Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1661

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 9 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economi
s
ch
ow
St

I

atisti8che

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTiTUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 9 MAART 1949

No. 1661

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

T. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Menens; R. Miry; J. can Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegee’ens oyer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde can dit nummer.

INhOUD:

Blz.

1)e artikelen van deze week ……..187

Sommaire, surnmaries ………………187

De nieuwe koers in de landbouwpolitiek
door Prof.
Dr J. Horring …………………………..
188

De invloed van de Benelux op de rentestand en op de
koersen van aandelen
door Dr Th. H. Mulders . . 190

De deviezencontr6le en de Nederlanders in het bui-
tenland door Mr Dr J. H. F. Bloemers ……..193

B oe k bespreking:

R. F. JTarrod, Towards
a
dynamlo Loonomlcs,
bespr. door
J. Hartog en L. H. Koych
……………………
195

L
0 11
d
0
fl
L e t t e r
door Harold Wincott ……196

B e d r ij f s e c o n o m i s c h e notities:
Lippmanu, Itocenthal
&
Co., Sarpltatlsra’iit
door J. Brands
en J. C. Brezt

…………………………….
197

Aantekening:

De huidige kuuistunatige wisseikoerseij

……………..

199

Internationale notities:

Gunstige elementen in iie Amerikaanse conjunctuur . . . . 200
De omvang van do werehiitankvloot
……………….

Geld- en kapitaalmarkt

……………………201

Statistieken:

Banktatan
………………………………….
Col

DEZER DAGEN

zullen de staatslieden der lage landen de hoofden weer
hijeensteken. Naast staatsm answijsheid zal economisch
inzicht het gesprek bepalen. De regeerders zullen zich mede
hebben te beraden op een hoofdzaak bij een economische
unie: het monetair aspect, geïntegreerd in de economische
politiek.

Hoofdbrekens zal dit zeker kosten, eens te meer indien

men de eenmaal genoemde datum inderdaad als een ge-
geven wil handhaven. Een zware eis, ook al heeft een
eventueel tornen aan deze datum hij sommigen reeds
hoofdschudden verwekt.

Daarbij komt, dat de delegaCies, inzonderheid van de

beide grotere landen, nog andere problemen aan het hoofd

hebben. Voor België zijn die voornamelijk van intern-
economische aard. De werkloosheid in België, volgens
recente gegevens statistisch iets verminderd, noopt tot financiële contramaatregelen, budgetaire en daarmede

politieke spanningen. De Belgische Minister-President
heeft, als gewoonlijk, het hoofd niet in de schoot gelegd;
verwacht wordt, dat hij zich wederom boven water zal
kunnen houden.
Zijn Nederlandse collega heeft bij de conferentie mogelijk
een zorg minder, die hem zorg zal baren. 1-let ziet er naar
uit, dat het continu-confereren, dat de Nederlandse Re-

gering door de aansluitende Ronde Tafelconferentie te
wachten stond, haar, tot haar spijt, zal worden bespaard.
De Indonesische situatie, die, om woorden vn de School-
meester te lenen, ,,het menschelijk brein vaak heeft verwil-
derd”, is verwarder dan ooit. Er wordt in Indië gereisd en
bezocht, geconditionneerd en geïnterpreteerd.

De Republikeinse leiders hebben, al dan niet indirect,
voorwaardelijk besloten ter Ronde Tafelconferentie te

komen. Het Buitengewoon Federaal Overleg heeft zijn be-
spreking verdaagd, de United Nations Commission gaat

rapport uitbrengen aan de Veiligheidsraad, de Veiligheids-
raad gaat vergaderen. ,,En houdt – met eindloos ragen
– aan”.

,,Schildwachtje draai je hoofd zo niet”. Volgens berich-
ten zijn de drie Westelijke bezettende mogendheden weer
bijeengekomen om te overleggen over het bezettingsstatuut
van West-Duitsland, waarover dë Fransen tot nog toe het

hoofd in de nek hebben geworpen. Zoals de Duitsers, te.

Bonn vergaderd’, zich niet gesticht hebben getoond over
de opmerkingen, die de toeziende militaire gouverneurs op
hun ontwerpgrondwet hadden gemaakt.

Een directer invloed wordt toegeschreven aan de be-

denkingen van de rondreizende ambassadeur van het
Marshall-plan, Flarriman, over de resoluties, die de coör-
dinatie van een groot deel van Europa’s economie moesten
vertegenwoordigen. In elk geval is men het nu eens.; het
zal interessant zijn, te horen waarover.

Zeker niet op één punt: de betekenis van de recente
ministeriële overplaatsingen in Rusland. De commentaren

lopen, bij gelijke negatieve grondslag, zover uiteen, dat
men wordt herinnerd aan de klacht van een oude leraar:
,,maar eeuwig loopt liet hoofd mij om”. Al had hij waar-
schijnlijk de Bellum Gallicum verkozen hoven de koude
oorlog.

Iloofsheid baat niet meer. Het Chinese staatshoofd heeft
het hoffelijk ultimatum van zijn Regering om af te treden

afgewezen. heeft daarom een vertegenwoordiger van
Generaal Mac Arthur voor de eerste maal de Japannezen
ongezouten de waarheid gezegd?

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

77

A SSOCHTIE CASIA
.
.

KASSIERSINSTEWNG

OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACIIT 179
S
AMSîERDAM-C

IBM

1
ROTTERDAMSCHE

BANK

• II

SPECIALE

AFDEELINGEN
II

II

VOOR

PARTICULIEREN

225 VSTIGINGEN

IN NEDERLAND

L

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLA,.NDSCHE
ZOUTI NOU STR IE

Boekelo
Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

zoutzuzr,
(alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, canjuc ,oda.

all

J720~
.
.
M
l

Behandeling van alle

bankzakn

*
*

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEE8 & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTTE.MAKELAARS

AMSTERDAM
.
ROTTERDAM
‘B.GRAVENHAOE
DRLPT –SCHIEDAM

VLAARDINOEN

DISPOSITIE CENTRALE
ICassierskantoor voor Hér-Disposities
_______

Amsteistraat 14.18, Amsterdam.

FAWAr
o

Opgericht 1933.

Abonné’s op van der Graaf & Co’s Ver-
liesposten

Voor
voor retour-kwitanties, waarvan de bij Ie-
komend

Systeem kunnen

vering vastgestelde betalingsdatum niet
meer dan 6- maanden is overschreden, ge-
• bruik
maken van de HER-DISPOSITIE
METHODE DER DISPOSITIE-CENTRALE, dienst II van
het V.V.S.). Hierdoor verkrijgen zij een selectie tussen goede
en kwade posten. Vraagt toezending der V.V.S.-brochure, waarin onze methode van hér-disponeren nader wordt uiteengezet.

IN LEG VEL

Aan
dit
nummer is toegevoegd een prospectus
van de

Wester
Boekhandel te Rotterdam

,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N
.
V.

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

187

DE ARTIKELEN VÂN DEZE WEEK.

Prof. Dr J.
Ilorring,
De nieuwe koers in cle landbouwpolitiek

De . huidige discussie over de toékomstige landbouw-

poli tiek moet worden beschouwd tegen de achtergrond van

de noodzaak van bescherming en prijsstabilisatie ter be-

vordering yan de inheemse bodemproductie, het verschaf-

fen van arbeid aan vele handen in de landbouw en het

bieden van een redelijke en zekere bestaansmogelijkheid

voor de betrokkenen, lIet gaat hierbij niet om het principe,

maar om de wijze van uitvoering. Gewijzigde omstandig-

heden – de reeds gedeeltelijk overwonnen schaarste –

hebben tot een aanpassing van de landhouwpolitiek geleid:
aan de geleide economie wordt vastgehouden, maar hoofd-

zakelijk met behulp vafi het prijsmechanisme wordt ge-

tracht het gestelde doel van prijsstahilisatie te verwezen-

lijken. De nieuwe koers – er zijn nog slechts enkele schre-

den in de nieuwe richting gezet – is positief gericht op de

bevordering van de voortbrenging en het scheppen van

voorwaarden voor het verwerven van een redelijk bestaan
voor de Nederlandse landbouwers.

Dr Th. H. Mulders,
De invloed van de Benelux op de rente-

stand en de koe,’sen van aandelen.
Komt de economische unie tot stand, dan kunnen be-

paalde verscl)illen in rentestand, o.a wegens de weder-

zijdse onbekendheid met het beleggingsmateriaal, blijven

bestaan. FIet huidige renteverschil tussen Nederland en

België lijkt hiervoor echter tegroot. Voor de hand ligt

daarom contrôle van het kapitaalverkeer tussen beide

landen bij de invoering van de economische unie, echter

als tijdelijk middel om plotselinge afvloeiing van kapitaal

uit Nederland tegen te gaan: temporisering dus van de

kapitaalverplaatsing. Met het oog op de grote moeilijkheid

om een ka’pitaalcontrôle met een Vrij goederenverkeer te

combineren, mag men zich evenwel afvragen, of wellicht,

door de noodzaak iii verband met de Marshall-hulp het

kapitaalverkeer te breidelen, een beperking in de vrijheid

bij het goederenverkeer voorlopig ook na 1 Januari 1950

zal moeten blijven bestaan. In dat geval zou dus de Bene-

lux voorlopig niet kunnen worden gerealiseerd: Weder-

zijdse verdere aanpassing van de rentestand is nodig,

vooraleer de economische unie tot stand is gekomen.,

Mr Dr J. H. F.
Bloemers,
De deviezencontrôle en de Nede,’-

landers in het buitenland.

Het Nederlandse deviezenrecht wordt, nu de deviezen-

reglementering enige jaren werkt, een niet slechts voor

de burger, maar ook voor de jurist meer en meer oiover-

zichtelijk gebied. Schr. vraagt met name aandacht voor de

niet-ingezetenen, buiten Nederland gevestigd of woon-

achtig, die nog de Nederlandse nationaliteit bezitten. De

wijze, waarop deze groep door Nederkind deviezenrechtelijk

wordt behandeld, kan weinig bewondering verdienen en

kan zelfs, naar het wil voorkomen, niet worden gewettigd

door de nijpende deviezennood, waarin ons land verkeert.

De gedragslijn der deviezeninstanties levert op korte ter-

mijn ongetwijfeld een zekere deviezenbesparing op; of zij

op langere termijn bezien verstandig is, valt zeer te be-

twijfelen.- Op het afstand doen van het Nederlanderschap
wordt a.h.w. een financiële premie gesteld, en hiei’van zal

ons land op de duur geen voordeel plukken.

SOMMAIRE.

Prof. Dr J.
Horring,
Le nouveau courant de la politique

agricole.

Sous l’influence de nouvelles circonstances – la pénurie

de produits alimentaires touchant b sa fin – la politique

agricole aux Pays-Bas a subi des changements. La politique

adoptée actuellement peut être qualifiée de ,,libérale et
sociale”. En effet la tendance vers une stabilisation des

prix est maintenue mais on s’efforce d’atteindre ce but

â l’aide du mécanisme des pi’ix.

Dr Th. H.
Muhters,
L’influence de Benelux sur le taux de

l’inté,’êt et le cours des actions.

Eu égard k la différence du taux de l’intérêt, le contrôle

sur la circulation des-capitaux devra nécessairement être

maintenu après la constitution de l’union économique.

L’écoulement de capitaux néerlandais vers la Belgique peut

alors être tempéré. Reste â savoir si ce contrôle peut trou-

ver sa place dans un système de libre circulation des mar-

chandises. Un condition importante relative â l’union

économique reste l’adaptation réciproque do taux de

l’intérê t.

Mr
Dr J. H. F.
Bloeniers,
Le contrôle des devises et les néer-

landais â l’étranger.

La manière dont les néerlandais établis ô l’étranger,

sont traités par la métropole en matière de devises, mérite

peu d’admiration. La façon dont ces gens sont traités

constitue pour ainsi dire une prime qui les incite renoncer

la nationalité néerlandaise, ce qui nuira è la fin aux

ititérêts. des Pays-Bas.

SUMMARIES.

Prof. Dr J.
Horriiig,
The new course of agricultural policy

Following ‘the gradual disappearance of the scarcity of

foodstuffs, agricultural policy in the Netherlands has

i’ecently been modified. The Government has chosen the

,,liberal-socialist” way. The strive after price stabilisation,

for example, has been maintained but from now on this

purpose is to be realised by means of the price mechanism,

Dr Th. H. Mulders,
Benelux, the rate of interest and share

quotations.

In consequence of the differences in interest rates the

control of the flow of capital from the Netherlandsto Bel-

gium has to be maintained even if the economic union

becorites reality. It seems to be rather dubious whether this
control can be combined with complete freedom of Dutch-

Belgian trade. Further mutual adaptation of interest

rates appears to be an inevitable condition for a complete

economic union.

Dr J..
II. F. Bloemers, Exchange control and Dutchmen

living abroad.

There are no reasons for adniiring the treatment of

Dutchhien living abroad under Holland’s present system

of exchange control. This treatment puts a premium on

foregoing Dutch citizenship. In the long run this course

of events will appear to be very unprofitable for the mo-
ther-country.

188

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

DE NIEUWE KOERS

IN DE LANDBOUWPOLITIEK

lieeds gedurende meer dan een jaar vindt in de kringen
van’ de ‘Nedeilandse landbouw een intensieve gedachten-
visseling ‘plaats over dé meest ivenselijke lancibouwpoli-

tiek, nadat de schaarste
o’5
het gebied van de voedsel-

voorziening grotendeels overwonnen zal zijn
1).
Men,
tracht hierdoor een herhaling van de vooroorlogse impro-

visatie in cle vorm van’ de Iandbouwcrisismaatregelen

zoveel.mogelijk te vermijden. Toen werd men als het ware

overrompeld door de gebeurtenissen. In de eerste jaren

van de depressie had men bovendien de indruk met een

tijdelijk .verséhijnsel te doen te hebben, terwijl in latere
jaren meer en meer het inzicht veld won, dat blijvénde

veranderingen buiten de Nederlandse landbouw de land-

bouw in Nederland in een relatief minder gunstige positie
hebben gebracht. Doôr het overheersend karakter van het

kleinbdrijf in de Nederlandse landbouw van de bijna

200.000 landbouwbedrijven boven 1’ha zijn bijna 170.000

kleiner dan 20 ha — zijn voor een groot aantal bedrijven
niet de voorwaarden vervuld voor het gebruik maken

•van moderne arbeidbesparende productiemethoden. Be-

drijfsvergroting is in de landbouw zeei’ moeilijk te bereiken
zonder een radicaal ingrijpen van de Overheid, daar de

beschikhai’e giond nu eenmaal over de bestaande be-

drijven verdeeld is. Afgezien van de vraag, of
,
het uit
nieteconomische gezichtspunten al dan niet gewenst moet

worden geacht te bevorderen, dat het aantal boeren en

landarbeiders in Nederland afneemt, is het problematisch
of de industrie naast de grote bevolkingsaanwas ook nog
een belangrijk deel van de uil’ de landbouw afRomstige
wèrkkrachten in het eerstkomende tiental jaren emploôi

kan verschaften en wel emplooi, dat pi’oductiever is dan
ondr de huidigeomstandigheden in de landbouw mogelijk

is. Nederland is arm aan natuurlijke hulpbronnen; de
cultuurgrond is wel de voornaamste. Is het bij een rijke-

lijk voorhanden zijn van arbeidskrachten in Nedeiland

niet’ de aangewezen weg om uit dezé grond te halen wat
er te halen is? –

Een zekere mate van beschei’ming van de inheemse
hodemproductie is dan nodig om degenen, die in de land-
bouw werkzaam zijn — hoeren, zowel als landarbeiders —
en inkomen, te verschaffen, dat in een redelijke verhou-
ding staat lot dat van degenen, die in andere takken van
volksvelvaart arbeiden. Engeland volgt conseq’uent een
dergelijke beschermingspolitiek, hoewel de landhouwbe-
drij’en er belangrijk groter zijn dan in ons land en de
geringe be’olkingsaanwas niet die problemen van uit-
breiding van het industriiile apparaat stelt als hier te lande.

– aareboven hebben de gi’ote schommelingen van de
prijzen op de wei’eldmarkt, die tot overschottenmarkt
‘as gedenatus-eerd, in tal van landen in de dertiger jaren
geleid tot stabilisatie van het binnenlandse prijspeil van
agrarische, producten. liet ziet er naar uit, dat deze poli-
tiekin de meeste landen wordt voortgezet in de na-oorlogse

jaen In de bepalingen van het Havanna-handvest
voô’r de internatiohale handel is hiervoor ruimte gelaten.

Oôk mde kringen van de Nederlandse landbouw wordt
ee – n zekere mhte vir st’bildatie van het binnenlandse
prijspeil noodz’akelijk geacht vöor het vrschaffen van he-
staanszekerheid voor boeren en landarbeiders.

Tegen deze achteigi-ond van bescherming en prijsstahili-
satie ter bevordering Van de inheemse bodernproductie,
het’vei’schaffen van arbeid aan vele handen in delandbouw’
en het bieden van een redelijke en zekes-e bestaansmoge-
lijkheid ,voor de betrokkenen, moet de discussie over de
toekomstige, landbouwpolitiek worden beschouwd’. Het
gaat hierbij niet om het principe, maar over de wijze
n ‘iiitvoering.

9
Dc Stichting’voor de Land bouw stelde in verband hierniede
op 5 November 1948 een ‘studiecommissie voor deze vraagstukken
in onder voorzitterschap van Prof. Dr Ir, G. Minderhoucl.

Twee oraagstukken.

Een tweetal vraagstukken staat in lIet brandpunl van de

belangstelling. Ten eerste, in welke mate en op welke wijze de

Overheid de prijssWbilisatie zal hebben te verwezenlijken.
Behoort vastgehouden te w’oi’den aan een stelsel van prijs-

zetting voor nagenoeg alle inheemse landbouwproducten

afzonderlijk met een gegarandeerde afzet voor de gehele pro-

ductie, zoals dit tijdens en na de oorlog het gevâl was, of is

het voldoende, dat de Overheid in grote lijnen de voor-

waarden schept voor een lnende inhëemse landbouw-

productie, waarbij een zekere speelruimte wordt ge]aten aan de vrije prijsvorming?

