AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EconomischmwStatistische
Beri”chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
I
WOENSDAG 19 JANUARI 1949
No. 1654
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
Gegeeens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD.
Blz.
De artikelen van deze week ……..47
Sonimaire, summaries ………………47
Bevolkingsaanwas en arbeidsmarkt
door Dr W.
Steigenga………………………………
48
Overheidsinvesteringen in België
door J. Valley ….50
Brandmolestverzekeringen in Indonesië
door Khouw
Bian Tie ………………………………53
De conjunctuur in de Verenigde Staten
door A. Pleiter 55
A a n t e k e n i n gen:
Dc vlerjarenplannen der Europese landen
…………..
57
Het petroIeuiuvrbruIk in Nederland
………………
58
Internationale notities:
De herleving van de Duitse lndutrie
………………
59
De exportposltle van de i)uitse voIkwagen
…………
59
Ileroriëntering van (le Belgische handelspoiltiek?
……..
59
Ontvangen boeken en brochures …………….60
Geld- en kapitaalmarkt
……………………60
Statistieken:
Bankstaten
………………………………….
60
Overzicht van de opbrengst der Rijkamiddelon
………..
61
Maandcljters van de grote banken n Nederland
……..
62
De betalingsbalans van de Verenigde Staten
…………
63
DEZER DAGEN
in Nederland pijnlijke trekken. Aan de ene kant liep de
ontwikkeling in Indonesië zoals moest worden gehoopt,
wilde de voorgenomen snelle gang tot zelfstandigheid ge-
lukken. De vertegenwoordigers der Federale Staten namen
de samenwerking op basis van de interim-regering, met
het besluit B.I.O. als uitgangspunt, ter hand. Zij gaan
spreken met de Republikeïnse leiders; de Nederlandse
Miniter-President ontmoette in Batavia de heer Sjahrir.
Daartussendoor kwam de teleurstelling, dat een uit-
voerende instantie in Indonesië haar opdracht omtrent de
handelwijze tegenover de Republikeinse voormannen on-
bevredigend heeft vervuld. Zij heeft daardoor de Neder-
landse Regering, op vier goede wil wordt vertrouwd, niet van smetten vrij gehouden, integendeel haar in versterkte
mate blootgesteld aan een groot gevaa voor een natie
op weg naar het herstel, internationale ontstemming.
Nog is de Veiligheidsraad aan het overwegen. Vele
conceptresoluties zijn ontworpen, ingediend zijn ze nog
niet. Men mag slechts hopen, dat de Veiligheidsraad het
advies zal volgen door James Bonar, neergelegd in zijn werk
,,Philosophy and political economy”: ,,The political affairs
of progressive peoples. . . . call for thought and joint deli-
berations of the men of most skill and experience”.
Van vèrstrekkender werking worden nog de door de
Veiligheidsraad eventueel te kiezen middelen, doordat de
Minister-President van India officieel zijn zienswijze heeft
uitgedrukt, dat de conferentie, door hem te New Delhi over
Indonesië bijeengeroepen, niet zal mogen ingaan tegen de gedragslijn van de Veiligheidsraad.
Worden de kwalen dezer wereld althans met één vermin-
derd? Vertegenwoordigers van Egypte en Israël hebben
elkaar op Rhodos ontmoet; de bemiddelaar der Verenigde
Naties blijft optimistisch. Tegelijk is de dreiging tussen
Groot-Brittannië en Israël minder virulent geworden.
Met vallen en opstaan gaat men voort. Sir Stafford
Cripps, evenals zijn partijgenoot Morrison, heeft echter de
Engelse arbeiders voorgehouden, dat in het economische
met enig inzicht deze pijnlijke methode kan worden ver-
meden. Beiden hebben gewezen op het pathologisch ka-
rakter van voortgezette algemene loonsverhoging zonder
verhoogde productiviteit; als remedie werd aangewezen
prijsverlaging resulterend in stijgende reële lonen. Een
nieuwe injectie kan daarbij het uitgebreide handelsverdrag
zijn, dat met Polen werd afgesloten.
Zo tracht ook de Franse Minister-President de bevölking
aan te tonen, dat het duur is, door schade en schande wijs
te worden. Ook hij wenst thans een prijsstop op het peil
van 31 December 1948, gekoppeld aan een naar beneden
brengen van de prijzen voor voedingsmiddelen. ,,Aux grands
maux, les grands remèdes”. Zullen de Fransen de kwaal
boven het middel prefereren?
S
-I
Behandeling van alle
bankaaken
* *
Beaorging van alle
assurantiën.
R. MEEIS & ZOONEW
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM
ROTTERDAM
.
S.GRAVENHAGE
DELFT
–
SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
instituut voor Sociale Wetenschappen N.V.
Nieuwe mondelinge
cursus
en
speciale
répeitie-cursus voor
afgewezen
candidaten
M.O. ECONOMIE
Prospectus en inlichtingen:
‘s•Gravenhage, Wassenaarseweg 39d, Tel. 775382
9
S P
MBO
KZ
N.V.
KONINKLUKE
NEDERLAN DSC H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
Vaeatures
Grote bankinstelling
te
Amsterdam
vraagt
ervaren krachten
voor de beoordeling van transito- en driehoeks-.
zaken. Slechts zij, die beschikken over een ge-
degen vakkennis en commercieel inzicht, welke
zijn gebaseerd op een langdurige ervaring, komen
in. aanmerking.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, vergezeld
van recente foto, met ‘öpgave van leeftijd, oplei-
ding, levensloop, enz., worden ingewacht onder
letter R.P.A., Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam-C.
It
Koninklijke.
ZOUTZIEDERIJ
Nederlandsche
Fabriek van
Boekdrukkerij
zutzuur, (alle kwaliteiten)
H. A. M. Roelants
vloeibaar chloor
Schiedam
chloorb/eekloog
natronloog, caustic 5oda.
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N. V
Gevestigd te ‘s-Gravenhage
AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. BEILEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgeclocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Amsterdam
– Rotterdam –
‘s•Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
47
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr
W. Steigenga,
Be9olhingsaanwas en arbeidsmarkt
Terwijl het tekort aan geschoolde krachten in verschil-
lende delen van ons land voortduurt, voltrekken zich thans
enkele opvallende veranderingen in de verhouding tussen
totale vraag naar en totaal aanbod van arbeidskrachten.
Bedrijfstakgewijze en regionaal treden overschotten op,
die een aanwijzing vormen voor een kentering. Moet Ne-
derland zich op een grote werkloosheid voorbereiden? Voor
een antwoord op deze vraag is de demografiche ontwikke-
ling van groot belang. Terwijl tussen 1930 en 1946 slechts
19 pCt van de beroepsbevolking, voor wie een nieuwe
arbeidsplaats moest worden geschapen, jonger dan 24
jaar was, leren prognoses, dat dit tusen 1955 en 1960
48 pCt zal zijn. In de toekomst moet rekening worden ge-
houden met de mogelijkheid, dat de uitbreiding van het
arbeidspotentieel groter zal zijn dan 4e uitbreiding der
werkgelegenheid.
J.
Valley,
OQerheidsinoesteringea in, België.
In België is een 10-jaren i’ogramma voor investeringen
opgesteld, dat in totaal 360 mrd frs beloopt. Dit totaal
heeft betrekking zowel op de publieke als op de particuliere
sector. Schr. behandelt alleen de publieke sector, waarvoor
in eerste instantie een behoeftenprogramma van 161 mrd
frs is opgesteld. Deze behoeften der overheidsinstanties,
verdeeld in twee urgentieklassen, zijn hij het definitieve
programma teruggebracht tot rond 150 mrd frs. De voor-
delen van het programma zijn, dat thans ‘dc uitvoering
van openbare werken volledig kan worden gecoördineerd,
dat deze werken in hun totaliteit en naar de duur van uit-
voering van ieder project kunnen worden beoordeeld, en
dat de beschikbare middelen zo zuinig en economisch mo-
gelijk worden aangewend. Voor België’s wederuitrusting is
het p’ogramma van groot belang
Kliouw Bian Tie,
Brandmoleswerzekeringen in Indonesië
De onzekere toestand in Indonesië heeft aldaar de be-
l1oef te doen ontstaan aan brandmolestverzekeringen. De
beroepsverzekeraar heeft deze behoefte niet kunnen be-
vredigen, omdat de zo noodzakelijke spreiding van risico
in de vorm van mede- of herverzekering in Nederland noch
in de Verenigde Staten of Engeland kon worden verkregen.
Verschillende-belanghebbenden zijn met behulp van de
Overheid overgegaan tot het vormen van onderlinge mo-
lestverzekeringen. Aan deze oplossing kleven verschillende
moeilijkheden, waaronder het probleem van de belegging
en bestemming der fondsen. Het lijkt beter, dat de Overheid,
omdat het hier een taak geldt, die voor de particuliere
ondernemer te zwaar is en in wezen de toestand van de
gemeenschap tot oorzaak heeft, als molestverzekeraar
optreedt. Zij behoeft daarvoor geen aparte, kostbare Organi-
satie in het leven te roepen. De beroepsverzekeraar kan
worden ingeschakeld voqi’ het technisch werk.
A. Pleif
er,
De conjunctuur-in de Verenigde Staten.
Het jongste rapport van de ,,Council of Economie Ad-
visers”, kort geleden aan President Truman aangeboden,
leert, dat de Amerikaanse conjunctuur in 1948 twee belang-
rijke kenmerken vertoonde. Ten eerste zijn de inkomsten
en uitgaven van bedrijven – door de voortdurende prijs-stijging – sterker gestegen dan die van de consumenten.
Ten tweede begon medio 1948 de investeringsvraag van het
bedrijfsleven merkbaar minder te stijgen en vertoonden de overheidsuitgaven een relatief grotere stijging. Mede door
de belastingverlaging resulteerde dit in een vermindering
van het overheidskasoverschot van de eerste’op de tweede
helft van 1948 met $ 9 mrd.
SOMMAIRE.
Dr
W.
Steigenga,
L’accroissement de la population et le marché du tracail.
On constate aux Pays-Bas dans plusieurs régions et
dans certains secteurs éeonomiques des surplus de main
d’oeuvi’e et on se demande si ceux-ci ne sont pas les
symptômes d’uri ehômage menaçant. A l’avenir, il faut
qu’on tienne compte de la possibilité, que l’extensïon du
potentiel ouvrier serait plus grande que celle du travail.
J.
Va]ley,Les ‘intestissement.s du secteur public en Belgique
Cet artiele donne un aperçu des travaux qui ont abouti,
en Belgique, k l’élaboration du programme d’invistisse-
ment dusecteur public, réparti sur 10 années et d’un im-
port de 150 milliards de francs. L’exécution des travaux
publics peut actuellement être eomplètement coordonnée
et les moyens disponibles peuvent être utilisés, aussi
économïquement que possible.
Khoiiw Bian Tie,
L’assurance contre les incendies dus aux
opérations militai,es en Indonésie. – –
La demande d’assui’ances contre les incendies résultant
de la situation instable en Indonésie ne peut pas être
satisfaite par les compagnies d’assurance privées. L’assu-
rance mutuelie rencontre beaucoup de difficultés. La mail-
leure solution serait que le Gouvernement s’oceupe de ces
assurances, tout en faisant appel aux compagnies pnivées pour l’exécution technique.
A. Pleifer,
La conjoncture aux Etats Unis.
Se référant au rapport du ,,Council of Economie Advi-
sers” présenté récemment au Présidënt Truman, l’auteur
donne un aperçu des plus importants indices de la con-
joncture âméricaine en 1948.
SUMMARIES.
Dr
W. Steigenga,
Labour market and grouth of the pop u-
lation.
In several Dutch regions and branches of industry the
supply of labour exceeds demand. This might be seen as
i
an indication of mpending unemployment. There is every
possibility that in the future the growth of the labour
force will be larger than the expansion of employment.
J. Valley,
Public works in Belgium.
This article gives a survey of Belgiunn’s 10-year program
of public investments vhich ainounts .to 150 rnilliards of
francs. This program will facilitate the co-ordinated execu-
tion of public works and a thrifty use of the available
factors of production.
Khsouw Bian
Tie,
War risk fire insurance in Indonesia
In Indonesia the demand for war risk fire insurance
cannotbe met by professional insurers. Concurrent war
risk insurance hy the parties concerned meets many diffi-
culties. It might be best if the Government would act as
war risk insurer, with the aid of professionalists for tech-
nical work.
Â. Pfeiler,
Economic conditions in the U.S.A.
Starting from the latest report of the ,,Council of Eco-
nomie Advisers” the writer analyses the main characteris-ties of the American economy during 1948.
48
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
:19 Januari 1949
BEVOLKINGSAANWAS EN ARBEIDSMARKT.
TABJL 1.
t.
De verhoudingen tussen vraag en aanbod op de arbeids-
markt hebben sedert de bevrijding som tijds aanleiding
gegeven tot optimistische verwachtingen met betrek-
king tot het werkloosheidsvraagstuk. De grotevraag naar
arbeidskrachten bracht een volledige omkering der ver-
houdingen, zoals men deze sedert 1930 op de Nederlandse
arbeidsmarkt gewoon was. Feitelijk zelfs sedert enige decen-
nia, w’ant de verhoudingen op onze arbeidsmarkt tendeerden
in het verleden steeds naai’ een groter of kleiner overschot
van arbeidskrachten, dat evenwel in de dertiger jaren
zijn hoogtepunt bereikte.
lIet grote tekort aan arbeidskrachten, hoe reëel ook, geeft
echter in geen enkel opzicht reden tot enig optimisme voor
de toekomst. Het is zelfs de vraag, cf er een belangrijk
tekort aan arbeidskrachten zou bestaan, indien de vers
houdihgen tussen vraag eri’ aanbod niet volledig verstoord
waren door de volgende fac’toren: de daling der arbeids-
productiviteit, de mobilisatie ten behoeve van Indonesië,
de uitbreiding van het overheidsapparaat en de werkzaam-
heden ten bate van het herstel en de wederopbou’v.
liet is, aan de hand van de ter beschikking staande
gegevens niet mogelijk, de grootte dezer posten te schatten.
Men kan naar mijn mening evnwel aannemen, dat het
tekort aan arbeidskrachten in onze industrie en landbouw
zeker niet groter is dan het totaal aantal arbeidskrachten,
dat
01)
bovengenoemde wijze ,aan de normale vraag is
—onttrokken.
Wanneer de ontwikkeling van vraag en aanbod in de
lâatste anderhal.f jaar w’ordtgeanalyseerd, blijkt, dat zich
langzaam maar zeker veranderingen voltrekken. De tekor-
ten
•
aan arbeidskrachten, hoewel groter dan de over
schotten, zijn in het algemeen niet meer zo urgent als bijv. in 1940 nog het geval was. Verschillende bedrijven blijken
thans vrijwel verzadigd te zijn, vooral met ongeschoold
personeel. In verschillènde streken van ons land vormen
– zich reeds min of meer permanente overschotten, welke
weliswaar niet de omvang hebben van die van voor de
oorlog, doch wel een aanduiding zijn voor een zekere ken-
tering op de arbeidsmarkt, en herinneringen aan de
vroegere w’erkloosheid oproepen.
Behalve onder ongeschoolde arbeiders komen over-
schotten thans ook voor onder chauffeurs, h’andelsreizigers,
bepaalde beroepen in de voedings- en genotmiddelen-
industrie, doch vooral’ ook onder het kantoor- en admini-
stratief personeel. Ten dele is deze werkloosheid het gevolg
van een partiële verzadiging van de arbeidsmarkt, ten dele
van het feit, dat bepaalde delen van het economisch leven
nog niel voldoende op gang zijn gekomen.
Kentekenend voor de weinig evenwichtige positie onzer
arbeidsmarkt is ook,, dat bij het bestaande tekort aan
vrouwelijke arbeidskrachten zich thans in verschillende
centra moeilijkheden voordoen bij bet opnemen van vrou-
welijk kantoorpersoneel, in het bijzonder wanneer eri’aring
ontbreekt.
De grootste tekorten aan arbeidskrachten treden thans
op in de metaalindustrie, de bouwnijverheid en de textiel-
industrie. Vooral voor de metaalindustrie schijnt de be-
hoefte aan arbeidskrachten in de eerstvolgende jaren te
blijven bestaan.
Aan de hand van de maandstatistieken van het C.P.S.
en het R,A.B. is het mogelij.k een typering te geven van
de verhouding van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
voor de periode 1 Januari .1948 tot eind Augustus van
hetzelfde jaar. Per rayon van het R.A.B, is over deze
periode nagegaan de verhouding tussen vraag en aanbod. Op grond van het regelmatig of incidenteel optreden van
overschotten of tekorten is het mogelijk de rayons naar
vijf typeringen te onderschiden.
liet resultaat is zeer karakteristiek voor de huidige
structuur van de arbeidsmarkt in ons land. Enerzijds
Rayons
gelegen
in:
—
.-
€n;
!21
Typering
Overschotten ged. de gehele 1.
12
4
3
10
29
periode
Overschotten ged. een groot –
,
12
8
3
6
29
deel der periode I
–
Overschotten en
tekorten wege:
‘ 3
4
1
2
10
tegen elkaar op
Tekorten ged.
een groet deel
6
10
7
3
26
der periode
Tekorten ged.
de gehele
4
23
17
18
02
periode
Totaal ‘aantal
ray
1
37
49
31
39
150
blijken er grote regionale verschillen te bestaan tussen vraag en aanbod, zodat aangenomen moet worden, dat
uitwisseling van arbeidskrachten tussen de verschillende
rayons om v.elerlei reden niet tot stand komt. Anderzijds
blijkt, dat met name in de agrarische provincies en in het
Zuiden (voornamelijk Noofd-Brabait) verschillende rayons
als overschotgebieden kunnen worden getypeerd, o.a.
