Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1642

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 27 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch-wStatisti*sche,

Berich-ten’

ALEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

33E
JAARGANG

WOENSDAG 27 OCTOBER 1948

No. 1642
1

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE V4N AD VIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

51

INHOUD:

Blz

De artikelen van deze week ……..843

Sommaire, summaries ………………843

De derde factor in het herstel van Rotterdam
door
Ir L. H. J. Angenot ……………………..
844

Gemeentelijke inkomstencapaciteit
door J. Has per . .
846

Vestigingswetgeving bij de totstandkoming der eco-
nomische unie door Mr J. van Wulf/tèn Paithe ..
848

De industrialisatiepolitiek in Indonesië
door Mr D. J.
Hulsho// Pol

…………………………..
850

Verstoord_gepeins door Mr W. F. Lichtenauer . . . .
853

Ingezonden

stuk:
Activoring van potentieel intellect
door

Ir

M. H. Ekker,
met naschrilt van

Prof.

Dr 0.

Bakker

…………..
854

Aantekening:

liet bankwezen in de Sovjetzône van Duitslaftd

……..
85

Internationale

notities:
Do

Franse

franc

……………………………….
856
l’roblemon

iler Amerikaanse staalindustrie

…………
866

Geld-

en

kapitaalmarkt ……………………..
856

Statistieken:
Bankstaten

………………………………….
857
Verkeer cii vervoer in Nederland
………………….
858
De kolenpositio van Nederland
……………………
869
In- en uitvoer van België
……………………….
859
Maandcijfers van do grote banken in Nederland
……..
859
Enige iiidexcjYers van do industriële productie in Nederland 859
Inieggingen en tcrughetaiingen bij de spaarbanken in Ne-
derland
…………………………………….
859

DEZER DAGEN

overheersen de aanmoedigingen tot bereidwilligheid; in
verschillende sterktegraden. De leden van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal toonden zich ,,hommes de

bonne volonté.” Zij bleken bereid het-regeringsvoorstel be-
treffende de Nood-Wet Indonesië op zeer korte termijn
na de bekendmaking in behandeling te nemen. Te meer
trof de principiële bereidvaar4igheid – althans bij de
geleidelijk gearriveerde twee-derde meerderheid – daar
in het voorlopig verslag talrijke punten van critiek stonden.

Zo heeft het Parlement tot in de nacht gewerkt om een
overeenkomst met de deelstaten voor één Januari a.s.
bereikbaar
,
te stellen.

Of goed voorbeeld goed zal doen volgen, speciaal ook
in de situatie ten opzichte van de Republiek? Voe?zover
men thans kan opmaken, houdt hier het zachte duwen van

de Commissie van GoedeDiensten op dit momentvoor-
namelijk haarzelf in beweging. De beide partijen lopen nog

niet warm, tenzij voor hun eigen opvatting der amende-
menten.

• Ook de pogingen om het droef geheel in de Veiligheid
raad ten goeden eind te doen gedijen, werden voortgezet. De kleine leden hebben geplooid en gestreken. Maar hun
beroep hlee,k niet, wat John Masefield noemde: ,,the dear
call,.that may not be denied.” Hoewel de Engels-sprekende

afgevaardigden -het’ bleken te kunnen verstaan, drong de
onmogelijkheid ‘van ontkenning riet tot de Russische afge-

vaardigde door, althans hij gaI er geen gehoor aan. Waar-
mee het wel en.wee der Berlijners – en daarmeevan mil-
lioenen anderen – in de lucht blijft hangen.

Langs de rand der stille kracht gihg’dë Fransé Regering.
Verrassend was de taal, waarin zij de stakende mijnwerkers
vermaande de mogelijkheid tot technisch behoud der

mijnen te openen. ,,Und bist du nicht willig, so brauch’
ich Gewalt”. Nog schijnt de dreiging van de militaire druk daartoe voldoende argument .te zijn geweest. Het wachten
blijft op verandering in de eôonomische situatie. Als’ daar-
toe de krachten ontbreken, zal voor de Fransen het ,,tamen

est laudanda voluntas” de overtuigingskracht tot behoud
van de Regering missen.

Van zachte draL tot wapengeweld, in naam der wet.
Soms ook beroept men zich op de wet om bereidwilligen
te beschermen. De ,,National Labor Relations Board’

in de Verenigde Staten heeft op wettelijke grond het recht
cm niet te staken vastgelegd. Zal er gretig gebruik van
worden gemaakt?

Wellicht met dezelfde geestdrift als de Nederlandse con-sumeilt het aardappelmeel zal slikken als vaderlandse taak.
Mcgelijk kan het ministerie van Landbouw en Voedselvoor-

iening een reclamecampagne baseren op een zinsnede van
Adam Smith over de aardappel: ,,The strongest men .and
the most beautiful wômen perhaps in the British domi-
nions.are said to be…. generally fed with the root”.

()

C

ME

Groothandel

Weekblad voor de
internationale handel

Heeft U al eens

een proefnûmmer

aangevraagd?

‘H.
A. M. Roelants

Schiedam

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S ( H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo . Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

zozitznur, (a//e kwaliteiten).

vloejbaar ch/oor ”

ch/oorb/eek/oog

natron/ooj, cazistic coda.

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

(Deviezenbank)

Hoofdkantoor:

Amsterdam
Kantoren in binnen- en buitenland

Alle

bankzaken,

o.a.

financiering
van Im- en Exporten

Inlichtingen omtrent


Hande!s- en Betalingsverkeer

Bemiddeling bij het zoeken van nieuwe
zakenrelaties

in

binnen- en

buitenland

(Contact-Bureau)

/

‘tjc Ztixtizt

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Fiance

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISA’LS

CONSIDERED JUÛGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

,ics published in any.weekly
.

journal

*
S

World wide circulation

*-.-

Annual subscription ‘rate: (post free-

to include all supplemènts) £ 3:26

(fi
33,40)

A Speciaf Suppiernent en ljconornic Con-
ditions in The Netherla,ds tva.s published
en January 31. it timited number
of
this
Supptentent remain for sale.

IONDON: 51
CAJ,TNON
STItJ3JET, E.C. 4

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Grevenhage

AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzèkering
verschaft directe fiscale besparing – afscbrijving ven
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

HET MARSHALL-PLAN’

Een handleiding voor het bedrijfsleven, waarin
o.m. een beschouwing over de betekenis van het

Europese Herstel Programma wordt gegeven door:
Dr H. M. Hirtchfeld, Regeringscommissaris voor het

Europees Herstel Programma

De Ministér van Economische Zaken schreef een

aanbeveling.

Voor allen, die maar enigszins met hét ;,Marshall-

Plan” te maken hebben, een onmisbare hand-

leiding.

PRIJS fl.50

Uitgegeven voor de Stichting Economische Publi-

caties door

UITGEVERIJ C. BLÔMMENDAAL N.V. – POSTBUS 265,

DEN HAAG.

Verkrijgbaar in de boekhandel.

– –

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEELS & ZOONEN
BANKIERS EM ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
. ROTTERDAM –

S-GRAVENHAGE
DELFT

SCHIEDAM

VLAARDINGEN

t,

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

843

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Ir L. H. J.
Angenot,
be
,
derde factor in het herstel oan

Rotterdam.

,Rotterdam is door de oorlog op
1
drie wijzen getroffen:

de veranderingen in het achterland, de verwoesting van

de binnenstad en een aanzienlijk bevolkingsverlies, – dat

het aibeidspotentieel in belangrijke mate heeft verminderd.

Er is dus aanleiding voor het bewerkstelligen van een sterk

vestigingsoverschot van arbeidskrachten. Maar hierbij

stuit men op het woningprobleem: de woningproductie

blijft zelfs achter bij het natuurlijk accres van het aantal
gezinnen. Daarom moet woningbouv in Rotterdam nood-

zakelijk op veel groter schaal dan nu gbeurt 15laatsvinden;

het aantrekken en behouden van arbeidskrachten is ‘ën
wezenlijk element in het economisch herstel van Rotterdam.

J. Hiisper,
Gemeentelijke inkomstencapaciteit.

De gemeenten hebben thans hun financiële zelfstandig-

heid herkregen. Echter, eertijds sproot deze zelfstandigheid
voort uit de bevoegdheid der gemeenten, naar eigen goed-

dunken nieuwe belastingen in te voeren; thans is het be-

lastinggebied tot het uiterste benut, de inkomsten zijn
afhankelijk van uitkeringen uit het gemeentefonds. De
herkregen zelfstandigheid is daarom minder stabiel dan
de vroegere. Aanvaarden de gemeenten het nieuwe niveau

als vaste basis, dan zal iedere tegenvaller tot inperkïiig
dwingen en zal zelfs de zelfstandigheid in gevaar worden

gebracht. Daarom is instelling van een
middelen fonds

noodzakélijke voorwaarde voor het dragen, van le ver-
antwoordelijkheid voor een duurzaam zelfstandig beheer.

Mr
J. van ‘Wulïfton Palthe,
Vestigingswetgeing bij de tot-

standRoning der economische unie.

1-let Bedijfsvergunningenbesluit 1941 is in Nederland
voor de industrie nog onverminderd van kracht. In België

echter heerst op liet gebied van vestigingswetgeving een
geheel ander systeem: ordening van binnenuit, d.i. op
initiatief van het bedrijfsleven,, gesanctionneerd door de
Overheid. 1-let is duidelijk, dat vbÔr 1 Januari 1950 deze
situatie zal moeten worden verholpen. Een synthese tussen
de beide ‘standpunten is mogelijk door in ons land het

Bedrijfsvergunningenbesluit uitsluitend toepasselijk te
verklaren op die bedrijfstakken, waarvan tussen de Bene-
lux-regeringen is overeengekbmen, dat hier geen nieue
vestigingen zullen plaatsvinden zonder overleg met de
partners. In België dient dan een overeenkomstige regeling

tot stand te komen.

Mr
D. J.
Ijulshoff Pol,
De industrialisatiepolitiek in

Indonesië. –

De nijverheidspolitieke richtlijnen van 1937, volgens
ièlke de industrialisatie in Indonesië zou worden bevor-
derd, zijn vervangen door nieuwe, welke van de voor-
oorlogse in verschillende opz.ichten afwijken. Zo zal thans
de industrialisatie niet meer uitsluitend tot Java worden
beperkt; de vooroorlogse bevoorrechting van de belangen

van ‘importhandel en landbouw is verdwenen; van een
duidelijke voorkeur voor de ontwikkeling van handwerk
en kleinbedrijf is afgezien; beschermende tarieven worden
slechts geaccepteerd als ze een ,op.pedende” werking
hebben; het particulier initiatief wordt in mindere mate

op de voorgrond gesteld; de ontwikkeling van exportbe-drijven wordt ernstig overwogen. Inhet algemeen is vast
te stellen, dat thans het belang van Indonesië uitdrukkelijk

voorop staat.

iIr W. F. Liehtenauer,
Verstoord gepeins.

Een reactie op de beschouwingen in De Volkskrant
van 11 en 14 September jl., gewijd aan het artikel ,,Over-
peinzingert aan een wieg” in oiis nümmer van 1 Septem-

ber jl.

SOMMAIRE.

Ir
L. H. J.
Aligenot,
Le troisième facteu’ dans le redressement
de Rotterdam,

Rotterdam ne souffi’e pas seulement d’u’n hinterlarid

désorganisé, et de la destruction de son centre, mais

ehcore d’une forte diminution de la main-d’oeuvre. Attirer

et garder la main-d’oeuvre sont d’une importance * pri-
mordiale, pour le redressement éconornique de la ville.

C’est pourquoi la reconstruction d’habitations doit s’effec-

tuer sur une échelle plus vaste qu’elle ne l’a été jusqu’â

présent.

J. }Iasper,
L’irnportance des ,’eQenus communaux.

Les communes néerlandaises sont de nouveau autonomes

en matière de finances grâce aux apjuis suffisants du
,,Gemeentefonds”. Dès lers les communes doivent adopter

une politique de prudence et af in de pareraux surprises,

ells devraient constituer un ,,Middelenfonds”.

Mr. J van Wuliften Palthe,
La régleinentation légale sui

l’établissement d’entreprises et 1′ Union Economique

En Belgique, la réglementation légale sur l’établisse-
ment d’entrepries est caractérisée par la libre initiative
laissée h la vie économiue tandis que, mix Pays-Bas,
dle est tenue en mainpar l’aiitorité compétente. Avant le
ler janvier 1950 une synthèse des deux systèmes est b.

élaborer.

Mr
B. J.
Hulslioîf Pol,
La politique d’industrialisation en

Indonés’ie

En 1937 déjâ,
lt
Gouvernement déterminait les grandes

lignes pour l’industrialisation de l’Indonésie. Actuellement
ces directives ‘ont été rempladées par des nouvelles.

Mr
W.
P. Lichtenauer,
E,icore une fois: Le pro jet de ld’i

su l’Organisation légale de l’Economie. –

SUMMARIES.

Dr L. H. J.
Angcnot,
The third /aclor in the recoery of

Rotterdam.

During the war Rotterdam suffered three heavy losses:

desolation of the hinterland, destruction of the innèr,
town, a serious decrease of the labour force. Without
doubt this gap in the labour force has to be filled up.
Therefrehouse buildin has to take place on a much
larger scaiethan has been the cae since the liberation.

J. Hasper,
Municipal reQenues.

Thanks to satisfactory payments from the socalled
Municipal Fund the Dutch municipalities are financially
self-supporting. These payments, however, are dependent
from the total sum of Government revenue. Consequently,
municipalities have to be’ careful. Creation of a Revenue

‘Reserve Fund weuld be a good thing.

Dr
J.
van Wullften Palthe,
Legisltion concerning industrial
establishments in Belgium and the iVetherlands.

Iii Belgium business has a rather free hand in esta-
blishing new industries. In the Netherlands the decisions
in question are wholly in the hands of the Government.
1f the économic union is to be realized, these two ploints
of view have to be merged before Janiiai’y let, 1950.

Dr D. J.
Hulshoif Pol,
The industrialization of Indonesia.

Dr
W. F.

Liehtonauer,
Once more: the law on ,,.Public Or-
ganization of Business”.

844

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

27 October 1948

DE DERDE FACTOR IN HET HERSTEL

VAN ROTTERDAM.

Bij de beschouwing van het vraagstuk van het herstel

van Rotterdam’s welvaart moet in het oog worden ge-

houden, dat de stad als gevolg van de oorlog op drie wijzen

is getroffen. De veranderingen in het achterland hebben

de Rotterdamse havens een belangrijk deel van hun door-

voerverkeer ontnomen, de verwoesting van de binnenstad

heeft Rotterdam gemaakt tot een stad zonder city. Deze

twee factoren. zijn algemeen bekend. Minder bekend is

de derde Rotterdam heeft een aanzienlijk bevolkings-

verlies geleden, dat in niet onbelangrijke mate het arbeids-

potentieel heeft verminderd.

Op de eerste factor kan slechts weinig invloed worden

uitgeoefend, daar deze wordt bepaald door het Duitse

vraagstuk, dat geheel in de sfeer ligt van de internationale

politiek van de bezettende mogendheden. Door bevorde-

ring van industrievestiging in Rotterdam kan worden

getracht een compenserende bedrijvigheid te verkrijgen
voor het verlies aan doorvoerverkeer. Het is verheugend

te.coiistateren, dat de vestiging van industrieën niet on-

bevredigend is. Iiettemin zal de aandacht moeten blijven

gericht op terugkrijgen van doorvoertransporten van en

naar het Duitse achterland, omdat dan het in de havens

geïnvesteerde kapitaal ten volle productief wordt.

Wat het herstel van de city’betref t is de teleurstellende
gang van zaken evident. Het vervangen van de schriele
binnenstad van voorheen door een uitgestrekte city met
een voornaam en imposant boulevardkarakter kon bij
voorbaat als een moeilijk te verwezenlijken, zelfs hache-

lijke doelstelling worden beschouwd, vooral in een na-
oorlogse periode van verarming en onzekerheid. De erva-
ring van de laatste jaren heeft deze visie bevestigd. 1-let

is evenwel voldöende een beperkte, ijaar goed samen-
hangende kern van citystraten’ te verwezenlijken met een
gezamenlijke lengte van een drietal kilometers, om Rotter-
dam’& city te rehahiliteren. D’opva]lende Coolsingeldrukte

midden in het verwoeste gebied bewijst, dat hier een city in embryo nog aanwezig i, die met kundig beleid tot ont-
wikkeling moet kunnen worden gebracht. Wij zullen op

dit interessante vraagstuk niet ingaan, maar overgaan

tot bespreking van de derde factor, zoals de titel van dit
artikel aankondigt.

Bij de beschouwing van de bevolkingscijfers van de
gemeente
Rotterdam v56r en na de oorlog moet in acht

worden genomen, ‘dat de vôéroorlogse ,cijfers betrekking
hebben op Rotterdam zonder Hillegersberg, Schiebroek,
Overschie, IJsselmonde en Kralingse Veer, en dat de
na.00rlogse cijfers daarentegen de bevolking van deze

gebieden, die in 1941 zijn geannexeerd, rnde omvatten.
De genoemde geaonexeerde gebieden werden vôôr de
oorlog bewoond door 51 duizend mensen.

Maken wij nu met deze correctie de balans op, dat wil zeggen wij volgen de loop van de bevolking inclusief de

nu geannexeerde gebieden, dan wordt het beeld gevonden
van graf dek 1.
De inzinking tijdens de oorlog werd veroorzaakt door
een aanzienlijk vertrekoverschdt van niet minder dan

88.000 personen, voornamelijk als gevolg van het bom-
bardement op 14 Mei 1940. Dit vertrekoverschot is meer dan twee maal zo groot als het totale vestigingsoverschot
van het begin van
deze
eeuw tot 1940. Weliswaar heeft
het vertrekoverschot sinds het einde van de oorlog plaats
gemaakt voor een vestigingsoverschot, waardoor het
oorlogsverlies door vertrek terug is gelopen tot 65.000,

maar de scherpe woningnood vormt een ernstige bèlemme-
ring het -geleden verlies aan inwoners en daarmee aan

productieve werkkrachten te herstellen. Voorts betekent
de teruggang .in bevolking met 10 pCt een verlies van
plaatselijke koopkracht van 80 tot 90 millioen gulden
per jaar. In
grafiek 1
is met een stippellijn de voort-
zetting van de loop van de bevolking gegeven, die

GRAF ER 1.

QOTUDAM OVFS(UIE, 5(wIn8aoEt,
UIL14(QS6126, USS(LMONDE.’PEQNIS.