In de tweede plaats vraagt de positie van de veredeling

van veevoeder tot dierlijke producten, speciaal met het oog op de export, ten opzichte van de hescherhiing der

hodemproductie de aandacht. Indien nl. de bescherming
van de b
o
d
el
!
n
pro
d
uc
ti
e
plaatsvindt door het op een
hogei’ prijspeil houden van het veevoeder dan bij onbe-

lemmei-de import het geval zou zijl, blijven de productie-

kost’en van de dierlijke producten_ ook hogei’ dan zonder
deze bescherming. ‘Dientengevolge dreigt voor ‘de dier-

lijke producten de export en daardoor de rentabiliteit

in de klem te komen, tenzij speciale maatregelen worden

getroffen, die dit ongewenste gevolg opheffen. De ‘Algemeene
Nederlandsche Zuivelbond.’ stelde dit aspect van het

vi’aagstuk in haar algemene jaarvergadering te Leeuwarden
in September 1948 reeds aan de orde.
De landbouwcrisismaâtregelen in de dertiger jaren ,en

ook de oorlogs- en na-oorlogsmaatregelen, die hierop
voortbouwden, zijn uitgegroeid tot een onoverzichtelijke,
ingi-ij pende en gedetailleerde regeling, die hoofdzakelijk
op conservering van de bestaande toestand was gericht.

hoe aangenaam zou het zijn, zdvel voor de boeren als

voor de Overheid, indien kon worden volstaan met een
eenvoudiger stelsel met minder administratieve i’ompslomp,

hinderlijke contrôle en meer bedrijfsvrijheid. Oolc mede

met het oog op een gelijkgerichte landboiwp.olitiek in
Beneluxvei’band is een beperking van de directe overheids-

bemoeiing in de landbouw wel zeer gewenst, daar de
tegenzin bij de Belgische boeren tegen de Nederlandse
i’eglementei’ing wel zeer groot is. Bovendien dreigt de
conservering hier en daar tot verstarring te verworden.
Een stelsel, dat aan de concurrentie meer speelruimte laat,
zou een belangrijke saneren’de verking kunnen hebben en een stimulans vormen voor het zoeken van de meest pro-
ductieve richting, in cle ‘voorthrenging.
De ,,niè’uwe koers”.

In welke richting denkt de Regering nu de oplossing van
dit vraagstuk te moeten,zoeken? In de regeringsverklaring

hij het optreden van het Kabinet Drees in 1948 werd
reeds medegedeeld, dat gestreefd zal worden naar be-
staanszekei’heid voor de boeren op het goed geleide en
economisch verantwoorde land- en tuinhouwbedi’ijf,
mede door een zelcere mate van productie- en markt-
oi’deiiing. Bij de behandeling van de Rijksbegloting 1919
in de
rrveede
Kamei- der Staten-Generaal is,in het Voor-
lopig Verslag aan cle Minister van Landbouw, Visserij’
en Voedselvoorziening verzocht’ een duidelijke en con-
crete uiteenzetting te even van het beleid op het gebied
van landbouw en voedselvoorziening. In de Memorie van
Antwoord heeft de Minister aan dit verzoek voldaan op
een wijze, .die nogal enige verrassing teweeg biadht. Bij
de mondelinge gedachtenwisseling in de Tweede’ Kamer
vol-mde het door de Minister uitgestippelde landbouw

beleid de hoofdschotel. Het persbericht van het Ministerie
van Landbouw over deze aangelegenheid droeg als kop:
,,Een iuieuw’e koers in de landbouw’politiek”. Waai’schijn-

lijk mede door het aanvankelijlc nauwelijks verholen
wantrouwen, waarmede enkele zijner partijgenoten

de
nieuwe koers ontvingen, legde dc Ministei’ in de mohde-
linge toelichting meer de hadruk op de gewijzigde om-

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEIÉITEN

i’89

standigheclen, (lie ccii ainpassing van cle laidboiw

politiek met zich moest brengen…•

De gewijzigde omstandigheden beslaan hierin, dat ge-
deeltelijk de schaarste reeds overwonnen is, getuige het

opheffen van de rantsoenering van brood, consumptiemelk

en eieren, terwijl de verwachting bestaat, dat in de loop,
van 1949 ook de nog resterende voedingsmiddelen in vrije

consumptie kunnen worden gegeven. De subsidies op de

levensmiddelen zijn in het najaar van 1948 reeds ongeveer

gehalveerd; een verdere vermindering in de loop van dit

jaar schijnt nog in de bedoeling te liggen. Een ruimere
voorziening, gepaard gaande met een opheffing der
levensmiddelensubsidies, maakt het waarschij nlijk, dat
bij vrije consumptie een natuurlijk prijsevenwicht op een

redelijk peil zal worden gevonden. Enige fluctuaties in

de prijzen, die corresponderen met het door de seizoenen
beïnvloede of door oogstschommelingen veroorzaakte
aanbod, moet hierbij als een natuurlijke en ook economisch

juiste zaak worden beschouwd.

De prijsstabilisatie.

De door de Regering gekozen koers ten aanzien van de

prijsstahilisatie kan men het beste met de. door Meade
2)

bepleite ,,liheral-socialist solution” kenschetsen, waarbij
uitdrukkelijk wordt vastgehouden aan de geleide economie,
terwijl hoofdzakelijk met behulp van het prijsmechanisme

wordt getracht de gestelde doeleinden te verwezenlijken.
De Minister zegt een èenvoudig stelsel te verkiezen,
dat de voorwaarden voor een lonende afzet schept, boven
een kunstmatig stelsel van vastgestelde prijzén,. dat de
Overheid onherroepelijk noodzaakt tot diep ingrijpen in
de productie met behulp van een onvermijdelijk omvang-
rijk apparaat voor uitvoering en contrôle en de daaruit
voortvloeiende onaangename en ongewenste inmenging
in de bedrijfsvrijheid. Voor een socialisering van de land-
bouw, die zich bijna ongemerkt en geleidelijk voltrekt in
een geperfectionneerd stelsel van vaste prij zen met i5ioduc-
tievoorschriften en veramh telijkte handel, bestaat bij
deze bewindsman kennelijk geen animo. Geen zetboeren

van de Staat, maar voor hun eigen daden verantwoorde-
lijkheid en risicodragende ondernemers zal de positie
van de boeren zijn.
Wij leven nog in een overgangstoestand. Voor 149

is- nog vastgehouden aan een gegarandeerde algemene
basisprijs voor melk af-boerderij. De Minister spreekt
evenwel als zijn mening. uit, dat in de toekomst hel
zoeken van de meest lonende weg voor de bestemming
der melk bevorderd dient te worden door de veehouder te
laten delen in de slechtere of betere opbrengst van het
eindproduct.

Voor rundvlees is voorlopig nog een vast prijzenschema
gehandhaafd, echter meer aangepast aan de seizoenen
dan voorheen. Een gegarandeerde minimum-prijs is
voor varkensvlees gedurende dit jaar bepaald en voor
1950 in uitzicht gesteld. Daarentegen is de prijsvorming
van ,eieren vrijgelaten.

/ In de akkerbouvsector wordt rechtstreeks alleen een
minimu mprijs af-boerderij gegarandeerd voor koolzaad.
De prijzen van suikerbieten en fabrieksaardappelen
worden a.h.w. opgehangen aan een gegarandeerde vaste
prijs voor suiker af-fabriek, respectievelijke minimumprijs
voor aardappelmeel af-fabriek. De granen worden op een
zeker prijspeil gehouden door de ingevoerde tarwe en
veevoeder tegen een vaste prijs in het binnenland be-
schikbaar te stellen. Voorzien wordt, dat door fluqtuaties
in het binnenlandse aanbod ook enige schommeling in
de prijzen van voedergranen tussen 18 en 21 gulden zullen
voorkomen. Verdere’ prijsdalingen zullen kunnen worden
voorkomen door regeringsaankopen, zoals ook reds
in het najaar van 1948 hebben plaatsgevonden. De tarije-prijs wordt mede nog gesteund door voorschriften aan de

J. E. Meade, Planning and the Pi’ice Mechanisin, The liberal-
socialist solution, London, 1948.

maalderijen om een zeker percentage inlandsé tare ,in

het broodbloem op te nemen.

Het prijspeil van de voedergranen en hét eiwitrijke
krachtvoeder zal ook het prijspeil an de andere’ inheemse

voedermiddelen als aai’dappelén en bieten, beïnvloeden,

terwijl tevens in de prijzen van ‘melk, vlees’, en eieren

een iendabele tot waarde brenging vai de voedei’middelen

wordt geacht aanweig té zijn. ‘ —

liet i’s jammer voor het vertrouwen in de nieue koers,

dat de eérste ,,testcase” van het nieuwe stelsel tn aan

zien van de aardappelen voor de hdér’in finanidieel niet’ z”o

gunstig verlobpt. In 1948 was er een buitengewoon ôver-
vloedige aardappeloogst, hiet alleen iii Nederland; ‘nïar
ook in die landen, die vorige’jaren nog gaarne.’on’ze over-

schotten wilden opnemen. Daarbij’komt, dat de varkehs-
stapel nog niet die omvang heeft gekrègén, dat deover-
schotten gemakkelijk kunnen ‘worden ‘oifigezet in vlees.

Door extra kwanta te vermalen tot ‘aardappelmeél, liet

afsluiten van regeringscontracten voor
,
bewaring tot het voorjaar en de subsidiëring van conseieringvoor vee-
voeder heeft de Regering hulp geloden, al’is deze dadoök

naar de mening’ van de boeren n’iet voldoendë. Wel is

het zeker, dat door deze in groté niate vrije ontwikkeling
de aardappelen de best iiogelijkb hestemiiing vinden.
Bij aankoop’ door de Overheid”van de gehele productie
tegen gegarandëerde prijzen zbude vdrmoedélijkgmote

hoe/eelheddn aan bederf môeteh worden prijegen.
Niet alleen •het risicô van ,de v’èersoi’nst’andigledën,
voor zover diè zich uiteii’ in hoeveelheid’ en ‘kwaliteit
der productn, maar ook een zeker piÏSriSico met de goéde

en slechte kansen van dien gaat d6 böe’ «’eer dragen.
Wel beierkt de Régering bewust dit risico door de fnakt
op strategische punten te béïnvloèdeii.
IIet’.isn
duidèlijk,
datO in een dergelijk stelsel niet

iiauwkeuiig gezorgd’kn
worden voor een juiste prijs voor’ elk’afzoni’derlijk pro-
duet. De rentabiliteitvan het gehele bedrij f’ondersèhéiden
naar de verschillendê bedrijfstypen; komt geel nieer ‘op de voorgrond te staan.

Beschernning bodemproductie en neehouderij.

De bescherming’ en daardèorbevodering van’ de
hodemproductie zal volgens de nededelingen van”de
Minister worden gezocht ih het öp een zôdanig pèil houden
van de prijzen der ingevoerde voedérmiddelen, dât de
inheemse voortbrenging van voedermiddelen lonend kan
geschiëden
4
.’ De landbouwcrisismaatregelen vbor de ddHog
w’aren in dit opzicht halfslachtig. ‘Ook toén ‘wér’dén de

geïmporteerde yoedermiddelen
4
door een vïsselende ii-
verheffing op een enigzihs hoger peil gebr5cht’dan dp de
wereldmarkt gold, evenwel niet op Iet inheemd eilvan
dé productiekosten. Met behulp van denaturatierègelingen’
rogge kleüren, ard’appelen prikken — w’érd nog een
toeslag voor
.
‘értkeie roduclen gegeven. ‘Een stirnula*s
oii’n de verbouw van andere voedervassén.ende opbrengst
‘van het grasiand op te ‘voeren werd daardoor echter ‘in
onvoldoende mate gegeven, daai’ het veevoeder toch’ iiog
goedkoop bleef. Deze bescherming vad do gehele bddé’m-
productie dus ook voor het in de veehouderijbedrijvél’i
gewonnen veevoedér – zal echter alleen,effectief, zijn,
indien de prijzen van,.de dierlijke producten in een juiste
verhouding staan ,tot het binnenlandse prijspeil vaIiilit
aangekochte .veevoeder. Tot voor kort lagen cle invoer-
prijzen van liet veevoeder hoger dan de inheemse’ g’raan-
prijzen. Het verschil werd door een subsidie van – hçt
Landbouw-Egalisatiefonds opgevangen. De lang ver
5
beide
kentering is echter gekomen; momenteel zijn de aankoop-
prijzen van het buitenlandse veevoeder gemiddeld on-
geveer gelijk aan het binnenlandse prijspeil. Een.verdere verlaging is evenwel te verwachten, waarbij dan feitelijk
een invoerheffing op het buitenlandse krachtvoer zal komen
te drukken.

De export van dierlijke veredelingsproducten v,liep
tot nu toe vrij vlot. Mede door de sterke stijging van

r

1

r

190

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

de melkproductie in Nederland in het laatste jaar schijnt
de plaatsiiig van het vergrote kwantum zuivelproducten
in het buitenland tegen een lonende prijs moeilijkheden

te gaan ondervinden. Het spreekt vanzelf, dat het econo-

misch onjuist zou zijn de veredeling van veevoeder tot
dierlijke producten kunstmatig te belemmeren door de

grondstof met een heffing te belasten. In wezen is immers

de gehele export van dierlijke producten uit Nederland

te beschouwen als een veredeling van buitenlandse grond-

stof. Er wordt ni. meer ,yeeoer ingevoerd dan overeen-

komt met de hoeveelheid veevoeder, die benodigd is

voor de productie van het exportkwantum dierlijke pro-

ducten. De heffing op veevoeder zal daarom bij export

van het veredelde veevoeder moeten wôrden gerestitueerd

om de veéhouderij op een gezonde concurrentiebasis te
plaatsen op de buitenlandse markt. Daarbij zal dus de

Nederlandse consument .de dierlijke producten moeten

betalen op basis van de inheemse productiekbsten van het
veevoeder. -.

Volgens de Minister van Landbouw in de Memorie vah
ntwoord is het bedrag aan beschikbare dollars zodanig

gelimiteerd, dat niet meer dan tweederde van het voor-
oorlogse kwantum aan veevoeder kân worden verwacht.

Zal de voortbrenging an de veehouderij weer de vooroor-

logse omvang bereiken, wat op zichzelf zeer gewenst wordt

geacht, dan moet de verhoogde binnenlandse veevoeder-

productie hier de oplossing brengen. De moderne methoden

van grasland-exploitatie en conservering van veevoeder

geven hierbij redenen tot optimisme. Het is begrijpelijk,

dat de veehouders terug verlangen naareen onbelemmerde

invoer van goedkoop buitenlands veevoer. Indien het uit-
gangspunt van de Minister evenwel kan worden aanvaard,
is er in dp .toekomst geen sprake van te staan voor het
alternatief goedkoop buitenlands veevoeder of duurder

inheems veevoeder, maar is het werkelijke alternatief een
veestapel van vooroorlogse omvang op basis van een

grotere en duurdere inheemse vcevoederproductie of een
kleinere veestapel met hetzelfde kwantum buitenlands

veevoer en minder en ook goedkopei’ binnenlands
veevoer.

Door het op peil houden in het binnenland van de prijs

van het ingevoerde krachtvoer, maar tevens door kwan-

titatieve beperking van de invoer wil de Minister het ver-
lruik van buitenlands veevoer beperkt houden. Dit loopt
rond zblang de individuele rantsoenering van krachtvoeder
woidt gehandhaafd, zoals voor 1949 nog het geval is.

Individuele rantoenering past evenwel slecht in het
nieuwe stelsel. Is het verbruik van veevoeder vrij, dan
is het niet tegelijkertijd mogelijk een bepaald prijspeil
te handhaven en de invoer onafhankelijk hiervan te limi-
teren. Is het ingevoerde kwantum, gevoegd hij de iiiheemse
veevoederproductie, te klein om de vraag te voldoen
bij het prijspeil, waarvoor he.t buitenlandse krachtvoer
wordt beschikbaar gesteld, dan zal de veevoederprijs

stijgen tot nadeel van de veehouderij. De import van
veevoeder zal daarom in hoofdzaak aangepast moeten
worden aan de binnenlandse behoefte bij het gestelde
prijspeil.

Ziehier in enkele korte trekken de achtergrond, be-
doeling en wijze van uitvoering van de nieuwe landbouw-

politiek. Er zijn nog slechts eiiige schreden in de nieuwe
richting gezet. Ongétwijfeld zal de nodige voorzichtigheid
geboden zijn bij het leiden van de verdere ontwikkeling.
Vele vraagstukken wachten nog op oplossing. Vermoede-
lijk zal hier en daar wel eens de eenvoud moeten worden
opgeofferd om het gestelde doel te bereiken. Het is even-
wel belangrijk, dat er een frisse wind gaat waaien in het
bos, waar zich heel wat dood hout bevindt. De nieuwe
koersis bovendin positief gericht op de bevordering iran
de voortbrenging en het scheppen van voorwaarden voor
het verwerven van een redelijk bestaan voor de Neder-
landse landbouwers. –

DE INVLOED VAN DE BENELUX OP DE

RENTESTAND EN OP DE KOERSEN

VAN AANDELEN.

De besprekingen rond de verwerkelijking van de 13eelux

staan in hoge mate in het teken van de tussen België
1)

en Nederland bestaande ,,onevenwichtigheden”, die op-

geuimd moeten worden. Als een van deze onevenwichtig-

heden wordt het verschil in rentestand tussen de beide

landen genoemd. De rente voor langlopend staatspapier
bedroeg
01)
het einde van 1948 in België 4,70 pCt, in Ne-derland daarentegen 3,17 pct.

Men kan zich daarom cle vraag stellen, of dit verschil
van Ij pCt zal blijven bestaan als de unie tot stand is ge-

komen. In dit geval zou o.a. de goedkoopgeldpolitïek,
zoals deze in ons land gevoerd wordt, in de bestaande vorm
kunnen worden gehandhaafd.

0
1) grond van de zeer summiere, dikwijls eJkaar tegen-

sprekende, min of meer officiële uitspraken, waarbij in

het algemeen weliswaar werd gesteld, dat bij het in wer-

king treden van de unie het handelsverkeer vrij zou zijn
en naar aanleiding daarvan de franc en de gulden vrij
inwisselbaar zouden zijn, doch dat het vrije kapitaalver-

keer eerst later in discussie kon komen, neemt men te

onzent veelal aan, dat de politiek van goedkoop geld voors-
hands verder kan worden gevolgd.

In het onderstaande willen wij in het kort nagaan, of

een handhaving van het genoemde renteverschil in de
unie mogelijk is, en daarna, of een aanpassing van Belgi-

sche of van Nederlandse zijde dan wel van twee kanten
zal geschieden. Met het eerste punt is het probleem nauw
verbonden, of een vrij dan wel een gebonden kapitaalver-keer moet worden nagestreefd; met het tweede punt hangt
uiteraard het vraagstuk van de rentestand in Nederland
samen. –

Behalve voor.de
beleggingsmarkt zullen ook de conse-
quenties van de Benelux voor de aandelenmarkt worden
bezien.