Oost-Groningen, Zuid-Oost-Drente, Zuid-Oost-Friesland, Tholen, Goeree-Overflakkee, Bommelerwaard, Land van
Maas en Waal, en de omgeving van Etten-Leur, alle stre-
ken, welke ook v66r 1940 werden gekenfnerkt door een
grote werkloosheid. I(laaiblijkelijk zijn de regionale pro-
blemen dezer gebieden ondanks het algemene tekort aan
arbeidskrachten in ons land in de laatste jren niet tpt
een oplossing gekomen.
Ter illustratie van de ontwikkeling van vraag en aanbd
op de arbeidsmarkt is een, grafiek opgenomen, welke de
verhouding vraag-aanbod aangeeft in de vier meest zuiver
agrarische provincies (Groningen, Friesland, Drente en
Zeeland).
Vraag ,n aanbod, Groningen . fries
L
and. Dr,nt,
en
Zevlanl
— Sanbod van w,rklvz, nannen(nd.00Warbeid,n — vraag naar mannelijke arbmdgrv in all,
a b.,evclvvvl landboun,.
15_
lO_
•
:
s
t
,
•
–
I
I
_a
,
t
,
5
—
,–.-.•
—
–
-..’
.
-.
11111111111
—
1947
1948
Uit deze grafiek blijkt, dat de agrarische provincies
gedurende een groot deel van het jaar een belangrijk over-schot aan arbeidskrachten hebben, dat sedert 1947 eniger-
mate is toegenomen. In 1947 hield het overschot aan tot April/Mei, in .1948 tot Juni/Juli. Het verdwijnen van het
overschot in de iomer ‘is slechts het gevolg van tijdelijke
werkgelegenheid in de landbouw. In sommige agrarische
19 Jarniari 1949
ECONOMICH-STATISTISCHE BERICHTEN
49
gebieden verdwijnen deze overschotten zelfs niet meer
in de zomer, of hoogstens gedurende enkele weken.
rrerrijl het tekort aan geschoolde krachten in verschil-
lende delen van ons lan”d voortduurt, voltrekken zich thans
dus enkele ‘opyallende veranderingen in do verhouding
tussen de totale vraag en het totale aanbod. Bedrijfstak-
gewijze en regionaal treden overschotten op, welke een
aaiiwijzïng vormen voor een kentering op de arbeidsmarkt.
Deze verschijnselen nopen tot de vraag.- welke toekomst-
verwachtingen thans gerechtvaardigd zijn. Kan men bin-
nen enkele jaren wederom een groot arbeidsoverschot
verwachten, met andere woorden: zal de ontwikkeling der
werkgelegenheid de toeneming van het arbeidspotentieel
bijhouden, of zal men- zich op een grote werkloosheid
hebben voor te bereiden?
rOm op deze vraag een enigszins gefundeerd antwoord
te kunnen geven, is het noodzakelijk in te gaan op de
demografische ontwikkeling onzer bevolking. Door de
Rijksdienst van het Nationale Plan is voor de eerstvolgen-
de vijftien jaren, uitgaande van deleeftijdsopbouw onzer
bevolking op 31 December 1946, een prognose gemaakt
van de productieve mannelijke en vrouwelijke bevolking
tussen 14 en 64 jaar. Op grond van de leeftijdsopbouw der
beroepsbevolking in 1920 en 1930 is het mogelijk te be-
rekenen, hoeveel
mannelni
en vrouwen tussen 14 en 64 j&ar
in de geprognoseërde jaren 1955 en 1960 waarschijnlijk
in een beroep w6rkzaam zullen zijn. Teneinde een volledig
beeld te verkrijgen van 1920 af, is ook voor de jaren 1939
;(het laatste jaar voor de tweede wereldoorlog) en 1946 (het
laatste jaar waarovèr een leeftijdsopbouw bekend is) de
mannelijke en vrouwelijke beroepsbevolking tussen 14
en 64 jaar berekend.
De ontwikkeling der beroepsbevolking naar sexe en
leeftijdsklasse is neergelegd in tabel 2. Bijzondere aan-
dacht is hier besteed aan de leeftijdsopbouw der beroeps-
bèvolking. Teneinde een zo duidelijk mogelijk overzicht
te verkrijgen van de ontwikkeling der beroepsbevoling
sedért 1920, is ‘per leeftijdsklasse de beroepsbevolking in
1946 op 100 gesteld, waarin de cijfers der voorafgaande
en volgende jaren zijn1uitgedrukt..
TABEL 2.
Operzicht pan het n’erloop de,’ beroepsbevolking naar
leef tijdsklasse eh sexé:
(1946 is per leeftijdsklasse 100)
Leeftijd
1920
1930
1939
1946
4
1955 1966
Mannen
14-19
83 90
101
100
102
121
20-24
73
87
91
100
102 104
(14-24)
78 88 97
100
102
113
25-49
67 79 93
100
111
116
50-64
64 77
81
100
120
132
Totaal
………
69
82
95
100
108
118
Vrouweti
14-19
‘ ……
76
92
101
100
101
120
20-24
71 91
91
100
99 102
(14-26)
75
91
97.,
100 100
112
25-49
64
81
93
100
106
110
50-64
65
75
89
100
120
‘
132
Totaal
………
85 94
100
106
113
De groei der beroepsbevolking, per leeftijdsklasse, blijkt
in de periode 1920 tot 1946 ongelijk te zijn verlopen. In
het algemeen zijn de oudere leeftijdsklassen sterker toege-
nomen dan de jongere klassen. Onze beroepsbevolking
is in de periode 1920 tot 1946 ouder geworden. Een tweede
TABEL 3.
opmerkelijk feit js, dat tussen 1939 en 1946 het aantal
in een beroep verkzamen der 14-19 jarigen is terugge-
lopen, een gevolg van de daling der geboortecijfers in het
verleden. Ook in ons land deed de’ geboortedaling dus
haar invloed reeds gevoelen op het .aanhod van arbeids-
krachten en op de omvang der jaarklassen.
Beschouwt men de ontwikkeling na 1946 aan de hand
van de hier gebruikte prognose, zo blijkt, dat verwacht
kan worden, dat tot op zekere hoogte de ontwikkeling
der voorafgaande decennia zal
•
worden gecontinueerd in
de hiei’op volgende periode tot 1955.
De bezetting der jongste klasse zal iets toenemen bij
de mannen; hij de vrouwen neemt de bezetting der 20-24
jarigen zelfs’ iets af. Een sterke toeneming der beroeps
;
bevolking kan men evenwel verwachten in de oudere leef-
tijdsklassen. De 50-64 jarigen zullen in aantal sterker
toenemen dan men op grond van de toeneming der totale
beroepsbevolking zou verwachten.
De volgende periode 1955 tot 1960 zal evenwel een geheel
ander beeld vertonen. Flier is de toeneming het sterkst
juist in de jongste en in de oudste leeftijdsklasse.
In tabel 3 zijn enkele absolute cijfers opgenomen betref-
fende de vermeerdering der totale mannelijke en vrouwe-
lijke beroepsbevolking, naar de drie leeftijdsklassen 14-24,
25-49 en 50-64 jarigen. Om vergelijkbaarheid mogelijk
te maken is de gemiddelde jaarlijkse toeneming per periode
berekend. Als perioden zijn aangehouden 1920-1930,
1930-1939, 1939-1946, 1946-1955 en 1955-1960.
Gemiddelde jaai’lijkse oerineerdering de,’ beroepsbeoolking
in de perioden 1920-’30, 1930-’39, 1939-’46, 1946-’55 en
1955-’60, per leef tijdsklasse.
X
1000
60,-
50-6’j.
—
25.40
j. ,
501
£10
30
20
10
0′
1920-30
930-39 . 1939 -‘+6
1946-’55
1955-60
Gemiddelde jaarlijkse toeneming de,’ beroepsbeoolking per leef tijdsklasse, met piocentuei aanleel der leef tijdshlassen
in de. totale toeneming.
Leeftijdsklassen
1920-30
1930-’39
1939-
1
’46
1946-55
1
1955-’60
15.100
(=
31)
8.700
(=
19)
6.400
(=
19)
‘
1.900
(=
51
25.700
(= 48)
14
–
24
…………
26.000
(= 53)
27.900
(=
61)
19.600
(=
56)
22.600
(= 59)
14.800
(= 26)
-25
–
49
………..
50
–
64
8.100
(= 16)
9.500
(=
20)
‘
8.700
(=
25)
13.900
(= 36)
14.900
(= 26)
Totaal
…………
1
49.200
(= 100)
1
46.100
(= 100)
1
34.700
(100)
.
38.400
(100)
t
55.400
(
100)
r
50
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
Een en ander is tevens uigebeeld in bijgevoegde grafiek.
In de eerste plaats blijkt, dat tot 1946 de omvang van
de jaarlijkse uitbi’eiding van het arbeidspotentieel, en dus
ook het aantal arbeidsplaatsen, dat ieder jaar nieuw moest
worden gecreëerd om deze uitbreiding op te vangen, is
afgenomen. In de periode 1946 tot 1955 neemt de uitbrei-
ding daarentegen toe, .zij het dan, dat, deze slechts
weinig groter, is dan die der voorafgaande periode. De
periode 1955 tot 1960 zal daarentegen een geheel ander
beeld te zien geven. In dit tijdvak kan men een ja.rlijkse
toeneming verwachten, welke groter is dan welke andere
ook sedert 1920. Hiervoor werd reeds geweten op het
ongelijke verloop van dc toeneming der verschillende leef-
tijdsklassen. Een duidelijk beeld van de lecftijdsstructuur
der nieuw te creëren arbeidsplaatsen wordt eveneens in
tabel 8 gegeven. De nieuw te -creëren arbeidsplaatsen
zullen in de periode 1946 töt 1955 vooral worden ingenomen
door personen behorende tot de middelste leeftijdsklasse
en slechts voor een gering deel door personen behorende
tot de jongste klasse. Geheel anders wordt dit evenwel
in de periode 1955 tot 1960. Hier valt het, zwaartepunt
juist op de jongste leeftïjdsklasse. Bijna de helft der nieuwe
werkgelegenheid (zo zij in evenredigheid met de toeneming
der bevolking kan worden gecreëerd), zal door personen
van 14 tot 24 jaar worden bezet.
Vergelijkbaar met deze periode is alleen cle periode 1920
tot 1930, en dan nog slechts ten dele. Een bijzonder ge-
lukkige omstandigheid van laatstgenoemde periode is wel,
dat de toenmalige grote expansie van ons industrieel
apparaat w’aarschijnlijk in staat was deze toeneming op
te vangen. Aan het bedrijfsleven zullen in de periode
1955-1960 dus wel zeer grote eisen worden gesteld om
de uitbreiding van ons arbeidspotentieel bij te houden.
Deze eisen zullen des te groter zijn, w’aar bovendien de
leeftijdsopbouw dezer toeneming zo sterk afwijkt van die
der voorafgaande perioden. Tussen 1930 en 1940 was
sjechts 19 pCt van de .beroepbevolking, voor wie een
nieuWe arbeidsplaats moest worden geschapen, jonger dan
24 jaar, tussen 1955 en 1960 zal dit 48 pCt zijn.
Dat deze merkwaardige dèmografische ontwikkeling dan
vooral voor de tewerkstëlling der ouderen van betekenis
kan worden, is wel zeker. ‘Wanneer werkloosheid optreedt,
kan men verwachten, dat juist de ouderen hiervan in de
tekomst het slachtoffer zullen worden, gezien de voor-
keur van het bedrijfsleven ouderen door jongeren te ver-
vangen. Anderzijds kan het sterk vergrote aanbod van
jonge arbeidskrachten de mogelijkheid openen voor de
uitbreiding van die takken van bedrijf, welke vooral zijn
,ingesteld op het werken met goedkope jonge arbeids-
krachten.
Zal ons bedrijfsleven, evenwel in staat zijn deze toeneming
in de eerstvolgende jaren te verwerken? Veel zal afhaflgen
van de industriële mogelijkheden en de onlwikkeling der industrialisatie. Slaagt deze, dan zal deze demografische
ontwikkeling uiteraard weinig problemen dproepen. De
eisen, w’elke aan de opnemingscapaciteit.yan ons bedrijfs-
leven worden gesteld, zullen in de toekomst echter aanmer-
kelijk zwaarder zijn dan in het verleden, gelet op de in
tabel 8 genoemde cijfers. Uiteraard is het niet mogelijk te voorspellen, in hoeverre
ons bedrijfsleven in staat zal blijken deze toeneming te
verwerken. FIet is mogelijk, dat door nieuwe technische
vindingen of andere factoren belangrijke nieu’e arbeids-
mogelijkheden worden, geopend. De enige conclusie, welke
met zekerheid kan worden getrokken, is, dat met het oog
op het grote aanbod van arbeidskrachten in de naaste
toekomst met de mogelijkheid rekening moet worden
gehouden, dat de uitbreiding van het arbeidspotentieel
groter zal zijn dan de uitbreiding der werkgelegenheid.
s-Gravcnhage.
Di W. STEIGENGA.
OVERHEIDSINVESTERINGEN IN BELGIË
Inleiding.
In België heeft het Ministerie van Economische Cör-
dinatie en Nationale Wederuitrusting een schatting ge-
maakt van het bedrag aan investeringen, welke in de loop
der 10 komende jaren zullen moeten worden verricht
teneinde het economisch leven op bevredigende wijze op-
nieuw uit te rusten. Deze schatting, die, gelijk wellicht
bekend, 360 mld francs beloopt, is,het resultaat van ver-
schillende door genoemd Departement ‘errichte onder-
zoekingen en heeft betrekking op het totaal van de pu-
blieke en de private sector.
Om een doel, als hier in het kort omschreven, te bereiken
en vooral om te zorgen, dat de te verrichten investeringen
een zo groot mogelijk nut afwerpen, is een politiek van
coördinatie van en richting geven aan de investeringen
wel zeer gewenst, zo niet onvermijdelijk. Immers, uitvoe-
ring der plannen zal een beroep doen zowel op beschikbaar
kapitaal als op arbeidskracht en grondstoffen. Deze mid-
delen nu zijn beperkt voorradig eneen krachtig volgehouden
politiek van ,,timing” kan derhalve niet worden gemist.
Bij dit alls staat de Regering op het standpunt, dat de
Overheid zelf het voorbeeld zal moeten geven. Wie geen
orde op eigen zaken kan stellen, heeft geen recht zich met
foaten in andermans aangelegenheden te bemoeien.
Van het genoemde bedrag van 360 mld francs nu zal
ca ‘150 mld francs, d.i. ruim 40 pCt, worden geïnvesteerd
door de publieke sector. Zou een centraal ,opgezet en
samenhangend plan ontbreken, dan zouden omvangrijke verspillingen niet te verhinderen zijn.
Op grond ‘an deze overweging heeft de Rëgering aan
het Ministei’ie van Economische Coördinatie ‘en Nationale
Wïederuitrusting verzocht een 10-jaren programma betref-
fende de overheidsinvesteringen uit te
.
,werken.
Deze taak is ter hand genomen met medewerking van
hetMinisterie van Financiën en alle belanghebbende over-
heidsorganen. Deze laatste hebben ell( voor zich een
behoeftenprogramma opgesteld, dat zij in de komende
10 jaren gerealiseerd zouden willen zien. Deze behoeften
zijn vervolgens geclassificeerd naar prioriteit, gecoördi-neerd en aangepast aan de mogelijkheden van realisatie.
Als afsluiting van de betreffende werkzaamheden heeft
het Ministerie tenslotte rapport uitgebracht over het
,Programme Décennal des Investissements Publics”.
1-let programma ‘erd goedgekeurd door het ,,Comité
Ministérial de Coordination Economique” en aangeboden
aan het Parlement in ‘de vorm van een programma, uit
te voeren in de jaren 1948-1957.
Het karakter yan het 10-jaren programma.
Teneinde het programma juist te interpreteren, dient
het karakter ervan nader te worden omschreven.
1-Jet telsel van jaarlijkse begrotingsopmaak vereist in
feite, dat’ iedere uitgave van de Overheid jaarlijks wordt
goedgekeurd. Daarentegen vraagt het verwerkelijken van
omvangrijke investeringen meestal verschillende jaren.
Er bestaat hier dus een zekere tegenstrijdigheid. Een op-
lossing zou kunnen worden gevondén door het gebruik
van ,,crédits d’engagement”. Deze-methode zou de Over-
heid onherroepelijk autoriseren zich tot die werkzaamheden
te verplichten, welke zij in een programma heeft uitgestip-
peld. Het Parlement zou zich dan het recht voorbehouden
jaarlijks de credieten, benodigd voor de uitvoering van
deze werkzaamheden, te voteren, daarbij in elk voor-
komend geval de betreffende werkzaamheden specifiek
aangevend. Er zou dan een onderscheid moeten worden
gemaakt tussen de ,,hudgets extraordinaires”, in elk geval
ten uitvoer te leggen, en de ,,budgets d’éventualité”, be-
trekking hebbende op in crisistijd uit te voeren werkzaam-
heden.
Een dergelijke methode zou tegemoet komen aan’ de
behoefte aan een structurele en een conjuncturele politiek
1)
Vertaald uit het Frans. ‘ Red.
1
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
51 ii
van openbare werken. Zij zou het mogelijk maken, de
klippen, waarop in het verleden de uitvoering van openbare
werken dikwijls ‘is gestuit – en waarvan de ernstigste
bestond uit langdurige onderbrekingen der werkzaam-
heden -, te vermijden.
In dit licht moet men het 10-jaren programma zien,
een programma, dat de eerste ernstige poging inhoudt
om in België de methode van de ,,crédits d’engagements”
ingang te doen vinden.
Opmerking verdient, dat het 10-jaren programma niet
alleen de investeringen van de Staat omvat, maar ook
die van de lagere overheidsorganen (provinciën en gemeen-
ten) en de parastatale bedrijven (de ,,Société Nationale des
Chemins de fer Belges”, de ,,Société Nationale des Chemins
de fer Vicinaux” en de ,,Régie des Télégraphes et Télé-
phones”). De voornaamste sectoren, welke ‘men op het
oog heeft, zijn: communicaties, publieke w’erken van de
Staat, de havens van Antwerpen en Gent, lagere overheids-
organen en w’erken voor de nationale verdediging.
Het behoeften programma.
De aan de plannen ten grondslag liggende behoeften
werden ingedeeld in twee urgentieklassen, en wel op de
volgende wijze. De investei’ingen,welke beslist noodzakelijk
leken, zowel voor de betrokken sector als voor het gehele
economische leven, werden in urgentieklasse 1 geplaatst,
terwijl die investeringen, welker uitvoering in de komende
jaren w’enselijk werd geacht, maar waarvan onmiddellijke
uitvoering niet vereist leek, in. irgentieklasse II werden
opgenomen.
De behoeftenprogramma’s der verschillende sectoren
nu beliepen in totaal, voor de 10 betreffende jaren, 161,6
mld francs; hiervan viel 148,8 mld francs in urgentieklasse
1. l-lierbij moet worden bedacht, dat de behoeften in kwestie
niet gelijkmatig over de gehele periode werden verdeeld.
1-lun urgentie had de verschillende instanties ei’ toe geleid
de uit te voeren werken in de eerstejaren te concentreren.
Derhalve is voor 1948 voorzien in een programma van 20,5 mld francs, dat geheel op urgentieklasse 1 betrek-
king heeft.
1-let volgende ovèrzicht geeft de verdeling over de ver-
schillende categorieën van objecten:
in milliarden franes
Over de 10 jaren1948
T
II Totaal
T
II
Communicaties
61
1,1
62,1
8,8
–
Publieke werken van de
35
11,7
46,7
5,2
0,4
Havens van Antwerpen en
Staat
……………..
Gent
……
.
………
–
9,5
1,6
–
Lagere overheidsorganen
.9,5
38,1
—
38,1
4
–
Nationale verdediging
.
5,2
–
‘5,2
0,5
–
Totaal
…………….
L 148,8
12,8
164,6
1
20,1
0.4
Het lijkt wel van belang eei’i overzicht te geven van de
werken, wölke de belanghebbende insta?ities op het oog
hadden:
1.
Spoorwegen.
De investeringen, beoogd door de
S.N.C.B., omvatten: voltooiing van reconstructiewerk-
zaamheden, vernieuwing van het net, verschillende bouw-
werken, verbetering en uitbreiding vhn materieel en vöoral
de verwerkelijking van een grootscheeps electrificatiepro-
gramma. Het gaat hier om investeringen ten bedrage van
45 mld francs, waarvan een bedrag van 13,5 mld francs is
toebedacht aan de electrificatie, welke in de rentabiliteit
van ons spoorwegnet een essentieel element vertegenw’oor-
digt. De bestaande situatie in liet spoorwegbedrijf, dat
deficitair ‘is geworden als gevolg van een onvoldoende
verhoging der tarieven, zal slechts vërbetering ondergaan,
wanneer de ontvangsten worden verhoogd en de kosten
verlaagd; alleen electrificatïe is in staat dit te bewerkstel
ligen. Uit dezen hoofde moeten de betrokken investeringen
beschouwd worden als te zijn van eerste urgentie.
Aanleg oan het r’liegoeld oan Meisbroeck.
Te Mels-
broeck zal een vliegveld van internationale klasse worden
aangelegd, aangepast aan de huidige eisen van snelheid
en veiligheid. Men zal aldus tegemoet kunnen komen aan
de belangrijke ontplooiing van het Belgisch luchtverkeer.
Telefoon en Telegraaf.
Teneinde te kunnen voldoen
aan de voortdurend stijgende vraag naar aansluitingen,
heeft het staatsbedi’ijf der T. en T. een investeringspro-
gramma voorgesteld van bijna 9 mid francs. Uitvoering
hiervan zou het bedrijf toestaan over 10 jaar ongeveer.
500.000 â 600.000 abonné’s te bedienen.
Wegenaanleg.
Een bedrag van 8,5 nild francs is
uitgetrokken vooi’ de aanleg van wegen, clie van Brussel
straalsgewijs uitlopen naar de belangrijkste centra van het
land, voor de aahlcg van een a{itoweg Oostende-Gent en
voor de aanleg van een weg, die de industriële hekkens
in het Oosten en Zuiden des lands met elkaar zal verbinden;
daarnaast, bestaan nog enkele kleinere, projecten.
U’aterwegen en -werken.
Voor deze sector belopen de
behoeften in totaal 26 mld francs. Onder de projecten
moet in de eerste plaats worden genoemd het vergroten
van de capaciteit (tot schepen van 1.350 ton) van het
kanaal Brussel-Charleroi, waardoor het mogelijk zal
worden het industriegebied van Charleroi beter van erts
en brandstoffen te voorzien. Te noemen zijn voorts de
verwijdering van de stop van Lanaye, de uitbreiding en
de verbetering van het kanaal van Gent naai’ Terneuzen,
de voltooiing van de stuwdam bij Eupen, de aanleg van
een kanaal rondom Gent en de werken tot verbetering van de Sambre.
De havens van Antwerpen en Cent.
In beide steden
zijn de bestaande haveninstallaties ernstig door de oorlog
beschadigd; herstel en tevens vernieuwing zijn dringend
geboden. Het gaat hier zeer duidelijk om investeringen,
die voor het economisch leven van het land en met name
voor de exportpositie essentieel zijn.
Lagere overheidsorganen. ,
Onder de verschillende
werken, die door lagere overheidsorganen zijn geprojecteerd
(tot een totaal bedrag iran 38 mld francs) moeten vooral
worden genoemd de investeringen in het belang van de v6lks-
gezondheid ten bedrage van 24 mld francs (waterleiding,
verwerking van vuilnis, rioleringen e.d.) en de werkzaam-
heden aan gemeentelijke en provinciale wegennetten ten
bedrage van 9 mld francs.
**
*
Een belangrijk gedeelte van het programma, t.w. onge-
veer 115 mld francs, heeft betrekking op het verlceerswezen
(in de ruimste zin des woords). Bij het opstellen van liet
10-jaren plan is de betekenis van het verkeerswezen sterk
op de voorgrond getreden, vooral het belang van coördi-
natie der verschillende onderdelen. De lezer heeft zich
wellicht verwonderd over de geringe omvang van de be-
hoeften voor wegenaanleg (zie onder 4) in vergelijking
met die voor spoor- en waterwegen. Punt 4 en punt 7
geven echter voor wegenaanleg een totaal bedrag van 17 mld francs, hetgeen tegenover 26 mld francs voor water-
wegen en -werken en 45 mld francs voor spoorwegen een
iets minder ongunstige verhouding betekent.
Critische beoordeling.
Aangezien de investeringen gemeenschappelijk beslag
zullen leggen op kapitaal, arbeid en grondstoffen, moesten
de voorgedragen behoeften natuurlijk aan een critisch
onderzoek woi’den onderw’erpen, teneinde vast te stellen,
in welke mate en in welk tijdsverloop ze te verwerkelijken
waren.
1.
Materile en financiële mogelijkheden
900?’
verwer/ce-
lij/cing.
–
Vooropgesteld dient te worden, dat met name in het
bouwbedrijf de mogelijkheden voor verwerkelijking der
plannen zeer beperlct zijn. Onderzoekingen naar de capa-
52
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
citeit in deze sector hbben aangetoond, dat de Belgische
bouwnijverheid in staat is, jaarlijks voor ca 14 mid francs
aan werken uit te voeren, welke als volgt kunnen worden
verdeeld:
Woningen
………………………….
75
Industriële, commerciële en openb. gebouwen
2,5
Grote objecten
………………….
4
Totaal
14
mld francs
Aangezien de ondèrafdeling woningen buiten het 10-jaren
programma valt en de particuliere investeringen in indus-
triële en commerciële, gebouwen 0,9 mid francs belopen;
is het bedrag, dat voor openbare werken beschikbaar is,
slechts 5,6 mid francs. De voor de publieke sector open-
staande mogelijkheden kunnen als volgt schematisch
worden vastgelegd (jaarcijfers):
minimaal
maximaal
in mld francs
Gebouwen
………………
1,6
2,0
Grote objecten
…………
4,0
4,5
Totaal
………………..
5,6
6,5
De rol nu, die in het behoeftenprogramma van de pu-
blieke sector aan de bouwnijverheid is toegedacht, omvat
veel hogere cijfers! Men zie slechts de volgende gegevens:
10-jaars periode
1948
(jaargetnidclelde)
–
in mIcI francs
Gebouwen
……………..
3,0
5,/t
Grote objecten
…………
5,6
5,6
Totaal
………………..
8,6
11,0
Zonder twijfel is het niet uitgesloten, dat de capaciteit
van de bouwnijverheid in de toekomst zalstijgen. Voors-
hands echter spreekt het vanzelf, dat een beperking van de opgestelde programma’s noodzakelijk onder het oog
moest worden gezien.
Natuurlijk moest, behalve met de bouwnijverheid, ook
met de capaciteit van andere takken van bedi’ijvigheid
worden gei’ekend (metaalwaren, cement, hout ed.). Daar
echter deze industrieën regelmatig exportei’en en boven-
dien niet altijd met volledige bezetting werken, waren hier
geen ernstige knelpunten te vrezen.
FIet is överigens een delicate bezigheid om met het oog
op voorgenomen investeringen schattingen van prbductie-
capaciteiten te maken. Het is op dit gebied onmogelijk
om met vaste grootheden te rekenen; de mogelijkheden
zullen variëren al naar gelang van de conjunctuurbeweging,
de mate van werkgelegenheid en andére factoren. 1-let
opgestelde openbare werkenprogramma kan dan ook niet
als een onveranderlijk gegeven worden gezien, doch enkel
als een raamplan, dat voor periodieke herziening vatbaar is.
Voorts is het programma opgesteld zonclei’,dat i’echt-
streeks rekening is gehouden met ‘s lands financiële moge-
lijkheden, ‘en niets bewijst, dat een volledige benutting
van de productiecapaciteit der verschillende bedrijfstakken
zal-kunnen worden bereikt; dit resultaat is afhankelijk
van de beschikbare financieringsmogelijkheden en van
de hulpbronnen der openbare organen; per saldo is het
dus afhankelijk van de conjunctuurphase, waarin het land
verkeert. In het programma wordt op dit essentiële vraag-
stuk niet gezinspeeld.
Zelfs echter wanneer de plannen zouden moeten worden
bepérkt naai’mate eeri baisse zijn intrede zou doen, zou het
10-jaren programma toch ongetwijfeld nuttig zijn, doordat
de openbare investeringen w’eliswaar,
01)
kleiner schaal,
maat’ rekening houdend met belangrijke beginselen van
economische coördinatie, zouden worden doorgevoerd.
Tenslotte moge worden opgemei’k.t, dat d.e voor investe-
ringen in de publieke en de particuliere sector bestemde
kapitalen uit vrijwel identieke bronnen voortspruiten en
dat ze dus’ op elkaar afgestemd zullen moeten worde1.
2.
Iltethode,t pan selectie.
Teneinde het optreden van knelpunten te’oorkomen,
heeft men de voorgedragen behoeften moeten selecteren.
Dit is geschied op basis vande volgende beginselen:
Ieder project, dat niet beslist noodzakelijk leek, is
eenvoudig tei’zijde geschoven. Uitvoering ervan is
uitgesteld tot een volgende 10-jaren pei’iode.
Uitvoering der resterende projecten is hij benadei’ing
gelijkelijk over de 10 jaren verdeeld; aan essentiële
projecten is daarbij prioriteit verleend.
Een ,,co’njuncturele reserve” is aangebracht door be-
paalde niet direct noodzakelijke projecten te bewaren
vöor perioden van laagconjunctuur.
Aangezien het ei’nstïgste knelpunt zich in de sector der
bouw’nijverhéid bevindt, heeft men bij de selectie i’ekening.
gehouden met de mate, waarin elk project op deze sector
beslag legt. Naar schatting glden voor de werken, die
redelij kerwijs – gesproken te i’ealiseren zijn, de volgende
cijfers:
in mld francs
10-jaars periOdc
1948
(jaargemiddelde)
T
II Totaal
T’
II
Gebouwen
………….
2,1
0,7
2,8
2,7
–
Grote werken
4,0
1,4
5,4
4,2
—
Totaal
………………
6,1
2,1
8,2
1
6,0
–
Opgemerkt dient te worden, dat dit programma voor
1948 voorziet in een bedrag van 2,7. mid francs voor ge-
bouwen, hetgeen meer is dan cle’2 mld francs, die wij als
een maximum hebben aangegeven. Dit staat echter in
vei’band met het feit, dat ca 15 pCt van de voorziene uit-
gaven betrekking heeft op reeds voltooide bouwwerken.
Men mag hopen, dat de verbetering van de outillage
van het bouw’bedi’ijf en van de constructiemethoden de
productiecapaciteit van deze sector zal vergroten. De
Staat heeft hierbij een groot belang, mede gezien de’
mogelijkheid van een daling der bouwkosten. De grote
betekenis van het 10-jaren programma moet een aanspo-ring zijn voor de bouwnijverheid om alles te doen wat in
haar vermogen ligt..
Het te realiseren 10-jaren. prog’amrna.
Ons overzichtva’ide vooi’naamste phasen tn de leidende,
beginselen van de projecten dci’ Ovei’heid leidt thans tot
het volgende realisatiepi’ogramma:
in
inId
fraic.s
10-jaars
periode
1948
T
II
Totaal
T
II
communicaues
……….
52,1
10,0 02,1
7,0
–
Publieke werken van
de
35,2.
11,5
46,7
3,7
–
Havens van Antwerpen en
–
Staat
……………..
39
9,5
0,3
–
Gent
……………..5,6
Lagere overhei,lsorganen
..
19,1
8,3 27,4
1,6
–
Nationale verdediging
– .
–
4,6 0,6
5,2
0,4
–
Totaal
………………
116,6
34,3
150,9
1
13,0
–
De in de 10 jaren uit te voeren werken belopen dus in
totaal rond 151 mid francs, terwijl de geraamde behoeftn
161,5 mid fi’ancs beliepen. De terzijde gestelde of uitge-
stlde projecten belopen dus niet meer dan 6
t
7 pCt van
de geraamde behoeften. Beliepen de behoeften in urgentie-
klasse 1 148,8 mld francs, thans wordt gerekend op reali-
satie van een bedrag van 116,6 mld fi’ancs; voor 1948 zijn
de behoeften ad 20,1 mid francs teruggebracht tot 13 mln
francs. 1-let is verheugend, dat in de 10-jaars periode bijna
alle nodig geachte investeringen zullen kunnën worden
grealiseerd.
-71
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERI
Ç
HTEN
53
De enige moeilijkheid, welke men nog moet overwinnen,
vloeit voort uit de noodzakelijkheid de investeringen in
de’ tijd te verdelen. Deverw’oestingen en de uïtgestelde
vervaningen van de oorlogsperiode, gekoppeld aan de
technische vooruitgang, welke joit in die jaren werd
geboekt, maken het onvermijdelijk, dat de investeringen in de eerste jaren worden geconcentreerd. Gezien echter
de materiële en financiële mogélijkheden tot realisatie
kan aan deze eis niet worden voldaan. Een en ander kan
de noodzaak van een politiek van coördinatie slechts
onderstrepen. –
Conclusies.
De voordelen van liet 10-jaren programma, waarvan
wij de hoofdtrekken hebben geschetst, verdienen explicite
te worden opgesomd. In de eerste plaats moet-er 01) worden
gewezen, dat verschillendè programma’s van afzonderlijke
instanties thans zijn samengebracht, geconfronteerd, in
elkaar gepast en aan een gron,dig onderzoek onderworpen.
De zo wenselijke coördinatie wordt hierdoor ten zeerste
bevorderd. In het verkeerswezen bijv. hingen de investe-
ringen, die in elk der afzonderlijke sectoren (water, weg of
rail) werden verricht, tot nu toe vooral af van de onder-
nemingsgeest der betrokkenen. Nimmer had men zich
afgevraagd, welke van deze sectoren een relatief gunstiger
behandeling verdiende om een zo modern en efficiënt
mogelijk verkeersapparaat te verkrijgen. Het 10-jaren
programiha heeft het probleem naar vôren gebracht en
vraagt om een oplôssing. –
Voorts zal- een einde kunnen worden, gemaakt aan het
gebrek aan samenhang, dat zich bij de uitvoering van open-
barq werken vaak heeft gedemonstreerd. Dank zij hetlO-
jaren programma zullen zakelijke methoden kunnen worden
toegepast, de openbare werken zullen niet meer van jaar-
lijkse lranches-afhangen,doch in hun totaliteit en naar
de duur van uitvoering van ieder’ project kunnen worden
beoordeeld. Op deze wijze kan worden bereikt, dat de
werken zo spoedig mogelijk vooi’ het gehele economische
leven rendabel worden. Onderbrekingen zullen niet worden
toegestaan, aan de vastgestelde prioriteiten zal nauwkeurig
cle hand worden gehobden.
Om kort te gaan: met de beschikbare arbeidskrachten,
kapitalen en grondstoffen zal zo zuinig en zo economisch
mogelijk worden gehandeld.
De werken, die
‘
in. urgen tieklasse II vallen, omvatten
investeringen, waarvan de tenuitvoerlegging kan w’orden
vertraagd of versneld. Ze vormen een conjunoturele
res,erve, die in actie kan worden gebracht aodra de behoefte
daaraan zich doet gevoelen. Voor het geval ze tekort
schieten, zulln bepaalde werken uit urgentieklasse 1
eerder ten uitvoer kunnen worden gelegd dan thans in
het plan is vöorzien.
Daarnaast is het van belang, dat de Overheid, daar zij
de in de komende jaren te verrichten investeringen kan
overzien, aan het hedrijfslevenopdrachten oplange termijn
Ican verstrekken. Dit vormt mede een stahilisere’nde factoi,
di
ç
de gevolgen van de schommelingen, voortvloeiende uit
de wisselvalligheid van buitenlandse afzetmarkten, kan verzachten. Op grond hiervan kan de Staat van het .he-
d rijfsleven ratio nalisatiemaa tregelen eisen, die uiteindelij Ic
tot prijsdaling moeten leiden. –
Een politiek, zoals hierboven, werd geschetst, kan niet
anders dan een bijzondei’e bijdrage leveren tot de weder-uitrusting va6 België. Zij zou er aan medewërken, aan de
gemeenschap een apparaat te verschaffen, dat aan de be-
hoeften van die gemeenschap is aangepast. Zij zou het mo-‘
gelijk maken in de publieke, investeringssector beginselen
van rationalisatie en efficiency toe te passen, in het voor-
deel van het gehele economische leven.
Brussel.
J.
VALLEY.
BRANDMOLEST VERZEKERINGEN
IN INDONESIË.
De onzekere toestand in Indonesië, die ook na de jongste
actie nog wel enige tijd zal voortduren, heeft in brede kring
de behoefte doen ontstaan aan verzekeringen tegen zgn.
brandn’iolest. Daaronder is -te verstaan de mogelijkheid
om, tegen betaling van een zekere premie, vergoeding te
krijgen van, schaden bij brand, indien deze wordt veroor-
zaakt door oorlogshandelingen. Voor Indonesië denkt men
daarbij niet zozeer aan krijgsverrïohtingen op grote schaal, maar meei’ aan de activiteit van gueriliatroepen, terroristen
en plunderaars. Overvallen
01)
veraf gelegen ondernemin-
gen, sabotage in de steden en andere subversieve daden
kunnen leiden tot branden, die buiten de dekking van de
gewone. verzekering vallen en derhalve iiet worden vegoed.
De dreigende mogelijkheid ‘an deze soort schaden –
inmiddels vele malen )verkelijkheid geworden – heeft
begrijpelijkerwijs de daarbij betrokkenen hogelijk veront-
rust. Men wenst daarvan gevrijwaard te zijn door het
risico te verzekeren. De verzekeraar staat hier voor ‘en
uitermate moeilijke keuze.
Enerzijds beseft hij zeer goed, dat onder de geschetste omstandigheden een reële behoefte aan brandmolestver
zekeringen bestaat; anderzijds heeft hij rekening te houden
met de belangen van het eigen bedrijf. Zo groot immers
:kunnen
.
de uit te betalen schaden blijken te zijn, dat niet
alleen de inkomsten uit anderen hoofde, maar zelfs het
kapitaal en dc reserves, onder bepaalde omstandigheden,
teloor zouden gaan. –
Indien hij niet tot onhanteerbare premies wil komen,
moet de vërzekei’aar spreiding zien te vinden voor de te
aanvaarden risico’s, 1-let verzekeringsbedrijf in Indo-
nesië, noch dat in Nederland, is, ook gecombineerd, ruim
genoeg om de molestposten met behulp van mede- dan
vel herverzekering op te vangen: Een beroep op de zoveel
grotere Amerikaanse en vooral Engelse markt blijkt even-
eens vergeefs te zijn. Men achtte en acht het risico te groot.
Zeer ongaarne heeft de schadeverzekeraar in Indonesië
het besluit moeten nemen molestverzekeringen bij brand
te weigeren. Dit standpunt heeft vele belanghebbenden,
en in zekere zin ook de Overheid, teleui’gesteld. Een tweetal
verwijten vooral werden gehoord.
De schadevei’zekei’aar heet alleen zaken te willen doen,
voor zover hij zeker is van de winst. Verder verzaakt hij
•
zijn taak de economie van zijn land te vrijwaren tegen
verliezen, die een ernstige maatschappelijke verarming
betekenen.
Zijn deze verwijten gegrond? –
Ten aanzien van het eerste kan worden opgemerkt,
dat alle ondernemers er naâr streven wirst te behalen.
Geen enkele ondernemer zal, met de waarschijnlijkheid
van verliezen voor Ôgen, een bedrijf, van welke aard ook,
willen beginnen of voortzetten. Het is een misvatting te
menen, dat de verzekeraar, indien hij zich beperkt tot
normale, niet-molestzaken, geen risico zou lopen. Zijn taak
immers is het ‘juist risico’s van anderen over te men.
Taxeert hij deze risico’s te klein in verhancf met de bereken-
de premie, dan lijdt- hij vei’lies. –
Bij de gevraagde moletdekkiig vergt men eigenlijk
van hem, dat hij hanteerbare premies noteert, terwijl hij
de risico’s onhanteerbaar hoog schat. Op dit gebied bestaat
in Indonesië geen ervaring, zodat eigenlijk van exacte
berekeningen weinig sprake is. liet is, ex post, heel goed
mogelijk, dat de vei’zekeraar de risico’s te zwaar heeft
getaxeerd’-en hanteerbare premies zeer, wel genoteerd
hadden kunnen worden. Maar in de subjectieve beoordeling
van deverzekeraar, in dit geval gesteund dooi’ zijn Neder-
landse, Amerikaanse en Bi’itse collega’s, w’as en is liet
risico nu eenmaal groot en zou hij alleën dekking kunnen
geven bij adequaat hoge premies, die practisch op een
prohibitief peil zouden liggen. Van hem toch dekking te
r
54
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
1
‘
vergen is hetzelfde als een fabrikant te dwingen lage ver-
koopprijzen aan te leggen bij onbekende productiekosten.
Wat het tweçde verwijt aangaat, dit komt neer op het
willen bestrijden van een, in dit geval door molest, inge-
treden maatschappelijke verarming met behulp van de
verzekeraar. Ook dit is een misvatting van cle taak van de
verzekeraar. 1-lij toch is nooit’ in staat, ook in normale
schadegevallen niet, om maatschappelijke verliezen te
herstellen. Dat gebeurt alleen door productie. Maatschap-
pelijk betekent elke schade een verlies, een verarming.
De taak van de verzekeraar bestaat alleen in het verschaf-
fen van middelen aan de individueel getroffene. Men zou
zeggen, dat met deze middelen dan toch het maatschappe-
lijk verlies, door productie, weer wordt goedgemaakt. Dit
is alleen ogenschijnlijk juist, want niet de door de ver-
zekeraar beschikbaar gestelde middelen is een andere
productieve aanwending of mogelijkheid daartoe, verloren
gegaan, zodat over het geheel geilomen, of maatschappelijk
beschouwd, altijd verlies is geleden. Indien dit het geval is
met normale schaden, geldt dat principieel, evenzeer’ voor
die, welke door molest zijn veroorzaakt. Er is geen sprake
van, dat verbrande rijstpellerijen of voorraden geen maat-
schappelijke verarming zouden zijn, omdat de verzekeraar
de schade in geld uitbetaalt. In de plaats van de herbouwde
pellerijen of opnieuw gevormde voorraden is daar de bres
geslagen in de middelen van de verzekeraar, die in laatste
instantie onttrokken moeten worden aan andere produc-
tieve aanwendingen of de mogelijkheid daartoe. Men dicht
in feite liet ene gat met het andere.
Men zou dit kunnen toegeven en toch de verzekeraar
plichtsverzaking blijven ten laste leggen dooi tb stellen,
dat liet inderdaad zijn taak is dergelijke gatente dichten.
“Hier raakt men een fundamenteel vraagstuk, nl. of het
in
overeenstemming
is te brengen met de opvatting van
een vrije maatschappij, indien daarin de particuliere onder-
nemer verplicht zou kunnen worden risico’s op zich te
nemen; die hij boven zijn draagkracht vindt liggen.
Met dat al blijft de behoefte aan ‘mlestverzekeringen
bestaan. Aangezien de beroepsverzekeraar deze behoefte
niet heeft kunnen bevredien, is door belanghebbenden
een andere oplossing gevonden. Men is overgegaan tot zgn.
onderlinge verzekeringen en wel in die zin, dat. groepen
van gelijke bedrijven tezamen een fonds vormen ter dek-
king van eventuele schaden door molest. Zo bezitten ex-
porteurs een dergelijk fonds; hetzelfde is het geval me
importeurs, ondernemingen en rijstpellerijen. Uit vrees,
dat de fondsen niet toereikend zullen zijn, heeft mén zich
tot de Overheid gewend om, zo nodig, bij te springen.
1-lierin heeft de laatste toegestemd.
Op deze wijze is tenslotte in Indonesië tegemoet gekomen
aan de behoefte van het bedrijfsleven.
De gevonden oplossing is echter niet ideaal.
Allereerst voelt het bedrijfsleven haar aan als een hin-
derlijke verzwaring van het toch al zo moeilijke werk in
Indonesië. Vroeger bëtaalde men een premie en men be-
kommerde zich niet over de verdere behandeling daarvan.
Die liet men over aan de beroepsverzekeraar.
Door de noodzaak eigen molestfondsen aan te leggen,
ziet het bedrijfsleven zich geplaatst voor een taak, wi&ar-voor het niet is gekwalificèerd 1-loe hoog moet de premie
zijn? Welke voorwaarden dienen te worden gesteld? Op
welke wijze moeten straks schaden worden afgewikkeld?
Kortom, het bedrijfsleven komt te staan voor verzekerings-
technische vragen. Er is deze oplossing aan gegeven, dat
men deskundigen in dienst heeft genomen. Deze prefereren
echter eigenlijk het beroepsmatige verzekeringsbedrijf,
omdat immers dit laatste een permanenter karakter hecft.
Geheel, bevredigend kan de toestand dan ook niet worden
genoemd.
• Verder is daar de verbrokkeling van de fondsen. Dit is
begrijpelijk. De importeur voelt er niet veel voor in de
risico’s van de exporteur te vorden betrokken en omge-
keerd, om maar te zwijgen vân de gevaren op onder-
nemingen en rijstpellerijen. Tegenover het ene verzeke-
ringsbedrijf, dat premie en schaden over het totaal van alle
risico’s berekent, heeft men aparte fondsen gekregen, die
beperkte terreinen bestrijken. De vraag rijst, of de effi-
ciency daarmee wordt gediend. –
Tenslotte is daar de belangrijke aangelegenheid van het
beheer van de fondsen zelf. Wat moet daarmee gebeuren?
Moeten zij liquide worden gehouden? Dit betekent, gezien
de grootte van de fondsen, een belangrijke derving aan
rente. Moeten zij worden belegd? Dit zou transfer van mid-
delen met zich brengen, indien althans belegging in effecten
het doel zou zijn, omdat in Indonesië nog geen beurshandel
is. Transfer van middelen is onder de huidige omstandighe-
den uitermate moeilijk. Moeten zij worden aangewend voor
financiering van de eigen bedrijven? Althans voor een deel,
-omdat algehele aanwending daartoe gevaren met zich
brengt ‘in geval schade-uitl5etaling nodig blijkt? Ziedaar
een serie vraagstukken, die men eveneens liefst aan de
heroepsverzekeraar overlaat In dit verband moet ook nog
de vraag onder de ogen worden gezien, wat de uiteindelijke
bestemming dier fondsen moet zijn. Moeten zij, omdat de
Overheid als garante optreedt, later aan haar worden
overgedragen? Of zouden zij onder de deelhebbers’moèten
worden verdeeld? In elk geval moet bij de belegging vaii de
fondsen daar rekening mee worden gehouden.
Zo blijken aan de gevonden oplossing in de vôrm van
een onderlinge molestverzekering vele moeilijkheden vast
te zitten. Het lijkt dan ook gewenst, dat zelfs onder de
huidige omstandigheden naar een bevi-edigender oplossing
wordt gestreefd.
Op het ogenblik heeft men de Overheid reeds betrokken
in de getroffen regelingen doorjiaar als garante te laten
fungeren in geval de fondsen niet toereikend blijken te zijn.
In een land als Indonesië, dat groot is geworden door
het initiatief van de particuliere ondernemer, is men, zo
mogelijk meer nog dan hier te lande, wars van overheids-
bemoeienis. Niemand echter zal ontkennen, dat zij nodig
kan zijn. Overal waar het particulier initiatief te kort
schiet of de taak voor de individu te zwaar wordt, moet
logischerwijs de Overheid optreden.
De onzekere toestand in Indonesië houdt voor de
economie van liet land een bedreiging in zich,-die kan
resulteren in zeer ernstige schaden. Deze schaden vinden-
haar oorzaak in de gemeenschap, die nu eenmaal in be-
roering verkeert. Zij zijn bovendien zo groot, dat zij de
draagkracht van het individu te boven’ gaan. Er ligt hier
een maatschappelijke, een gemeenschapstaak open. Ook
als er hongersnobd is, of overstromingen op grote schaal,
woi’dt met behulp van de Overheid de gehele gemeenschap
ingeschakeld. In feite komt het neer op een verdeling van
de last over allen. Instinctief als het ware, hebben de
molestfondsen een beroep gedaan op de Overheid. In deze
richting is wellicht een oplossing te vinden.
Indien immers de Overheid in Indonesië er in toestemt
als garante op te treden van de fondsen, is het niet logisch,
dat zij de consequentie daarvan metëen doortrekt? ‘Zij
zou, in het besef, dat hier een taak ligt, die te zwaar is voor het individu, haar op zich kunnen nemen, m.a.w.
de Overheid trede op als molestverzekeraar. In principe
lijkt dit volkomen verantwoord èn door de oorzaak van
de schaden èn door haar omvang; in feite heeft de Qverheid
reeds bemoeiènis door haar garantie aan de fondsen.
Tegen de Overheid als’molestverzekeraar kunnen even-
we
1
ongeveer dezelfde bezwaren worden ontwikkeld als
tegen de fondsen. Zij ook is 6verbelast, zij mist de des
* kundigheid en w’at moet zij doen met de fondsen?
De Overheid hoeft zich echter geen speciaal apparaat
aan té meten. Zij kan de beroepsverzekeraar inschakelen. Deze kan dan zowel-de normale brand- als de molestver-
zekering van het bedrijfsleven aanvaarden met dien ver-
stande, dat de molestpremies hetzij in haar geheel, hetzij
WK
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
55
gedeeltelijk, ni. verminderd met het deel, waarvoor hij zelf
ook bereid is risico te lopen, aan de Overheid worden afgedragen. Door de inschakeling van de beroepsver-
zekeraar wordt dus tegemoet gekomén aan de bezwaren
van overbelasting van en gebrek aan deskundigheid bij
de Overheid. Zij komt ook tegemoet aan het gebrek aan
eenheid bij de fondsen. Ook nu, zoals voorheen, kunnen
premies en schaden over het totaal van alle risico’s worden
berekend met de kans op een groter efficiency. Op deze
wijze krijgt het verzekeringswezen in Indonesië de eenheid,
deskundigheid en efficiency, die wenselijk en nodig zijn.
1-let bedrijfsleven wordt bevrijd van een taak, die het
ongaarne op zich neemt. De Overheid vervult de hare
zonder noemensw’aardige extra-kosten. De beroepsver-
zekeraar kan en mag zijn medewerking niet onthoudeh
aan een werkzaamheid, die tot de zijne behoort en-waarbij
rekening is gehouden met zijn bezwaar risico’s op zich te
nemen, die hij niet verantwoord acht. De inschakeling
van de beroepsverzekeraar geeft echter nog geen antwoord
op de vraag naar beheer en bestemming van de fondsen.
Voor zover de beroepsverzekeraar bereid is en deel
van de mole’stverzekering op zich te nemen, is hij de aan-
gewezen persoon zich verder met het beheer van de daar-uit voortvloeiende premies bezig te houden. 1-lij beschikt
daarvoor over zijn eigen ervaring en kanalen.
Een groot deel van de betaalde premies zal echter naar
de Overheid gaan. In elk.geval is hiermee het vraagstuk
van de uiteindelijke bestemming van de fondsen opgelost.
De Overheid heeft risico gelopen; in geval de ontvangen
premies de schaden te bovengaan, komen zij haar toe. Wat
de belegging aangaat, het vraagstuk ligt in hetzelfde vlak
als dat van andere Overheidsfondsen. Er is echter één
verschil. Een pensioenfonds van de Overheid bijv. is
blijvend. Is daarentegen door verbeterde toestanden geen
molestdekking meer nodig, dan betekent het molestfonds,
voor zover nog aanwezig, een winst voor de Overheid, in
laatste instantie dus voor de gemeenschap. Met deze winst
kan zij doen wat zij wil. Zij kan daar eventueel haar con-
junctuurpolitiek mee ondersteunen.
Het leggén van deze fondsen in handen van de Overheid
heeft bovendien het voordeel, dat daarvan een zekere
geldcontractie het gevolg kan zijn, hetgeen onder de
huidige omstandigheden niet onwelgevallig moet w’orden
geacht.
Zo lijkt het optreden van de Overheid als molestver-
zekeraar met inschakeling van de beroepsverzekeraar een
oplossing te geven van het vraagstuk van de molestver-
zekering in. Indonesië.
Rotterdam.
KI0U* BIAN TIE
DE CONJUNCTUUR IN DE VERENIGDE
STATEN.
1-10e heeft de volkshuishouding van de Verenigde Staten
zich in 1948 ontwikkeld? Wat zijn de verwachtingen voor
1949? En wat zijn ‘oor een wat verdere toekomst de
kansen om de tegenwoordige welvaart te bestendigen
en te vergroten?
Aanleiding tot het thans stellen van deze belangrijke
vragen is het feit, dat na de verkiezingen van jl. November
een nieuw’e periode in de Amerikaanse economische poli-
tiek lijkt te zijn aangebroken, aan het begin waarvan het
nuttig is de balans op te maken. De mogelijkheid, er een
voorzichtig geformuleerd antwoord op te geven, wordt ge-
opend door het verschijnen van een voortreffelijk.rapport
van de presidentiële ,,Council of Economie Advisers”,
dat President Truman op 7 Januari 1949 ingevolge de
,,Employment Act 1949″ aan het Conges deed toe-
komén
1),
waaruit schrijver dezes zich niet heeft geschaamd
‘)
,,The Economic Report of the President”, Washington DC.,
7 Januari 1949.
voor de hier volgende beschouw’ingen iyi ruime mate te
putten.
De ontaiikkeling in 1948.
Het instrument, aan de hand w’aarvan de hoofdlijnen
van de ontwikkeling in 1948 het best kunnen worden ge-
illustreerd, is ,,The Nation’s Economic Budget”, zoals dit
voor 1947 en voor de eerste en tweede helft van 1948
in bovengenoemd rapport voorkomt
2)
(zie tabel 1).
Uit de veranderingen, die zich in de posten van dit
budget over de periode in kwestie hebben voltrokken,
zijn een aantal van de belangrijkste conclusies omtrent
de ‘lopende ontwikkeling te trekken.
De totale productie van goederen en diensten in dollars
is in 1948 ongeveer 10 pCt groter ge’eest dan in 1947.
In physieke eenheden gemeten heeft d stijging ongeveer
4 pCt bedragen, %vaarvan 9 pCt in de agrarische en3 pCt
in de industriële en mijnbouwproductie.
Het totale beschikbare inkomen van consumenten
blijkt van $ 174 mrd,in 1947 tot $ 190 mrd in 1948 te
zijn gestegen. Na correcties voor prijsstijging van con-
sumptiegoederen blijkt het beschikbaar inkomen per hoofd
ongeveer gelijk te zijn gebleven. Sinds 1941 heeft zich,
speciaal onder de invloed van een sterk progressieve
inkomstenbelasting en het verdwijnen van werkloosheid,
een voortdurende nivellering der gezinsinkomens voor-
gedaan. Tengevolge van de inflatie in de jaren 1946-1948
‘en van de belastingverlaging van 1948, die de lage in-
komens in verhouding minder ontlastte dan de hoge, is
deze beweging vermoedelijk sinds 1947 grotendeels tot
staan gekomen. Voor het eerst sinds het einde van de
oorlog is in 1948, gelijk verwacht, de totale consumptie
minder snel gestegen dan het beschikbaar inkomen en is
derhalve het bespaarde deel van het beschikbaar inkomen
toegenomen. De grotere besparingen zijn grotendeels direct.
in eigen woningen, boerderijen en bedrijf gestoken. Be-
sparingen in min ôf meer hiquide vorm (deposïto’s, levens-
verzekeringen, enz.) zijn in geringere mate toegenomen
dan de totale besparingen. Het volume van uitstaand
‘consumptief crediet is in 1948 opnieuw toegenomen, zij
het, mede tengevolge van de daarop uitgevaardigde be-
perkingen, in mindere mate dan in 1946 en 1947. Het
bedraagt thans 9 pGt van het totale jaarlijkse consumptie-
volumen (tegen 12 pCt in 1939), vat niet excessief kân
worden genoemd. De voornaamste oorzaken van de grotere
spaardrang schijnen te moeten worden gezien in het he-
vi’edigd raken van inhaalvraag, de noodzaak middelen te
besteden voor belegging in eigen woning en bedrijf en
het uitgepu’t raken van ontsparingsmogehijkheden hij een
deel. van diegenen, die tijdens de inflatie alleen door
ontsparing hun levenspeil konden handhavën.
1-let totaal der winsten van bedrijven (na aftrek van
belastingen) steeg met 15 pCt van 1947 op 1948. De
procentuele winstmarge handhaafde zich ongeveer ondanks
de grotere omzet. In dollars gemeten w’aren de inves-
teringen van bedrijven 27 pCt hoger in 1948. Een be-
langrijk deel hiervan kwam echter voort uit prijsstijging.
Het physieke volumen van investeringen in nieuwe
installaties daalde enigszins in 1948 en zal waarschijnlijk
geleidelijk nog verder dalen in 1949. In vele takken van
bedrijvigheid is thans de na-oorlogse capaciteitsvergroting
en het op peil brengen der voorraden achter de rug en_
betreffen de nieuwe investeringen grotendeels normale
kostenverlagende moderniseringen van het apparaat. Een
hoog. investeringspeil zal echter voorlopig gehandhaafd
blijven in de chemische industrie, de petroleumindustrie,
de productie van metalen, de openbare nutsbedrijven
en de transportbedrijven, waai’ een uitzonderlijke ver-
groting der capaciteit nodig is, of de schaarste aan be-
paalde. investeringsgoederen tot nu toe de investerings-
activiteit heeft beperkt. De niet-agrarische voorraden
‘)
Zie voor de nationale budgetten in dcce vorm
‘
over vroegere
perioden o.a. ,,E.-S.B.” van 22 Januari 1947 en 6 Augustus 1947.
56
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
TABEL 1.
,,The iVation’s Econoinic Budget”, 1947 en 1948
1).
(Milliarclen dollars, op jaarbasis na uitschakeling van seizoensinvloeden)
1
1947
1/
t
1948
Economische groepen
1
1
–
Eerste halfjaar
Tweede halfjaar
2)
Ontvang- Ontvang-
Uitgaven
Saldo
Ontvang-
Uitgaven
Saldo –
sten
Uitgaven j Saldo
Sten
sten
1
____________________
Coi,sunienten
1.
Beschikbaar inkomen uit
lopende productie 158,1
170,8 180,0
2.
Overgedragen
inkomens aan
de Overheid
………….
15,5
–
15,4
14,6
3.
Totaal
beschilebaar
per-
soontijle
in/corneT,
(1
+
2)
173,6
z86,2
–
194,6
4.
Uitgaven
164,8
174,3
–
170,2
5. Besparingen
(3-4)
±
8,8
,
+11,9
Bedrijven
Orverde.elde
winsten
en
afschrijvingen
19,0
,
22,3
25,6
Overgedragen
inkomens
van
–
•
de Overheid
…………
0,3
o,8
.0,3
’94
23,0 25,9
Totaal ontvangsten
(4+5)
Bruto-investeringen
30,0
38,2
–
.
39,5
‘
.
–
-13,6
–
.
Saldo (6-7)
-10,7
-15,2
Butiteiila,ttl
.
0. Netto-uilbetalingen
op over-
1,6
–
0,1
heidsteningen
5,4
tO.
Net foreign investmcnt”
.
,
8,9
3,3
–
0,2 Saldo
(0-10)
–
3,5
–
1,7
–
03
Overheid
ielasl:.inginkotnstcn
.
57,4
50,0
59,5
Correctie
voor
/easosttcang-
–
0,1
+
2,8
–
2,2
57,3
6r,g
57,3
Totaal:,
leasontecac goten
sten
…………………
Aankopen
van
goederen
en diensten
28,0
31,8
38,8
6. Overgedragen inkomens uit-
betaald
22,7
18,0
1
5,
6
Totaal
kasuitgaven
(15
+
,
50,7 49,8
54,4
,
Saldo:
surptu.
(“(-)
of
,
(124
,
13)
…………….
deficit (-) (14-17)
. . .
+
6,7
+12,0
.
.
+
2,8
•
16)
•
………………..
(orreties
Correcties
01)
inkomens
uit lopende
productie
.
–
2,9
–
2,9
–
4,6
–
4,6
–
7,1
–
7,1
Correcties op overgedragen
,
4
inkomens
…………..
+
1
,5•
+
‘,5
— 2,4
–
2,4
+
2,8
..
.
Totaal;
Bruto
Nationaal
Product
……………
231,6 231,6
0,0
247,6
247,6
0,0
257,8 257,8
0,0
‘) Die
posten,
die
betrekking
hebben op de lopende
productie,
zijn normaal gedrukt.
Overgedragen
inkomens
en
subtotalen
zijn
cursief gedrukt.
De
optellingen
kloppen” niet
steccis
tengevolge
van afrondingen.
8)
Schattingen gebaseerd
.01)
On’loIleClige
gegevens.
•
–
stegen met $ 6,7 mrcl, waarvan S 4,1 mi’d tengevolge
van prijsstijging. De physieke toeneming van de voor-
raden was derhalve in 1948 betrekkelijk gerng. De ver-
houding v.an voorraden tot omzet bleef practisch on-
verandei’d ten, opzichte van
,
1947. De bou.winvesteringen
stegen in belangrijke mate vergeleken hij 1947. Meer dân
een millioen woningen werden in 1948 gebouwd. In de
tweede helft van 1948 had echter een daling plaats in
liet aantal nieuw aangevangen huizen tengevolge van het
feit, dat de vraag bij de in de heei’sende prijsstructuur
abnormaal hoge prijzen begon te verminderen. Omdat dit
verschijnsel bij verdere voortgang ernstige ‘gevolgen zou
kunnen hebben, en de houwbedrijvigheid tot .nog toe
niet in staat is gebleken in de grote woningbehoefte te
voorzien tegen prijzen, die binnen het bereik van de massa
der bevolking liggen, is door ‘President Truman een om-
vangrijk, van overheidswege gesubsidieerd, woningbouw-
programma in het vooruitzicht gesteld. – –
De ,,net foreign investment”, U. dat deel van het
expoi’tsurplus, dat met leningen, directe deelnemingen
en veikoop van buitenlands belit aan goud en beleggingen
in’ de Verenigde Staten is gefinancierd, nam sterk af in
1948; Ten dele is dat een gevolg van liet feit, dat minder
leningen aan het buitenland werden verstrekt en meer
schenkingen plaatsvonden (Interim Aid en E.R.P.), die
in het ,,Nation’s Economic Budget” onder de gewone
oveheidsuitgaven zijn opgenomen. Ten dele weerspiegelt
het liet uitgeput ralen van liet buitenlands bezit aan
goud en tegoeden in de Verenigde Staten, waarvan de
liquidatie $ 3,4 mrd minder bedroeg dan in 1947. liet
totale exportsurplus verminderde van $ 11,3 mi’d int 1947
tot $ 6,5 mrd in 1948 als resultaat van een daling in de expôrt van goederen en diensten met $ 3,0 mrd en edn
stijging in de import met
S
1,8′ mrd. De vermindering
van de export is vooral merkbaar geweest in steenkolen,
dierlij lee vetten, zuivelproducten, textiel en rubberproduc-
tea, die het buitenland op andere wijze heeft kunnen
verkrijgen, of die het, als minder essentieel, niet meet’ heeft
kunnen kopen. De export van staalproduclen is sterk
gedaald als gevolg van een meet’ resti’ictieve export-
vergunningenpolitiek ten behoeve van het binnenlandse
verbruik, liet totale importvolume lag in 1948 ongeveer
20 pCt boven liet peil van de. jaren’ 1936-1938. Dele
stijging kwam echter uitsluit-end op rekening van grond-
stoffen en halffabricaten en niet op die van voedings-
middelen ee afgewerkte producten, ofschoon grotere
importen van deze laatste producten mogelijk diende te
zijn in verband met de zo sterke stijging inhet nationaal
inkomen.
Dp kasuitgaven van de (centrale en locale) Overheid
zijn van 1947 op 1948 gestegen met $ 1,4 mrd, ond.ahks
vermindering van.de uitbetalingen 01) ,,veteran’s terminal leave bonds”. De kasontvangsten namen toe met $ 2 mt’d.
Bij liet vooi’tduren der inflatie stegen de belastingopbreng-
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
57
sten niettegenstaande de’ verlaging in de inkomsten-
belastingtarieven per 1 Juli 1948. lIet kasoverschot steeg
van $ 6,7 mrd in 1947 tot $7,4 nird in 1948. Een vergelij-
king van de toestand in het eerste haJfjaar van 1948 met die
in het tweede doet echter zien, dat gedurende het jaar
de kasontvangsten af- en de kasuitgaven toenamen, zodat
het surplus, dat in het eerste halfjaar, op jaarbasis be-
rekend, $ 12,0 mrd bedroeg, mde tweede helft van 1948
tot
S
2,8 mrd terugliep. lIet deflationaire effect van de over-
heidsfinanciën verminderde derhalve. Voor 1949 wordt
een verdere stijging der kasuitgaven met $ 9 mrd ver-
wacht (voornamelijk tengevolge van hogere uitgaven voor
defensie, veteranenvoorzieni ngen, sociale voorzieningen en
buitenlande hulpverlening), ,die bij gelijkblijvende be-
lastingtarieven slechts zeer ten dele door hogere belasting-
inkomsten zou worden gecompenseerd. Het surplus van
1948 zou derhalve in een deficit,voor 1949 omslaan, witt
bij het voorlopig voortduren van Vrij sterke inflationaire
factoren ongewenst moet worden geaöht. 1-Jet budget
voor het jaar 1949-1950 bevat dan ook voorstellen tot
belastingverhogïngen, die tezamen ongeveer $ 6 mrd
belopen: $ 4 mrd te vinden in een verhoging van ven-
noo tschapsbelasting en successie- en schenkingsrechten,
$ 2 mrd in de vorm van sociale verzekeringspremies.
Een grote investerings- en consumptieneiging (gevoed
door beschikbare liquide middelen en betrekkelijk ruim
crediefl, gecombineerd met grote overheidsuitgaven (ook
al was cr sinds 1946 een ruim kasoverschot) en een voort-
durend exportoerschot (dat zijn hoogtepunt bereikte in
het’ tweede kwartaal van 1947), zijn de steunpilaren ge-
‘eest van de grote vraag naar goederen en diensten sinds
het eind van de oorlog. Naarmate de productie groter
werd en een aantal van de vraagfactoren minder dringend
werd, is7 het eruit voortvloeiende inflationaire proces
langzaam afgevlakt, maar ook in 1948 verkeerde de
Aierikaanse economie nog in een phase, waarin als geheel
gezien aan de hestedingsplannen van de verschillende
groepen niet ten volle kon vorden voldaan. De verge-
lijking van de nationale budgetten over 1947 en 1948 laat
zien, dat in 1948 de inkomsten en uitgaven van bedrijven
sterker zijn gestegen dan die van de consumenten. De
voortdurende prijsstijging heeft de winsten van bedrijven
sterker doen stijgen dan de inkomens der consumenten
en is een meer effectieve rem gebleken op de vraag van
de conisumentengroep als geheel naar consumptiegoederen
clan op die van de bedrijven naar investeringsgoederen.
Een vergelijking van de nationale budgetten van het
eerste en tweede halfjaar brengt een tweede karakteristiek
van de ontwiklceling naar voren: omstreeks het midden van 1948 begon cle investeringsvrnag van het bedrijfs-
leven merkbaar minder te stijgen en vertoonden de over
heidsuitgaven een relatief grotere stijging, die, mede door
de belastingverlaging, resulteerde in een vermindering
van het overheidskasoverschot van de eerste op de tweede
helft van 1948 met $ 9 mrd. Deze daling werd slechts ten
dele opgevangen door de stijging van de spaarneiging,
de daling van de ,,net foreign investment” en de geringe
stijging in de binnenlandse investeringen. De hieruit
resulterend e nieuwe, riaar minder geprononceerde, winding
van de inflatiespiraal was voldoende om een deel van de
eruit voortvloeiende inkomensstijging en van het effect
der belastingverlaging ongedarn te maken.
Op de verwachtingen voor 1949 en op de voorwaarden
voor een stabiele ontwikkeling van de Amerikaanse.
volkshuishouding op langere termijn, over welk laatste
onderwerp eveneens belangwekkende dingen worden ge-
zegd in het rapport van de ,,Council of Economie Advisers”,
hoop ik in een volgend artikel in te gaan.
AANTEKENINGEN.
DE VIERJARENPLANNEN flER EUROPESE
L,NDEN.
De 19 deelnemers aan het E.R.P. hebben thans hun
vierjarenplannen hij de O.E.E.C. te Parijs ingediend; het
proces ‘an versmelting van deze plannen tot een samen-
hangend geheel is begonnen. Dit proces zal veel tijd vergen
en het zal stellig niet voltooid zijn als in .de komende
weken het Amerikaanse Congres de nieuwe jaarlijkse toe-
wijzing voor het E.R.P. in behandeling neemt. De O.E.E.C.
is daarom van plan, de individuele prografiina’s naar de
E.C.A. te zenden en deze vergezeld te doen gaan van een
memorandum, waarin enkele voorlopige en algemeen ge-
hbuden conclusies zijn sameng’evat.
Oorspronkelijk was het, aldus ,,The Banker” van deze
maand, niet de bedoeling de landenprogram ma’s te publi-
ceren. Ze bevatten immers slechts voorlopig’e cijfers, be-
doeld als discussiebasis. Inmiddels zijn echter de hoofd-
trekken van de belangrijkste programma’s ni. die van
Groot-Brittannië, Frankrijk, Benelux en de l3iz6ne
1) –
uitgelekt. Men dient nu,,zo zegt het blad, goed te beseffen,
wat de bedoeling van de programma’s eigenlijk is. De
E.C.A. w’enste uitdrukkelijk geen gedetailleerde plannen
van econonische ontwikkeling, maar enkel een aanduiding
van de grote lijnen van de politiek, clie elk der landen
denkt te volgen om per 1952/’53 zijn dollarpositie te sa-
neren. Indien de programma’s in vele gevallen toch-een
meer gedetailleerd karakter hebben, dan is dit, aldus
,,The Banker”, niet aan de E.C.A. te verwijten, maar
veeleer aan de geneigdheid tot planning, -welko zowel hij
het secretariaat van de O.E.E.C. als bij vele der deel-
nemende landen te bespeuren is.
Welke algemene conclusiesnu kunnen worden getrokkeh
dit hetgeen thans van de afzonderlijke plannen bekend is?
De eerste conclusie is, dat thans is gebleken, dat de
economische structuren der Westeuropese landen in sterke mate niet-complementair zijn. Men hoeft’zich hierover niet
te verwonderen: vSSr de oorlog bestond een intensieve,
mededinging tussen verschillende nationale industrieën,
een mededinging die zonder protectionisme, subsidies,
quota-regelingen en alle mogelijke andere wapenen van
economisch nationalisme, vanzelf een oplossing zou hebben
gebracht door het doen groeien enerzijds, het doen ver-
dwijnen anderzijds dezer industrieën. De voorboden van nieuwe intensieve concurientie-kondigen zich reeds aan,
zoals bijv. bij vergelijking van de plannen van Groot-
.Brittannië en de Bizène duidelijk naar voren komt. De
long-term programma’s demonstreren duidelijk, hoe côn-
currerend de Westeuropese economie is opgebouwd en
welk een aanpassingen voor werkelijke integratie nodig
zullen zijn. –
Het tweede algemene facet is, dat elk Marshall-land
verwacht, in 1952/’53 nog een dollarde.flcit te hebben. In
de begrote betalingsbalansevenwichten denken zij dit
deficit op te kunnen vangen door een surplus met de rest
van de wereld, speciaal met hun collega’s in de O.E.EC.-
groep. Elk der landen rekent dus op convertibiliteit van de
valuta der anderen. Toegegeven, dat in.1952/’53 wellicht
normale commerciële d ollarcredieten beschikbaar zullen
zijn en dat herstel van detlriehoekshandel via de overzeese
gebiedsdelen evQeens dollars zal kunnen opleveren, is het
algemeen verwachte clollartekort na afloop der Marshall-hulp eigenlijk hoogst onlogisch.
Wat echter het duidelijkst uit de afzonderlijke plannen
naar voren komt, is het conflict tussen de opvattingen der
deelnemers over Europa’s economische karak teristieken
A. PFEIECER.
‘)
Ilet-Benciux-prograninia is door Mr P.
A.
Blaisse en Prof. Dr
J. Tinbergen besproken in ,,E.-S.13″ van 20 December 1048, bie.
1004. Zie voor het Franse programma E.-SJ.” van 17 November
1948. bie. 914; voor het Engelse programma ,,E.-S.B.” van 1
December 1948, his. 954; voor liet prograninia van de Bizûne
,,E.-S.B.” van 8 December 1948, blz. 975.
Washington D.C.
58
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
na afloop der Marsbali-periode. Er is een botsing tussen
de ,,austerity”-opvatting van de Engelsen (en enkele
anderen) en de grotere ,,toegeeflijkheid” van vele andere
deelnemers. Dit is wel het belangrijkste probleem, dat aan
de O.E.E.C. thans is gesteld en dat een scheidslijn tussen
de deelnemers zal trekken.
Indien Europa de doflarnood wil oplossen, aldus de
Engelse zienswijze, moet het zijn exporten in grotere mate
op het dollargebied richten, moet het ‘vele thans Legen dol-
lars te importeren goederen zelf gaan produceren en moet
het voor het overige zich zoveel mogelijk richten tot leve-
ranciers buiten het dollargebied. Een dergelijke aanpassing
en omschakeling eist een grootscheepse krachtsinspanning,
waarmede onmiddellijk dient te worden begonnen.
‘De andere opvatting is, dat men niet moet dënken, dat
Europa een economisch laboratorium is. Afgezien van de
vraag, hoe moet worden uitgemaakt, wat essentieel is en
wat niet, willen bijv. Frankrijk en Italië de producliefac-
toren, die – met ,een gunstig klimaat en een eeuwenoude
vaardigheid – fijne fruitsoorten e.d. voortbrengen, niet
overschakelen naar wat de Engelsen als essentieel be-
schouwen.
De O.E.E.C., aldus ,,The l3anker”, ziet zich thans in
alle ernst, en voor de’eerste keer, geplaatst voor het vraag-
stuk van Europa’s economische integratie; geen wonder,
dat men heeft besloten niet overhaast te werk te gaan.
Vooruitlopend op het resultaat der besprekingen stelt
het blad vervolgens vast, dat er in de wijze van benadering
van het probleem door de deelnemers drie scheidslijnen
zijn waar te nemen.
De eerste wordt gevormd door politieke verschillen; Zwitserland en België hijv. zijn voor ,,free enterprise”,
anderen voor het tegendeel. Men moet er voor waken, deze
verschillen te overdrijven; ,,even the Benelux countries
accept the rôle of the Government as ëontroller of the
general economie climate”.
De tweede scheidslijn is reeds aangeduid: de verschillen
in opvatting over de ,,European way of life”. Het belang-
rijkste argument voor de door Engeland gepropageerde
soberheid is, dat bewuste stimulering van de consumptie
onvermijdelijk ongunstig zal zijn voor het Europese in-
vesteringsprogramma. België geeft hiervan een voorbeeld;
zonder twijfel is daar te lande het gedeelte van liet nationaal
inkomen, dat zijn wegvindt naar investeringen, te klein.
De derde scheidslijn hangt samen met de onderlinge
tegenstellingen in monetaire en fiscale politiek. Sommige landen hebben monetair evenwicht, anderen zijn nog lang
niet zo ver. Welliëht, aldus ,,The Banker”, ligt hier de
grootste moeilijkheid voor Europese economische integratie.
Alen kan met enig recht beweren, dat de monetaire instabi-
liteit in Frankrijk momenteel het meest urgente probleem
van Europa’s wederopbouw vormt.
Ongetwijfëld zal de tot nu toe bereikte samenwerking
in Europa ver beneden de Amerikaanse verwchtingen
blijven, 1-Jet blad ziet echter een lichtpunt, en wel in het
Vijfmogendhedenpact van Brussel, dat weldra, met mede-
werking van de Verenigde Staten en Canada, zal worden
uitgebreid tot een Noord-Atlantisch Defensie Pact. Aan
een gemeenschappelijk verdedigingsplan zitten tal van
economische consequenties vast. Beslissingen moeten wôr-
den genomen over de ligging van bewapeningsindustrieën.
Dergelijke beslissingen hangen nauw samen met vraagstuk-
ken van ligging en integratie vn staalbedrijven en andere
takken van bedrijf. T.z.t. zullen stappen moeten worden genomen over het gezamenlijk dragen van de financiële
lasten van het defensieplan. ,,It is perhaps in these econo-
mie adjustments to military agreements that the most
compelling impetus will be given to the co-operation and
ultimate integration of the conorny of Europe”.
HET PETROLEUMVERBRÏJIIC IN NEDERLAND.
In een artikel over het petroleumverbruik in Nederland
in het maandblad ,,Petroleum Press Service” van Januari
1949 worden, naast .gegevens over de afgélopen jaren,
cijfers vermeld betreffende het vermoedelijke verbruik van
petroleum en -producten in .1949. t-let binnenlandse ver-
bruik van vloeibare petroleumproducten heeft in 1948
1,8 mln ton bedragen, tegen gemiddeld 1,2 mln ton voor
de oorlog, d.i. dus een stijging met ongeveer 50 pCt. Een
verdere toeneming van het verbruik moet voor dit jaar
worden verwacht.
Onderstaand staatje geeft het verbruik van de belang
–
rijkste petroleumderivaten in 1947 en 1948 en een raming
van de vraag in 1949.
Het ve,’bruik oan petrolemprodILcten in Nederland
(in duizenden tonnen)
1947
1948
1)
–
1949
‘)
528 555 565
Motorbrandstof ………….
Kerosine, voor verlichting
. .
270 225 200
Kerosine, voor brandstof
. . . .
19 30
40
Srnccrniiddelen
60
62
65
Gas-
en dieselolie
………..
360 390 450
Brandstofolie (fuel
Oil)
520
590
580
Totaal
………………1
1.757
1
1.852
1
1.900
‘) gedeeltelijk geschat;
2)
rarning
1-let verbruik van motorbrandstof is van 1947 op 1948
met 27.000 ton toegenomen, waartegenover voor 1949 een
toeneming van niet meer dan 10.000 ton wordt verwacht. Het Nederlandse park van motorvoertuigen is als volgt
samengesteld:
Personen-
Auto-
Vracht- Motor-
T
aulo’s
‘)
bussen
auto’s
rijwielen
0
aa
1940
2)
. . .104.000
4.700
56.500
71.500
236.700
1946
47.059
2.329
44.940
63.635
157.963
1947
67.000
3.800
60.750
74.750
206.300
‘1948
76.750
4.850
67.000
79.000
227.600
‘) inclusief taxi’s;
2)
stand op
1
Mei.
Met de verbetering van de gas- en electriciteitsvoorzie-
ning neemt liet verbruik van kerosine voor verlichtings-doeleinden snel af, hoewel dit verbruik oor 1949 nog op
200.000 ton wordt geschat. Kerosine als brandstof wordt
daarentegen in steeds grotere hoeveelheden verbruikt als gevolg van de toenemende mechanisatie in de landbouw.
1-let aantal Iandbouwtractoren steeg van 4.300 in 1946
tot 12.000 in 1948; voor 1949 wordt het aantal op ongeveer 15.000 geraamd.
Het verbruik van smeermiddelen zal in 1949 iets toe-
nemen als gevolg van de stijgende industriële activiteit
en – in mindere mate – van het groeiend aantal motor-
voertuigen. 1-let industriële verbruik van gas- en dieselolie
neemt zeer snel toe; ook de scheepvaart en het toenemend
aantal vrachtauto’s met Dieselmotoren dragen tot de
stijging bij. De vraag naar ,,fuel oil” steeg gedurende de
eerste maanden van 1948 snel wegens de overgang op
grote schaal van het verbruik van steenkolen op olie, maar daar met ingang van 1 Januari geen ubsidies meer worden
vei’leend,wordt verwacht, dat het verbruik mde naaste toe-
komst iets zal dalen.
Tenslotte zij nog vermeld, dat de ‘vraag naar bitumen
en naar gas- en brandstofolie voor het bunkeren van Ne-
derlandse schepen in 1949 zal toenemen.
De vooruitzichten voor een vei’dere belangrijke uitbrei-ding van de petroleumhandel in Nederland voor 1949 acht
,,Petroleum Press Service” niet bijzonder gunstig.
Nu voor motorvoertuigen geen importvergunning meer
nodig is, zullen waarschijnlijk meer pei’sonenauto’s en
vrachtwagens worden ingevoerd, maar daar deze voor het
merendeel zul1en dienen ter vervanging van oude wagens,
zal het verbruik van motorbrandstof niet sterk toenemen.
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
59
De vermoedelijke stijging van de petroleumprijzen binnen
het kader van de Benelux kan ook een ongunstige invloed
hebben, hoewel, om dezelfde redenen, een omschakeling
naar Dieselaandrijving waarschijnlijk zal worden gestiu-
leerd. Wat kerosine voor verlichtings- en andere birtnen-
landse doeleindèn betreft, betekent de door de Regering,
ter besparing van deviezen, vastgestelde maximum invoen
van 200.000 ton per jaar, eveneens een vermindering van
de .hanclelsomzetten. Dit geldt tot oi zekere hoogte ook
voor zware olieën.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE HERLEVING VAN i)E DUITSE INDUSTRIE.
Verschillende bedrijfstakken in Engeland zijn doende,
de aandacht van de Britse Regering te vragen voor het
vraagstuk van de herleving der Duitse concurrentie, die
in vele gevallen als ,,unfair” wordt betiteld. Nadat ,,The
Tirnes” ovei’ dit onderwerp reeds brieven had gepubliceerd van de Engelse automobielfabrikanten en de verbrandings-
motorenindustrie, bevatte het nummer van 14 dezer van
dit blad een brief van de voorzitter van de ,,Scientific
Instrument Manufacturers’ Association”, die op hetzelfde aambeeld hamert.
In het verledèn, zo betoogt deze briefschrijver, hebben de Duitse Regeringen altijd bijzondere aandacht aan hun
industrie van wetenschappelijke instrumenten geschonken,
vooral in verband met een eventuele oorlog. Onder de huidige politiek der bezettingsautoriteiten is er van in-
krimping van deze industrie geen sprake; integendeel, zij
draait op volle toeren. Daarbij zijn nu de lonen van de
Duitse intrumentmakers 1 D.M. 20 pfennig per uur, d.i.
1 s. 9 d.; in Engéland wordt 3 s. bf méér betaald. Uit de hele wereld komen dan ook rapporten, die erop wijzen,
dat de Duitse prijzen ver onder de Engelse liggen. Op het
gebied van fototoestellen bijv. is Duitsland duidelijk bezig
zijn vroegere afzetmarkten te herwinnen, met behulp ,van
prijzen, die 30 â 40 pCt onder de Engelse liggen.
De briefschrijver is van opvatting, dat de Engelse in-
dustrie van wetenschappelijke instrumenten andere in-
dustrieën kan helpen in het verhogen hunner productivi-
teit.; zij heeft voorts een export, die £ 10 mln per jaar be-
loopt. Worden thans geen stappen ondernomen om de
,,unfaire” Duitse mededinging te stoppen, dan zal de ge-
schiedenis zich herhalen: na1914-1918 lracht de Duitse
concurrentie deze industrie tot minimale proporties terug.
”Vat de briefschrijver niet opmerkt, is, dat zijn betoog
slechts een prdbleem van West-Europese economische
samenwerking signaleert, zonder het bestaan van een ,,un-
faire” Duitse mededinging te bewijzen; een enkele verge-
lijking van uurlonen en prijzen op de wereldmarkt althans
is hiervoor zeker niet voldoende.
DE EXORTPOSITLE VAN DE DUITSE VOLKSWAGEN.
Verhelderend is, na hetgeen in de voorgaanda notitie
is opgemerkt, een uiteenzetting in ,,The Economist” van
15 dezer over de Duitse automobielexport. In Engelse
automobielkringen, zo zegt het blad, heerst onrust door
het feit, dat de Duitse automobielleveranties aan Zwitser-
land en andere landen nog steeds plaatsvinden op basis
van de koers (17 dollarcents per mark), die voor deze
categorie exporten véér de geldsanering van kracht was.
Op deze basis kost de volkswagen (,,a cheap mass-produced
small car with a short expectation of life”) ca £ 250 f.o.b.;
de uiteindelijke koper betaalt inmiddels heel wat meer.
Worden toekomstige contracten gebaseerd op de nieuwe
valutakoers
1
(30 dollarcents per mark), dan wordt de prijs
ca £ 450 f.o.b., en de Duitse autornobielexport zal het dan
zeer moeilijk hebben.
De exportpolitiek van het ,,Joint Export-Import Agen-‘
cy” berust zeker niet op het voornemen om buitenlandse
markten te veroveren met behulp van verkapte subsidies;
i
ntegendeel, zegt ,,The Economist”, de bizônale export-
reglementen houden in, dat onderbieding van wereldmarkt-
prijzen niet mag geschieden. De kw’estie is, dat het ontbre-
ken van een normale wisselkoers voor de mark, gecombi-
neerd met de ongezonde verhoudingen, die in Duitsland’s interne prijsstructur nog steeds aanwezig zijn, verwarring
en irrealiteit schept in alle commerciële relaties van Duits-
land met de buitenwereld. De werkelijke kosten der Duitse
productie zijn vrijwel nog niet vast te stellen.
Intussen lijkt het wel zeker, dat de nieuwe omwisselings-
verhouding van 30 dollarcents per mark te hoog is. De
leiding van de volkswagenniderneming althans acht bij
deze verhouding export onmogelijk; zij heeft kort geleden
een koers tussen 20 en 25 dollarcents voorgesteld.
HERORIËNTERHÇG VAN DE DELGISCHE llANDELSPOLITIEK
De moeilijkheden, w’aarmede Belië op het ogenblik te
kampen heeft – zoals het stopzetten van de export naar
Frankrijk, het afbrokkelen van grote sectoren van de uit-
voer, het toenemen van de werkloosheid, de critiek tegen
België geuit in de schoot van de O.E.E.C. – maken het
volgehs het Verbond der Belgische Nijverheid
1)
dringend
noodzakelijk de tot dusver gevoerde handelspolitiek te
herzien.
De enige i’ezenlijke oplossing, die, volgens het Verbond,
België met één slag zou bevrijden van zware financiële
zorgen en de kwijnende sectoren van de Belgische uitvoer
zou doen opleven, bestaat in het sterk verminderen van
de aankopen in de Verenigde Staten en iièt zich ‘daarvoor
in de plaats mëer richten tot Europese leveranciers, aan welke België aldus de middelen zou verschaffen om de omvang van de bestellingen, die deze in België zouden
willen plaatsen, te verhogen.
Het argument, dat de Verenigde Staten thans de grote
leveranciers zijn van de gehele wereld, dat alleen zij in
staat zijn tal van producten te leveren die België niet kan missen zonder de productiviteit in gevaar te brengen, dat
zij voor andere artikelen voordeliger voorwaarden bieden
dan hun concurrenten, is, naar de mening van het ‘Ver-
bond, slechts gedeeltelijk ‘waar. 1-let Verbond heeft be-
rekend, dat men
2/3
van de Belgische invoer uit de Ver-
enigde Staten in 1948, d.i. ongeveer een waarde van 10
mrd frs, geceltelijk ook elders had kunnen aanschaffen.
Het ‘betreft hier o.a. artikelen als blikjes asperges, auto-
banden, sokken, bioscoopapparaten en bepaalde werktuig-
machines.
Een dergelijke politiek kan hoogstens enkele particuliere
Amerikaanse belangen schaden; zij sluit overigens aan bij
de doelstellingen van het Marshall-plan. 1-Jet remmen van
deinvoer uit Amerika moet in de eerste plaats geschieden
door een beroep te doen op de zelftucht van de binnen-
landse markt – aan overheidsmaatregelen er beperking
van deze invoer acht het Verbond tal van bezwaren ver-
bonden —; een dergelijk beroep kan, naar de mening van
het Verbond, indien gesteund door een over het gehele
land opgezette overredingscampagne, zeker tastbare resul-taten opleveren. Aan het Belgische volk moet de noodzaak
van zijn onontbeerlijke medewerking worden duidelijk gemaakt: het geven van nauwkeurige rihtlijnei en slag-
zinnen als hijv. ,,Stel een werkloze aan de arbeid door bij
hen te kopen die onze producten afnemen” en ,,Koopt Eu-
ropese goederen en gij verzekert één jaar arbeid aan een
Belgische werkloze”, kunnen hiertoe bijdragen.
Ongetwijfeld spelen bij bedoelde politiek de prijzen een
rol, maar de invloed van deze, factor mag niet worden
overdreven, meent het Verbond. Voor vele artikelen is een
eventuele hoger’ prijs slechts een kw’estie van een bijko-
mend voordeèl, als vorm, smaak, uiterlijk, kleur, mode,
snobisme e.d. Het laten varen van een dergelijk voordeel
kan nooit een te groot offer zijn voor het te bereiken doel: het voorkomen van een verzwakking van de economische
structuur van België.
‘) Zie het hoofdartikej in ,,Mededelingen van het Verbond der
Belgische Nijverheid” van 13 Januari 1949.
60
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
130EKEN.
Hedendaagse sociale bewegingen
door Dr W. Banning.
v. LoghumSlaterus’ Uitg. Mij’ Arnhem 1948, 270
blz., ing. f 7,90.
International Monetary Rund.
Annual report of the
executive directors for the fiscal year ended April 30, 1948. Washington, 115 blz., ing.
Strijd om den grond in het lage Nederland.
Het proces van
bedijking, inpoldering en droogmaking sinds de
vroegste tijden door Dr R. H. A. Cools. Nijgh en van
Ditmar NV., ‘s-Gravenhage 1948; 300 blz., ingen.
f 22, geb. f 25,50. –
Gedenkboek aerzekeringskamer 1923-1948.
Staatsdrukkerij
en Uitgeverij. ‘s-Gravenhage 1948.
Bijdragen tot de taal-, land- en aolkenkunde aan Neder-
landsch-Indië.
Uitgegeven door het Koninklijk In-
stituut voor de taal-, land: en volkenkunde van
Nederlandsch-lndië. Deel 104, 2e en .3e aflevering.
Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 1948.
Economisch eaenwicht
door Ir
•W.
Vermey, Van Loghum
Slaterus’ Uitg. Mij Arnhem 1946, 64 blz., ing.
I3JtOCIIURES.
Enige opmerkingen omtrent de afwikkeling geldzuiaeing.
W. Wentholt & Co., Amsterdm, September 1948.
A new borderline between the Netherlands and Germany.
1948,’10 blz.
1948-1998. Greziswijziging Nederland-Duitsland,
Vade-
mecum inzake grenswijziging Nederland-Duitsland’
1948, 24 blz.
De instandhouding aan het bedrjfs9ermogen.
Rede door de
heer Paul Rijkens, voorzitter van de raad van be-
stuur van Lever Brothers & Unilever N.V. uitge”
sproken in de ‘alg. vergadring van aandeelhouders
op 26 Augustus 1948. Lever Brothers & Unilever
N.V. Rotterdam 1948, 16 blz.
Elementen an het groepsleaen.
Inleiding tot de sociographie
en de sociologie door Dr W. Sleumer Tzn. N.V.
Uitg. Mij v/h G. Delwel, ‘s-Gravenhage 1948.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de afgelopen w’eek is het proces van langzame verrui-
ming, dat de géldmarkt sedert de jaarwisseling heeft
doorgemaakt, verder voortgeschreden. Flinke b’edragen aan bankbiljetten strbomden weer ‘naar de banken terug
(tussen 3 en 10 Januari ji. f59 millioen), waartegen enige
geldonttrekkingen stonden uit hoofdt van aankopen
–
van
investeringscd’tificaten, terwijl vermoedelijk ook voor
,
–
deviezenaankopen middelen, aan het geldmarktreservoir werden onttrokkerL De totale deviezenpositie, berekend
op de in het voorgaande overzicht aangegeven wijze,
onderging tenminste tussen 3 en 10 Januari jl. een vermin-
dering van f23 millioen. De indruk bestaat, dat in de ver-
slagperiode nogeen beperkt bedrag aan schatkispapier
van de Agent werd afgenomen boven en behalve dé weinige
,tot verval komende prornessen. De marktdisconto’s voor
schatkistpromessen ondergingen een geringe daling,, waar-
door driernaandspapier tegen 11 pCt was ‘aangeboden,
Julipromessen tegen i/ pCt werden gevraagd, terwijl
Septemberpapier en promessen friet langere looptijd tegen
pCt aangeboden waren. Cailgeld bleef, onveranderd
1 pCt noteren.
• De Nederlanclsche Bank heeft thans de laatste post
verpand goud ten bedrage van f 27,6′ millioen verkocht.
Vermoedelijk betekent dit, dat de hoop op remboursering
door de E.C.A. van door de centrale bank voorgeschoten
dollai’s definitief verdwenen is als gevolg van de gebleken
onmogelijkheid, ,de vereiste bewijsstukken ovei’ te’ leggen.
1-let is te hopen, dat de Nederlandse volkshuishouding
voor dergelijke verliezen in de toekdi’tlst gespaard blijft
door grotere zorgvuldigheid van de importeurs en meer
medewerking van de Amerikaanse leveranciers.
De staatsfondsenmarkt gaf in de verslagperiode weinig.
mi.taties van belang te zien. De 3-3 pCt staatslening
1947 daalde pei’ saldo
1
/
8
pCt in koers tot pCt,
terwijl ook de S pCt investeringscertïfiaten een kleine
daling ondergingen, ni. met
5
f16
pCt tot het niveau van
98/ pCt. De aandelenmarkt gaf slechts koersveranderin-
gen van geringe omvang te zien. De Indonesische fondsen
kwamen over het algemeen iets boven het peil van de
voorgaande week.
7 Jan.
14 Jan.
1949
1949
A.K.0.
………….
………..
161*
11
v.
Berkel’s
Patent
……………
112* 112*
Lever Bros. Unilever C. v. A
…..
274*
267
Philips
G. b. v. A .
…………….
228*
226*
Koninklijke Petroleum
……….
316*
‘
313
HAL
.
……………………
166*
167*
N.S.0.
……………………..
166* 168*
H.V.A.
-……………………
172*
179
Deli
Mij
C.
Y.
A.
…………..
158*
161
Amsterdam Rubber
…………
167* 1721
Internatio
…………………
203
201
STATISTIEKEN.
DE NI4DERLANDSCUE
DANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
o
Ed
nu’
.a.dn
4,0
il
PEE-
.
I’
30Dec.
’46
700.876
4.434.786
–
100.186
153.109 2.744.151
6 Dec.’
’48
442.491
340.399
141.140
1
43.955
3.071.950
13 Dec.
’48
442.755
339.914
138.337
143.849,
3.033.769
20Dec.
’48
442.927
318.1/,3
159.603
148.614
3.054.367
27 1)ec.
’48
443.201
312.783 145.086
15/,867
3.11 5.299
3 Ja11.
’49
443.672
303.615
120.554
164.905
3.1 44.351
10
Jan.’49
444.292
289.833 138.012.
144.347,
3.085.025
’17
Jan.
1
49
444.184
252.983
‘161.900
‘143.612
3.044.521
Saldi in rekening courant
C13
–
‘.
.,
0
,eu
,
cc
Cd
–
–
g-a
C/)
30 Dec.
’46
–
6 Dec.
448
131)ec.
148
‘
20 Dec.
’48 27 Dec.
1
48
3
.Tan.
1
49
96.390
188.450
5.681
47.254
300.732
430.294
10 Jan.
1
49
166.035 187.975
5.460
42.883
327.294
384.331
17
Jan.
1
49
189.029
214.012
5.226
54.669
336.547
358.698
BANK ‘VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen trancs).
a
Voorschotten
aan
de Staat
Id Data
0
.
to
,.
cd
o
cd
26 Dcc. 1946
94.817
118.302
59.449
67.900
‘
426.000
23 Dec. 1948
52.817 329.197
125.042
174.600
.426.000
30 Dec. 1948
52.817
340.222 125.042
150.900
426.000
6
Jan.
1949
52.817
330.165
125.042
145.000
426.000
Bankbil-
,
DepositO’s
Data
–
jetten
in
Totaal
,
Staat
–
Diversen
circulatie
26 Dec.’ 1946
71.865
63.1,55
765
–
62.695
23 Dec. 1948
969.156
204.642
791
202.221
30 Dec. 1948
987.621
.
172.589
806
170.033
6 Jan. 1949
988.060
160.882
880
158.363
19 Januari 1949
ECONOMIScH-STATISTISCHE’ BERICHTEN
W.
STAAT la.
t)VERZICIIT VAN DE OPBRENGST DER R1JKSM1DDELN
‘).
Boeklngstijdvak 1947/
1
48. Directe Belastingen.
x f1.000
1 Jan.
.
.
Totaal
4947
1
Jan.
Benaan
1
g
er mi
een
t/ns
Jan.
Febr.
Mrt .
Apri1
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
1947
Raming
uit.
1948 1948 1948
1948
1948,
1948
1948
1948 1948 1948
1948
t/m uit.
1947
Dec.
.
Nov.
1947
–
–
1948
k.
Voor het Rijk:
4.620
75.027
93.885
126.113
Inkomstenbelasting
.
.
.
Vermogensbelasting
.
291
1.412
2.701
411.707
3.774 6.294
121.405
7.754
173.519
13.713
193.919
13.244
118.360
7.303 77.875 2.205 84.308 2.677
68.564
1.566
1.249.302
62.934
570.000
91.500
Winstbclasting ……..
5.037-
5-
119
–
17
–
14
–
73-
797
– –
–
–
4.012
—
Vennootschapsbelasting
128.168-
…
300-
430
-5.661
–
661
–
456
-7.109
‘
–
–
–
–
–
113.545
140.000
Verm.beiast. v. lichamen
11.035-
14- 10-
101-
19-
148-
545
–
–
–
–
–
10.198 16.000
Totalen
.
. . .
149.151
76.114
96.027 109.702 131.713
128.482
178.781
207.163
125.663 80.080 86.985 70.130
1.439.991
817.500
B. Voor het Gem.fonds:
G-ronclbelasting 26.135 422
244
1.332
–
6-.
.28
–
130
-.
–
–
–
27.969 23.000
Personele belasting
. . .
6.635 1.300
1.104 1.648 5.069
3.780
1.619
986
112
–
70-
78-
87
22.018 21.000
Ondernemingsbelasting
8.596
8.942
10.354
9.498
13.270
9.770
17.879
15.823
9.646
7.927
8.051
6.413
126.169
40.000
Totalen
.
. . .
Tiij
10.6641
11.7021
12.4781 18.3331 13.5221
19.3681 16.8091
9.7581.
7.8571
7.9731
6.3261
176.1561
84.000
) Deze statistiek sluit aan bij die, opgenomen in ,,E.-S.B.” van •17 November 1948, blz. 917.
STAAT Ib.
—
Boeklngstijdvak 1948/49: Directe Belastingen.
x f1.000 II
Totaal’!
1 Jan.
1
Benaming der middelen
Jan.
Febr..
Mrt
April
Mei
Juni Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
1948
Raming
1948 1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
t/m uit.
1
1948
Nov.!
1948
.
VoorhetRijk:
–
4
5
2 2
355
1.699
29
20.305
69.802
77.586
169.7891
680.000
Vermogensbelasting
1
–
–
1
–
2
181
20
1.983
7.930 9.110
19.234!
50.000
[nkomstenbelasting
…………
740
159
201
375
133
860
256
275
238 1.086
1.746
6.0691
–
Winstbelasting ………………
Vennootschapsbelasting……:
28.881 19.151
23.769 26.649
7.351
26.649 66.667
24.558
54.722
42.633 30.524 351.554!
110.000
Verm.belasting voor lichamen
373
527
1.069
422 273 808
596
392
272
235
844
5.81!!
–
TTI
Z
T9
7T0
1Ï2
iTTÖ
552.457
840.000
B.
Voor het Geeentefonds:
m
.
Totalen
……….. ………
Orondbelasting
…………
1
–
191
376
1.195
15.270
12.671
2.285
1.826
735
546
405
25.500
26.000
Personele belasting
……….
.1
– –
.
–
–
–
1
389 4.049
2.172
2.714
2.395 8.720 23.000
Ondernemingsbelasting
1
13
47
13
987
124
1.012 9.956
3.261
10.045
12.012
13.820 51.290
48.000
ooi
oi
o.oi
10.0041
i.OiU
O.i,5O 11.5OZ 1D.
,
(Z 15I)
.ZUI
O3.1IJ
U/.05U
STAAT 1.
Kalenderjaar 1948. Overige middelen.
x f1.000
T
•
:,
Jan.
Febr.
Mrt
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov
1948
Raming
enarni
g
er mi
een
1948
1948
1948,
.1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
1948
t/in uIt.
1948
1Nov.
–
Totaal
–
.
1948
1Jan.
Commissarissenhelasting
.
483
464
107
568
635
158
970
890
.
77
755
410
5.517
2.200
Loonbelasting
…………..52.174
50.465
21.164
61.914
38.203
20.026
61.409
48.966
15.746
69.654
53.830
493.55!
360.000
Dividendbelasting
……….5.295
5.524
3.783
1.859
2.595
3.474
10.368
3.628
4.308
2.481
3.399
46.714
20.000
Voorheffirrg op in het bitenl.
Vereveningsheffing
……..22.921
49.145
8.072
24.601
15.739
7.404
24.722
19.449
6.360
27.099
21.021
196.530
170.000
geaccumuleerde inkomsten
–
61
213 –
17
217 –
5 –
45-
51 – 203 –
52-
3- 255-
242 memorie
1-lerkapitalisatiebelasting
.
–
–
., –
–
–
–
–
–
–
–
2.000
2.000 memorie
Rechten
op
de invoer
. . .
15.393
13.520
48.484
20.211
19.250
19.798
21.038
18.279
20.221
24.730
21.187
212.111
183.000
Bijzondere wijnhelasting
.
12
48
10
.5
13
.
6
.9
5
12
5
. 3
98
500
Statistiekrecht
…………….317
536
645
731
496
676
612
‘
654
767
750
613
6.797
5.000
Accijns op gedistilleerd . . .
5.954
6.046
6.580
6.788
6.615
7.047
8.204
6.573
8.603
13.675
11.365
87.450
51.800
Accijns op
zout
………….1.178
2.053
823
103
167
241
165
110
295
326
202
5.663
7.000
Superdividendbelasting ……….12
–
335
—
1
20
1
1
–
–4.733 –
4 363 memorie
Accijns op bier
……………548
1.034
1.163
1.510
1.988
1.817
1.881
2.525
2.183
1.647
1.200
47:496
27.000
Accijns op suiker
6.297
5.603
5.306
6.683
7.080
.5.456
6.198
5.644
5.699
8.423
6.011
68.400
56.000
Belasting op gouden en
zil-
81
81
88
92
84
70
73
• 63
62
73
77
844
900
veren werken
.
Accijns op tabak
………13.139
14.514
15.712
16.944
12.038
12.891
14.938
14.554
15.747
16.533
16.217
161.227
1.50.000
Accijns op wijn
…………..202
46
392 .
155
5
258
60
22
200
12
3
1.355
1.200
Rechten van zegel *)
1.567
1.937
2.441
1.785
1.439
4.531
1.442
1.380
1.659
4.408
1.481
17.870
15.000
Omzetbelasting
………..74.988
67.347
43.429
79.587
59.449
40.508
82.618
65.521
38.378
85.548
74.405
711.778
535.000
Rechten van registratie
2.728
1.892
10.382
2.086
3.685
5.635
2.741
2.218
2.271
1.988
6.562
61.988
22.000
Rechten van successie, enz
4.527
6.115
6.259
5.092
4.957
4.117
6.149
4.918
5.022
5.569
8.693
6[418
68.000
Motorrijtuigenbelasting
. . .
2.235
2.122
2.925
6.362
3.9051
3.215
2.781 .
2.641
2.764
2.406
2.6651.34.021
23.000
) 1-lieronder begrepen zegel-
p
–
1
Totalen
………..15510 198.675 148.083
17T9 iZTTo 246.328 197.838 130.122 261.079
2.168.223 1.697.600
recht nota’s
van makelaars
zn comm. in effecten
746
507
448
530
292
286
350
257
415
254
246
4.329
–
STAAT III.
– Kalenderjaar 1948. BuItengewone mIddelen.
x f1.000
11
Totaal
1
Jan.
Jan.
Febr.
Mrt
April
MeP
Juni
Jul!
Aug.
Sept.
. Oct.
Nov.
1948
Raming
Oenaming der middelen
1948
1948
1948
1948
1948
1948
6948
1948
1948
1948
19/iS
t/m uIt.
1948
Nov.
1948
irermogensaanwasbelasting
15.504
38.698
71.362 134.602 212.616 250.224 162.295 109.247
93.829
81.452
67.390 1.237.109 2.000.000
ermogensheffing ineens
.
2.076
8.192
21.450
49.669 117.364 154.637 110.410
97.524
75.664
49.840
34.693
721.519 1.000.000 Betaald
als
volqt:
mit.
zekerheidstellingen
. . .
6.500
27.000
42.300
74.600 123.200 108.500
46.100
26.000
18.600
17.500
11.400
501.700
–
lit geblokkeerd tegoed
. . .
6.000
13.700
36.200
42.600
99.100 154.800 120.300
83.400
62.300
46.800
30.900
695.900
1. m. v. staatsobligaties
.
500
2.900
6.500
23.900
45.900
50.100
47.600
50.600
41.500
29.700
25.100
324.300
–
net vrij geld
………….4.580
3.290
7.792
43.371
61.780
91.461
58.795
46.771
47.093
37.292
34.683
436.818
–
S.
62
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Januari 1949
STAAT IV.
lialenderjaar 1948.
Zekerlieldstellingen.
>( f1 millioen
55
(
2n
-na
,d
‘au
n
bD
0
a
d-
H
T/m Dec.
UÖ
is
1945
Jan.
t/m
Dec. 1946
953
1.553
729
112
2.282
127
Jan. t/m
Dec. 1947
316
1.869
525
403
2.394
530
Jan.
1948
13
1.887
509
54
2.396
584
Febr.1948
13
1.900
.,
482
99
2.382
683
Mrt
1948
12
1.912
458
100
‘
2.370
783
April 1948
10
1.922
441
130
2.363
913
Mei
1948
8
1.930
424
164
2.354 1.077
Juni
1948
9
1.939
408.
147
2.347
1.224
Juli
1948
6
1.945
392
79
2.337
1.303
Aug.- 1948
5
1.950
384 59
2.331
1.362
Sept. 1948
5
1.955
368
60
2.323 1.422
0ct.
1948
6
1.961
.
350
64
2.311
1.486
Nov. 1948
4
1.965
332
56
2.297
1.542
TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST
DER RIJKSMIDDELEN.
1. Directe
belastingen.
Deze staten vermelden de vorderingen,
welke
ontstaan door het
opleggen van.voorlopige en definitieve aanslagen door de belasting-
dienst (debiteurenadministratie).
Het belastingtijdvak 1947/’48 loopt buy, voor de inkomstenbe-
lasting van 1 Januari 1947 t/m 31 December 1948. Normaliter
worden gedurende de eerste 12 maanden hiervan voorlopige aanslagen
over 1947 geboekt, gedurehde de laatste 12 maanden definitieve
aanslagen over 1947 (vandaar de vergelijking van bijv. 1947/48 met. raming 1947 en hijv. 1948/49 met raming 1948).
Voor andere belastingen loopt het boekingstijdvalc 1947/48
van 1Januari 1947 t/m 30 Juni 1948.
II. Overige middelen. III.
Buitengewone middelen.
De staten vermelden het werkelijk In elke maand ontvangen be-
drag (kasadministratie). Bij de Buitengewone middelen komen ook andere wijzen van voldoening voor (zie staat III).
Bij omzetbelasting, loonbelasting en vereveningsheffing vindt de
afdracht per kwartaal plaats (dus bijv. in Januari 1968 van de he-
la.stinv over de omzet resp. uitbetaalde lonen van het 4e kwartaal
van 1947).
1V. Zek
srheidstellingen.
Dit zijn bedragen, die, vrijwillig of verplicht, door belastingplich-
tigen bij de ontvangers der belastingen zijn gedeponeerd. Zij dienden
als vooruitbetaling op nog niet opgelegde aanslagen in bestaande
be’astingen, vermogensaanwasbelasting en vermogensheffing (zie
ook staat III).
De staten vermelden zowel de opgelegde zekerheïdstellingen als
de betalingen daarop (dus zowel debiteuren- als kasadministratie)
en voorts nog de afschrijvingen, die op de zekerheidstellingen wegens
de opgelegde aanslagen plaatsvonden. Het opleggen van verplichte zekerheidstellingen is op 31 December 1947 beeindigd.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in miiiioenen francs).
‘ ‘
°
0)
u
ia,
0)
o
,
–
Cd
,5
u
0)
5
0′
a
.
–
u
0)
Ca
–
.
”
San
V55
0)
Cd
E.
16 Sept.
1948
2 Dec
1948
28.136
27.383
11.042
12.650
427
368
9.986
9.3829
303
339
414
531
9 1)ec.
1948
27.102
12.829
457 9.074
1
)
320
536
16 Dec.
1948
27.094
13.270
659
8.338′)
244
569
22 Dec.
1948
27.344 12.462
1.921
8.076
1
)
305 578
29 Dec.
1948
27.334
12.456
1.845
8.680
1
)
676
581
6 Jan.
1949
27.340
12.863
1.269
10.239
516
565
Rekening-courant
saldi
1
‘5
,s
.524
a
.0
0),)
‘5.
u
Cl)
Pq
16 Sept.
1948
657
91.729 81.568
22
2.425
6.251
2 Dec.
1948
819
92.893
82.004
423
2.617
6.121
9 Dec.
1978
838
92.880
82.789
1
491
2.352
5.972
16 Dec.
1948
848
92.987
82.199
534
2.374 6.246
22 Dec.
1948
853
94.268
82.429
1.671
2.620 7.488
29 Dec.
1948
865
95.029 83.176
1.706
2.214
7.425
6 Jan.
1949
868
94.988 84.845
668
2.111
6.064
1)
Gecorrigeerde gegevens.
BMK VAN ENGELAND.
–
(Voornaamste posten in millioenen oonden).
Id
‘5
,,.
‘0u
n
0
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
29 Dec. ’48
0,2
1.324,3
1.325
1.293,1
32,2
5
Jan. ’49
0,2
1.299,2
1.300
1.272,3
27,9
12 Jan. ’49
0,2
.1299,3
1.300
1.251,3
49,0
Other securities
Deposits
‘5
,u
–
….
‘u
ON
Id
es
°
5)
‘
‘5
Id
25 Dec. ’46
1,3
31,1,8
13,6 15,8
346,5
10,3
278,9
29 Dec. ’48
3,9
360,8
16,7 20,3
435,7
11,7
.314,5
5
Jan. ’49
4,0
374,9 22,0
2.2,2
432,8
27,9
308,7
12 Jan. ’49
4,1
342,9 20,8 22,4
421,1
17,6
310,6
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste Oosten in duizenden guldens).
Vorcierin-
Zilveren
Disconto’s
en voorsch.
Voor-
Munt en
gen in
teken- op onder-
schotten Data
munt-
vreemd
munt
pand he-
aan de
materiaal courant
en pas-
taalbaar
Regering
goud
betaal-
b aar
munt
in
eigen
van
Indonesië
Courant
II
Jan.
1949
470.933
75.781
L
14:379,
[
98.180
782.814
–
Rekeningcourant
Diverse
Bank-
saldi
Diverse
Data
reke-
biljetten
reke-
Van- de
ningen
in
Regering
Van
ningen
(actiif)
omloop
van anderen
(passief)
Indonesië
12 Jan.
1949
32.022
751.237
–
659.675
1
68.377
Muntbiljettencirculatie per 12 Januari 1949 f875.605.000.
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE
MÂANDSTAÂT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN
HET NEDER-
LANDSIf BEDRIJF VAN DE NEDERLA1DSCIIE
ILA.NDEL-MAATSCHAPPIJ.
Neclerl.
Nederi.
Banken Banken
en Ned.
Hatdei-Mij.
(In millioenen guldens)
______________
31
30
31
30
Oct.
Nov.
Oct.
Nov.
1948 1948
1948 1948
Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen
Ned.
schatkistpapler ……….
55
2186
58
2194
74
2779
2853
78
2789
2867.
2241
Ander overheidspapier
28
..
28
132
130
2
7
S
Wissels
…………………3
Bankiers in binnen-en buitenland
8
.5
94 127
129
Prolong.en voorsch.tegen effecten
32
31
44
42
Debiteuren
………………..
Effecten
en
syndicaten
Deelnemingen (incl.ioorschotten)
449
Ii
30
450
12 30
548
15
42
546
16
42
604
490
492
605
13
13 18 18
Diverse rekeningen
……….
–
–
– –
Gebouwen
………………..
Belegde bestemmingsreserven
.
1
..
1
1 1
2893
2913 3787 3799
Passiva:
2321
2331
1
2999
4
2986
1
Crediteuren,
………………
Vissels
………………..4
Deposito’s op termijn
23
.3
229
340
351
Kassiers en genom. daggeldl. .
1 1
3
6
100
117
142
156
Bestemmingsreserven
1
1 1 1
2660 2680
3489
3501
Diverse rekeningen
…………
157
157
‘205
205
Aandelenkapitaal
…………….
76
.
76
93
93
Reserve
………………….
2893
2913
3787
3799
EcOnomisch – Statistisch
Kwartaalbericht
Research-uitgave van het
Nederlandsch Economisch Instituut
-:
C*
Uit de inhoud
–
der December-aflevering
De econonische situatie in Nederland.
De ontwikkeling van het economisch
leven in Indonesië.
De conjunctuur in België.
De economische situatie in Groot-
Brittannië.
Internationale geld- en kapitaalmarkt. De ontwikkeling van de scheepsbouw
op lange termijn.
De groei van het aantal personen-
auto’s in Nederland; de intensiteit van
het gebruik.
*•
–
Jaarabonnementen t 6.5O –
voor abonné’s ,,E.-S.B.” 115.-
. Telefoon 38040 – Rotterdam
Giro no. 8408
GROOTHANDEL
-, Algemeen Weekblad, gewijd aan de
belangen van binnen- en buitenlandse
groothandel, waarin opgenomen de
mededelingen van de Bedrijfsgroep
Groothandel .
—
Abonnementsprjs t 15- per jaar.
-.
Buitenland til.- per jaar.
Giro 5858
Hoofdredacteur: W. G. N. de
Keizer.
met geregelde medewerking van: Prof,
Dr. 0. Bakker, Dr. J. Buter, t. M.
Fentener van Vlissingen, Mr. G. M.
Greup, Mr, G. A. llungerink, Mr. 0-. E.
1(rusernan,’- Jhr. Mr. T. van Lennep,
Mr. W. F. Liohtenauer, Drs. C. A.. A.
van Luttervelt, ES. J. Muller, Dr. 11. J. W.
van der Poel, Jhr. Mr. H. A. Quarles
–
van Ufford, Mr. Luc. Schenderling,
Dr. Mr. J. A.
M.
van Staay.
–
.
Uitgave II.. A. M. Roelants
SCHIEDAM – TELEFOON 69300
Gi
0)
0)
0
0.)
0
0)
CC
0)
vi
0
0-
II
19 Januari 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN –
63
..CC000’OCC<
000.10
CC
CC
CC000CC
CC. 101000
00
00
CC
0010010.0
00100< .00 CC
CC
CC
100
CC
0
CC
CC
..00CC
CC
CC
.00
00
–
CC-
II
+
N
CC
CCC CCC
<
CC
CCC
CC
CCC
O01000N
CCCCCCCCCC
CC
CC
0
CC
CCCCCC
CC
CC
0
CC
CC
CCC
0
00
CC
–
.0)
.10
CC
CC
10
CC
CC
CC
–
o.
10
.000
»CCC CCC CCC
CC CC
CCC
CCC
CC
CC
10<
CC
CC
CCC
CC
CCCCCC
CCC CCC
–
CC
CC
CC CCC» 00
CC
CC CC
CCC
CC
CC
CC
00
CCC CCC
CCC 00
CC
CC
CC CC
–
CC
CC
CC CC
–
CC
CC
1
CC
CC CC
CC
CC
11
–
CC
CC
‘!
.
_______
1
1
II’
CCC CCC»)
CCC CC
–
CCC
00
CC
CCC CCC
CC
CC
00
0
CCC
CCC 0-
-0
c
CC
CCCC
CC
-CC
C
o
00
0
CC
00
CC
.
–
+1
11+1.
+
1
III
–
t.»)
CO
CCCCCCC
CC
CC
CC0
0)
.
–
CCC
CCC CC
CCC CCC
CC»)
0
CC
<0
CC
0-
CC
CCC
0
CCC
CCCC’.0
00
CC
CC
CC
CC
CCC
CC
0
CC
CC
.
CC
CC
–
CC
+1
liii
1
+l
1
t
CCC CCC CCC
00<
CC
CC
,-CCCC -CC
CC
e
CC CC
CCC
CC
CC
C 0*
CC
CC.
CCC
–
0
–
10
0000
0)-..
C’
CC
CC
CC
0
2
»:+
+i++
1
–
.
CCC -C CCC
CCC
‘0
CC
<0<00
CC
CC
CC
CC
»CCC
CC
&f)
CC
<‘,.0
CC
CC
CC
10
CC
CC
CC
il.
_
—
CC
++
ii
1
+
– -C-CC
CC
CCCCCCCCC
‘0
CC
CCCC
CC
<
CCC
CC
0
CCCC
CCC»)
CCC
CC
+1
+1
+J
II
+
–
CCC CC CCC
GO »CCC –
CCC
CC
00
000
CC
<
CCC
CC
»CCC
–CC
CC
CC0
CC
CC
CC
CC
CCC
CC
CC
C
–
‘f1
+L.H
t
++i
–
.’
CCC CCCC
0 ,CCCCC < CC
C
CCCC
CC
CC
-‘CC
C CCC
CCC
CC
CC
CC
CC
0)
CC
CC CC
*
–
iii
Ii
+t
+
CC
<000< CCC
‘0
CC
CCC CCC
–
0-
-CCC
CC
CCC CCC
CCC
CCCC
CC
CC
CC–.
00C<*CC
C *
CCC
CCC 00
-C-*CCCCCC
CC
CC
CC.))
CCC
CC CC
2
.
+
0
,,
CCCCCCCCOC.0
000CCCCCC
CC
CCCCCC
*
CC
CCC 0)
CC
CCC CCC CCC
CCC
01<01
– CCC
C
CC
0000
00
CC
CC
CC
CC 00
CC
CCC
CC
…*
CC
CC
–
CCC
CC
–
CCC
CC
0)
..
Tj
i
0
ri1
0
+
Ii
gg
0»
.a
o
±:»»»):T:
………………….
1
-E
:
:
‘O
G)
:
:
:
,
_c’
–
.
…
»»CCI»
.
.
o
:–
::
:
:’-
:
o
0»
c_0»
ct
.
0
c
»
CCC»
»
,»,»
00..
»:o-g
0)
o
CC»»
o »5_O
»O
-t
.2
000..C)
Z Z
1»
000.1
10
0
.
rjj4
EO
z
•
0
t
il
N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIË INDUSTRIE
4:
v/ h Nederlandsche Seintoestelleil Fabriek
HILVERSUM
–
Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van
Radio – Lijjntelefonie – Automatische telefonie
N.V. IIE VEREENIGOE BLIKFABRIIKEN
gevestigd te AMSTERDAM.
UITGIFTE van
1
1.100.000.— certificaten van aandeIen
uitgegeven door de N. V. Administratiekantoor
voor aandelen N.V. De Vereenigde Blikfabrieken,
in stukken van
f
1000.— en
‘f
100.-
nom. aan toonder,
ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1949
en volgende boekjaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde certificaten van aandelen, uitsluitend voor
itouders van aandelen en van certificaten van aandelen
N.V. De Vereenigde Blikfabrieken, openstelt op:
VRIJDAG, 21 JANUARI 1949,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te AMSTERDAM. ROTTERDAM en
‘s-GRAVENL
–
IAGE,
tot de koers van 125 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 13 Januari 1949.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren, alsmede af-
drukken van de voorwaarden van administratie zijn
verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
AMSTERDAM, 13 Januari 1949.
Grote Bankinstelling
te Amsterdam vraagt
enige (bij voorkeur jonge)
juristen
Zij, die beschikken over bankervaring, genieten
de voorkeur.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, vergezeld
van recente foto, met opgave van leettijd, oplei-
ding, levensloop, etc., worden ingewacht onder
letter R.O.Z., Njjgh & van Ditmar, Amsterdam-C.
J
Ondernemingen, die
het beste leidende personeel
zoeken,
speciaal met economIsche scholing,
roepen sollicitanten op
door middel van een annonce
in de rubriek ,,Vacatures”.
ilet aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
is doorgaans iiitermato bevredigend:
begrijpelijk,
omdat er
bijna geen grote instelling
is,
die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert Opdrachten voor het
volgend nummer dienen 24 Jan. a.s. in ons bezit te zijn
Jong doctorandus in de economie
gespecialiseerd in cle accountancy, met enige ervaring hij groot
concern en op export-gebied, wenst een functie te vervullen op
bedrijîs-economiscli, organiserend of commercieel terrein, eventueel
ijs het buitenland. –
Br. No. E.S.B. 1348, hur. v. d. bi., Postbus 42, Schicdain.
Jong gediplomeerci
statisticus
o.. in bezit van Algemene Statistiek 13, zoekt zelfstandige werkkring,
eventueel buiten Nederland. Br. onder No. E.S.B. 1345, bur. v. d.
bi., Postbus 42, Schiedam.
Actief persoon, thans werkzaam als assistent-accountant, Staats-
practijkdipl., wenst van betrekking te veranderen en zag zich
gaarne .geplaatst als
hoofdboekhouder
op een middelgrote onderneming. In staat moderne bcdrijfs-admini-
straties in te richten. Br. onder No. E.S.B. 1344, hur ‘. d. bi.,
Postbus 42,- Schiedam.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor
,
Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universifeitslraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hooch.straat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprïjs, franco per post, voor Nederland f
26
per jaûr,
voor Belgie/Lv_emburg
/
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Baisque de Commerce ie Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost)
/
26,
overige landen
/
28
per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden-beëindigd
pr uttimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Weslzee-
dijk, Rotterdam (W.).
–
– ADVERTENTIES.
Alle correspondenties betref/fende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange lieven
142,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
fill
Losse nummers
75 cents, resp. 12 B. francs.