LOOP DdQ BEVOLKING

1550
625

700 OOC

1500

/
1
550
525
500
4
75

450 415 400

3
7
5

350

VI2LICS 1’ING2VOI4I VAN St ooi6
325

J
300
215
250 225
100

50


125
loo
73
50
23
0
00
0
.n

0

0

0
,31f’tC.00

0

..

.

,
6

0

G

G

0

0

6

0

onder vredesomstandigheden zou hebben plaatsgevonden
Volledigheidshalve geven wij in
grafiek 2 de loop van
de bevolking in de gemeenten Schiedarn en Vlaardingen,

die gerekend’ mogen worden te behoren tot het werkgebied
van Rotterdam. De ontwikkeling heeft daar geen bijzon-dere fluctuaties vertoond.

GRAFIEK 1.

SCUILDAM, VLAASOINGEN, VLAAQDINGED-AMBA(L11 k(TI1EL.

LOOP DEB BEVOLKING

125.000.
100

7
5

so
25

3IDIC

00

0

0

.

66

0

0

0

0

0

0

0

G

0

liet beeld, dat
grafiek 1
ons geeft van de loop van de
Rotterdamse bevolking, moet met critische zin worden
beschouwd voor zover het de scherpe stijging na de oorlog
betreft. Den groot deel van deze stijging is hoofdzakelijk

een gevolg van het hoge geboortecijfer na 1945. Bedroeg
dit cijfer in 1939 17,0 pro mille, in 1946 werd plotseling
het getal van 30,7 pro mille bereikt. In de onderstaande
tabël wordt de overheersende invloed van het grote aantal
geborenen weergegeven in de laatste jaren.

BeQo(kingsbeveging in Rotterdam.

+
door

door
+
door
totaal
Jaar
geboorte
sterfte
vestigings-
overschot

1945
9.329
11.933 9.275
6.671 1946

……
19.257 4.991
6.700
21.968
1947

……
16.662
4.784
3.864 15.942
le helft 1948
7.659
2.282
1.851
7.228

Het bevolkingsaccres bestaat dus voornamelijk uit een
toeneming van het aantal kleuters, die pas over 15 jaren

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

845

tot de productieve bevolking zullen behoren. Het vesti-

gingsoverschot blijkt daarentegen hoofdzakelijk te bestaan
uit personen in de productieve leeftijden
(1/s
bestond in
1947 uit mannen van 20 tot 35 jaar), die ondanks de

woningnood hier. onderdak hebben gevonden, wellicht
dank zij de inkartieringsmaatrege]en. Zoals bekend, is

de woningroductie niet :i’oldoende om zelfs met het

natuurlijke accres van de vol,’assen bevolking gelijke
tred thouden
.-

lIet is overigens van belang op te merkei, dat in het
vestigingsoverschot van 1945 tot medio 1948 de shippers-

bevolking, die wederom in Rotterdam domicili& koos,
daar voor 10.678 deel in had. Dat is ongeveer de helft

van het totaal. Reële vestiging is dus slechts de andere helft. De vei’houding wordt steeds ongunstiger; zo be-

droeg het reële vestigingsoverschot in de eerste helft van
1948 slechts 200.

GRAFIEK 3.

DI LIIPIUDI$IDUUUUD VAN DI NIVOLIIING VAN DOTTIDDAM.
– DI 014CM DID 1946
…….
ii

1960

9

ê

7

6

$

4

2

t

1

00

t

S

4

T

t

7

N

t
.000 INW0III

GRAFIEK 4.
QOTTIQD4M, OVIDSCIIIC, S(IJICBD0C, MILLCGCDSDCDG, ‘.ISSILMONDC, 0(DNIS.
120.004 MANNÉW IN DC WCDZAUC LOIFTIIO
220
910
200
loo
No .. 45.64)
170
160
ISO
140 130

‘°

90
so
70
60
40
30
2.04
90
10
0
0

0
3IDEC.

9

9

Omtrent de samenstelling van de bevolling nâar ge-
slacht en leeftijd in de gemeente Rotterdam na de oorlog
zijn wij ingelicht dooi’ een onderzoek van de bevolkings-

registers in opdracht van het gemeentebestuur, verricht
door de betreffende secretarie-afdeling. De opnemings-
datum was 31 December 1946. Het resultaat is weer-
gegéven in
grafiek
3,
terwijl in
grafiek 4
van dit gegeven
gebruik is gemaakt om de ontwikkeling van het aantal
mannen in enkele leeftijdsgroepen te volgen vÔÔr en na de
oorlog. liet blijkt, dat het aantal mannen in de leeftijden
van 15 tot 65 jaar na de oorlog 15.000 beneden het getal

van vôôr de oorlog ‘bleef. Met behulp van sterftetafels
is de te verwachten verdere ontwikkeling berekend,
indien er geen vestigings- of vertrekoverschot meer zou
zijn. Deze ontwikkeling is met een streepjeslijn aangegeven
in de
grafieken 3
e
n
4.
Deze toont duidelijk aan, dat een

vestigingsoverschot in de volgende jaren onmishaa’r is
om het aantal arbeidskrachten van ‘vÔôr de oorlog weer
te herstellen, liet aantal jon
g
e arbeidskrachten heeft
zelfs een neiging tot teruggang. Op de mogelijkheid van
een verder vestigingsoverscho t wôrdt later teruggekomen
nadat nog een ogenblik de
grafieken
3
en 4
nader worden bestudeerd

en inaansluiting daarop

ook
grafiek 5.
In
gi’afiek
3
blijkt duidelijk de sterkere bezetting in
1960 van de leeftijdsgi’oepen boven 45 jaar. Hoven 60

jaar neehit. de bevolking zelfs met 35 pCt toe. Beneden

de 60 jaar is ei’ nog een toeneming tot 45 jaar alsônderste
grens, maar het aantal persônen van 15 tot 45 jaar zou
constant blijven. Indien een vestigingsoverschot vn
personen in de productieve leeftijd in de loop van de

volgende jaren zou uitblijven, dan îou het tot 1960 duren

voordat het aantal personen in de pr&diictieve leftijd van
15 tot 65 jaar weer gelijk wordt aan dat van 1939

GRAFIEK 5.


DOTIIADAM SCUILDAM. VLAADOINGIN OVIDS(UII. S(UILBQOIN
25000
WILSIGS
0281 DA. (API LII
A
0 55511, 2251 LMONDI. PLAN IS.

2.
t’
AANIAL
GI000ININ
to

17

1

0

0
0

0

Na 1960 zou desituatie in zover veranderen, dat dan
een groot aantal na de oorlog geborenen productief begint
teworden. Beschouwen wij nu grafiek 5, die de loop van
het aantal geborenen geeft. De verklaring van de geringe
groei of zelfs teruggang, die te verwachten is in de leeftijden
omstreeks 25 jaar, vindt men hier. Na de eerste wereldoôrlog
liep het aantal geborenen terug, na toppen boven 16.000
te hebben bereikt in 1914 en 1920. VôÔr de economische
crisis van 1930 was het cijfer gedaald tot 14.500 nadied

bleef tot het einde van de tweede wereldoorlog het .cijfer
gemiddeld ongeveer 13.500. Reeds werd gewezen op de

sterke stijging in 1946. Sindsdien vond weliswaar een daliGg
plaats, maar het cijfer bleef tot nu toe nog ver hoven
die uit het verleden.

Wij ‘ondervinden nu op de arbeidsmarkt de gevolgen
van het teruglopend aantal geborenen na 1920, naast het
verlies door de exodus tijdens de oorlog. Het is dus geen

wonder, dat jonge arbeidskrachten voor de bedrijven zo
moeilijk te krijgen zijn. Daar vrouwelijke arbeidskrachten

voornamelijk uit de jonge vrouwengroep wordt gerecru.-
teerd, vinden wij hier de demografische verklaring voor
het gebrek aan vrouwelijk personeel.
Ook
grafiek
6 is leerzaam. Deze geeft aan het jaarlijks
vestigings- of vertrekoverschot van 1900 tot .1939. Bij
stijgende conjunctuur zien wij een vestigingsoverschot,
dat in depressieperioden omslaat in een vertrekoverschot,
hoewe1 de vestiging overheerste: Tussen 1900 en 1940
bedroeg het vestigingsoverschot ongeveer 37.000 in totaal.
De grootste vertrekovei’schotten zijn geregistreerd in de
jaren 1932 tot 1936. 01)

dat moment werd het verlies
aangevuld door de nawerking van de geboortegolf, die
zijn top had in.1914. Vermoedelijk is het vertreköverschot
mede te verklaren uit het verschijnen in die tijd van de
golf van jonge arbeidskrachten op de arbeidsmarkt,
die daar een extra druk op uitoefende.

Thans is de situatie juist omgekeerd. T-let oorlogsverlies
van Rotterdam wordt thans niet gecompenseerd door een

/

846

ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN

27 October 1948

&RAFIEK 6.

QOTÎEÎaDÂM, 5(111(DAM, VLÂADDINGEI, 0VD$(Ul(, 5(UIEBQOEK
UILL1GES8EG, CAPELLE A.D. ‘JSEL, .USSELMONDE, PEQNIS,

VESTIGNGS0VEfl$CUOT

7000

6

P0STI(F

S

4

2

‘Jr
0

2′

3

4

S

HEGATIU

1000
-0

0

0

0

0
0

0

0

0

0

0

0

0

geb6ortegolf 15 jaren geleden, maar wordt integendeel
verscherpt door het geboortedl, dat na 1980 begon en

tot 1945 heeft geduurd. Er is dus nu aanleiding tot een

sterk vestigingsoverschot van arbeidskrachten in Rotter-
dam, nu en in de 15 volgende jaren. Was er geen w’oning-
nood, dan zou stellig een migratie-overschot uit streken

— met hooi geboortecijfer dë Rotterdamse arbeidsinrkt
op grote schaal hebben aangevuld. Dan zou zich hierniet
in dezelfde mate als nu het probleem van het gebrek aan
arbeidskrachten voordoên waar het Rotterdamse bedrijf

me heeft te kampen.
Helaas neemt de woningnood steeds scherpere vormen
• aan, daar de woningproductie aanzienlijk achterblijft bij
het natuurlijk accres vah het aantal gezinnen. De woning-
productie, zoals die nu is, laat geen ruimte voor een blijvend
vestigingsoverschot. Integendeel, wanneer eerlang het gemeéntebestuur met de ink”artioringsmaatregelen de


stad rond zal zijn geweest, dan zal een zodanige spanning
op de woningmarlt ontstaan, dat het gevaar bestaat
van een vertrekoverschot naar delen van het land, waar
de woningproductie beter op gang komt en minder achter-
stand is in te halen. Immers woningen vormen, zoals be-grijpelijk, een grote aantrekkingskracht en vrijwel overal

is wërkgelegenheid.
In
grafiek 7
geeft de getrokken curve het aantal wonin-
gen weer, dat Rotterdam sinds 1926 bezat. Het verlies
van 28.000 woningen tijdens de oorlog is slechts voor een
klein deel gecompenseerd door de woningbouw tijdens en,

na de oorlog. In Juli waren 1.778 woningen in aanbouw,
maar de voltooiing is traag. Trâ’ger dan in andere sectoren
van het bouwbedrijf. Met een stippellijn is op de grafiek
aangegeven het aantal woningen, dat nodig zou zijn
geweest om de bevolking voldoende te huisvesten. De
verscherping van de woningnood spreekt uit de divergntie
met de getrokken lijn. De streepjeslijn geeft het aantal

woningen aan, dat Rotterdam op basis van zijn vooroor-

GRAFTER 7.

.
QOTTÇDAM. OVI0CUII. 00916140110, 11I11166000106. ‘JSSIOUONOI. 010110.
WODIIMGIPI

)

900.000

– – –

90

too

160

130

.40

-30

/,
7T-
•:•-..

— 0*4146 *0419611.
– ………..01400*0 AANtAL
WONINGIl
4000 DI *40011101
51006IDMO NA DI 000100.
— — —90100160 AANTAL WOMIMIII MDIII DI IIVDLOINISAAIWAI VAN
90

0660
DI 00140* 1*0 OIGOT0010 11*0 1*0411
4002TIIT11N.

ho

00 .
AI

hO “0 00
h

00 4.0 00
h”* 00
DIC.


l
04.0flh•hfl4.fl4

logse ontwikkeling nodig zou hebben gehad. Deze zet zich
rechtlijnig voort tot voorbij 1960. Zou men om de gedach-

ten te bepalen in dat jaar deze lijn willen bereiken, dan

zouden 80.000 woningen moeten worden gebouwd. Wij
geven ons niet over . aan de illusie dit cijfer te kunnen –

bereiken, ondanks de in uitzicht gestelde montagebouw.
Maar wij willen betogen, dat woningbouw in Rotterdam

noodzakelijk op veel groei’e schaal dan nu gebeurt plaats
moet vinden. Dit niet alleen om de sociale bezwaren van

de bestaande woningnood weg te nemen. Deze zijn wel
bekend. Maar bovendien is woningbouw op grote schaal

nodig, omdat het aantrekken van arbeidskrachten, en
straks het behouden van deze, een weenlijk element is

van het economisch herstel van Rotterdam, dat niet
minder dringend is dan het herstel van de havens en de

herbouw van de binnenstad.
Rotterdam.

Ir L. H. J. ANGENOT.

GEMEENTÉLIJKE’ INKOMSTENCAPACITEIT.

Uit de dagbladen kan men vernemen, dat de begrotingen

van de gemeenten, weer op zulk een tijdstip verschijnen,
dat de behandeling danrvan nog vôÔr het einde van het
jaar kan w’orden tegemoet gezien. Amsterdam sluit,
Rotterdam eveneens en Utrecht raamt een Jatig saldo van

ruim f 1.350.000, zulks in weerwil van hogere ramingen
vegens het inhalen van achterstand in onderhoudswerken
en enige mitigering .van de reclamebelating en van – de
vermakelijkhedenbelasting op revue, variété en circus.
Die belastingverlaging betekent wel niet veel – de relame
voor eigen zaak op eigen bedrijfspand wordt vrijgesteld,
en variété’s en circussen gingen Utrecht mijden – doch het
is, een verblijdend verschijnsel, dat de gemeenten weer
zelfstandig kunnen financieren en eigen beleid kunnen na-
streven.
Dit wonder is verricht door de Noodvoorziening Gemeen-
tefinanciën. Deze heeft het gemeentefonds’ 8 pCt van de
opbrengst van de massa der Rijksbelastingen toegedacht. Aangezien mag worden aangenomen, da
4
t’ deze opbrengst

in 1949 veel hoger zal zijn dan. in 1947, hebben de Ministers
van Binnenlandse Zaken en van Financiën medegedeeld,
dat de algemene en de bijzondere uitkering, die het ge-
meentefonds uitkeert, vermoedelijk 20 pCt hoger zullen
uitkomen dan in 1947. En daar nu ook andere gemeente-
lijke ontvangsten verbeteren (openbare nutsbedrijven,
ondernemingsbelasting)’ en de uitgaven niet in dezelfde
mate gestegen zijn, behoeven geen tekorten meer te worden
• geraamd. Integendeel, men mag zelfs voorzien, dat over-
schotten op de gewone dienst ontstaan. Terwijl degeineen-
tebestuurders zich nog maar kort geleden het vroede hoofd
braken bij het overwegen van de vraag, hoe de tekorten
zouden kiïnnen worden overbrugd, zien zij zich thans
reeds een geheel andere vraag gesteld, ni. hoe eventuele
overschotten zullen moeten worden- aangewend.

27 Octobei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

847

De mogelijkheid, dat de middelen zouden mee’alln,

is bij de behandeling van het wetsontwerp voorzien. De
Regering heeft het van ‘s Rijks middelen af te zonderen

deel, waarvoor de Commissi-Oud 8,2 pCt had voorgesteld,

willen verlagen tot 7,6 pCt, dbch zij heeft het later, toen

ook op hogere uitgaven gewezen werd, op 8 pCt willen
bepa1n, welk percentage in de wet is opgenomen. Zouden

alle gemeenten daardoor te hoge ontvangsten boeken, dan

zou dit wettelijk pei’centage kunnen worden verlaagd.

Zouden bepaalde gemeenten geld overhouden, dan zouden
zij die gelden allereerst moeten aanwenden voor de delging

van de oude crisisuitgaven en tekorten van vorige dienst-
jaren. Flouden zij dan nog geld over, dan zouden zij be-
lastingen kunnen verlagen; met dit gevolg ei.enwel, dat
zij wegens die verlaging tegelijk een vermindering van de

uitkeiingen uit het gemeentefonds zouden ondervinden,

waarachter de bedoeling stak, dat de gemeenten zich wel

tweemaal zouden beraden, vôôrdat zij gemeentelijk belas-
tinggebied ongebruikt zouden laten liggen.

Gezien de oorzaak van het ruimer vloeien van de mid-

delen, zou het niet juist zijn, indien de gemeenten zich
aanstonds, wat de uitgaven betreft, geheel op de ruime
toevloed van die middelen zouden instellen. Gaan ze op

het verbrede vlak voluit zitten, dan lopen zij de kans
veer spoedig te moeten inbinden, wat altijd onaangenaam
is. Bij de aanbieding van de sluitende begroting voor 1949

hebben Burgemeester en ‘Wethouders van Rotterdam er

op gewezen, dat het eerste doel van de nieulve ‘erhouding
tussen het Rijk en de gemeenten nu wel is bereikt, doch
.dank zij een .toeneming van de middelen, welke ten tijde
van de aanwijzing daarvan niet in die mate was voorzien,

zodat de gemeenten, bij enige terugslag, veer even spoedig
in het fiiancieeI moeras kunnen geraken. De gemeenten
.hebben wel financiële zelfstandigheid gekregen, maar deze is
toch anders dan clie, welke zij vroeger hebben gekend.
Eertijds sproot de finaciële zelfstandigheid der gemeenten
voort uit haar bevcegdheid naar eigen goeddunken –
uiteraard binnen de perken der wet – nieuw”e belastinge’h

in te.vôeren of reeds bestaande heffingen te verhogen. Men
kende een afwegen van belangen, omdat de voor haar
eigen beleid verantwoordelijke gemeenten telkens voer de
keus stonden bepaalde voorzieningen te treffen of aan
zekere verlangens te voldoen met aanwijzing van de

middelen, die voor de verwezenlijking van het gestelde
doel nodig werden geacht. Zij konden, uiteraard weer tot
èen zelcere hoogte, gebruik maken van een inkomsten-
capaciteit, die groter was naarmate belastïnggebied onge-
bruikt was gebleven.