Cebonden
of
orij /capilaaloer/ceer in de Benelux?

Bij volledige convertibiliteit is liet in beginsel nogèlijk
kapitaal luidend in Nederlandse valuta onbeperkt om• te
zetten in Belgisch geld. Met het oog op de hoge rentestand

in België en dc zeer grote bedragen voor bëleggingsdoelein-
den, die zonder koersverlies op korte termijn kunnen w’or-
den vrijgemaakt, is men geneigd te verwachten, dat bij
vrije inwisselbaarheid zo lang kapitaal naar België w’ordt
verplaatst, tot de rentestand in beide landen ongeveer
gelijj is.
Men dreigt hier echter in dezelfde fout te vervallen als
werd gemaakt na de vorige oorlog, toen de zgn. koopkracht-
pariteitstheorie werd opgesteld. Al spoedig kwam aan het
licht dat, zelfs bij volmaakt multilateraal handels- en be-

talingsverkeer, van een algehele gelijkschakeling op econo-
misch gebied geen sprake behoeft te zijn. Bij goederen en
diensten, die niet in de internationale handel komen,
bleken aanmerkelijke prijsverschillen voor te komen. Dit

geldt met name ook voor de rente van kapitaal -op lange
termijn. Alen mag hier daarom ongelijkheden niet met
onevenwichtigheden gelijk stellen.

Zo was bijv. in 1938 de gemiddelde rente voor lang-
lopende staatsschuld in Nederland 2,96 pCt, in België
daarentegen 4,37 pCt, met een verschil derhalve van 1,41
pCt. Dit verschil hing samen met de grote spaarzaamheid

en rijkdom van het Nederlandse volk vÔÔr de oorlog, de
goede naam die wij in het buitenland hadden, en vooral
ook met de grotere soliditeit van de gulden; dit laatste o.a,
als gevolg van de vasthoudendheid, waarmede onze valuta
in het verleden werd verdedigd.

De vraag is nu maar, of de genoemde factoi’en in de unie

‘)
Waar hier over Belgil’ gesproken wordt, is steeds de Belgisch-Luxemburgse Unie bedoeld.

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

191

nog van kracht zullen zijn. Indien dit inderdaad liet geval

zou zijn, behoeft, zelfs bij een vrij kapitaalverkeer, geen
merkbare verplaatsing van lang kapitaal op te treden.

FIet is echter voldoende bekend, dat een aantal voor ons

land zo gunstige omstandigheden zijn gewijzigd. Onze be-

sparingen zijn momenteel nog gering. De investërings-

behoeften zijn dusdanig, dat onze besparingen in de toe-
komst voorlopig de investeringen in liet binnenland zeker

niet zullen overtreffen. De situatie, dat Nederlands kapitaal

in het buitenland moet worden belegd, met de daaraan

inhaerente druk op liet rentepeil te onzent, zal zich dan
ook niet gemakkelijk meer voordoen.
Bepaalde verschillen in de rentestand kunnen er in die
omstandigheden, o.a. wegens de wederzijdse onbekendheid

met het heleggingsmateriaal, blijven bestaan. T-let huidige

renteverschil lijkt hiervoor evenwel te groot. Er zal dan
ook hoogst waarschijnlijk een tendens tot kapitaalverplaat-
sing naar België optreden. Dit heef t evenwel verschillende

ongewenste consequenties; voor Nederland o.a. een stijging

van de rentestand, hetgeen afbreuk doet aan de tot dus-verre in ons land gevoerde politiek van goedkoop geld.

Dat onze Minister van Financiën, met het oog hierop, een

contrôle van het kapitaalverkeer tussen België en Neder-
land voorstaat, ligt voor de hand.
Deze contrôle zal moeten inhouden, dat betalingen naar
en van België via de banken blijven lopen. Voor goederen-

transacties kunnen dan wel automatisch betalingsvergun-ningen worden gegeven. Steeds. dienen dan echter verla-
dings- en/of andere documenten te worden overgelegd,
waaruit moet blijken, dat tegeno’i’er de betaling een goede-
rentransactie staat. Er is hierbij een instantie nodig (als
zodanig ware bijv. de douane te gebruiken) om na te gaan,
of de aard def verzonden goederen overeenkomt met de

in de documenten genoemde, teneinde transacties, dienende
tot in- of uitvoer van kapitaal, te verhinderen. Daardoor
zal het onmogelijk moeten zijn, dat bijv. een kist metstenen
naar België wordt gestuurd, terwijl volgens de factuur
machinerjeën verzonden zijn, waarvoor de Belgische ban-

ken, na beoordeling der documenten, francs ter beschikking
stellen. –

Eën contrôle van het kapitaalverkeer leidt derhalve
automatisch tot een toezicht op het goederenverkeer, al
moet dit laatste wel van de momentele contrôle, die zich

immers binnen het raam van het contingenteringssysteem
beweegt, worden onderscheiden.

Men dient zich echter wel te realiseren dat, hoewel deze
binding van het kapitaalverkeer slechts betekent, dat de
reeds bestaande contrôle wordt gecontinueerd, in feite
toch de handhaving aanzienlijk meer moeilijkheden met

zich zal brengen dan thans. Vooreerst is dit om psychologi-
sche redenen zo. Een contrôle in de kapitaaisfeer zal veel

obstructie ondervinden, wanneer het goederenvervoer vrij
is; daarnaast wordt deze handelwijze wellicht in strijd ge-
acht met de geest van de economische unie. Bovendien zal
onder de nieuwe omstandigheden het tegengaan van kapi-
taalverplaatsingen technisch veel moeilijker worden door het ruime en gemakkelijke handelsverkeer.
Zelfs als we de vergaande veronderstelling aannemen,
dat beide partners eei’i toezicht op het goederenverkeer
als hier bedoeld accepteren, en verder dat de partijen, die
met de behandeling van documenten moeten worden be-
last, en met name het Belgische bankbedrijf, in principe
genegen zijn hun medewerking te verlenen, lijkt een lang-
durige contrôle op het kapiaalverkeer tussen de twee lan-den in de unie onmogelijk. De drang naar het zoeken van mazen, die zichthans in zo sterke mate vertoont, de grote

lekken, die in het huidige contrôlesysteern reeds te zien zijn,
alsmede de moeite, die men zich nu al moet getroosten om clandestiene en gehele of gedeeltelijke schijntransacties op
te sporen, zijn van die aard, dat de contrôle op het kapitaal-
verkeer hij een vrijer goederenverkeer de vorm van een
zeef dreigt aan te nemen. Het lijkt daarom verstandig
deze contrôle dan ook slechts te zien, zo zij bij het intreden

van de unie mocht worden ingevoerd, als een tijdelijk

middel om een plotselinge sterke afvloeiing van kapitaal
uit

Nederland tegen te gaan. I’Tetdoel wordt dan niet öm

kapitaalbewegïngen tegen te gaa’n, doch slechts om de
verplaatsing te temporiseren.
In feite zou dit betekenen, dat de rentestand niet meer
op het huidige peil zou kunnen blijven.
De kapitaalverplaatsingen hebben echter nog enkèle

andere weinig gewenste gevolgen. Voor Nedërland voor-

eèrst dit,, dat de schaarste op de mrkt voor risicodragend

kapitaal verder zal toenemen. Terloops zij hierbij opge.-
merkt, dat deze verplaatsing van kapitalen ook bij gelijke
rentestand niet geheel tegen te gaan zou zijn, daarwaar-

schijnlijk bepaalde bedragen naar België zullen afvloeien
om belastingen te ontduiken.

Kapitaalverkeer van os land naar België

betekent
voorts, dat de Belgen ons verder crediet moeten verlenen.

Er ontstaan dan immers guldensaldi, hetzij bij de Belgischè
banken (vooral hij een Vrij kapitaalverkeer), hetzij bij

andere personen en instellingen in België, waarvoor geen
directe aanwendingsmogelijkheid in Nederland is. Reeds

uit hoofde van het goederenverkeer dreigen bedoelde saldi

te ontstaan. Men heeft er tot voor kort op gespeculeerd van
Amerika een Beneluxcrediet te ontvangen van S 200 rriil-
lioen, waarbij guldensaldi in dollars geconverteerd zouden
worden, terwijl de schuld aan Nederland zou worden’ kwijt-
gescholden; in feite zou dit crediet derhalve een ,,conditional
grant” aan België zijn, waarbij Nederland uiteindelijk de
schenking ontvangt. Voorts zijn er o.a. gedachten ôpge
komen om voor het niet aldus.gedekte bedrag d Belgen
te’doen deelnemen in bedrijven in Nederland of Indonesië.
Noch omtrent de bereidheid der Belgen zich hierin te
begeven, noch omtrent de mogelijkheid van een: Ameri-
kaans Beneluxcrediet, is het raadzaam te optimistisch te
zijn en dit impliceert, dat het realiseren van de Benelux

op 1 Januari 1950- een te ambitieuze opgave schijnt.
Gezien het verschil in karakter en betekenis van de Mar-
shall-hulp voor de beide landen is het zelfs ongerechtvar-
digd
een
cru onderling kapitaaloerkeer
te propageren alvo-
rens deze hulp ten einde loopt. Met het oog op de grote
moeilijkl

ieden om een kapitaalcontrôle met een Vrij göede-
renverkeer te combineren, mag men zich dan ook afvragen,
of door de noodzaak in verband met de Marshall-hulp het
kdpitaalverkeer voorshands te breidelen een beperking in
de vrijheid bij het goederenverkeer voorlopig ook na 1
Januari 1950 zal moeten blijven bestaan, hetgeen er op
neer zou komen, dat de Benelux in d.t geval voorlopig
/iiet zou kunnen worden geëffeetueerd.
Er zijn derhalve verschillende omstandighederi’, die de
totstandkoming van een vrij ka’pitaalverkêer en mede als
gevolg hiervan misschien ook van een Vrij giederenverkeer
per 1 Januari 1950 kunnen tegenhoudén. Vooraleer ‘de
economische’ unie tot

stand is’ gekonien, dient dan

eerst,
afgezien nog van andere

voorwaarden tav: de omvang
en de betalingsmogelijkheden (credieten) ‘aangaandé het

goederenverkeer, een wederzijdse verdere aanpassing ‘ôp
het gebied van de rentestand te hebben plaatsgevônden,
alvorens van een Vrij kapitaalverkeer sprake kan zijn.
De stijging van de rentestand. –

Zowel bij een vrij kapitaalvrkéer als onder contrOle
van de kapitaalbewegingen zal-derhalve in de rentestand
van een der Benelux-partners of van beide op korte tèr-
mijn een wijziging moeten plaatshebben. Op welke hoogte
zal het Nederlandse peil daarbij komen te liggen? – –
Een gelukkige omstandigheid, voor onze Minister van
Financiën is hiërbij, dat er factoren zijn, die liet optrekken
van de rentestand op het niveau van het Belgische peil
zelfs bij een vrij kapitaalverkeer verhinderen. Wij doelen
hier speciaal
0
1
)
de te verwachten schroom van de institu
tionele beleggers om grote bedragen in Belgischefrancs vast te leggen, omdat dit bepaalde valutarisico’s met zich brengt.
Men hoort wel eens beweEen, dat een devaluatie hetzij van

192

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

de igulden, hetzij van de Belgische franc, dusdanig dat in

de onderlinge waardeverlouding. een verandering komt,

in, een econoische unie onmogelijk is. De geschiedenis
van de unie tussen België en Luxemburg maant ons tot

voorzichtigheid op dit punt; in de dertiger jaren heeft zich

daar bovenbédoeld verschijnsel nI. wel voorgedaan. De

conclusie kan dan ook zijn, dat Nederlandse particulieren

waarschijnlijk tot
01)
zekere hoogte hun middelen op lange
termijn in-België zullen beleggen, doch dat onze institutio-

nele beleggers niet op de Brusselse beurs zullen verschijnen,

zolang er van enig. valutarisico sprake is; op .grond van

h,u n verplichtingen -kunnen zij, in ‘het algemeen geen dus

danig risico accepteren. – . .

Degrootte van het valutarisico is•thans nog zeer moeilijk

te schatten. T-let hangt voor eendeel af van maatregelQn,

die. genomen ,kunnen.worden vôôr de unie tot stand komt.

Van Belgische zijde is, zoals bekend, met betrekking tot

de wederzijdse prijsaanpassing o.a. het voorstel gekomen
om de gulden te laten devalueren; daarbij werd gewezen

op de lage notering vap de gulden op de zwarte markt.

Door de – Nederlanders is hiertegenover aangevoerd dat,
wanneer, men de zaken op lange termijn bekijkt. en zich

baseert op de koopkrachtpariteitstheorie, daarentegen
de officiële koers, van de franc zou moeten worden
verlaagd. – . , – –

liet ziet er naar uit, dat voorlopig noch het een noch

het ander zal,geschieden. liet is echter verre van uitgeslo-

ten, dat na het tot stand komen van de unie zal blijken,

dat de Belgische prijzen te hoog liggen. 1-let hangt, nu maar

van de bereidwilligheid van het .bedrijfsleven en van de
arbeiders ‘in België af. ‘of zij met een directe,prijsverlaging
genoegen nemen. Hoogstwaarschijnlijk zal er t.z.t.

krachtige druk worden uitgeoefend om deze prijsaanpas-

sing via een devaluatie te doen geschieden. –
Eerst wanneer er, een muntunie tot stand is gekomen,

verdwijnt het valutarisico geheel. Momentèel is. hier nog
geen zicht op. .

Er ziji derhalve ‘zekere remmen, die een sterke stijging
van de rentestand tegengaan. Doch ook op grond van an-
dere over’egingen mag men aannemen, dat het Belgische

rentepeil in de toekomst:meer zal dalen dan het onze stijgt. In west-Europa is niet meer de productiviteit van het Isapi-
taal direct bepalend voor de hoogte van de rentestand. D&ze
wordt geregeld dooi’ de credietnemer (voor consumptieve

doeleinden) bij uitstek, de Staat, tTie behalve
01)
grond van
haar, positie als marktpartij door de macht om zelf in haar behoefte aan kapitaal te ‘oorzien (door het. onderbrenger)
van Schatkistpapier) de rente. in overwegende mate he-
invloedt. ‘

Tngevolge de sterk gestegen overheidsschuld is er (uitge-
zonderd enkele landen met bijzondere moeilijkheden op
rnonetair.gehied) dan ook overal een streven naar het laag-

houdnn van de rente
;
te bespeuren. België vormt
01)
dit
punt een
d
duurte-eiland. liet is moeilijk aaii te nemen, dat
het dih permanent zal blijven. Er zijn thans reeds enkele

symptomen van een verandering waar te nemen.
Er’ behoeft evenwel in, de rentestand tussen de twee
landengeen volledigd nivellering tot stand te komen. in
het verleden is immers, zoals reeds opgemerlt, gehleken,
dat bepaalde.,ongelijkl’ieden in de rentestand ook hij een,
v’rij lapitiiaIverkeer, kunnen blijven bestaan en niet tot
kpitaalvrplaatsing.aanleidina geven. .
,Nog minder is een
1
gelijke. rentestand te verwachten op
gond vaii
;
het feit, dat in heide landen enerzijds ongevee,r
gelijke ,prijzen vooi’.. kapitaalgoderen etc. en anderzijds
yoor Qii)dproducten en diensten gelden, waardoor ook de
winsten op hetzelfdô niveau zoudenstaan. Reeds door de,

omstandigheid, dat- de winst een overschot is, waarin alle
prijsverschillen zowel van prodiictiefactoren als van afzet-
producten of geleverde diensten zijn yerdisconteerd, is
gelijkheid, zelfs onder dé wet van cle grote getallen, onwaar
schijnlijk.

.’

. .

.

. .

De koersen ‘an a.cindelen

De’ veririoedelijke rentestijging in ons land zal in een
daling van de koersen ten aanzien vn het rendement tot

uitdrukking moeten komed.

Behalve een daling van de koersen ten opzichte van het

rendement ial ook een vermindering van het rendement

zelf in de Benelux niet uit kunnen blijven. Dii hangt samen

met de algemene economische consequenties van de unie.

Overigens wijzen deze niet alle in één richting. Toch kan

bezwaarlijk worden verdedigd, dat door de economische

Unie de rentabiliteitskansen voor het Nederlandse bedi’ijfs-

leven beter worden.

Vooreerst zi.j hierover opgemerkt, dat het bestaan van

een grote markt op zichzelf gezien de concurrentie ver-

sterkt. Dit kan aanleiding geven tot ver]iezen van de

weinig efficiënte bedrijven en verder tot kapitaalvernieti-

ging, wanneer deze bedrijven worden stilgelegd. Met het

oog op de latente concurrentie zullen cle prijzen van de

efficiënte bedrijven beneden de vroegere moeten liggen.
11e

t is dubieus, of deze gedwongen prijsverlaging zal wor-

den vereffend door de daling van de kosten wegens ver-

groting van de productie van deze bedrijven. Tegenover de

niet of nauwelijks gestegen winsten van de efficiënte be-
drijven staan cle verliezen van de geheel of gedeeltelijk

uitgeschakelde ondernemingen. Een grotere ren tabili tei t

van het bedrijfsleven als geheel behoeft dan ook niet op
korte termijn te worden verwacht, zelfs als rekening wordt

gehouden met afspraken, die tussen bepaalde bedrijven

of hedrij fsgroepen worden gemaakt om kapitaalvernieti:
ging té voorkomen.

liet behoeft weinig toelichting, dat, waar boven werd gesproken van lagere prijzen in de Benelux vergeleken

met vroegere, deze laatste op een normale basis moeten
worden gezien. Deze zal wellicht, behalve ingevolge de

afschtiffing van de subsidies, door een verminderde vraag, met name ook van Nederlandse zijde naar Belgische kapi-
taalgoederen worden verkregen.

Te snel wordt over het hoofd gezien, dat ook deze nivel-

lering op zich i’eeds, derhalve afgezien van de verhoudingen

binnen de Benelux, tot verliezecr of vermindering van.
winsten van ons bedrijfsleven leidt. De stijging van liet
kostenniveau dooi’ de opheffing van de subsidies te onzent
beïnvloedt vooreerst de rentabiliteit van de exporthedrij-
ven zeer ongunstig, aangezien uiteraard cle additionele
kosten, die hieruit ontstaan zijn, als regel niet kunnen won-

den doorberekend. De bedrijven, werkende voor de binnen-
landse markt, worden in mindere mate getroffen. Op grond
van “de jongste ervaringen is echter aan te nemen, dat
niet alle kostenstijgingen van overheidswege mogen worden
doorbelast. Bovendien heeft een prijsstijging thans, nu de

zwevende koopkracht practisch is verdwenen, een vermin-
dering van de afzet als gevolg. –

Daar komt nog lij, dat’ onder deze omstandigheden na
het in werking treden van de economische uniede aan-
kopen van hepalde tot dan toe onbereikbare (Belgische)
goederen ten koste van die van Nederlandse producten
– zullen gaan. Bij een gelijkblijvende koopkrachtige vi’aag

vindt dan immers in de sector van de consumptieve vraag
een verschuiving naar Belgische aankopen plaats.
T-let feit, dat in Nederland te zijner tijd voor,het bedrijfs-
leven drukkende belastingen zullen worden vermihderd

en met name het in ons land gebruikte fiscale winstbegrip
aan het Belgische zal worden a,angepast, heeft daarentegen
een gunstige invloed op de rentabiliteit.

De hier genoerhde-factoren, die de rentabiliteit van het
bedrijfsleven op korte termijn mede bepalen, geven echter
alles hij elkaar genomen weinig reden voor optimistische
verwachtingen.

De economische voordelen van de Benelux voor liet
Nederlandse bedrijfsleven ‘liggén meer op lange termijn.
Zij bestaan in een mogelijk grotere efficiency van het pro-
ductie-apparaat, in het verkrijgen van een groter ,,vast”

TT

t’

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

193

afzetgebied en vervolgens in een sterkere handelspolitieke

positie tegenover het buitenland.

Wat het eerste Punt betreft, is,het niet voor bestrijding
vatbaar dat, wanneer de gebieden zich uitbreiden, waar-

tussen een vrij verkeer van goederen is toegestaan, elk

gebied datgene kan produceren waartoe het door natuur-

lijk omstandigheden, het bezit van kapitaalgoederen of

de, aard van de bevolking, het meest geschikt is en dat dan

een betere arbeidsverdeling tot stand komt. Inzake het

samengaan van België en Nederland kan evenwel worden
opgemerkt, dat hier niet sprake is van tot dan toe auto-

nome en van elkaar afgesloten gebieden. Er is il een grote
mate van arbeidsverdeling tusen de beide landen. Voorts
zijn deze landen reeds in’de wereldeconomie opgenomen.

Ook uit dien hoofde is ei’ een vergaande arheidsverdeling

tussen ieder van de Benelux-landen en de rest van de wereld.

Deeconomische omstandigheden in deze landen zijn daar-

om aangepast aan de relaties van deze gebieden met de
landen daarbuiten. In deze verhoudingen komt door de

B’enelux practisch geen wijziging. Vervolgens zijn de lan-

den, waartussen de unie tot stand zal komen, zeer klein.
De economische voordelen ingevolge een gestegen effi-

ciency binnen de unie zijn dan waarschijnlijk ook, hoewel
in principe onbetwistbaai’, kwantitatief gezien betrekkelij k
gering.
1-let veckrijgen van een vast” afzetgebied is wellicht

het meest positieve voordeel van de economische Unie.
Uiteraard geldt dit in eerste instantie voor de efficiënte
bedrijven. De afzet van deze bedrijven w’ordt ddn in het
land van de l3enelux:partner niet langer door monetaire

of handelspolitieke factoren belemmerd.
liet optreden van Nederland in een grotere economische
eenheid zal ongèt’.vijfeld onze handelspolitieke positie op
de lange duur versterken. Op korte termijn gezien kunnen daar evenwel zeer grote nadelen tegenover staan. Zo lang
liet ondercheid tussen harde en zachte valuta en sterke
en zwakke goederen niet is verdwenen, genieten de Belgen
het voordeel, (lat zij sterkere goederen dan wij kunnen
aanbieden. Voorts dient men welte overwegen, dat België
met vele Europese landen een actieve handelsbalans heeft.
In de vele moeilijkheden, welke de Belgische export
daarvan thans reeds ondervindt, zullen vele Nederlandse
bedrijven in de naaste toekomst een aandeel moeten nemen.

iie t geheel samen vattend constateren wij, dat, hoewel

de samenwerking in een economische unie op zichzelf een
positieve factor vormt ter versterking van de Belgische en

Nederlandse economie, de Benelux slechts grond geeft voor
liet optreden van baissefactoi-en ter beurze.
Deze uitspraak is evenwel gebaseerd
01)
enkele praemis-

sen, waarvan de toekomst nog moet bewijzen of zi,j juist
zijn. Deze laatste zullen waarschijnlijk nader worden be-
paald hij de a.s. conferentie van dè ministers der Benelux-
landen en de eindredactie tenslotte eerst in de unie zelf

ontvangen.

Eindhoven.

Dr ‘iii. ii. MCII)
RS.

DE DEVIEZENCONTROLE EN DE

NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND.

i-Iet Nederlandse deviezenrecht, bp
.
zich zelf reeds een

m6eilijk toegankelijke materie, wordt, nu de deviezen-
reglementering enige jaren werkt, een niet slechts voor de
burger, doch ook voor de jurist meer en meer onoverzich-
lelijk gebied tengevolge van de steeds groter wordende
stroom van op zich zelf vrijwel onleesbare uitvoeringsvoor-schriften. Ook voor het ontwikkelde publiek zijn en worden
de deviezenvoorschriften steeds meer een gesloten boek,
w’aarbij slechts liet adagium jeder wordt geacht de wet
te kennen” uitkomst biedt om de talloze in on’.’etendheid
iègane deviezendelicten te hestraffen. Het zal moeilijk
zijn een Nederlandei’, die regélmatig handelszaken niet het

buitenland doet of buitenlandse reizen maakt, aan te wij-

zen, die niet reeds onbevust een gehele ceel der bepalingen

van het Deviezenbesluit 1945 en zijn uitvoeringsvoorschrif-

ten heeft overtreden. Dank zij daartoe in hun bedrijf
aange,wezen specialisten kunnen de banken de materie nog

enigszins de haas blijven, doch ook de rechterlijke.macht
heeft in steeds sterker mate de voorlichting der deskundi-

gen, deel uitniakende van de deviezninstanties, nodig
om de portée en de betekenis van deviezendelicten
In
kun-
nen beoordelen. – –

Op zich zelf is dit een zeer onbevredigende toestand. De

deviezenautoriteiten, belast met de uitvoering der dcvie-
zenreglemen tering, komen meer en meer in

het bezit van:
het ongecontroleerde monopolie van wetenschap

naar’
mate de materie ingewikkelder en ontoegankelijker wordt, –

hetgeen nog wordt versterkt doordat De Nederlandsche

Bank, aan wie als deviezeninstantie alle processen-.v’ërh.al

wegens deviezenovertredingen dienen te..worden

ingezon
den, de bevoegdheid is verleend transacties tot een’hedrag

van f 5.00,0 met de delinquenten aan’ te gaan;-waardooi
uitvoering en rechtspraak in deviezenzaken vobr een groot
deel in dezelfde hand gelegd zijn. Slechts irc- een beperkt’

aantal gevallen is het dan’ ook in de practijk’moelijk-de

rechtsgeldigheid van besluiten en uit-voeringsvooschtiften
door de i’echter te laten toetsen. Dit wordt wel heel- duide-
lijk gedemonstreerd door het feit, dat op het terrein van
het in
g
ewikkelde deviezenrecht, op het stuk waarvan
jaarlijks d uizenden en duizenden overtredingen worden
geconstateerd, zich hier’ te lande narnvelijks enige juris-
prudentie heeft gevormd. 1-letzelfde geldt ten aanzien van

de door de deviezenautoriteiten ten
aanzien
van de dcvie-‘
zenreglementei’ing gevoerde heleidspolitiek. Vergunningen
voor onder het Deviezenbesluit 1945 vallendë handelingen
worden op ook voor deskundigen veelvuldig onhegrijpelijke-
redenen afgewezen of verleend, in’de regel zonder enige motivering. Beroep tegen een dooi’ de deviezeninstantie
genomen beslissing is dan ook in feite onmogelijk, een
beroepsinstantie is in het Deviezenhesluit 1945 niet voor-
zien, liet gevolg hiervan is dan oôk, dat onze deviezen-
reglernentering, een getrouwe copie der Duitse deviezen-regelingen, mcci’ en meer autocratisch enautoritair woidt
en de uitvoerende instanties ongecontroleerd en zonder
beroep
kunnen
doen en lateh w’at zij willen. Floewel dit
zeker niet mag worden aangenomen, neerht de practijk der
dieviezencontrôle dan ook in vele gevallen het odium op zich van een element van willekeur in te houden.
-, –

In dit licht is het wellicht van belang eens aandacht te
besteden aan de positie, waarin deviezen- en vermogens-
rechtelijk onze landgenoten in hdt buitenland, d.w.z.
Nederlanders, woonachtig buiten Nederland, zo ‘langza-merhand door de deviezenautoriteiten worden gebracht,
daar de hier gevolgde practijk veel verdergaande conse- –
quenties dan uitsluitend deviezenrechtelijke ‘heeft.
Ons deviezenrecht heeft tot basis- de sçheiding dci’
i’echtssubjecten in ingezetenen en niet-ingezetenen. D&
eersten zijn in het algemeen de natuurlijke personen, die
in het binnenland hun woonplaats heben dan wel ge-
woonlijk aldaar verblijven, zomede de rechtspersonen. en –
vennootschappen, die in het binnenland zijn -gevestigd of
worden bestuurd of in sommige gevallen daar alleen.kan-
toor houden; kortom al degenen, die tot de’hinnenlandse
monetaire spheer behoren en hier te lande in’ liet algemeen. helastingplichtig zijn. Niet-ingezetenen zijn de, natuurlijke
en rechtspersonen zoniede vennootschappen, die niet als’
ingezetenen zijn aan te merken., Op ingezetenen rust de
directe verplichting tot versterking van ‘s lands deviezen-‘
positie door aangifte en aanbieding ten verkoop van goud
en voorhanden of verworven deviezenbezit. Niet-ingezete-
nen kunnen slechts, voor zovei’ met het land hunnérinwo-
ning
geen monetaire overeenkpmsten zijn gesloten, welke
zulks uitdrukkelijk – i-egelen, worden uitgesloten van de transfer van inkomsten, welke zij binnen de Nederlandse:

194

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

monetaire spheer genieten. Deviezen en goud, welke niet-

ingezetenen in of via Nederland bezitten, behoren in het

algemeen te hunner beshikking te worden gesteld, daar
Nederland generlei aanspraak heeft op het deviezenbezit

van ingezetenen, behorende tot het monetaire gebied van
een ander land.

In de practijk is nu door de deviezenautoriteiten een
differentiatie in het begrip van het niet-ingezetenschap

gebracht, waarvan de. rechtsgeldigheid ernstig mag worden

betwijfeld. Drie groepen van niet-ingezetenen zijn in de
practijk door De Nederlandsche Bank gecreëerd;
primo

de niet-ingezetenen, zoals wettelijk geformuleerd in het

Deviezenbesluit 1945, waaronder de deviezenau toriteiten

echter alleen verstaan buiten Nederland of zijn overzeese

gebiedsdelen wonende of gevestigde natuurlijke en rechts-

personen van vreemde nationaliteit, op wie het deviezen-
rechtelijke ,,hands off” yrij volledig wordt toegepast;
secundo
de niet-ingezeteru n., wonende of gevestigd in de

Nederlandse overzeese gebiedsdelen, aan wie zekere faci-

liteiten worden verleend, mede uit overweging, dat, zij

eveneens vallen onder de deviezencontrôle in het betreffen-

de overzeese gebiedsdeel;
tertio
de ‘niet-ingezetenen, woon-
achtig of evestigd buiten Nederland en zijn overzeese
gebiedsdelen, die echter nog de Nederlandse nationaliteit
b’ezitten. –

De wijze: waarop deze laatste groep niet-ingezetenen.
door hun vaderland deviezenrechtelijk wordt behandeld,

kan weinig bewondering verdienen en kan zëlfs, naar het
wil voorkomen, niet worden gewettigd door de nijpende

deviezennood, waarin ons land verkeert. Daar de tekst
van het Deviezenbesluit 1945 zich hiertegen
express is rerbis
verzet, is het de deviezenautoriteiten rechtstreeks on-
mogelijk het deviezenbezit van deze groep niet-ingezetenen

langs directe weg door verplichtingen tot aangifte en ge-

dwongen aanbieding ten verkoop aan de deviezenpositie

des lands dienstbaar te maken. Getracht wordt echter, dit
langs zijdelingse weg te béreiken door aan deze niet’inge-
zetenen welbewust alle
middelen
te onthouden en hen het

oponthoud in het buitenland, zoveel als doenlijk is, onmo-‘
gelijk te maken. Alvorens ‘de deviezenautoriteiten aan de
toekomstige, emigrant de verklaring van geen bezwaar,

vereist krachtens de Emigratiebeschikkiiig, verlenen, wordt
van hem verlangd de ondertekening van een verklaring,
waarbij hij zich verplicht.nimmer transfer te zullen vragen
van de opbrengsten van zijn bij emigratie in Nederland
achtergelaten vermogensbestanddelen, voor zover de trans-
fer daarvan krachtens met het immigratieland gesloten
of nog te sluiten betalingsovereenkomsten mogelijk zou

zijn of worden. De waarde van een dergelijke afgedwongen
verbintenis kan zeer twijfelachtig geacht wörden, vooral
nadat de emigra’nt de nationaliteit van het land van
immigratie heeft verkregen. Voor de reeds in het buitenland
gevestigde Nederlanders brengt dit middel echter geen

baat. Aan hen wordt daarom zonder meer, ook in gevallen,
dat door Nederland met het land hunner inwoning een

betalingsovereenkoriist is gesloten, welke de overmaking
van de opbrengsten van iii Nederland belegd vermogen mogelijk inâakt, de vergunning tot transfer van binnen-landse vermogensopbrengsten geweigerd. Alleen in ge-

vallen, dat verblijf in het buitenland om gezondheidsrede-
nen of andere dringende oorzaken onvermijdelijk moet
worden geacht, wordt een beperkt maandelijks bedrag tot
transfer toegelaten.

Met deze beperking van de mogelijkheid tot overmaking
van binnehlandse vermogensopbrengsten ‘zou men nog
vrede kunnen hebben, gezien de noodtoestand, waarin ons

land op deviezengebied verkeert,, hoewel de tekst der
deiezenbekendmakingen waarin de verschillende be-
talingsovereenkomsten met, derde landen zijn opgenomen,
deze differentiatie niet maakt en dus feitelijk onjuist is.
De oorsprong der binnenlandse opbrengsten, het vermogen
zelf, wordt hierdoor althans nog niet,aangetast. Ook dit

geschiedt echter in de practijk zijdèliitgs, dooidat de

deviezenautoriteiten zich het middel hebben verschaft

om andere rechtsverhoudingen, waaruit voor Nederlanders

in het buitenland revenuen kunnen voortvloeien, te ver-
nietigen of hun ontstaan te beletten. Zo is het o.a. krach-

tens deviezenbekendmaking 3/1947 ingezetenen verbod en

zönder vergunning verplichtingen jégens niet-ingezetenen
aan te gaan wegens het benoemen van een commissaris of

een bestuurder ener rechtspersoon of vennootschap. Aan

de hand hiervan wordt aan binnenlandse vennootschappen

belet Nederlanders in het buitenland tot dommissaris of
bestuurder te benoemen of her te benoemen, teneinde het

ontstaan van een tot transfer gerechtigde titel van binnen-

landse inkOmsten te verhinderen. Hiermede wordt een
rechtstreeks vermogensnadeel aan de betrokken niet-

ingezetene toegebracht. Eenzelfde bepaling geldt m.m.
voor de aanneming van werk door een niet-ingezetene,
waaronder iedere arbeidsprestatie valt.

Niet slechts de transfer van de opbrengsten van binnen-

lands vermogen of bini:tenlandse werkzaamheden wordt

verhinderd, doch de deviezenautoriteiten nemen eveneens
het standpunt in, dat de opbrengsten van buitenlandse

effecten, welke in het buitenland wonende Nederlanders
•via Nederlandse banken aanhouden, niet in het buitenland
ter beschikking van de eigenaren kunnen worden gesteld,

hetgeen direct in strijd is met het algemeen aanvaarde be-
ginsel van de ter beschikkingstelling aan niet-ingezetenen
van de dev.iezenopbrengst van in of via, het binnenland

aangehouden deviezenbezit. Zo kan een in Zwitserland

wonende Nederlander niet de beschikking krijgen over zijn
hier te lande uitstaande, uit Belgisch effectenbezit voort-

spruitende Belgische francs om deze in België te besteden
of via .Bêlgië naar het land zijner inwoning te transfereren.
Opvôrderen kan De Nederlandséhe Bank deze deviezen
van een dergelijke nietingezetene niet; zij kan ze echter

wel immobiliseren en blokkeren, hetgeen zij dan ook in de

practijk doet, in de hoop, dat de betrokken Nèderlander
door geldgebrek gedreven nog ooit eens als ingezetene in

haar deviezenrechtelijk machtsbereik komt. Daal’naast

bestaat voor een dergelijke niet-ingezetene de mogelijk-
heid om met de deviezenautoriteiten een regeling te treffen
in die zin, dat De Nederlandsche Bank tegen afstand door

de niet-ingezetene van een zeker, niet gering percentage
der deviezen, hetw’elk van geval tot geval bij wege van
onderhandeling wordt bepaald, waarop zij echter formeel generlei recht heeft, er toe besluit het resterende deel aan
de geplukte eigenaar, nièt-ingezetene, in het., buitenland
te vrijer beschikking te stellen. Voor zover de buitenlandse
effecten echter bestaan uit in het binnenland uitgegeven

certificaten, hetgeen vooral bij de dollareffecten het geval is, maakt men zich nog minder zorgen omtrent de rechten
van de niet-ingezetene. De deviezenautoriteiten incasseren in een dergelijk geval de,deviezenopbrengst dezer stukken,
de niet-ingezetene w’ordt voor de guldenopbrengst op gul-
densrekening gecrediteerd, waarvan het saldo niet trans-
ferabel is.

Deze gang van zaken, waarvoor in het Deviezenbesluit 1945 nauwelijks een juridische basis te vinden is, leidt er
toe, dat de Nederlanders, woonachtig in het buitenland,
deviezenrechtelijk niet-ingezetenen dus, systematisch wor-
den verstoken van de opbrengsten van hun binnenlands
vermogen en van de buitenlandse effecten, die zij door
Nederlandse banken lieten administreren, terwijl zij ander

zijds toch in verschillend opzicht tot de versterking van
‘s lands deviezenpositie bijdragen, o.a. voor zover zij certi-
ficaten van buitenlandse effecten bezitten. Zij hebben
aldus de keuze naar patria terug te keren, ,,Heim ins Reich”,

waarna zij als ingezetenen van hun valutabezit worden
ontdaan, dan wel de Nederlandse nationaliteit overboord
td werpenom als vreemdeling wel te kunnen genieten van
de opbrengsten van hun zich in Nederland bevindende

vermogens en inkomstenbronnen.
Het behoeft wel geen betoog, dat deze politiek’ der
deviezenautoriteiten grote verbittering heeft gewekt bij

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

195

het zeer grote aantal’Nederlanders in hét litenlaid,’dat
hierdoor rechtstreeks in zijn bestaan wordt bedreigd.

Deze gedragslijn der deviezeninstanties levert op korte.

termijn ongetwijfeld een zekere deviezenbesparing op. Of
zij op langere termijn bezien verstandig is, valt zeer te

betwijfelen. Een deel der in het buitenland wonende Neder-
landers, dat daar geen voldoende inkomsten heeft om te
kunnen blijven leven zonder enige remises vanuit Neder-

land, keert noodgedwongen naar het vaderland terug en

vermeerdert hier de bevolking van het toch reeds overbe-

voikte kleine land. Een ander deel, dat hiertoe niet bereid
is, offert zijn nationaliteit op en verbreekt de officiële
banden met het vaderland om zo spoedig mogelijk de na-
tionaliteit van het land zijner inwoning te verkrijgen,

teneinde de financiële transfervoordelen daarvan te pluk-
ken en zodoende in het buitenland te kunnen blijven leven.

Zij zijn goeddeels voor ons land verloren, hetgeen uit een
nationaal oogpunt niet onbedenkelijk is, daar zij in het
buitenland in velerlei opzicht direct en indirect ten gunste

van ons land werkzaam kunnen zijn. De door de deviezen-
autoriteiten gevolgde politiek komt dan ook neer op het

stellen van een financiële premie op het afstand doen van
het Nederlanderschap, waarvan ons land op den duur geen
voordeel zal plukken. Een verder gevolg van deze gedrags-
lijn is, dt ingezetenen, die in het buitenland wonende

kinderen hebben, hetgeen hier te lande veelvuldig het geval
is, zullen trachten deze zoveel mogelijk te beschermen tegen
de financiële gevolgen van deze deviezenpolitiek voor het

geval deze kinderen door de dood hunner ouders zelf in
het bezit van zich in Nederland bevindende of via Neder-
landse banken uitstaande vermogensbestandd elen zouden
komen. ‘Hoewel nagenoeg alle vemogensrechtelijke be-

schikkingen aan de deviezencontrôle zijn onderworpen, is
dit niet het geval ten aanzien van de beschikkingen bij
dode. De testeer- en legateervrijheid wordt dan ook zoveel
mogelijk benut om de in het buitenland wonende kinderen
van ingezetenen in het bezit te stellen van de zich in het
buitenland bevindende of buitenlandse vermogenswaarden,
daar de verkrijging van binnenlands bezit, waarvan zij
de revenuen niet kunnen ontvangen, voor hen van generlei
betekenis meer is. Hierdoor wordt in de kapitaalsector de deviezenpositie des lands nadelig beïnvloed, al moge dan
ook de weigering van transfer in de inkomstensector op
korte termijn zekere voordelen opleveren.
Flet gehele probleem van de in het buitenland wonende
Nederlanders in hun financiële betrekkingen tot het ver-armde vaderland is ongemeen moeilijk; de juistheid van
de rigol.!reuze methode, waarmede door de deviezenautori-
teiten tegen deze groep niet-ingezetenen wordt opgetreden,
mag echter wel ernstig in twijfel worden getrokken;

‘s-Gravenhage.

Mr Dr J. H. F. BLOEMERS.

BOEKBESPREKING.

R. F. Harrod, Towards ci dynarnic Economics.
Mac Millan
en Co. Ltd. London 1948.

Wanneer men de’ontwikkeling in de tijd van het econo-
misch leven beschouwt, is het gebruikelijk deze in drie
systematische componenten te ont’eden, nI. seizoenbe-
wegingen, conjunctuurgolven en trendbewegingen. Sei-

zoenbewegingen zijn schommelingen met een periode
van een jaar of kleiner, conjunctuurschommelingen hebben
een periode tussen de drie en elf jaar, terwijl de trendbe-

weging meestal voorgesteld wordt door een eenzijdige be-weging. In het algemeen w’ordt de leer dezer economische

bewegingen aangeduid. met de term ,,dynamica”, terwijl
de term ,,statica” gereserveerd wordt voor de bestudering,
van stationaire toestanden.

Harrod wijkt in dit boek’) van deze gebruikelijke.
definities af en definieert als dynamica die stelsels van

1)
Een reeks van vijf lezingen, gegeven aan de University of
London in Feruarj 1947.

leerstellierarbij de ,,fundamental condition” zich
wijzigen. Hiermee bedoelt hij die bewegingei •van het

econonisch leven, w’elke worden veroorzaakt door factoren
als de groei van de bevolking, de accu mulatie van kapitaal,

de technische vooruitgang en dergelijke zich voor een l.nd
als geheel zich geleidelijk wijzigende gröothederi, ma.w.
wat wij genoemd hebben’de trendontwikkeling. Atde an-dere bewegingen zijn volgens zijn definitie het objectvan

de statica. Nu is men uiteraard vrij in de keuze van zijn

definities en zal men de voorkeur geven aan de meest

bruikbare. Wat echter de voordelén zijn van Harrods
definitie is ons niet duidelijk, en het doet ietwat zonderling aan in een boek, dat zich volgens zijn titel zal bezighouden

met dynamische theorieën, hoofdtukken aan te treffen,

welke betrekking hebben op de conjunctuurleer (nl., lezing
no. 4), hoofdstukken, welke volgens Harrods.definitie ih de
statica thuis horen, tenzij hij meent dat de structuur dus-

danig is, dat de twee groepèn jroblemen hiet afzonderlijk

kunnen worden bestudeerd, welk overigens zeer belang

wekkend vraagstuk door hem niet expliciet wordt gesteld.

Nu is bestudering van de ontwikkeling op langere termijn
een uitermate belangrijke zaak; welke onder invloed van
de crisis in de jarei dertig wat op de achtergrond is ge-
raakt. De oudere economisten (Ricardo, Boehm Bawerk, Wicksell vooral) was dit probleem niet onbekend, terwijl

tijdens en na de recente wereldoorlog de belangstelling
weer sterk toenam. In Amerika geraakte het o.a. bekend

als het ,,stagnation principle” (Hansen, Domar, Reder

e.a.). In Nederland schreef Tinbergen een artikel ih het
,,Weltwirtschaftliches Archiv” van 1942, gétiteld ,;Theo-

rie der langfristigen Wirtschaftsentwicklung”, welk értikel
waarschijnlijk het meest omvattende en best door’dachte
stuk werk op dit terrein is. –

De practische betekenis van dit leerstuk wordt bnmid-dellijk duidelijk, wanneer wij denken aan problérnën als

de betekenis van de zich wijzigende leeftijdsopbouw van
de Nederlandse bevolking voor de druk van de socialê

lasten op de toekomstige generatie, de groei in aantalvan
het Nederlandse volk en de noodzaak tot industrialisatie
enz., problemen welke de grondslagen der huidige econo-
mische politiek moeten raken. Zo uitgebi’eid mogelijke kennis op dit terrein is dus van essentieelbelang;

Het kan ons niet anders voorkomen dan dat Harrods
bijdrage slechts een zeer bescheidene is. In zijn eerste drie
,,lectures” geeft hij zijn theorie, welke hij zo vaag formu-
leert, dat deze in wezen zeer- eenvoudige stof slechts na
tijdrovende arbeid een duidelijker gedaante’ voor ons mocht

aannemen. De kern van de moeilijkheden,’ welke men bij
de lezing van deze ,,lectures” ontmoet, kunnen wij als

volgt illustreren. Alen kan bijv. stellen: alle planeten
draaien in elliptische banen om de zon; de aarde is een
-planeet;, dus draait de aarde in een ehliptïsche baan om
de zon. Dikwijls wordt nu een der praemissen weggelten,
bijv. door te zeggen: de aarde’ is een planeët; dus draait
de aarde in een elliptische baan om de zon. De moeilijkheid

is dan, uit te zoeken, welke praemisson de auteur bedoeld
kan hebben, uitgaande van de vermelde praemisse en het
besluit. Het kan nog erger zijn. Niet alle redeneringen zijn
zo simpel als de bovenstaande, zodat gemakkelijk de fout

gemaakt wordt, dat men niet inziet, dat men niet voldoende
relaties heeft om conclusies te kunnen trekken ten aanzien
van het gedrag van zijn onbekenden. Harods beschrijving
van Ricardo’s theorie (bla. 16) is misschien een goed
voorbeeld.iDit is een van de belangrijke argumenten voor
het gebruik van de wiskunde, welke in,dit verband te be-schouwen is als een stenografische schrijfwijze, die dôor
zijn overzichtelijkheid het maken van dergélijke fouten

minder gemakkelijk maakt. Wiskunde is voor de.dommen.
Voor zover wij Harrod hebben begrepen, is. zijn theorie’
vrij,teleurstellend, want zij is, voor zover juist, reéds yan
ouds bekend, terwijl wij een formule al’de eerst verr’elde
opblz. 42 in het licht van dé véronderstellingen, waaronder
zij
,
is afgeleid, niet kunnen begrijpen: – , –

1
6

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 499

In de vierde en yijfde lezing worden dan de practische

consequenties gegeven van de theorie als uiteengezet in

de eerste drie le’zingen. Met betrekking tQt de bestrijding
der conjunctuurbeweging is 1-larrod een voorstander van
een plan tot het internationaal aanhouden van
1
huffervoor-

raden v.an grondstoffen, gericht op het constant houden

der betrokken prijzen. De merites van een dergelijk plan
te bespreken ligt buiten het bestek van dee recensie.

FIet moet ons echter van het hart, dat ook hier de theoreti-

sche
,
fundering uitermate zwak is, wat ook niet anders kan,

omdat Harrod geen qonjunctuurtheorie geeft, ndch beoogt

te. geven blijkens de titel van zijn boek.
De uiteenzetting betreffende betalingsbalans ontaardt
in de bekende strijd omtrent de gedaante van de multi-

plierforniule, welke strijd na de recente discussie tussen

J. J. Polak en Haberler hopenlijk van de baan is.

De laatste lezing behandelt uitvoerig het interestpro-

bleem, welk probleem in bijna alle ,,lectures” een centrale

plaats inneemt.
Concluderend moeten wij zeggen, dat deze zeer vlot en

levendig gestelde lezingen, hoewel .vanuit vele gezïchts-
punteh teleurstellend, toch de aandacht verdienen, al was
het slechts omdat zij kunnen dienen als stimulans voor de

bestudering van de ontwikkeling op lange termijn, waarvan

nog Iveel te weinig bekend is.
T. HAItTOr
L. 71. KOYCK.

LONiON LETTER.

London, March 4.
‘ith the publication of most of the statistical infoima-
tionrelating to 1948 it is now possible to re
y
iew dispas-

sionately l3ritain’s economic progress during that year.

The planned economy develoj5ed

the usual defects wherever

planning came up against the human and pohitical factors.
But oii the whole, the year was one of quite surprising

progress. Exports (including re-exports) totalled £ 1,648 millions and imports £ 2,080 millions, so that the visible
adverse balance was £ 432 millions. That figure is misle-

ading, however, for among other things the cost of our

imports must be adjusted to eliminate British freight
charges, etc. The final deficit on visible account was
probably somewhere around £ 230 millions and from the

pronoûncement of Sir Stfford Cripps and others it seems
fairly dear that the Government is sliortly to issue an estimate showing that invisible receipts wei’e almost

sufficient to offset this visible deficit. It is, of course, truc
that this showing bas only been possible by reason of the

fact that the invisile receipts include a large, non-
recurring or capital item, ie., ,,war disposals and settle-

ments”, but when one recalls that for 1947 we had an over-
t

all deficit of £ 630 millions the progress last year o’as very

great. .
It must, however, be appreciated that comparison is
with a yearwhich was in many respects a bad year. In
1947 our economy was still suffering from the effects of
the Daltonian inflationary era. 1947 was also the year of

the fuel crisis, the effects. of which hingered on for many
nionths. For this reasori, the increase of 10 per cent in
productivity over 1947 recorded by the index of the Lon-

den and Cambridge Economie Service needs to be dis-

counted. Even so, comparison of the second halves of the
two years shows a risc of 5 per cent, a not unsatisfactory

performance.
IF
But on the whole the ,,internal” statistics are less reas-

suring than the external trade figures. Professor Bowley’s
index of wage rates (1938 = 100) rose from 182 in Decem-

ber. 1947 tot.190i in December 1948. Since wage rates were
supposed to have been stabilised except in undermanned industries, one might have hoped that the.1948 increases
would have ensured the siiccess-of the planned movement
of lahour towards thoSe industries from the trades which

oo’ere expected to contrach That this was notthc case
is shown in the following table ivhich contrasts expectations

wi th performance:

Man power in t/zo zcsands.

‘l’utaI iii
Ch:zn-‘e
by Change hy

Dec. 1947

Dec.1948 Dec. 1948

Actial

‘L’argtt

1

A,lual

It iill be notecl that not onlv did the three must inipor-

tant under-manned industries – coal, agriculure and

textiles fail to secure the planned increases; the over-
manned trades, which in the aggregate were expected to

give up substantial numhers, in fact went on absorhing

lahour. And these over-manned industries are, of course,

those primarily concerned with dornestic needs.
In fact, the ovage stabilisation policy has not been

conspicuously successful in providing the financial ineen-
tives and disincentives necessary to secure re-deployment
of labour vithout phyical directioti. Moreover, vhen one

turns to the financial statistics for 1941 it is plairi that

Sir Staffoi’d Cripps’ deflationary
policy
bas collapsecl or

bas at best heen ineffective. The Chancellor of the Exche-
quer protests that this is not so. l3ut it makes little sense

to talk of deflation in a vear in which gross bank deposits
rose from £ 5,934 millions to £ 6,200 millions, and raw
material prices increased by 7 per cent.
The pohicy bas cohlapsed primatihy because of the ever-

swelling ticle of Government expeiditure. In the last few
weeks, thbre bas been a stream of Supplementary Estima-
tes for the financial year ending next month. Sucht Govern-
ment Departments as the Ministry of Ilealth, the J’ulinistry

of Food and the Colonial Office have increased their aggre-
gate demands by £ 221 millions. The Defence Departments
are all requiring more. For 1949/50, it can be estimated
that
SiI’Stafford Cripps will next montji be estimating for a
total ordinary expenditure of £ 3,825 millions, a truc in-
crease of £ 250 millions over the total estimated a year ago.

Largely hecause of these disciosures, financial and
economie circles in Londen do not attach overmuch im-

portance to the admittedly encouraging external trade
figures for 1948.’ They are apprehuensive that with the
collapse of the sellers’ market in overseas countries this
country will be left stranded as a high cost producer at
a time whers prices and costs elsewhee are fahling. By a
coincidence, in the same weekthat a leading American
car producer announced reductions in the prices of its
models, two of Britain’s leading car manufaclurers were
forced to charge more for their products. There are reports
that oui greatly expanded agricultural. tractor industry is finding difficulty in disposing of its output now that

home demand is satisfied. There are reports that exported
goçds are piling up in overseas warehouses. Soutli Africa’s.
curtailment of Sterling area imports cannot fail to hit
British exporters. And all the time there is the knowledge.

that even the ,,overall” halance which we alniost ach ieved
in 1948 conceals that obstinate gap in our tiade with the
dollar area. So we congratulate ouiselves on our petfor-
mance last year — hot wonder vhether Nye shail 13e able
to repeat it, let iloiie improve sipon it, in 1949.

HAROLI) VINcOT’Ï

(hitler- ina n nou

md ustri es

1
,43S
+, 22
±
23
Transbort

………………
M ctals
&
Engineering
7,870
+
24
+
32
758
±32
+

8
COal

…………………….
gricuIture

……………
4-

55
–‘

34
052
±
08
+
38
Over-it aH iteui

in d ustrius

….
,55

l4uiiding and Civil Engineering
1,364
—164

7
Clothing

31
2,351

31
±
55

Texiiles

………………….

F’docl,

drink

&

tobacco
423

23
±
10
Buuitding

naterials
590

IS
5

Dizlribuution

……………

Public

servic,
+
35 j
+

1 6
Civil

Service

……………683)
Other National (‘,ovt
.
Service
388

28
Local

Government

……….
1,105

30
+
41

.

v
-.—

– ‘- – ‘-‘-

— —.-,

—–,–

•.:’– . -“–” •-.

-v

, — 1′

-jv:

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

197

BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.

Lippmann, RoSeHthal
&
Co., Sarphatitrarit.

(Liquidatie Van Verwal tung Sarphatistraat)

De raam Lippmann, Rosenthal & Co.; Sarphatistraat,
voert de gedachten terug naar de bezettingstijd, toen de

Duitsers een systematisch geheel van maatregelen uit-

dachten en uitvoerden tot registratie, uitpiundering, ge-

vangennemingen uitmoording van onze Joodse landgeno-

ten. De Duitse instelling, hieronder aan te . duiden als

1ippmann 11, welke na de bevrijding in liquidatie trad en
vervolgens werd omgedoopt in ,,Liquidatie Van Verwaltung.
Sarphatistraat”, vormde, naast andere Duitse creatie,
wel het belangrijkste interrnediair, via lietwelk Joods,ver

mogen ten bate van de Duitsers werd geconfiskeerd.- Bij.

haar liquidatie na 1945 zijn financiële belangen betrokken,
welke wel honderden millioenen guldens kunnenbelopen.

In het onderstaande wordt een korte schets gegeven van
de geschiedenis van Lippmann II tijdens en ria de bezetting.

helaas moet ivorden,opgernerkt, dat de beschikbare gege-
vens omtrent deze zaak niet an dien aard zijn, dat men

zich een zo duidelijk beeld kan vormen als omtrent vier

jaen na de bevrijding redelijkerwijze zou mogen word&n
verwach t.

