Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1652

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 5 1949

Statistieknummer

E

1

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG
5
JANUARI 1949

No. 1652

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H.M. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de FVit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. tan Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

GegeQens ot’er adressen abonnementen enz. op de laatste

bladzijde t’an dit nummer.

BERICILT.

De redactie vraagt de aandacht van haar lezers voor
een drietal redactionele mededelingen op blz. 3.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze week ……….3

Sommaire, summaries

…………….4

Bij vijftig jaren Centraal Bureau voor de Statistiek
door Ir H. Vos ………………………….
4

I)e waardering van de statistiek door Dr
A.
J.

Idenburg………………………………

Yan studiestof tot basis van de landbouwpolitiek
door Ii Chr. P. G. J. Smit ………………..8

De ontwikkeling van de macro-economische statistiek
in Nederland door Dr H. Rijken oan Olst ……..11

Vijftig jaar financiële statistiek
door Dr K. D. Bosch
13

De statistiek van de nïjverheidsproductie
door Dr
0. ten HaQe

…………………………….15

Vijftig jaar visserijstatistiek
door A. G. U. luide-
brandt

………………………………..17

Vijftig jaar handelsstatistiek
door M. Rinkes ……18

Vijftig, jaar sociale statistiek
door Dr A. C. de Vooys
20

Bedrijfseconomische . notities
De amissiemarkt en do flilalicieritig van liet bedrijfsleven

door J. Brands en J. C. Brezet
………………..

21

Geld- en kapitaalmarkt
.
……………………23

Statistieken:
Do kolenpositlo van Nederland
……………………
.
23
i)e kolcuipositio van België

……………………..

23
Indexoijfers van groothandelsprijzen In Nederland

23
Bankstaten

…………………………………..
2

AUTEURSRECHT VOORBEHOÜDEN

DEZER DAGEN

begrijpelijke pogingen om goed te beginnen. Waarschijnlijk
in de verwachting, dat goed voorgaan goed doet volgen,

vertrok de Vice-President van de Ministerraad naar de

West ter voltooiing van deze nieuwe vleugel van het
Koninkrijk.

Naar – de Oost vertrok de Minister-President, als het

-ware door zijn persoonlijke gang beklemtonend de hoop,
eens door Henriëtte Roland I-Iolst- ijtgesproken: ,,het

donkere einde wordt een nieuw begin”.

Zal het gelukken met een schone lei te beginnen? Het
bevel tot staken van het vuren is voor Java afgekoiïien,
de bevolking in Nederland wenst inderdaad een snelle
voltooiing vah een eerlijke samenwerking. lIet is de taak
van de staatslieden, die zich thans naar Indonesië begeven,

om dit duidelijk.te doen worden aan de Indonesische be-

volking, inzonderheid der juist onder voorlopig Neder-
lands gezag gebrachtç gebiedsdelen.

liet vrijwillig terugtreden voor een federale Regering
zal voor de objectieve buitenlandse waarnemer eveneens

het enig middeLzijn om de geuite geërgerde verwondering
over de handvestelijke actie uit te wissen. De bereidhid
zich tedoen overtuigen schijnt bij deze groep toe te nemen.

Niet zo bij India. Zelf juist gekomen tot een overeen-
stemming met Pakistan over een wapenstilstand in het
machtsconflict over Kashmir – en overtuigd van de on-
vergelijkhaarheid van zijn optreden in 1-lyderabad – heeft
het besloten- als toeziend voogd in Zuid-Oost-Azië op te
treden, nu de officiële inspecteur bereid is te wachten
met het plaatsen van een slechte aantekening op Neder-
land’s rapport. De Minister-President Nehru heeft een
conferentie van Aziatische landen over het optreden in
Indonesië bijeengeroepen.

De voornemens van anderen worden op meer plaatsen

sceptisch ontvangen. De Joegoslavische staatsleider heeft zich beklaagd, dat de economische toestand van zijn land bedreigd werd door de economische politiek van hen, die
hij zijn ideologische bondgenoten achtte. De voornaamste
van hen, Rusland, bracht bij het nieuwe handelsverdrag
voor 1949 de wederzijdse handel tot een achtste van die
in het vorige jaar terug; kan dit gelden als index van de
Russische waardering voor Tito’s voornemens?

Terwijl de inhoud van het Ruhrstatuut, waartoe de zes
Westelijke mogendheden gezamenlijk kwamen, bewijst; dat
men ook daar de vogel in de handprefereert. Een algemeen
toezicht op Duitstand’s staal- en steenkoolproductie blijft
gehandhaafd, in dat kader kan men van Duitse zijde zijn
goede bedoelingen doen kennen.

1-let-naargeestige van goede voornemens is, dat ze tradi-
tioneel zijn. Zo blijft de aanhef van Bredero’s Jaarlied juist:
,,Het jaar werd nuw, de tijd is oud”.

R

P4

Ems

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdru kkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

j
.
U
L
0.

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N DSC
H E

ZOUT 1 N D U S
T R
1
E

Boekelo Rengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

zozitzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, cazistic çoda.

Nederlandsch Inische Hanelshank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank en Effectenzaken

.
.9
e
en1tpe’

VAN GEND

. & LOOS

Vervoer
1fl
een han.

door ‘t gehele land

MAXIMUM SERVICE. MINIMUM KOSTEN

DE HEER’s Chocolade. en Biscuitfabrieken

te Rotterdam zoekt een representatief

DIRECTIE-ASSISTENT

die in staat is omvangrijk bedrijfsorgani-
satorisch-commercieel en administratief
werk op zich te nemen. Vereist: uit-
gebreide ervaring op het gebied van
industrie en handel ; leiding gevend ver-mogen; ruime algemene ontwikkeling en
behoorlijke talenkennis, Technisch inzicht
strekt tot aanbeveling Voor prima kracht
zeer goede salaris- en pensioenregeling.
Uitstekende toekomstmogelijkheden, om-
dat later kans tot opname in de Directie aanwezig is. Leeftijd ongeveer 35 Jaar.
Candidaten zullen eventueel worden uit-
‘gerodigd voor een psychologisch onder-
‘ zoek op 10 Febi uari 1949 door de
NEDERLANDSCHE STICHTING
VOOR PSYCHOTECHNIEK,
Wittevr ouwenkade 6 Utrecht.

Eigenh. geschr b,
met
you,
nl ove, opl. en practijk onde,
cerreelding van geboortedatem en vergezeld van twee pas-
foto’s (ven voren en opzij) aan Adv. Bur. ALTA
te
Utrecht
v66r 18 Jenueri 1949. In Itnkerbovenhoelr van kr. en
enve.
loppe en op de toto’s no E.S.B. 6290
neem en adres

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assuraritiën.

R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ÂSSURANTIE.MAKELAARS

AMSTERDAM
ROTTERDAM –

S-ORAVENHÂGE
DELFT
– SCHIEDAM – VLAARDINGEN

ÊERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. ôp het Leven en tegen Inval i d[te[t’N.V
Oevestigd te’s-Oravenhage

AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

NELLE VUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s-Pen sioenverzekering
vcrschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLEOTIEVE CONTRACTEN

mes papier geïsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

11

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarrtitiiren vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT

S Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

MEDEDELINGEN.

Ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van liet Cen-

traal Bureau voor de Statistiek besloot de redactie dit
nummer een bijzonder karakter te geven. De artikelen

hebben alle betrekking op de statistiekbeoefening in

Nederland gedurende de afgelopen 50 jaren.
Voorts wijst de redactie op de in dit nummer opgeno-
men Bedrijfseconomische notities”. Deze notities, welke
regelmatig zullen worden opgenomen, worden verzorgd
door de heer J. Brands, accountant en lector aan de

Nederlandsché Economische Iloogeschool, met medewer-

king van de heer J. C. Brezet, medewerker van het Ne-

derlandsch Economisch Instituut.

In verband met de omvang van dit nummer moest

van de gebruikelijke opmaak worden afgeweken.

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Ii H. Vos,
Bij
aijftig jaren Centraal Bureau aoor de

Statistiek.

Ter inleiding op de beschouwingen over de verschillende
aspecten der economische statistiek beziet schr. de be-

schikbare statistieken met het oog van een researchwerker.

Noodzakelijke aanvullingen in het materiaal worden en-

tisch aangewezen.

Dr Ph. J.
Idenbiirg,
De waardering aan de statistiek.

De waardering van de statistiek is in de 50 jaren van
het bestaan van het C.B.S. zonder twijfel gestegen: De
factoren, die de voor de statistiek zo gunstige trend
hebben bepaald, zijn: de enorme toeneming van de be-
volking sinds het begin van deze eeuw, de sterke groei
van de staatshemoeiing, de enorme ontplooiing van
handel en bedrijf, de gestegen appreciatie van de zijde
van de wetenschap, en tenslotte de verbreiding van het
quantitatief denken. Naast de trend zijn perioden
van oorlog en economische crisis gunstig voor de
statistiekbeoefening. De algemene waardering voor de statistiek zal zich ook _in de toekomst in stijgende lijn

blijven bewegen.

Ir Chr. P. G. J.
Smit,
Van studiesiof tot basis aan de land-

bouw politiek.

Deze karakterisering betreft de Nederlandse landbouw-

statistiek, die omstreeks de eeuwwisseling definitief van
overheidswege werd ter hand genomen. Dit ging gepaard
met een grondige reorganisatie, die veel heeft verbeterd,
maar toch ook geleid heeft tot verarming van de kennis
van de landbouw in die jaren. In de eerste wereldoorlog
speelde de landhouwstatistiek eèn sleôhts bescheiden rol.
Na die oorlog trad een toenemend verval in. Hierin bracht

echter de crisis der dertiger jaren verandering; de landbouw-
statistiek werd grondslag der landbouwcrisism aatregelen en van de voedselvoorziening. Na de bevrijding moest de
landbouwstatistiek zich opnieuw oriënteren, en wel sterk
onder internationale invloed.

Dr H. Rijken van OIst,
De ontwikkeling aan de macro-
economische statistiek in Nederland.

Een karakterisering van de ontwikkeling van de soort
der door het C.B.S. bewerkte statistieken van 1899 tot
1949 zou kunnen luiden: van sterk overwegend demogra-
fische, criminele en sociale statistieken naar sterk over-
wegend economische statistieken. De laatste 10 jaren der genoemde periode zijn die van het ontstaan en de
groei der macro-economische statistieken: in 1939 zag
de eerste publicatie op dit gebied het licht, ni. de bereke-
ning van het nationale inkomen in Nederland. Schr.
schetst de werkzaamheden, die sindsdien door het C.B.S.
op dit terrein zijn verricht.

Dr
K.
D.
Bosch,
Vijftig jaar financiële statistiek.

liet is merkwaardig, dat men in Nederland zolang

gemeend heeft, het zonder financiële statistiek te kunnen

stellen. Voor dit achteraankomen van de financiële

statistiek zijn veischillende oorzaken aanwezig: de on-
tastbaarheid van het financiële verkeer, een karig uit-

gerust en onvoldoende statistisch waarnemingsapparaat

een geringe belangstelling. In de afgelopen 50 jaar heeft

de financiële statistiek grote voortgang gemaakt; toch

moet worden erkend, dat zij nog steeds niet voor het
publiek ,,leef t”. Nodig zijn grotere actualiteit, hegrijpe-
lijkheid en duidelijkheid, eisen, welke door schr. aan

voorbeelden worden toegelicht.

Dr 0. ten Have,
De statistiek aan de nijaerheidsproductie.

Gaat men na, aan w’elke vereisten een statistiek van

de nijverheidsproductie moet voldoen, en vergelijkt men
dit beeld met de realiteit van de Nederlandse statistiek,

dan is er nog weinig bereikt; ook iii vergelijking met andere

landen slaat Nederland een pover figuur. Gebreken van

onze statistiek zijn met name: het beperkt aantal takken
van nijverheid, dat wordt geteld, en het ontbreken van
gegevens nopens afschrijvingen. De periodiek optredende
bezuinigingen, op het Nederlandse statistische apparaat
toegepast, maken een systematische opbouw van deze

statistiek ten enen male onmogelijk. Thans hoopt het
C.B.S: door ontwikkeling van de modernste administra-
tieve arbeidsmethoden de bezuiniging grotendeels te
kunnen opvangen.

A. G. U. llildebraiidt,
J’ijftig jaar ‘isserijstatistiek.

De ontwikkeling van de visserijstatistiek sinds 1899
toont eenzelfde beeld als de algemene ontwikkeling van

de statistiek. In de tijd,dat het College voor de Visscherijen
de isserijst.atistiek samenstelde, ondervond dit werk
weinig medewerking en nog minder belangstelling. De
vraag om gegevens werd dikwijls met tegenzin of in het
geheel niet beantwoord. Langzamerhand is hierin wijziging gekomen, in het bijzonder na de crisis van 1930, welke een
vèrgaand ingrijpen, ook in het visserijbedrijf, van over-
heidswege noodzakelijk maakte. Thans wordt ook in het
bedrijf zelf de behoefte gevoeld aan betrouwbare statis-

tische gegevens, teneinde te nemen maatregelen op cijfers
te baseren en met behulp van cijfers te controleren.

M. Rinkos.
Vijftig jaar handeisstatistiek.

De statist.iek van de in-, uit- en doorvoer was van
1899-1916 ,,een voorwerp van spot voor de ingewijden
en van misleiding voor hen, die haar te goeder trouw
raadpieegden”. Per 1 Januari 1917 vond een grondige
reorganisatie plaats, zonder dat overigens verstarring
intrad: tot 1939 toe vonden voortdurend verbeteringen
en verfijningen ingang. Na de bevrijding kwam het herstel
van deze statistiek slechts langzaam; thans echter ver-
schijnt de Maandstatistiek weer geregeld. De Jaarstatistiek
verschijnt niet meer afzonderlijk, doch wordt telkens
per December/Januari in de Maandstatistiek verwerkt.

Dr
A. C. de Vooys,
Vijftig jaar sociale statistiek.

De plaats, die de sociale statistiek 50 jaar geleden innam,
was een veel belangrijkere dan thans; het Tijdschrift van het C.B.S. was een vrijwel uitsluitend sociaal tijdschrift.
De plaats, die de sociale statistiek thans in het Maand-schrift inneemt, is meer bescheiden; de snelle opkomst
der economische statistieken heeft een evenwichtige
toestahd geschapen. Van belangrijke groei is bij de sociale
statistiek geen sprake geweest. Wel was er wijziging van
karakter; 50 jaar geleden nam de beschi’ijving een zeer
voorname plaats in, thans is de statistiek éen in tabellen
neergelegde documentatie met slechts een korte technische
toelichting.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari1949

SOMMAIRE.

A
l’occasion da 50e annïoersaire du ,,Centraal Bureau yoor

de Statistiek” néerlandais, le présent naméro des Econo-
misch-Statistische Berichten” présente un caractère spécial.

Tous les articles se rapportent â un dspect ddterniiné de

l’application des statistiques aux Pays-Bas, durant les 50

dernières années.

Dr H.
Vos,
Le

50e anniersaire da C.B.S.

Dr Fli. J.
Idenburg,
L’appréciation des statistiques.

L’appréciation des statistiques a évolué favorablment

durant les 50 dernières années grâce è différents facteurs
notamment: l’accroissement de ]a population, l’extension
de – l’ingérence de l’Etat, le développement de la vie

économique, les deux guerres mondiales, la crise de 1929.

Dr Chr.
P. G. J.
Smit.,
Une étude seraant de base â Za pol itiqae

agricole.
Jusq’en 1932, les statistiques agricoles furent très

incomplètes aux Pays-Bas. Depuis lors une amélioration

fondamentale s’est produite.

Dr H.
Rijken
van
Olst,
Le déeloppement de Za statistique

macro-éconorniqae aux Pays-Bas.
C’est en 1939 qu’on publiait pour la première fois aux
Pays-Bas les calculs sur le revenu national. Depuis lors

la statistique macro-économique a connu une grande

extension.

Dr
K. D. Bosch,
La statistiqae financière pendant 50 ans. Maigré le progrès constaté depuis 1899, les statistiues
fïnancières aux Pays-Bas ne sont•pas.encore satisfaisantes.
Dr 0. ten Have,
La statistique de Za production industrielle.

La statistique néerlaridaise relative â la production

industrielle n’est pas encore satisfaisante. Son développe-
ment méthodique est rendu impossible è cause des conti-
huelles restricLions des dépenses, imposées au ,,Centraal

Bureau voor de Statistiek”.
A. G. U. Hildebrandt
3
La statistique de Za péche pendant

50 années.
Depuis la crise de 1929 la statistique néerlandaise de la

pêche s’est sensiblement améliorée.

M.
Rinkes,
50 années de statistique comnzerciale.
Depuis la réorganisation fondarnentale intervenue le
le janvier 1917, les statistiques comrnerciales se sont

constamment améliorées et perfectionnées.

Dr A. C. de
Vooys,
50 années de statistiques sociales.
Depuis 1899, il n’y a jamais eu question d’un développe-

ment important des statistiques sociales aux Pays-Bas.

SUMMARIES,

In connection with the SOth anniQersary o/ the Dutch
Central Bureau of Statistics this issue of ,,Econoniisch-

Statistische Berichten” has a special character. All the
articles deal with statistical actiPity in the Netherlands

in the past 50 years.

Dr H.
VOS,
The SOth annioersary of the Central Bureau of

Statistics.

Dr PIj. J.
Idenburg,
The oaluation of statistics.
In consequence of several factors, such as the growth of the population, the increased amount of Government

control, the development of industry and trade, the
world wars and the crisis of 1929, the valuation of statis-
ties has grown considerably.

Dr Chr.
P. G. J.
Smit,
Agrarian statistics from 1899 till
1949.
Tili 1932 Dutch agrarian statistics were very unsatis-
factory. Since that year, however, the quality hos been
steadily improved. After the war the F.A.O. took a lively
interest in Holland’s methods of settingup agrarian statistics.

Dr H.
Rijken van Olst,
The deoelopment of macro-econo-

mie statistics in the Netherlands.

Since 1939 the field of macro-economie statistical

activity in Holland has been broadened considerably.

Dr
li. 1). Bosch,
Fifty years of financial statistics.

Notwithstanding good progress since 1899 financial

statistics in the Netherlands are not yeL satisfactory.

A higher degree of actuality and clearness is necessary.

Dr 0. ten Have,
The statistics of industrial production.

In holland systematic development of these statistics

has heen impeded by budgetary restrictions.

A. G. U. ilildebrandt,
Fifty years of fiskery statistics.

-111. Rinkes,
Fifty years of trade statistics.

Dr A.
C.
de
Vooys..
Fifty years of social statistics.

BIJ VIJFTIG JAREN CENTRAAL BUREAU
VOOR DE STATISTIEK.

De ontwikkeling van de menselijke kennis en van het

menselijk weten is voor een groot deel een proces van
wisselwerking tussen waarneming en redenering. Alle

feitelijke waarnemingsreeksen nu – en als men onder

statistiek verstaat: reeksen van bewust geregistreeide

waarnemingen, welke (meestal!) in getallenmaat worden

weergegeven, dus ook de statistiek, zijn in de laatste
50 jaren irf omvang, aantal en diepte, toegenomen. Astro-
nomie, meteorologie, physica, chemie, biologie, de medische

en sociale wetenschappen, economie en techniek – geen

veld van menselijke kennis, of het waarnemingsmateriaal,

het bewust geregistreerde, naar tijd, naar ruimte, naar

grootte, of naar enige andere eigenschap geclassificeerde
materiaal, nam bijna onvoorstelbaar in omvang toe. ,,De” statistiek, in het normale spraakgebruik, omvat

niet al deze waarnemingsvelden. Meestal neemt men als
begrenzing de sociale en economische waarnemingsreeksen,

met uitlopers naar meteorologie en naar enkele medische

facetten. Ook de” statistiek, zo beperkt, heeft echter
een zeer sterke en verblijdende ontwikkeling achter de
rug, en kan daarom beter dan vroeger voldoen aan de
aan haar te stellen eisen: vermeerdering van kennis, mede
opdat op grond van deze kennis een meer doelbewust

handelen kan plaatsvinden.
,,Cijfers liegen niet” – een geliefkoosde uitdrukking—.
Wie echter vertrouwd is met het verzamelen van statistisch
materiaal, weet hoe, bijna steeds, de cijfers liegen! Het
vergroten van de relatieve betrouwbaarheid van het
verzamelde materiaal, opdat de waarde van de daaruit
getrokken conclusies groter kan worden, is een van de
taken, waarvoor een statistisch Bureau zich st.ced.s weer
ziet geplaatst, al zal daarbij nimmer dezelfde – overigens
ook relatieve – zekerheid kunnen worden bereikt als bij

de astronomische, physische of technische waarnemings-
reeksen, zoals ook de sociale en economische ,,wetten”

waarschijnlijk nimmer dezelfde geldigheidswaarde zullen
bezitten als de natuurkundige.

Als ,,consument” van vele statistieken heb ik mij,
meer of minderbewust door bovenstaande beweegredenen
geleid, steeds afgevraagd, welke waarde aan het gegeven statistische materiaal moest worden toegekend.
Daar is ten eerste, wat men zou kunnen noemen het
,,zuivere” materiaal; het materiaal bijeengebracht door
en onder leiding van het Centraal Bureau voor de Statistiek

zelf, met de bewuste bedoeling te komen tot een goede
statistiek. Wanneer dan nog een telling van absolute
grootheden plaatsvindt, zoals bij de bevolkingsstatistiek van het aantal personen, verdeeld naar leeftijd, geslacht
burgerlijke staat enz., dan verkrijgt men materiaal,

waarvan de betrouwbaarheid zeer groot is. De moment-
meopna van de volkstelling is dan verder uitgangspunt

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

voor het berekenen van het verloop van de bevolking

in de verschillende gemeenten, op grond van de opgaven
van de gemeentelijke bevolkingsregisters. Ook deze waar-

nemingsreeksen bezitten een grote betrouwbaarheid,
al blijkt telkens weer hij elke volgende volkstelling, dat

er afwijkingen zijn ontstaan tussen de gemeentelijke ge-

gevens en de volkstellingcijfers. Wie, zoals schrijver

dezes, van enige kleine gemeentende registers heeft moeten

doorwerken, verwondert zich daarover overigens niet –

en bij de grote gemeenten is het de groep der sociaal
ontwortelden, welke het %rkrijgen van juiste gegevens
moeilijk maakt. Goede waarnemingsreeksen leveren evenzeer beroeps-,

hedrijfs-, woning- en gezinstélling al zijn de persoonlijke

opgaven der burgers iets minder betrouwbaar, en al zijn
de moeilijkheden voor een goede indeling en een goed stellen
van de te beantwoorden vragen zeer groot. Juist daarbij

is het feit, dat deze tellingen uitgaan van een naar statis-

tisch werk gerichte instelling als het Centraal Bureau

voor de Statistiek, van bijzondere betekenis. Er kunnen

aan het gediciplineerde personeel, dat de gegevens ver-
zamelt, richtlijnen worden gegeven voor de wijze, waarop
de meest voorkomende puzzles kunnen worden opgelost.
De hanteerhaarheid van het eindresultaat wordt zodoende
aanmerkelijk vergroot.
Bij het opstellen van vele andere statistieken heeft
eveneens het C.B.S. de leiding, al laat het anderen de

grondgegevens bijeenbrengen. De productiestatistieken
bijv. berusten op de opgaven van de ondernemingen, doch
de vraagstelling zelve gaat dikwijls uit van het C.B.S.
Ook daardoor wordt een zekere eenheid in het grond-
materiaal gebracht, en aldus het werken ermede verge-
makkelijkt.
Geheel anders ligt de zaak bij een serie van statistieken,
die eveneens grondmateriaal vormen, doch niet in oor-
sprong met statistische bedoelingen zijn verkregen. Daartoe
behoren bijv. de statistieken omtrent het belastbaar

inkomen en vele andere belastingstatistieken. De belasting-
biljetten bevatten een schat van – zij het niet altijd
even bet.rouwbar! – materiaal, waaruit men veel kan
leren omtrent sociale, fiiianciële en economische verhou-
dingen. Doch wie de gegevens van het ene jaar wil vergelij-

ken met die van een ander jaar, dient bedacht te zijn op de zeer vele wijzigingen, welke het belastingsysteem telkens
ondergaat. De cijferreeksen over een aantal jaren van de

opbrengsten van bepaalde belastingen of van de verdeling
der belastingplichtigen over verschillende inkomens-
groepen, kunnen daarom – nooit zonder gevaar worden gehanteerd. Mede hierdoor, en door de statistisch bijna

onverwerkbare wijze, waarop de biljetten zijn• ingedeeld,
leren wij niet uit deze gegevens, wat mogelijk zou zijn.
Nog moeilijker – ik kan ook in dit opzicht uit ervaring
spreken – is het hanteren van de gegevens der begro-
tingen en rekeningen, zowel van het Rijk als van de ge-
meenten en provincies. Verschuiving van hoofdstukken
;

van posten, van belangrijke of minder belangrijke onder-
delen komen onophoudelijk voor – tussen de gewone
dienst en de, voor een inzicht in de investeringsactiviteit
belangrijke, kapitaaldienst is geen vaste scheiding aan-
wezig. Begrotingstechnische, financiële en politieke over- –
wegingen vertroebelen telkens het verkrijgen van een
voldoende inzicht en overzicht. 1-let Centraal Bureau voor
de Statistiek vermeldt, gelukkig, telkens de voornaamste

wijzigingen bij de publicatie van de cijfers, maar ook dit
Bureau kan onmogelijk de gevolgen van alle wijzigingen
onderkennen. Terwijl hij het eigen waarnemingsmateriaal
een grote betrouwbaarheid aanwezig is, is de betrouwbaar-
heid van deze tweede soort, ,,verkregen” materiaal, wel
groot in de cijfers zelf, maar slechts ,,toevallig” indien
men het materiaal tot een statistische reeks van waar-

nemingen tracht om te vormen.
Nog weer anders is het waarnemingsmateriaal bij de zo

belangrijke budgetstatistieken en de daarvan afgeleide

1 iF

gegevens – kosten van levensonderhoud e.d. Het grond-

materiaal is hier niet alomvattend, doch bewust beperkt

gekozen. Men verkrijgt alleen een budget van ,,gedegen”

gezinnen, omdat alleen deze tot medewerking bereid zijn.

Hieruit resulteert een beperkte geldigheid van de eind-
conclusies. Toch is de ontvikkeling van de budgetstatistiek

van een zeer grote betekenis. Het Centraal Bureau voor de

Statistiek heeft in dit gebied baanbrekend, en internatio-
naal gewaardeerd werk verricht. Zonder budgetstatistiek

kan
,
men niet behoorlijk de kosten van levensonderhoud
berekenen – pas door het samenvoegen van de resultaten
van budgetstatistiek, prijsverloop en loonbeweging is
een inzicht in de sociale verhoudingen, met name in
het al of niet groter worden van de spanning tussen lonen

en prijzen, te verkrijgen.
1-let materiaal, dat het C.B.S. ons voorzet, bestaat niet

enkel uit cijférreeksen van grondmateriaal. Er zijn vele
,,afgeleide” statistieken, waarbij het materiaal een eerste

bewerking heeft ondergaan. De indexcijfers zijn daarvan
de beste voorbeelden. Groothand elsprij zen, kleinhandels-

prij zen, koersen van aandelen, productie-omvang, kosten

van levensonderhoud, worden ons voorgezet in de vorm
van indexcijfers, als ver’houdingsgetallen -t.o.v. een basis-
jaar. En in al deze gevallen gaat het om zogenaamde
,,gewogen” indexcijfers: de vele artikelen van groot- en
kleinhandel elk met hun eigen prijs en prijsveranderingen,
de vele posten van het huishoudbudget enz. worden elk

,,gewogen” naar hun maatschappelijke betekenis. Een
wijziging van 20 pCt van de prijs van brood of aardappelen
zal in het indexcijfer voor de kosten van levensonderhoud
anders tot uitdrukking komen dan een wijziging in de prijs
van kropsla of citroenen. 1-Jet is niet eenvoudig de ver-
schillende groepen van gegevens elk op hun juiste waarde
te schatten. Daarom is het dubbel belangrijk, dat dit werk
centraal geschiedt, op een verantwoorde – ook publiek
verantwoorde-wijze. Immers, het C.B.S. publiceert steeds
op welke wijze de grondgegevens ,,gewogen” zijn – en

kritiek is dus mogelijk.
-VlTie
de gegevens gebruikt is in de

gelegenheid de grondslagen te toetsen, en zich aldus een
oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de eind-

reeksen.

In het voorgaande is reeds een deel van de grote taak
van het C.B.S. aangeduid.
Het leiding geven bij het opsporen, van de gegevens,
het leiding geven ook aan de wijze van enquêteren en aan

de wijze van het stellen van vragen bij een enquête.
Te dikwijls nog wordt getracht langs een eigen weg een
resultaat te bereiken: het resultaat van vele onderzoekingen
zou aanmerkelijk aan waarde hebben gewonnen, indien
bij het opstellen ervan contact was gezocht met het C.B.S.
Eer tweede belangrijke taak is het samenvatten van de
verkregen basisgegevens, de publicatie van de resultaten,
en het verhogen van de toegankelijkheid van die resultaten.
Bij de steeds groeiende hoeveelheid materiaal wordt deze
taak steeds beiangrijker. Schiften en samgnvatten, doch
1

zodanig, dat-toch degene, die het eindresultaat voor ogen
krijgt, een indruk behoudt van het grondmateriaal,
en van wat er – na verdere bewerking – nog meer uit
te halen zou zijn, is een apart vak, dat geleerd en telkens
opnieuw geleerd moet worden. –
Dan volgt de eerste verwerking van de gegevens als
belangrijke derde taak. De vergelijking met vroegere
gegevens, het berekenen van indexeijfers en gewogen
indexcijfers. Op dit terrein wordt van de statisticus meer
verlangd dan statistisch inzicht alléén: hij moet econo-
misch en sociaal weten paren aan statistische kennis,
hij moet uit de cijfers zelf omhoog klimmen tot de sociale
en economische betekenis van die cijfers. In de 50 jaren
van zijn bestaan heeft het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek op dit terrein de nodige vakmensen gekwekt –
en dikwijls aan de naastliggende wetenschappen afgestaan.
Naast deze eerste verwerking komt echter meer en meer

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

een volgende tot stand, en wordt binnen de sfeer van

werkzaamheden van het C.B.S. getrokken. lIet maken

van correlatieberekeningen, het opstellen van regressie-

vergelijkingen, het berekenen van elasticiteitscoefficiënten

van het verbruik der verschillende artikelen, afhankelijk

van de ontwikkeling van het inkomen van de consument

enerzijds, en va’n de prijzen anderzijds – ziedaar een serie
van opgaven, welke reeds thans door het C.B.S. worden

behandeld. lIet zijn deze verdere be’erkingen,en de daaraan

verbonden economische en sociale studie, die naast de

bewerking en publicatie van de waarnemingsreeksen,

de aandacht van het C.B.S., terecht, opeisen. De waarde

van het gepubliceerde materiaal wordt door deze be-

werkingen aanmerkelijk verhoogd. 1-let inzicht in de hete-

kénis ervan wordt vergroot en. .. de wijze, waarop de

problemen worden gesteld en opgelost, geeft dikwijls
aanleiding

tot verdere beverking’ van ander materiaal
door andere denkers.

Bij al dit werk richt het C.B.S. zich in wezen naar de

,,consument” van de statistiek. Diens eisen zullen de richting

geven aan liet werk. Deze consument neemt verschillende
gestalten aan.

Daar is – ten eerste – de economische of sociale werker,
de ,,student”, die een eigen bijdrage tracht te leveren tot
de kennis van de maatschappij. Deze, redenerend, heeft

als grondslag het statistisch materiaal nodig. Meestal
niet het enkelvoudige statistische materiaal, doch een serie

van dikwijls de meest verschillende statistieken. Bijv.

waren, om de verdeling van het maatschappelijk inkpmen over de verschillende gezinnen te berekenen – een sociaal
,èn economisch zeer belangrijk gegeven! – nodig: be-
lastingstatistieken, hevolkingsstatistiek, gezinsstatistiek,

loonstatistiek, werkloosheidsstatistiek, armenzorgstatistiek

enz., enz. Een economische studie is meestal een consump-
tie van statistisch materiaal en gros.

De tweede consument is de onderneming – de sociale

of culturele groep – de kleinere collectiviteit dus. Een

marktanalyse, een propaganda-actie, hoeveel vrucht-

haa.rder kunnen zij zijn, wanneer goed statistisch materiaal
de basis ervan vormt. Budgetstatistiek, invontarisonder-

zoek, waaraan helaas in ons land’nog te weinig is gedaan,

loonontwikkeling, en elasticiteitscoefficiënt van het artikel,
dat men wil verkopen, kunnen een goede voorbereiding
leveren voor een marktcampagne. En indien de ordening

ook in ons land voortgaat, en straks de puhliekrechtelijke
hedrijfsorganisatie tot stand komt, zal de collectieve
reclame waarschijnlijk aan betekenis winnen naast de

individuele. En collectieve reclamebehoeft nog meer de
kennis van de markt, dan de individuele reclame, omdat
bij de laatste verdringing van een ,,horizontale” concurrent
mogelijk is.

Verdere bedrijfs- en groepsorganisatie zal daarom
nieuwe eisen stellen aan het statistisch materiaal –
overigens omgekeerd ook belangrijk nieuw materiaal
kunnen leveren.

De grootste consument van statistisch materiaal
is tot n.0 toe wel de Overheid. Overheidspolitiek
zonder statistische grondslag wordt hoe langer hoe meer

ondenkbaar. Loonpolitiek, prijspolitiek, helastingpolitiek, sociale politiek, investering- en deviezenheleid, nationale
,èn internationale handels- en straks productiepolitiek –
nationale en internationale conjunctuur- of structuur-
politiek – wie kan één dezer onderdelen denken znder
voldoende statistische grondslagen? Verkeer of landbouw,
industrie of culturele sector van het maatschappelijk

leven – overal waar de Overheid intreedt, en normatief
moet werken, is hewust geregistreerde waarneming als’ grondslag nodig. Natuurlijk, vele belangrijke politieke,
sociale en economische beslissingen worden niet beheerst
door cijfermateriaal – er is meer. kennis dan alleen in
cijfers uitgdrukte kennis, en ook de interpretatie van
statistisch materiaal is niet altijd dezelfde – maar toch
kan men zonder enige terughoudendheid zeggen, dat de

betekenis van statistische gegevens voor het regerings-

beleid in de laatste 50 jaren zeer sterk is toegenomen.

Een centraal planbureau kan niet bestaan zonder een
daarmee verbonden, materiaal en inzichten leverend

Bureau voor de Statistiek.

FIet is te verwachten, dat een aanmerkelijke verdere
‘groei nodig zal zijn. lIet aantalwaarnemingsreeksen dient

nog te worden uitgebreid: de Nederlandse statistiek ver-

toont, ook nu nog, belangrijkq leemten. Een industriële
vestigingsstatistiek – in het algeméen een uitgebreide

ondernemingss tatistiek – een investeringsstatistiek, een

w’inststatistiek, ontbreken nog. liet gebruik van het

bestaande, materiaal (hijv. van de belastingen) kan nog

aanmerkelijk worden uitgebreid, en de toegankelijkheid

ervan voor economische en sociale studie vergroot.

Naast nieuwe, ook door de’internationale ontwikkeling

en door het vormen van de Benelux nodige, statistieken,

blijft natuurlijk het kritisch overwegen of bestaande

waarnemingsreeksen moeten worden voortgezet, van

betekenis. liet gedeelte van het maatschappelijk inkomen,

dat voor liet verkrijgen en verwerken van statistisch
materiaal beschikbaar kan worden gesteld, moet zo

effectief mogelijk worden gebruikt. Daarom zal.00k steeds

kritisch de wijze van verwerking moeten worden aange-

past aan gewijzigde maatschappelijke omstandigheden.

Eén voorbeeld. Bij het berekenen van de kôsten van

levensonderhoud wordt de ,,huur” nog steeds voorzien
van het indexcijfer 100. Maar is er niet een overdracht

van onderhoudskosten van eigenaar naar huurder,
waardoor in wezen deze post aanmerkelijk hoger ligt?

Naast de uitbreiding van de vaarnemingsreeksen, en de

kritiek op het eigen werk, zie ik een verdere belangrijke

ontwikkeling in de richting van ,,sampling”, het ver-


krijgen van algemene gegevens door gedeeltelijke enquê-
tering, zoals hij de huishoudrekeningen thans reeds ge-
schiedt. Tooraadstatistieken, inventarisstatjstiekên e.d.

bij de consumenten kunnen waarschijnlijk ook het beste
op deze wijze worden verkregen.
Verder zal het wiskundig apparaat voor en van de

statistiek nog aanmerkelijk groeien. 1-let samenvatten
van hele getallenreeksen in enkele wiskundige formules
zal de overzichtelijkheid – en dikwijls ook het inzicht,
vooral in de dynamiek der gegevens—in zeer vele gevallen

ten goede komen. Reeds zijn correlatierekening, regressie-
rekening e.d. gemeengoed geworden in de economische wetenschap, en zeker in de eponomische meetkunde, de

econometrica, die zo dicht bij de statistiek aansluit,
en de verhindingsschakel vormt met de ,,zui°vere” econo-
mie. Maar ook de verdelingscurve van de waarschijnlijk-
heidsrekening, de groeicurve van de biologie, de relaxatie-
curve uit de electrotechniek, de Fourierreeksontwikkeling
uit de algemene trillingsleer, zijn, in de economische en
sociale verschijnselen mede aanwezige grondvormen,
die ‘in het statistisch materiaal telkens weer verborgen

blijken, en dikwijls beter inzicht geven in de geaardheid
van het economische of sociale gebeuren clan een on-
bewerkte cijferreeks. .

Een goede en grote ontwikkeling ligt voor de statistische
wetenschap, en daarmee voor het Centraal Bureau voor
de Statistiek open. De ,,consum’enten”: wetenschap,
bedrijfsleven, sociaal-economische organisaties, en Over-
heid, te dienen enerzijds, maar op te voedën anderzijds
in het vragen van Ôn het gebi’u iken van statistisch materiaal,
zal daarbij ook verder nog nodig zijn. Het meer en meer

verrijken van het inzicht —.om meer en meer &wust te
doen handelen, zieclaar een taak, waaraan het C.B.S.
de volgende decennia zijn krachten kan doen groeien,

zoals het de taak is van de economische wetenschap en de politiek, om de economische en de zedelijke achter-
grond van dat bewuste handelen te bepalen.

Ir 11.
Vos.

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

DE WAARDERING-VAN DE STATISTIEK.

Wanneer ik een beeld tracht te geven van de waar-

dering, w’elke de statistiek gedurende de 50 jaren van het
bestaan van het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft

genoten, zou ik mij daarbij willen bedienen van een

tweetal begrippen uit de ,,economische hewegingsieer”.

Men onderscheidt bij de ontleding van de bewegingen in

het eonomisch leven o.a. tussen de trendcomponent,

welke de algemene tendèntïe van het verloop weergeef t,

en de conjunctuurcomponent, welke de schommelingen
in beperkte perioden representeert. De eerste wordt
voorgesteld door een ontwïkkelingslijn met een, in de

regel, wèl bepaalde richting, de andere door de golf-
bewegingen rond deze lijn. Welnu, de waardering voor
de statistiek is in deze 50 jaar zondertwijfel gestegen:
Men kan spreken van een regelmatig voortgaand proces,

waardoor de statistiek in onze samenleving een steeds

belangrijker plaats is gaan innemen en zich in een toe-

nemende belangstelling is gaan verheugen zowel bij de
leiders in staat en maatschappij als bij het grote publiek.

Maar er zijn in deze zelfde tijd bepaalde perioden waar te

nemen van meer voorbijgaande aard, waarin de statistiek
aan verschijnselen van bijzonder gunstbetoon dan wel
vn afnemende waardering is onderworpen geweest.

Bezaten wij nu maar regelmatige opiniepeilingen uit deze
vijf decenniën! Dan kon ik deze stellingen met quantita-
tieve gegevei’is waar maken. Dan zou de warmtegraad
van, de gevoelens, welke men destatistiek heeft toegedra-

gen, min of meer exact kunnen worden benaderd. Bij de

beschrijving van het onderhavige verloop bevind ik mij
echter in de positie van de ambachtsman, van wie men
een.werkstuk verlangt, doch wie daarbij zijn kostelijkst
werktuig wordt onthouden.
**
*
Maar al zijn de factoren, welke hier hebben gewerkt,
dan niet meetbaar, ze zijn daarom nog niet minder reëel.
Letten wij vooreerst op die, welke de voor de statistiek

zo gunstige trend hebben bepaald.
Daar is vooreerst de enorme toenehdng van de be-
volking sedert het begin dezer eeuw: Zij verdubbelde

bijna. Het aantal verbindingen tussen de inwoners is
daardoor verviervoudigd. Daarbij komt dan nog, dat het
voorzieningsniveu, waarop deze bevolking thans leeft,
in vergelijking tot het peil van een halve -eeuw geleden
aanmerkelijk is verhoogd. Geen wonder, dat men spreekt

van het gecompliceerder worden van ‘önze samenleving!
Geen wonder ook, dat in toenemende mate een beroep
gedaan wordt op de statistiek om van haar een iiizicht
te verkrijgen in het verloop van de massale verschijnselen,
.welke moeten worden beheerst!
Een tweede factor, nauw met de voorafgaande ver
bonden, is de opmerkelijke groei van de staatsbemoeiing
in ons tijdvak. Aanvankelijk openbaarde zij zich in het

bijzonder op sociaal gebied. De Overheid trad op ter
bescherming van de maatschappelijk zwakken. In deze
tijd is er een nauw verband tussen de statistiek en de
sociale beweging. Onder de strijders voor het recht der
arbeidende klasse vond zij haar warmste vriendn. Maar
geleidelijk aan trad de Overheid ook op economisch

terrein op. Er kwam een accentverschuiving in het werk
van de ambtelijke statistiek tot stand, waarbij de econo-
mische facetten aan gewicht wonnen. Dêze ontwikkeling
is door de leiders van het economische leven niet steeds
geapprecieerd. Totdat het bedrijfsleven zelf is gaan inzien,
hoe groot nut de economische statistieken voor zijn werk kunnen opleveren.
Dit brengt mij tot de derde factor: de enorme ontplooiing
van handel en bedrijf in het verstreken tijdvak. De toe-
nemende omvang der bedrijven en het vermeerderd ge-bruik van steeds kostbaarder machines begonnen de eis
ener vooruitziende leiding der productie steeds sterker te
accentueren. Tegenwoordig is de bedrijfsleider er zich
van-bewust, dat hij zijn taak niet kan vervullen zonder

een nauwgezette kennis van de feiten en tendenties van
het economische leven. 1-lij heeft de statistiek nodig ter

beoordeling van dë positie van het bedrijf in het kader

der nationale en internationale economie en zijn mogelijk-
heden in de toekomst. Zo mag ook w’at deze sector van

de samenleving betreft worden gesproken van een groeiende

w’aardering. Zij openbaarde zich mede in verzoeken uit
het bedrijfsleven tot het houden van productietellingen

en de hartelijke medewerking van die zijde, hij de Bedrijfs-

telling 1930 verleend.
De constatering ener groeiende appreciatie geldt ook
– en ziet hier dè vierde factor – voor de wetenschap.

Dit weekblad getuigt in iedere aflevering van de betekenis,

‘elke de statistiek zich bij de beoefening der economie
heeft verworven.. Ik acht het daarom overbodig aan te
tonen, hoe de statistiek kan bijdragen tot de meting van

de krachten, welke, op de volkshuishouding inwerken.

Verwante verschijnselen hebben zich voorgedaan in de

sociologie, waarin de quantificeringstendentie vooral in

cle Verenigde Staten sterk veld heeft gewonnen, in de
geografie, waarin de beschrijving met behulp der statistiek

kon worden getoetst en geconcretiseerd, in de criminologie,
de 4emografie, de medische wetenschap, enz.
Tenslotte kanmen zeggen, dat in de denkvorrnen van

de bevolking in ‘t algemeen de quantificering veld heeft
gewonnen. 1-Jet verschijnsel hangt nauw samen met de
betekenis, w’elke het geld als waardemaatstaf heeft ver-
worven2. De statistiek is daajdoor een plaats gaan innemen
in de begrippen, welke het grote publiek pleegt te hanteren.

In de Verenigde Staten is het vei’schijnsel, naar mijn
indruk, reeds verder doorgedrongen clan hier te lande.

1-let cijfer is echter ook hier de gewone man gemeenzamer
g’èworden. 1-let Centraal Bureau voor de Statistiek heeft
tot deze ontwikkeling het zijne bijgedragen door zijn
persberichten en grafische voorstellingen in lijn en beeld.
Het Statistisch Zakboek en de publicaties van de Neder-‘

landse Stichting voor Stâtistiek zijn geslaagde voor-
beelden van pogingen tot popularisatie.
Dit alles ter verklaring van de trend. De statisticus,
voorheen een ietwat uitzonderlijke figuur, w’ordt thans

au setieux genomen. De studie van deze methode tôt
onderzoek ‘van massaverschijnselen wordt

door steeds

meer personen beoefend.
**
*
Maar de statistiek is ook aan zekere conjunctuur-

verschijnselen onderworpen. In tijden van intensieve
overheidsbemoeienis pleegt zij in het middelpunt der
belangstelling te staan. Daarom zijn perioden van oorlog
en economische crisis – het spijt mij dit te moeten vast-
stellen – gunstig voor de statistiek. Gedurende de eerste
wereldoorlog kwam de productiestatistiek tot stand, werd
de handelsstatistiek gereorganiseerd en de prijzenstatistiek
verbeterd. De statistici hadden ‘deze vervolmaking der statistische apparatuur reeds lang bepleit. De nood van
de oorlogstijd was nodig om de weerstanden ‘tegen deze maatregelen te overwinnen.
De economische crisis, welke in 1929 is ingetreden, had

een soortgelijke uitwerking. De landbouwstatistiek pro-
fiteerde ei van. De cijfers omtrent het industriële bedrijfs-
leven kwamen in de belangstelling te staan. De handels-
statistische gegevens werden verfijnd. De ontwikkeling
van de verkeersstatistieken nam een aanvang. Loon- en
prijsstatistieken werden veelvuldig geraadpleegd.
Soortgelijke ontwikkelingen zijn in de tijd van de

tweede wereldoorlog te registreren.
Vrijwel elke conjuncturele opleving in de waardering
voor de statistiek is door een reactie gevolgd, welke zich,
wat de âmbtelijke statistiek aangaat, in een beperkings-
streven verwerkelijkte. In 1921 kwam er van het Verbond
van Nederlandse Fabrikantenverenigingen een. krachtig
verzet tegen de productiestatistieken, hetwelk ook in de
pers weerklank vond. De heer C. F. Stork toonde zich

r
r

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

toen in dit weekblad een warm verdediger daarvan. Hij
wist daardoor bij een aantal ondernemers een meer posi-

tieve belangstelling voor (fit werk wakker te roepen.

Maar de Regering noopte het Centraal Bureau voor de

Statistiek toch tot een drastische bezuiniging op dit

onderdeel. Met de landbouwstatistiek ging het niet beter.

Zo vielen er verscheidene bomen in het woud der sta-

tistiek.

Ik hoop hartelijk, dat deze geschiedenis zich thans, na
de tweede wereldoorlog, niet zal herhalen, al ben ik niet

geheel gerust. Ik troost mij echter met de gedachte, dat
een baisse in een tijd van opgaande trend minder hard
aankomt dan een terugslag in een periode, waarin ook

de algemene ontwikkelingstendentie ongunstig is.
**
*
Bovendien – en dit ten besluite – ben ik er van over-

tuigd, dat de algemene waardering voor de sttistiek
zich ook in de naaste toekomst in stijgende lijn zal blijven

bewegen. De factoren, welke deze ontwikkeling bepalen,

hebben, dunkt mij, in betekenis nog niet veel verloren.

Of we het toejuichen of niet, we zullen ook straks met

de massa en massale verschijnselen te doen hebben. Men

beseft daarbij meer en meer, dat de problemen, welke

daarmede samenhangen, slechts kunnen worden opgelost
langs de weg van planmatig denken en handelen. Mis-
schien leidt dit tot een zekere verschuiving in de waar-
dering van de statistiek. In ‘t verleden zou zij dan meer
als recente geschiedschrijving zijn geapprecieerd, thans

meer als middel tot voorbereiding van het plan en tot

nacalculatie van de realisatie. Hoe dit zij, geen planning zonder statistiek.
Ik meen bovendien, dat de statistiek voor de kennis

van de maatschappelijke toestanden en ontwikkelingen
nog belangrijke bijdragen kan leveren, welke uitgaan boven
de thans bereikte. Daarbij denk ik o.a. aan de mogelijk-

heden, welke de steekproefmethode biedt. De wetenschap
doet hier de statisticus middelen aan de hand, waarmede

hij nieuwe gebieden kan verkennen zonder te vervallen

in de hoge kosten, welke aan een volledige of vrijwel

volledige observatie van het terrein verbonden zouden zijn. Ook in ons land zijn op dit stuk door het Centraal
Bureau voor de Statistiek bijv. bij de lafalbouwinven-
tarisatie en door de Nederlandse Stichting voor Statistiek
hijv. bij haar consu men tenonderzoekingeh reeds opmer-

kelijke proeven geleverd. –
Al met al redenen om ook in het verschiet nog een
hoge waarderingsgraad voor de statistiek te voorspellen.

Dr Ph. J. IDENBTJR&.

VAN STUDIESTOF TOT BASIS VAN DE

LAND BOU WPO LITIEK.

Hoewel de Landbouwstatistiek
1)
in ons land op statis-

tisch gebied de oudste papieren heeft – zij dateert van

1799 – zullen wij haar geschiedenis slechts volgen van
het ogenblik af, dat zij voorgoed van overheidswege werd

ter hand genomen.
De statistiek en de technische vooruit’ang in de Landbouw.

De grote Landbouwcrisis aan het einde van de vorige eeuw had veler ogen doen opengaan voor de achterlijke

toestand waarin de Nederlandse Landbouw verkeerde.
Om daarin verbetering

te brengen, werden, op advies van
de Staatslandhouwcommissie van 1886, Landbouwonder-

wijs en Landbouwvoorlichting door de Regering krachtig
ter hand genomen. Alle bemoeiingen mèt de Landbouw,

voorheen over verschillende Departementen verdeeld,
werden bijeengebracht in de Afdeling Landbouw van het
Ministerie van Waterstaat, 1-landel en Nijverheid.

‘) Landbouw (met. hootdietter) = alle takken van bodemcultuur;
1andbouw = akkerbouw en veehouderij.

De Landbouwverslagen, waarin het voornaamste statis-

tische materiaal was samengevat, werden in die tijd be-

werkt door het Nederlands Landbouw-Comité. De versla-gen namen van jaar tot jaar in omvang toe. Die toeneming

had een steeds grotere vertraging in het verschijnen te

veeg gebracht.

In het kader vande concentratie der bemoeiingen op

Landbouwgebied besloot de Regering ook de Landbouw-

statistiek naar de Afdeling Landbouw over te brengen.

Deze overbrenging ging met een zeer ingrijpende reorgani-

satie gepaard, w’aarover het advies was ingewonnen van
een aartal landbouwdeskundigen, alsook van de Centrale

Commissie
.
yoor de Statistiek.

De belangrijkste wijziging, welke in het Land-

bouwverslag werd aangebracht, was eeh aanzienlijke

beperking van de gegevens, welke jaarlijks aan de

burgemeesters werden gevraagd. Een deel dezer ge-

gevens werd, voôrtaan door• verschillende onder de

Afdeling Landbouw ressorterende ambtenaren, voorname-

lijk de Rijksland- en tuinbouwleraren, en door sommige

verenigingen en deskundigen verstrekt, terwijl een ander

deel door periodieke tellingen zou worden verzameld.
Het Landbouwverslag over 1903 – over 1901 en 1902

zijn geen verslagen verschenen – omvat slechts ruim

10 pCt van het aantal bladzijden van zijn laatste voor-

gangers en het verscheen prompt op tijd. Indien wij achteraf deze reorganisatie bezien, waarvan
destijds hoog werd opgegeven, dan moet worden gezegd,

dat zij veel heeft verbeterd, maar toch ook geleid heeft tot een aanzienlijke verarming van onze kennis van de
Landbouw in die jaren. De vroegere verslagen mogen aan

betrouwbaarheid op menig punt te wensen hebben overge-

laten en veel te laat verschenen zijn, zij bevatten niett&min
een schat van gegevens omtrent de economische en sociale
verschijnselen in de Landbouw. Wel was de &ierheidszorg
voor de Landbouw sinds het einde van de vorige eeuw

sterk toegenomen, maar deze bemoeiing was voornamelijk

van technische aard. Door de achterlijkheid van de Land-
bouw gingen technische verbeteringen, welke leidden tot
verhoging van de bruto-opbrengst, in die tijd wel steeds
met verbetering van de netto-opbrengst gepaard. Men
verwachtte dus, alle heil van de technische vooruitgang.
Voor de economische en sociale problemen van de landbou-

wende bevolking zelva toonde de tijdgeest over het alge-
meen veel minder daadwerkelijke belangstelling. ‘Sinds
1903 zijn dan ook uit het Landbouwverslag vrijwel alle
economische gegevens, voor zover zij althans niet op de afzet betrekking hebben, verdwenen. De toenmalige op-

vatting van de betekenis der.
.Landbouwstatistiek wordt

wel duidelijk getypeerd in het voorbericht van het eerste
Landbouwverslag, dat na de reorganisatie verscheen.
,,Wanneer men”, aldus dit bericht, ,,de tabellen inziet,
springt dadelijk in het oog, dat zij uitnemende stof leveren
voor zeer belangrijke studiën”. Hoever was men toen nog
verwijderd van de gedachte, dat de statistiek grondslagen
voor de Landbouwpolitiek zou kunnen leveren.
Bij de reorganisatie werd ook besloten gegevens, waar-
van men aannam, dat zij zich langzaam wijzigden, niet
ieder jaar, maar slechts periodiek te verzamelen. Daartoe rekende men die betreffende het grondgebruik (aantal en
grootte der land- en tuinbouwbedrijven, eigendom en
pacht) en die betreffende de veestapel. Het geloof in de
constantheid van de veestapel werd in latere jaren, toen
men over betere gegevens beschikte, ernstig geschokt.
Men had in 1903 evenwel besloten jaarlijks slechts gege-

vens over oppervlakte en çpbrengst te verzamelen en eerst
na een zeker aantal jaren de veestapel te tellen. Het
ogenblik daartoe achtte men in 1910 gekomen, toen deze
tegelijk met het grondgebruik werd opgenomen. In af

vijking met de opnemingen, welke véÔr de reorganisatie plaatsvonden, had die van 1910, evenals die van de latere
tienjaarlijkse tellingen, in de zomermaanden plaats. De

gegevens van de Landbouwtelling 1910 kwamen gereed

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

aan de vooravond van de eerste wereldoorlog. Om fegemoet

te komen aan het bezwaar, dat de landbouwgegevens uit-
sluitend provinciegewijze werden gepubliceerd, werden zij

voor het eerst bewerkt volgens gebieden, die.agronomisch

min of meer eenheden vormen, de zgn. landbouwgehieden.
Ook verscheen een gemeentewijze publicatie.
In de eerste wereldoorlog heeft de Landbouwstatistiek

een bescheiden rol gespeeld. Vel werden enige speciale
tellingen en voorraadsinventarisaties gehouden, doch deze

droegen slechts een incidenteel karakter. De Landbouw-
telling, welke in 1920 had moeten plaatsvinden, werd
uitgesteld totdat de veestapel zich weer van de oorlogs.
gevolgen had hersteld; zodoende vond de telling eerst in

1921 plaats.
In de geschiedenis van de Landbouwstatistiek tussen
de beide wereldoorlogen zijn duidelijk .twee perioden te

onderkennen. Deze zijn door Idenburg, naar gegevens van
schrijver dezes, uitvoerig beschreven in het verzamelwerk

,,De Nederlandse Volkshuishouding tussen twee Wereldooi-
logen”. De eerste periode was er een van toenemend verval.
Aan de Landbou’,vstatistiek werden de middelen ohthouden

om zich te kunnen ontplooien Met de oprichting van de

Afdeling Statistiek van het Landbouw-Crisis-Bureau op 4
September 1933 is daarin echter een algehele ommekeer
gekomen. Op deze datum begint een geheel nieuw tijdvak

in de historie van de Landbouwstatistiek.

Toenemend ver val.

Reeds enkele jaren na de eerste wereldoorlog was men

de primaire betekenis vergeten, welke de Landbouw voor
onze nationale economie heeft. De overheidszorg voor deze
bedrijfstak, nummer één in het toenmalige economische

departement; werd overgebracht naar het Departement
van Binnenlandse Zaken, dat uit de aard der zaak minder
op de behartiging van economische belangen dan op de
administratie ingesteld was.
De steeds toenemende drang naar bezuiniging was

evenmin gunstig voor de ontwikkeling van de Land-
bouwstatistiek.’ De Afdeling Verslagen en Mededelin-

gen van de Directie van de Landbouw werd opge-
heven, de statistische werkzaamheden werden onder-
gebracht bij de Buitenlandse Landbouwvoorlichting.
Uezien de grote verwachtingen, welke men koesterde

van, de ontwikkeling van het internationale ruilverkeer,
had de markt voortaan de yoornaamste aandacht. De

sterke stijging van het prijsniveau in de jaren na de
oorlog deed de behoefte ontstaan aan een instrument om
deze stijging te meten. Dit leidde allerwegen tot de opstel-
ling van prijsindexcijfers met het prijspeil in de periode

véér de oorlog als basis. Zo kwam men ook totdebereke-

ning van indexcijfers van de prijzen der landbouwproduc-
ten. Over het geheel genomen leidde de Landbouwstatistiek echter een kwijnend bestaan; zelfs deze belangrijke bereke-
ningen werden niet bij de betrokken Afdeling van de.

Directie van de Landbouw, maar bij de Nederlandse Land-

bouwhandelskamer verricht.
Onder deze omstandigheden was het uitermate moeilijk
gelden te verkrijgen voor cle uitvoering van de Landbouw-
telling, die in 1930 moest worden gehouden. Hier kwam
echter onze internationale oriëntatie de Landbouvstatis-
tiek te hulp. Nederland, dat door zijn lid van het ,,Comité
Permanent”, Dr J. J. L. van Rijn, een grote rol speelde in het Internationale Landbouw Instituut te Rome, kon

niet nalaten deel te nemen aan de Wereldlandbouwtelling,
welke onder auspiciën van het Instituut werd georgani-seerd. Mede daaraan is het tenslotte te danken geweest,
dat in 1930 een algemene Landbouwtelling kon plaats-

vinden.
Met het verdwijnen van de oorlogsconjunctuur trad een
prijsdaling.in, welke zich vooi’al bij de landbouwproducten
manifesteerde zonder dat de productiekosten naar evenre-
digheid daalden. Steeds meer stemmen deden zich horen,-
die op dit verschijnsel de aandacht vestigden. Dit leidde

in 1927 tot de instelling van een Staatscommissie, die tot
opdracht kreeg een onderzoek naar de hier gesignaleerde
wanverhouding in te stellen en zo mogelijk maatregelen ter verbetering daarvan te beramen. De tijdens het werk

der Commissie acuut geworden Landbouwcrïsis bleek een belemmering ôm aan het tweede deel van haar op-
dracht te voldoen. Voor de uitvoering van het eerste deel
van haar taak heeft de Commissie een omvangrijk statis-

tisch materiaal bijeengebracht, dat nog altijd één der be-
langrijkste bronnen vormt voor de kennis van de economi-

sche toestand van de Landbouw in de jaren na de eerste

w’ereldoorlog. 1-let voornaamste deel van het verslag der
Commissie vormt de berekening van de waarde van de

jaarlijkse Iandbouwproductie en van de toegevoegde
grondstoffen over de oogstjaren 1923/’24 tot 1931/’32.
De Landbouwcrisis had inmiddels geleid tot de

instelling van de Landbouw-Crisis-Commissie. De Land-

bouwstatistiek werd ter beschikking van deze Com-
missie gesteld, terwijl zij bovendien betrokken werd

hij de verdere voorbereiding van allerlei op grond van de

adviezen der Commissie ontworpen Landbouwcrisismaat-
regelen. Wel had men zich aldus een ruime statistische

voorlichting verzekerd, maar het primaire statistische
werk kwam daardoor steeds meer in het gedrng; in de
verschijning der Landbouwverslagen ontstond grote ach-
terstand. Ook de bewerking van de in 1930 gehouden

Landbouwtelling ondervond ernstige vertraging. De Landbouwcrisismaatregelen, welke aanvankelijk een
zuiver incidenteel karakter droegen, verkregen een steeds
grotere omvang. De repercussies op liet niet-agrarische deel
van.het bedrijfsleven werden steeds ernstiger. In woord
en geschrift werd steeds meer de aandacht op de eenheid
van het economisch leven gevestigd. Deze gedachtengang
vond in 1932 zijn weerslag in de instelling van een De-
partement van Eonomische Zaken. De Landbouwstatis-
tiek profiteerde van de veranderde sfeer, •vaarin de staats-
zorg van de Landbouw was komen te verkeren.
Hoe ongunstig de periode véér 1932 ook voor de Land-

bouwstatistiek geweest moge zijn, in één opzicht heeft
zich een belangrijke nieuwe ontwikkeling voorgedaan.

Met de Wet op de Inkomstenbelasting werd de Landbouw,
die voorheen vrijgesteld was, aan deze belasting onder-
worpen. De landbouwers werden daardoor aangezet tot

het houden van aantekeningen omtrent de financiële
resultaten van hun bedrijf. Aangezien velen daartoe niet
in staat waren, hebben de landbouworganisaties centrale

boekhoudbureau’s opgericht. 1-let werk der landbouwiSoek-

houdbureau’s is de basis geworden van de statistiek der
bedrijfsinkomsten in de landbouw, welke een belangrijke

rol zou gaan spelen in de Landbouwpolitiek.

Grondslag der Landbouwcrisismaatregelen.

Met de toeneming in aantal en omvang der maatregelen
ter bestrijding van de Landbouwcrisis vermeercierde ook

het aantal instellingen, die met de uitvoering dier maat-
regelen werden belast. De meeste dezer bureau’s vingen hun werkzaamheden aan met het -houden van tellingen.
Het gevolg daarvan was, dat de boeren van verschillende
zijden om gegevens werden lastig gevallen en dat veel
dubbel werk werd verricht. De opzet dezer tellingen vol-
deed bovendien veelal niet aan redelijke statistische eisen,

zodat de uitkomsten twijfelachtig waren. Op allerlei gebied
bleek meer en meer de noodzaak van coördinatie der

incidenteel opgezette Landbouwcrisismaatregelen. Voor wat
de statistiek betreft, geschiedde dit door de oprichting

van de Afdeling Statistiek van het Landbouw-Crisis-Bu-
reau, welke afdeling op 4 September 1933 haar werkzaam-

heden aanving. De verschillende tellingen, door de onder-
scheiden instanties op het gebied der Landbouwcrisismaat-
regelen gehouden, werden door deze afdeling verenigd in één algemene inventarisatie. De eerste algemene inventa-
risatie van land- en tuinbouw heeft plaats gevonden in
Mei/Juni 1934. Sindsdien zijn deze inventarisaties jaarlijks

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

gehouden. Aan de verwerking der gegevens werden, wat

het tempo betreft, hoge eisen gesteld. De inventarisatie kin

niet eerder plaatsvinden dan nadat alle gewassen in de
groid zijn gebracht, hetgeen ongeveer half Mei het geval

is; aan de andere kant is het noodzakelijk, dat de voor-

naamste uitkomsten vr de nieuwe oogst ter beschikking

komen. Aan deze zware eis kon slechts ivord voldaan door
gebruik te maken van moderne technische hulpmiddelen

en wel dooi’ invoering van het ponskaartensysteem.

Het succes van de eerste inventarisaties leidde tot het
overbrengen van verschillende andere statistieken naar

het Landbouw-Crisis-Bureau. Van de toenmalige Crisis-

Yiuivelcentrale werd de wekelijkse zuivelstatistiek over-

genomen, welke door reorganisatie aanmerkelijk werd ver-‘

beterd. De Veehouderijcentrale droeg de ieder kwartaal

gehouden varkenstellingen aan het Landbouw-Crisis-

Bureau over. Ook voor de Nederlandse Sierteeltcentrale

werden tal van gegevens bewerkt. Op het gebied van de

groente- en fruitteelt is de statistiek het minst tot ont-

w’ikkeling gekomen. Dit moet worden toegeschreven aan

een zekere mate van particularisme in de tuinbouw, die

altijd in sterke mate de nadruk gelegd heeft op zijn eigen
karakter. –

De jaarlijkse opnemingen van de beteelde oppervlakte

door de Directie van de Landbouw met behulp van schat-

tingen der gemeentelijke commissies van bijstand van de Landbouwstatistick zijn enige jaren naast de inventarisa-
ties voortgezet, nI. zolang omtrent het vootbestaan dezer
laatste geen zekerheid bestond. Van 1938 af worden de

inventarisatiecijfers in het Landbouwverslag opgenomen
en zijn de schattingen van de beteelde oppervlakte gestaakt.
Geleidelijk zijn ook ‘erschillende andere statistische werk-
zaamheden van de Directie van de Landbouw overgenomen.

Ook de oogstramingen, die gebaseerd bleven op de schat-

tingen der gemeentelijke commissies, worden thans door
het Centraal Bureau voor de Statistiek bewerkt.

In dienst ç’an de Voedselvooiziening.

De belangrijke diensten, welke de Afdeling Statistiek
van het Landbouw-Crisis-Bureau en later het Economisch-

Statistisch Bureau bij het ontwerpen en de uitvoering der
Landbouwcrisismaatregelen hadden bewezen, bracht de organisatoren van onze economische verdedigingsvoor-
bereiding op liet gebied van de Landbouw- en voedselvoor-

ziening ertoe dit bureau ook hij de voorbereiding van de
verdedigingsmaatregelen in-te schakelen. Bij het afkondi-
gen van de mobilisatie werd onmiddellijk een aantal
voorraadsinventarisaties in gang gezet, *aarvan de resul-

taten op korte tel-mijn beschikbaar kwamen.
De bezetting van ons land en het daai’mede gepaard

gaande dieper ingrijpen op economisch gebied heeft aan
de statistiek nieuwe eisen gesteld. De Directeur-Generaal
van de Voedselvoorziening heeft daarbij aan de Landbouw-
statistiek terstond de juiste taak toegedacht, nl. clie van
een onaantastbare standaard te zijn. Hij stond mede daar-
door sterk in zijn onderhandelingen met de Duitsers en
kon zich met succes op de uitkomsten der statistiek Le-
rdepen. De Duitsers hebben deze suggestie trouw gevolgd,
ook in die gevallen waarin zij nauwelijks met de realiteit
in overeenstemming was!
De inventarisatie van 1940, welke tengevolge van de

oorlogshandelingen niet tot uitvoering was gekomen,
moest in Juni met spoed ter hand worden genomen, ge-combineerd met een voorraadsopneming hij de boeren.
Tot 1940 werden naast de jaarlijkse Mei-inventarisatie
om dê drie maanden varkenstellingen gehouden. Met het
oog op de beperking van de veestapel, gevolg van de
afsnijding van de invoer van veevoeder, zou voortaan
ook in December een veetelling worden gehouden,
welke geruime tijd de basis vormde voor de aanslag
van de verplichte veelevering. Bij de sterke inkrimping
van de rundveestapel, welke daarvan het gevolg was,
bleken kwartaaltellingen ook voor het rundvee nodig te

zijn en later ook voor chapen. Deze tellingen werden nog

met allerlei andere vragen uitgebreid, zodat tenslotte

jaarlijks vier vrij uitvoei’ïge tellingen w’erden gehouden.

De Mei/Juni inventarisatie en de wintertelling werden
door liet Centraal Bureau voor de Statistiek, de voorjaars-

en herfsttellinen werden gedecentraliseerd, nl. door de
Provinciale Voedselcommissarissen, bewerkt.

In de hongerwinter kwam de berichtgeving vrijwel ge-
heel tot stilstand. Vel werd na Dolle Dinsdag een inven-
tarisatie voorbereid, welke terstond na de bevrijding zou

worden gehouden. De geheel gereed gemaakte formulieren
werden opgeslagen in de kluis van het Centraal Bureau

voor de Statistiek, doch de bevrijding kwam eerst ten tijde

van de gewone Mei-inventarisatie. De ,,Bijzondere inven-
tarisatie van vee en voorraden” is nooit gehouden.

De Landbouwstatstiek in ,,New Look’.’.
le Landbouwstatistiek, die in de oorlogsjaren zo nauw

verbonden was aan de maatreelen ten behoeve van de

voedselvoorziening, heeft zich na de bevrijding opnieuw

moeten oriënteren. De nieuwe richting, waarin zij zich

ging bewegen, stond sterk onder internationale inVloed.

Bij de besprekingen over de Wereldlandbouwtelling 1940

was reeds gebleken, dat Nederland met zijn inventarisaties
op het gebied van de Landbouw’statistiek aan de spits

stond. De in de oorlog opgei-ichte Wereldvo’edsel- en Land-
bouworganisatie (F.A.O.) toonde grote belangstelling voor

het werk, dat hier te lande op liet gebied van de Landbouw-

statistiek werd verricht. Hierdoor ontstond een nauw

contact tussen deze internationale Organisatie en de Neder-
landse Landbouwstatistiek, dat voor de toekomst van de
Nederlandse statistiek van grote betekenis zal zijn.

Wanneer wij tenslotte onze blik richten op de jongste

ontwikkeling van de Landbouw’statistiek, dan blijkt deze
niet de tegenw’oordige damesmode gemeen te hebben, dat

zij allerlei elementen uit liet einde der vorige eeuw bevat,

maar ook gemodificeerd door de moderne techniek. De jaar-

lijkse opgaven, welke v66r de reorganisatie van 1903 door
de burgemeesters werden verstrekt, ivaren deels op tellin-

gen, deels op. schattingen gebaseerd. Enige jaren na de

tweede wereldoörlog ging het er naar uitzien, dat met het
verdwijnen van allerlei maatregelen op liet gebied van de
voedselvoorziening ook de tot voedselvoorzieningsapparaat omgebouwde administratie der Landbouwcrisismaatregelen
zou verdwijnen, althans sterk in omvang zou worden be-
perkt. lIet was dus nodig een methode te ontwerpenwelke
ook zonder een uitgebreid apparaat de vereiste gegevens

zou kunnen leveren. Hoewel de inventarisaties van land-
en tuinbouw tegenwoordig reeds geruime tijd vôÔr het
begin van de oogst gegevens leveren omtrent de met ver-
schillende landbouwgewassen beteelde oppervlakte, ont-
stond vooral ook niet het.00g op onze ïnternationale rela-

ties de wens Teeds in het voorjaar over deze gegevens te
beschikken. De in de jaren na de oorlog ontwikkelde
,,sampling”-methode heeft hier uitkomst kunnen brengen.
Ook deze methode is een combinatie van partiële tellingen
en schattingen. In tegenstelling met de vroegere stelselloze

werkwijze is zij echter opgetrokken volgens strikt mathe
matische beginselen, zodat ook de mate van betrouw

baarheid dr uitkomsten nauwkeurig kan worden bepaald.
De eerste steekproef in het voorjaar van 1947 was een
mislulcking. Tengevolge van de strenge winter 1946/’47

waren grote oppervlakten uitgevroren, zodat tussen de
steekproef en de inventarisatie nog aanzienlijke w’ijzigingen

in het bouwplan werden aangebracht. De overeenstemming
tussen de uitkomsten van de steekproef en die van de vol-
ledige telling liet dus veel te w’ensen over. De steekproef
akkerbouwgewassen 1948 is echter een volledig succes
geworden. Thans w’orden ook steekproeven voor de vec-
houderij ontwikkeld. Vooral voor veesoorteh, welke in
aantal snel plegen te veranderen, bieden de w’einig kostbare
steekproeven, die daardoor met grote frequentie kunnen worden toegepast, uits tekende perspectieven. De ,,sani-

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

pling”-methode kan tevens leiden tot een grotere betrouw-

baarheicl dan bij een volledige telling kan worden verkregen,

omdat het beperkte materiaal nauwkeurig, ook vooral ter
plaatse, kan worden gecontroleerd; met name geldt dit

voor de kippentellingen. Tenslotte biedt de steekproef-
methode mogelijkheden voor het verzamelen van gegevens,

die door een volledige telling onmogelijk kunnen worden

verkregen. Alen denke slechts aan het belangrijke vraagstuk

van de parcellering van de landbouwbedrijven. Bij een
volledige telling kunnen hoogstens omtrent het aantal

percelen gegevens worden verkregen; omtrent de afstand

der percelen tot de boerderij kan men alleen door ,,sam-
pling” bruikbare gegevens verkrijgen.
De naaste toekomst van de Landbouwstatistiek zal in

het teken staan van de steekproefmethode.

Ir CIIR. P. G. J. SMIT

DE ONTWIKKELING VAN DE MACRO-ECO-

NOMISCHE STATISTIEK IN NEDERLAND.

Wanneer wij een karakterisering zouden moeten geven
van de ontwikkeling van de soort der door het Centraal
Bureau voor de Statistiek bewerkte statistieken van 1899

tot 1949, dan luidt deze: van sterk overwegend demografi-
sche, criminele en sociale statistieken naar sterk over-
wegend economische statistieken. Bezien wij in het bij-
zonder de laatste tien jaren van deze periode, dan kunnen wij deze samenvatten als die van het ontstaan en de groei
van de macro-economische statistieken.
De geschiedenis van deze soort statistieken – dus o.a.
van het bruto- en netto nationaal product, de totale

consumptie, de besparingen, het nationaal vermogen,
zowel in hun samenstelling als in hun onderling verband

– is dus vrij jong, al reiken haar worteli verder in het
verleden dan tien jaar. De gedachten en ideeën gaan steeds
aan het samenstellen van berekeningen en het publiceren
van decijfers vooraf; evenals de macro-economische ge-
dachte vanzelf volgt uit het bestuderen van de economie,

vindt de macro-economische statistiek haar oorsprong in
hetgeen men in de wandeling de economische statistiek
noemt. ‘Wij kozen echter 1939 als het geboortejaar van de

macro-economische statistiek hier te lande, omdat in dat
jaar cle eerste statistische publicatie op dit terrein het
licht zag: de berekening van het nationale inkomen van

Nederland
1).

Vanneer zich bij een patiënt ziekteverschijnselen heb-
ben voorgedaan, neemt men bij hem de temperatuur op;
onze economie is daarop geen uitzondering. De economische
statistieken zijn dan ook ontstaarf als koortsthermometers
van onze maatschappij, in tijden waarin deze bijzondere moeilijkheden doormaakte. 1 lelaas werden na genezing
van het economisch leven deze thermometers vaak als
overbodig afgeschaft of op zijn minst niet meer zo frcquent
geraadpleegd, met alle nadelige gevolgen van dien bij de volgende ziekteperiode. Er zijn echter ook vele van deze
apparaten blijven bestaan; meer en meer brak het inzicht
baan, dat voorkomen van ziekten beter is dan genezen,
en dit vereist een voortdurende obser’atie.

Drie belangrijke crisisperioden heeft het economisch
leven sedert de eeuwwisseling gekend: de twee wereld-
oorlogen en de depressie in de dertiger jaren. Elk dezer

perioden liet een statistisch apparaat na, dat betere en
verfijnder methoden toepast. De eerste wereldoorlog bracht
een groot aantal vrij los van elkaar staande statistieken op economisch gebied – men worde hiervoor verwezen

naar enkele andere in dit nummer opgenomen artikelen.
De depressie na 1929 gaf aanleiding tot het ontstaan van
meer van deze statistieken, maar vooral ook tot een poging

‘) Enkele berekeningen over het nationale inkomen van Ne-
clerland”, Speciale Onderzoekingen no. C van De Neclerlandsche
Conjunc(uur”, samengesteld door het Centraal Bureau voor de
StatistiekÇ October 1939.

deze met elkaar in verband te brengen en de fluctuaties

van de ene grootheid te verklaren” uit die van een of

meet’ andere. 1-let conjunctuuronderzoek en de conjunc-
tuurstatistiek deden daarmede hun intrede in Nederland.
Alen was tot de conclusie gekomen, dat het niet zozeer

van belang was, of een prijs, een productiecijfer, een in-

of uitvoergegeven steeg of daalde, maar vooral waarérn

dit zo was en in hoeverre die verandering terug was te

voeren op invloeden van andere grootheden. Niet alleen

de ziektesyrnptomen,
maar ook de
ziekteoorzaken
werden

dus bestudeerd, om de politieke geneesheren in staat te

stellen de juiste therapie toe te passen. Men begon ook
meer en meer in te zien, dat het economisch leven – ook
hier gaat de analogie met de mens op – één samenhangend

geheel vormt en dat ingrijpen op een bepaald punt conse-

quenties kan hebben voor alle andere delen.
liet Centraal Bureau voor de Statistiek heeft ook in die

tijd zijn taak verstaan. Tien jaargangen van het doordit
Bureau verzorgde tijdschrift ,,De Nederlandsche Con-

junctuur”, hetwelk in 1929 w’erd opgericht, leggen hiervan

getuigenis af
2)
Vele studies van de genoemde soort

werden daarin opgenomen, terwijl de medewerkers ook

elders deze, destijds nieuwe, idee uitdroegen. Wij noemen
slechts het vergelijkingenstelsel van Tinbergen
3),
een
grootse poging der econometrie om
alle
belangrijke econo-
mische grootlieden in onderling verband te brengen d.m.v.

algehraïsche vergelijkingen en om deze uit elkander te ,,ver-
klaren”; naar onze mening een van de belangrijkste
voorlopers van de macro-economische statistiek.
Deze oisderzoekingen brachten echter aan het licht, dat
onze statistische informatie nog lang niet voldoende was
om de voorlopige conclusies, waartoe men was gekomen,
ook waai te maken. De groei van de economische statistie-
ken was incidenteel en ongelijlcmatig geweest; naast ge-
detailleerde informatie over enkele onderwerpen was er
ten aanzien van andere een statistisch vacuum, dat, naar-
mate men meer. ,,het geheel” ging bestuderen, des te
hinderli,jker werd. De statitische techniek was verder en
verfijnder dan het soms nog grove grondmateriaal van
cijfers; het was niet mogelijk verder te gaan, alvorens dit
basismateriaal was aangevuld, verbeterd, vervolmaakt en
aan de gestelde doelen aangepast.
Een van de belangrijke macro-economische grootheden,
waarover nauwkeurige statistische informatie tot dan toe
had ontbroken, was het nationale inkomen. Dit wordt
gehi’uikt als algemene welvaartsindicator en illustreert de

betekenis van de verschillende bedrijfstakken en van de productiefactoren voor deze welvaart. Verder speelt het
nationale inkomen een belangrijke rol bij het conjunctuur-
onderzoek en in het bijzonder bij vraaganalyses, welke
van zo groot belang zijn voor de marktanalyse. Dit samen-
vattende cijfer nu was nog niet systematisch voor een reeks
van jaren berekend en de publicatie in 1939 van de cijfers
voor 1921-1936 mag dan ook als een mijlpaal in de ge-
schiedenis van de Nederlandse statistiek worden be-

schouwd.

Zo was de situatie toen in 1940 het gordijn viel en de

activiteit van het Centraal Bureau voor de Statistiek op
dit gebied voor vijf jaren voor de toeschouwers verborgen
moest blijven.

Gedurende de tweede wereldoorlog werd het onderzoe-
kingswerk voortgezet en werd vooral getracht, het euvel
van het niet geheel op elkaar afgestemd zijn van de sta-
tistieken en van het ontbreken van een ,,groot geheel”,
waardoor deze in onderling verband kunnen worden ge-bracht, te verhelpen. De oplossing werd gezocht in het in beeld brengep in één schema van alle zich in de loop van

een jaar voorgedaan hebbende geldstromen tussen enkele
onderdelen van de Nederlandse volkshuishouding, de zgn.

2)
Na de oorlog verscheen dit tijdschrift onder de naam: ,,Statis-
tische en Econometrische Onderzoekingen”.
‘) Prae-advies voor de Verceniging voor Staathuishoudkunde en
Statistiek, 1936.

12

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN

5
Januari 1949

Nationale Boekhouding, thans, in navolging van buiten-

landse benamingen, Nationale Jaarrekeningen genoemd.
In de volkshuishouding werden daartoe een aantal ,,sec-

toren” onderscheiden, elk met een ,,rekening”, t.w. de

Bedrijven, de Overheid, de Gezinnen en de Collectieve

T nkomenstrekkers (d. z. verzekeringsfondsen), vervolgens,
daar Nederland geen gesloten huishouding vormt, het
Buitenland, terwijl tenslotte de geidstromen, welke ver-

andering in de samenstelling van het nationale vermogen

van Nederlaiid brachten, alle op een I(aitaalrekening
rerden ,,geboekt”. De geldstromen binnen elk dezer
sectoren werden niet gegeven; alleen die van de ene sector
naar een andere. Dit vrij sterk vereenvoudigde schema van

onze volkshuishouding in 1988 vindt men o.a. beschreven

in het boekje van Derksen: ,,A system of national book-
keeping”
4).

Toen in 1945 het Cèntraal Planbureau werd opgericht,
kon dit Bureau profiteren van de reeds opgedane ervaring

ei van het reeds verzamelde cijfermateriaal bij het samen-

stellen van de Centrale Plannen. Deze werden o.a. gepre-

senteerd in de vorm van Nationale Budgets, welke, met

kleine wijzigingen, dezelfde indeling in sectoren en rekenin-
gen volgden als de Nationale Jaarrekeningen, echter uiter-

aard met ,,geplknde” en geprognosticeerde cijfers. Derge-

lijke schema’s zijn opgesteld vco 1946 en volgende jaren.

In 1946 en 1948 werd bij de Mïllioenennota vhn de Minister
van Financiën een figuur gevoegd, waarin de cijfers werden

geïllustreerd met deze door het C.B.S. geïntroduceerde

methode. Ook voor de na-oorlogse jaren houdt laatstge-

noemd Bureau zich bezig met het opstellen der Nationale
Jaarrekeningen. Daarbij wordt rekening gehouden met

de recente theoretische ontwikkelingen op dit gebied,
zoals die in Engeland
5).

Gedurende en na de tweede wereldoorlog werden de

berekeningen omtrent het nationale inkomen voortdurend
herzien en verbeterd, zowel in theoretisch als in statistisch opzicht, o.a. om betere vergelijkbaarheid met buitenlandse

gegevens te bereiken. Het resultaat daarvan is een nieuwe
geheel herziene bewerking van de reeds eerder genoemde
publicatie
6),
waarin de thans definitieve gege e.s over
het nationale inkomen van 1900-1939 zijn opgenomen
7).

Kort geleden publiceerde het C.B.S. ook het resultaat vn
zijn berekeningen over het. nationale inkomen in 1946.
1-lieronder laten wij een overzicht volgen van de thans

bekende gegevens; het cijfer voor 1947 is een ruwe schatting
van ons.

Het nationaleinkomen (,,at factor cost”) aan Nederland,
in mln
guldens.
1900

…………
1.699
1922

…………
5.080
1901

…………
1.76

1
1923

…………
5.008 1902

………….
1.797
1924

…………
5.239
1903

…………
1.845
1925

…………
5.394
1904

…………
1.884
1926

………….
5.508
1905

…………
1.948
1927

…………
5.603
1906

…………
2.041 1928

………….
5.079
1907

…………
2.080
1929

…………
6.108
1908

…………
2.140
1930

…………
5.865
1909

…………
2.202
1931

…………
5.134
1910

…………
2.283
1932

………..
4.558
1911

…………
2.384
1933

…………
4.391
1912

…………..
2.556


1934

…………
4.340
1913

…………
2.670
1935

…………
4.248
1914

…………
2.595
1936

……….

.

4.359
1915

…………
3.093
1937

…………
4.802
1916

…………
3.550
1938

…………
4.919
1917

…………
3.593
1939

…………
5.204
1918

…………
4.121
1919

…………
5.453
1920

…………
6.006
1946

…………
9.282
1921

…………
5.480
.

1947

………10.500
‘)

1) Ruwe schatting.

Bij het beoordelen van bovenstaande cijfers moet men
rekening houden met de bewegingen van ht prijsniveau

4)
Cambrldge,
1946e


6) Zie o.a ,,Measurement of National I
. ncome and the Construc-
tion of Social Accounts”, United Nations, Geneva,
1947.


‘) Zie noot 1)
‘) ,,Het nationale inkomen -van Nederland
1921-1939″,
No. 7
der Monografieen van De Nederlandscise Conjunctuur, samengesteld
door het Centraal Bureau voor de Statistiek, Utrecht
1948.

en met de groei van de bevolking. Het reële inkomen

per hoofd der bevolking, hetwelk veel als welvaartsmaat-
staf wordt gebruikt, is dan ook in 1946 en 1947
lager
dan
in 1939.
Een andere macro-economische grootheid, waarvoor de

laatste tijd de belangstelling sterk groeit, is het nationale
vermogen. 1-Tier geldt in nog sterkere mate dan bij het

nationale inkomen, dat de berekening door .het ontbreken

van een deel van het noodzakelijke statistische grond-
materiaal wordt, bemoeilijkt. Ook de theoretische waar-

deringsprincipes zijn nog niet in alle landen uniform, zodat

de resultaten eensdeels nog slechts een globale indruk

kunnen geven, anderdeels niet direct vergelijkbaar zijn

met analoge buitenlandse berekeningen. Van het nationale
vermogen in 1938 is door het C.B.S. een berekening ge-

maakt 8),. waarin, naast de Nationale Balans, balansen

worden gegeven van de vermogenstoestand van de Be-

drijven, de Overheid, de Banken, de Collectieve Inkomen-

trekkers, deParticulieren en het Buitenland. Flet totale

nationale vermogen beliep volgens deze berekening 28,7
milliard gulden. Voor 1947 wordt een dergelijke berekening

gemaakt, welke eveneens in ,,Statistische en Econometri-

sche Onderzoekingen” zal verschijnen. Reeds kan worden
medegedeeld, dat het nationale vermogen op 31 December

1947 rond 45 milliard gulden bedroeg. Tengevolge an de
sterke prijsstijging sedert 1938 betekent dit’ echter geen

reële stijging in het volksvermogen t.o.v. dit vooroorlogse
jaar. De Staatsbalans,- welke alleen de vermogenstoestand

van de Overheid aangeeft, is een onderdeel van de Na-

tionale Balans. Eerstgenoemde werd voor het eerst in
Nederland in het najaar van 1948 gepubliceerd in de Mil-
lioenennota.

De waarde van de in oorlogstijd aangevangen berekenin-

gen van het nationale vermogen bleek reeds kort na het
beëindigen der vijandelijkheden, toen Nederland zijn scha-
devordering op Duitsland bekend maakte 9). De destijds

gepubliceerde cijfers over het nationale vermogen van
Nederland en de achteruitgang daarvan tengevolge van

de oorlog werden later herzien en gepubliceerd in het
,,Statistisch Zakboek 1944:1946″ 10) Het reeds genoemde

artikel in ,Statistische en Econométrische Onderzoekin-gen” boin’t hierop weer verder.

Wanneer de berekeningen omtrent Nationale Balansen
en Jaarrekeningen verder gevorderd zullen zijn en nog
beter statistisch gefundeerd kunnen worden; zal het

stadium worden bereikt, dat de Balansen van opeenvol-

gende jaren door middel van de Jaarrekeningen met elkaar
in verband kunnen worden gebracht. Thans is dit nogeen
toekomstbeeld; de Jaarrekeningen geven echter wel vrij
nauwkeurig de veranderingen aan, welke in de Balansen
in de loop van een jaar optreden.
Een nog verdere .stap in de toekomst zal zijn op basis
van dit nieuwe en sterk verbeterde en uitgebreide statisti-

sche materiaal opnieuw te trachten het economisch leven
,,af te beelden” in een stelsel van vergelijkingen, welke
dan

zullen kunnen dienen om de Overheid, het bedrijfs-
leven en de wetenschap te’helpen bij het vinden van steeds
betere methodeh ter bestrijding van de economische kwalen
onzer samenleving: een der schoonste taken welke men
zich kan denken.

H. RIJKEN-VAN OLST.

Zie ,,Statistlsche en Econometrische Onderzoekingen”, N.R.,
Jaargang
2, No. 3.
Utrecht, September
1947.
Samengesteld door het
Centraal Bureau voor de Statistiek.
Zie: ,,Memoranduin van de .Nederlandsche Regeering inzake
de door Nederland van Duitschland te eischen schadevergoeding”,
1945.
Samengesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek,
Utrecht
1947.

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13

VIJFTIG JAAR FINANCIËLE STATISTIEK.

Wat al dan niet tot ,,Financiën” behoort, is in elke

organisatie meestal recht evenredig met de ambitie en
werklust van degeen, die dit domein beheert. Bij de een

zal dit terrein klein, bij de ander uitgestrekt zijn, doch allen,

ook de werkzaamsten, zullen na kortere of langere tijd tot

de ontdekking komen, dat het onvermijdelijk is, grenzen

te trekken en zich te verweren tegen de (voor anderen) zo
gemakkelijke oplossing om alles, waarin maar een gulden-

teken voorkomt, naar het terrein van de ,,financier” af te

schuiven. Wij hebben het meegemaakt, dat zelfs een rap-
port over vrouwenhandel, als zijnde handel en ,,dus”

financieel, naar de afdeling ,,Financiën” werd gedele-
geerd….

Aan te geven, waar die grenzn tussen financieel en niet-
financieel getrokken moeten worden, is even moeilijk als

te bepalen, waar de oerstof, het blote ,,gegeven” ophoudt
en de werkelijke statistiek begint. Juist bij het beschouwen
van 50
jaar
financiële statistiek dringen deze gewetens-
vragen zich naar voren. –

De verleiding is groot te zeggen, dat de financiële sta-

tistiek van 50 jaar geleden w’einig of niets te betekenen
had, en een nuchter-zakelijke vergelijking van de schamele
feitelijke gegevens van toen met de grote hoe’eelheid
statistisch materiaal van nu zou een dergelijke uitspraak
wettigen. Maar wanneei men de keten der continuïteit,
van het ontstaan van de boom uit het zaadje, in het oog
houdt, zal het oordeel toch voorzichtiger moeten uitvallen.
Over handelsbeweging, wisselkoersen, centrale bank,
aandelenkoersen, opbrengsten van zegelrechten enz. zijn
‘bijv. in het ,,Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaar-

boekje” en in andere oude particuliere publicaties, zoals
bijv. de jaaroverzichten van de Dagelijksche Beurscourant,
in het Amsterdamsch Effectenblad e.a. wel enkele statis-
tieken en diverse ,,pre-statistische” gegevens te vinden, al is het totaal van die oogst, vooral door het gemis aan
continuïteit en door het te hooi en te gras kiezen der ver-
melde gegevens, inderdaa’d , pover te noemen. Doch wanneer
wij in aanmerking nemen, hoe gering de destijds ter be-
scMkking staande middelen waren, het feitindachtig zijn
dat de werkelijke financiële statistiek eerst in de Eerste
Wereldoorlog met kracht ter hand is genomen, en erkennen,
dat deze ook thans nog vele wensen onvervuld laat, past
ten aanzien van de pioniers van de vorige eeuw enige
bescheidenheid.

Voor een volk met een van oudsher levendige financiële

belangstelling als het Nederlandse is het merkwaardig,
dat men zolang gemeend heeft, het zonder financiële
statistiek te kunnen stellen, ja, ten dele nôg deze mening
is toegedaan. Schril is bijv. het conlrast tussen de handels-
balans, die vanaf Colbert spoedig troetelkind der statistici
is gew’orden, en het financiële stiefkind, de toch even be-
langrijke betalingsbalans, met welker opstelling in Neder-
land eerst in de jaren twintig van deze eeuw een schuchtere
aanvang werd gemaakt.

Verschillende oorzaken hebben tot dit achteraankomen
van de financiële statistiek meegewerkt. De eerste reden
is de on-tastbaarheid van het financiële verkeer, de ver-
plaatsing van kapitalen, zonder enig .. althans voor doua-
nier of beambte – merkbaar spoor achter te laten. Met
dit euvel kampt de financiële statistiek, getuige bijv. de
,,nverklaarde resten” op de betalingsbalans, tot in recente
tijd toe; hoeveel groter moet deze moeilijkheid dan ge-
west zijn in de decennia, waarin het formulier en de
vergunning nog niet tot heerschappij geroepen waren!
De”tweede oorzaak zal nien moeten zien in een karig uit-
gerust, onvoldoende statistisch waarnemingsapparaat. Doch
als derde oorzaak’zal men o.i. tevens moeten noemen een geringe belangstelling. In verhouding tot andere statistie-
ken is’ het aantal belangstellenden voor financiële gegevens
steeds beperkt, en zeker wat vroeger tijden betreft, moeten
wij er rekening mee houden, dat een deel der insiders van

publiciteit van financiële aangelegenheden allerminst ge-diend was. En stellig werd in vroeger tijden over het alge-

meen het nut der financiële statistiek heel wat minder
beseft dan in deze gecompliceerder en minder ,,automatisch

werkende” tijd, waarin met name de Staat, doch evenzo
de leidende figuren in politiek en economisch leven, voor

hun maatregelen en beslissingen de hulp van de door de
statisticus verzamelde en geijkte feiten niet kunnen ont-
beren.

Ten gevolge van genoemde factoren zal zich, met name
in de vroegere decennia, ten aanzien van de financiële
statistiek een wanverhouding tussen nut en kosten hebben
voorgedaan, die in menig geval geleid zal hebben tot het

achterwege laten van waarneming en onderzoek. Doch
ook ten aanzien van de moderne tijd zal men zich voor
ogen moeten houden, dat éen deel van onze vermeerderde

statistische kennis van financiële aangelegenheden tot op
zekere hoogte een bijproduct van andere factoren is,

d.w.z. nipt verkregen als resultaat van een zuiver weten-

schappelijk streven naar verscherping van statistisch in-
zicht, maar voortgevloeid uit zeer concrete wensen van

niet-wetenschappelijke aard van practicil Als voorbeeld
kan gelden de inventarisatie van Nederlands bezit aan buitenlandse fondsen, waarover onze Regering •thans
beschikt, ongetwijfeld een ‘grote vooruitgang ten aanzien
van de vroegere, in alle haast ondernomen nood-inventari-
saties door enquêtes als bijv. bij het waardeloos worden

van onze Russische fondsen in 1918/1919. Hopelijk zullen
die gegevens wel eens openbaar worden gemaakt en zal
onze statistische kennis dân worden vermeerderd; voors-
hands is het practische doel der inventarisatie, nl. de mo-
gelijke liquidatie, zo overwegend, dat ook nu nog elke
publicatie ten dienste van de wetenschap achteiwege blijft.
Bij het overzien van onze moderne verlangens – en
van welke rechtgeaarde statisticus zijn die verlangens
begrensd? -. zal men hebben te beseffen, dat ook thans
het afwegen van nut en kosten aan de vervulling van
menige vetenchappelijke wens een halt toeroept, waar-
aan men, zij het vaak met spijt, gehoör zal moeten geven,
indien men het verwijt van verspilling wenst te ontgaan.
Ook de financiële statisticus zal zich, juist in deze financieel

benarde tijd, de verhouding tussen baten en lasten voort-
durend voor ogen moeten houden en wel in dien zin, ‘dat hij de waarde van zijn financiële statistiek tot het uiterte
opvoert. Hij dient met zijn, uiteraard wetenschappelijk

verantwoorde, statistiek tot het publiekte komen, d.w.z.
door aanpassing aan bestaande wensen grotere diensten
aan het publiek te leveren. Aan het einde van de 50 jaar
moeten wij erkennen, dat de financiële statistiek nog steeds
niet voor ons publiek ,,leef t”, en die afstand kan o.i. alleen

verminderd worden door grotere actualiteit, begrijpelijk-
heid en duidelijkheid. Er de nadruk op leggende, dat wij als leek, als gebruiker
en niet als vervaardiger van de statistiek spreken, zouden
wij bhi
er
o
ver
toch enkele opmerkingen willen maken.
1-let komt ons voor, dat de statisticus nog meer dient te beseffen, ,dat de waarde van zijn financiële statistiek
progressief afneemt, naarinate de datum van publicatie
wordt verschoven. Wij hebben – wij kiezen een willekeur-
rig voorbeeld – de grootste bewonderiqg voor het voor-
treffelijke statistisch werk
,
van de Verzekeringskamer.
Maar hoeveel meer waarde zouden deze allerbelangrijkste
gegevens bezitten, ‘indien zij met een kortere achterstand
dan bijna anderhalf jaar zouden kunnen worden gepubli-
ceerd! Wij weten, dat de Verzekeringskamer, zelf helaas
gebonden aan de snelheid van het traagste schip in haar

talrijk convooi, tracht de datum van publicatie te vervroe-
gen en maken dus geen verwijt. Maar wij vragn ons af,
of de actualiteit en’daarn’nee het nut der financiële statistiek
niet gediend zou zijn met de publicatie van een versneld

voorlopig rapport oyerbijv. 80 pCt der maatschappijen,
te weten de ,,meest gerede”.

Want de financiële statistiek wordt in vele gevallen

14

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

toch niet alleen gewaardeerd als sleutel tot het verleden,

doch vooral als aanwijzing voor hden en toekomst: men

wil actuéle voorlichting.

In hoeverre men de statistiek als aanwijzing voor de

toekomst zal willen gebruiken, zal uiteraard steeds aan

het inzicht van de geïnteresserde overgélaten blijven.

Want wee de zakenman, die het diëhterwoord, dat in het

verleden het heden en in het heden de toekomst ligt,

zonder een flinke dois scepsis.zou willen toepassen. Toch

doet zich in dit verband de vraag voor, waarom de statisti-

sche voorlichting aangaande in de toekomst reeds vast-

staande financiële feiten op menig gebied te ivensen over
laat. Wij denken hierbij bijv. aan een regelmatige opgave

van de in de komende maanden vervallende schatkist-

promessen en -biljetten en eed het gehele veld bestrijkende

publicatie van de in de komende maanden vrijkomende

bedragen uit reeds vaststaande aflossingen van obligaties.
Zouden met deze gegevens zowel geld- als kapitaalmarkt

in belangrijke mate gediend zijn, een nog bredere kring

zou belang stellen in een regelmatige publicatie – en

dan ,,up to the minute” – van de stand ook van de
gevestigde binnenlandse staatsschuld en van de in het

buitenland opgenomen leningen en credieten en van de

daaruit voortvloeiende verplichtingen op rente- en aflos-

singsverschijndagen. –
Wat de duidelijkheid betreft, zal ook de statisticus zich
voortdurend voor ogen moeten houden, dathij niet alleen

voor vakmensen en theoretici werkt, maar ook – en

voornamelijk – voor mensen uit de practijk, aan wie

vaak tijd en lust, en soms kennis, ontbreekt om zich in
ingewikkeidheden .en raadsels te verdiepen. Die begrijpe-
lijkheid heeft hij wij geven het toe .- niet steeds in

eigen hand maar hij zal naar haar moeten blijven streven,

op straffe van minder aandacht voor zijn statistiek .N emen
wij als voorbeeld de balans van De Nederlandsche Bank:

Vroeger stelde men zich met een. eenvoudige statistiek

der balanscijfers tevreden en kon dat ook doen. Tegenwoor-
dig is de geldstatistiek geperfectionneerd, maar ten aanzien
van zo primaire gegevens als de cijfers van de weekstaat

der Nederlandsche Bank vragen wij ons af, hoevelen hun

‘hand nog in het vuur zouden durven steken voor hun
vermoedens over aard en samenstelling van bijv. de post
,,saldi van anderen”. Wat aan de ëne kant door nieuw’e
ggevens is gewonnen, schijnt aan de andere kant door

onbegrijpelijkheid ,weer verloren gegaan. –
1,Vat wij in dit verband met smart missen, is een duide-

lijke statistiek aangaande de Marshall-hulp. 1-let enkele
cijfer, door De Nedei’landsche Bank gepubliceerd, is zonder
verband tamelijk onbegrijpelijk en schiet o.i. volkomen
tekort om de in dit geval zeer zeker bestaande belangstel-
ling van het publiek inzake omvang dn gebruik van de
E.R.P.-hulp te bevredigen. Ondanks de aanvullende
publicaties van liet Ministerie van Econom,isbhe Zaken
komt het
ohs
voor, dat een vollediger en een, wat de vorm
betreft, voor het publiek sprekender actuele voorlicl’ting’

wenselijk en mogelijk is.
T
Ondanks alle inspanning zullen met name juist financiële
statistieken en vooral financiële grafieken voor velen een
gesloten boek blijven. Die muur moet, met gebruik van
alle middelen, geslecht worden. Als onze zuiver persoonlijke
niening moeten i,ij erkennen, dat wij de technische wijze
van uitvoering van enkele ,,C.B.S.’-grafielcen voor ver-
betering vatbaar achten (wij denken bijv. aan de voor-

treffelijke grafieken in de vroegere verslaken van de
Nationale Bank van Tsjechoslovakije) en menen, dat ook
bij de toepassing der op zich zelf slechts te prijzen beeld-grafieken voor overdaad moet wdrden gewaakt: Wie veel

met de op het eerste gezicht, inderdaad aantrekkelijke
beeldgrafieken te maken heeft, kan soms naar een nuch-
terder voorstellingswijze, ja, zelfs iiaar een eenvoudige.
statistiek, terugverlangen. Doch dit zijn, wij herhalen het,

persoonlijke oordelen van een niet-tech nicus.
Ondanks deze erkenning zouden wij ons nog tot een

volgende vraag willen verstouten. Welk een vooruitgang

de statistiek en de planning” in recente tijd heeft gemaakt,
daarvan getuigt wel het ,,tableau économiqué” van in-
komensvormirig en -besteding, kapitaalbehoeften van

Overheid en bedrijfsleven, toe- en afvloeiing van buiten-
landse saldi enz. enz. door het Plan-bureau opgesteld en

reeds enkele malen gepubliceerd. Wij hebben hiervoor,

met de hand op het hart, respect, maar vragen in gemoede:

van hoeveel percent van de beschouwers van .die grafiek
verwacht men, dat het iets van deze zo uitermate gecom-

pliceerde voorstellingen begrijpt? Wij zouden geneigd zijn

te antwoordeii: hooguit tk’ee pei’cent, de andere 98 percent

gaat na enkele minuten over tot de orde van de dag. Als

de financiële statistiek tot de massa wil komen, zal zij ook

hier in haar voorstelling het: Verdeel en heers! moeten

toepassen.

Nu wij – ongeneeslijke kwaal – toch in desiderata ver-

zeild zijn geraakt,mogen wij nog enkele verlangens noemen.

Ten eerste zouden wij de reeds zo waardevolle statistiek,

van de geldhoeveeliieid gaarne zien uitgebreid met de

opgave van de girale omzetten bij de centrale bank; de kasreserves van particuliere banken in’ aftrek gebracht

en de zilvercirculatie opgenomen zien. Voortzetting en

ruimere publicatie zouden wij toejuichen van de o.i.
uiterst belangrijke statistiek van de inkomens- en ver-

mogensoverdracht dooi’ fiscale maatregelen, gepubliceerd.

in het jaarverslag der Nederlandsche Bank van 1947, blz.

21 e.v. Te eniger tijd zal ook in Nederland een aanvang
moeten worden gemaakt met een. investeringsstatistiek,

wel te onderscheiden van de emissiestatistiek. Wat de
emissiestatistièk betreft, komt het ons vooÏ, dat – wan-
neei’ het ooit weer eens zover komt – de opgave der

zegelrechten van buitenlandse fondsen met betrekkelijk

geringe moeiten dooi’ een nadere specifiëatie naar landen
en fondsensborten belangrijke gegevens zou kunnen op-

leveren. Een ander – doch moeilijk te verwezenlijken –

desideratum is het definitief ,,schoonmaken” van de hypo-
theekstatistiek van de geroyeerde hypotheken, die het

beeld thans in onbekende mate vertroebelen. Ten aanzien

van actuele voorlichting aargaande de zo belangrijke
ondershandse leningen laat de financiële statistiek ons nog

vrijwèl in de steek; voor de beantwoording van een actuele
vraag als bijv. de omvang van industriële credieten, door

verzekeringsmaatschappijen en andere institutionele be-
leggers verstrëkt, tast de belangstellende momenteel in het
duister.

Erkend moet worden, dat de financiële statistiek hier
te lande, ondanks haar grote vooruitgang, nog niet zover is, dat zij het de heIangtellende mogelijk makkt zich van
de bewegingen op geld- en kapitaalmarkt
volledig,
snel en
afdoende op de hoogW’te stellen.
Dat die eis enôrm zwaar is, wij zullen de laatste zijn
om het te ontkennen. Maar omdat wij dankbaar zijn voor
het vele, dat op dit gebied in de laatste 50 jaar – en in
werkelijkheid in een belangrijk kortere tijdsspanne – uit
een schamele aanvang is ontstaan en gewrocht, mag het

doel voor de volgende 50 jaar – en hopelijk eveneens voor
een kortere tijdsspanne – weer hoger worden gesteld.
Nederland is ook op dit gebied aan het Centraal Bureau
voor de Statistiek en zijn bekwame functionarissen grote
dank verschuldigd. Aan hen komt het leeuwendeel van
de lof voor het gepresteerde toe.
Maar vergeten wij, daarbij niet anderen, buiten het
,,C.B.S.”, die tot het ontstaan van de financiële statistiek
in Nederland hebben bijgedragen. Naast grote figuren als’
wijlen Prof. C. A. Verrijn Stuart – wiens betekenis o.i.
boven die van directeur van het C.B.S. uitgaat – willen
w’ij ook onbekende en minder bekende werkers gedenken,
die naar hetzelfde doel, vermeerdering en verspreiding van
kennis hebben gestreefd, zoals o.a. de nu vergeten redac-
teuren en medewerkers van de financiëlevakbladen en dag-
bladen. Eerst in 1940 ging deAmsterdamsche Effectenbeurs
—vele jareii nade New York Stock Exchange! –over tot

1
5 Januari 1949

ECÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Is
1

publicatie van de beursomzetten, maar de jaartabellen van
Hoogste en Laagste Koersen van de Dagelijksche Beurs-
courant verschenen, volgens onze inlichtingen, reeds in

1880 en het Amsterdamsch Effectenbiad kan op ruim

125 jaar ,,dienst” terugzien. Een krachtige invloed ook

op financieel statistisch gebied heeft Dr A. Sternhim
uitgeoefend, zowel door zijn balansanalyses als door zijn

beschouwingen over algemeen financiële en economische

onderwerpen. Voorts menen wij, dat de Nederlandse

financiële statistiek grote dank verschuldigd is aan de

helaas te vroeg ontslapen chef der Financiële Redactie
van De Telegraaf, Dr P G. A. de Waal, die jaren voor de
officiële navolgers dagelijkse indexcijfers van het koers-

verloop publiceerde; de reeds lang voor het ,,C.B.S.” door

zijn blad gepubliceerde emissiestatistiek op de beproefde

grondslagen van de Midiand Bank grondvestte; de maan-
delijkse statistiek der beurswaarde van aandelen deed

verschijnen; en vôér De Nederlandsche Bank een wekelijkse

obligatie- en rendementsindex naar Amerikaans voor-
beeld het licht deed zien. Wij weten’ hierbij vele anderen

te vergeten, wier werk wellicht even belangrijk was, maar
ons onbekend gebleven is.
Vergetelheid – ohs aller lot. Maar geen statisticus, beter dan iemand anders ,ertrouwd met de anonyme massaliteit
der grote getallen, doorvorser van de geboorte- maar ook
van de sterftestatistiek, zal dit vooruitzicht deren:

Flis dood sxord rust –

His hody dust –
1-his soul is with the Saints, we trust.

BOSCH.

DE STATISTIEK

VAN DE NIJVEMHEIDSPRODUCTIE.

De inhoud pan eeh deigelijke statistiek
1)

De statistiek van de nijverheidsproductie moet inzicht
geven in de productieve werkzaamheid van de nijverheid
gedurende een bepaald tijdvak. Men kan hierbij niet vol-

staan met het meten van het eindproduct, daar ter voor-
koming van dubbeltelhingen, naast de brutoproductie
(totale waarde eindproducten) ook de nettoproductie
(waarde van het eindproduct minus de waarde van de
verbruikte grond- en hiilpstoffen) moet worden gemeten.
Deze nettoproductie is de waarde, welke aan de grond-
stoffen door-de industriële bewerking is toegevoegd. De

aldus berekende toegevoegde waarde omvat de waarde-
vermindering van de productiemiddelen (afschrijvingen),
lonen, salarissen, renten, huren, pachten en diverse kosten.
Het dan overblijvendé bedrag is de w’inst (eventueel ver-
lies). Trekt men van deze nettoproductie de afschrijvingen af, dan verkrijgt men vrijwel het bedrag,dat de werkzaam-
heid van de nijverheid aan het volksinkomen toevoegt.
Laat men bijzonderheden buiten beschouwing, zoals
arbeid verricht in loondienst, dan kan men zeggen, dat
deze productiestatistiek minimaal behoort te vragen naar: a. de productie (verkoop – beginvoorraad + eindvoorraad)
en b de voor deze productie verbruikte materialen en c.

de afschrijvingen.
Naast dit minimum is het gewenst enig inzicht te heb-
ben in de factoren, welke aan de productie hebben mede-
gewerkt. In het bijzonder het aantal arbeidsuren, de om-
vang van de installatie en het geïnvesteerde kapitaal.
Waar deze statistieken voor velerlei doeleinden worden
gebruikt, verdient het aanbeveling, niet alleen dé
,
w’aarde
van verbruikte materialen en vervaardigde producten te
vragen, maar ook de hoeveelheden, terwijl specificatie-naar

goederensoorten de practische hruikbaarh eid belangrijk

verhoogt. ‘

‘) BIJ de samenstelling van dit overzicht is dankbaar gebruik
gemaakt van de in het Maandschrift van het G.B.S. en elders ge-
publiceerde rapporten van Mr E. W. van Dam van Isselt, cle nestor
van de Nederlancisehe Statistiek der Nijverhcidsprod uci ie, en ‘van
een niet gepubliceerd, voortreffelijk rapport van Dr 1
1
. W. de Lange.

1

let spreekt haast vanzelf, dat een dergelijke statistiek

de gehele nijverheid behoort te omvatten, waarbij natuur-
lijk van schattingen en steekproeven gebruik gemaakt kan,
worden, in het bijzonder wat de kleine ondernemingen

betreft. De waarnemingen mogen niet met te lange tussen-

pozen plaatsvinden en de tussenliggende perioden moeten

met behulp van productie-indices worden overbrugd.

Vergelijkt men dit beeld met de realiteit van de Neder-
landse statistiek op het onderhavige gebied, dan is er nog

weinig bereikt. De periodiek optredende bezuinigingen,

welke op het Nederlandse statistische apparaat worden

toegepast, maken een systematische opbouw ten enen male
onmogelijk.
Ook in vergelijking met andere landen maakt Nederland
een pover figuur; de Vel’enigde Staten, Engeland, Canada,

Australië, Zuid-Afrika, bijv. hebben regelmatig praktisch

volledige tellingen. De grootste gebreken yan de Neder-

landse statistiek op dit gebied zijn: a. het bejerkt aantal

takken van nijverheid, dat wordt geteld, en b. het ontbreken
van gegevens nopens afschrijvingen. Van de productie-

factoren wordt de omvang van liet personeel op één of twee

data per jaar gevraagd, welk gegeven ten enen male onvol-
doende is om het dynamisch gegeven – het bestede aantal
arbeidsuren – te berekenen, terwijl de vragen naar de
machine-installatie te beperkt zijn. liet wel eens gehoorde

verwijt, dat de getelde nijverheidstakken niet volledig
worden geteld – de kleine bedrijven worden niet geteld –

is niet steekhoudend, want de productie van deze is bij

benadering bekend. Ten gunste van de huidige Nederlandse statistieken van
de nijverheidsproductie kan worden gezégd, dat zij met
grote zorg worden samengesteld en de enige betrouwbare
gegevens zijn van de voortbrenging en het verbruik van
de getelde takken van de nijverheid. Voorts, dat de specifi-
caties van de grondstoffen en producten zich, vooral na de
oorlog, aanpassen aan de behoefte van practijk en weten-schap en dat, waar mogelijk, hoeveelheden van producten
en grondstoffen worden gevraagd.

Het nut pan deze statistiek.

Uit liet bovenstaande volgt reeds, dat het nut van deze
statistieken tweeërlei is. Enerzijds stelt deze statistiek
in staat tot het berekenen van de zgn. toegevoegde waarde,
de bijdragen van de nijverheid tot het maatschappelijke of nationale inkomen. Voor de betekenis van dit laatste
gegeven zij verwezen naar het elders in dit nummer opge-

nomen artikel van Dr 11. Rijken van Olst.
Aan de andere kant levert deze statistiek gegevens
omtrént bepaalde goederen of groepen van goederen, uit-
gedrukt in waarde en in vele gevallen in hoeveelheid (ver-
bruik van grond- en hulpstoffen, productie en afzet der
fabrikaten; in verschillende gevallen ook de voorraden
hij de nijverheid.) De Regeringgebruikt deze gegevens ten
behoeve van haar bemoeiingen met de binnenlandse voor-
ziening (o.a. voor regeling in tijden van schaarste of drei-
gende schaarste, bij overleg met andere regeringen, bijv.
ter voorbereiding van handelsaccoorden en tolunies) en
in het algemeen voor haar eigen voorlichting en de ioor-
lichting van het bedrijfsleven. De ondernemers gebruiken
deze cijfers ten behoeve van plannen (individuéle of col-
lectieve) tot opvoering of inkrimping der productie en
tot sanering van het bedrijf. Ook de mogelijkheid tot be-
drij fsxergel ij king mag hier niet worden vergeten.
Van algemene betekenis is het tenslotte, dat deze sta-
tistieken – al of niet tezamen met andere – in sta.t
stellen tot het maken van allerlei berekeningen, hijv. ‘de
loonquote in de kostprijs van bepaalde producten, de

druk van bepaalde indirecte heffingen op het arbeiders-
budget en de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.

Geschiedenis can deze statistiek.

In 1899, 50 jaar geleden, kende Nederland alleen enkele
indirecte productiecijfers (bijv. van de accij nsgoederen).

16

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

Een poging in 1876 om door enquêtering gegevens te ver-

zamelen mislukte door gebrek aan medewerking.Andere

landen waren ons toen reeds ver vooruit; Zweden bijv.

kende reeds gedurende 68 jaar productiestatistieken, de
U.S.A. ging in 1899 over van 10-jaarlijkse op 5-jaarlijkse
tellingen. Deze en verschillende andere landen kenden

dus 50 jaar geleden reeds de volledige telling van de nijver-

heidsproductie. In Duitsland werden dergelijke statistieken

slechts samengesteld van een beperkt aantal takken van

nijverheid, waarbij echter de vraagstelling naar grond-

stoffen en producten een groter aantal specificaties ver-

toonde dan in de hierboven genoemde landen. De resul-

taten dienden voornamelijk ter voorlichting van de Rege-

ring bij haar protectionistische handelspolitiek.
In het begin van de 20e eeuw (1907) dwong de toene-

mende complicatie van de economische verhoudingen en

de uitbreiding der regeringsbemoeiingen op sociaal gebied

Engeland tot het instellen van een algemene productie-

statistiek. Opvallend is hierbij, dat alle politieke partijen

aan de totstandkoming van de wettelijke basis van deze

,,Census of production” medewerkten. In Nederland golden

in 1916, toen de statistiek van productie en. consumptie
door de Centrale Commissie in studie werd g€namen, na-

genoeg dezelfde overwegingen als in Engeland. De directe
aanleiding waren echter de moeilijke oorlogsomstan-

digheden (Engeland weigerde de invoer in Nederland

van tal van onmisbare goederen

langer toe te laten,

als de Nederlandse Regering niet kon bewijzen, hoe groot

de binnenlandse behoefte was). Bij de vet van 1 December

1917 werd het verstrekken van gegevens voor de desbetref-
fende statistiek verplicht gesteld en aan de bewerkers
geheimhouding van individuele gegevens opgelegd. 1-let

werk aan de’ nieuwe statistiek groeide snel in omvang.

Terwijl een beperkte proeftelling van enkele takken van
nijverheid in voorbereiding en ged eeltelijk in uitvoering w’as,

kwam begin 1918 van de Minister van Landbouw, Nijver-

heid en Handel de mededeling, dat het Centraal Bureau

voor de Statistiek aan het land grote diensten zou bewijzen,
indien het een productietelling op de meest uitgebreide

schaal zou houden. Overgegaan w’erd tot een spoedtelling

van de nijverheidsproductie over de jaren 1913 en 1916,
welke vrijwel de gehele nijverheid omvatte. De kosten
van een dergelijk onderciek waren echter te groot en er
werd daarom voor de volgende jaren een plan uitgewerkt,
waarbij in de loop van 5 jaar de gehele nijverheid zou wor-
den geteld. Elke tak van nijverheid zou in de loop van deze

vijf jaar 66n maal opgaven over een vol jaar verstrekken.
Het hierbij gevolgde systeem is het beste dat ooit in Neder-
land is toegepast, daar, naast de in de aanvang genoemde

gegevens, volledige gegevens omtrent d6 aanschaffings-waarde van -vaste bedrijfsmiddelen en de afschrijvingen
daarop werden verzameld. Verder werd gevraagd naar
aanwezige bedrijfsmiddelen en naar dë personeelsterkte.

De enige gebreken,welke aan dit onderzoek nog kleefden,
w’aren de spreiding van de totaaltelling over 5 jaar in
een zo sterk bewogen tijd en de vraag naar personeel-
sterkte; welke slechts vroeg naar de sterkte op een bepaalde
datum in plaats van naar het gewerkto aantal uren in het

jaar van telling. 1-lelaas zou dit overigens zo schone plan
slechts gedeeltelijk tot uitvoering worden gebracht. Nadat in 1921 de resultaten over 1919 yaren gepubliceerd, ont-
stond er van zekere ondernemerszijde een georganiseerde actie tegen deze statistiek. De na-oorlogse crisis en.de
af-

keer tegen elke regeringsbemoeiing waren hier niet vreemd

aan. Waar een dergelijke statistiek alleen tot stand kan
worden gebracht met de loyale medewerking van het be-

drijfsleven, trad de Centrale Commissie voor de Statistiek
in overleg met de Nijverheidsraad, teneinde een plan tot
vereenvoudiging op te stellen. Maar ook dat eenvoudige
plan kon niet worden uitgevoerd, daar om financiële
redenen dit reeds bescheiden programma drastisch moest
worden besnoeid.
Van 1922 tot 1931 beleefde de statistiek van de nijver-

heidsproductie een moeilijke tijd. Slechts ongeveer 25

takken van nijverheid werden geteld en de vraagstelling

was zeer beperkt. Gedetailleerde vragen inzake materialen
en producten werden evenals vragen inzake aanschaffings-

waarde en afschrijvingen weggelaten. Deze ongeveer 25
takken van nijverheid werden echter wel elk jaar geteld.

Langzaam, stap voor stap, moest nu het Centraal Bureau

voor de Statistiek tot wederopbouw van deze statistiek

overgaan. In 1924 was er nog een laatste opflikkering van

de tegenstand van het bedrijfsleven, toen de Kamër van

Koophandel en Fabrieken voor Tilburg een, overigens

vruchtelozë, actie inzette tot afschaffingvan deze statistiek.

Vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven gingen de

resultaten van de productiestatistiek gebruiken, terwijl

deze onmisbaar bleek te zijn voor het inzicht in de gevoerde

en de te voeren handelspolitiek. Ondernemingsorganisaties

kwamen met voorstellen tot verbetering (meestal uit-

breiding) van de specificaties der grondstoffen en pro-

ducten.

Het keerpunt vormde wel het verzoek in 1927 van de
Kamer van Koophandel en Fabrieken van de Langstraat
en van de Organisatie der lederfabrieken om tot het samen-

stellen van een productiestatistiek van de lederindustrie

over te gaan. hand over hand begon nu de waardering toe

te

nemen, mede dank zij het geregelde contact, dat door

de ambtenaren van het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek met het bedrijfsleven w’erd (en wördt) onderhouden

(voorlichting over de betekenis van deze statistiek; hulp bij

het invullen van de telkaarten; advies bij het inrichten

van de boekhoudingen, zodat de gegevens gemakkelijk
-te verstrekken zijn). Een aantal bijzondere oorzaken werk-
ten mede om het besef van de onmisbaariteid van deze

statistieken ingang te doen vinden. De Regering kon niet

langer zonder betrouwbare productiegegevens ten gevolge
van de crisis omstreeks 1930 en de oorlogsdreiging omstreeks

1938; de zich – gaandeweg uitbreidende landbouwcrisis-

maatregelen vroegen (1931) naar de resultaten van de
nijverheidsproductie van meelfabrieken, broodbakkerijen,

zuivel- en margarinefabrieken, aardappelmeel-, dextrine-

en glucosefabrieken. –

De jongste wereldoorlog veroorzaakte opnieuw grote
moeilijkheden bij de samenstelling van deze statistieken.
Gedurende deze oorlog werd, ter voorkoming van het ‘rer strekken van gegevens aan de bezetter, een schijnactiviteït

ontwikkeld, waarbij echter geen statistieken tot stand

kwamen. Wilde men niet aan de betrouwbaarheid van de resultaten te kort.doen, dan kon hij de wederopbouw van
het statistische apparaat de achterstand slechts langzaam
worden ingehaald. hierbij kwam bovendien, dat de ondei-

nemingen door tal van andere diensten – rijksbureau’s, bedrijfsorganisatiês enz. – overstelpt werden met meer

of minder doelmatige vragenlijsten, welke zich gedeeltelijk

op het terrein van do productie bewogen
2).
De invulling

an deze vragenlijsten was in de meeste gevallen een levens-
noodzaak voor de ondernemingen, want, wilae men toe-

wijzingen van grondstoffen of dergelijke hebben, dan moes-
ten de formulieren w’orden ingevuld. Dat, ongeacht deze
stroom van vragenlijsten, toch de lijsten van het Centraal Bureau voor de Statistiek, aan de invulling waarvan geen
enkel direct voordeel was verbonde.n, binnenkwamen, zij
het langzaam, bewijst wel, hoe het standpunt van het be-
drijfsleven ten opzichte van deze statistiek is veranderd.

Ongeveer 40 takken van nijverheid worden tegenwoordig

jaarlijks geteld. De goederenspecificaties zijn in recente
tijd uitgebreid naar aanleiding van het overleg met vak-
groepen en dergelijke; aanschaffingswaarde van vaste be-

drijfsmiddelen en afschrijvingen w’orden nog steeds niet

‘)
Uit deze, met grote frequentie gehouden vraagsteiil’ngen,
ontstoncl een omvangrijk secundair statistisch materiaal. In de
regel beperkt men zich hierbij wat de productie betrert tot vragen
omtrent de hoeveelheid van bepaalde goederen. Van een statistiek
van de nijverheidsproductie kan dan ook hier niet worden ge-
sproken.

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17

gevraagd; het aantal arbeiders word t op één of twee steek-

data gevraagd; van de machine-installatie wordt voorna-
melijk het aantal krachtwerktuigen gevraagd.

Helaas, l’histoire se répéte, evenals na de oorlog van 1914-

1918 wordt thans, na de tweede wereldoorlog, sterk be-
zuinigd

op het overheidsapparaat en in het nieuwe jaar

moet ook op deze statistiek drastisch worden bezuinigd.
Ditmaal echter hoopt het Centraal Bureau voor de Sta-

tistiek door het ontwikkelen van de meest modek’ne

arbeidsmethoden op administratief gebied de bezuiniging
op deze statistiek grotendeels te kunnen opvangen zonder
vermindering van het aantal geënquê Leerde takken van
nijverheid en zonder inperking van de vraagstelling. Slaagt

dit experiment, dan zal het Centraal Bureau voor de

Statistiek behoren tot de meest modern georganiseerde
administratieve lichamen in Nederland.
0. TEN HAVE.

VIJFTIG JAAR VISSERIJSTATISTIEK.

Inleiding.

De visserijstatistiek behoort tot de oudste statistieken
van Nederland, ‘hetgeen samenhangt met de opkomst
van de haringvisserij in de 15e en de 16e eeuw. Immers,

door de toepassing van het haringkaken werd pekelharing
verkregen, een ongeveer een jaar houdbaar product,
waarin een aanzienlijke exporthandel ontstond, welke in
de 17e eeuw een hoogtepunt bereikte. De haringvisserij

was dientengevolge van steeds grotere betekenis geworden,
zodanig, dat men sprak van de ,,Grote Visserij”, in tegen-stelling tot de ,,Kleine Visserij”, de visserij op kabeljauw.
De gemeenschappelijke belangen van de haringrederijen

hebben destijds mede bijgedragen tot het ontstaan van
het ,,College voor de Grote Visserij”, waarvan de oudste
notulen dateren van 1578. Dit College had o.a. tot taak
het heffen van lastgeld en het opmaken van de aanvoer
1).

Van de rederijplaatsen, het aantal buizen, het scheeps-
type, waarmede in vroeger eeuwen de haringvisserij werd
uitgeoefend, geeft onderstaande tabel een beeld.

Overzicht van de Grootvisserij omstreeks 1750

Rederijpiaatsen
1750
1751
1752

111aass1uis
22
buizen
20
buizen
22
buizen
Vlaarclingen

. . .
III
113
118
Enkhuizen
56
57 55
.

16

.
17 17
Delfshaven

. . •
12
14
16
De

Rijp

………

Rotterdam

. . .
13
12
12
Schiedam
5
5

,-
8
Den Briel

t

1
Totaal

………..
235
buizen


239
buizen
249
buizen

Eeh halve eeuw geleden. –

De periodp van de bloeitijd der Hollandse zeevisserij
was tevens een periode van dikwijls minutieuze regeling

van het economisch leven. Ook de visserij was destijds
aan vele bepalingen onderworpen. De daardoor veroor-
zaakte verstarring heeft ongetwijfeld mede een rol ge-
speeld bij de achteruitgang van de Visserij
ifl
de 18e
eeuw,, ondanks subsidiëring.

Bij de wet van 11 December 1857 werd aan alle rege.
hagen en aan de subsidiëring radicaal een eind gemaakt-

In overeenstemming met de geest des tijds werd de uit-
oefening van de visserij geheel vrij gelaten. Op de weder-ophloei van de Visserij sinds dezestiger jaren is Vermoe-

delijk de invloed van de technische vooruitgang in de
19e eeuw, mede ten aanzien van de visserij, van grotere
betekenis geweest, doch de vrijheid van bedrijfsuitoefening
heeft zeker ook bijgedragen tot de nieuwe bloei.
Men heeft destijds niet alles afgeschaft: ter bevordering
van de belangen der visserij werd een ,,Collegie voor de

1)
Zie: Dr
H. A.
H. Kranenburg: ‘,,De Zeevisserij van Holland
In de tijd der Republiek”.

Zeevisscherijen” ingesteld, van welks leden, ten minste
de helft geen belanghebbende mocht zijn. Dit College

trad met betrekking tot de visserij tegenover de Regering op als adviserend lichaam. Het had slechts geringe admi-

nistratieve bevoegdheden, benoemde keurmeesters voor
de facultatief gestelde keuring van de haring en bracht

jaarlijks een Verslag uit van de staat van de Nederlandse

zeevisserijen aan de Minister, waaronder de visserij res-

sorteerde,in 1899 de Minister van Waterstaat, Flandel
en Nijverheid.

Een halve eeuw geleden waren dit uitvoerige verslagen,
waarin de werkzaamheden van het College werden ver-
meld en waarin mededelingen werden gedaan met be-

trekking tot de vissersvloot, hèt biologisch visserij-

onderzoek, de visserijverenigingen, de opleiding van de
vissers, ongevallen in de visserij, de vissershavens, vissers-fondsen, een
visserijstatistiek
en enige mededelingen over
de visserij in andere landen.

De visserijstatistiek was nog typisch Seen verzameling
van detailgegevens, waaraan een beknopt overzicht van

het geheel ontbrak. Bovendien blijkt, dat verschillende

gegevens nog niet konden worden verkregen, doordat het

nut van een goede visserijstatïstiek niet werd ingezien.
Van een wetenschappelijk opgezette visserijstatistièk was
geen sprake, de samensteller verloor zich nog te veel in
details. Nochtans verkrijgt men uit de beschikbare ge-

gevens een voldoend duidelijk beeld van de Nederlandse
zeevisserij aan het eind van de vorige eeuw. De visserij vertoonde vijftig jaar geleden nog slechts

de eerste tekenen van de toepassingen van de enorme
technische vooruitgang in de 19e eeuw.
De
haringdrijfnetviaserij
was nog steeds de belangrijkste
tak van de Nederlandse zeevisserij met, in 1898, een
totale aanvoer van pekel- en steurharing ter waarde van

f 6.371.000 tegen een aanvoer van verse zeevis in IJmuiden
terwaarde van slechts 1 1.332.000. Met295, meestal houten,
loggers, kotters en sloepen werd vanuit Vlaardingen en
Maassluis de haringvisserij uitgeoefend. Er was toen nog
slechts één stoomsloep in bedrijf. Ook de 320 bomschuiten,
w’aarmede op haring werd gevist, waren zeilschepen. Deze
bomschuiten hoorden thuis in plaatsen langs de kust,
Scheveningen, Katwijk en in mindere mate Noordwijk
en ‘Egmond, welke over geen eigen haven beschikten. Het waren schepen met een platte bodem, teneinde op
het strand te kunnen worden drooggezet.
De statistiek van het College voor de. Visserijen ver-
meldt eveneens enige gegevens over de uitvoer, waaruit
blijkt, dat van de totale aanvoer van pekel- en steurharing

in 1898 van de ongeveer 650.000 kantjes er 354.000 wer-
den geëxporteerd, waarvan 259.000 kantjes naar ons
natuurlijk achterland: Duitsland. De haringvisserij was
dus nog steeds een typisch exportbedrijf en Duitsland
onze belangrijkste afnemer!
Van de andere takken van zeevisserij leidde de
beug-
visserij
een noodlijdend bestaan. Uit de gegevens blijkt,
dat eind vorige eeuw vanuit Middelharnis en Pernis met

resp. 19 en 16 zeilsloepen de beugvisserij nog het gehele
jaar werd uitgeoefend: ‘s zomers ter zoute, ‘s winters ter
verse. Vlaardingen en Maassluis oefenden de beugvisserij
met haringschepen slechts als ‘wintervisserij uit.
De
trawloisserij,
destijds nog sôhrobnetvisserij genaamd,
werd overwegend met bomschuiten langs de kust uit-

geoefend. In opkomst was de stoomtrawlvisserij vanuit..
Ijmuiden. Er waren in 1898 nog slechts 10 stoomtrawlers
in bedrijf. –

Met betrekking tot de Zuiderzeevisserij wordt over 1898
een aanvoer vermeld ter waarde van f 2.519.000, waar-
voor ansjovis, haring en bot de voornaamste bijdragen
leverden.

De visserijstatistiek na 1910.

De wet van 1857 liet de Visserij vrijwel ongemoeid.
Langzamerhand ging de Overheid zich echter iets meer

iS

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949
met deze tak van bedrijf bezighouden. Teneinde de na-

leving van de voorschriften te controleren, werd krachtens
de Visserijwet van 1908; welke in 1911 in werking trad,
een Visserij-Inspectie ingesteld, waaraan het toezjcht op
de visserij, alsmede de samenstelling van de visserij-

statistiek werd opgedragen. 1-let 9treven van deze inspectie

ging onmiddellijk uit naar de opstelling van vollediger.

statistieken, zonder de details te verwaarlozen. De sta-
tistiekverslagen van de Visserij-Inspectie betekenden dan

ook een vooruitgang ten aanzien van’die van het College

voor de Visserijen.
Volgens de gegevens van deze nieuw opgezette sta-

tistiek was ,de haringvisserij omstreeks 1910 nog steeds

de belangrijkste tak van zeevisserij met een aanvoei in

1910 ter waarde van f11.033.000 op een totale aanvoer

van zeevis van f16.544.000. De stoomtrawlvisserij was

van toenemende betekenis geworden. Met 108 stoom-

trawlers werd verse zeevis aangevoerd ter waarde van
f 4.804.000. De beugvisserij betekende niet veel meer

en werd nog met 22 zeïlsloepen vanuit Middelharnis en
Pernis als hoofdhedrijf met steeds ongunstiger bedrijfs-
resultaten uitgeoefend.

De ,haringvisserij werd voornamelijk met•’eilvaar-

tuigen uitgeoefend. 1-let aantal stoomloggers bedroeg 38,
het aantal motorloggers was nog zeer gering. Daarentegen

waren er 541 zeilloggers en zeilsioepen in bedrijf en 164
bomschuiten, welke laatste categorie sçhepen na het in

gebruik nemen van de Scheveningse haven in 1904 lang-

zamerhand verdween.
De visserijstatistiek na de eerste wereldoorlog.

In 1920 werd wederom een wijziging ingevoerd ten

aanzien van de visserijstatistiek. In dat jaar werd een
afzonderlijke departementale ,,Afdeling Visserijen” inge-
steld, waaraan ook de samenstelling van de visserij-

statistiek werd opgedragen. Bovendien w’erd als onderdeel

van een algemene bezuiniging de werkzaamheid van de

Overheid op het gebid van de visserij zodanig beperkt,

dat van de visserijstatistiek niet veel meer overbleef dan
min, of meer globale jaaroverzichten der verschillende

takken van visserij, waaruit wel een behoorlijk beeld
van het géheel wordt verkregen, doch op basis waarvan
dieper gaande 6conomische studies niet mogelijk zijn In
het bijzonder na de economische crisis van 1930 werd
dan ook steeds nieer behoefte gevoeld aan een betere

visserijstatistiek.
Beschouwt men de jaaroverzichten voor 1928, dan

blijken er grote w’ijzigingen te zijn opgetreden. De

stoomtrawlvisserij was tot grote bloei gekomen: met
176 stoomtrawlers werd verse zeevis aangevoerd ter waarde
van 1 12.212.000 op een totale aanvoer van zeevis ter
waarde van f 27.046.000. De beugvisserij had weinig meer

te betekenen en werd alleen nog als wintervisserij uit-
geoefend met haringloggers. Middelharnis en Pernis had-
den opgehouden te behoren tot de visserijplaatsen. De
haringvisserij nam als altijd een belangrijke plaats in met

een totale aanvoer ter waarde van 1 12.066.000. Er waren
59 stoomloggers, 157 motorloggers en 68 zeilloggers in
bedrijf. De bomschuiten waren verdwenen, de laatste

zeilloggers werden verbouwd tot motorloggers.
Van de overige takken van visserij worden eveneens
totaaloverzichten gegeven: de Zuiderzee-, later IJsselmeer-
visserij, de visserij op de Waddenzee, op de Zuidhollandse
en Zeeuwse Stromen en de visserij op ‘iviertrekvis.
Van de binnenvisserij, d.w.z. de visserij in de polders
en op de meren en kanalen, zijn nog steeds geen statistische

gegevens met betrekking tot de vangsten en opbrengsten

beschikbaar.

De Qisserijstatistiek na de beorijding.

Na de bevrijding heeft het ,,Centraal Bureau voor de
Statistiek” zich belast met de verzameling en de verwer-
king van de aanvoer- en opbrengstgegevens der visserij.

Daardoor is het mogelijk deze gegevens mechanisch te

verwerken, waardoor langzamerhand de beschikking wordt

verkregen over zodanige cijfers, dat diepergaand visserij-
onderzoek mogelijk wordt, in het bijzonder op economisch

gebied.

I-Iêef t de visserijstatistiek gedurende de laatste halve
eeuw verschillende stadia van bewerking doorlopen, ook

de visserij zelf toont in deze periode een beeld van dyna-

misch karakter, htgeen duidelijk blijkt uit onderstaande

tabel.

De haringdrijfnetQisserj yan 1898–1948.

Ge. per
Schip
ni
Gem.
Aantal
Be-
Hoc-
veel-
Op-
brenst
Op-
per
sche-
ilian-
held

in
in
J-Ioevecl-I
brengst
jaar
j

g
f1.000
1
held

in in
1.000

kg
1

1
1
.
000
kg

1917
187

2.915

99.127

32.183

530

172

1936-38

245

3.510

86.345
1

7.914

352

32

1928-’30

284

4.030

70.580

12.691

249

45

1908-10

730

9.880

90.087

10.341

123

14

1898-00

61/

7.380

49.626

6.475

81

11

Zoals hierboven reeds besproken, zijn de zeilschepen –

gedurende de laatste halve eeuw door stoomschepen, doch

in het bijzonder door motorvaartuigen, vervangen, welke

een grotere vangcapaciteit bezitten. Het gevolg hiervan
was, dat in de loop der laatste veertig jaren wel elk jaar

ongeveer dezelfde hoeveelheid werd aangevoerd, doch het
aantal schepen, dat deze aanvoer verzorgde, werd steeds
kleiner, waardoor ook de werkgelegenheid in de visserij
afnam. Een dergelijk beeld vertoneim vrijwel alle takken

van visserij, w’aarmede de statistiek aantoont, dat ook in
de visserij de technische vooruitgang en de gevolgen daar-

van zich terdege doen gevoelen.

Slotbeschouwing.

Overziet men de ontwikkeling van de visserijstatistiek

over de afgelopen 50 jaren, dan vertoont deze eenzelfde
beeld als de algemene ontwikkeling van de statistiek.

In de tijd, dat het Collge voor de Visserijen de visserij-

statistiek samenstelde, ondervond zij bij haar arbeid
weinig medewerking en nog minder belangstelling. Uit
haar verslagen blijkt duidelijk, dat de vraag om gègevens
dikwijls met tegenzin of in het geheel niet werd beant-

woord. Langzamerhand is hierin wijziging gekomen, in het

bijzonder na de economische crisis van 1930, welke een vèrgaand ingrijpen, ook in het visserijbedrijf, van over-heidswege noodzakelijk maakte. Thans wordt ook in het

bedrijf zelf de behoefte gevoeld aan betrouwbare statis-
tische gegevens, teneinde te nemen maatregelen op cijfers
te. baseren en de uitvoering met behulp van cijfers te

controleren.
A. &. U. IIILDEBRANDT.

VIJFTIG JAAR HANDELSSTATISTIEK.

Statistiek r’an de in-, uit- en doprç;oer oan handelsgoederen.

9 Januari 1899-9 Januari 1949.

Laat ik beginnen aan deze beide data nog een tweetal

toe te voegen, nl. 1 Januari 1917, de dag waarop de reorga-

nisatie van de handelsstatistiek tot stand kwam, en 1
Januari 1948, de dag, waarop de Benelux-overeenkomst
voor het tarief van invberrechten en voor de handels-

statistiek in werking trad.
In de eerste plaats dan de reorganisatie van Januari
1917. Die had plaats op zulk een grondige wijze, dat men
wel van een geheel nieuwe statistiek zou kunnen spreken.

1899-1916.

Van de ,,oude” statitiek, die tot en met 1916 bestond,
is niet veel goeds te zeggen; ze was hopeloos verouderd

5 Januari 1949

ECONOM ISCH-STATtSTISCHE BERICHTEN

19

en zeer slecht. Een gezaghebbend statisticus noemde ze
een voorwerp van spot voor de ingewijden en van mis-

leiding voor hen, die haar te goeder trouw raadpieegden.

De naamlijst van goederen.berustte op het tarief van invoerrechten van 1862 en was dus verouderd.

De aanduiding van de landen van herkomst en bestem-
ming deugde geenszins; hij in- en uitvoer te lande enlngs
de rivieren en kanaln werd steeds het aangrenzende Rijk,

dus België of Pruisen genomen, waardoor onze handel

met landen als Oostenrijk-Hongarije, Zwitserland, Italië en
,

Frankrijk niet of niet voldoende tot uitdrukking kwam.
Voor het zeevervoer was de gebruikte definitie dubbel-
zinnig.

De opgenomen waarde w’as alleen betrouwbaar voor de

met een invoerrecht naar de waarde belate goederen.
Voor
alle andere
goederen, dat zijn dus de naar een andere

maatstaf belaste en de onbelaste goederen, :verder voor.

alle uitgevoerde goederen werd de waarde berekend naar
een jaren geleden vastgestelde prijs per kg, die soms sterk
van de actuele prijs afweek, of declareerde de belangheb-

bende de waarde, vrijwel geheel ilaar willekeur, omdat

daarop practisch nooit contrôle toegepast werd.
De opmaking van de statistische opgaven geschiedde
aan de ontvangkantoren der invoerrechten; aan het De-
t

partement yan Financiën werden de opgaven voor de samen-
stelling van de Maand- en Jaarstatistiek van de in-, uit-en
doorvoer eeivoudig bij elkaar opgeteld. 1

let gevolg van deze gedecentraliseerde opmaking .was de soms geheel
verkeerde rangschikking van de goederen; zo kwam boom-
wol (Duitsch ,,Baumw-olle”) eens onder dierlijke wol,
platinen (plaatijzer) onder platina.
Maar de allerergste fout was wel die van de zgn. vermom-
de doorvoer. Deze bestond hierin, dat de handel de ge-

woonte had aangenomen, de voor doorvoer bestémde
onbelaste
goederen bij het binnenkomen ten invoer en bij
het uitgaan ten uitvoer aan te geven, waardoor derubrie-
ken Invoer en Uitvoer veel te hoog, de Doorvoer veel te
laag in de statistieken werd vermeld. Deze vermomde
doorvoer bedroeg in het ja4r 1913 volgens de berekening
van een deskundige 23 millioen ton aan gewicht mét een
geschatte waarde van vei over het milliard; voor dit ver-voer zouden per dg 126 tr’inen elk van 50’10-tonswagens
nodig zijn.

Dc gevolgen waren funest; wnneer de Regering met

andere Staten moest onderhandelen over de sluiting van
een hndelsverdrag, kon ze haar eigen statistiek niet ge-

bruiken, maar moest ze de buitenlandse statistiek als
grondslag der besprekingen aanvaarden Handel en indus-
trie hadden niets aan de statistische gegevens; voor de
samenstelling van de betalingsbalans was ze zonder enig
nut.

Toen men het denkbeeld, voor hettarief van invoer-
iechter en voor de, handeisstatistiek dezelfde naamlijst
van goederen te gebruiken, had losgelaten, kwam, mede
door de druk van de oorlogsomstandigheden, de lang
verwachte reorganisatie tot stand. –

De Statistiekwet, Staatsblad 1916, no.
175,
stelde dwin-
gende bepalingen vast voor de inrichting, opmakïng en
inlevering van de douane-aangiften, diè uiteraard grond-
materiaal voor de statistiek moesten blijven. De Wet op
het Statistiekrecht, Staatsblad 1932, no. 231, belastte alle

ingevoerde en uitgevoerde goederen met een statistiek-
recht naar de waarde ten bedrage van 1 pei mille, maar
liet de doorvoer vrij. 1-lierdoor werd het euvel van de ver-

momde doorvoer afdoende beteugeld: wie ten doorvoer
bestemde goederen voortaan eerst ten invoer en daarna
ten uitvoer aangaf, moest geheel .bnnodig tweemaal het
statistiekrecht betalen. Bovendien was het statistiekrecht
een prikkel tot het goed declareren van de waarde, die
thans voor alle in- en uitgevoerde goederen door de be-
langhebbende moest worden aangegeven.
Nieuwe naamlijsten van goederen en van de landen van herkomst en bestemming werden samengesteld, terwijl de

bewerking geheel gecentraliseerd werd aan het CenCaal

Bureau voor de Statistiek met gebruik van de meest
moderne machines. –

De beide bestaande publicaties (Maand-, Jaarstatistiek

van de in-, uit- en doorvoer) werden grondig verbeterd;

de verschijning, vooral van eerstgenoemde publicatie, had
veel vroeger’ plaats.

1917-1939.

Nederland kreeg een zeer goede handelsstatistiek, waar-

voor de belangstelling allengs groeide, zodat de statistiek
na enige jarën haar plaats in ons econQmisch leven had
veroverd. Maar een verstening werd ze geenszins. Talrijk

zijn de verbeteringen en verfijningen, die aangebracht zijn.’
ïe
kunnen slechts enige be1angiijke vermelden. De naamlijst van goederen nam van 1.020 tot ongeveer
1.500 posten toe; de practijk stelde grenzen aan verlangens

tot verdere detaillering.

‘Naast iiaamlijst A voor de in- en uitvoer en naamlijst B
voor de doorvoer; werd, om tegemoet te komen aan de

bezwaren van de handel, een nieuwe lijst (C) ingevoerd voor het entrepôtverkeer.

Een tweede ingrijpende wijziging kwam in Maart 1926
tot stand. Voor herkomst- resp., bestemmingsland had
,

men van 1917 af genomen het land, uit velks handel de
goederen afkomstig zijn resp. het land, in welks handel
de goederen zullen overgaan. Dit principe was gekozen
uit overweging, dat men belang stelt in de landen, waar
bepaalde goederen door, ons in de regel kunnen worden
gekocht, en in de landen,waar onze artikelen afzet vinden.
De consequente toepassing leidde echter tot ongedachte
en öngewenste uitkomsten. Er moest verandering komen. De keuze is uit practische overwegingen niet gevallen op
het land van productie en dat yan consumptie, maar op

het land van consignatie, d.i. het verst gelegen land,
vanwaar de goederen met bestemming naar Nederland zijn –
verzonden resp. het, op het moment van uitvoer, .verst

bekende land, waarheen de goedereh w’orden verzonden.
De gekozen dèfinitie heeft, wellicht’mede door haar een-
1
voud, aan de verwachtiiïgen beantwoord.
Op 1′ November 1929 maakten de door de lucht, op 1
Augustus 1932 de per pakketpost in- en uitgevoerde
goederen hun intree in de statistiek.
Beide feiten stonden in verband met het Verdrag be-

treffende Economische Statistieken, op 14 December 1928
te ‘Genève gesloten en later door Nederland geratificeerd,
volgens welk verdrag
alle
goederen, behoudens enkele
uitzonderingen, in de statistiek van de in- en uitvoer
moesten worden opgenomen.

De vlag en de grootte van het binnenkomend of uitgaand
schip moest met ingang van 1 Januari 1937 worden ver-
S

meld op de aangiften betreffende alle te water aange-
brachte of verzonden goederen. Op grond van de hieruit
opgemaakte gegevens kan het aandeel an de Nederlandse
schepen in onze buitenlandse goederenbeweging worden
vastgesteld, terwijl de grootte der schepen pa. van belang
is om de zgn. kustvaart in haar ontwikkeling in de loop
der jaren na te gaan.

Voor goederen, die èn in bulk èn geëmballeerd plegen te worden vervoerd, ontmoette het bepalen van het netto gewicht uit de cijfers der statistiek bezwaar. Om hieraan
tegemoet te komen, werd met 1 Januari 1938 voor een

aantal (21) goederensoorten de naamlijst, uitgebreid, zh,
dat de genoemde onderscheiding in de statistiek, tot uit-
drukking kwam.

1-lelaas kon, niet worden voldaan aan alle’ wensen van
de belanghebbenden, waarvoor de Kamer van Koophandel
en Fabrieken te Rotterdam veelal als spreekbuis fungeerde;
laat ik er dadelijk bijvoegen, dat de samenwerking met dit
lichaam steeds van de aangenaamste aard is geweest.
Een van deze wensen yas het opnemen in de statistiek
van de uit het buitenland aangevoerde goederen, die in
-afwachting van de bestemming (invoer, opslag in entrepôt

20

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1949

of doorvoer) zgn. ,,tijdelijk opgeslagen” worden. Zolang

deze ‘tijdelijke opslag duurt (als regel is hij van korte

duur, voor sommige goederen kan hij echter een maand

of maanden duren), komen de goederen niet in de statistiek.

Pogingen hierin verbetering te brengen stuitten af op prac-

tische bezwaren.

Evenmin gelukte het een afzonderlijke statistiek van

het actief en passief bewerkingsverkeer samen te stellen.

De reeds ver gevorderde plannen konden uit bezuinigings-
overwegingen geen voortgang vinden; de goederen bleven

dus onder.de gewone in- en uitvoer verscholen.

Niettemin was de belangstelling voor de handeisstatistiek
steeds stijgende. Als deel 1 van de Maandstatistiek, een

werk van meer dan 200 blz., dat als regel de lide of 12de

van de opvolgende maand verscheen (een prestatie, waar-

voor de deskundigen altijd vol bewondering waren), een

enkele keer vertraging ondervond, kwamen er steevast

telefoontjes om te informeren, waar de statistiek bleef.

Het aantal abonné’s was van 200 tot over de 1.000 gestegen;

de oplaag liep op tot 1650 exemplaren. Enige honderden

personen ontvingen kortere of langere uittreksels uit de

statistiek.
Dan moet ik nog melding maken van de ,specia1e op-

gaven”, d.z. de opgaven van de in- en uitvoer, die meer
gedetailleerd zijn, wat de goederensoort betreft, dan de

naamlijst van 1.500 nummers. Hiervoor waren er ook enige
honderden geabonneerden, die belangstelling hadden voor

meer dan 10.000 goederensoorten. Vooral dit onderdeel

van de dienst nam onrustbarend toe. ,,Onrustbarend”,
omdat bij die voortdurend wassende stroom van aanvragen,

zorgvuldig moest worden gewaakt tegen benadeling van
de belangen van anderen, van im en exporteurs, doordat

gegevens, die mede hun onderneming betroffen, aan de

publiciteit zouden worden prijs gegeven.

Commissie Geheimhouding.

Om op deskundige wijze de tegenstrijdige belangen (de

gegevens verstrekken ôf geheim houden) tegen elkaar te
kunnen afwegen, werd een kleine ambtelijke commissie

ingesteld, bestaande uit twee ambtenaren van het Ministe-

rie van Economische Zaken en twee van het Centraal
Bureau voor de Statistiek. De commissie, dietot taak had
de Directeur van dit Bureau te adviseren, heeft er toe

meegewerkt de voorgekomen kwesties op bevredigende

wijze tot oplossing te brengen.

1939-1945.

De oorlog van 1939-1945 maakte aan de goede gang

van zaken een einde. De gegevens kwamen niet meer vol-
ledig binnen, de buitenlandse handel kromp tot een
minimum ineen, de publicaties (Maand- en Jaarstatistiek
van de in-, uit- en doorvoer) werden geheime boekwerken.

Berjding.

Na de bevrijding kwam zeer langzaam aan het herstel.
Maar na bijna 4 jaren kan toch worden gezegd: we zijn
er weer. De Maandstatistiek verschijnt weer geregeld, zij

het dan ook met enige vertraging; de oplaag is zelfs hoger
dan vÔÔr dè oorlog, nl. 2.000 voor deel 1 en 1.850 voor deel

2. De Jaarstatistiekverschijnt niet meer; in de plaats
daarvan ondergaan deel 1 en 2 der Maandstatistiek over
December enige uitbreiding en wordt daaraan een 3de
deel toegevoegd. Deze 3 delen vormen met de Inleiding

bij de Januari-Maandstatistiek een complete Jaarstatistiek.
De belangstelling van het publiek is weer zeer bevredigend.

Benelux-oeereenho’hst.

Thans rest mij nog melding te maken van de verande-ringen, met ingang van 1 Januri 1948 tot stand gekomen

en die het resultaat zijn van de met België en Luxemburg
gesloten overeenkomst met het doel te komen tot verge-
lijkbaarheid van de handelsstatistieken van de 3 landen. De bestaande naamlijst A van ca 1.500 posten is ver-

vangen door een geheel andere nomenclatuur van ca 8.400

posten, gebaseerd op het eveneens op 1 Januari 1948 van

kracht geworden tarief van invoerrechten. Hieraan werd

uitbreiding gegeven door het zoveel mogelijk opnemen

van ‘ondarverdelingen, die voor het bedrijfsleven der
Beneluxlanden van grote betekenis bleken te zijn.

Ook naamlijst B (voor de doorvoer en het havenverkeer)

en naamlijst C (voor opslag in- en wederuitvoer uit

entrepôt) werden op dezelfde basis omgewerkt.

De naamlijst voor de landen is herzien en uitgebreid.

De vermelding van de hoeveelheden in de tabellen van
de in- en uitvoer heeft niet meer in bruto, doch in netto

gewicht plaats.

De waardedefinitie van bij invoer naar de w’aarde

belaste goederen werd enigszins gewijzigd; overigens geldt

als w’aarde bij de invoer de inkoopprijs, bij de uitvoer de

verkoopprijs met alle daarop drukkende kosten tot aan

de Nederlandse grens. Als voornaamste post van de be-

talingsbalans blijft de handelsstatistiek haar waarde ten

volle behouden; mede met het oog hierop zijn in de statis-

tiek ook de gegevens van de in- en uitvoer van gas en

electriciteit opgenomen.
Door de grote uitbreiding van het aantal posten is het

niet mogelijk ze alle in de Maandstatistiek op te nemen,

‘de posten beneden de f 8.000 per maand komen er daarom
niet in voor. Anderzijds bleek het noodzakelijk in bepaalde

gevallen één of meer nieuwe posten, die niet in de ge-
publiceerde naamlijsten voorkomen, in te stellen.

Ik meen hiermee een viij volledig, maar niet in alle
details afdalend overzicht te hebben gegeven van de lot-
gevallen van een statistiek, die gedurende de bijna 28
jaar, dat ik aan de betrokken afdeling verbonden was,

mijn onverflauwde belangstelling heeft gehad.

M. RINKES.

VIJFTIG JAAR SOCIALE STATISTIEK.

Wanneer men de ‘eerste jaargang van het Tijdschrift

van het ,,C.B.S.” legt naast de laatste jaargang van het
Maandschrift, dan zal men tot de conclusie komen, dat

de plaats, die de sociale statistiek 50 jaar geleden innam,
een veel belangrijkere was dan thans. De inhoud van het
Tijdschrift werd nader omschreven door de toevoeging ,,Inzonderheid bevattende inlichtingen door de Kamers van Arbeid verzameld en verdere statistische gegevens

van sociaal-economische aard”. Deze gegevens van de
Kamers van Arbeid hadden betrekking op een uitgebreid
sociaal terrein, onder andere het loon, de arbeidsduur, de
arbeidsmarkt, de verkstakingen en de vakopleiding be-
treffende. Doch ook bij de andere gegevens van sociaal-
economische aard valt de nadruk op het sociale. Bij de
statistiek der kleinhandelsprijzen bijv. werd alleen de
prijs van het gewone volksbrood in een tamelijk groot
aantal steden geënquêteerd. De rubrieken over arbeids-
beurzen en spaarbanken droegen ook duidelijk dit sociale
stempel. 1-let Tijd.schri,ft was dus een vrijwel uitsluitend
sociaal tijdschrift. Dit laat zich verklaren uit de tijdsom-

standigheden, daar de statistiek meestal eerst tot ontwik-
keling komt, wanneer daaraan behoefte bestaat. De be-
langstelling in sociale vraagstukken was, met het opkomen

van de socialistische beweging, sterk toegenomen. Aller-
wege bestond behoefte aan meer exacte kennis omtrent
het leven der arbeidersklasse en vooral omtrent de beteke-
nis van de middelen, die gepropageerd werden om de
sociale nood te lenigen (spaarbanken, arbeidsbeurzen enz.).
Voor de economische statistiek bestond deze aandrang en
vermoedelijk ook de mogelijkheid niet. De nog sterk liberale
mentaliteit der werkgevers zou het verzamelen der gege-vens wel onmogelijk hebben gemaakt.
De plaats, die de sociale statistiek thans in het Maand-
schrift inneemt, is meer bescheiden. De snelle opkomst der
economische statistieken heeft een evenwichtige toestand
geschapen.

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21

De belangrijke positie, die de sociale statistieken reeds

vroeg innamen, verklaart, dat van een belangrijke groei

geen sprake is geweest. Enerzijds hebben problemen, die
destijds in het middelpunt van de belangstelling stonden,

zoals de arbeidsduur of de gedwongen winkelnering, door

wettelijke regeling grotendeels hun betekenis verloren,

zodat de statistieken verdwenen of konden worden inge-

perkt. Anderzijds zijn door de ontwikkeling van het sociale

leven nieuwe aspecten naar voren gekomen, die door de
statistiek moesten worden belicht. Een goed voorbeeld
van een dergelijke wijziging in het sociale leven, die zich
aan het voltrekken is, vormt de overgang van armenzorg

naar sociale zorg. De sociale zorg van Overheid en parti-

culieren was 50 jaar geleden vrijwel beperkt tot de arm-
lastigen. In de loop der jaren is de scheidingelijn tussen de
armiastigen en de grote massa der arheidersklasse voor

de sociale zorg aan het verdwijnen. Tal van organisaties,

in het bijzonder op het terrein van de sociaal-hygiënische

zorg, zijn geen ,,instellingen van weldadigheid”, maar wel
instellingen van sociale zorg, die gelijkmatig over alle

minder gegoeden hun zorg uitstrekken. De Armenzorg-
statistiek diende zich bij deze wijziging aan te passen en
omgebouwd te worden tot een statistiek van de sociale zorg.
Niet altijd is men er in geslaagd de vaak snelle wijzigin-
gen in het sociale leven voldoende statistisch vast te leggen.

Ondanks de grote werkloosheid in de dertiger jaren was
men omtrent de werklozen slechts zeer summier ingelicht.
Eerst na de oorlog, toen de behoefte aan gedetailleerde

gegevens lang niet meer in die mate bestond, is de statistiek
belangrijk uitgebreid, zodat bijv. ook de leeftijd en de
werklooheidsduur bekend werden.
De geringe omvang van het statistisch apparaat bracht

50 jaar geleden een noodzakelijke beperking der statistieken
met zich. Enerzijds was het aantal berichtgevërs vaak nog
zeer beperkt (bijv. voor de kleinhandelsprijzen), anderzijds
konden statistieken, die veel personeel vereisten, niet
worden gemaakt, ook al bestond daaraan behoefte. Dit
laatste Was hijv. het geval met de statistiek der huishoud-
rekeningen. De budgetstatistieken, veelal door particu-

lieren opgezet, konden slechts betrekking hebben op enkele
gezinnen. Nadat enkele gemeentelijke statistische Bureau’s
waren voorgegaan, vond eerst in 1935 een omvangrijk landelijk onderzoek plaats, doch ook toen nog voor de
periode van een jaar. Eind 1941 begon het permanente
budgetonderzoek, dat nog steeds wordt voortgezet. Deze

statistiek, waaruit men de wijzigingen van de huishoud-
rekeningen kan nagaan onder invloed van de prijs- en
loonbeweging en de distributiemaatregelen, is ongetwijfeld
een van de belangrijke statistieken van het C.B.S. Voor
de prijs- en loonpolitiek is de kennis van het levenspeil
der arbeidersklasse, zoals deze tbt uiting komt in de huis-
houdrekening, van het grootste belang.
Zien we dus wat de onderwerpen betreft, die de statistiek
behandelt, wel enige wijzigingen optreden, veel belangrijker
was de wijziging in liet karakter van de sociale statistiek. De huidige statistiek is een in tabellen neergelegde cijfer-
matige documentatie met een korte technische toelichting,

waaraan soms enige van de voornaamste conclusies worden
toegevoegd. 50 jaar geleden nam de beschrijving een veel
voornamere plaats in. De gegevens van de
indi9idu0e

instelling werden gepubliceerd. Iedere staking werd af-
zonderlijk beschreven, de prijzen van de afzonderlijke

zaken (i.c. de coöperaties) gepubliceerd, de gang van zaken
bij iedere arbeidsbeurs in een kort artikel behandeld, het
loon voor ieder bedrijf opgegeven. Deze publicatie van het
,,grondmateriaal” weed wel veelal in tabelvorm weerge-geven, doch de eigenlijke statistische bewerking ontbrak
veelal. Zoals vanzelf spreekt, namen deze ,,statistieken”
een grote ruimte in beslag. De statistiek der spaar- en leen-
banken bijv. vormde 50 jaar geleden nog een lijvig boekdeel
van ruim 300 blz., de huidige statistiek nog geen 25 blz.
Naarmate de statistiek zich ontwikkelde en het aantal
herichtgevers steeg, nam enerzijds de behoefte aan deze

vorm van documentatie af, terwijl anderzijds de mogelijk-

heid voor een dergelijke gedetailleerde publicatie vanwege
de omvang niet meer aanwezig was. De ,,moderne” statis-

tiek ontstond. 1-let is de grote verdienste van C. W. L. Stiel

geweest, deze statistieken toen zo op te zetten en in zo-

danige overzichtelijke vorm te gieten, dat zij reeds terstond

aan de gestelde eisen voldeden. Slechts enkele statistieken

hebben nog resten van deze oude documentatievorm be-

waard. De statistiek der vakbeweging bijv. bevat nog

steeds een lijst van verenigingen, waarin tal van bij zonder-
heden per organisatie zijn verwerkt. Ook de ziekenfonds-
statistiek (1936) bevatte nog een adreslijst van fondsen.

Terwijl op economisch terrein dergelijke lijsten door par-

ticuliere of overheidsinstanties worden gepubliceerd, hëef t

het C.B.S. op sociaal terrein nog een dergelijke taak, daar
andere instanties niet voor deze documentatie, waaraan
behoefte bestaat, zorg dragen.

Sterker dan de economische heeft de sociale afdeling

van het C.B.S. de taak gehad voor documentatie van niet-

statistische aard te zorgen. Deze beschrijving van sociale
gebeurtenissen in binnen- en buitenland moest wel door
het C.B.S. geschieden, daar geen andere instantie zich

daarmede bezig hield. Op economisch terrein verschenen
,,kronieken” in tal van tijdschriften, zodat de documen-
tatie door het C.B.S. veel beperkter kon zijn. Zo is het te

verklaren, dat men in het Maandschrift het sociale ge-
beuren in binnen- en buitenland (we denken bijv. aan het
werk van het Intern. Arbeidsbureau en Volkenbond) in
tal van artikelen besproken vond. Doch naarmate het

C.B.S. zich meer en meer tot het zuiver statistische werk
ging beperken, verdween ook deze documentatie uit het Maandschrift. Wie een recente aflevering openslaat, zal
tot de conclusie komen, dat het inderdaad een ,,cijferpak-
huis” is gew’orden, waar de tekst slechts een zeer onder-
geschikte rol speelt.
A.
C.
DE VOOYS.

BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES,

De emissiemarkt en de financiering ian het bedrijf slepen.
De emissiemarkt heeft in het verleden steeds een be-

langrijke taak vervuld bij de financiering van het Neder-
landse bedrijfsleven, in het bijzonder van de grote onder-

nemingen. In sommige bedrijfstakken speelde weliswaar
het familiekapitaal een belangrijke rol, over het algemeen

echter was telkens een beroep op de ,,vreemde” kapitaal-
verschaffers nodig in perioden, waarin van een belangrijke
expansie sprake was.
De betekenis van de interne financiering bij de N.V.’s
is in de loop der jaren steeds toegenomen. Mede in verband
met het feit, dat de N.V. steeds meer een eigen bestaan
ging voeren, los van de ,,eigenaars”, trad de vorming van
reserves vçortdurend meer op de voorgrond. In de jaren
vôôr 193k toen de niet-uitgedeelde winsten van naamloze
vennootschappen belastingvrij konden worden gereser-
veerd, vormde deze belastingvrijdom nog een extra prikkel
tot ondernemingssparen. Vooral deze laatste omstandig-
heid leidde ook tot de oprichting van familievennootschap-
pen, waardoor de tendens tot versterkte reservering zich
mede over de middelgrote en kleine ondernemingen ver-
spreidde.
Men moet hierbij echter in aanmerking nemen, dat deze

soort ondernemingsbesparingen, ook al komen zij grotendeels
in de hoogconjunctuur voor, behalve in tijden van excep-
tioneel hoge winsten toch niet van voldoende omvang zijn
voor het verrichten van schoksgewijze investeringen. De
expansie van het Nederlandse bedrijfsleven was in belang-
rijke mate geconcentreerd in bepaalde perioden en in de
loop der jaren zagen wij inderdaad dan ook tijdvakken met
grote emissies afwisselen met tijdvakken met zeer geringe
emissie-activiteit.
Dit alles is thans van belang in verband met de

22

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5
Januari 1949

grote investeringen, welke naar algemene opvatting in

Nederland noodzakelijk zijn. De komende industrialisatie,

waarvan de noodzaak allerwege wordt betoogd, zal niet

kunnen plaatsvinden zonder het aantrekken van aanmer-

kelijke kapitalen. Prijsbeheersing, hoge belastingen en het

niet toestaan van fiscale afschrijvingen op basis van de

vervangingswaarde hebben tengevolge gehad, dat de

werkelijke winsten gedurende de afgelopen jaren veel

matiger zijn gebleven dan in het verleden in ,,goede tijden”

•het geval was. Een belangrijk deel dier winsten was nog

nodig voor het inhalen van oorlogsverliezen, dus voor het

financieren van herstelinvesteringen.

liet feit, aat vele ondernemingen gedurende de oorlog

geringe voorraden hadden, bracht voorts nog mede, dat

de kapitaalstijging niet automatisch tengevolge van

waardestijging van activa met prijsstijging gepaard ging.

Voor zover dit laatste wèl geschiedde, elimineerde de ver-

mogensaanwasbelasting nog een deel dezer stijging.

Dit alles zijn redenen om te verwachten, dat een kapi-
taaluitbreiding door reservering van winsten thans slechts

in beperkte mate mogelijk is en tekort zal schieten in een

periode van geconcentreerde kapitaalbehoefte als thans

heerst en in de eerstkomende jaren zal heersen. Financie-

ring van uitbreidingen door familiekapitaal stuit ook op

ernstige bezwaren; de besparingen van deze categorieën van particulieren zijn eveneens ten sterkste gereduceerd

door fiscale en andere overheidsmaatregelen.

De grotere financieringsnoodzaak zal dus een gestegen

beroep ‘op cle kapitaalmarkt met zich brengen en de
positie van deze markt wordt daarom van grote betekenis.
Voor een groot deel zal dit neerkomen op een beroep op

de aandelen-emissiemarkt. Inderdaad zijn er hiernaast

andere mogelijkheden, bijv. de llerstelbank en de Institu-
tionele beleggers, maar het is moeilijk in te zien, dat deze
op de duur op grote schaal de risico’s van aandelenbeleg-

ging zelf zouden willen dragen. –

Ook van het standpunt der ondernemingen uit is het

op zich nemen van vaste geldverplichtingen niet aanlok-kelijk. Vel degelijk geldt ook thans nog steeds, dat door
de ondernemingen obligatiefinanciering op zichzelf, dus

afgezien yan bijv. fiscale voordelen en de omstandigheid,
dat de zeggenschap in de ondernemingen op deze wijze
in eigen hand blijft, niet als zeer aantrekkelijk wordt be-

schouwd. Wellicht heeft- het preferente aandeel in de
toekomst weer een kans en zouden hierdoor ook beleggers,
welke in principe vastheid van hoofdsom en rente eisen,
tot deelneming zijn te bewegen. Tot dusverre is echter

van een nieuwe bloeiperiode van het preferente aandeel

niets te bespeuren.
1-let zwaartepunt komt derhalve te liggen bij de mogelijk-
heid tot het plaatsen van nieuwe aandelen-emissies en
indien niet alle voortekenen bedriegen, stuiten wij hier op
een grote moeilijkheid voor de industrialisatie. De geneigd-
heid der beleggers om hun kapitaal in risicodragende be-
leggingen te steken zou ni. om verscheidene redenen wel
eens onvoldoende kunnen blijken, om op deze wijze de

benodigde kapitalen bijeen te brengen.
Allereerst ontbreken om de reeds boven uiteengezette

redenen aanzienlijke besparingen ter intekening op nieuwe

emissies
1)
.

In de tweede plaats zijn de voordelen, welke thans in
geval van succes met risicodragende belegging zijn te be-
reiken, niet zo groot meer als vroeger. Een eclatant dividend
en corresponderende koersstijging op sommige nieuwe

aandelen vormden voorheen in vele gevallen een voldoende

,,prijs” om andere ,,nieten” op minder gelukkige beleg-
gingen te compenseren. De prijsbeheersing en de dividend-
beperking verhinderen momenteel het behalen van grote
prijzen, maar wel vallen er reeds thans nieten.
Bijgaande tabel geeft een overzicht van hetgeen er tot
dusverre geworden is van de ernissies van nieuw op de

1)
Zie
ook: , ,
Economisch-‘Statistisch Kwartaalbericht”, September 1.948,
blz.
81.

beurs genoteerde aandelen, welke na de bevrij ding h ier te
lande werden uitgegeven. Van de in 1948 uitgegeven nieuwe

aandelen blijkt inschrijving in 3 gevallen voordeel, in 14

gevallen nadeel te hebben opgeleverd (in 1 geval was er

winst noch verlies) bij vergelijking van huidige beurs-

waarde met inschrijvingsprijs. Voor de in 1946 en 1947 ge-

emitteerde aandelen bleek er voordeel in 14, nadeel in 8

gevallen te zijn; quitte in 1 geval.

Koers 30 December 1948 – Totale inschi’ijvihgs prijs
1)

oan na de beorjding geënziueerde en daarna ter beurze

genoteerde aandelen.

Aantal gevallen
1946
en

1947 1948

Totaal
Voordeel ‘)

40-30
I)Ct ……….
0

9
30-20

…………
3

0

3
20-10

…………
8

0

9
10-0

………….
3

2

S
14 – 3 – 17
0

1

1

2

Nadeel

0-

10
pCt

……….
3 5 8
10-20

…………
2
8
10
20-30

…………
1
1
2
30-40

…………
1
0
1
90-100

…………
1

s
0
1
8
14

22

1) =
inscbrijtkoers + eventueel de gemiddelde claimwaarde
hij
de emissie.
‘) in pCt van totale inschrijtkoers.

Bij enkele der geplaatste aandelen, als de Wabo, is bij
de huidige beurskoersen vrijwel het gehele door de beleg-
gers ter beschikking gestelde kapitaal reeds verloi’en. Bij

enige andere nieuwe ondernemingen als Befo, Alweco,

Noordelijke Industrie van Vezelvei’werking, Nederlandsch-Amerikaansche Fittingfabriek, zitten de beleggers met aan-
merkelijke vêrliezen. Fletzeifde is het geval bij sommige

emissies van reeds eerder genoteerde aandelen; Allan is

hiervan een sprekend voorbeeld.

Ook in sommige investeringspeoden kwamen dergelijke

verliezen voor; zij kwamen dan echter meestal pas aan de

dag, als de grootste emissie-activiteit achter de rug vas.
Thans zijn de emissies over een langere periode ,,uitge-
smeerd” en is het niet onmogelijk, dat de beleggers in de
toekomst een voorzichtiger houding aan de dag zullen

leggen bij het beoordelen vn nieuw aangeboden aan-
delen. De afgenomen vrees voor devaluatie zou hen in

deze voorzichtigheid nog kunnen versterken. In de derde plaats kan worden gewezen op enige lang-
zamerhand ontstaande twijfel aan de toekomstige vooruit-

zichten van het bedrijfsleven. Een goede conjunctuur duurt
niet eeuwig; de Duitse industrie gaat straks weer leveren;
de Benelux zal voor bepaalde bedrijven nadelen meebren-
gen. De industrialisatie.’ en productie-opvoering in ver-
schillende landen zal tot verscherpte concurrentie leiden.

Een eventuele rentestijging zou de aandelenkoersen niet
onbeïnvioed laten.
Tenslotte moet men de steeds verder verzwakte machts-
positie van de aandeelhouders in aanmei’king nemen,

reeds ter sprake gebracht in dit tijdschrift, welke,
naarmate zij meer doordringt tot de beleggers, deze

zal remmen in hun neiging in aandelen te beleggen 2).

Al bij al kan uit het bovenstaande worden geconcludeerd,
dat op verschillende punten de vooruitzichten voor de finan-
ciering van en aanmerkelijke expansie van het Nederlandse
bedrijfsleven niet gunstig zijn en dat de vraag zich zal
kunnen voordoen, waar de gelden, nodig voor een industria-

lisatie, te vinden zullen zijn, indien men zijn toevlucht niet
zou willen nemen tot geld creatie door het bankwezen of
het doorgeven van buitenlands crediet via de Overheid

aan de bedrijven.
J. BRANDS.
Rotterdam.

J. 0.
BREZET.

‘) Zie:,, Minachting voor aandeelhouders” door Mr B. Moret
in ,,E.-S.B.” van
8
December
1948
en ,,De naamloze vennoot-
schap en haar aandeelhouders” door J. Brands in
,,E.-S.]3.”
van
15
December
1948.

23 De.
1948
158


114

272

2241

315

158 – –

162k

163

161
192

30 Dec.

1948

1G3-
112k

277

231

3201

170

171
172

171
197k

5 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23

GELD- EN KAPITAALMARKT,

Aan het einde van het jaar is de geidmarkt bijzonder

krap geworden, waardoor de cailgeidrente in twee etappen
tot Ij pGt moest worden verhoogd. Ook de marktdisconto’s

stegen tengevolge van toegenomen aanbod, dat practisch

geen vraag ontmoette, tot Ij pCt voor alle termijnen,

behalve voor het iets minder ruim aanwezige Maart- en

Julipapier, welke resp. i/ en
1/16
pCt noteerden. De

oorzaak van deze ontwikkeling moet voornamelijk worden

gezocht in de grote chartale geldbehoefte wegens salaris-betalingen, de uitkering van gratificaties en de conventio-neel grotere omzettert in de kleinhandelssfeer in deze tijd

van het jaar, waardoor de bankbiljettenomloop tussen

13 en 27 December jl. met niet minder dan f 82 millioen

steeg. 1-loewel dit cijfer groot is, is het niet abnormaal
voor de jaarultimo, getuige de stijging bij de overgang
van 1947 op 1948, toen de biljettencirculatie met f107

millioen .vermeerderde. Het lijkt wel waarschijnlijk, dat
ook in de eerste dagen van 1949 de geidmarkt nog krap

zal blijven, omdat weinig schatkistpapier komt te verval-
len.

Met ingang van 1 Januari 1948 worden de vaste aan- en
verkoopkoersen voor buitenlands bankpapier afgeschaft
behalve voor dollars en Zwitserse francs. De deviezen-
banken zullen dan buitenlands bankpapier mogen ver-

handelen tegen prijzen, ‘wélke liggen beneden door De
Nederlandsche Bank vastgestelde maximum koersen.
De bedoeling van deze maatregel is om te voorkomen,

dat De Nederlandsche Bank toenemende voorraden buiten-
lands bankpapier moet aanhouden, als gevolg van Lle door
haar tot nu toe gevolgde politiek van aankoop van aan-
geboden bankpapier tegen vaste koersen, welk bankpapier

niet steeds door buitenlandse centrale banken ter cre-ditering op de rekening van De Nederlandsche •Bank
wordt aangenomen. Behalve dollars en Zwitserse francs
in bankpapier zal De Nederlandsche Bank dan ook geen
buitenlandse betaaimiddelen meer aankopen. De deviezen-

banken zullen het door hen aangekochte buitenlandse
bankpapier ook op buitenlandse valutamarkten kunnen
verhandelen, zodat een zeer beperkt deel van hun vroegere
arbitrage-activiteit weder terugkeert. Aan de aldus tot
stand komende noteringen zal vermoedelijk slechts zeer
geringe betekenis mogen worden toegekend als maatstaf
voor de binnenlandse waardering van de gulden t.o.v.
andere valuta. Het betreft hier immers slechts transacties
op geringe schaal, terwijl bovendien voor de aankoop

van vreemd bankpapier door niet-banken een vergunning
vereist blijft.

In deze laatste week van het jaar,gaf de markt voor
binnenlandse aandelen in alle rubrieken een stijging te
zien, waarvan vooral scheepvaartfondsen, die tevoren

sterk. onder druk hadden gestaan, profiteerden. 1-let is
niet onmogelijk, dat het handhaven van de stopkoersen
voor Indonesische fondsen, waardoor deze over het
algemeen niet verkrijgbaar bleken te zijn, hier van invloed
is geweest, én dat de in het leven geroepen vraag nu be-

vrediging heeft gezocht op andere onderdelen van de
effectenma rkt.

De koersen van staatsobligaties bleven in de afgelopen
week, vrijwel ongewijzigd. Alleen de Nederlands-Indische
leningen vertoonden een lichte koersstijging, vermoedelijk

tevens onder invloed van de gebeurtenissen in Indonesië,
waardoor de 3 pCt Ned.-Indië 1937- A tot 96
11
/16
pCt
steeg. In vergelijking met de Nederlandse staatsleningen
is de koers van deze door de Nederlandse Regering ge-
garandeerde lening nog altijd laag, zoals moge blijken
uit de notering van de langer lopende 3 pCt staatslening
1937, welke tegen
981/s
pCt werd verhandeld.

Ter oriëntering volge thans nog het gebruikelijke koers-
staatje.

A. K.0…………………..
v. Berkels Patent …………..

Lever Bros. Unilever C.v.A…..
Philips G.b.v.A……………..

Koninklijke Petroleum ……….
H.A.L…………………….

N.S.0…………………….

I-LV.A.

…………… ……….

Deli Mij: C.v.A. ..: …

Amsterdam Rubber ………….
Internatio

STATISTIEKEN.

DE KOLENPOSITIII
VAN NEDERLAND
1).

(in 1.000 kg)

Maand
Productie
Limburgse
mijnen

Verzonden

bInn’?i?ndse
behoefte


invoer

Gem.

1947
842.029
648.215
298.130
Jan.

1968
954.020
694.217
208.550
Febr.

.1948 869.419
646.250 244.269
Maart

1948
952.711
702.449 407.238
April

1948

961.346
713.402
241.049
Mei

1948
838.631
612.203 200.099
Juni

1948
914.886
672.741
290.396
Juli

1948
957.505
708.580
341.322
Aug.

1948
888.954
629.159 306.625
Sept.

1948
894.539
632.896
298.646
Oct.

1948
932.289 685.047
360.038
Nov.

1948
933.193′)
673.073
2
)
230.0002)

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C. B. S.”.
‘) Voorlopige gegevens.

DE I{OLENPOSITIE
VAN
BELGIË
‘). –
(In duizenden tonnen)

Maand
Productie
Afzet
Voorraad aan
het einde van
de maand

Totaal

1938….
29.575

28.029
2.222
Totaal

1946….
22.779
22.767
311
Totaal

1947..
. –
24.390
.

26.253
448
Gem.

1938..
. .
2.465 2.336
Gem.

1946….
1.898 1.897
..
Gem.

1947…

2.033
2.021
Januari

1948…

2.244
2.231
460
Februari 1948..


1.738 1.753
457
Maart

1948….
2.299 2.256
500
April

1948….
2.318 2.239
579
Mei

1948..
. .
2.071
1.977
673
Juni

1948.
. . .
2.293
2.001
964
Juli

1948….
1.987 1.892
1.059
Augustus1948….
2.180 2.113
1.127

1) Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.

INDEXCIJFERS VAN OROOTflANDELSPItIJZEN
IN NEDERLAND
1)
).

Jull’38-Junl’39=100
1946
1947
19

Voedlngsmlddeh’n:
209
230
236
225
219
218
dierlijke.

……….
191
199
223 223
225 229
200 214 229
224
222
224
totaal

………….
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
463
631
552
552 552
552
chem. producten

. .
272 342
361
361
371
372
textielwaren

……
258
284
285 284
283
282
224 243
243 243 243
378
261
294
305
307 307
307

plantaardige

…….

paplerwaren
332

.

474
538
538
523
497
hulpstoffen
1711
201
216
216 216 216
282
328
340
341
340
343
Afgewerkte producten:

.
….

glas, aardewerk, enz
238 256 273
273
272 272

totaal

………….

349

.

390
380
380 380 380

Ieder

………….
metaalwaren

…….

chem. producten
.
328 318
315
315
318
320
315
344
358
369
367
365
292
321
326
330
334
339

houtwaren

………

283
303
347
364
364
364

textielwaren

…….
lederwaren

………

gefabr. voed.midd..
211
223
222
222 223
235
papierwaren

…….

248 263
270
269
269 269
metaalwaren

…….
261
276 280
282
.

283

288
totaal

………….
algem.IndexclJfer .
. .
251
1

271
279 280
279
284

‘)- Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) De veglngscoëffici6nten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.

.

– . ………- –

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE
..

v/ h eder1alldsUhe Seilltoestellen Fabriek

HILVERSUM

Alle communicatie-apparatuur op het gebied van

Radio – Lijntelefonie – Autoinatische.telefonie

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

.
Q,,

V.
Q
o

u

o

o
cd
0
Q
o

‘O
a’
q
,
a•- bO
5)

16 Sept.

1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
18 Nov.

1948
27.805
12.674
451
7.680
296
523
25 Nov.

1948
27.782
12.589
422
7.446
308
542
2 Dec1948
27.383
12.650
368
8.392
339
531
9 Dec.1948
27.102
12.829
457
8.094
320
536
16 Dec.1948
27.094
13.270
659
7.454
244
569
22 Dec.

1948
27.344
12.462
1.921
6.884
305
578

Rekening-courant
saldi
0


“5
cd

Id
.0’u
o
,
.0
.
,,
cd
It

0a
.0
00
,5.
w
•’.0

16 Sept.

1948 657
91.729
81.568
22
2.4251
6.251
18 Nov.

1948
804
92.240 81.664
259
3.253
6.558
25 Nov.

1948
814
91.642
81.376
367
.2.8351
6.288
2 Dec.

1948
819
92.893
82.004
423
2.617
1

6.121
9 Dec.

1978 838
92.880
82.7.89
491
2.352
1

5.972
16 Dec.

1948
848
92.987
82.199
534
2.374
1

6.246
22 Dec.

1948
853
94.268 82.429
1.671
2.620
7.488

FEDERAL RESERVE
BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

r

Metaalvoorraaci

Data
Other
cash
U.S. Govt
1
securities
1
Goudcer
Totaal tificaten
3’l Dec. 1946
18.381
17.587
268
23.350
2 Dec. 1948
22.889
.

22.260
245
23.165
9 Dec. 1948
29.961
22.332
228
23.004
16 Dec. 1948
22.960
22.329
1

231
22.993

Deposito’s

F.R.-bil
_______ ________

1

iisember-
Data
jetten

In
circulatie
Totaal
Govt
1

banks

31 Dec. 1946
24.945
17.353
393
16.139
2 Dec. 1948
24.179
22.331
1.527
19.877
9 Dec. 1948
24.238
22.252
1.540
19.727
16 Dec. 1948
24.209
22.398
969
20.435

BANK VAN FRAJ4KRIJK.
(Vc,nrn,,mfn nnfen in millinpnen francsl.

o
Voorschotten
aan
de Staat
‘0
‘-”5
0

..
t

Data
cd
o

Cl)
26 Dec. 1946
9 Dec. 1948
16 Dec. 1948 23 Dec. 1948

94.817 52.817
52.817 52.817

118.302
294.214
301.309
329.197

59.449
125.042
125.042
125.042

67.900 168.900
172.200
174.600

426.000 426.000 426.000 426.000

Bankbil-
ibeposito’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie

26 Dec. 1946
721.865
63.455
765
62.693
9 Dec. 1948
954077
178.297
1.170
175.62E
16 Dec. 1948
941.224
192.953
1.025
190.325
23 Dec. 1948
969.156
204.642
791
202.221

Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij

N.V.
zoekt voor haar Hoofdkantoor te Batavia,

voor spoedigste indiensttreding,

assisteüt-secretaris

met economische scholing, alsmede

assistent-hoofdboekhouder

beiden liefst niet ouder dan 30 jaar.

Uitsluitend schriftelijke sollicitaties met vol-

ledige gegevens en pasfoto worden ingewacht aan

het adres Keizersgracht 573-575, Amsterdam.

Indisch jurist

zoekt passende werkkring in Nederland of elders. Br. onder No.
ESB 1331, Bur. v. cl
. blad, Postbus 42, Schiedam.
Jong, energiek, all-round zakenman,

economisch candidaat
acm. en comm. ervaring in binnen- en buitenland. Uitstekende
relaties. Kennis van tcchn., docum., im- en export. Goed org. Repres.
Moderne talen in woord en geschr.; zoekt positie als Secretaris
dor Directie, Insp. Buitendienst, of derg. functie, in bezit van rij-
bewijs A. Ook genegen voor uitz. naar buitenland. Br. onder
No. ESB 1328, Bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Economisch- Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-nomie, .r4, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland / a6 per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Banque de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) /26, overige landen /28 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richtenaan de
Firma-. H. A. M. Roelants, Lange Haven rz, Schiedarn (Telefoon
66300, toestel 6).

.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B fra4cs.

Auteur