De toestand is thans anders: 1-Jet belas’tinggebied is tot
het uiterste benut en de inkomsten zijn afhankelijk van
uitkeringen uit het gemeentefonds, die op haar beurt
weér door de opbrengst van rijksheffingen worden be-
invloed. De gemeenten hebben nu wel een ze1ftandig be-
schikkingsrecht bij de besteding van de ontvangsten, maar
haar ontbreekt de mogelijkheid zelf nieuwe inkomsten aan
te wijzen, wanneer een deel der middelen een tegenvaller
toont of ingeval zich nieuwe noden voordoen, waarin naar
gemeentelijk oordeel moet worden voorzien, liet is daarom
noodzakelijk de nodige voorzichtigheid te betrachten.
Dit geldt met name, zo schrijft het gemeentebestuur,
voor Rotteidam, dat in het verleden bijzonder kwetsbaar
is gebleken en deswege staat voor de delging, gedurende
30 jaren, van een crisieschuld van rond f 200 millioen,
vaavan de jaarlijkse last aan rehte en aflossing thans
globaal f 15 millioen bedraagt. Op de compensatie van
deze vaste.last, welke geacht wordt in ‘de bijzondere uit-
kering uit het gemeentefonds begrepen to zijn en die daar-van al meer dan de helft uitmaakt, zal in 1949. een toeslag
van 20 pCt worden genoten. Dit hôuclt echter tevens in, dat bij het achterblijven van de middelen op de compen-
satie van f 15 millioen zal worden gekort. Zowel het en
als het ander is het gevolg van de omstandigheid, dat de
wet de bijzondere uitkerig niet voor bepaalde doeleindeij

toekent, zodat de vrijwel vaste noodzakelijke uitgaven

tot afwikkeling van de crisisschuld mede aan de fluctua-
ties van die uitkering onderworpen zijn.

Reeds in ,,Economisch-Statistische Berichten” van 10

December 1947, no. 1596, en bij de behandeling van het

Wetsontwerp, is in de Kamer op dit bijzondere gevolg ge-

wezen. Het denkbeeld is geopperd het crisisbestanddeel

buiten toeslag en aftrek te houden. Maar de Regering wilde

hiervan niet weten. Burgemeester en Wethouders van

Rotterdam achten het een eis van goed beleid, dat de

verhoging van 20 pCt op evengenoemd bedrag, derhalve

rond f 3 millioen, op, de geaccumuleerde crisistekorten
buitengewoon wordt afgeschreven. Dit zal in volgende
jaren de gewone dienst verlichten; niet alleen- zal de

schuld afnemen en zal de uitgaaf wegens rente kunnen

worden verlaagd, waardoor, onder gelijkblijiende dmstan-
digheden, enige armslag zal worden verkregen, maar ook
zal, indfen t.z.t. een korting mo w’orden ondergan, een

beroep op deze extra-aflossingen kunnen worden gedaan

om het nadeel van een tijdelijke inzinking van de middelen

te compenseren. De toeslag op de rest van de bijzondere
uitkering heeft Rotterdam blijkbaar nodig om aan de

stijgende uitgaven het hoofd te kunnen bieden.

Er kunnen even,’el andere gemeenten’zijn, die de ge’hle
toeslag van 20 pCt niet aanstonds nodig schijnen te hebben
om de gewone dienst sluitend te maken. Men kan niet alle

uitgaven voorzien. Zou ‘bijv. in 1949 een derde loonronde

worden ,toegestaan – er staat nog niets van vast, maar

het gaat hier om een sprekende mogelijkheid – dan zal
een budget, dat nauwkeurig is opgemaakt en dat overigens geen meevallers in de loop van het jaar ontmoet, niet vol-
doende speling hebben om een dergelijke uitgaaf ‘op te
vangen. Daar de belastingen practisch niet meer kunnen
worden verhoogd, zal een gemeentebestuur, dat geen arm-
slag meer heeft, de taak 1’ebben, te onderzoeken welke
uitgaven verminderd kunnen worden of welke voorziening
‘are te staken om de verhodgde salarissen te kunnen vol-
doen. Daar het prijsgeven van taken veelal gepaaid gaat
met het ontslag van ambtenaren-zal het wel buitengewoon

vervelend zijn om een deel van het corps te ontslaan ten-
einde het blijvende deel een hog loon of salaris uit te
betalen.

Een iniddelenfonds.

Om de zaken goed te financiereii hebben de gemeenten

dus behoefte aan een nieuwe inkomstencapaciteit, als
compensatie tegenover de oude, die bestond uit het niet-
heffen van belastingen, die nog opgelegd zouden kunnen
worden. De voornaamste daaronder was de hoofdelijke
omslag of gemeentelijke inkomstenbelasting, later dc op-
centen op dè hoofdsom van de gemeentefondshelasting,
doch deze zijn tijdens de bezetting opgeheven en niet meer
aan de gemeenten teruggegeve’n. In plaats daarvan be-
horen de gemeenten te beschikken over een Middelenfonds,
dat de grootte behoort te hebben van 10 pCt van het bud-
get, d.i., om de gedachte te bepalen, 10 pCt van het eïnd
cijfer der begroting. Daar in dit eindgetal slechts begrepen
zijn de saldi van de bedrïjfsbegrotingen, is tegen heteind-
cijfer als maatstafheel wat in te brengen, doch het is als
voorlopig uitgdng’spunt te’ aanvaarden. Het zou betekenen,
dat onze drie grootste steden een, middelenfon’ds zouden
moeten hebben van f 15 â f 18. millioen om tegenvallers
te kunnen opvangen. Men vergete niet, dat de uitgaven’
vaak sneller stijgen dân de ontvangsten en dat een plotse-
linge val in de inkomsten lang geen zeldzaamheid is, noch
dat de gemeenten, diQ de laatste jaren weinig hebben
Icunnen investeren, voor nieuwe kapitaalsuitgaven zullen
worden gesteld (gas, electriciteit, water, bus, enz.) met veel
zwaardere gevolgen voor de gewone dienst wegens de,last
van rente en aflossing op de nieuwe aanschaffingswaarde,
welke aanzienlijk hoger is dan die, waarmee het bedrijf
heeft gerekend en waarop de tarieven zijn gebaseerd.
Ik breng de instelling van een middelenfonds nueeds

848

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1948

ter sprake, omdat het de eerste jaren nog kan voorkomen,

dat de middelen nog iets zullen meevallen. Het kan zijn,

dat de gemeenten nog enkele jaren profiteren van winsten,

die eigenlijk ver]iezen zijn, zolang de afschrijvingen niet
op vervangingsbasis worden vastgesteld. Men reservere

deze winsten om de te verwachten verliézen te overbruggen.

Aanvaarden de gemeentenhet nieuwê niveau als een
vaste basis en stellen zij zich daarop geheel in, dan zal

ied ere tegenvaller onvermijdelijk tot inperking ‘dwingen

en zal zelfs de zelfstandigheid in gevaar worden gebracht.

Juist omdat het oude helastinggebied niet is terug-ontvan-
gen, is het noodzakelijk een nieuwe ‘inkomstencapaciteit

te scheppen, teneinde tegenvallers het hoofd te kunnen

bieden. ‘Natuurlijk is het gemakkelijker een middelenfonds
aan te breken dan belastingen te verhogen. Daarom zal

hij de beschikking over een middelenfonds de wil tot zelf-
beperking zwaarder
01)
de proef worden gesteld dan onder

de oude bedéling, toen en nieuwe voorziening wel alge-

meen als dringend moest worden gevoeld, vôérdat tot he-
lastingverzw’aning kon worden overgegaan. Teneinde dat

fonds op voldoende stei-kte te brengen en, zo een redelijk bedrag aanwezig is, zich zelf eer, rem aan te leggen, ware

als richtsnoer aan te nemen, dat eerst dén over een batig
saldo tot het verwezenlijken van bepaalde wensen zal

‘orden beschikt, indien het middelenfonds. tenminste

10 pCt van het budget (ruwweg: het eindcijfer van de be-
groting) groot is. Slechts in noodgevallen zal het bedrag,

dat door de bedoelde 10 pCt wordt voorgesteld,, moeten

worden aangebroken. Mi. kunnen de gemeenten thans
niet genoeg worden gewaarschuwd, dat de herkregenzelf-
standigheid minder stabiel is dan die, welke zij vroeger

hebben gekend, en dat een middelenfonds als compensatie
voor de vroegere (ongebruikte) belastingcapaciteit een
noodzakelijke voorwaarde is voor het dragen van de ver-

antwoordelijkheid voor een duurzaam zelfstandig beheer.

Rotterdam.
T.
IEASPER.

VESTIGINGSWETGEVING BIJ DE

TOTSTANDKOMING DER ECONOMISCHE

UNIE.’

Blijkens recente uitlatingen van onze Minister van
Economiscjie Zaken, welke uitlatingen hun bevestiging vinden in de Memorie van Toelichting op de beg’roting
van Economische Zaken, is het ernstig voornemen van

onze Regering de deze zomer te Château d’Ardennes
met de Belgische en Luxemburgse Regering gemaakte
afsprank, op 1 Januari 190 dë Economische Unie tussen
de drie betrokken landen te verw’ezenlijken, inderdaad
te honoreren
1)

Dit betekent dus, dat niet alleen op 1 Januai’i 1950 hèt
goederenverkeer volledig vrij zal zijn, voor zover dit ver-

keer betrekking heeft op goederenuitwisselingen tussen
de drie landen onderling, maar ook dat van deze datum af
de drie landen een gecoördineerde economische, financiële
en sociale politiek, zowel intern a!s extern gericht, zullen
dienen te voeren.

Onderstaande beschouwingen beogen
1
thans na Le.gaan,
welke consequenties uit deze noodzaak voor de drie be-
trokken landen voortvloeien,- waarbij deze beschouwingen

zich zullen beperken tot het gebied van het zgn. ,,Puhlieke
Handelsrecht”, i.h.b. de Vestigings’etgeing.
in tegenstelling tot Mr Dr Völlmar
2)
acht schrijver
dezes het nI. een absolute noodzaak, dat alvorens de
Economische Unie een feit wordt, juist op het terrein
van het zgn. Publieke Ilande.lsrecht” in de drie landen
gelijkheid van wetgeving bestaat, althans wetgeving- van
gelijke strekking, waarbij de drie Regeringen over dezelfde
soort bevoegdheden t.a.v. deze gebieden beschikken.

)Vgl. ook liet onlangs gepubliceerde Memorandum.


‘) Uniîicatie van het Handeisreclit in Nederland en België,
blz. 28.

In het tegenovergestelde geval immers kan mi., niet
behoorlijk ‘worden voldaan aan de hierboven genoemde

eis van een volledige coördinatie van de econonische,

financiële en sociale politiek der drie Beneluxianden,

terwijl alsdan evenmin voldaan is aan de eis, dat het

klimaat, waarin het bedrijfsleven zich moet bewegen,

in het ene’ land niet essentieel verschilt van dat in het

andei’e land; dit laatste moet toch eveneens als een on-

misbare voorwaarde worden beschouwd voor dc totstand-
koming der’Eeonomische Unie.

liet bovenstaande moge ten aanzien van het terrein der
ves tigingsa etgeving nader worden toegelicht.

Nederland.’

Gelijk bekend mag worden verondersteld, is krachtens het

K.B. E 93 in ons land nog steeds van kracht het tijdens de

bezetting (waarvan het trouwens alle kenmerken draagt),

in 1941, ingevoerde Bedrïjfsvergunningenbesluit, dat
betrekking heeft op industrie en groothandel en dat

het vestigen van een nieuw bedrijf, het uitbreiden van een

bestaand bedrijf of het doen fabriceren van andere artikelen

dan in Juni 1941 tot de normale in dt bedi’ijf voortge-
brachte of bewerkte goederen behoorden, aan een ver-

gunning van de Overheid bindt.

Ten aanzien van een aantal takken van groothandel is’
inmiddels na de bevrijding dispensati van dit Besluit
verleend, maat’ ten aahzien van de industrie geldt dit

Besluit nog otwerminderd, al is wel reeds, in 1946, door de
toenmalige Regering de vraag onderzocht, welk standpunt

het Bedrijfsleven innam tegenover een eventuele afschaf-
fing van het verbod tot het vervaardigen van nieuwe
artikelen op de bestaande apparatuur. Tot enig resultaat
heeft echter dit onderzoek niet geleid.

Derhalve’ client iedere onderneming, die onder het
Bedrijfsvergunningenbesluit val t, voor zijn desjetreffende

plannen een vergunning hij de Overheid aan te vragen,
welke Overheid, gélijk dit een goed régent betaamt, niet

over een nacht ijs pleegt te gaan, maar alvorens een be-
slissing te nemen het advies vraagt van het desbetreffende

Rijksbureau, de desbetreffende vakgroep en in bepaale
gevallen van de Commissie Kapitaalgoederen.

Het is duidelijk, dat deze procedure een zeker tijdsver-
loop vraagt en dat dikwijls talloze reizen naar Den haag
noodzakelijk zijn voor het geven van inlichtingen, voor het
bespoedigen van de zaak in kwestie enz. alvorens een
bepaalde beslissing is genomen.

Tegen het Bedrijfsvergurningenhesluit zijn reeds talloze bezwaren, zowel van juridische als van economische aard,
ingebracht en blijkens de Memorie van Toelichting op de
begroting van Economische Zaken wacht de Minister

thans het advies af van de Economische Raad, alvoiens het Besluit aan een a’gemene revisie te onderwerpen
3).

Binnen liet kader van dit artikel is slechts van belang,
in hoeverre hij een eventuele herziening van het Bedrïjfs-
vergun ningenbesluit rekening zal moeten wordeil gehouden
met de overeenkomstige situatie in België.

België.

In Belgi6 heerst op het gebied ‘van de Vestigingswet-
geving eeti van het Nederlandse stelsel, zoals dit sinds 1941
in ons land bestaat, totaal afwijkend systeem. In België kent men nI. het zgn. Arrête Royal no. 62,
dat dateert uit het jaar 1935, ,,waarbïj toelating wordt
verleend tot het oprichten van een Economische reglemen-

tering van de voos’tbrenging en de verdeling”. Ki’achtens
dit Besluit kan de Overheid van het bedrijfsleven’ uit

door de daarvoor in de desbetreffende bedrijfstakken representatieve organisatie worden benaderd, met het

‘) In ,,De Industrie”, heL orgaan van de Hoofdgroep Industrie, vindt men in de nrs dd.
t
Februari,
15
Februari en
1
Maart
1948
zeer lezenswaardige beschouwingen over de noodzaak van een
herziening van het Bedrijfsvcrgunningenbesluit, zodat ik mijn
lezers kortheidshalve daarheen moge verwijzen. –

t?

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

849

verzoek de desbetreffende bedrijfstak voor gesloten te

verklaren, een tussen een aantal ondernemingen in de

desbetreffende bedrijfstak gemaakte afspraak algemeen

verbindend te verklaren, enz.
indien door de Overheid tot gesloten verklaring van een

bepaalde bedrijfstak wordt overgegaan, dan betekent zulks,

dat het niet mogelijk is in,de desbetreffende bedrijfstak
een nieuw bedrijf te vestigen resp. een bestaand bedrijf

uit te breiden zonder dat daarvoor door de Overheid ver:

gunning is verleend, de ,,Conseil du Contentieux Econo

mique” gehoord.
Alvorens de Overheid een verzoek tot gesloten verklaring
of een algemene verbindende verklaring of anderszins toe-
of afwijst, wordt uIk een verzoek voorgelegd aan de

hierboven reeds vermelde ,,Conseil du Contentieux

Economique”, die uitvoerig en
in het openbaar
het hoor

en wederhoor toepast.
Indien de ,,Conseil du Contentieux Economique” tot

een negatief oordeel komt over een verzoek, zo dient dit
verzoek zonder meer door de desbetreffende Minister te

wcrden afgewezen.
In het tegenovergestelde geval staat het aan de Minister

vrij het verzoek al dan niet toe te wijzen. 1-let Arrête
Royal no. 62 wordt wellicht het best gekenschetst door
hef te omsëhrijven als ordening van binnenuit, d.i. op
initiatief van het bedrijfsleven, gesanctioniieerd door de

Overheid.
rfot nu toe is in België in een vijftiental bedrijfstakken
een verzoek tot gesloten verklaring van de desbetreffende
bedrijfstak toegewezen, waaronder in de vensterglasin-

dustrie, de rubherindustrie.en de koolzuuiindustrie, terwijl
een aaital verzoeken hangende zijn.
lIet is derhalve niet mogelijk, in deze bedrijfstakken
zich als nieuw bedrijf te vestigerii i’esp. een bestaand bedrijf
uit te breiden zonder vergunning van de’ Overheid.

Tot zover de situatie in België.

*
Zoals men ziet, wijkt het systeem in België aanzienlijk al van het in Nederland geldonde systeem.
Deze divergentie werd acuut, toen enige maanden ge-
leden binnen het kader der industriële aanpassing der drie

Beneluxlanden door .de Regeringeh der drie landen een
lijst van industrieën werd opgesteld, die niet zouden
vorden uitgebreid resp. waarin geen nieuwe vestigingen
zouden plaatsvinden zonder overleg met de Regeringen
der beide andere partnerlanden.
Van Nederlandse zijde werd toen betoogd, dat een

dergelijke lijst alleen dan aan zijn doel zou kunnen beant-
woorden, indien de Belgische Regering over voldoende
bevoegdheden zou beschikken om het bedrijfsleven in
l3elgi6 zo nodig te dwingen, bepaalde, door de Regeringen
ingevolge deze lijst gemaakte afspraken ook inderdaad
na te komen. Uit het bovenstaande overzicht is echter reeds duidelijk
gebleken, dat zulks niet het geval was, daar in België
onder de bestaande wetgeving de Regering diende en nog
steeds dient af te wachten, of een bdrijfstak haar met een
desbetreffend verzoek zou benaderen, en zelf geen initia-

tief tot een gesloten verklaring van een bedrijfstak kon

ondernemen.
De Belgische Regering heeft dan ook erkend, dat hier sprake was van éen wetsmanco, en medegedeeld, dat zij zich zouberaden, welke oplossingvoor dit vraagstuk kon

worden gevonden.
Tot nu toe is echter alleen d.eze wijziging in het Arrête

Royal no. 62 aangebracht, dat de Belgische Regering heeft
bepaald, dat aan haar van alle nieuwe vestigingen, resp.
van allé uitbreidingen van bestaande vestigingen op indus-

trieel terrein mededeling moest worden gedaan, voor
zover het vestigingen resp. uitbreidingen betrof in die
takken van industrie, waarvan tussen de drie Regeringen
was overeengekomen, dat déze niet zoudén worden uit-
gebreid zonder overleg met het partnerland.

liet is echter duidelijk, dat hiermede nog geen oplossing
voor het hierboven uiteëngezette probledm is verkregen,

daar de Belgische Regering ook nu nog de mogelijkheid
mist tegen ongewenste vestigingen op te treden.
Terwijl derhabie in Nederland iedere nieuwe vestiging

en uitbreiding aan een vergunning is onderworpen, heerst

in België op dit punt nog steeds, afgezien dan van een

aantal gesloten verklaringen, volledige vrijheid.