Oprichting en naam. –

Nidat reeds in 1940 verordeningen van de-Rijkscommis-

sans waren verschenen, o.a. over het aangeven van Joodse

ondernemingen (no. 189/1940), werden van medio 1941 af
verordeningen- uitgevaardigd, welke etappegewijze tot d

algehele liquidatie der Joodse vermogens zouden leiden
(nos. 48-148-154/1941).

In de verordening no. 148/1941 werd de sinds 1859 be-
staande bekende Amsterdamse bankiersfirma Lippmann,
Rosenthal & Co., welker directie reeds in Juli 1940 als
,,niet anisch” door Duitsers was vervangen, aangewezen
als bankier voor alle Joodse personen. Deze

moesten daar hun contanten (boven f1.000) storten, hun saldibij -banken

en spaarbanken erheen laten overschrijven en hun effecten
in depôt geven. In een volgende phase moesten zij er ook inleveren hun postzegel- en muntverzamelingen, antiqui-
teiten, schilderijen en ahdere kostbaarheden.
T

let inleveren van p’aketten en het administreren daar-
van nam echter spoedig een zoclanige omvang aan, dat een
apart inleveringskantoor werd ingericht in de Sarphati-

straatte Amsterdam. De Diii tsers gaven hieraan misleidend
de naam ,,Lippmann, Rosenthal & Co, . Sarphatistraat”.
In feite stond deze
1
instelling echter los van de echte
bankiersfirma Lippmann,’ Rosenthal & Co, die haar
7
akn

voortzette op het oude adres, Nieuwe Spiegeistraat, Am-
sterdam en na de bevrijding weer onder de vooroorlogse
leiding kwam te staan. – –
Begin 1948 werd aan deze naarnsverwarring een einde
gemaakt doordat, zoals reeds vermeld, het Nederlandse
Beheersinstituut de naam L., R. & Co, Sarphatistraat,
wijzigde in

Liquidatie Van Verw’âltung Sarphatistraat
(bij afkorting L.V.V.S.).

Het ,,bedrijf” van Lippmaiin II.

Aanvankelijk werd de schijn gehandjiaafd van een min
of meer normale bank voor (gedwongen). Joodse cliënten.
• Ingeleverde gelden en Nvaarderi en riutaties daarin werden
derhalve geboekt op voor elke•, cliënt” op de gewone wijze
bijgehouden rekeningen.
.. . –
Na enige tijd kwam de eigenlijke bedoeling echter aan het licht. T-let ingeleverd vermogen werd beschouwd als
eigendom van Duitsland;.men ging over tot verkoop der
activaen de aanwezige en ontvangen geldei werden’via
een tussenpersoon overgedragen aan de Duitses (i.c. aan
de Rijkseommissanis). De. rekeningen van- de individu’ele
eigenaren werden toen niet langer bijgehouden. Van 1
Januari 1943 af werden binnenkomende gelden en.waarden
g’eboekt op één collectieve rekening, liet zgn .,,Samrnel-

konto”, waarnaar ook het grootste l’el van de saldi der

toen aanvezige rekeningen werd, overgehookt.


De tegeldemaking van de bij Lijipmann II ingeleverde

vermogensbestanddelen vond vnl plaats -tissen Januari
1943 en Septembe1944. Men kan zich-een ewancler onge-

veer als volgt voorstellen

a. Reed -in geldvorm waren aanweig de oorspronkelijk

ingelverde contanten -en ‘banksaldi, waarbij—waren

gekomen salarissen, pensioenen, renten en dividenden,

‘huren, etc.

h. Schilderijen, verzamelingen, sieraden, bontmartels,
meubelen e.d. werden zoveel mogelijk verkocht, vnl.
op veilingen hier te lande.

Ingeleverde pohissen -an levensverzekering – werden’

in Srote aantallen afgekocht hij de betreffende levens-
venzekeringmaatschappijen; in sommige gevallen zelfs
als ze eigenlijk niet afkoopbaan varen
1)
.

Vorderingen werden gecedeerd…

Verreweg- de belangrijkste post betrof de ingeleverde
effecten ter waarde van-wellicht honderden nillioenen.

– guldens.

Courante aandMen aan toonder verden ôp een enkele
uitzondering na verlcocht, die’ op naam voor zovr. dit
mogelijk was. –

De courante obligaties werden voor een deel verkocht;
grote paketten ‘Nederlandse staats-, prôvinciale en ge-

meente-obligaties w’erden via de tussenpersoon aan het
Duitse Rijk overhandigd.

Op deze w’ijze werden dus de vermogens grotendeels te
gelde gemaakt. Aan gemengd-gehuwden werden resUtuties
gegeven en voorts werd er in 1943 een bedrag van’ f 8
iniljioen overgemaakt naat’ de Nederlandse Belastingdienst,
te’r gedeeltelijke betaling (in totaal ca. 46 pCt) vanjprivé-
belastingsclïulden vahbij Lippmann 11 onder beheer staan-
den. Een zeker bedrag, eigendom van in het buitenland

vertoevenden, werd overgemaakt naar de Deutsche
Revisions und Treuhand O.rn.b.II.”, die buitenlands (ge-
ahlieerd) vermogen hier te lande beheerde.

Van het resterend vermogenis in de loop der jaren eco
deel overgemaakt via de tussenpersoon aan de Rijkscom-
missaris zeer waarschijnlijk heel wat moer dan er in Mei
1945 nog bij Lippmann II aanvçzig bleek te zijn.

‘hit is voor cent goed begrip van de huidige situatie thans
– nodig, iets ovei’ d.e reeds nieerdere nialen genoemde tussen-
persoon mede te delen. Dit wasde ,,Vermögensverwaltüngs
und Rentenanstalt”, hij afkorting V.V.R.A. gehaamd,
een in 1941 door de Duitsers hier t lande opgeriehte stich-
tinig. 1-Jaar functie kan ongeveer wdrden omschreven als
die van laatste, in Nederland gevestigde, centrale schakel
voor de overdracht van hier te,lande geroofde waarden
aân het Duitse Rijk (ie. de Rijkscommissaris).
De bij de V.V.R.A. gestorte bedragen waren volgens de
circulaire van Mei 1947 bij benadering voor de helft afkom-
stig van Eippmann II, voor de andere helft van andere
Duitse niet-militaire instanties, clie zich van Nederlandse
bezittingen haddei- meester gemaakt.. Onder

de laatste
-kwamen o.a. voor de ,,Niederhindische Grundstijcksver-
– valtung”, welke zich bezighieldmet – de liquidatie van
Joods onroerend goed en hypotheken; .de ,,Wirtschafts-
prüstehle” . (met de ,,Nagu” en de ,,Ornnia Trèuhand”),
welke Joodse ondernemingen liquideerde; tenslotte de
1 iquidateuren van . Ned erlandse niet-corn m erciële vereni-
gingen.;

De V.V.R.A. belegde haai’ gelden zowel in Nederland als
in Duitsland; belangrijke bedragen aan effecten wêrden
naar Duitsland overgôbracht.

‘) Dat
ht
bedrag der afgekoclrfe. verzekeralgen groot-
is,
btijkt
wel hieruit, (lat volgens – ren ingezonden stuk in het Financieel
Dagblad van
CI
December
1948
alleen-reeds de prenhiereserve der
hieronclér begrepen renteverzekeringeji
T
t?
irtiltioen bedroeg.
To
totaal.zou hij de afkoop door de Ievensver-zekeringinaatschapoijen
volgens de inzender een winst van I,cn nhinstc f5 ittillioen,
doch
waarschijnlijk
vm
f
7 8. F8
millioen sijn gemaakt.

r

198

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

Ontwikkeling na de brijdng.

Na de bevrijding werd6n bij Lippmann II en V.V.R.A.

beheerders-vereffenaars aangesteld, welke van het Neder-
landse beheersinstituut machtiging tot het verrichten

van handelingen verkrijgen. Deze kwamen natuurlijk

voor zeer grote moeilijkheden te stan. Betrekkelijk

eenvoudig was het vaststellen van de in Nederland ‘over-

gebleven activa van deze instellingen. Naar de in Duitsland

liggende effecten werden nasporingen gedaan. Voor zover

deze geen succes opleverden (volgens de circulaie van Mei

1947 was het toen nog niet gelukt op enig actief de hand

te leggen), zal misschien door de effectenregistratie een ge-

deeltê der stukken nog worden achterhaald.

Omtrent een andere groep van activa is in April 1948

door de Nederlandse Regering een belangrijke beslissing

genomen. •1-let betreft hier bedragen van f100 millioen,

waarvoor Duits schatkistpapier was gekocht, en f 25

millioen, door de V.V.R.A. besteed voor de aanleg en ex-

ploitati&’der concentratiekampen Westerbork en Vught,
waardoor dus de deportatie der slachtoffers met hun eigen

geld werd gefinancierd. De Regering stelde zich op het
standunt ,,dat andere oorlogsschade dan die, welke valt onder de regelingen voor, de vergddding van materiële

oorlogsschade, van staatswege niet
i&i
worden vergoed”.

Vooi’de concurrente crediteuren van Lippmann 11 en
V.V.RA., aan wie schadeloosstelling indirect ten goede

zou zijn gekomen, zou in dit geval deze f 25 millioen dus

vrijêlals ,,total loss” zijn te beschouwen.
Grote moeilijkheden gaf het onderzoek naar de credi-

teuren der instellingen. Bij Lippmann II was sinds 1943
geen Wdministratie per rekeninghouder bijgehouden; de admihistratie van de V.V.R.A. was naar Duitsland mee-

genomen en daar verloren geraakt. Door het oproepen per
circulâire van gerechtigden en door het uiteenrafelen van

het Sâmmelkonto” bij Lippmann II, hetgeen uiteraard
uiterst tijdrovend was, is men inmiddels tot een zekere

recotructie van de verplichtingen gekomen.
Enorme problemen biedt de verdeling van het actief

onder de daartoe gerechtigden, waarbij de zeer ingewikkel-
de wetgeving betreffende het Rechtsherstel en de daarover ontstane jurisprudentie een blangrijke rol spelen. Het prin-

cipe is, dat te identificeren voorwerpen en rechten, bij dein-
stellingen als Lippmanni II nz. nog aanwezig of daar terug-
komend, aan de rechthèbbenden worden gerestitueerd.
Bij onroerend goed, hypotheken, ondernemingen en

afgekochte polissen is identificatie nog betrekkelijk een-
voudig; inderdaad zijn deze waarden in vele gevallen aan

de oorspronkelijke eigenaren of hun erven teruggegeven,
waartegenover degeneP die deze bezittingen in de be-
zettingstijd hadden gekocht, thans een vordering op de

V.V.R.A. etc. verkregen. –
Moeilijk ligt deze kwe’stie bij de effecten. Identificatie is
in de meeste gevallen no wel mogelijk, mede met behulp
van aanmelding door de ”e6hthebbenden (nummerlijsten).
Voor zover deze effecten nog aanwezig waren, was de
restitutie uiteraard’in principe eenvoudig. Een deel -der
effecten was echter verkocht of naar Duitsland vervoerd.
Wat de ifi Nederland ‘erkochte toondereffectenibetreft,.
was in vele gevallenreds bij de eerste verkoop ter beurze
niet na te gaan, of deze uit liquidatie van Joods bezit af-
komstig waren. Maar zelfs indien dit de eerste koper wôl
bekend was, wisten bij herhaalde doorverkoop de latere

verkrijgers dat vrijwel nooit. Bij de thans in gang zijnde
effectenregistratie komt dit alles echter aan de dag; de
oorspronkelijke, gedepossedeerde eigenaar of zijn erven
melden het ontvreèmde stuk aan, de huidige eigenaar

meldt het in zijn bézit zijnde zelfde nummer aan en er ont-
staat zgn. kortsluiting. –
De bij Koninklijk Besluit van November 1945 gegeven

regeling van deze materie is de volgende:
,,Voor effecten aan toonder, die in regelmatig beursver-‘
keer zijn verkregen, wordt behoudens tegenbewijs een
vermoeden van goede trouw aanwezig geacht.”

Dit betekent, dat de oorspronkelijke eigenaar of zijn

erven de kwade trouw van de eerste koper van Lippmann

II of V.V.R.A. moeten bewijzen, hetgeen slechts in uit-
zonderingsgevallen zal gelukken, juist omdat de effecten

meestal op normale wijze via een ,,niet-foute” makelaar

werden verkocht. Verkoop in niet regelmatig beursverkeer,
bijv. met een extra uitkering voor de koper (dus tegen een

lagere dan normale koer), in welk geval de zaak voor de

oorspronkelijke eigenaar veel sterker staat, werd in het

algemeen door Lippmann II niet toegepast.

Dit alles heeft ten gevolge, dat in de overgrote meerder-

heid der gevallen de inleveraars van effecten bij Lïppmann
II resp. hun rechtsopvolgers deze stukken niet zullen

terugkrijgen en dat zij concurrent crediteur worden in de

boedel, uit welke laatste, zoals beschreven, de resterende

geïdentificeerde effecten ”66r de verdeling verwijderd zul-

len zijn en aan de eigenaren ter hand gesteld.

Wat het tweede gedeelte van het effectenbezit betreft,

dat naar Duitsland werd gevoerd, staat er nog veel op losse

schroeven. Voor cover het Nederlandse effecten betreft,

zal waarschijnlijk een groot deel hiervan bij de effecten-
registratie blijven openstaan, nI. doordat deze stukken
zijn verloren gègaan, dan wel de Duitse eigenaars” ze niet

kunnen aanmelden. Inmiddels schijnen ook stukken in
andere landen te zijn terecht gekomen, in verband waar-

mede door de Nederlandse Regering acties zijn begonnen.

Een beslissing omtrent hetgeen zal geschieden met aan

het einde dèr effectenregistratie openstaande en door in-
leveraars bij Lippmann II en V.V.R.A. aangemelde effec-

ten is, voor zover bekend, nog niet genomen (vervallen
aan de Stâat of restitutie aan de inleveraars, resp. aan de
boedel van Lippmann II en V.V.R.A., in geval het door
deze instellingen gekochte fondsen betreft?).

Het zal uit het bovenstaande wel duidelijk zijn, met

hoevele moeilijkheden de verdeling van de liquidatie-
opbrengsten voor de rechthebbenden gepaard gaat. Uiter-
aard zijn deze moeilijkheden nog veel groter dan wij hebben
aangeduid, door talrijke feitelijke en juridische complicaties
waarop w.ij niet kunnen ingaan.

Beoordeling van de liqiidatie.
Naar algemeen bekend is, heeft de gang van zaken hij
de liquidatie de oorspronkelijke inleveraars, resp. hun
erven, tot nu toe niet bevredigd. De naar voren gebrachte

bezwaren kunnen intwee groepen worden gesplitst:
bezwaren tegen de gestie ,van het Nederlandse Be-

heersinstituut;
bezwaren tegen de door de Staat opgestelde principes voor teruggave en verdeling der waarden.
ad a.
De gedepossedeerden worden, aldus zeggen zij, in

onwetendheid gelaten omtrent hun zaken; inlichtingen
worden hun geweigerd, met name omtrent hun kans op
uitkering; zij moetén hoge kosten voor het beheer hunner
waarden betalen, terwijl met de uitlevering daarvan wordt
getraineerd; kortom, zij betwijfelen, of zij vertrouwen
kunnen stellen in de juiste behartiging van hun belangen.

– De beheerders-vereffenaars wijzen daartegenover op de
bovengeschetste door hen ondervonden moeilijkheden; op
het gebrek aan personeel voor de te verrichten, tijdrovende,
werkzaamheden; op de practische onmogelijkheid om aan
de tienduizenden crediteuren inlichtingen te verstrekken
en op de onwenselijkheid om informaties te geven, zolang
de juistheid der administratie niet door accountantscon-

trôle is geverifieerd.
Een objectief beschouwer zal moeten toegeven, dat er

tijd nodig was voor het reconstrueren van de administra-
tie. Of met de. gegeven middelen voldoende effectief is ge-
werkt in de bijna vier jaar, die sinds Mei 1945 zijn ver-

lopen, zal hij niet kunnen beoordelen.
1-let verstrekken van tienduizenden individuele inlich-
tingen gedurende de periode, dat het onderzoek nog lopende
is, zou inderdaad bezwaren ontmoeten, hoewel men zich afvraagt, waarom over reeds afgesloten onderzoekingen

9 Maart 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

199

geen informaties worden gegeven. Wij kunnen nog niet tot

een oordeel komen, of de bewering juist is, dat een geheim-

zinnigheid wordt betracht, die terecht aanleiding tot critiek
zou moeten geven. Opmerkelijk is, dat pas na aandrang

in de Twede Kamer een derde vereffenaar werd aange-
wezen, die wel in het bijzonder als vertegenwoordiger dei’

gedepossedeerden zal mogen worden beschouwd. Cijfers

werden vrijwel nooit gepubliceerd; vooral ten aanzien van

de activa is dit opvallend. De in Nederland aanwezige

bezittingen immers moeten reeds Vrij spoedig na Mei 1945

bekend zijn geweest, terwijl omtrent de achterhaling van

fondsen in het buitenland dooi’ de beheerders toch geen stalipen werden gedaan (in overleg met de Staat, die dit
zou doen).

In de circulaire van Mei 1947 werden de aanwezige waar-

den als volgt aangeduid: ,,contanten Lippmann II niet

groot”; ,,contanten en Nederlands schatkistpapier V.V.R.A
ons nauwkeurig bekend. Dit is een aanzienlijk bedrag, doch

wordt verre overtroffen door het zichin Nederland bevin-
dend effectenbezit dei’ V.V.R.A.’. Het duurde tot April
1948, alvorens door de Regering – naar aanleiding van
vragen, gesteld in de Tweede Kamer – een tweetal cijfers

werd bekend gegeven omtrent de aanwezigeliquide mid-
delen.

Bij de uitbetaling van 30 pCt eerste ‘liquidatie-uitkering
door de V.V.R.A. in October 1948 schreven de beheerders-
vereffenaars, dat zij erin varen geslaagd, een leeld te ver-
krijgen van de stand van activa en passiva van de V.V.R.A.
dat, naar zij meenden, niet al te zeer van de werkelijkheid
afwijkt. Hoe dit beeld er bij benadering in cijfers uitzag,
werd niet terkennis van belanghebbenden gebracht.
Wie uit de beschikbaar ‘gestelde gegevens, waaruit
het bovenstaaflde is geput, enig inzicht i’ii de,kwantita-
tievè verl’oudingen bij Lippmann II en V.V.R.A. wenst
te verkrijgen, zal tot teleurstellende resultaten• komen. Wel kan men trachten door combinatie van de weinige
reeds bovengenoemde gepubliceerde cijfers althans enige ruwe indrukken te verkrijgen; de juistheid der uitkomsten

kan echter niet worden geverifieerd. Een voorbeeld hier-
van geeft de volgende opstelling:

VIgs Minister op ult. 1947 aanwezige liquide
middelen bij de V.V.R.A .

………….. f 135 mln
October 1948 bejaalhaar gestelde liquidatie-
uitkering V.V.R.A.

……………….. ., 80 pCt
Combinatie hiervan geeft als benadering der
100
totale schuld van de V.V.R.A. ca (– x 135) ,, 450 mln

Lippmann is voor circa 50 pCt geechtigd in de –
boedel der V.V.R.A., dus voor ca

……,, 225 mln
(dit zou dus door Lippmann aan V.V.R.A.
zijn overgedragen).
Lippmann zou van V.V.R.A. ontvangen 30 pCt
van f225 mln =

…………………68 mln
Aanwezige liquide middelen Lippmann ult. 1947 volgens mededeling van de Minister. ,, 57 mln

Totaal

……………………î 125 mln

Onzeker als deze bedragen uiteraard zijn, geven zij toch
wellicht enige indicatie omtrent de orde van grootte van
de betrokken geldsommen.
ad b.
De ontevredenheid over de gevolgde principes
bij het rechtsherstel betroffen uiteraard in de eerste plaats
de onvoldoend geachte omvang der uitkeringen. Hier
worden enkele punten genoemd, waarbij principiële kwes-
ties in het geding waren.

Zoals boven reeds werd opge&ierkt, stelt de Regering zich op het standpunt, dat zij in principe geen schade zal

vergoeden i.v.m. het Duitse schatkistpapieren de kampen,
gefinancierd met geld der V.V.R.A. Dit vraagstuk is toch
ook voor bevrèdiging van het gewone rechtsgevoel wel zeer
gewichtig. Spreekt het dan niet vanzelf, dat de getroffenen
althans krijgen wat er, – van hetgeen er met het van hen ge-

roofde werd gecreëerd, nog over is? In de Eeiste en

Tweede- Kamer is de kwestie niet lang geleden nog ter

sprake geweest en te oordelen,naar de verslagen in de

dagbladen mag men hopen, dat toen in dezen nog niet
het laatste voordis gesproken.

De reeds vermelde regeling, bij K. B. getroffen voor
effecten, waarbij ,,kortsluiting” ontstaat, is in het nadeel

der gedepossedeerden en voor hen ongunstiger dan die vol-

gens de aanvankelijk bij K. B. te Londen in September
1944 uitgevaardigde bepalingen.

‘In Mei 1947 werd gemeld, dat bij de bevoegde autori-
teiten het voornemen bestond tot samensmelting van een
aantal instellingen, welke zich met het uitpiunderen der
Joden hadden beziggehouden, zoals Lippmani II, V.V.R.A.,

Niederl. Grundstücksverwaltung, Nagu, Omnia Treuhand,

etc. Voor sommige crediteuren dezer instellingen zou dit
voordelig, voor andere nadelig uitkomen. Daarna .werd
van dit plan niets meer vernomen. –

Reeds wezen wij boven op een te verwachten beslissing
inzake bij de effetenregistratie openstaande effecten van
inleveraars. .

Een openbare discussie over al deze punten is
1
niet ge-
voerd. Meestal werden de beslissingen door de Overheid in
overleg met deskufidigen of bepaalde belanghebbenden
genomen en bij K.B.of eenvoudige mededeling, soms na
vragen in de Kamer, bekend gemaakt. Hiermede is.iatuur-
lijk niet gezegd, dat openlijker behandeling van deze kwes-
ties tot hogere uitkeringen zou hebben geleid. Darover
kan men ieen oordeel geven. De abbé de

Polignac heeft met zijn ter gelegenheid .van
de Vrede van Utrecht in 1713 gemaakte opmerking: On
traitera…. chez vous, pour vpus et sans vous”, ,hi te
lande nooit een goede pers gehad. Met dit feit hadden
degenen, die voor de afwikkeling verantwoordelijk.ijn, in
laatste instantie dus de Nederlandse Regering, o.i. vél ter-dege rekening mogen houden..

Is de Overheid tot dusverre spaarzaam geweest niet het
geven van voorlichting, aan de andere kant eist zij van
velen, dat zij hun vordering op Lippmann II .voor de Ver-

mogensbelasting, de Vermogensaanwasbelasting, de.’ Ver-
mogensheffing en de Succe’ssiebelasting waarderen. Welke
waarde, welk percentage, moeten zij hierbij aannemen?
Zowel de belastinginspecties als de belastingshuldigen

mochten daaromtrent naar önze mening wel enigerlei
aanwijzing ontvangen.
Openbaarheid, voldoende ope.ihartigheid
lijkt ons van
uitermate grote betekenis bij deze zaak, waarbij zo vele

en zo grote belangen zijn betrokken. Zou het nu werkelijk
onmogelijk en ook onpractisch ziji1, althans een behoorlijk
jaarverslag
uit te brengen, waarinidatgene, wat is komen
vast te staan, duidelijk en onomwonden, zij het met het
nodige voorbehoud, wordt gepubliceerd?
De belanghebbenden behoren toch een indruk te kunnen

verkrijgen omtrent baten en lste’nintering of vooruitgang
van het vermogen. Welke i.uchten werpen deze boedels

thans af? Welke zijn de explditatiekosten, salarissen van
personeel, van beheerders, kantoorkosten, kosten, van
adviseui, van speciale onderzoekingen e.d.?
Naar onze mening is voorlichting op deze punten zowel
mogelijk als wenselijk. –
J.I3RANDS.
T. C. BREZET.

AANTEKENING.

DE HUIDIGE KUNSTMATIOE W’ISSELKOERSEN.

In de Maartaflevering van ,,The Banker” wordt het.
standpunt verdedigd
1),
dat het moment nadert,’ waarop
het vraagstuk van de kunstmatige structuur der huidige
wisselkoersen in alle ernst dient ter hand genomen te wor-den. Volgens dit blad is
.
de schade, welke ,,foutieve” koer-

In een artikel The problem of artiticlal exchanges”, biz. 151.

200

ECO’NOMISCH-STATISTISCHE BERICHFEN

9 Maart 1949

r

1,.

sen aan ‘swerelds economisch herstel toebrengen, veel

groter dan algemeen wordt aangenomen.

Kunstmatige verhoudingen op het gebied der wissel-
koersdn behoren tot de ‘nalatenschap van een wereld-

oorlog. Zowel in de.vorige als in de laatste wereldoorlog

werd het normale mechanisme, met behulp waarvan voor

evenwichtigé koersverhou dingen wordt zorggedragen, vol-

ledig uitgeschakeld; de monetaire ontwikkeling in cle af-

zonderlijke landen ging grotend,eels haar eigen weg, en na
afloop van de strijd vertoonde elk land zijn eigen maté van,

inflatie, zonder dat de nieuwe situatie in de w’isselkoersen

tot uitdrukking kwam. Terwijl echter na de eerste wereld-

wens tot terugkeer naar ,,normale” verhoudingen
de meeste landen eén politiek deed volgen, die gericht was

op cpnsolidatie der vroegere wisselkoersen, bleek dit ver-

langen na de tweede wereldoorlog te zijn verdwenen.
Ifi deze situatieheeft het Internationale Monetaire Fonds

zich ôr hij neergelegd, dat de kunstmatig.e wisselkoersen

nog enige tijd zouden blijven bestaan, gegeven ook de om-
standigleid, dat het berekenen vân , ,w’erkelijke” pariteiten

voorshaids ondoenlijk was; het initiatief tot verandering

van IcoeFsen werd aan de afzonderlijke landen’ overgelaten.
Voor dit standpunt van he’t I.M.F.’)ileit ook hét feit, dat

er in een periode van acute schaarsté en moeizaam herstel

wel”idts te zeggen viel voor een overwaardering van de

valutâ der door de oorlog getroffen landen. Aldus kon

voorE’uiopa de ruilvoet kunstmatig gunstig worden ge-

houdén’ en kon tav. de beschikbaar komende dollars

(eersViha militaire uitgaven door Amerikanen op het con-

tinent’later via de U.N.R.R.A., via reconstructieleningen
en Mâ’shall-hulp) het onderste’uit de kan worden gehaald.
Het’ artegenover door een dergelijlce overwaardering

veroôhaakte nadeel was in de eerste jaren.na
de oorlog

slecht’ering: er bestond maar weinig Europèse export-

capitëit; die er door kon worden ontmoedigd.
NâFhiate echter het herstel voortgang maakte, de voor-
i’adei’Â’erden aangevuld en de’handel weer aan’de roepstem

der prijzen gehoor ging geven, is de doodzaak tot herstel

van een nattiurlijk wisselkoersevenwicht, merkbaar grotér
gewoï’den. Van de schade, die foutieve wisselkoersen vers

oorzaken, zijn thans vele voorbeelden te geven. Overwaar-
dè’ing van een valuta vergeniakkelijkt de import in en be-moeilijkt de export van het betreffende’land; het bereiken
van betalingsbalansevenwicht wordt aldus verzwab.rd.

Bovendien wordt het richten van de export op de meest
gewenste bestemming belemmerd, immers, die landn,
waarvan de valuta het.meest overgewaardeerd is, zijn het
meest attractief voör de-export van andere landen, terwijl toch voor een dergelijke richtifig van de export de minste

rechtvaardigirigsgrond bestaat. ,,The Banker” neemt o.a.
de landen van het Midden Ooten als voorbeeld: de hoge
prijzen in Egypte, Palestina, Syrië, Iraq – en bijv. ook
in India en Pakistan – trekken Britse exporten aan, die eigenlijk naar de Verenigde Staten, Canada, België of

Zwitserland’ bëhoörden te gaan.
De wereld, zo conludeert het blad uit deze en dergelijlce
voorbeeldôn, staat “thans duidelijk voor een alternatief.
Men moet ôf de terûgkeer van de w’etten van het prijsme-
clianisme accepteren cii een systeem herstellen, dat er voor
zorgt, dat de prijzen met 6en internationaal evenwicht in
overeenstemming zijn, ôf overgaan ‘tot een nog strengere

contrôle van dé internationale handel dan tot nu toe is
,toegepast. Aangezien dit laatste niet in aanmerking lcomt (ook administratief niet), dient de -eerste iveg’te worden

gekozen.

Flier ligt nu de taak vah het I.M.F., dat het probleem

• thans in zijn volle omvang dient ter hand te nemen. Inzijn – volle omvang, dat wil zeggen, dat in de eerste plaats acht moet worden geslagen -op het •feit, dat de overheersende
factor onder de gegeven omstandigheden de onderwaar-
dering van de Amerikaanse dollar is. ‘De verwachting heeft
wel bestaan, dat ,deze onderw’aardering uiteindelijk zou

worden gecorrigeeerd door een stijging’ in dollakosten en

-prijzen. Deze rwachting werd versterkt door de hei-kie-
zing van Preside’nt Truman en de aankondiging van-zijn

,,fair deal”. Sindsdin echter zijn de Amerikaanse goederen-

prijzen gedaald’ cii’ begint een psychologische depressie
schaduw over de ‘Amerikaanse economie te weipen. Gaat
‘de daling der dollarprijzen door, dan is er alle reden om een

re-‘aluatie van dc dollar in overweging te nemen. Aan de

andere kant’ zou het pond sterling samen met de meèste
andere, valuta’s kunnen worden gedevalueerd.
Men hedenke inmiddels wel, dat het hele vraagstuk niet

zo eenvoudig is, dat het met behulp van een dergelijke

,,ovei-all operation” zou kunnen worden opgelost. De hal-

dige onevénwichtigheden hebben te veel aspecten dan dat

men zou kunnen volstaan met de vaststelling, dat de dollar

in verhouding tot de anderé valuta’s ondergewaardeerd is.

Het economische beeld
,
van de wereld vertoont nog voort-

durend’snelle veranderingen. Maar dit alles neemt niet weg,

dat het wiselkoersprohleem, op grond van de nadelen,

die lcunstmatige koersen opleveren, thans een hoge mate

van prioriteit verdient.

INTERNATIONALE NOTITIES.

GUNS’I’IGE
ELEMENTEN
iN IIE
AMEIUKA.ANSE
CONJUNCTUUR.

De’New Yorksecorrespondent van de ,,Times Review of

Industry”, is in het Maartnummer van mening, dat het

met de door velen verwachte omslag in de Amerikaanse

conjunctuur niet zo’n vaart zal lopen. De stijging der

werkloosheid kan uit normale seizoenfactoren worden ver-
klaard; de dalende prijzen in diverse sectoren betekenen,
dat het -Amerilcaanse bedrijfsleven van ccii ,,super boom”

teiugkeeFt tot een meer normale periode van vodrspoed.

Ter illustratie van deze stelling wijst de correspondent

er in de eerste, plaats op, dat er nog steeds een sterke con-
sumptieve vraag bestaat. Met name is het van belang,
diit de consumptiegoederenindustrie dit jaar twee afzon-

-derlijke perioden van voorspoed kan verwachten. De eerste
periode zal volgen op de vierde na-ooflogse loonronde, de
tweede op de betalingen door de Overheid te doen aan de

veteranen van de jongste oorlog (het betreft hier een be-

drag van 3 4 mld dollar). –
In de tweede plaats zullen de overhQidsuitgaven na liet
eerste kwartaal van, dit jaar in tegenstelling tot vorige

jaren een stimulérende factoi’in de Amerikaanse economie
zijn; zo zullen de federale uitgaven per ultimo 1949 met
ca $ 6 mld zijn gestegen. 1-logere belastingen zullen hier
wellicht een tegenwicht gaan vormen, maar zeker is, dat

het hegi-otingsoverschot veel kleiner zal zijn dan liet vorige
jaar. – •
In de derde plaats heeft, wat de investeringen van het
bedrijfsleven’betreft; een kort geleden door de McGraw-
Full Publishing Company ingesteld ond erzôek uitgewezen,
dal; het bedrijfsleven, indien gelden beschikbaar komen,
voort zal gaan, elk jaar evenveel aan nieuwe investeringen
te hestedeji als tot voor ko’t het geval was, Verhoogde
.,,corporate income-taxes” echter zouden een reductie van

deze ‘investeringsplannen noodzakelijk maken,
Inderdaad’ zorgdnmomenteel de belastingplannen van
President Truman voor een vraagtelcen. 1

logere belastingen

op het bedrijfsleven zouden echter pas einde 1949 effectief

worden Tot zolang, aldus de correspondent – men zie
ook het artikel van-de heer A. Pfeifer in ,,E.-S.B.” van 2
FebruarijI., waarin o.a. w’ordt opgemerkt, dat een alge-
mene depressie in de Verenigde Staten in 1949 zeer onwaar-
schijnlijk is – zal de kracht van drie pijlers: de uitgaven
der consumenten; de’investeringen van liet bedrijfsleven
en de uitgaven der Overheid, de economische activiteit
op ongeveer hethuidige peil handhaven. –

DE OMVANG
VAN
DE W’ERELOTANKVLOOT.

De wereldtankvloot heeft thans een recordomvang van
ruim 24 mln deadweight ton bereikt; ter vergelijking

1949 1949

A.K.0.

………………
i
155*
158*
v.

Berkel’s

Patent

…………..
109*
109
Lever Bros. Unilever C.
Y.
A…..
235
,
1
228
Philips. G. b. v. A……………
220
218*
Koninklijke Petroleum

………
294*
.

288′.
l-I.A.L.

………………….. ….
161
159′
N.S.Û.

……………………
159*
158*
H.V.A.

…………………….
157*
155
Deli

Mij

C. v. A.

…………..
143
140*,
Amsterdari

i

Rubber

……………
153
148*
Internatio

…………………
180
175*

STATISTIEKEN.

FEDERAL RESERVE 13ANKS.
(Voornaamste posten

in mililoenen

dollars).

1
Metaalvoorraad

Data
Other U.S. Govt
1
Totaal
Goudcer- 1
cash
securities
tificaten

31 Dec.

1946
.
18.38j
17.587
268
.

23.350
10 Febr. 1949
23.042
1

22.418
357
22.350
17 Febr, 1949
23.039
1

22.418
.

374
22.303
24 Febr. 1949
23.046
22.428
335
22.358

Data
F.R.-bil–
jetten In
circulatie

D eposito’s

1

Totaal
I
&ovt
1

jember
banks

9 Maart 1949

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN ‘

01

De

eereldan/co1oot.

.

31

Dec.1936
31

Dcc.

1947
30

Juni

1948
.

31

DCC.

1948

[000
in
1.000
in
1.000
in

I.000
in
dwt.

L.
pCI
dwi.
pCI.
dwt.

t.
pCI
clwt.

t.
pCt

13.514
57,0
10.858
45,6
9.481
39,8

.
9.328
38,2
4.351
18,3
5.139
21,6
5.061
21,2
7.177 21,2 2.257
9,5
2.407
10,1
2.528
.

10,6
2.741
11,2
868 3,7.
1977
8,3
2.240
9,4
.

2.334
9,6

Ver.

Stalen

……………
Ver.

Koningrijk

…………

170
0,7
436
1,8
743
•3,1
764
3,1

Noorwegen

……………
lanalna

………………..

krij
Frank

…………….
‘296
1,2
503
2,1
749
3,1
764
3,1
Ilalit

……………………

552
..
2.3
571
2,4

657 2,8

.
653 2,7
Nederland

………………
‘ZWe(len

………………..
458
1,9
507
2,1
507
2,1
513
2,1

‘I’olaal

…………….

1

23.721

100,0

23.801

rest van de were.]d.

diene, dat het corresponderende cijfer bij het uitbreken

van de oorlog in 1939 ruim 17 mln cieadweight ton bedroeg.
Van Juli tot December 1948, aldus de Petroleum Pi’ess

Service” van deze maand, werd ca .540.000 dwt. ton aan

de bestaande vloot toegevoegd, terwijl daartegenover ca
180.000 dwt. ton werd gesloopt. Deze sloop vond vnl. in
de Verenigde Staten plaats, met het gevolg, dat de Amei’ï-kaanse tanktonnage een vermindering onderging; de tank-

vloot van andere landen vertoonde daartegenover een
aanmerkelijke groei. Van de tankvarende naties hebben al-
leen Noorwege.n en Nederland de vooroorlogse omvang
van hun vloot (resp. 3.125.000 en 740.000 dw’t. tons) nog
niet kunnen herstellen.

Meer dan 4,25 mln dwt. ton van de bestaande tankvloot
is meei dan 20 jaren oud, zodat in de komende jaren een
omvangrijke vervangingsvraag te verwachten is, zelfs –

aldus het blad – indien de toeneming van het olieverbruik
minder spectaculair zal zijn dan nog kort geleden werd
verwacht. De huidige contracten voor oplevering,tot einde
1952 belopen ca 7,25 mln dw’t. ton, waarvan minstens
750.000 dwt. ton gedurende het eerste halfjaar 1949 gereèd
zal komen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

An het begin van de’week heeft de geidmarki bepaalde

tekenen van verkrapping vertoond, welke voornamelijk voortv]oeiden uit disposities in verband met ultimo-he-

talingen. De callgeldrente steeg tijdelijk tot If pCt, doch
aan het einde der verslagperiode was dèze reeds weer tot
1 pCt gedaald. In Schatkistpi’omessen vonden vrij ruime

omzetten plaats, vooral in kortlopend papier, waardooi’ de
marktdisconto’s voor deze termijnen een stijging onder-
gingen. Aan het einde der week werd driemaandspapier
tegen’ 1/ pCt aangeboden, Augustus t/m Decembérpro-

messen werden tegen pCt gevraagd, terwijl Januari-
en Februaripapier
i!16
1
* pCt noteerden..
De deviezenvoorraad van D Nederlandsche Bank on-
derging tussen 21 en 28 Februari jl. een vermindering
van 6 61 millioen. Het is niet onmogelijk, dat aflossingen
zijn verricht op buitenlandse credieten, temeer omdat ook
het tegoed van het Rijk bij De Nederlandsche Bank is e-

daald van f 232 millioen tot 1174 millioen, hoewel bij laatst-
.genoamde daling ook andere factoren kunnen hebben ge-

w’ei’kt (aflossing van schatkistpapiei’ ed.).
])e voor de inschrijvingen 3 pCt Grootboekslauld 1946
tot stand geko’men koersen iijn vrijwel in overeenstemming
mei de algemene marktsituatie. Blijkbaar hadden de op de
obligatiemarkt . opererende beleggers reeds voldoende
rekening gehouden met het uit de vrije verhandeling per
1 Maart 1949 resultei’ende aanbod. Aan het einde der week
noteerde deze staatslening
95
* pCt, hetgeen een rendement
van ongeveer 3f pCt oplevert, rekening houdende met
looptijd eil aflossingsregeling, welk rendement over het

algemeen overeenkomt met het thans ter kapitaalmarkt
geldende. Voorzichtigheidshalve is de verhandelbaarstel-

van een nieuwe tranche der Investeringscertificaten met
een maand tot 1 April as, verschoven.

100,0

II

23.831

1

100,0

II

24.410

t

.100,0

De 3-3j pCt staatslening 1947 daalde tot 96* pCt.
Zoals bekend, is het Rijk volgens de lengsvoorwaarden

verplicht, wanneer de koers dezer lening beneden 97 pCt

daâlt, dagelijks een zeker bedrag in te kopen, hetgeen

thans ongeveer f 250.000 per dag is. Ondank deze koei’s-
steun bleef deze lening gedurende de gehele week beneden

97 pCt noteren. De bovenbedoelde inkoop betekent uit de
aard der zaak het brengen van nieuw geld in de vermogens-
Sfeer, hetgeen misschien een overigens bescheiden bijdrage
kan leveren tot stuiting van het reeds geruime tijd in gang
zijnde koersdalingsproces op de gehele effectenmarkt.
In het begin der week daalden de aandelenkoersen vrij

sterk, waarna wel weer een waarschijnlijk markttechnisch
herstel .volgde,doch over het algemeei4 bereikten de korsen
niet meer het niveau van de voorgaande Week. Aandelen
Koninklijke bereikten een na-oorlogs dieptepunt v.an,.281
pçt, doch stegen daarna weèr tot 288 pCt. Gezien d.
e
aard
van deze onderneming en de dividenden en waardevolle
claims, welke regelmatig aan aandeelhouders ter beschik-

king werden gesteld, is deze koers niet hoog, doch
1
uit de
ervaringen der dertiger jaren blijkt, dat een verdere,claling
niet a pi’iori uitgesloten kan worden geacht, aangezien in

1931 bijv. de aandelen Koninklijke een dieptepunt van
103 pCt bereikten.

Onderstaande tabel geeft van het koersverloop in de
afgelopen week een beeld.

25 Febr. 4 Maart

31 Dec. 1946

24.945

17.353

393

J

23.350

10 I”ebr..194923.559

22.203.

– 1.430

19.596
’17 Febr. 1949

23.481

22.379

1.754

19.447
24 Febr. 949

23.528

22.225

1.591

19.441 –

r

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Maart 1949

t
.

DE NEDER.LADSCI1Ë
BANK.

Verkorte balans op 7 Maart 1949.

Activa.

f
Hoofdbank t


schuldbricven

Bijbank
Agentsc
.,,

500,-
in disconto

,
500-
Wissels,

schatkistpapier

en

schuldbrieven,
door cle Bank
gekocht
(ârt. 15, onder 4,
van

de

Bankwet

1948)

…………..
..

Schatkistpapier, door de Bank ovrgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……
.
1.800.000.000,-
Voorschotten

Hbofdbank f 153.699.362,29
t)

in rek.-crt
op onderpand

Bijbank

815.356,85
(mcl.
Ijelenin-
gen)
Agentach.,,

5665.091,96

160.179.811,10
00

cffecten

en?
.
………

..159.215.303.61
Op goederen en celen

..,,

964.507,49

,,

160.179.811,10
‘)
Voorschotten aan’het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)
Boekvorciering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

…………………………..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal

.
Gouden munt en gouden

muntmateriaal ……t

439.144.833,80
Zilveren munt enz…..4.746.033,55
443.890.867,35
Papier op het buitenland

f

177.981.680,-
Tegoed bij correspondenten
in

het

buitenland

……149.704.494,28
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..

6.201.117,07 333.887.291.35
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

……
182.359.656,02
Belegging van

kapitaal

reserves, pensioen-
fonds en

voorzieningsfonds

…………..
108.41 4.819,69
Gebouwen

en

inventaris

…………….
..2.500.000,–
Diverse

rekeningen

…………………..
43.959.903,85
t

4.575.192.849.33

Pa.s9lva.

Kapitaal

…………………………
t

20.000.000
1

Reservefonds

……………………..
..12.759.703,05
54.447.566,03
Bijzondere

reserves

…… …………..
..
Pensioenfonds

……………………..
…20.107.570,68
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………………….
1.500.000,

108:175.690,-
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
..,,
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
,,
3.018.754.555,-
Bankassignaties in

omloop

…………….
89.560,5
2

Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist ……

t

191.379.302.81
‘s Rijks

Schatkist

bij-
zondere

rekening ….

..250.497.11 5,51
Gcblokkeerde saldo’s

..,,

3.961.231,69
Saldo’s

van

banken in
Nederland

……….

..

33.168.77 1,47
Vrije saldo’s van vreem- de cireulatiebanken en
soortgelijkemnstellingen
,,

344.568.340,73
Andere Vrije saldo’s ….

..

318.649.289,7 5
9.142.224.051,96
Crediteuren in vreemde geidsoort

……
…102.546.184,45
Diverse

rekeningen

…………………..
94.587.96
7
,6
4

4.575.192.849,33

1)
Waarvan

schatkistpapier

rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen

.
. . .
t


1)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99)
.
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,,

138.612.204,50

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste’ nosteii in rnillioe’nen îrancs).

o
Voorschotten
aan
de Staat
0
1

.
Data-
b
wo

e
CIS

26

Dec.

1946

.
1
10 Febr, 1949

0

94,817

118.302

52.817

329.325
59.449
125.042

t)
ce

1

67.900 166.600

.0

Nm

426.000
1

426.000
17 Febr. 1949
1

52.817

334.376
125.042
162.800
1

426.000
24 Febr. 1949
J
52.817

335328
125.042
154.100
1

426.000

Bankbil-
Deposito’S
Data
jetten in
circulatie
Totaal
1

Staat
Diversen

26 Dec. 1946
1

721.865
1

63.455
1
765

1
62.693
10
Febr. 1949
995.585
161.063
789
158.756
17 Febr. 1949
1

981.058
170.759
1
858

1

168.456
24 Febr.1949

,J
991.334

j
172.686
765

1
170.181

DE NEDERLANDSCIIE BANK.
11,Tnnm.nmqfp
nnste.n in dIIi?ender. uimlcle.nsl

0
0

0

1

30 Dec.

’46 700.876
4.434.786
100.186
153.109
2.744.151
24 Jan.

’49
443.506
260.127
.149.427 145.956 3.006.466
31Jan.

’49 443.385
257.360 151.706
193.064
3.051.999
7 Febr. ’42
443.415
247.181
153.508
143.841
3.009.603
14 Febr. ’49
443.463
225.785
164.771
147.086
2.991.031
21 Febr. ’49
443.605
206.090
195.492
144.114
2.979.172
28 Febr. ’49
443.739 204.283
136.864
164.626
3.045.226
7 Mrt

’49
443.891
177.982
155.906
160.180
3.01 8.755

Saldi in rekening courant

O
0

iz
.0
eQ
.oe
t)io
‘0’0
0
.
(1)
I)
(
-Om,
.-Om,41
.

30 Dec.

’46

24 Jan.

’49
244.705
214.012
4.498
44.297
330.861
354.121
313an.

’49
265.218 214.012
4.471
34.956
329.507 340,837
7 Febr. ’49
225.644 214.012
3.971
40.306 336.697
357.264
14 Febr. ’49
239.584
214.012
4.102 52.895
347.723
338.505
21 Febr. ’49
232.108 214.012
4.173 58.580
331.66
382.418
28 Febr. ’49
173.806
250.497
4.031
38.663
328.482
332.552
7 Mrt

’49
191.379
250.497
3.961
33.169
344.568 398.649

NATIONALE IIANII VAN IIEIAJIË.
tVnnrnmmmm mcle r,oSIp.n in milllle.ne.n frmnCsl.

‘0

•0

Lp

t)

ie

0•0•’)

0

a-
bL.0

5,0

‘FI
,m73

of
0

u0 ‘
0

1

0

t)m,

16 Sept.

1948
28.136 11.042
427

9.986

303

414
20

Jan.

1949
27.741
12.618
71i2

8.985

309

590
27

Jan.

1949
27.741
12.121 1.064

8.654

426

601
3 Febr.

1949
27.726
12.329 1.048

9.023

534

582
10
Febr.

1949
27.825 12.373
1.085

8.566

533

597
17 Febr.

1949
27.849 12.316
1.243

7.876

612

626
24 Febr.

1949
27.817
12.077
2.143

8.037

765

644

Rekening-courant saldi
0

00
‘O

ie
al
.’0
sE

0

77
ie
.me°

00′
0.0

ciie
ie.

m,

E’
t))

16 Sept.

1948
657
91.729 81.568
22
1

2.425
6.251
20 Jan.

1949
888
92.661
83.548
139
2.295 5.560
27 Jan.

1949
890
92.384 82.973
422
1

2.068 5.778
3 Febr.

1949
900
93.018
84.068
405
1

1.830
5.297
10

11’ebr.

1949
914
92.732
83.533
633
1

1.737 5.470
17 Febr.

1949
915
92.313
82.779
401
1

2.047 5.808
24 Febr.

1949
915
93.242
82.810
1.045
1

1.965 6.518

DR JAVASCHII BANK.
EflafA flnOIn in (l,lilOfltlAfl 01,ldnt,c
0
,
0

0
0
t,

E.
0
m,O
t
,
Data
O
t)

0
-Oie
00ie0
oE
0
C)
.0
N’
O
oOci
Oecco
0

ci

i

T
31 Maart 1947
477.080
35.363
33.256
85.602
255.201
9 Febr.

1949
470.937
69.829
1

14.573 84.275

1
803.232
16 Febr.

1949
470.938
71.226
1

14.478
79.265

1
822.310
23 Febr.

1949
470.948
61.655
14.505
83.311
829.002


Rekening-courant
0
m,C)
.,O
saldi

Data
0

mdc,
1

0
to
td”0
‘0
0
1
Pq

31 Maart 1947
9 Febr.

1949
16 Febr.

1949
23 Febr.

1949

81.527
33.293 33.826
38.067

453.816752.639 751.634 742.407




1

503.719
656.754 674.680
689.157

11.304 72.521
72.151
71.943

MuntbFljettencirculatie per 16 FeOr. 1949 T 975.955.875.
Muntbiljettencirculatle per 23 Febr. 1949 t 871.911.638,50.

kantoren.

EINDHOVEN, 8 Maart 1949

N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN
S

S-

1

S

.

N.V. PHILIPS’ GLOEILIMPENFARIE

KEN

gevestigd te Eindhôven.

Degenen, voor wier rekening na 8 Maart 1949 te Amsterdam, Rotterdam of New York DOLLAREFFECTEN zijn verkocht,
kunnen met de door die verkoop verkregen opbrengst deel-
nemen in de

3
1
/2
pCt. PHILIPS’ DOLLARLENING 1949

ten hoogste groot

5.000.000.- DOLLARS DER VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA

(obligatiën van
$1000.-,

500.-
en $ 100.-)

tot• de koers van 100 pCt.; de dollar gerekend â f. 2.65,

op voorwaarden van het prospectus d.d. S Maart 1949.
S

De inschrijving kan uitsluitend geschieden bij:
te AMSTERDAM ten kantore van de

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.,
S

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,

NEDERLANDSCHE HANDELLMAATSCHAPPIJ,
NV.,
Heren PIERSON & CO.,
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.,

te ROTTERDAM ten kantore van cie

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.,

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
S

NEDERLANDSC}IE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.,

HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.,

te ‘s-GRAVENHAGE ten kantore van de

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.,

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
NV.,

HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.

Aflossing:
De lening zal in haar geheel worden afgelost op 1 April 1969 Vervroegde ge-
hele of gedeeltelijke aflossing is niet toegestaan.

Terugbetaling-
der hoofdsom en betaling der rente zullen geschieden te New York in
dollars van de Verenigde Staten van Amerika, of in Nederland
in guldens tegen de dollarkoers op het tijdstip van aanbieding.

Sluiting.:
Het recht wordt voorbehouden de gelegenheid tot deelneming te sluiten.

Notering: De notering ter beurze van Amsterdam en Rotterdam zal worden aangevraagd.

Prospectussen en aanvraagformulieren zijn verkrij
gbaar bij bovengenoemde inschrijvings-

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 28 FEBRUARI
1949

Indische handelsonderneming vraagt voor haar

vêsügingen aldaar, enkele

bekwame

administratieve employé’s

met goede schoolopleiding, bij voorkeur in het

bezit van het Staatspractijk- of M. 0. diploma

Boekhouden. Leeftijd 28
â
30 jaar.

Sollicitaties onder no. ESB 1375, bureau van

dit blad, Postbus 42, Schiedam.

ECONOMISCH ADVISEUR
DE. I{ANDELSW.
met
veeljarige ervaring op berijfsecon.
en commerc. gebied, uitstekend geïntroci. bij Dep. en Pjjksbur.,
beschikkc’nde over eigen kantoor te’s-Gravenhage, stelt zich disponibel voor Secretariaat van Bedrijfsvereniging, Combi-
natie, o.d. Br. onder no. ESB 1376, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schieclam.

ne }tatiøt

ESTABLISHED 1878

An
Independent ‘Journal of Finance

and Trade

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal
*

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

(fi
33,40)

A Special 8.,pp1enu,it on Economic Con-
q.liti»ns in The Ncihe’rla,,dg tc’as p.s!i_shed
on .January 31 1948. .4 tintited – vuujber
of this Suppleiiieut remain
for sale.

LON.DOK: 51 CARXON STREET, E.C. 4

Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maa’ndag
14
Maart a.s. in het bezit te

zijn van de administratte, Lange Haven 141, Schiedam

Kas, Kassiers en Daggeldieningen

…………t
13.094.403,27
Nederlands Schatklstpapier

………………..
538.797.138.37
Ander

Overheidspapier

……………………
321 .81 9,35
Wissels

……………………………….

..
1.650.347,07
Bankiers in Binnen- en Buitenland

……….

..
10.658.042,85
Errecten

en

Syndicaten

………………..

..
1.804.495,87
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
11.284.278,03
Debiteuren

…………………………..

..
112.693.883,75
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten) …………

..
9.713.047,59 Gebouwen

…………………………..

..
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

..,,
891.718,09

705.309.174,24

Kapitaal

…………………………….f
42.650.000,-
Reserve

………………………………

..
15.000.000,-
Bouwreserve

..

……………………….

..
3.000.000,—
Deposito’s

op

Termijn

………………….
81.160.923.14
Crediteuren

………………… ………..

..
549.581.453,09
Geaccepteerde

‘Wissels

……………………
5L511,6I
Overtopencie Saldi en Andere Rekeningen

……
12.973.568,31
Reserve
voor Verleende Pensioenen

……..

..
891.718,09

t ‘IIJb.8U}J.l’l’i,Z4

‘J3etcrc1crn
&eôt!.

Een selectie, welke gemaakt werd uit

een groot aantal sollicitatie-brieven (op

annonces in diverse bladen, waaronder

ook de E.-S.B.) voor een vacerende be-
langrijke Directeurs-functie, bracht aan

het licht dat van de zes beste sollici-

tanten er vier kwamen uit de lezers-

kring van de E.-S.B. Uit deze vier wer-

den ook de twee allerbeste geselecteerd.

*

Met deze simpele mededeling – welke ons door een
onzer adverteerdeis werd verstrekt – wordt wederom
het bewijs geleverd dat, voor het oproepen van sollici-
tanten voor , hogere” functies, de E.-S.B. tot de aller-
beste media gerekend moet worden.

Economisch — Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Ffoochstraat
s,
Rotterdam (1V.).
Telefoon Redactie en Administ’v.itie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie t’oor Gespecialiseerde Eho-nomie, 14, Universiteilstraat, Cent.
Abonnementen: Pieter dc ï-ioochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brusset.

Abon-nementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26 pr jaar,
voor België/luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in franco bij de i)anque de Commerce te Brussel. Overzeese
.gebiedsdelen (per zeepost) f s6, overige tanden
/
28 per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan mei elk nummer en slechts worden beëindigd
per uttimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

A.DVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, I.ange Haven 141, Schidam (Telefoon
9300,’toestel 6). Advertentie-tarief f 0.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,.Beschikbarc Krachten”
f o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om odvertentieo zonder opgaaf van redenen te weigeren:

– Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur