze reden hij het vergelijken van deze
percentages een principieel onderscheid worden gemaakt tussen de studenten, die de Economische Wetenschappen
bestuderen, en de studenten aan de andere faculteiten.

Tenslotte zou ik willen opmerken, dat Plato geen selectie

wenst toe te passen, maar dat, zoals hij zegt, het leven zelf
selecteert. 1-let opgaan en afdalen van de maatschappelijke
ladder gaat vanzelf en’dus kan men ook niet beweren, dat


Plato voorstellen gedaan heeft, laat staan 2000 jaar geleden
dezelfde oplossing gegeven heeft als Prof. Bakker voor-
staat. Dit alles blijkt heel duidelijk uit de zinsnede: ,,de

selectie zal democratischer dan de democratie zijn”.

Naschrift.

Ik wil mij tot twee opmerkingen beperken:

1. Dat het vraagstuk, dat ons hier.bezig houdt, om op-
losing vraagt, wordt nog eens geaccentueerd door een

mededeling van de Minister van Onderwijsin de Tveede
Kamer (1-landelingen, blz. 658), ‘aarin hij zegt:…. de
eeiste – zij het vluchtige – berekening, die ik heb laten

maken, heeft tot resultaat opgeleverd, dat het aantal
zittenblijvers en niet-geslaagden voor de eindexamerf
cnze volkshuishouding per jaar wellicht 150 millioen kost”.

Dit is toch zeker een geweldige vespilling!

2. De heer Van Benthem zou ik het volgeMe willen

antwoorden:

Mijn overtuiging is, dathet merendeel van degenen,

die na het met gunstig gevolg afleggen van het candidaats-
examen in de economische wetenschappen de studie

afbreken, dit niet doen, omdat zij dan al behoorlijk in het,

bedrijfsleven terecht kunnen, maar omdat de studie hen

al zo bezvaarde en hetcandidaatsexamen hun zoveel

moeite herokkende,’ dat ze om die reden de hogeschool

vaarwel zegden.
0. BAKKER.

AANTEKENING.

ECONOMISCH OVERZICHT VAN BELCISCIL KONGO.

Belgisch Kongo
1)
is een nog grotendeels onontgonnen
gebied met grote potentiële rijk
ç
.
l
ommen; in de oorlogsjaren

vooral heeft het een snelle ontwikkeling doorgemaakt. De,

bodem is grotendeels vruchtbaar, althans geschikt voor

bebouwing, en vôér alles rijk aan ertsen en andere delf-

stoffen. 1-Jet gebied is echter zeer uitgestrekt en slechts
dun bevolkt. Dit heeft Kongo gemaakt tot een leverancier
van grondstoffen meer dan van afgewerkte producten
2),

terwijl het als afzetgebied van beperkt belang is. De grote problemen, welke oplossing behoeveii bij het
tot, ontwikkeling brengen van het gebied, zijn het arbei-

dersvraagstuk, het transport en de kapitaalvoorziening.

Het arbeiders Qraagstu/c.

• Dit probleem is uiteraard een rechtstreeks gevolg van
de dunne bevolking: 14 millioen op een gebied, dt rond
70 maal zo groot is als Nederland. Bovendien houdt de
localisatie ‘,an de autochthone bevolking ifiteraard geen
verband met het voorkomen van delfstoffen: de natuurlijke
woonplaatsen liggen ver van de rijkste mijnen. 1-let is dus begrijpelijk, dat de voorziening met de nodige werkkrach-
ten het grootste probleem is waarmede Kogo heeft te
kampen. Aanvankelijk zocht men de oplossing in de .zgn.
arbeidersrecrutering, die tot sociaal zeer ongewenste toe-
standen leidde; later ging men onder leiding van deStaat

over tot een grootscheepse transmigratie: er werden nieuwe
dorpen gesticht in de onmiddellijke omgeving der bedrijven,

waarheen gehele families ovei’geplaatst werden; daarbij
werd rekening gehouden met klimaat, voedingswijze enz.
Gestreefd wordt ,voorts naar verhoging van de ai’beids-
productiviteit door verbetering van het levenspeil; daartoe

wordt speciale aandacht besteed aan uitbreiding van de
voedingsmiddelenproductie, de huisvesting, het onderwijs.
Ondanks al deze goede zorgen is de bevolkingstoene-
ming nog steeds gering, mede doordat ook de immigratie
uit aangrenzende gebieden weinig te betekenen heeft. Aan
immigratie uit verder afgelegen gebieden – men denke
aan Hindoestanen en Javanen, die voor Suriname bijv.
niet zonder betekenis zijn geweest — is tot dusver weinig
aandacht besteed. Voor Europese arbeidskracht maakt
het klimaat het land minder geschikt. Vèrgaande mechani-
sering moet derhalve uitkomst brengen.

Het transportprobleein.

Het transport leidt door de ehorme afstanden waarover
dit moet plaatsvinden alvorens het product de afscheep-
haven bereikt, tot, een aanzienlijke verhoging van de
productiekosten. Ter wille van de oncurrentiemogelijk-heden is het dus noodzakelijk de transportkosten zoveel

mogelijk te drukken. De basis van.het Kongolese verkeers-
systeem wordt gevormd door het waterw’egenstlsel van de. Kongo met zijn zijrivieren, die tezamen een bevaar-
bare lengte van 12.000 1cm bezitten ‘(3.000 km is bevaar-
baar voor schepen tot 800 ton). Juist de benedenloop van

‘)
In dit opstel is obder Kongo het gebied van Ruanda-Urundi
begrepen.
‘) In 1947 bedroeg de export Van grondstoffen rond 90 pCt van de totale uitvoerwaarde.

258

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

de Kongo zelf is echter over een afstand van 870 km door

stroomversnellingen en watervallen onbevaarbaar, zodat

vervoer per spoor en extra overlading noodzakelijk is.

Ook in de bovenloop, 2.000 km .verder, is zulks een paar

maal het geval, terwijl in de hooggelegen mijnbouwgebie-
den van vervoer over water in het geheel geen sprake kan

zijn, doch alle vervoer aangewezen is op spoorweg resp.
gewone weg.

Wezenlijke verbetering zal slechts kunnen worden be-

reikt door verdere uitbouw van het spoorwegnet, gepaard

gaande met electrificatie – waterkracht is veiweg de voor-

naamste energiebron, waarover Kongo beschikt; het bezit

slechts één steenkolenmijn; met onvoldoende productie,

zodat ongeveer 2/3 der benodigde teenkool uit Rhodesië

en Zuid-Afrika moet worden ingevoerd, terwijl ook de

houtrijkdom niet zé groot is, dat dit als nationale energie-

bron zou kunnen dienen of door reguleren van de

Kongostroom, beide projecten die geweldige sommen

zullen vereisen. In dit verband is wel interessant te ver-
melden, dat men heeft geschat, dat tot dusver meer dan
de helft der totale investeringen voor de uitbouw van het

verkeersapparaat is gebruikt. Een bezwaar is ook, dat

Kongo slechts over één zeehaven beschikt, die het gehele.
verkeer moet verwerken, hetgeen uiteraard gemakkelijk

tot stagnatie kan leiden en tot kostbare ligdagen der zee-
schepen. Trouwens ook in het binnenland geven de her-

haaldelijke overladingen gemakkelijk aanleiding tot extra-
kosten wegens opslag of liggeld.

De kapitaaiQoorziening.

De kapitaalvoorziening, het derde probleem, kwam in
het voorgaande reeds ter sprake. Uiteraard kan Kongo
niet zelf in zijn kapitaalbehoefte voorzien, doch het is

daarvoor op het buitenland..aangewezen. Wellicht, dat

Truman’s plan tot hulp aan minder ontwikkelde gebieden
ook voor dit gebied van belang zal blijken.

Vooroorlogse berekeningen becijferden het totale in

Kongo geïnvesteerde bedrag op 20 â. 25 mrd francs.

Buitenlandse handel.

a.
Uïtooer.

De voornaamste posten zijn, in millioenen francs:

1946
1947
9 mnd.
1948
Koper

…………….
1.148
1.963
2.205
Plantaardige oliën
602
958
1.158
(Katoenen) garens, katoen
558 886
1.111
Ertsen

…………….
989
1.101
778
Koffie

……………..
263
557
344
Goud

…………….
499
494 312
Palmnoten

…………
12

1
164
270
J)iarnant

…………..
366
348
247
Tin
………………
265 304 209
Cobalt

…………….
7 7
175

Totaal

…………….
.
6.024 8.096
7.561

Als algemene tendentie kan worden geconstateerd, dat
de betekenis der plantaardige voortbrengselen relatief
groter is geworden ten koste der mijnbouwproducten.
Niettemin is koper nog altijd verreweg de belangrijkste
post, en nemen de mijnbouwproducten tezamen nog altijd
meer dan de helft der totale waarde van de uitvoer voor
hun rekening. Onder ,,ertsen” zijn als voornaamste te

noenen uraniûm, radium en andere radio-actieve elemen-
ten, mangaan, zink, zilver, ijzer en wolfram. De uitvoer-waarde van de uraniumertsen evenaart ongeveer die van het uitgevoerde goud.
In de agrarische sector zijn oliën en katoen verreweg de
voornaamste posten. Bij het bezien van de post oliën

dient de post palmnoten mede in aanmerking te worden
genomen, terwijl voorts vermelding verdienen de posten
voederkoeken en allerhande zepen, die voor de eerste 9 maanden van 1948 niet worden gespecificeerd, doch in
1947 resp. 71 en 91 hiln francs beliepen, tegen 29 en 69
mln in 1946, hetgeen dus een aanzienlijke toeneming bete-
kent, vooral voor voederkoeken.

Ten aanzien .van de post ,,(katoenen) garens, katoen”

valt op te merken, dat deze voor 1948 voor het eerst als
,,garens” is opgevoerd, voordien als ,,ruwe katoen”. Dit

is een der verschijnselen, waarin de toenemende industria-
lisatie van Kongo tot uitdrukking komt. Ep ander is het

voorkomen van de zojuist genoemde posten voederkoeken
en zepen. (Terloops zij hier nog vermeld, dat de Kongolese

weefindustrie reeds -in omstreeks 1/3 van de eigen behoeften

aan bedrukte katoentjes voorziet). De katoen is het be-

langrijkste product van de inlandse landbouw. Dze

houdt zich voorts bezig met oliepalm en rubber, terwijl

verder koffie, vezelplanten en voedingsgewassen (rijst)

kunnen worden genoemd. De Europese landbouw occupeert

zich voornamelijk met oliepalm, koffie, cacao, kina, thee,

rubber, aromatische planten en aardnoten. Tenslotte zijn

nog te roemen suiker en soja. De uitvoerwaarde der graan-

gewassen beliep in 1947 128 mln frs tegen 35 mln in 1946.

De productie van het merendeel der genoemde cultures

bevindt zich nog in een beginstadium en is nog niet van

actuele betekenis. Uitgevoerd werden slechts jute (in -1947

11.300 ton), rubber (in 1947 3.900 ton) en rijst (in 1947
3.300 ton).. Uit structureel oogpunt is van belang, dat de

Kongolese agrarische sector betrekkelijk veelzijdig is,
zodat de gevaren welke een monocultuur hij een dalende

markt met zich brengt, zijn vermeden.

Van de bosproducten tenslotte zijn van belang kopal
(uitvoerwaarde in 1948 110 mln frs) en allerhande hout-

soorten (108 mln), waaronder te noemen ebben- en mahonie-
hout.

De voornaamste landen van beAemming zijn, in mil-
lioenen francs:

1946

1947

9 mnd.
1948
België

…………….
2.604

4.727

3.829
Zuid-Afrikaanse Unie

580

375

963

Angola
…………….
7

.

7
1
830
Verenigd Koninkrijk . . .

1.111.

1.058

795
Verenigde Staten

1.089

1.291

– 508

Totaal

…………….
6.024

8.096

– 7.561

V66r de oorlog ging 80 pCt van de export van Kongo

naar België. Aanvankelijk scheen het, dat België na de
oorlog bezig was deze situatie te doen herleven, doch de
cijfers over de eerste 9 maanden van 1948 geven ten op-
zichte van 1947 geen voortzetting van deze tendentie te
zien. Ondanks dat neemt België nog ruim de helft der

Kongolese uitvoer voor zijn rekening. Vrijwel de gehele
uitvoer van goud en palmpitten gaat (ging althans in 1947
nog) daarheen, alsmede het grootste deel der geproduceerde

rubber, koper en tin. Naar de Verenigde Staten gaat ura-
nium, naar Groot-Brittannië diamant.
De uitvoer naar België is ook te benaderen van Belgische
kant. De Belgische invoer uit Belgisch Kongo over geheel
1948 beliep, in milli’oenen francs:.

Koper
………………………………….
2.324
Ertsen

………………………………….
1.245
Katoen

………………………………….
626
Vetstoffen

enz.

…..

………………………
593
Parels,

edelstenen,

edele

metalen

…………….
441
Oliehoudende

zaden

enz .

……………………
279
‘rin

……………………………………
150
Koffie,

thee,

specerijen

……………………
124

Totaal

………………………………….
6.407

De invoer in Nederland rechtstreeks van Kongo uit ver-
tegenwoordigde over de eerste 11 maanden van 1948 in
totaal een bedrag van f13,6 mln. De iîerreweg voornaam-
ste post was katoen (f 10,7 mln), gevolgd door koffie
(f 1,2 mln) en hout (f 1,1 mln).

b.
Inpoer.

De invoer van Kongo bestaat over’,segend uit fabrikaten,
waaronder, in verband met de industrialisatie, de kapitaal-
goederen een belangrijke plaats innemen. In 1947 namen
de fabrikaten 84 pCt van de totale invoer voor hun reke-ning, naast voedingswaren en dranken 10 pCt en grond-
stoffen en halffabrikaten 6 pCt. Onder de laatste zijn te

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

259
1

‘.

..

noemen steenkool, petroleum en benzine, benevens cement

en kalk.
De voornaamste landen van herkomst zijn, in miljoenen

francs:

1946

1947

9 mnd.
1948

België

…………….
743

1.905

2.062
Verenigde Staten

4.238

2.458

1.863
Verenigd Koninkrijk

426

563

603
Zuid-Afrikaanse Unie .

286

345

275
Indische Unie

70

102

106
Nederland

36

91

97

Totaal
……………..
3.427

6.453

5.824

Uit deze cijfers blijkt, dat
België
in 1948 weer de eerste

plaats onder-de leverancier van Kongo is gaan innemen.

Over geheel 1948 beliep de Belgische uitvoer naar Kongo

2.793 mln francs (fob-waarde). België is de voornaamste

leverancier van fabrieksuitrustingen (voor de oorlog waren dit de Verenigde Staten). Aan machines, motoren enwerk-

tuigen leverde het over 1948 voor 626 mln frs uitvoerwaar-
de, aan metalen en metalen werken voor 977 mln (waarvan

879 mln ijzer en staal), aan voer- en vaartuigen voor 240

mln, tezamen voor 1.843 mln frs of 67 pCt van de totale
Belgische uitvoer naar Kongo. Daar dit nog slechts een
deel van alle door België naar Kongo, uitgevoerde kapitaal-
goederen is, is de aard van de Belgische export naar Kongo
daarmee wel gekarakteriseerd.
In de consumptiegoederensfeer is textiel het meest be-
langrijk. Deze groep vertegenwoordigde een waarde van
372 mln frs of ruim 13 pCt van de totale export naar
Kongo, met als voornaamste post die voor katoen ‘d

245 mln frs.
De Verenigde Staten
zijn (waren in 1947) de voornaam-

ste leveranciers van katoenen stoffen, waarvan zij in 1947
69 pCt van de totale invoer voor hun rekening namen;
zij namen daarmee de plaats in van Japan vôör de oorlog.
De laatste tijd neemt de Japanse invoer echter weer snel
toe. De Verenigde Staten zijn in de textielgroep voorts

belangrijke leveranciers van ondergoed en van oude kleren
voor de inlandse bevolking. Een overheersende positie
op de Kongolese markt neemt tenslotte de Amerikaanse
autoindustrie in.
Groot Brittannië
levert eveneens in de eerste plaats tex-

tiel, daarnevens machines en werktuigen, voertuigen en
voertuigonderdelen.
Zuid-Afrika,
dat, hoewel de vierde
plaats op de ranglijst innemende, nog geen 5 pCt van de
Kongolese invoer voor zijn rekening neemt, levert behalve
voërtuigen en voertuigonderdelen, machines en werktuigen,
vooral steenkool, waarvan het na Rhodesië de belangrijkste
leverancier is. Het zal vermoedelijk de voornamste con-

current zijn voor de Nederlandse voedingsmiddelenindus-
trie bij de afzet in Kongo. De import uit
India
zal wel in
hoofdzaak katoenen stoffen betreffen.
lVede,land
staat thans op de zesde plaats, met
12/3
pCt.
1-let levert vooral stoffen, hoewel niet meer dan ruim 2 pCt
van de totale invoer van dit artikel. Over,de eerste 11
maanden van 1948 bedroeg de uitvoerwaarde f.o.b. Ne-
derland dezer stoffen en weefsels, kleding enz. f 4,3 mln
op een totaal van f 7 mln, in 1947 f 2,6 mln op een totaal

van f5,3 mln.
Voor de afzet naar Kongo in het algemeen is van belang

de toenêmende industrialisatie, waarvan reeds melding
werd gemaakt. Zoals gezegd, voorziet het reeds in 1/3 van
zijn behoefte aan katoentjes, verder ontwikkelen zich d&
steen- en pannenindustrie, keramische industrie, construc-

tiebedrijven, houtindustrie, lederindustrie en voedings-
midclelenindustrie. Ook de bierindustrie is in voorspoe-

dige groei. Van de grondstoffen wordt in de beloefte aan
steenkool en cement voor resp.
1/3
en
5/
door Kongo zelf
voorzien. –

‘s-Gravenhage.

Mr C. VAN DER TAK.

BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES,

NOOMA.ALS: LU’PMANN, ROSENTHAL & CO, SARPIIATISTRAAT.

Bij de samenstelling van het artikel, onder bovenstaande

titel door ons gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 9 Maart in

de rubriek ,,Bedrijfseconomische notities”, maakten wij

alleen gebruik van gegevens, welke voor een ieder beschik-

baar zijn. In enkele opmerkingen, welke ons erden toege-
zonden, en welke voor een deel op verdergaande bekend-

heid met de betrokken zaken zijn gebaseerd, vinden wij

aanleiding nog eens op hetzelfde onderwerp terug te komen.

Van deskundige zijde wordt met betrekking tot de

effectenregistratie op het navolgende gewezen. Een be-

slissing omtrent de aan het einde van de effectenregistratie
nog openstaande en door resp. ten behoeve van inleveraars
bij Lippmann II en V.V.R.A. geclaimde effecten, behoeft
niet meer te worden genomen, aangezien de Besluitgever

dit bij het Besluit Herstel Rechtsverkeer (F 272) reeds

heeft gedaan. Ingevolge artikel 64 van dit Besluit,,worden

nl. van deze openstaande effecten te zijner tijd duplicaten

aangemaakt, welke krachtens artikel 54 aan de vroegere
bezitters zullen worden teruggegeven (mits deze aan de
eisen voor dat herstel in eigendom voldoen, o.a. hun vroe-
gere eigendomsrechten aannemelijk kunnen maken). De

Staat komt -krachtens artikel 62 van het Besluit slechts
op, voor zover er niemand voor erkenning of herstel in
de eigendom in aanmerking komt.

Bovendien ontvingen wij nog een tweetal brieven,
welke op een ander punt betrekking hebben. In ons

artikel hebben wij er naar gestreefd een duidelijk
onderscheid te maken tussen de eigenlijke bankiersfirma

Lippmann, Rosenthail & Co, en het inleveringskantoor
Lippmann II (L.V.V.S.), waarbij naar voren werd gebracht,
dat van misleiding en machtsusurpati door de bezetters

sprake was.
De Firma Lippmann, Rosenthal & Co, Nieuwe Spiegel-
straat te Amsterdam, schrijft ons nu als volgt:
,,Uw overigens heldere betoog bevat enkele onjuist-
heden, die rectificatie behoeven, te meer daar zij over onze
firma spreken op een wijze, die de argeloze lezer doet

vermoeden, dat wij op enigerlei wijze betrokken zijn ge-
weest bij de oprichting van het bedoelde instituut
1).
Dit

nu is niet het gevat”.
,,L.V.V.S. werd niet als een bijkantoor van onze firma opgericht, doch als een geheel onafhankelijke Duitse tak
van dienst, waarvoor de vijand door machtsusurpatie zich
onze naam voor zijn onoirbare doeleinden heeft toegeëigend.
Rechtens noch economisch hebben wij ooit. iets met
L.V.V.S. uitstaande gehad. Zowel de vermogens als de
kantoren, het personeel en diens.handelingsbevoegdheden,
alsook de administraties van beide instituten zijn steeds
volkoitien gescheiden geweest. Elk van hen maakte telken-
jare, geheel los van elkaar, zijn eigen balansen en winst- en
verliesrekeningen, terwijl ook overigens generlei gemeen-
schappelijk belang tussen ons en L.V.V.S. heeft bestaan”.
,,De verplichte inlevering der Joodse activa had uitslui-
tend en alleen plaats bij de L.V.V.S”.
,,Ofschoon niet van direct belang in bovenstaand ver-
band, is het wellicht juist volledigheidshalve te vermelden,
dat reeds in Juli 1940 onze firma onder bewind werd ge-
steld. Alhoewel de niet-arische leden der firma elke zeggen-
schap werd ontnomen en hun handtekeningen werden inge-
trokken, bleven zij lid van de firma”.

Daartegenover ontvingen wij van juridische zijde de
volgende opmerkingen:
,,De Duitser A. Flesche werd bij verordening van Juni
1940 als beheerder van de firma Lippmann, Rosenthal &
Co, Nieuwe Spiegeistraat, Amsterdam, aangesteld. In Mei

1)
T.w. Llppmann, Rosenthal & Co, Sarphatistraat, in 1948
omgedoopt In Liquidatie Van Verwaltung Sarphatistraat.

260

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maart 1949

1941 werd deze functie gewijzigd in die van Verwaltungs-

treuhdnder, in December 1941 in Liquidationstreuhiinder.

Op 15 Augustus deed hij bij het Handeisregisterte Amster-
dam inschrijven, dat de firma Lippmann, Rosenthal&Co
was gevestigd:

le. aan de Nieuwe Spiegeistraat 6-8;

2e. aan de Sarphatistraat 47-55″.


,,Hieruit blijkt dat Flesche beheerder was van Lippmann,

Rosenthal & Co, omvattende zowel de Nieuwe Spiegeistraat

als de Sarphatistraat. Een afzonderlijke aanstelling als
Treuhander van Lippmann, Rosenthal & Co,. Sarphati-

straat heeft hij nooit verkregen, hetgeen volgens het
bovenstaande ook niet nodig was”.

,,Ook de procuratiehouders van de Sarphatistraat zijn

in het dossier van’de firma Lippmann, Rosenthal & Co
ingeschreven”.

,,In de Verordening 148/1941 wordt in artikel 1 gelast

côntante gelden en cheques te storten ,,op een rekening
bij de
banhiers/irma
Lippmann, Rosenthal & Co te Amster-
dam” en effecten in dep3t te geven bij de onder 1 genoem-
de
bank”.
In de Verordening is dus geen enkele toevoeging

geplaatst van Nieuwe Spiegeistraat of Sarphatistraat.
Gedurende de bezettingstijd maakte Lippmann, Rosenthal

& Co, Sarphatistraat, gebruik van het lidmaatschap

van Lippmann, Rosenthal & Co, Nieuwe Spiegeistraat,

van de Vereeniging voor den Effectenhandel, teneinde
toegang tot de beurs te verkrijgen”.

,,Mocht er gedurende de bezetting sprake zijn van een
administratieve scheiding van Lippmann, Rosenthal & Co,
Spiegeistraat en Sarphatistraat, uit mijn uiteenzetting
blijkt duidelijk dat er gedurendede bezettingniet gespro-

ken kan worden van een Lippmann 1 en een Lippmann II.
Dit neemt overigens natuurlijk niet wegdat U terecht

spreekt van misleiding inzake het gebruik van de firma-
naam door dè bezetter”.

Uit deze beide brieven menen wij tot de conclusie te
moeten komen, dat er hier nog een zeer belangrijk punt

van verschil onopgelost is geble’en. Blijkbaar lenen cle
feiten zich tot zeer uiteenlopende interpretatie. Waar wij

ons als taak hadden gesteld uiteen te zetten, wat men
eigenlijk kan weten omtrent de Lippmann Rosenthal-
affaire uit hetgeen hieromtrent werd gepubliceerd, ligt

het niet op onze weg het hier vermelde punt v,an geschil
aan nadere beschouwingen te onderwerpen.

Tenslotte wijzen wij nog op en drukfout in ons ar-
tikel op blz. 198. In de tweede alinea leze men zou in dit geval deze f
125
millioen dus vrijwel als ,,total loss” zijn
te beschouwen”.
J. BRANDS.
J. C. BREZET.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE INDUSTRIËLE ONT%V1KKELING IN DE BIZÖNE IN 1948.

Het statistische bureau van de Bizône heeft kortgeleden
een samenvattend overzicht gepubliceerd van de ontwik-
keling van de industrie in de Engelse en Amerikaanse
sector van Duitsland. Volgens dit overzicht – zie ,,Wirt-
schafts- und Finanz-Zeitung” (W.F.Z.) van 18 Maart jl. -,
is het aantal werknemers in de industrie van eind Januari
1948 tot 1 Januari 1949 met 865.430 gestegen, waarvan
26 pGt vrouwelijke arbeidskrachten. Het aandeel der
vrouwelijke krachten in de industrie werkzaam, is daardoor.

over 1948 van 18,9 pGt tot 21,4 pGt gestegen.

Ook de industriële omzetten hebben zich over 1948
gunstig ontwikkeld: van Januari-Juni 1948 bereikte de
industrie (alleen bedrijven met 10 of meer arbeiders) een
totale omzet van RM 11,2 mrd, in de tweede helft van
1948 een totale omzet van DM 20,8 rnrd. Totaal dus 32
mrd RM/DM. De omzetten der voedings- en genotmiddelen-
industrie worden op 8,6 mrd RM/DM geschat en die der

industriële kleinbedrijven (met minder dan 10 werknemers)

voor 1948 op-1,4 mrd RM/DM, zodat voor de totale in-

düstrie in de Bizône over 1948 een omzet werd bereikt ten
bedrage van ongeveer 42 mrd RM/DM.

De toeneming der omzetten heeft echter niet in alle
takken van industrie plaats gevonden; sommige takken,

w.o. de optische, de papierverwerkende en de electro-
technische industrie, vertoonden zelfs een min of meer

sterke daling. Evenmin was de ontwikkeling over de ver-
schillende gebieden uniform. Dit toont onderstaand staatje:

Industriële onunikkeling in de Bizône in 1948.
(Toeneming van Jan. tot Dec. in pct).

c
,r
.

‘.,

S

.

)

in

S

Ce

Aantal werkne-
mers

10,1

17,1 15,5 22,4

12,2 22,7 29,4 21,3
Gepresteerde
uren (zonder
mijnbouw)

31,4
1
19,0 43,5

29,1 43,4 54,0 48,3
Omzet

83,1

52,3
116,8
147,5 74,7 112,5 114,4 131,3
Stroomverbruik

81,7 67,9 41,0 30,6 43,6 40,8 52,9 27,0

Terwijl de productie-index in December 147 bij 44,3
lag, bereikte zij in December 1948 de stand van 79,0. Blij-

kens onderstaand staatje heeft de productie van kapitaal-
goederen de snelste vooruitgang geboekt; daarna die van
consumptiegoederen:

Productie-index 1948.
(1936 = 100).

I
Jan.

Dec.

Stijging
in pct

Goederen voor algemene ver-
bruiksdoeleinden ‘)

76,8

99

29

Kapitaalgoederen
346

69,8

102
Consumptiegoederen

39,
,
8

71,6

80
Totale index

………….
67

79

68

‘) met inbegrip van stroom en gas.

DE ENGELSE TABAKPOSITIE IN lIET LIChT
VAN
DE DOLLARSCRAÂRSTE.

1-let éhronische tekort aan tabak in Engeland houdt
ten nauwste verband met de
dollarbesparingen
van de
Engelse Regering. De Verenigde Staten worden door de

Engelse tabakpolitiek gevoelig getroffen, immers Groot-
Brittannië is het grootste, importland van tabak, terwijl de Verenigde Staten de grootste producenten en expor-
teurs van dit genotmiddel zijn.
Beperking van de invoer van tabak heeft dan ook
ernstige repercussies op de Amerikaanse tabakafzet
teweeggebracht. Engeland importeerde in 1947 in totaal

296,44 mln lbs aan tabak, in 1948 281,12 mln lbs. Daar
de invoer in 1948 echter veel grotere hoeveelheden tabak
uit Rhodesia en Nyasaland omvatte, was de daling der
invoer uit de Verenigde Staten in 1948 (172,32

mln lbs
tegenover 201,47. mln lbs in 1947) ongeveer eens zo groot
als de daling der totale invoer.

1-let is voor de Amerikaanse Regering van groot belang
een beeld te kunnen vormen van de toekomstige afzet
naar Engeland in verband met de tabakaanplant in dit

jaar. Eind Januari jl. werden desbetreffende bespre-
kingen gevoerd tussen beide landen. De Amerikaanse
pogingen’ om de Britse Regering door prijsconcessies en
gemakkelijker betalingsvoorwaarden tot aanzienlijke im-

portvermeerdering te bewegen, hebben, naar de ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 26 dezer mededeelt, geen tastbare
resultaten gehad. De Engelse Regering hoopt dit jaar
wel meer tabak-uit de Verenigde Staten te kunnen im-

porteren dan vorig jaar. Een definitieve beslissing hier-
over is echter nog niet genomen; zij zal voornamelijk af-
hangen van de ontwikkeling van de Engelse dollarsituatie
in de komen.de maanden.

Aangezien verschillende Britse overzeese gebiedsdelen
hun tabakverbouw i.v.m. de Engelse behoeften sedert

•11

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

261

het einde
van de oorlog belangrijk hebben vergroot en

ook in het lopende jaar grotere oogsten verwachten, acht

de
,,N.Z.Z.”
de vooruitzichten voor de Amerikanen met

betrekking tot de Engelse tahaksmarkt ongunstig, tenzij
de Amerikaanse Regering het Engeland mogelijk maakt

door bepaalde niet-commerciële maatregelen, zoals

spdert 1941 geschiedde in de vorm van ,,lend-lease”

leveranties, zijn totale behoefte op de Am’erikaanse

markt te hevredigen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geldmarkt bleef in de afgelopen week onveranderd

ruim, zodat de callgeldrente op
f
pCt
gehandhaafd bleef

en in de marktdisconto’s slechts geringe veranderingen

optraden. Driemaandspapier
werd tegen
1/16
pCt aange-

boden. Augustuspapier werd tegen
i/
pCt verhandeld,

terwijl de langere termijnen practisch
1/16
pCt noteerden.

Aangezien slechts (yeringe liquiditeitsversctiuivingen tussen

de geidmarktinstellingen onderling optraden, waren de

omzetten zeer gering, terwijl de marktnoteringen, welke
voor alle termijnen vrij dicht bij elkander liggen, tot ruil-
transacties weinig aanleiding gaven.
De staatsfondsenmarkt gaf in de afgelopen week een

niet onbelangrijk’e daling te ‘zien, waardoor de 8 pCt

Grootboekschuld 1946 op 95
4
1
pCt kwam, en de 3 pCt in-

vesteringscertificaten op 961 pCt. Het is mogelijk, ‘dat het
verwachte aanbod’van in’vesteringscertificaten, w’anneer

op 1 April a.s. de tweede tranche voor vrije verhandeling
beschikbaar komt, reeds invloed heeft doen gelden, terwijl
wellicht steunaankopen van officiële zijde achterwege zijn

gebleven.
Wanneer dit aanbod door institutionele beleggers, en
misschien door Rijksinstellingen, is opgenomen, betekent
dit, dat in de particuliere vermogenssfeer nieuwe gelden
ter beschikking zijn gekomen. Deze zouden zich op de

aandelenmarkt kunnen richten, evenals het

bedrag van

omstreeks f 50 millioen, dat uit achterstallige Amerikaanse

divi denden beschikbaar is gekon’ien.
1-loewel niet met zekerheid kan worden geconstateerd,
dat inderdaad nieuwe middelen op de aandelenmarkt ho-

leggii’ig heben gezocht, heeft het er toch wel de schijn van,
dat dit op bescheiden schaal is gebeurd. FIet koersdalings-
proces op de aandelenmarkt werd tenminste onderbroken,
terwijl voor tal van industriële fondsen lichte koersver-

beteringen vielen waar te nemen
De belangstelling’ voor Indonesische fonc’sen bleef zeer
gering, hetgeen vanwege de politieke situatie, welke steeds

moeilijker schijnt te worden, geen verwondering wekt. De
aandelenkoersen van scheepvaartmaatschappi.jen konden
zich goed handhaven, ondanks de felle tarievenstfijd, welke
in de vaart op India en Pakistan is ontbrand. 1-let moet
niet uitgesloten worden geacht, dat deze scherpe concur-
rentie zich tot andere.gebieden uitbreidt, gezien de nauwe
‘samenhang, welke er tussen de verschillende scheepvaart-
markten.bestaat, daar het in pi’incipe mogelijk’is voor een
scheepvaartonderneming, om nieuwe lijnen te openen of in
bestaande lijnen het aanbod van scheepsruimte te vergro-

ten.
18 Maart
25
Maart
1949
1949

A.K.0.

………………….

156
155f

v.

Berkel’s

Patent

…………..
109
109f

Lever Bros. Unilever C. v. A…..
228f
235f

Philips

G. b. v. A…………….
220

220

Koninklijke Petroleum

……….
287f
2941

H.A.L.

………………..
..

158
161

N.S.0.

……………………

160f 159f

H.V.A.

….
.
………………..
150
1
2′
1574

Deli

Mij

C.
v. A……………
133
143

Amsterdam Rubber

. ………
142
153
,

Internatio

………………..
171
180

STATISTIEKEN.

DK NEDERLANDSCIJE BANK.


erkorte balans op,28 Maart
1949.

Activa.
Wissels, pro- Hoofdbank
Î


messen en
schuldbrieven Bijbank

in
disconto

t
Agentsch.
,,

900,-
900
1

‘)
Wissels,~
,
schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder
40,
van de 33ankwet 1948) …………..

..

Schatkistpapier, door cle
Bank overgenomen
• van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 …. ..1.800.000.000,—

in rek.-crt
op

1.109.392,93
onderpand Bijbank

Voorschotten Hoofdbank t 139.318.291,67
‘)

(mci. belenin-
f
gen)

Agentsch.,,

5.697.650,51

t

146.125.335,1 1
Op

effecten

en7
.
.

……
.
..

..145.526.555,51
2)

Op goederen en celen

..,,

598.779,60

,,

146.125.33511

t)

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de

Bankwet

1948)

……………………


Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

…………………………
.


1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t

439.146.700,37
Zilveren munt enz…..5.245.286,54
444.391.986,91
Papier op het buitenland

f

132.214.880,-
Tegoed bij cori-espondenten
in het buitenland

……210.193.397,80
Buitenlandse betaal-
middOlen

……..
.

..

5.908.685,18
348.31 6.962,98
Vorderingen in guldens op vreemd&ëircuiatie-
banken en soortgelijke instellingen

……
209.036.570,14
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………

..408.102.906,76
Gebouwen en inventaris

.

..
2.500.000,-
Diverse

rekeningen

………………..
..46.300.998,45
t

4.604.775.660,35

Passiva.

Kapitaal

…………………………
t

20.000.000,-
Reservefonds

……………………….
12.759.703,05
54.447.566,03
Bijzondere

reserves

………………….
Pensioenfonds

……………………….

20.108.655,54
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

….. . …………………….

,,

1.500.000,-
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
..,,
107.299.445,—
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
,,
2.983.189.175,—
Bankassignaties in

omloop

…………….
108.319,12
Rekening-courant saldo’s

‘s Rijks Schatkist ….. .f

216.231.652,95
‘sRijks

Schatkist

bij-
zondere

rekening……250.497.115,51
Geblokkeerde saldo’s

5.345.696,71
Saldo’s

van

banken in
Nederland ……….

..29.685.7i5,5
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiebanken en
soortgelijke instellingen

342.997.753,41
Andere vrije saldo’s.,.
.

,;

399.212.724,45
1.243.970.658,68
Crediteuren in vreemde geldsoort

……..
65.632.428,08 Diverse

rekeningen

………………….
95.759.709,85 f

4.604.775.660,35

‘)’Waarvan schatkistpapier rechtstreeks

door de Bank in disconto genomen
…. t

– –
°)
Waarvan aan Indonesie (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99)
‘……..
..
36.894.550.

Circulatie der door de Bank namens de
Staat in bet verkeer gebrachte muntbiljetten
,,
137.243.462,50

FF,DERAL RESERVE BANKS. (Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad

1
Data
1

Other
U.S. Govt
1
Totaal
Goudcer

1

cash
securities

[
tificaten

31 Dec.

1946
18.381
17.587
268
23.350
3 Mrt

1949
23.045
22.428
358
21.837
10 Mrt

1949
23.047 22.433
347
21.529
17 Mrt

1949
23.057 22.443
344
21.500

Deposito’s
_________________
F
.R.

bil-
_______
1
Member-

Data
jetten

In
circulatie
Totaal
Govt
banks

31 Dec.

1946
3 Mrt

1949
10 Mrt

1949
47 Mrt

1949

24.945
23.524
23.528
23.449

17.353

21.794
21.357
21.755

393
877
711
591

1

23.350
1

19.684
1

19.424

1

19.936

262

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

30 Maait 1949

VERKEER EN VERVOER
IN
NEDERLAAD.

Maandgemiddelden
Omschrijving
Eenheid
Sept.
Oct.
Nov.
Dec.
1938
1947
4948 1948
1948 1948 1948

Indexeijfer vervoer wilde binnenvaart

. . . .
100
129 137
443
165
152
129
Vervoer wilde

binnenvaart …………….
t.
917
1.180 1.256 4.314
1.514
1.396
1.181
waarvan

brandstoffen

………… . …….
260
334 307
352
340 269
248
Wilde binnenvaart,

prestatie

…………
miii. t/km
127
164
179 201
204
189
162


100
105 178
130*
161*
Eigen

vervoer te water

…………….
1.000

t.
600
629
1.068
781*
964*
Idem,

prestatie

……………………
mill. t/km
45
43 66
46* 59*

Indexcijfer internet. binnenvaart (laadverm.)
100
35
45
46
49
43 48
Binnengekomen schepen

…………….
Aantal
6.146
1.860
2.692
3.109
3.170 2.589
2.847
1
.000 t
3.572
912
1.308
1.37
1.490
1.247
1.554
•,
2.092
398
781
917
898
661
841
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.566
321
645
722
724
538 698
Belgische vlag
,,
126
73 111
165 144 104
148
Aantal
6.082
1.923 2.703 3.117 3.207
2.798
2.391
1
.000 t
3.494
957
1.322
1.415

.
1.601
L408
1.302
2
.
2
5
2

421
574
.

643
603
578
527
waarvan onder: Nederlandse vlag

..1.000

,,
1.559
310
425
429
433
395
384
Belgische vlag

…,,

229
80
96
130
126
132
111
Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal
2.144
1.141
1.332
1.379 1.375
4.152
1.381
1
.000 t
1.427
798
.

941
.

943
926
825
956
Lading

……..

.

…………………..
1.051 386
526
535
471
384
‘447

Indexeijter eigen vervoer to water

…………

waarvan onder: Nederlandse vlag
199
122
149
104 128 107
92
Belgische

vlag …………

….

,,
544 196 279 320
262
219
282

Indexcijfer zeevaart (inhoud)
100
42
55
59
58
54 60
Aantal
1.758
753
1.046
1.118
1.133
1.052
1.231
1
.
000
R.T.

4.446 1.852 2.408
2.562
2.589
2.374
2.641
Idem, alleen geladen schepen
3.834
1.702 2.122
2.277
2.299
2.093
2.331
,,,
.
907
1.313
1422
1.528 1.336
1.552
Vertrokken

zeeschepen

………………

….,,

Aantal
‘1.738
737 .
1.030 1.099 1.086
1.069 1.138

….

1
.
000
R.T.
4.418
1.854
2.430
.

2.692 2.532
2.423 2.685

Lading

…………………………………

,,
3.216 1.150
1.722
1.882
1.856
1.728 1.955

Binnengekomen zeeschepen

………………

waarvan

in

lijnvaart

……………….
,,
.
911
1.285
1.402
1.448 1.297
4.487

waarvan in lijnvaart

………………….

Bruto

inhoud

………………………..

Goederenvervoer ter zee:
1
.
00
0 t
1.018
984
1.009 1.097 1.219 918
1.117

Laadvermogen

…………………………

….

,,

….

1.738
191
326 368
282
300 298

Lading

………………………………

,,
435
149
242
232
337
319
287

Vertrokken

schepen

…………………..

Idem, alleen geladen schepen

………………

,,
1.191
149 354 425
450
305
403

Laadvermogen

…………………………

Gelost

bij

invoer

…………………..

Indexcijfer goeilerenvervoer Ned. Spoorwegen
100
111
126 420 144
447
136

Laadvermogen

…………………………

Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal 1.000 t.
1.215
1.344 1.526

1.464.
1.753
1.787
1.654
waarvan grensoverschrijdend
,,
420
262
313
287
371
409
365
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
1 millioen
‘285
565 576
595
548
513
543
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170 189
212
203
244
251
236

Bruto

inhoud

…………………………

1
milhoen
21,2
47,0
43,3
44,2
42,5
40,2
40,9
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
5,7
14,9
47,9
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,

4,4
9,8
13,5

doorvoer

………………..
Geladen ‘)

hij

uitvoer

………………..
doorvoer

………………..

Indexoijfer verkeer op de rijkswegen
100
147
162
178
166
165
159
Slachtoffers verkeersongevallen………..
Overledeii

………………………..

65
80
74 83
68
89
69
Ernstig’gewond ……………………
368
612
610*
7-12
672
586
518

Tramwegen, vervoerde reizigers

…………

,, 918
506
632*
741
650
600

.
512
Idem, indexeijfers:
.
100
124 113*
128
105
137 106

..Aantal

100
‘164
103*
193
183
-160
141

Licht

gewond

……………………….
….,,

100
55
69*
81
71
65
56

Overleden

………………………………
Ernstig gewond …………………………..

Luchtvaart
(K.L.M.)
‘)

Licht gewond

…………………………….

Tonkm (vracht, post en bagage)
1.000
250
2.072
3.347
3.652
3.782
3.670
3.859

Passagiers

km

…………………….
1 millioen
4,8
34,8
53,9 64,0
58;3 53,3
50,5

‘) Bunkermateriaal e.d. niet inbegrepen.

‘)
Excl. het West-mUiS bedrijf en het Interinsulair bedrijf in Indonesit.
)
Voorlopig cijfer.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

2WEEDSE
RIJKSBANK.
INLEOGINOEN
EN
TERUOBETALINGEN
BIJ DE SPAARBANKEN
(Voornaamste posten

in inillioenen

kronen).
IN NEDERLAND
(In inilhioenen

1).

guldens)
Metaal
Staatsfondsen
,

Saldo

Maand


Inleggingen
—-
Terugbetalingen
_______-
Data

R.P.S.

Part.

Totaal R.P.S.

Part. ‘Totaal
CI).

Jan.

1948
‘Febr.1948
Mrt 1948
April 1948
Mei 1948

25,2
22,9
20,8
17,4
19,2

34,1
32,3
26,1
23,0
29,0
59,3
55,2
46,9
40,4
48,2
25,6 24,8
31,6 33,7
32,2

27,8
26,2
29,9
30,5
35,2
53,4
51,0 61,5
64,2
67,4

b
Q5D
f
w
+

5,9
+

4,2

14,6

23,8

19,2.

31 Dec.

1946
28 Febr. 1949
1949
.7Mrt

839 177
176

532

1.544 112

3.149
112

3.417

504 277 274

284

252
256

94

182 182 182
15 Mrt

1949
176
112

2.878
292
237
– –
182
Juni 1948
21,9
31,0
52,9
35,1
38,5
73.6

20,7
1948
21,7 30,6 52,3
32,1
35,0
67,1

14,8

Direct opvraagbaar

IN

Aug. 1948
Sept. 1948
Oct.

1948

21,5
20,2
18,9

28,2
26,1 27,6.

49,7 46,3
46,5

.25,8
27,0 29,0

26,8 26,9
29,2

52,6
53,9 58,8

2,9

7,6

12,3

Data
__…
n
Nov. 1948
19,9
29,7
49,6
27,4 27,6 55,0

5,4
.,
Dec. 1948
23,1
28,1
51,2
26,4
27,5
53,9

2,7
.
Totaal’48
0
,e
Totaal ’47
253,7

307,5

561,2
316,2

285,7

601,9
__.

407
PQ

Totaal ’46

Jan. 1949

246,4

295,1

541,5

,)
24,4

)

37,6

)

6,0

544,5

3

924,6

24,0 )

28,8
)

52,8


380,1

9,2
31 Dec.

1946
28 Febr. 1949
2.877
2.952
875
1.029
706

94
693

270 280
197 174
142
7
8
7 Mrt

1049
15 Mrt

1949
2.886 2.799
1.056
943
666

330
769

109
198 200
152
171
8 8
‘) Bron:
,,Statistisch Bulletin
‘van het C.B.S.
1)
Voorlopige gegevens.

30 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

263

PE NEDERLANDSCILE BANK.
(Voornaamste posten in’ duizenden guldens).

cd
-.

1

0

‘4

cu
,4.0
0

‘4
40
0n

04
1-4
1

30 Dec.

’46
700.876
4.434.786
100.186.
153.109 2.744.151
14 Febr. ’49
443.463
225.785
164.771 j
447.086
2.991.031
21 Febr. ’49
443.605 206.090
195.492
144.114
2.979.172
28 Febr. ’49
443.739
204.283
136.864
164.626 3.045.226
7 Mrt

’49
443.891
177.982
155.906 160.180 3.018.755
14 Mrt

’49
444.073 148.575
174.823 146.877
2.984.341
21 Mrt

’49
444.228
130.972
213.930
143.146
2.956.056
28 Mrt

’49
444.392
132.215
216.102
146.125
2.983.189

Saldi in rekening courant

.d”
)
.-
Cd

.0
.0
4,
44Q
4)
z-

30 Dec.

‘6
14 Febr. ’49
239.584
214.012
4.102
52.895
347.723
338.505
21 Febr. ’49
232.108
214.012
4.173
58.580
331.626
382.418
28 Febr. ’49
173.806
250.497
4.031
38.663
328.482
332.552
7 Mrt

’49
191.379
250.497
3.961
33.169
344.568 318.649
14 Mrt

1
49.
190.775
250.497
8.879 31.387
349.7741
329.021
21

Mrt.

’49 220.240 250.497
11.815
46.588
333.8931
390.425
28 Mrt

’49
216.232
250.497
S
5.346
29.686
342.998j
399.213

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen
14 Mrt 1949.

1
7 Mrt 1949

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederl. Bank N.V. t

195.298.119,77
f

191.379.302,80
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Bank voor Neder-
landsche

Gemeenten
91 664,66
,,

879.028,87
Kasvorderiflgefl

wegens

cre-
ditverstrekkiflg

aan

het


Daggeldlening

tegen

onder-


Saldo der postrekeningen van
523.640.516,06
,,

511.362.855,25

buitenland

……………

Voorschotten op ultimo Febr.

pand……………….

resp. Jan. ’49aandegemeefl-

Rijkscomptabelefl

…….

ten wegens aan haar uit te

keren belastingen


Vorderingen in rekening-cou-
1303.138.141,31
,,1299.960.924,87
34.806.590,83
,,

34.806.590,83
Ned. Antillen ………….


Het Algemeen Burgerlijk Peil-

rant

op

Indonesi8

…….
Suriname

……………



Het staatsbedrijf der

P.,

T.
sloènfonds

……………

enT
.

……………….

Andere staatsbedrijven en in-
.

stellingen

………….
327.490.373,66
,,

322.992.299,04

Verplichtingen

Voorschot,

door De

Nederi.
Bank N.V., verstrekt
– –
Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbilietten

in

omloop
f 1711.908.100,-
fl710.812.500,-
Schatkistpromessen

bij

De
NederlandsClle

Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
van 26 Februari 1947

….
1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessefl in omloop
(rechtstreeks hij De Nederl.
Bank N.V. is geplaatst nihil)
/
5.833,6 mln

w.o. garantie
Bretton Woods
/
804 mln
,,5029.600.000,-
,,5033.200.000,-
Daggeldleningen


Muntbiljetten in omloop ….
437.265.804,-
,,

138.603.910,-
Schuld op ultimo Febr. resp.

Jan.
1
49 aan de gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te

37.089.030,69
,,

30.985.577,11
Schuld

in rek-courant

aan:

keren belastingen

…………


1.349.914,70

,,

1.349.914,70

Indonesië

………………

liet Algemeen Burgerlijk Pen-

Suriname

………………
Ned.

Antillen

…………..

sioenfonds

…………..
38.186.115,91
,,

38.044.206,41
Het staatsbedrijf

der

2.,

T.
….

en

T.

………………….
…548.381.065,22
,, ‘496.479.092,94
Andere

staatsbedrijven


Schuld

aan diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

…… . …. ……..
2052.058.941,29 ,,2069.263.735,51

NATIONALE BANK VAN BELOIË.
(Voornaamste posten in millioenen îrancs).

eE
0..
.4-4.

n
.
n

0.55

,.,
12
55.0
°

.0
o
4
-.
n.
4)
.

o

16 Sept.

1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
17 Febr.

1949
27.849 12.316
1.243
7.876
612
626
24 Febr.

1949
27.817 12.077
2.144
8.037
765
644
3 Mrt

1949
27.873
12.246 2.874 8.066 718

.
629
10 Mrt

1949
27.929
11.826 2.865
8.892
18
642
17 Mrt

1949
27.869 11.545
2.527
8.496
284
662
24 Mrt

1949
28.068
11.136
2.463 8.068
286
674

Rekening-courant
saldi
0
5)

Cd
.0
..

•-40
..2
-4
42
,s

0
0
4)

‘4
E-‘4
.)d o
-‘-4
C15

.)d
d

o
cd
.0
cd
ca

16 Sept.

1948 657
91.729
81.568
.22
1

2.425
6.251
17 Febr.

1949
915
92.313
82.779
401
2.067
5.808
24 Febr.

1949 915
93.242
82.810
1.045
1

1.965
6.518
3 Mrt

1949
915
94.693′
84.368
1.202
1

1.760 6.455
10
Mrt

1949
915
94.029
83.941 1.166
1

1.801 6.161
47
Mrt

1969
915
93.200
82.977
139
1

2.989 6.657
24 Hrt

1949
915
.92.437
82.488
158
2.513 6.376

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In millioenen francs).

‘0

Data

0.0
4.00

31 Dec. 1946
1
4.949,9
158,0
1

238,7
52,7
4.090,7
1.113,7
7 Mrt

1949
1

5.849,4
280,7
1

150,5 47,5
4.233,7
1.652,0
15 Mrt

1949
1

5.853,3
297,6
1

151,5
47,5
4.178,8 1.734,2
23 Mrt

1949
5.885,3
318,1 155,5
47,0
4.182,0
1.780,0

PREIJER & DE HAAN, Accountants

vragen voor Indonesië:

accountants lid N.U.A. of V.A.’G.A.

een contrôleleider

c)geroutineerde eerste en tweede

assistenten,

Sollicitaties te richten aan Preijer & de

-Haan,
Museumplein 10, Amsterdam-Zuid.

De Vakgroep Zeep, Was- en Reinigingsmiddelen

roept sollicitanten op voor de functie van:

vakgroep-secretaris

Gegadigden dienen in een verantwoordelijke,
organisatorische functie voldoende ervaring te
hebben opgedaan.

Spoedige indiensttreding gewenst.

Brieven, bevattende volledige gegevens over
ervaring, opleiding, leeftijd en referenties aan de
Vakgroep Zeep, Was- en Reinigingsmiddelen,
Javastraat 2, ‘s-Gravenhage.

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE

v/ h Nederlandsche Soiutoestelleu Fabriek

HILVERSUM

Alle Communicatie-apparatuur op
het gebied
van

Radio – Lijntelefonie – Automatische telèfonie

De ernst ‘van het

*
1

I

Pe

nstoenvr
1
aagstuk

kan ook op zakelijkë gronden niet. worden ontkend.

1

Het probleem

‘1

1

I

der lastenverdeling en risicodekking eist deskundge

voorlichting. Deze wordt U gaarne verstrekt door:

OEo

1

!tVENSYERJEK?RIN’t BNKLN.!

ÏÉL

8′

i

1

ROTTERDAM – TEL. 29180

‘S-GRAVENHAGE —TEL. fl6260


_

7

VEij
de

..
ILLITON MAATSCHAPPIJ

* te ‘s Gravenhage

bestaat gelegenheid tot plaatsing

,

yaneen

‘ACCO:UNTA NT:

(Lid N.LV.A. of, academisch gevormd)

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk

– on de afdeling Personeelzaken,

LOUIS COUPERUSPLEIN 19.

MAAKT GEBRUIK van
de
rubriek
,. Vacalures”
voor het

oproepen
van sollicifantes voor leidende functie’s.

Annonces Voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 4 April a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven 141. Schiedam

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Adrninistratië
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.


Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eho-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s.
Rotterdam (VI’.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f
26,
overige landen f
28
per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangelekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14%,
Schiedarn (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0.40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f
o.6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B francs.

Auteur