– 1-let is duidelijk, dat deze situatie’vébr 1 Januari 1950

op de een of andere wijze zal dienen te worden opgelost.
‘In-het tegenovergestelde geval dreigt immers het gevaar,. dat niet alleen de allerwegen als noodzaak erkende coörcli-
natie der economische politiek der drie Beneluxlanden

voor onoverkomenlijke moeilijkheden zou komen te staan,

maar ook, dat vestigingen van nieuwe industrieën resp.
uitbreidingen van bestaande indutrieën los van econo-
mische overwegingen in België resp. Luxemburg zouden

geschieden, wegens de aldaar op dit punt zoveel vrijere
w’etgeving.

Dit laatste evenwel zou volkomen in strijd zijn met de
idee der economische integratie der drie Beneluxianden,
welke immers juist het gehele, door deze drie landen lie-
streken gebied als één groot economisch geheel wil zien.
Aanpassing der wetgeving op dit punt is derhalve een
dringende eis.
1-let tijdstip hiervoor lijkt ook niet ongunstig, daar in
ons land de noodzaak van een hervorming v.n het Bedrijfs-
vergunningenbesluit allerwegen wordt erkend, terwijl in
België, zeker bij de Belgische Regering, begrip voor de

noodzaak van althans enige bevoegdheden op dit terrein
voor dé Overheid aanwezig is 4)

Synthese der twee standpunten.

Uitgaande dus van de stelling, dat aanpassing van wet-

geving noodzakelijk is, rijst vervolgens de vraag, in
welke richting deze aanpassing zich zal moeten voltrekken.
Daarbij zal, gelijk wij hierboven reeds uiteenzetten,
rekening dienen te worden gehouden met de noodzaak van
een coördinatie van de economische politiek tussen de

diie Beneluxlanden enerzijds en de wens van het bedrijfs-
leven, aowel hier te lande als in België, naar een grotere
vrijheid op dit punt dan thans met name in Nederland
bestaat anderzijds.
M.i. kan een zodanige synthese tussen deze twee stand-
punten tot stand worden gebracht door het Bedrijfs-
vergunningenbesluit in ons land uitsluitend toepasselijk
te verklaren op dies bedrijfstakken, waarvan tussen dè
drie Regeringen is overeengekomen, .dat in deze bed rijfs-
takken geen nieuwe vestigingen zullen plaatsvinden
zonder overleg met de beide partnrlanden. Ten aanzien
van de niet op deze lijst voorkomende bedrijfstakken
w

orde volledige vrijheid toegelaten, met dien verstande,
dat het vanzelfsprekend vrij zal moeten staan aan het
bedrijfsleven een verzoèk tot gesloten verklaring van de
desbetreffende bedrijfstak in te dienen. Dit voorstel komt
derhalve neer op een terugkeer tot het systeem van de
l3edrijfsvergunningenwet 1938, met dien verstande, dat
het initiatief tot gesloten verklaring van een bedrijfstak
van de Overheid kan uitgaan t.a.v. die bedrijfstakken,
wagromtrent overleg met de beide andere partnerlanden binnen het Beneluxverband is overengekomen, en waar-
omtrent dit overleg alsnog in de toekomst zal worden
overeengekomen
5).

In België kome alsdan een hiermede overeenstemmende
regeling tot stand. 1-let spreekt vanzelf, dat daartoe het
Arrête Royal no. 62 dienovereenkomstig zal moeten
worden uitgebreid, hetgeen trouwens, blijkens hèt genoern’de
artikel in de ,,Echo de la Bourse”, de Bélgische Regering
ook reeds overweegt.
Op deze wijze wordt bereikt, dat de waarborgen voor een

4)
Vergelijk bijv. Echo de la Bourse” van 23 September jI.
‘) Over de hervorming van het Bedrijfsvergunningenbesluit
zelve zie men uitvoeriger •,De Industrie” van
1
Maart jI.

r

850

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1948

doeltreffende coördinatie van de economische politiek

der drie Beneluxiancien gegeven zijn, terwijl de zô door het
bedrijfsleven in de drie landen begeerde en ook door de
– Overheid als noodzaak erkende vrijheid binnen de daar-

voor gestelde grenzen zal worden verkregen.
Ten aanzien van de procedure tot gesloten verklaring

van een bedrijfstak; benevens töt het verkrijgen van’een

vergunning tot vestiging resp. uitbreiding in een ,,gesloten

verklaarde bedrijfstak” is er mi. de noodzaak te komen
tot de vorming van een supranationaal orgaan, dat

de drie Regeringen adviseert, omtrent deze verzoeken.

De spoedige totstandkoming van een zodanig supra-

nationaal adviesorgaan acht ik van zeer groot belang en

een absolute voorwaarde vôor een doeltreffende functionne-

ring der Unie.
Een orgaan, als hier bedoeld, zou kunnen worden ge-

vormd als onderdeel van de reeds functionneren’de Raad

voor de Economische Unie, bedoeld in het Benelux-

statuut van September 1944, en de daarin gebrachte

wijzigingen, welke Raad optreedt als het adviesorgaan

voor Beneluxaangelegenheden van economische aard
van de drie Regeringer.. Bij. de behandeling van de ver-

zoeken door dit orgaan verdient het mi. aanbeveling de

procedure te volgen, welke thans van kracht is bij de be-
handeling van de verzoeken, ingevolge het-Arrête Royal

no. 62, door de ,,Conseil du Contentieux Economique”,

welke proceduÉu hierboven in het kort werd besproken.

Dit systeem werd vroeger eveneens gevolgd bij de toe-

passing van de Bedrijfsvergunnïngenwet hier te lande,

– en het behoeft wel geen betoog, dat door dit systeem de
schijn van willekeur, die noodgedwongen aan de toepassing
van liet huidige Bedrijfsergunningenhesluit kleeft, wordt

weggenomen en dat de rechtszekerheid op deze wijze zeer

wordt bevorderd.
Daarbij verdient het m.i. aanbeveling de Belgische
regel, .dat, ingeval van een negatief advies de Regering

verplicht is, het desbetreffende verzoek af te wijzen,

tèrwijl ingeval van een positief advies de Regering vrij is
nâar eigen inzicht, te handelen, toepasselijk te verklaren
op,de procedure van het genoemde orgaan.

**
*

Het spreekt vanzelf, dat in het bovenstaande slechts
een enkel punt is aangestipt uit de rijke materie van het
Publieke Handelsrecht.
Daarnaast dienen ongetwijfeld andere belangrijke vraag-
stukken, behorende ‘tot het Publieke Handelsrecht, als
dat. der
,
Publiekreclitelijke. Bedrijfsorganisatie, als het
vraagstuk’ van de houding van de Overheid tegen de
kartels (materie, welke thans teer onbevredigend is ge-
regeld in het ten onent van kracht zijnde Kartelbesluit,
terwijlin België het’wetsontwerp Duvieusart, betrekking
hebbende op dezelfde materie, nog steeds aanhangig is
6)

als het vraagstuk der Ondernemingsraden binnen het
Beneluxkader worden bestudeerd en tot een oplossing
gebracht.

Tenslotte is onverwijide regeling van een aantal punten,
behorende’ tot het ‘private handeisrecht, van belang.
M.i. is echter cie urgentie van een doeltreffende regeling
vari’de verschillende onderwerpen, ,behorende tot het

zgn. publieke handeisrecht, nog sterker dan ten aanzien
van de onderwerpen, behorende tot het zgn. private
handeisrecht, welke door Mr Dr Völlmar zo voortreffe-
lijk in zijn reeds geciteerde werkje worden behandeld.

Eindhoven.

Mr J. VAN, WULFFTEN PALTHF..

) Vgl. mijn artikel in ,,E.-S.B.” van 24 September 1947; voorts
het artikel van Dr W. F. Lichtenauer in ,,E -S.B.” van 1 September

DE INDUSTRIALISATIEPOLITIEK

IN INDONESIË.

De overbevolking op Java, die steeds ernstiger vormen

aanneemt, heeft reeds voor de oorlog, geleid tot
,
het inzicht,

dat een zo snel mogelijke industrialisatie noodzakelijk is,

indien, men wil voorkomen, dat de welvaart van dit gebied
voortdurend
meer
achteruitgaat.

– In verband hiermede werden in 1937 van overheidswege

nijvérheidspolitieke richtlijnen vastgesteld, volgens welke

de indutrialisatie zou worden bevorderd. Deze richtlijnen

zijn steeds gevolgd totdat de oorlog met Japan aan verdere
industrialisatie de pas afsneed. Na de oorlog werden op-
nieuw pogingen tot nijverheidsontwikkeling in het werk

gesteld, welke leidden tot een aantal officieus gepubliceerde

nieuwe richtlijnen, die in verschillende opzichten van de

oude afwijken en geformuleerd werden door een tweetal

ambtenaren van het Departement van Economische Zaken

te Batavia, de heren Drs W. van Warmelo en Jhr Mr E.’

R. D. Elias. Men mag aannemen, dat aan deze richtlijnen,

welke onlangs nog op een dienstconferentie van nij’verheids-
consulenten werden bevestigd, in de toçkomst in hoofdzaak

de hand zal worden gehouden, al kan de Overheid zich

hieromtrent eerst dan binden, nadat de Verenigde Staten

van Indonesië zullen zijn gevornd.
Centralisatie voornamelijk op Ja’a.

Men mag als vaststaand aannemen, dat de industrialisa-

tiebevordering voornamelijk op Java zal plaatsvinden. Er
zijn verschillende factoren, die hiervoor pleiten. In de
eerste plaats is fava -in het Verre Oosten zeer gunstig
gelegen voor de aanvoer van grondstoffen eri de afvoer

van producten. Verder is de verkeerssituatie op genoemd
eiland de beste in de gehele Archipel, omdat er reeds van
ouds veel aandacht aan is besteed. Ook is Java het kleinste

eiland van de vhir grote Soenda-eilanden, zodat de afstan-
den er minder groot zijn. ‘Daarenboven is het verreweg het

dichtst bevoikte gebied van de Archipel, zodat er, een

groot arb&dersreservoir aanwezig is. Tenslotte is de be-volkinj er het meest ontwikkeld van de gehele Archipel, –

omdat iiet onderwijs er het eerst werd verbreid.
Reeds hierom kan i’ben aannemen, dat de plannen tot
krachtige industrialisatie van Oost-Indonesië, waarvan in
de eerste tijd van het bestaan van deze deelstaat zoveel
ophef werd gemaakt, geen bijzonder grote betekenis

hebben. Dit gebied mist de evengenoemd&doorslaggevende
vestigingsfactoren vrijwel geheel en een krachtige industria-,
lisatie is er dan ôok.voorlopig niet te verwachten. Tal van
ondernemingen, die tot dusver op Java waren gevestigd,

hebben dan ook reeds, van de be,ginne af te kennen
gegeven aan een overplaatsing van hun bedrijf naar Oost-
Indonesië volstrekt geen behoefte te hebben, al is de
politieke situatie in eerstgenoemd gebied voorlopig nog

wat roeriger. , ,
Intussen is in dit opzicht t’ussen de richtlijnen vtn 1937

en de tegenwoordige toch een duidelijke nuancering
merkbaar. Volgens de eerste wenste men de industrialisatie
hoofdzakelijk tot Java te beperken en iii de Buitengewesten
te streven naar een verdere agrarische ontwikkeling. Thans stelt men zich op het standpunt, dat weliswaar het zwaarte-

punt op Java komt te liggen, maar dat in de Buitengewes-ten plaats noet worden gegeven aan de kapitaalii’ttensieve
bedrijven, welke een sterke binding aan de grondstofvind-
plaatsen, vereisen. De moeilijke arbeidsvoorziening in de
Buitengewesten leidt vanelf tot dergelijke niet-arbeids-

intensieve ondernemingen. –

De ,be1anen aan de Iandbodw en de’ impo’rthahdel.’
In de richtlijnen van 1937 was nadrukkelijk het stand
punt ingenomen, dat gein industriële -uitvoerproducten
mochten worden verv.ardigd, wélke de 6gmrisch6 export

in gevaar zouden .kunen brengen of.al rni1bjectvo.6r
de agrarische uitvoer zouden kunnen sorden gebruikt

•’

•-:-

:

‘:

-•

‘–


•—


:

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISfISCHE BÈRICHTEN

851.

tenzij door eigen productie – in verband met een belang-

rijke stijging van de koopkracht een grotere import

van buitenlandse industrieproducten zou kunnen worden

verwacht.
Het typerende van dee opvatting was dus, dat men aan

.de landbouw- en importbelangen v9altrekt de voorkeur

gaf boven de industrie. Men vreesde, dat door een kracli-

tige industrialisatie de prôductiekosteri van de onder-

nemingscultures’ te zeer zouden stijgen, en aangezien

Indië vôér alles een landboijwiand was, wenste inen dit

in elk geval te voorkomen. Ook werd het noodzakelijk
geacht de belangen van de importhandel te ontzien. Men
• stelde zich hierbij op het zgn. in- en uitvoerargument,
d.w.z. het beginsel, dat, de consument belang had bij een,

uitwisseling van producten tegen zo laag mogelijke pro-

– ductiekosten, in verband waarmede de handhaving van

een zo goed mogelijke importhandel zeer gewenst werd –

geacht. De industrie kwam dus bij de industrialisatie-
politiek pas op de derde plaats en zou in het economische

bestel niet meer dan een aanvullende positie kunnén

innemen.
De richtlijnen van na de 6orlog zijn echter geheel anders
ingesteld. Zij l3eogen niet meer de ontwikkeling van de

industrie als aanvullende ecônomische factor, doch zetten
haar als volkomen gelijkberechtigde factor naast de andere.
FIet doel is namelijk een groter evenwicht te bereiken in
de ecinomische structuur van het land. De ervaring heeft
sinds lang uitgewezen, dat het grotendeels agrarische
karakter van de Indische samenleving leidt tot een grte

vatbaarheid voor de conjunctuurschmmelingen, omdat
groidstoffen in cle hausse bijzonder in prijs stijgen en in
de.baisse overmatig in prijs dalen. De vrees, dat door kraci-
tige industrialisatiede landbou- en importbelangen sterk
worden geschaad, wordt thans niet meer gedeeld. Immers,
de steeds toenemende overbevolking blijft toch een druk

– op de lonen en op de prijzen der industriële artikelen
-uitoefenen, zodat de landbouw (afg&zien ‘van het huidige
door de inflatie
,
veroorzaakte hoge loonpeil) van lkge
loiieri zal kunnen blijven profiteren, trwijl van een toe-
nemende industrie een yerhoogde koopkacht en een ver-
meerdering van de internationale handel in kapitaals- en’
consumptiegoederen wordt verwacht.

Mechanische QCrSUS handwerksnijQerheid.

De richtlijnen van 1937 hadden binnen de ‘gestelde
grenzen tot doel zô spoedig mogelijk de wérkgelegenheid te
verruimen om- daarmede de bevalkingsaanwas op snelle
wijze althans ten dele te neutralisren. Vandaar dat aan
een industrialisatie in de vorm van bevordering door
modernisering van arbeidsintensieve bedrijven, dus vooral
– handwerksbedrijven, waaraan Indonesië zo rijk is, de
voorkeur werd gegeven boven de aanmoediging van me-
chanische bedrijven. Wanneer er botsing kwam tussen
bestaande handwerksbedrijven en een mechanisch bedrijf,
waarvoor vergunning was aangevraagd, moest het laatste
wijken. . • . –

De volgorde, waarin de verschillende )edrijfsvormen
zouden worden ontwikkeld, werd in de oude richtlijnen uitdrukkelijk vastgesteld als volgt:

a. de huisvlijt,


b. de niet-gemechaniseerde klein-nijverheid,
c., de gedeeltelijk gemechaniseerde klein-nijverheid,
de gemechaniseerde midden-industrie,

het sterkgefnechaniseerde grootbedrijf.
Begonnen zou dus worden bij de eenvoudigste, meest
primitieve vorm van nijverheid oni vervolgens op te klim-
men tot de meer gemechaniseei-de vormen, terwijl het
moderne grootbedrijf geheel achteraah komt.
Een dergelijke politiek hield dus geen rekening met de
economische -regel, dat bij èen elastische ‘vraaj naar goe-

deren een- kapitaalintensief bedrijf—ondanks het feit, dat
verschillende handwerksbedrijyen vorden weggecoiicur-‘
reerd – toch voor de gemenschap.economische wiist zou

kunnen opleveren door verkoop van de goederen tegén,

lagere prijs. • • – –

In de nieuwe nijverheidpolitike’ rièhtlijnen is ah een
dergelijke duidelijke voorkèur voor d ‘ontiikkelihg’van

handwérk en kleinbdrijf afgez)en. Degenoemde bedrijts-
vormen zullen alleèn dafi voorrani hébbfn,. indien zij

economisch verantwoord zijrL Dit benist op ht,feit,, dat

handwerk en kleinbedrijf een godde leerschool – vormen’

voor de ontwikkeling van het technifch’ en comn’iercie1
behQersvermogn en tevens aan het : algemeen kapitaal-

gebrek in Indonesië, tëgenioet komen. ‘De reel’ is thani
aldus, dat de technologiöh-economifche strui6tudi van
iedere bedrijfstak bepaalt, ‘ welke bédrijisvorm (klein-,
groot-, hand- en machinaalbedrijf) de beste ontwikkelingf-
kansen biedt, alleen bij gelijke economische mogelijkheden

zal de voorkeur «’or1en gegeven’aân handwerk ën klein

bedrijf. – • , • . -‘. — , .
-:

Protectionisine tegeiioeer wijhandel.
•’

.

,

-. –

De vroegere.nijverheidspolitieke
richtlijhei!i
i’ren stellig,

niet afkerig van eed zekeie be’scherming der binënlandse
industrie, want’ zij beoogden tarief-, handels- ‘e nijver-
,heidspolitieke maatregelen ter verzekering ‘van’ ‘eei’i ren-

dabele productie. Men wenste echter, althans in de aan-
vankelijke opzet, hiermede zèer véoi’iichti te zijn’ en met
name de protectie binnen ‘zodanige grenzen te- houden,

dat de productiekosten van de bindenlandse nijverheid op
– het. ,,Pacificpeil? bleven, zodat de nij.verheidsproducten
in Indië konden blijven concurreren met andere soortgelijke

producten van het Verre Oosten. Bedoeld,ivagdus een zeer
‘matige bescherming. – – . ‘ , ”

Intussen was hier in velerlei-ôpzicht de natuur.rnaohtiger
dan de leer. Door de scherpe concurrentie, die ‘deJapanse

producten’de inheemse (o.a. cement) en de uNederlaïidse

artikelen (o.a. textielgoederen) ‘aandeden, was men -ge
• noodzâakt een vrij scherp’ côntingenteringsstelsel. in, -te

voeren, dat de’Japansegoederen. voör een deel buiten de
Indische markt hield. Hierdoor werd’ aan verschillende.

inhèemse ‘bedrijfstakken een grotere uitbreiding gegeven
dan aanvankelijk de bédoelifig was ën werd’ de-

binnen-

landse textielnijverheid zozeer ‘opgeblazen,’ dat een Be-
– drijfsreglementeringsordonnantie nodig’ werd om de pro-
– ductie binned de perkén te houden en mdrktsto6rnissni të
voorkomen. ‘Tegenover de prijsopdrijvende -inlo’ed, die

de ‘genomen niaatregeled h’adden, stond onetw.ijfeld het
prijsverlagende resultaaf vak de modenisering van hét

handwei

k als gevolg vén de nijveri’ieidsvoorlichting

an

de Overheid, zOdat het ten’slote-moeilijk viél uit-te maken

of liet’ géstelde ideaal van- handha’ing van het ,;Pacific
peil” werd verwezenlijkt'(naar onze inening’mag men-veilig

aannemen., flat dit niet-het geval- was) doch,vast staat,
dat de ontw’ikkeling’in dit-opzicht zekere gevaren in zich
borg.

De-nieuwe richtlijnen bepalen, dat de’tarief-, -handels-
en nijverheidspolitieke – maatregëlen’ uitsluitend gedurende
de industriële beginperiode’een reiidabèleproduotie’-mögen
verzekeren. Dit – moet aldug worden vérstan

» dat .-het

strenge beginsel vah liet ,,Pacific’péil”.’is’losgelâten en de
sinds Friedrich List bekende ,,Erziehungszölle” in principe
zijn aanvaard.

Wat het principe der rentabiliteit betreft wordt hier-
onder niet alleen die der,onderneming verstaan, doch ook de nationaal-economisché reutabil)tdit. Dit wij zegdn, dat
indien enig industrieel object. niet, réndabel kn woiden
opgezet, het toch tot uitvoering, zal kiinnn koi’ien, indien.
– kan wordén vervacht, dat
seconl,aire
‘gevolgen yan meer
welvaart hèt ‘i-esultaat- vn een de’rgeiij-kev.e’stiging zpllen
zijn.


l

.•

1-1

.:–.-

.,
rt
– et is zeker te verwachtën,.dat, Vee
:
P
0

de Verenigde Staten van Indoneie’ tot tand zijn gekomen
en de lndoneiers dus 1i
in hoofdzaak t heft in handen
zullen hebbn ‘gekregeni, ‘vor’en]edoeld’e bdhméiidét
rie en in Vrij grote omvang ullen worden ingevoerd De

852

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1948

handelspolitieke geschiedenis van Japan, India en andere

Oosterse landen, waar de inheemsen een beslisende invloed
in het bestuur hebben gekregen, is er het voorbeeld van’.

De Indonesiërs willen niets liever dan een uitgebreide
industrie,
zb
mogelijk naar het voorbeeld van de Wïesterse,

en zullen niet schromen daartoe de nodige beschermings-
maatregelen te nemen, die overigens

geenszins, zoals Friedrich List’s bedoeling is geweest, tijdelijk zullen zijn.
Dit betekent, dat de inheemse kapitaalsbelangen, om op

cle Indonesische markt te kunnen concurreren, steeds meer

in Indonesië zelf hoofdbedrijven of filialen zullen moeten

stichten, zoals dat in andere protectionistische landen het
geval is.

In welke vorm dit zal geschieden, zal de toekomst moeten

uitmaken. Het kapitaal zal wel hoofdzakelijk uit Europa
en Amerika moeten komen en voor Westerse ondernemers

bestaan hier zeker mogelijkheden. Echter zijn hier ook

grote kansen voor Japanse ondernemers die met behulp
van de grote Japanse concerns textiel-, metaal- en andere

bedrijven zullen kunnen stichten. Het Indonesische element

zal zeker niet afkerig staan tegenover Japanse deelneming
aan de industrialisatie.
Particulier- of oQerheidsinitiatief.

In de richtlijnen 1937 werd het particulier initiatief

geheel op. de voorgrond, gesteld. Weliswaar werd de wen-
selijkheid van overheidsaanmoediging erkend in de vorm

van goede voorlichting, credietverschaffing door de Alge-
mene Volkscredietbank en bevordering van crediet-,
productie- en handelscoöperaties, doch verdere staatsbe-
moeienis werd afgewezen. Men ging dus niet verder dan
het beginsel, dat de Overheid er naar streeft een zodanige

gunstige sfeer te scheppen, dat de ondernemer de gestelde
doeleinden ten volle kon bereiken, en daarbij bleef het.
De situatie is echter anders bij de nieuwe richtlijnen.

Daarin wordt uitdrukkelijk gesproken van de beschikbaar-

stelling van kapitaal door tussenkomst van geëigende finan-

cieringslichamen ten behoeve van de groot-, midden-

en
kleinindustrie en het treffen van financieel-politieke

steunmaatregelen, als het particulier crediet in gebreke

blijft, zomede het oprichten van bedrijven door de.
Overheid dan wel met overheidsdeelname, indien en voor
zolang het particuliere initiatief ontbreekt, ontoereikend

dan wel niet gewenst is. De particuliere ondernemingsvorm
blijft wel de grondslag voor de volkshuishouding, doch het zwaartepunt isoch iets meer verschoven naar de overheids-
bemoeienis in de vorm van volstrekte zeggensçhap van de
Overheid, dan wel medezeggenschap. Deze opvatting ligt
in de lijn der ontwikkeling, want onder Indonesisch bestuur
zal de neiging tots.taatsbemoeienis – evenals bijv. in India en Pakistan het geval is – zeker groter zijn dan
onder Nederlandse leiding het geval was. In de jaren van
v66r de oorlog was men, getuige de Bedrijfsreglemente-
ringsordonnantie, zeker niet afkerig van ordening. Thans
zal dit zeker in niet mindere mâte het geval zijn, zelfs nadat
de noodmaatregelen wegens de gevolgen van de oorlog te
zijnei’ tijd overbodig zullen zijn geworden.

Binnenlandse. afzet of export.

VÔÔr de oorlog werd uit de aard der zaak aan een ont-
wikkeling van exportbedrijven niet gedacht. Dit lag in

de rede, omdat de industrie slechts als aanvulling van dé
landbouw mocht dienen en vooral geen nadeel mocht toe-
brengen aan, de handel van Indië met het buitenland.
Thans wordt daarover wel anders gedacht. Hoewel uit
de aard der zaak het grootste deel der industrie aange-
wezen zal zijn op afzet in het binnenland, wordt ook ernstig
gedacht aan de ontwikkéling van exportbedrijven. Daar-

voor zou Java in het bijzonder in aanmerking komen,
omdat dit eiland voor’ een afzet in ZuidOost-Azië het gun-
stigst is gelegen.
Dt inderdaad wél lângzamerhand aan- exportindustrieën

mag worden gedacht blijkt hieruit, dat Indië reeds vôôr
de oorlog in vrij hoge graad kon voorzien in de eigen be-

hoefte van industriële artikelen. Zo was in 1939 het zelf

voorzieningspercentage van de na te noemen producten als volgt:

Margarine

……….
40
Glas

…………..
6
Biscuit

…………
45
Looierijen

……….
70
Suikerwerk

……..
60
Schoenen

……….
GO
Sigaren

…………
80
Ander

leerwerk
…….
70
Sigaretten

……….
92
Pajongs

…………
38
IJzervitriool

……..
80
Houtvrij

papier
….
..
27
Strijkklare verf
75
Gietijzeren. oostpannen
90
Zeep
…………….
72
Rijwielen

……….
35′
Asbest-cementplaten
16
Flash-lights

……..
40
Textiel’

………….
14
Sigarenaanstekers

. .
80

Een exportindustrie zal echter, in verband met de

ook op dë Aziatische markt te verwachten scherpe

concurrentie, slechts geleidelijk kunnen worden opgebouwd.

De keuze der producten, waar Qan de oeroaardiging door ooer-
heidsmaatregelen zal worden beç’orderd.

Omdat de richtlijnen van 1987 van het beginsel uitgin-

gen, dat de landbouw en de handel met het buitenland niet

mochten worden gestoord, werd het principe gehuldigd,

dat verschillende bedrijven niet mochten w’orden gevestigd,

of althans binnen bepaalde grenzen moesten blijven. Ten

aanzién van de te bevorderen bedrijven droeg deze politiek
dus naast een positief ook ëen sterk negatief karakter,
nI. in een vaststelling van de grenzen, waarbuiten de in-dnstrie zich niet mocht ontwikkelen.

Volgens de tegenwoordige richtlijnen w’orden echter
uitdrukkelijk de groepen van industriële artikelen aange-
geven, waarvan de productie moet worden bevorderd. In

de eerste plaats zijn het de meest noodzakelijke levensbe-
hoeften zoals voeding, kleding en behuizing: De desbetref

fende industrieën kunnen worden beschouwd als ,,afge-

leide” industrieën. Daarna komt de groep van de zgn. basis-

en hulpindustrieën, welke als ruggegraat van het industriële
bedrijfsleven en voor de volkshuishouding van doQrslag-

gevende betekenis zijn. In de derde plaats komen alle
overige artikelen, doch mèt dien verstande, dat
cle
productie
daarvan economisch verantwoord moet zijn.
Bij deze laatste groep moet volgens de richtlijnen wor-

den gestreefd naar het vervaardigen van industriële arti-
kelen, waarvoor Indonesië bij uitstek in aanmerking komt.
Als centrum hiervan moet vooral Java worden beschornvd,
omdat Java daarvoor zo gunstig is gelegen. –

Industriële planning.

Aangezien de industrialisatie in 1937 slechts een aan-

vullende betekenis had binnen de nauwe grenzen, die
landbouw en handel toestonden
;
kon toenmaals van plan-
vorming geen spraké zijn.

Hoewel onzeker is, in hoeverre in de komende jaren
industrialisatieplannen zullen worden ontworpen en uit-
gevoerd, w’ordt toch wel ernstig gedacht aan het vormen
van jarenplannen, waarbij de ontwikkeling van verschil-
lende industriële bedrijfstakken wordt gecoördineerd naar
ruimte (d.w.z. verdeling over de verschillende delen van

de Archipel), tijd, technologische opzet, efficiency en sociale
voorzieningen. Gedacht wordt aan een globaal 25-j aren-
plan, waardoor de voorziening in onontbeerlijke artikelen en basisproducten (dus de eerste en tweede
.
groep) geheel
zijn beslag zal hebben gekregen, terwijl binnen ‘dit kader
meer concrete 5-jarenplannen zouden worden gevormd.

Deze planvorming is geheel in de geest van de tegenwoor-
dige tijd. Zo zijn ook in Brits-lndië de laatste jaren tal van
plannen opgesteld, doch grotendeels onuitgevoerd gebleven.
In het bezétte deel van Indonesiëis men met concrete
plannen tot dusver vrij sober gebleven. Zo is een industrieel
rehabilitatieplan voor enkele jaren opgemaakt, waarvan
de uitgaven er als volgt uitzien:

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

853

Herstel
Grondstoffen
Totaal

1948.
f
50 mln
f

190 mln
f
240 mln
1949
î
50
f

200
f
310
1950
f
30
f

334
f
364
1951
f

..
f

380

..
f
380

f130 mln

1 f1.164 mln 1 f1.294 mln

De Qerhouding tot Nederland, Surinaie en Curaçao

De richtlijnen 1937 lieten zich niet met zoveel woorden

uit over de verhouding tot Nederland, Suriname en Cu-raçao, doch in de praktijk werd een nauwe band met de
overige delen van het Koninkrijk volledig aanvaard. Dit

hing samen met de eenheidsgedachte, die aan dat Ko-

ninkrijk ten grondslag lag.

Wij hebben reeds gezien, dat de contingentering van
verschillende goederen, waardoor Japanse producten ten

dele van de markt werden verdreveh en voor de zoveel

duurdere Nederlandse en andere Europese goederen ruimte
werd gemaakt, tengevolge heeft gehad, dat het beginsel van

een op ,Pacifïc-peil” werkende binnenlandse industrie
enigszins in gevaar werd gebracht. Daarbij werd verder,

wat betréft de steun van Indië aan Nederland, Suriname en
Curaçao enerzijds en die van Nederland, Suriname en Cu-

raçao aan Indië anderzijds, niet een do-ut-des principe, dus
een nauwkeurig tegen elkander afwegen van de wederzijdse

prestaties gevolgd, maar het beginsel van hulpverlening
zonder eis van overeenkomstige tegenprestatie toegepast.
Ook dit hing nauw samen met de imperiale Rijksgedachte.
Na de oorlog is de situatie ook in dit opzicht geheel ge-
wijzigd. De richtlijnen vdn thans houden wel rekening
met een samenwerking met de andere delen van het
Koninkrijk, doch stellen als voorwaarde: a. dat het be-‘

lang der Indonesische volkshuishouding hierbij voorop-
staat, en b. dat de samenwerking op de grondslag van we-
derkerigheïd geschiedt. Aan deze formulering kan men
l)emerken, dat de kwestie thans enigszins anders ligt dan

vroeger. Bij de hulpverlening van vroeger stond velstrekt
niet altijd het belang van Indië voorop, maar werd wel
degelijk met het Nederlandse belang gerekend naast dat
van Indië. Thans zal dit niet meer het geval zijn. Bovendien
wordt nu het wederkerigheidsbeginsel aangehangen, dus
het do-ut-des-principe, dat indertijd uitdrukkelijk werd
afgewezen. Wanneer men bedenkt, dat in de aanstaande Verenigde Staten van Indonesië het Indenesisch element

overheersend zal zijn, ligt het voor de hand aan te nemen,
dat een politiek van bevoorrechting van Nederland als in
het verleden, nu niet meer in die mate aan de orde is.

‘s-Oravenhage.

. Mr D. J. HULSHOF’F POL

VERSTOORD GEPEINS.

In het nummer van 1 September j.l. van dit blad heb
ik slaan peinzen aan de wieg van de publiekrechtelijke

hedrijfsorganisatie. Een rauwe stem heeft mij uit die over-
peinzingen opgeschrikt. Zij kwam uit De Volkskrant
van 11 en 14 September jI., waarin een tweetal met een ster gemerkte artikelen, welke aan Iiijn beschouwingen

zijn gewijd, strelende vermoedens opwekken ten aanzien
van het gezag desgenen, die mijn gedahten een critische
bespreking waardig heeft gekeurd.
Lichtelijk geschokt heb ik het verslag van mijn over-

wegingen nog eens nagezien om tot de ontdekking te komen,
dat ik slecht gelezen was en de aanval daardoor in hoofd-

zaak langs mij heenstoot. Een enkel woord- van antwoord
daarop mag intussen niet achterwege blijven. Een enkel
slechts, omdat de kolommeh van dit weekblad niet be-
stemd zijn voor de politiek, welke een dagblad vermag
te sieren, doch hier misp1aatst zou zijn. –

Mijn opponent dan geeft mijn artikel iveer als beschrij-
ving van een strijd tussen socialisten en Rooms-Katho-

lieken. Als hij het nog eens gelieft door te nemén, dan zal
hij daarin slechts de tegenstelling en botsing beschouwd
vinden tussen , ,verticalisten” en , ,horizontalis ten”. Dat
de socialisten zeer bepaaldelijk voorkeur voor de verti-

cale organisatie hebben, dat heb ik niet onder stoelen of
banken gestoken. Zulks blijkt voldoendè uit liet voor-

ontwerp-Vos, uit de afwijkende meningen van de leden uit het Nedei’lands Verbond van Vakverenigingen in de

Commissie-Van der Ven en uit bepaalde reacties in hun

pers. Ten aanzien van de horizontalisten’schreef ik echter
slechts:

aan den anderen kant (stonden) de voorstanders
van een organischen opbouw der maatschappij, die de gevreesde ûitwassen van het vrije initiatief wilden be-
strijden dooi’ samenbundeling van de economische werk-

zaamheid der enkelingen op inôraal-philosophischen
grondslag. De Rooms- Katholieke .zedeleer-‘ speelde daarbij
een belangrijke rol”.

Mijn criticus moge geloven, dat ik elk w’oord uit dit

laatste zinnetje op een goudschaal heb gewogen. Den
invloed van – de Rooms-Katholieke maatschappijleer op

deze ontwikkeling meende ik daarmede aan te duiden,

zonder – en dat opzettelijk – haar daarmede geheel
te vereenzelvigen. Verder wees ik op het voetspoor van
een persartikel op de parallel tussen een uitspraak. over
liet subsidiariteitsbeginsel in de hiemorie van toelichting

en een passage uit de encycliek Quadragesimo Anno. Verdere toespelingen op de Rooms-Katholieke maat-

schappijleer zal men in het gehele, vrij lange, artikel
tevergeefs zoeken.

Mijn bestrijder concludêert uit mijn beschouwingen,
dat ik nog steeds niet” ben doorgèdrongen tot de katho-
lieke maatschappijleer. Ik wil mij daarop zeker niet laten
voorstaan, doch wijs op het voorafgaande om aan tê
tonen, dat een analyse van mijn overpeinzingen aan de
wieg een absoluut onideugdelijk middel is om zulks aan te
tonen. Ik heb die leer in haar geheel niet ten tonele gevoerd
en slechts gewezen op enkele mijns inziens ontwijfelbare

sporen van haar invloed op de ,,horizontalisten”. Mijn
(mogelijk hooggeleerde) criticus hief t blijkbaar gevonden,
dat de schoen hem paste. Mijnerzijds wil ik daarop niet ingaan. Meer bevoegden kunnen over die mening beter
oordelen.

Na overdenking van dit element uit de critiek van De
Volkskrant is het even spijtig te bedenken, op welk een
onnauw’keurige lezing van mijn uiteenzetting de conclusie

is gebaseerd, dat ik mijzelf en mijn lezers een beetje
voor het lapje” zou hebber’i gehouden. Des schrijvers
temperament voert hem trouwens wel meer te ver. In
zijn. eerste artikel cons’tateert hij, dat aan mijn visie op
de ,00rlogskaart”, als hoedanig ik het wetsontwerp heb
bestempeld, ,,een, prognose op de overwinning” niet i
toegevoegd. Dit is juist: mijn beschouwingen warën relate-

rend en bespiegelend. Des te verwonderlijker is liet, dat
de schrijver, die op 11 September dit nog zo juist inzag,
zich op 14 September, al polemiserend, heeft opgewonden
tot de bewering, dat ik toom” tegen een bepaald stelsel
van inrichting der samenleving. ;,Toomnen” zou aan een
wieg in eerste instantie bepaald onaardig zijn, maar het
verwijt is gelukkig ook onjuist. –

Zulk een onvoorzichtige kanval verlokt tot een tegen-

stoot. Mijn visie op de horizontale bedrijfschappen ener-
zijds, de verticale pi’oductschappen aan den anderen kant,
.door den schrijver gekenschetst als rooms tegen rood” verleidt hem tot een verwijzing naar ,,het voorontwerp
van

liet katholieke Centrum voor Staatkundige Vorming”
uit Mei 1946,- waarvan hij zegt: Daar is immers te lezen,
dat geen enkele theoretische viorkeur, los van de be-
hoeften van het bedrijfsleven, wordt gegeven aan ver-
ticale, d

an wel aan horizontale opbouw” en dat uitgegaan
behoort te worden van ,gelijkheid in waardering van hçri
zontale en verticale.organisatie” “. Het is jammer, dat
mijn opponent zijn lezers, onthoudt wat de Inleiding

854

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1.948

tot de bewuste Proeve in dit verband ook nog schrijft:

,,De behoeften van het bedrijfsleven bepalen de richting

van de keuze. In den technichen opzet ïan deze proeve

van een ontwerp is uitgegaan van horizontale bedrijf-
schappen, die voor alle daarvoor in aanmerking komende

aangelegenheden kunnen worden samengevat in verti-

dale lichamen”.

1-let volgens De Volkskrant katholieke Centrum, dat de

behoeften van het bedrijfsleven tot richtsnoer neemt,

gaat dus technisch uit van de horizontaliteit. Waarvan

nota. En als het gaat verticalise’en, dan doet het dit

,,langs den weg van gemeenschappelijke regelingen en

gemeenschappelijk gevormde lichmen” (hlz. 21 van

den tweeden druk der proeve). Ach zo, de verticale licha-

men uit de Proeve waren dus de ,,lichamen’ van artikel
101 van het wetsontwerp, de ,,lichamen”, welke ik aan

de wieg zag als ,,horizontale verticale lichamen”, waar-

tegen in de Commissie-Van der Ven de vertegenwoordigers

van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen zich

hebben verzet, omdat zij hun hart hebben verpand aan
vérticale

verticaliteiten, de echte productschappen van
het wetsontwerp, welke de Proeve niet eens kende. Neen,

de verticaliteit van de Proeve is zeker verdacht in de

ogen van de echte verticalisten, die zulke op samenwerking

van horizontale organen gebaseerde ,,licharnen” niet

als orthodox verticahl kunnen erkennen. Via de verwer-
pingin het socialistische kamp van de ,,lichamen” van

artikel 101 van het wetsontwerp wordt dus ook het ver-

ticale element in de Proeve door den banvloek der door-

gewinterde verticalisten getroffen. Waarvap iterum nota.
Deze ,,lichamen” van artikel 101 zag ik

en naar mijn

inzicht nog altijd terecht

als een bluts in het front der
echte vei’ticalisten. Zij wijzen hen immers zelf af?, De

,,lichamen” beschouw ik dienovereenkomstig als een

geesteskind der horizontaliteit en wie hen voorstaat,
intede van productschappen, is in mijn oog ,,horizonta-

list”. Dat deed de Proeve. Ben ik dan toch te voorzichtig

geweest bij de toeschrijving van de horizontale sym-

pathieën? ‘De onpartijdige lezer make dat maar uit. Tenslotte treft het, dat de artikelen in De Volkskrant

mijn oorlogsvisie op het wetsontwerp zo krachtig afwijzen,

dat men in het wetsontwerp, welhaast eenvoorafschadu-
wing van het duizendjarig rijk van vrede en geluk zou
menen te moeten ontwaren. Als ik, al peinzende, in die
richting heb gedwaald, het zij mij dan vergeven, want

een mindere dan de memorie van’toelichting was mijn.
leidstarre. Op blz. 2 noemt zij den strijd van de ordening

,,vn onder op” of wel ,,door de centrale Overheid.
opgelegd” een discussie, welke ,,00k thans nog niets aan
belangrijkheid heeft ingeboet”. De Regering verkondigt
op dezelfde bladzijde, dat zij, heeft ,,gestreefd” naar het
,,verzoenen” van ,,beider opvattingen”. Dat alles past
toch wel bij een frorft, al dan niet verstard. Wie kan mij
euvel duiden, dat deze klanken van strijd mij dit beeld

voor ogen brachten?
De redactie vergeve mij dit rumoer na,de idylle aan de
wieg. De’ crèche-exploitant moet er tegen kunnen, dat
er wel eens krakeel ontstaat, als aan een sponde een

dispuut ontbrandt over het
, vaderschap, als op de toe-schrijving wordt ‘geantwoord met een désaveu, als het
‘meningsverschil tenslotte heftig wordt. Bijvoorbeeld

tussen verticalisten en liorizontalisten.

Rotterdam..

Mr W. F. LICHTENAUER.

INGEZONDEN STUK.

ACTIVERING
VAN POTENTIEEL INTELLECT.

Drs Ir M. H. Ekker te’s-Gravenhage schrijft ons:
Met bijzondere belangstelling en bijna volledige instem-
ming,heb ik kennis. genomen van het pleidooi van pro-

iessor Bakker in ,,E.-S.B.” 1639 van 6 October jl.
‘).

-‘j
b1z 787: ,,Geri ri
~
6’soei ale mobiliteit

grote iliaatschappelijke
verspilling”.

.

. .
..

.

Willen wij er in slagen met onze snel groeiende bevolking

op een redelijk niveau te leven in ons kleine en met natuur-

lijke hulpbronnen matig bedeelde land, dan zullen wij
moeten ,,woekeren met onze talenten” en de ,,talenten”,

die op lang zicht de zekerste basis vormen, zijn ongetwij-

feld onze gunstige ligging en vooral de relatieve bekwaam-

heid van ons volk. Daarmede zullen wij moeten woekeren

en dus geen kruimel potentieel intelleci verloren laten
gaan.

Tot zover onderschrijf ik het betoog van prof. B. geheel.

De cijfers, welke hij vermeldt, wijzen suggestief in de

richting van tot dusverre onvoldoende ontgonnen bronnen
onder de lagere inkornensklassen. Wellicht kan dit ver-
moedei

i werden bevestigd door een ,,check” met de, op ruime

schaal uitgevoerde legertests. Ik kan ook geheel met prof.
B. accoord gaan waar hij stelt, dat wij de bij een vooraf-

gaand intelligentie-onderzoek geschikt bevondenen in

de gelegenheid
moeten
stellen v.h.m.o. en eventueel h.o.
te volgen door het overbruggen van financiële bezwaren,
waar deze zich voordoen.

Mijn enige bedenking geldt de stelling van prof. R. over
het afwijzen van degenen, die bij dit vooronderzoek

te licht zijn bevonden. Dat men de betrokkenen met klem
adviseert de waarschijnlijk onrruchtbare stap niet te

doen: accoord. Ik wil ook geenszins het belang van de psychQtechniek als waardevol hulpmiddel ontkennen.

Maar naar mijn mening kan deie techniek’ onmogelijk

de verantwoording aanvaardeij voor’ een ,hindende be–
slissing over iemands levenslot. Zouden wij haar dit recht

wèl toekennen, dan zou in laatste consequentie niet alleen

het niveau, maar ook de richting van het onderwijs daardoor bepaald dienen te worden. En dit nu riekt
mij te veel naar een insectenmaatschappij. Zelfs al
ware de psychotechnielc’ onfeilbaar, dan nôg acht ik de

vrije beroepskeuze een te hoog goed dan dat wij daaraan

zouden mogen tornen. Zelfs niet ter verkrijging van enige

meerdere welvaart. Waaraan ik overigens twijfel, want
mi. is ambitie minstns even belangrijk als speciaal

gerichte inteiligeitie.

Derhalve zou ik de kwestie als volgt willen stellen.

Uitvoerig vooronderzoek onder alle lagen der bevolking:
voortreffelijk. Op basis hiervan uitvoerige adviezen aan

betrokkenen of ouders. Ruime mogelijkheid voor het
volgen van onderwijs aan de geschikt bevondenen. Maar
geen volstrekte uitsluiting van de overigen’; aan dezen

ware de gelegenheid te geven tot” het volgen van het
v.h.m.o. of vel het ho., maar dan tegen betaling van de

volledige kosten, die dit onderwijs voor de gemeenschap
met zich brengt. Dit offer zal zwaar zijn, vooral voor het
h.o., en wellicht in menig geval de facto prohibïtief. Maar
dit is naar mijn mening het goed recht van de gemeen-
schap,. dat zij de door haar organen niet geschikt bevon-
denen niet, althans ten dele,
op
haar kosten in de gelegen-
heid stelt onderwijs te volgen. Evenzeer is het echter mi.
het goed recht van elk individu dit onderwijs wèl te volgen,
indien hij het daarvoor te brengen offer volledig kan en
wil opbrengen.

Naschrift:

Over de ‘kern van de zaak zijn wij het eens: er is een
aantal ongeschikten, dat studeert, en een aantal geschikten,
dat, uit financiële onmacht, de studie niet volgt.

Voor de laatste groep is de oplossing naar ons beidel
mening eenvoudig: de Staat heffe de financiële bezwaren

op.
Ten aanzien van de eerste groep hebben wij vei’shil
van opvatting: ik zoiï de ongeschikt hevondenen willen
uitsluiten, terwijl de heer Ekker van deze groep een
gedeelte, W. diegenen, n’ier ouders de volledige kostprijs

Qan’het onderu’ijs kunnen betalen,
wil toelaten.
De lezer oordele thans zelf; ik houd mij bij Plato.

‘O.BAKKER.

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

855 II

•ÂANTEKENING.

HET
BANKWEZEN IN
DE SOVJETZÔNE
VAN
DUITSLAND,

In het Berlijnse conflict is het valutavraagstuk, gelijk

bekend, van e’ssentiële betekenis. Het is in het huidige

stadium ‘nog niet mogelijk om zich, wat de oplossing van

dit vraagstuk betreft, aan een voorspelling te wagen. Wel

is het nuttig, aHus S. Schattmann in ,,The Banker” van

deze maand
1),
om zich te verdiepen in de, vraag, welke

rol de Russische hio’netaire politiek heeft-gespeeld in de

politieke en economische organisatie van de Sovjetzône

van Duitsland. . *
Waarom zijn’de’ Russen zo, vastbesloten om geheel
Berlijn in hun valutagèhied tebetrekken, en waarom zagen

de Westelijke geallieerden zich genoodzaakt de Vestduitse

valuta in de stad te introduceren? Prestige vormt niet het

e’hige argument. De kwestie is, dat de wederzijdse mone-,

taire politiek de wederzijdse vërschillen in economisch-politieke benadering van het Duitse probleem weerspie-

gelt: vrijheid van onderneming in het Westen, centrdal
geleide economie in het Oosten. De geldsanering in West-

Duitsland wilde de grondslag leggen voor herstel van een

vrij ‘functionnerend economisch systeem; de Russische
monetaire politiek beoogt een diametraal tegngeste1d doel.
Beheersing van de Berlijnse valuta-aangelegenheden is
daarom voor de Russen een middel om de Berlijnse econo-

mie in
.
zijn geheel naar hun hand te zetten, dit in naliw

verband friet de economische politiek in. de Sovjetzône,
welke in belangrijke mate wordt gekenmerkt door het op-

treden van ,,exterritoriale” Sovjetmaats6happijen
2
) en de

toepassing van de stelregel van herstelbetalingen uit de
lopende productie. Daarnaast bezit de industriële capaciteit
van Berlijn een speciale aantrekkelijkheid. In 1936 ver-

zorgde Duitsland 27 pCt van de wereldexport van electri-
sche artikeleh; bijna de helft van ae Duitse electrotechni-

sche industrie is gevestigd te Berlijn, en wel vnl. in de
Westelijke sectoren van de stad. Van de Duitse klading-
industrie ligt 38 pCt in Berlijn.
Inmiddels is de geldsanering in de Sovjetzône grotendeels ineffectief gebleken. De reden is, dat een aanzienlijk volume
zuiver infiatoire koopkracht intact werd gelaten, doordat
aan overheidsbedrijven, partij-organisaties, vakverenigin-
gen cd. speöiaal voordelige omwisselingstarieven werden

toegestaan. In West-Duitsland werd het geidvolume met
90 pCt verminderd; in de Sovjetzône bedroeg de vermin-

dering naar schatting niet meer dan 25 â 35pCt. Ander-
zijds is in Vest-Duis1and de productie van consumptie-
goederen gestegen; in de Sovjetzône is het ‘oorzieningspei1
zeer laag. Het tweejaren-plan van de Duitse Economische
Commissie in deze zône voorziet bijv. in de verschafring
van één paar schoenen’ (van synthetisch leder) aan ieder

inwoner in 1950. Het is niet verwonderlijk, dat de door de
Westelijke geallieerden goedgekeurde wisselkantoren Wes-
terse tegen Oosterse marken tegen een notering van 1 : 3
hebben inge*isseld.
Bij een dergelijkeinflatoire situatie in de Sovjetzône
moeten de Westelijken natuurlijk trachten te voorkomen,

dat de Sovjetmaatschappïjen,de staatsbedrijven en andere
bedrijven, beladen met yerp1ichtingen tot herstelbetalings-
leveranties, de productie en de import van de Westelijke
sectoren van Berlijn opkopen zonder tegenprestftties te
leveren. Vandaar, dat de Westelijke onderhandelaars hebben gezocht naar een systeem van contrôle op de
Berlijnse valuta-aangelegenheden. De doeleinden van de
Sovjets kunnen intussen worden afgelezen. uit de wijze,
waarop zij het ‘bankwezen in hun zône weer hebben opge-

bouwd.

Het bankwezen in Oost-Duitsland.

Op 8 •Mei 1945, onmidtlellijk na het totstandkomen
van de Russische bezetting, werden in Oost-Duitsland alle

‘)
In en artikel ,,l3anking in the Sovjet Zone”, bIs. 26.
2)
Vgl. het artikel van Mrs R. 1-1. M. Worsley, Geldzuivering in.
Duitsland (1), in ,,E.-S.B.” van 7 Juli JI., bis. 533.

banken gesloten en alle rekeningen be,rroren. Het gebele

bankwezen, en daarmede R.M. 80 mld ‘aan depostto’s,
werd géliquideerd. Sinds het aan de macht komen van

Hitler waren de bankdeposito’s bijna vertienvoudigd; de

Russischè maatregel betekende de elirninatic van een enorm
inflatiepotentieel (de R.M. 80 mld vormden een derde van

alle Duitsè deposito’s bij het einde van de oorlog).- De

bevriezingsmaatregel gold inmiddels niet voor de bank:

biljettencirculatie, die, volgens Dtiitse schattingen, gedu-

rende de oorlog van R.M. 6 mld tot ruim R.M. 60 mld

was toegenomen.
Bij ae wederopbouw vân het bankwezen werd het Rus-

sische ,,Gos-Bank”-stelselmin of meer gecopieerd. In elk der 5 staten van de zône werd een zgn. Staatsëredietbank

‘opgericht, met een groot aantal bijbanken, doch in zijn

werking strikt tot de staatsgrenzen beperkt. Vergeleken

bij de vroegere toestand betekent dit,een sterke decentra-
lisatie. De vroegere gemeentelijke en pkvinciale spaar-

banken werden voorts door nieuwe vervangen gevestigdin

de bestaande gebouwen); de vroegere bahd van dezè

banken met een centraal kantoor in Berlijn bestaat niet

meer; ze hebben thans een rekefiing bij de Staatscrediet-

bank in hun district. Ook b’oerenleenhanken e.d. zijn staats-
gewijs bij eefi cedtraal instituut aangesloten, en ook hier
is Berlijn als centrum dus weggevallen.
In Berlijn werden na de beietting de hoofdkantoren der

banken, alle in’de Sovjetsector gelegen, overgenomen door

de Bankcommissie van het ‘Centraal Financieel Bestuur,
op last’vanhet Russisch Militair Gezag. Momenteel zijn er

in Berlijn 3 credietinstellingen: het ,,Berliii Stadtkontor”,
de Gemeentelijke Spaarbank en de Volksank. Daarnaast
fungeert de Garantie- en Credietbank als bankier voor de

Sovjetautoriteiten en -maatschappijen. De Postcheque- en
Girodie’nst ‘is weer in functie. Flet ,,Stadtkontoi” is de
bank van het stedelijk bestuur; daar deze bank bijkantoren
in de VTestelijke sectoren heeft, bestaan ei’ in feit& 2 van
deze lichamen. In het algemeen kan worden gezegd, dat

het ,,Stadtkontor” de functie van de vroegere Reichsbank

heeft overgenonien.
.’. –

Tot einde 1946 •hadden de Staatscredietbanken der
Sovjetzône een dubbele functie: ze hadden de functie den commerciële banken overgenomen en fungeerden boven-
dien als centrale bank, zonder echter hèt recht van bank-

biljettenuitgifte’ te bezitten. Einde 1946 werd de functie
van centrale bank in 5 nieuwe instellingen de ,,Enuiisions
und Giro Banken”, ondergebracht. Opmerking verdient,
dat, deze nieuwe instellingen geen open-markt-operaties
mogen verrichten, daar dit, aldus de motivering, hun liqiïi-
diteït in gevaar zou kunnn brengen.
1-Jet centrale gezag over het bankwezen in de Sovjetzône
ligt in handen van de sectie Financieel ‘Bestuur van de
Duitse Economische Commissie, die hiervoor, een Bank-
commisie in het leven had geroepen. Op 1 Juni jl. èchtei’
begon een Centrale Bank voor. de gehele Sovjetzône te
opereren onder de naam ,,Deutsche Emissions und Giro
Bank’, later gedoopt in ,,Deutsche Notenbank” en gerech
tigd tot bankbiljettenuitgifte na de geldsanering De Ruseni
volgden dus het voorbeeld van West-Duitsland; waar in Februari ji. de ,,Bank Deutscher Lënder” was opgericht.
Van het kapitaal der nieuwe instelling ad R.M. 100 mln
werd 55 pCt gefourneerd door onder de’Duitse Economische
Commissie ressorteren’de instanties, waarmede dus de centra-
lisatietendenties slechts werden onderstreept. De bovenge-
noemde ,,Emissions un’d Giro Banken” dèr afzonderlijké

stn ten zijn in feitehijkantoren van de ,,Deutsche Notenbank”
geworden. Aangezien cleaningoperaties, ook die uit de bui-.
tenlandse handel voortvloeiende, eveneens onder het beheer
der nieuwe Centrale Bank zijn gebracht, is thans het be-
talingsvei’keer met aiïdere zônes, vroeger lopende via,het
,,Berlin Stadtkontor”, thans geheel onder Sovjetcohtrôle
gekomen. – –

Opvallend is, dat na de geldsanéring de rentevoet,’

856

S

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

,

27 October 1948

evenals in West-Duitsland, aanzienlijk werd verhoogd,

maar dat dit in Oost-Duitsland met geheel andere oog-

merken geschieddè. In het ‘Vesten was de verhoging een
onderdeel van een restrictieve geld- en credietpolitiek.

In de Sovjetzône echter werden de Sovjetmaatschappijen

en staatsbedrijven zodanig hij de geldzuivering bevoor-

deeld, dat ze over ruime fondsen beschikken. Door de ver-

hoging worden derhalve alleen de resterende particuliere

bedrijven getroffen. Een hoog rentepeil is aldus een wapen

tegen ,,private enterprise”.

Het bankwezen in. de Sovjetzône is een integrerend

onderdeel van de staatsmachinerie, met als doel het toe-

voeren aan de Staat van een grote middelenstroom, een

ên ander ter beperking van inflatoire druk en ter financie-

ring van investeringen onder, het tweej aren-plan. Monetaire
,

statistieken zijn ‘sinds de geldsanering helaas niet be-

chikbaa.

Een bijzonderheid is, dat vrijwel alle betalingen aan
de banken in de Sovjetzône een gedwongen karakter dra-

gen. Sinds de.geldzuivering zijn op last van de Duitse

Economische Commissie alle ondernemingen en autoriteiten

verplicht rekeningen aan te houden bij financiële instel-lingen en daarop alle kasgelden te storten, uitgezonderd

kleine, specifiek aangegeven bedragen. Behalve sterilisatie

van koopkracht heeft dit stelsel ten doel een zo volledig

mogelijk beeld te verkrijgen van de geldhoeveelheid,ten-

einde contrôlemaatregelen te vergemakkelijken. Naar het

schijnt, zijn vrijwillige deposito’s slechts gering in omvang.

De banken in de Sovjetzône staan thans voor de taak

om het probleem van het rendabel maken hunner middelen

aan te vatten. Dit hangt echter in hoge mate af van de –
kansen op gezonde investeringen en de beschikbaarheid
van ‘grondstoffen, ,,the crûcialproblems of all Soviet Zone

planning”. De eerste plicht voor de banken is in elk geval

om de vrijwillige of gedwongen besparingen der bevolking,
zoals vereist door ‘het Plan, te kanaliseren.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE FEANSE FRANC.

Voor een goed begip van de jongste maatregelen van
de Franse Regering t.a.v. de franc volgt hier een korte
historische schets. In Januari ji. voerde de Franse Regering,
ondanks oppositie van het International Monetary Fund

en de Britse Regering, een ,,dualistische” franc in: zij ging

over tot de creatie van een vrije en een officiële valuta-
markt. Op de officiële markt lagen de koérsen vast, nadat
eerst de franc met 80 pCt was gedevalueerd; hier noteerde
de dollar ca frs 214, het pond sterling frs 864. De vrije markt, waarop de koersen in overeenstemming met de
verhouding tussen vraag en aanbod fluctueerden, werd
beperkt ‘tot de Amerikaanse dollar, de Zwitserse franc

en de Portugese escudo.
Sindsdien
is of)
de vrije markt de dollarnotering tot
frs 318 gestegen ( de zwarte markt noteerde natuurlijk

nog hoger). Voor de niet op de vrije markt genoteerde
valuta’s ontstond daardoor een scheve verhouding. FIet pon’d sterling bijv. was officieel frs 864 waard, doch in
feite, op basis van de verhouding sterling/dollar, bedroeg de waarde frs 1.250.

De aanpassing, die thans heeft plaatsgevonden, berust
op de ,,commerciële” koers van de franc; immers, de

Franse exporteurs moesten onder het in Januari ingevoerde
systeem de helft van hun opbrengsten in harde valuta op
de officiële markt verkopen, waardoor een koers tot stand
kwam, die halverwege tussen de officiële en de vrije koers
der betrokken valuta’s gelegen was, d.i, de genoemde
,,commerciële” koers. Het pond sterling noteert daar-
door thans frs 1.062; soortgelijke correcties gelden voor de
andere ,,oninwisselbare” valuta’s. Aangezien echter de
vrije markt voor dollars, Zwitserse francs en escudo’s
zal blijven bestaan, liggen de koersen voor de ,,oninwissel-

bare” valuta’s niet definitief vast. Om te bereiken, dat

deze koersen zullen blijven overeenstemmen met de offi-

ciële pâritcit, goedgekeurd door het International Mone-
tary Fund, zullen ze aan het begin van iedere maand

‘daarop worden gecontroleerd.

,,The Investors’ Chronicle” van 23 dezer meent, dat het

nieuwe stelsel de uitwassen van het systeem van multi-

pele koersen ongetwijfeld wegneemt; het blad betwijfelt

echter of m.atregelen van een dergelijk technisch karakter

de problemen, waarvoor Frankrijk zich gesteld ziet, zal
kunnen oplossen. Belangrijk is in elk geval, aldus ,,The

Economist” van dezelfde datum, dat, wat de’franc betreft,

iedere pretentie van een vâste pariteit thans is vervallen.

;,The franc is now on a shiding standard”; de vroegere

officiële koers wordt nog slechts als factor in de calculatie

gebruikt

PROELÈMEN DER AMERIKAANSE STAALIDUSTEtE.

De Amerikaanse staalindustrie vormt volgens de ,,Neue

Zürcher Zeitung” van 21 October jl. de ,,bcttle neck”
van het economisch leven aldaar. Zij kan nl. de grote
achterstallige vraag naar staal voor particuliere doeleinden

niet voldoende bevredigen. De auto-industrie geeft een

sprekend voorbeeld. Aan het einde van de oorlog bedroeg

de achterstallige vraag 11 mln auto’s, waarbij nog’ibmt
een normale jaarlijkse behoefte van 2,5 mlii. Fliertegen-

over staat een jaarlijkse productie in de Verenigde Staten

en Canada tezamen van 7 mln personen- en vrachtauto’s,

een aantal, dat men in het lopende jaar een weinig hoopt
to vergroten. Voorts zijn de bouwnijverheid en de spoor-
wegen grote afnemers van staal, terwijl tenslotte de in het
kader van het Marshall-plan plaatsvindende uitvoer naar

Europa, dat vôèr de oorlog voldoende produceerde en zelfs

uitvoerde, een zware last op de Amerikaanse staalindustrie

heeft gelegd.’
De moeilijkheid der staalindustrie wordt niet zo zeer
gevörmd door de grootte der productiecapaciteit – deze
benadert met 85,5 mln ton het oorlogsrecord van 86,6

mln – als w-cl door het feit, dat deze
capaciteit
technisch
niet ten volle kaii worden benut. De Âchillespees van de
Amerikaanse staalindustrie is nI. de schrootvooiziening.
-Schroot is de laatste tijd zeer schaars. De oorzaken dezer
schrootschaarste, die men tracht te compenseren door
opvoerijig der ruwijzerproductie, zijn: verschuiving van
de productie van zwaar naar licht staal, dat .dikwijls niet

als schroot terugkeert; grote uitvoer naar Japan, Engeland en Italië gedurende de periode
1934—.1940;.groot
schroot-
verbruik in de oorlogsjaren; langer gebruik van staal-
producten t.g.v. de schaarste; de vooruitgang in roest-

bestrijdingsprocédé en tenslotte het verlies van grote
hoeveelheden staal in de oorlog. Het is begrijpelijk, dat
het vraagstuk van schrootuitvoer uit Duitsland naar dè
Verenigde Staten zeer actueel is, geworden.
Inmiddels heeft de grote vraag naar en het geringe
aanbod van staal de prijs van sommige staalproducten.
dermate doen stijgen, dat men spreekt van een ,,grijze”
markt. Uiteraard zijn sedert het opheffen der prijsbeheer-

sing directe maatregelen tegen profiteurs dezer schaarste
niet mogelijk; een door de Regering ingestelde commissie
van onderzoek heeft evenwel de staalproducenten aan-
geraden een onafhankelijke Organisatie
ifl
het leven te

roepen teneinde te trachten de handel en de handels-
methoden te controleren en aldus gevallen te voorkomen,
waarin ,,grijze” handelaren staal tegen $ 93 per ton
kochten om het voor $ 270 te verkopen. – –

GELD- EN KAPITAALMARKT.

• De geldmarkt bTeef in de afgelopen week ook onver-
anderd ruim. De indruk bestaat, dat de banken slechts
op beperkte schaal schatkistpromessen van de Agent
afnemen ter vervanging van vervallen papier, om voor-

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

857

zieningen te treffen voor de komende periode, waarin,

zeer weinig pai’ierkomt te vervallen.
Cailgeld was dan ook gedurende de gehele week ruim

aangeboden tegen j pCt, zondér nochtans veldoende

vraag te ontmoeten. In .de marktdisconto’s kwam weinig

verandering; Januaripromesen waren tegen 1 pCt gevraagd,

halfjaarpapier werd tegen 1j pCt aaflgeboden, terwijl het
zeer schaars aanwezige Julipapier tegen 1
/16
pGt werd
verhandeld.

De ,,Speciale Rekening” bij De Nederlandsche Bank,

w’aarop de tegenwaarde wordt geboekt van de door

E.C.A. betaalde invoer, is thans opgelopen ‘tot 1 130

millioen. Deze bedragen komen rechtstreeks in mindering
van het saldo van het Rijk bij de centrale bank, daar de
banken de, hiervoor benodigde middelen grotendeels

slechts uit vervallen schatkistpapier kunnen verkrijgen,

daar een vermindering van de bankbiljettencirculatie, per
saldo nog niet valt waai’ te nemen (afgezien van de maan-delïjicse schommelingen) en ook vermoedelijk niet op be-

langrijke schaal kan plaatsvinden. De omvang van de
bankbiljettenomloop word t vermoedelijk grotendeels door

betalings-technische omstandigheden bepaald. 1-let tegoed

van de schatkist bij De Nederlandsche Bank bedraagt per
18 October 1948 niet meer dan f 386 millioen. 1-let valt te
voorzien, dat dit bij voortgezette Amerikaanse hulpver-,
lening spoedig uitgeput zal geraken, tenzij de Speciale

Rekening” kan worden gebruikt voor de aflossing van bij
banken ondergebracht schatkistpapier. Bijzondere mone-
taire consequenties heeft dit niet; het ‘is alleen een tech-
nische wijze van verrekening.

De aandelenmarkt gaf in de afgelopen week vrij scherpe
koersdalingen te zien, waardoor het proces van langzame koersafbrokkeling werd verhaast, welk proces al geruime
tijd aan de gang was onder invloed van minder gunstige
verwachtingen voor het bedrijfsleven bij toenemende
afzetmoeilijkheden
01)
buiten- en binnenlandse markten.
De directe aanleiding tot deze vrij aanzienlijke koersdaling
werd vermoedelijk gevormd door het bericht, dat de
commissionnairsfirma Kerkhoven & Co., haar bedrijf

heeft gestaakt, waardoor een sfeër van, onbehagen werd geschapen: ook al schijnt deze beëindiging van bedrijfs-
uitoefening generlei verband te houden met de koersoht: wikkeling ter beurze en zullen. de aanspraken van credi-teuren dezèr firma tea .,îolle worden gehonoreerd.

1-let bericht, dat de Shell Caribbean Petroleum Company
in de V.S. een 20-jarige lening van
S
250 millioen tegen
4 pCt heeft opgenomen, heeft terbeurze geen goede indruk

gemaakt. Men vindt de voorwaarden, waaronder deze
dochteronderneming van de Koninklijke heeft kunnen
lenen, niet bepaald gunstig. Bovendien vormt het aangaan
van vastrentende schulden in tijden van opgaande coi’i-
junctuur voor aandeelhouders een yoordeel, doch nu men
zich meer en meer bewust wordt, dat het econofnisch getij bezig is te keren, realiseert men ziel) tevens, dat obligatie-

leningen onder gewijzigde omstandigheden de dividend-
kansen van aandeelhouders in ongunstige zin beïnvloeden.
Aandelen Koninklijke leden dan ook een ‘vrij aanzienlijk
koersverlies, .meer dan andere fondsen wegens de in het
voorgaande vermelde redenen ondeigingen.

15 Oct.
22 Oct.
1948 1948

A.K.0.

………………….
151*
147
v. Berkel’s Patent

……. . ……
123*
119*
Lever Bros. Unilever C.v.A
…..
282*
284
Philips

G.b.v

……………
233

,
223
Koninklijke Ptroleum
………..
333
*
318
I’I.A.L.

…………………….
169
167*
N.S.0.

……………………
170*
166
II.V.A.

……………………
263*
255
Dcli

Mij

C.v.A

…………..
151
147*
Amsterdam Rubber

…. . …….
165* 159*
Internatio

………………..
198
191

STATISTIEKEN.

DE NEJ)ERLANDSCIIE BANK.

Verkorte belans op 25 October 1948.
Aetîva.

(Hoofdbank f

huldhr’ v n Ç ‘Bijbank

,,


in disconto

1. Agentsch.
,
,,

1.000,-

Wissels, lehatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, sub 4, van de
Bankwet. 1948)
……………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947
Beleningen:

( Hoofdbank f 139.503.918,85′)
(mcl. voor-

1
schotten in re-

Bijbank

947.749,38
kening-courant
op onderpand) t Agentsch.

,,

7.688.102,39

1 148.139.770,62
Op effecten, en7. ………. ..147.197.013,81′)
Op goederen en celen

942.756.81
1148.139.770,62 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank-
Wet

1948)

………………………….

Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februart 1.947
,, 1.50′.000.000;-
Munt enmuntmaterlaal:
Gouden

munt en gouden
muntmateriaal

……..
t

452.469.132,37
Zilveren munt, enz
…….

..2.978.703,32
*
455.447.835
3
69
Papier op liet buitenland

..

1

346.967.880,-
Tegoed bij correspondenten in
het

buitenland

……….

..

106.302.336,96
Buitenlandse betaal-

middelen

……………..

..
5.650.t28,69
[458.920.345,65
Belegging van kapitaal, reseives en pensioen-
fonds

………………………………
1111.937.114,58
Gebouwen en

inventaris

………………
..
2.500.000,-
Diverse

rekeningen

………………….
..
240.277.995,47

4.707.224.062,01
Passiva.
Kapitaal

…………………………..
T
20000.000,-
Reservefonds

…………………………
1 2.759.703,05
Bijzondere

reserves

……………………..
54.447.566,03
Pensioenfonds

……………………….

..
19.985.699,11
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

…..
114.090.080,- Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
….

..
3.013.840.885,-
Bankassignaties in

omlôop
………………

..
41.679,29
Rekening-c(
ur
tnt saldo’s: ‘s
Rijks Seijatkist……..t

347.129.336,59
Geblokkeerde

saldo’s

van banken

…………..

..

70.158.412,91
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

…………..

..20.404.291,76
Vrije saldo’s

……….

..803.339.458,47
1.
24 1.03
1.
499,73
Diverse

rekeningen

………………….

.. 231.026.949,80

4.707.224.062,01

‘)
Waarvan schatkistpapier rechtstreeks

door

cle Bank In disconto genomen

……….t

t)
Vaarvan aan Nederlands-IndiO (Vet
van
t’S
Maart

1933,

Staatsblad

no.

99)

………..

..
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat,
in het verkeer gebrachte muntbiljetten

……
143.094.427,50

BANK VAN ENGELAND.

(Voornaamste posten In- millioenera ponden).

.2

k,
Pq

25 Dec. ’46
0,2
1:449,1, 1.450
1.428,2
22,1
6 Oct. ’48
0
1
2
1.299,2
1.300
1.237;9
62,4
13 Oct. ’48
0,2
1.299,2′

,
1.300 1.236,1
64,2
20 Oct. :48
0,2
1.299,1 1.300
1.231,6
68,6

Othersecurities
Deposlts

o
cf5
.

cd

25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
15,S
346,5
10,3
278,9
6 Oct. ’48
1,8
315,9
27,1
21,2
410,8
13,4
297.0
13

Oct. ’48
2,2
325
1
5
26,4
22,6
423,2
18,9
303,1
20 Oct. ’48
2,5
322,1
25,3
23,4
424,2
15,9
301,5

1.000,-‘)

1.800.000.000,-

x

858

••

.

EdONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
27

October 1948

.

-r

r•

VERKEER
EN VERVOER IN NEDERIANP.


.
.

Ornsehrjving.



, .

.

f
Eenheid
Maand
g
ei~
.
Waand
ge
m
.

.

Indexeijfer vorvoèr wilde binnenvaart

.
Vervoer wilde binnenvaart
1.000 t.
100


917
29
1.180
139
1.275
.

129
1.180
13

1.231
,

130
1.191
.

,,

.
.
260

.
334

.

95
272
.

330
357

,
mj1

t/km
.127
164.1

184
175 179
131

.

Ifl(lOXCijfOr eigen vivor to

witter

……….
.
Eigen

vervoer

te water

.. . .’: …………
..
1.000 t.
miii. t/km

100
600
45

105
629
43

130

780

.
58

126

755

:
.


.766′
56′

121′
726′

56′

Indoxcl,jfor iiiternat. binnenvaart (Jaadvorm.)

.
.100
35 50
43
49
.

45
Binnengekomen 8cbepen

…………..
-:
Aantal
6.146 1.860 2.946
2.771
2.818 2.850

waarvan

brandstoffen

……………………..

Belgische vlag

1.000 t:
,,
,,

Aantal

3.572

.
2.092
1.566
126
6.082

912 398
321

73

.
1.923

.

1.451
,

847
713
118
.

2.947

1.229
662
556
”’88
.
2.840

1.338
765
648
94
2.825

1.319
781
641
10f..
2.906

Wilde

binnenvaart,

prestatie

: .
……………
…..

Idem,

prestatie

.
.1′

.
…………………………

Lading ………………………………..
Laadvermogen …………………………………….

waarvan onder: Nederlandse vlag …………….
11
Vertrokken schepen ……………………………..

waarvan onder: Nederlandse vlag

Schepen in rechtstreeksedootvaart

. . .

1.000

t
.

,,
,,

,,

.

,
Aantal 1.000 t

.

3494
2.252
1.559
.
229
2.144
.

1.427

957
421
310
80′
,
.1.141
798

1.446
‘646’

500


95

‘1.395

.

. ,

1.030
.

‘1.323
663
509
98
1.304
896

1.295
629
483

97
1.635
1.132
1.359
603
416

j03
1.7iO3
.
938

Lading

…………………………………..
Laadvermogen
….
‘.’: …………………………

,,’

Belgische. vlag

.’ ……………

Lading

.

……………………

.
S

waarvan onder: Nederlandse “vlag
,, ,.

f.051
.

199
t

544

386
‘-122’
.

‘196

626 210
289
533 166
-243

680
181
,

,377

512
.

126
290

Indexctjfer zeovaart (Inho,id)
B.innengekoifen

zeeschepen
…..
..
…………
.
Aantal
100
1.758
42
753
v

56
1.067,
53
1.077
,
.
53 1(05
58
-1.130

Laadverihogen.
.

.
.,.’-: …………………………..

Belgische

vlag
…..
.
……
………

Idem,

alleen

geladen schepen

….’ ………..
.
Bruto

inhoud

. .,.- ……………………….

waarvan

in

lijnvaart,

……………………..
Vertrokken

zeeschepen
………………….
…….

Idem, alleen geladen schepen

…………..
ivaarvan

in

lijnvaart

, .
……….
.
………….

…..
1.000 R.T.

,,

Aantal
1.000 R.T.
,, ,,

,

4.416
3.834


1.738
4.418
3.216
.

4.852
1.702

.907
737
1.854
1.150
911

2.405
.
2.085
1.250
‘1.102
2.510′
.
1.689.
1.198

2.327 2.026
1.197
1.066
.

2.327
1.610
1.168

2.293 .

2.105
1.268
986
2.368
,

1.683
1.288

2.569 2.286
1.372
.
1.110
2.526
‘1.774
1.371

Bruto

inhoud

……………………………

-Goederenvervoer ter Zee:


Gelost

tiij

invoer

………………….
,,’doorvoer

………………

…….
…….

1.000

t.
,,
,,

1.018
1.738
484
1

‘1.421

984
191
.149
149

1.160
290 206
.499

946
416
271

375

‘1.057
411
280 253

957
370
211
288
Geladen
1)

hij

uitvoer

………………

…….

doorvoer

………………….

Indoxeljfer goede.Anvorvoer Nod. Spoorwegen
. .
Goederenvervoer
Ned. Spoorwegen,totaal
. . .
waarvan grensoverschrijdend

…………..
…..

Tonkilometers Ned. Spoorwegen

1.000

t.
,,.
1 millioen
,,

100
1.207
•412
.
260 170

111
1.344
262
565
‘189

129
1.560
340
490


225

.

.

112
1.351
289
.

555
190

122′
1.478′
298′
.

506′

-123′
1,486′
.
266 604′
Reizigers’kilometersNed: Spoorwegen …………

Intërloc.autobusdiensten; vervoerde reizigers”..
Iocale autobusdiensten; vervoerde reizigers

. . . .

1

millioen
;,

21,2
5,7
47,0
.-

14,9
9,8

42,9
’44 0

.

‘.40,7
.

43,0′
Iramwegn,- vervoerde reizigers ………………


100 147
154
163
171′
173
Indexeijfor verkeer,op do rijkswegen …………..
Slachtoffers verkeersongevallen:

.
Overleden

………………………….

Lichtgewond

…………………………..

Aantal

,

65
.

368
918

75

.580 550

.

67
518 617

60
669

677

66


,

.

678
719

.

.

76
759

823
Ernstig

gewond

…………………………..

Idem, Indexeijfers:

::

.
Overleden

. . .
.Y…

…:

Ernstig

gçwond

…….
.
…………………

,
100
100
100.

‘115
158
30

103
.

141
67

92
182
73
.

102
184
.

78

‘117
206
90
Llchtgewond

.’ ………………………….

Tonkm ‘(vracht, post en.bagage)

………….
Passagiers

km

.
.’

……….’. ………….

Luchtvaart (I-CÎ,.M.)

…..

1.000
1 miilioen
250


4,8
1

2.072
34,8
3.154
,

51,0

1

3.272
58,4
1

3.397
60,7
3.809
66,4

1)

Bunkermateriaal ed. niet inbegrepen.

‘) Excl. het West-Indif
bedrijf
en
het
Interinsulair bedrij’f in
Indonesië

•).

Vôûr10iig cijfer.

.

.
‘.

.

,
Bron:
Centra,al Bureau’ ‘edor de Statistiek.

ZWEEDSE ‘RIJKS BANK.
.

FEDERAL RESERVE
BANK’S.

(lïodrnaamste
p6ten’
in

millioenen- kronen).

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Data
.
.

Metaalvoorraad
.

,
oaa

.

Gdudcer-
tificaten

Other
cash
/

U.S.
Govt
securit.ies

.

.

;

Data

? Metaal
Staatsfondn
2

.

,,,
c’

E

31

Dec.
30 Sept.
7. Oct.
14 Oct,

1946
1948
1948 1948

18.381
22.603
22.623
22.689
.682

17.587 21.988 21.990 22.058

268
276
252 258

23.350
23.282
23.143
23.303
31Dec.

1946
839
532

.1.544

504

284

94-

.

Data

.

jetten In
circulatie

FR-bil-

ep si
30 Sept. 1948

7’Oct.

1948.
.15

Oct.

‘1948

.178

.
‘178
178

113

2.983

199

252


113′

2.978

198

237.


112

3.022

266

172

– ‘

‘Deposit,o’s

182
682
182

______

Totaal
Govt
mb
ank

‘,Data

.
.

Q

..

Direct opvraagbaar

,
—‘
-‘-

ie
,

m
.

10
Cd

,

31 Dec.
30 Sept.
7 Oct. 14 Oct.

‘°

1946
1948
1948
1948

24,945
23.992
.

24.077
24.127
17.353
22.408
22.046
22.307

393

1.660 –

1.596
1.551

16.139 19.884
19.584
19.840

31′ D’ec

1946-
2,877
875

706

94

230

174
7

Annonces,
waarvan de tekst
‘s
Maandags in
ons bezit
30Sept. 1948
7’Oct.’

1948
2.884
f.757
724

61.6

25

175

248
815

600e

‘137

177′

247
6
7

.
is, kunnen,
plaatsruimte voorbehouden,
in het
nummer
1
5:o.ât.:

19.48

.l7(i
..9.

.

636.

1.94

180

238
7


van dezelfde
week worden
opgenomen.

27 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERÏCHTEN

859

DE NEDERIANDSCIIE BANK.
(Voornaamste Oosten in duizenden guldens).

0) 0)
tw
‘5
1 0.00

0.005
05
It
0)
.
2
.
0)
0.
‘0.0
E-
Pq
p4
Q0)

30 Dec. ’46
700.876
4.434.786′
‘160.816
103
153.109
13 Sept.’48
455.840 313.164
152.469
14
144.394
20

’48
,,
455.917 321.127
155.691
5
142.775
27,,

’48
456.172
330.546
121.559.
5
147.626
4

t. ’48
Oc
456.712
331.644
108.674
1
147.552
11

,,

’48 457.350
337.819
114.265
1
146.771
18

’48
457.505
338.260
121.698
1
143.006
25

’48
455.448 346.968 111.952
1
148.140

-..

Saldi,in rekeningcourant
Zo
,
05
0)0

i
‘0
.0
aE’
C1
:
0)
0)
00

30 Dec. ’46f
2.744.151
1
.0t9.855I
90.071
43.706 590.158
13 Sept. ’48
3.040.744
.

507.221 67.501
22.460
635.423
20

’48
,,
3.015.670
‘..
5040’49
1

68.283
20.789
666.663
27

,,

’48 3.035.088 503.578
1

58.395
19.844
647.747
4 Oct. ’48
3.076.659 393.146
1

68.163
23.340
687.476
11

’48 3.039.923
401 .259-L
88.674
21.724 698.024
18

’48
,,
3.012.025.
336.253
121.056 21.107
707.797
25

,,

’48
3.013.841
347.129
70.458 .20.404
803.339

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste ‘posten in millioenen, francs).

n
Voorschotten aan
de Staat

•0,
.”o.
w
‘0
Data
)

8

26 Dec.

1946
96.817 118.302
59.449
67.900
426.000
30 Sept. 1948
52.817
257.882
125.062
160.700
426.000
7 Oct.

1948
52.817
275.058 125.042
131.900
426.000
14 Oct.

1948
52.817 279.875 125.042
138.400
426.000

%
,’l3ankbil-
‘.

,.

‘Deposito’s
Data
•jettefl

in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie

26 Dec.

1946
721.865
63.458
765
62.693
30 Sept. 1948
910.633
193.819
788
191.296
7 Oct.

1948
923.695
150.584
733
148.295
14 Oct.. 1948


915.023 157.365
636
155.402′

DE KOLENPO.SLTIE VAN NEDERLAND
‘).
(in 1.000 k)

Maand
P
roductie
Limburgse
mijnen

Verzonden
voor
binnenlandse

behoefte


Invoer

Gem.

1947
.
.
842.029

.
1348.215

.
298.130
J .r.’

1948
954.020-
694.217

208.550
Febr.

1948
869.419
646.250′
244.269
Maart

1948
952.711
702.449
407.238
April

1948
. .

961.346


713.402 241.049
Mei

-1948
838.631
612.203 200.099
Juni

1948
941.886
672.741
290.396
Juli,

1948
957.505 708.580
341.322
Aug.

1948
888.954
629.159
306.625
Sept.

1948
894.049
1
),
— 641.877
292.000

1)
Bron: ,,St1tistiscb Bulletin van het C. B. S.”.
‘)
Voorlopige gegevens.

IN- EN UITVOER
.VAN ‘BEI0OIË
1
1.

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN ‘EN VAN HET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VA.N DE NEJ)ERLANDSCJIE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.

Nederl.
Nederi.
Banken
Banken
en Ned.
Handel-Mij.
(In millioenen guldens)
______________

31
30
,.
31
30
Aug. Sept ‘Aug.
Sept.
6948 1948
1948
1948

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen
68 74
88 90
Ned;

schatkistpapier ……….
2222 2202
2815 2813

2290

..

2903
?903

Ander overbeidspapier
6
30
138 134
3
3
12
8
Bankiers in binnen-en buitenland
81
87
126 127
prolong.en voorsch.tegen effecten
32
33
43
44

.•

-t’.

.
152
.,
‘319
313

Vissels

…………………

428
.

4313
532
528
Effecten en syndicaten
12
11
17
16
Deelnemingen (incl.voorschotten)
30
30
42
42

.

‘586
470
477
591

12

12

17

18-

Belegde beslemmingsreserven
. 1
1
1
1

Debiteuren

……………….

Gebouwen

……………….
Diverse rekeningen

………..

2

.”2925
2919

3821

Pasalva:
.
Crediteuren

……………..
2364
.

2364
3075 3079
Vissels..

… …..

………..
Deposito’s op termijn
10
224
7
225
10
316
7,
318
Kassiers en genom. daggeldi.
,
Diverse rekeningen
7
86
..1

3
89
,

7
124
3
115
Bestemmingsrescrven
1 1
1

2692
2686
3533
3523

‘Aanc’elenkapitaaI

…………..
157
76
157
76
205
93
205
93
Reserve

………………….

2925
‘2919’
3831 3821

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE
INDUSTRIËLE
PRODUCTIE

IN
NEDERLAND.

1938 =,ioo

Algem.

productie-Index
van

do

industrie-.’……
4
94

108
zio
105 X14
115
105
Walsproducten

van
ijze,r en

staal
‘)

. . .
73
137 185
199
220
244
Cement

………….
•88
114
132
134
97 134
142
137
52
69
93
80
74
93
’89
87′
Deuren

…………..

57
81
115
93
13
0
119
90
Katoen- en linnen-

:. .
60
72
71
65
75
61
69

Metselstenen

……….

111
143
155
144
i6x
121

.38

60
’60
59
55
61

weverijen

………..39
Schoenen

………..78
Sigaren

………….53
124
128
132
131 141
Sigaretten ………….73
.
52
40′
65
96′
99
104
95
8oter

‘7.
. .;
………..52
kaas

……………
52
53 37
66
110
122
121
116

‘) Bron: ,,Statïstisch’ Bulletin van het CBS.”;
.
betekent: de ge-
gevens ontbreken; gecorrige’ercie cijfers zijn cursief gedrukt.
2)
1940
=
100.

INLEGGINOEN EN TERUGBETALINOEN BIJ DE SPAARBANKEN
•’INNEL)ERI.0AND
2).

(in millioenen guldens).

IIaan d

j

Invo’er
Uitvoer
Saldo
Oewicht
I
‘aarde
Gewicht
Waarde
Vaarde
indui-
in mil-
in

dul-
In nijl-
in

liii-
zejiden
Ikonen
zencle.n
lioenen
lioenen
tonnen
franes
tonnen
francs
franc.s

Maandgem. ’36/’38
2.868 2.019 1.912
1.859

160


Maandgein. ’47

..’
2.392
7.130
1.070
5.138
-1.992
Januari

1948.. 2589
-7.402 1.230
6.198
-1.204
lehruari

1948.
.
2.327
6.45.3
1.056
5.163
-1.200
Maart

1948..
2.765 8.258
1.162
5.781
-2.477
April

1948.
.
2.486′)
7.3280)

1.405 6.500

8282) Mei

1948..
2.3592)

7.236
2
)
1.177
5.695
-1.541
2
)
;Iuni
.

1918.
.
2.342
7.403
1.262 6.206
-1.197
juli

1948..
2.352 6.832
1.179
5.662
-1.170

0)

Bron:

,,Statistisch
Bulletin”
van’het
Nationaal
Instituut
voor
de

Statistiek.
2)
Gecorrigeerde
gegevens.
/

Inleggingen

1
Terugbetalingen
Maand
14.P.S.. j
Part.
—1
ITuta.lI

R.P.S.
Part.

‘Totaal
Saldo

Aug. 1939
.
22,7
24,3
47,0
29,7 22,9
52,6

5,6 Dec.

1946
18,2
17,9
.
36,1
25,2
18,9
44,1
-.
8.0
Gein. 1946′ 20,5
24,6
45,1

45,4
31,4
76,8
-‘31,7
Gein. 1947 21.2
25,6,
46,8
264
23,8

50,2

3,4
lan.

1948
25,2
34,1
59.3 25,6
27,3
53,4
+

5,9
lebr. 1948
22,9′
.’32;3
56,2
24,8
26,2′
51,0
+

4,2,
itirt

1968

.
21,2
26,1
47,3
31.5
29,9
61,4

14.1
April 1918
.17.3
23,0
40,3 33,5
30,5
64.0

23,7
Mei

1948
19,1
29,0
48.1 32,1
35.2
67
3

19,2
Juni

1948
21,9
31,0
52,9
35,1
38,5
736

20,7
Juli

1948
21,8 30,6
52,4
32,1
45,0
67,1

14,7
Aug. 1948
21,5
23,9′)
45,4
25,8.
22,9
2
)
48,7

3,3

2) Bron: ,,Statistisch llulletfn van het C.B.S.”.
‘)
Voorlopige gegevens.

t
rrî11Rii
1 LM
h
wachten

BEDRIJFSECONOOM

ervaring met moderne bedr.adm. en var. budgettering

bij grote ondernemingen stelt zich ter beschikking voor
adviezen en/of leiding. Br. onder no. ESB 1278, bur.

van dit blad, Postbus 42, Schiedam.

Meester in de Rechten,

speciaal op de hoogte met
Benelux, Marshall
en an-
dere buitenlandse aangelegenheden, wenst van werk-

kring te veranderen, aangezien in huidige functie

niet voldoende gelegenheid bestaat, zich te ontplooien
en zoekt passende betrekking, bij voorkeur in het be-
drijfsleven. Br. onder no.
ESB
1293, bur. v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.

Economisch Doctorandus,

(Rotterdam), 30 jaar, zou gaarne van werkkring ver-

anderen en tewerkgesteld worden in een bedrijf dat
toekomstmogelijkheden biedt. Br. 6nder no. ESB 1294,
bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Comptabel deskundige

Handelswetenschappen M.O., in Januari a.s. repatri-

erend na ruim 20 jaar op diverse nederzettingen en
Hoofdkantoor van vooraanstaande Maatschappij in
Oost-Azië leidend comptabel werk4aam te zijn. ge-
weest
ZOEKT EEN LEIDENDE POSITIE.

Steller is kerngezond, heeft veelzijdige interesses, be:

schikt over uitstekende referenties en is bereid, alvo-
rens te repatriëren, voor nieuwe werkgever contrôle-
reis in Oost-Azië te maken. Br. onder no. B3
;
Advert.
Bur. Moussault, Singel 272, Amsterdam.

Meester in de Rechten

in het bezit van econ. Ieerbcvoegdheid

oud 26 jaar, zoekt hem passende werkkring, bij

voorkeur zelfstandige positie op commercieel

terrein.
Br.
onder no.
ESB
1295, bur. v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.

JURIST

Jurist, 31 jaar, enige jaren ervaring, kennis van
Spaans en boekhouden, wenst van betrekking
5
te ver-
anderen. Br. onder no. ESB 1298, bur. v. d. blad, Post-
bus 42, Schieda.m.

dtper

ON GEND & LOOS

Vervoer 1fl
een hand
door ‘t’gehele land

MAXIMUM SERVICE. MINIMUM KOSTEN

N.V. BRONSWERK

AMERSFOORT

AMSTERDAM

. ROTTERDAM

Afd.
Pijpleidingen

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Warmtetechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHÎ & DYSER1NCK

Afd.
Koeltechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land- en Scheepsinstallatles

BRONSWERK

Nederlandsch Indische ilandelsbank, N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhas

Alle Bank- en Effectenzaken

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hooch.straat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Adrrtinistratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Cent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26
per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebied.sdelen (per zeepost)
/z6,
overige landen
/28
per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederlaitd aar het Bijkantoor ‘.4’estzee-
dijk, Rotterdam

ADVERTENTIES.

Allè correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H.
A. M.
Roelants, Lange Raven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).

/

Losse nummers 75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur